I8e Jaargang.
1 September 1931.
Afl. 17.
Locale Belan Orgaan van de Vereenigsng voor Locale Belangen. Verschijnt den Isten en 16den van eike maand. De Vereeniging is opgericht in 1912 en als rechtspersoon erkend bij Qouvernementsbesluit d. d. 1 Juü 1922, No. 75. Zij stelt zich ten doel, de ontwikkeling van het gewestelijk en plaatselijk zelfbestuur en d - algemeene belangen van locale ressorten Ie bevorderen. Commissie van Redactie: H. J. DROST, F. W. M. KERCHMAN, G. de RAAD, R. SLAiVlET. Redactie-Secretaris: H. OBBiMK. Redacteur voor locaal-technische aangelegenheden: J. J. G. E. RÜCKERT. Vaste medewerkers: Mr. C J. van HASSELT, Gerard JANSEN, Mr. M. D. de JONG,' Th. van KEMPEN, en Dr. H. J. LEVELT. Opneming van een stuk beteekent niet, dat de Redactie zich met den inhoud vereenigt. Alle stukken uitsluitend te adresseeren: POSTBOX 38, SEMARANO.
Stedebouwkundige Reisaantekeningen. {Vervolg) 'n Bezoek aan Japan lag oorspronkelik nauweliks in 't reisplan, maar toen bleek dat ik, er langs komende, 'n paar dagen van de boot af over land kon gaan reizen, was de verleiding te groot om die gelegenheid niet waar te nemen en zorgde ik voor wat voorbereiding. Het is trouwens een goede methode: om een vreemd land niet dadelik lang en serieus te bereizen, maar er eerst een korte indruk van te halen, als beste inleiding voor een tweede langduriger bezoek, waarbij men dan moeite en tijd van eerste aanpassing spaart. Toch is het merkwaardig hoe, na wat voorbereiding door lektuur^), sterk en diep de indrukken kunnen zijn zelfs van een zoo vluchtige reis. 't Havenleven in Yokohama, 'n dag met besprekingen en bezichtigingen in Tokyo, wat stadsleven en -aanleg zien, wat oude tempels en nieuwe gebouwen, 'n lunch met de vriendelike Japanse gastheren, 's avonds kostelik volkstheater,—de volgende dag, 'n volksfeestdag, een onvergetelike spoorreis door een even prachtig als gevarieerd stralend lentelandschap, 'n wandeling ')
Leerzaam o.a. waren: Europa und Asien, Th. Lessing, 1930 'meiner Leipzig, Die Kunst Japans Tsudzumi, 1929 Inselverlag, 'n door een Japanner in 't Duits geschreven overzicht.
— 688 —
in stille opgetogenheid door 't oude Kyoto: straatjes, mensenleven, tempels, 's nachts weer terug naar de boot in Kobe,—dan later nog, even Japans, een ongelofelik mooie vaart langs talloze grillige eilanden, langs vele steden, tussen hele vloten van vissersprauwen door: die weinige, maar meest sterk doorleefde indrukken vormden onwillens een scherp totaalbeeld, zelfs bijna te duidelik om te vertrouwen! Een opgewekt, stevig volk, vooral in de lagere standen veel forser (zij 't klein) en vroliker dan men naar de buitenlandse Japanner zou vermoeden, — toch, bij veel meer vitaliteit (klimaat!), een opvallende verwantschap met de Indonesiër (het heeft Maleis bloed), te voelen meer nog dan aan te wijzen in stadsaanleg, woningbouw, volksleven en -gedrag, theater, — de geest wel zeer pragmaties en realisties, maar juist genoeg Aziaties, d.i. genoeg gevuld met kosmies besef om niet materialisties te worden, wat een merkwaardig evenwicht geeft tussen mystiek en realisme, die béide essentieel blijven en voelbaar zijn *), — óók Aziaties, trouwens direkt uitvloeisel van eenheidsbesef, de zo belangrijke invoeging der persoonllkheid in de kollektieviteit, — de strak gespannen, ons allen bekende kunsten dan ook zowel gebonden aan formule en traditie als levend, vindingrijk, natuurwaar: sterke beteugeling van sterke vitaliteit. Verklaarbaar is aldus de makkelike aanname van Westers kunnen, door verwantschap immers in realisme; ook duidelik: hoe die versterking van de materieële kant het oude zo prachtige evenwicht bedreigt, van hoeveel belang het daarom is dat Japan het techniese kunnen na het eenmaal geleerd te hebben zélf wil ontwikkelen, hoe leerzaam ook voor andere Aziaten de uitkomst van dit proces is, en met hoeveel aandacht men dus dient te volgen in hoeverre Japan ook in het moderne zijn wezen kan uitdrukken. Doch ook hier zijn deze algemene opmerkingen slechts inleiding, en ik zou er zelfs niet aan mogen denken hier ueberhaupt van een tweedaagse reis wat te vertellen, wanneer Tokyo op stedebouwkundig gebied niet wat zeer bizonders ware door de rekonstruktie na de ramp van '23, In het huidig zo woelig wereldgebeuren vergeten wij een dergelik geval snel, doch wat hier geschiedde was van zo geweldige omvang, dat ook de vreemdeling de herinnering eraan mag behouden. 1 September van dat jaar, vlak voor de middag, begon de aardbeving die met talloze schokken vele uren voortduurde. Ontzaggelik waren haar direkte ramspoedige gevolgen: veel huizen ingestort, overal wegen, sporen en bruggen onbruikbaar, alle water- en lichtleidingen vernield; doch nog véél erger waren de *) Lessing, Europa u. Asien.
— 689 —
indirekte door de meer dan 100 branden die zij veroorzaakte, en wier biussing juist door de eerstgenoemde volkomen onmogelik was. Alleen in Tokyo zijn er in drie dagen 3700 H.A. dichtbebouwde stad leeggebrand en over de 200.000 huizen in de as gelegd; 50.000 mensen dood of vermist, meer dan 1 miljoen dakloos Bewonderenswaard moeten geweest zijn de Oosterse gelijkmoedigheid waarmede de ramp gedragen werd, en de reeële kracht en het organisatievermogen, waarmede de gevolgen werden tegemoet getreden: weder de typies Japanse kombinatie. Direkte leniging van de nood der massa's was natuurlik 't eerst nodige, doch verderreikende beslissingen waren evenzeer urgent; zij werden principieel getroffen in het lezenswaardig keizerlik edikt van 12 Sept., lezenswaardig nu nog om zijn toon : met volle ootmoed tegenover het kosmies gebeuren, met meedogen, wijsheid en daadkracht tegenover het volk, maar ook met volkomen hoogheid in eigen houding zonder enige gehaastheid of nervositeit. Het behoud van Tokyo (met Yokohama het meest getroffen) als hoofdstad werd daarin vastgelegd niet alleen, maar tevens dat de rekonstruktie dienstbaar moest worden gemaakt aan „ruime voorzieningen voor de ontwikkeling der stad, met gehele wijziging der hoofdwegen en straten". Dat een oud-burgemeester van Tokyo ministervan Binnenlandse zaken was, zal deze behandeling ten goede zijn gekomen, maar op 19 Sept. werd dan ook een Raad voor de Rekonstruktie geïnstalleerd, en op de 27ste een gouvernementeel rekonstruktieburo geopend,— alles, men vergete het niet, terwijl de meeste kantoren zwaar beschadigd of verbrand, vele verkeersmiddelen nog onbruikbaar en de halve stad onbewoonbaar was. Dadelik was nl. begrepen dat de buitengewone situatie, hoe rampspoedig ook, toch een unieke gelegenheid gaf tot ingrijpende verbetering van de oude stadsaanleg, die voor een miljoenenhoofdstad op vele punten tekort was geschoten : men spiegelde zich aan de klassieke fout, die Londen na de grote brand van 1666 maakte door het ook heden nog bekende plan van Wren niet te accepteren en herbouw naar de oude lijnen toe te staan, — een fout die nog immer als waarschuwend voorbeeld gesteld wordt. Overigens was er reeds voorbereiding: op grond van de beide wetten over Stedebouw en over Bebouwingen in steden, beide van '19, waren plannen in bewerking, die thans met voortvarendheid werden omgewerkt, nu immers een zoveel ingrijpender verbetering mogelik was; in December passeerden zij tezamen met de nodige leningsvoorstellen het Parlement. Na een reorganisatie van het buro, dat evenwel goevernementeel bleef zij 't met medewerking der Gemeente, werd dadelik ook met de uitvoering begonnen, mede tussen Regering en lokale overheid verdeeld; het werk was berekend op eenduur van 7 jaren en werd daarin ook verwezenlikt; de kosten bedroegen zeer globaal een miljard.
— 690 — Hoe radikaal men dacht, blijkt wel uit een ministerieel voorstel uit de eerste dagen na de ramp om het gehele verwoeste stadsgebied van regeringswege aan te kopen, ten einde bij de nieuwe aanleg volkomen de vrije hand te hebben. Zover ging men echter niet en, aangezien de bevolking natuurlik zo spoedig mogelik weer wonen moest, werd de oprichting van nieuwe woningen (meest van zeer voorlopige bouwwijze) op de oude erven toegelaten, terwijl een ruilverkaveling op ongekende schaal, waarover beneden nader, het middel zou vormen om de wijziging in de stadsaanleg door te voeren. Eerst echter enkele woorden over het plan zelf. Tokyo ligt aan een baai, aan de mond en grootendeels op de ene oever van de Sumida. Het waterfront had en heeft echter bijna alleen utiliteitsbetekenis; het centrum is van zee en rivier afgekeerd. Dit wordt gevormd half door de uitgestrekte gronden van het keizerlik paleis ca. (ongeveer zo groot als Paleis- en Plantentuin te Buitenzorg samen), half door een klein edel stadsdeel met vele monumentale gebouwen. Aan de landkant van dit centrum liggen uitgestrekte woonbuurten (meest laagbouw hoogstens met 1 verdieping), welke evenals het paleis grotendeels gespaard bleven. De ramp trof de genoemde monumentale gebouwen door aardbeefschade, en voorts de uitgestrekt oude woonen handelswijken tussen centrum en waterfront en langs de rivier door brand. Zo werd een oud en dichtbebouwd stadsdeel getroffen, met veel te wéinig doorgaande hoofdwegen, en veel te véél sloppen en stegen, doch wel van ouds reeds voorzien van een ongeveer rechthoekig, zij 't onregelmatig en in verschillende wijken ongelijk georiënteerd stratennet. Voor het nieuwe wegenplan zijn nu de oude hoofdrichtingen (trouwens ook veel oude wegen en paden zelf) aangehouden, terwijl de zwakheden van het rechthoeksplan werden gekorrigeerd door diagonale en ringdoorbraken. Aantal en breedte der hoofdwegen werden zeer belangrijk vermeerderd: buiten het centrum zijn er hoofdstraten op onderiinge afstanden van meest 500 a 800 m, terwijl de breedte minstens 22 m werd, en naar de stadskern toe veelal tot over de 30, hier en daar tot over de 40 m oploopt; de totale lengte is ca. 120 km. Ook hier zien wij dus, evenals in Chicago (de Japanners hebben trouwens mede met Amerikaanse deskundigen gewerkt) hei prijsgeven van het gelijkmatige rechthoeksplan voor een meer organiese samenstelling met sterk uitgesproken hoofdwegen. Tussen dit hoofdwegennet is dan nog een net van (m. i. teveel doorgaande) sekundaire wegen gelegd, met breedten van 11 tot 18 m, terwijl tenslotte ook de kleine verdeelwegen in beschouwing zijn genomen en waar noodig verlegd en verbreed. Welk een omvang de wegenverbetering heeft gehad blijkt wel daaruit,
— 691 — dat vroeger ca. 1 2 % van het grondoppervlak der Gemeente door straten en wegen was ingenomen, thans echter 27 %. Ten aanzien der parken en speelterreinen is wel een dergeiike aanziehlike vermeerdering tot stand gebracht (van 2 op 5%), doch nog lijkt het huidig percentage niet voldoende, en missen vooral de uitgestrekte arbeidersbuurten grotere open ruimten ; al moet men bedenken dat daar, als hier, lage min of meer open bebouwing buiten het centrum regel is, zodat aan longen minder nodig is dan in de Europese, Amerikaanse en ook Chinese steden met hun vele hoogbouw. Hoe de rekonstruktie verder is aangegrepen voor het doorvoeren ener kringenindeling (woon-, handels- en industriebuurten), voor de systematies voorziening in vele sociale behoeften (scholen, kleinkinderhuizen, hospitalen, badhuizen, arbeidsbeurzen enz.) en voor landwinning door aanplemping aan de baai (ook als te Chicago, doch slechts in geringe mate voor parken), kan hier slechts worden aangestipt. Twee punten echter zijn nog wel van bizonder interesse. In de eerste plaats: dat men getracht heeft de houtbouw, oorzaak van de omvang der brandramp. te vervangen door een minder brandgevaarlike maar even aardbeefzekere konstruktie, dus gew. beton, bekleed ijzervakwerk enz., en hoe men, voor zover dat niet doorvoerbaar is, zorgt door brandvrije gordels de zee van houten woningen tenminste te verdelen. Nog is de houtbouw verre overwegend ; typies is het volgende staatje van aantallen huizen in duizenden: aarden houten steen, beton, yzer totaal enz. 1922 23 325 9 357 1923 (vlak na de ramp) 4 135 3 142 1926 3 317 7 327') Wel moet men bedenken, dat in '26 nog veel van de provisoire woningen stonden, die geleidelik vervangen worden, doch een overwegende verschuiving kan dat zeker niet geven. Daardoor zijn de brandvrije gordels van veel belang: langs de hoofdstraten der buitenbuurten is steenbouw voorgeschreven (met goevernementssubsidie van ca. 20 f/m^! zo weinig is zij ingeburgerd), zodat brand niet meer zo makkelik van de ene wijk naar de andere kan overslaan. Hetzelfde voorschrift geldt dan voor winkel- en kantorenwijken in hun geheel. En dan is buitengewoon merkwaardig de toegepaste herverkaveling. Nadat (zie boven) de opkoop van het totale verwoeste gebied overwogen doch opgegeven was, bleven twee mogelikheden over t. a. der grondverkrijging ) Ook het totaal aantal bewoners van de stad Tokyo is door de ramp iets teruggelopen (1922: 2.5 miljoen, 1929: 2.3 miljoen); groter Tokyo vertoont echter een belangrijke toename (resp. 3.8 en 4.7 miljoen).
— 692 — voor de wegenverbetering: opkoop van de benodigde stukken met behoud der verdere indeling, of herverkaveling. De kosten en komplikaties van de eerste manier, vooral ook echter de onmogelikheid om aldus èn een goede parcellering èn een goed wegennet te krijgen, deden tot de herverkaveling besluiten; die is dan ook, natuurlik met wettelike sanktie, bijna overal toegepast, zodat zo goed als geen enkel eigendom meer op precies dezelfde plaats ligt! Voorbeeld voor de wettelike regeling was de Pruisiese Lex Adickes; voor het gemak der behandeling, waarbij kontakt met de grondbezitters noodzakelik was, is daarbij het gebied in een groot aantal distrikten verdeeld, die elk als een afgerond geheel bewerkt werden. Elk nieuw perceel werd wat grootte, vorm en situatie betreft zoveel mogelik gelijkwaardig gemaakt aan het oude, doch tot 10% aan grond diende om niet te worden afgestaan als bijdrage tot de verbetering, — een verlies dat natuurlik ruimschoots door verhoging der grondwaarde als gevolg van het betere wegenstelsel werd opgewogen; alleen voor meerdere grondafstand dan 10% werd schadevergoeding gegeven. Voor de bepaling dier vergoedingen was voorts een merkwaardig systeem van grondtaxatie naar Amerikaans voorbeeld uitgewerkt, met bepaalde vermenigvuldigingscijfers voor dieperingelegen terreingedeelten, hoekterreinen en dg. Eenmaal in een bepaalde straat de typeprijs per vierkante eenheid voor aan de straat vastgesteld zijnde (wat met veel zorg en o. a. in overleg met de hypotheekbanken gebeurde), kon de waarde der verschillende daargelegen percelen dan door een eenvoudige rekensom worden gevonden. Lang en lang voordat deze regeling uitgevoerd kon worden, was natuurlik met de wederopbouw van de huizen of barakken op de oude erven reeds begonnen, en zo bracht de herverkaveling onvermijdelik de verplaatsing van vele huizen mee. Vele ?. . . . wanneer men het cijfer van meer dan 200.000 verzette huizen ziet, durft men zijn ogen niet te geloven; het wordt slechts enigszins begrijpelik, als men bedenkt dat zij voor het overgrote merendeel van hout waren. Toch is het een geweldig werk geweest; met welk een kracht het is uitgevoerd, blijkt uit het maximale aantal dat in één maand (in '28) verplaatst werd: over de 15.000! Die uitvoering geschiedde door de overheid, meest door de Gemeente, om niet, en schade werd hersteld of vergoed, ook b.v. die door onderbreking van bedrijf en dg. Het bezoek aan Tokyo was natuurlik veel te kort om van het resultaat van dit enorme werk, dat juist in '30 ongeveer is voltooid, ter plaatse een direkte indruk te krijgen; uit wat ik zag, hoorde en las ') lijkt het mij, dat hier technies goed, doch vooral organisatories voorbeeldig werk is gedaan. Bizonder trof mij — al was ik er door mededelingen op voorbereid —, dat Tokyo in sommige belangrijke opzichten op onze steden lijkt: de massa ')
Rijk en Gemeente, die ook overigens schijnbaar niet altijd even vredig hebben samengewerkt, gaven elk een eiaen Engels werkje over de rekonstruktie uit, resp.: The outline of tlie Reconstructionwork in Tokyo & Yokohama, Bureau of Reconstructionwork of ihe Home Off.ce, 1929, en Tokyo Reconstructionwork, TokyoMunicipal Office, 1930; 't eerste heeft meer algemene gegevens en beter kaarten, 't tweede meer details over de Gemeente en fraaier illustraties.
— 693
der bevolking woont, tenminste buiten't centrum en de winkelbuurten, in ééngezinswoningen van liciite konstruldie en in open bebouwing. Zo heeft het in principe dat typiese extensieve karaker, dat ook de steden hier kenmerkt en naar mijn mening moet blijven kenmerken; daardoor zal het, waar het toch een vrij hoog ontwikkelde miljoenenstad is, ons meer direkte aanwijzing kunnen verschaffen, welke kant het met de grote centra hier uitgaat, dan voorbeelden in Europa en Amerika. Waarbij bovendien van belang is, dat de levensstandaard al is zij veel hoger den hier, toch tenminste dichter bij onze inheemse ligt: een normaal dagloon is in de steden voor de „koeli" bv. I S Yen (ca f 1.85), voor de vakarbeider 2 — 4 Y. (f 2.50 tot f 5.—, en deze lieden betalen maandhuren van 6— 10 Y (f 15 — 25,)— getallen die niet zó ..nvergelijkbaar zijn met de onze, als bv. de Hollandse. Verdere bestudering van wat er uit deze betrekkelike analogie te lezen valt moest ik echter tot later uitstellen. Een meer positieve indruk deed ik wel op over wat mij ook speciaal interesseerde : in hoeverre men erin geslaagd was aan de nieuvi^e gebouwen met moderne konstruktie een eigen karakter te geven. De Japanner is artistiek; evenals de Indonesiër heeft hij de gaaf gemakkelik een expressieve vorm te geven aan wat hij maakt; zo verwachtte ik ook hier al belangrijks, — maar dat viel tegen. De buitenlandse vooral Amerikaanse invloeden zijn nog te overwegend, de konstruktiemethoden nog te nieuw, de „moderne" stromingen elders waarnaar allicht de jongeren zich richten, te gewild internationaal, dan dat in de razende overvloed van bouwopdrachten der jaren na de ramp zich hier al een expressie duidelik kon ontwikkelen. Veel werk is nog slap klassiek, veel ook karakterloos-Amerikaans ; slechts de Gemeente bouwde meest in Europese zin modern : strak en eenvoudig met platte daken, en daarbij is het, vooral aan sommige scholen, dat men hier en daar vormen en verhoudingen vindt, die Japans gaan aandoen, doch nog onduidelik en zwak. Het verwonderde mij te meer, waar op ander technics gebied het eigen karakter wèl al spreekt. Want zo goed als een ossewagen of een galei een typies nationaal karakter konden hebben, kan dat een auto, een lokomotief of een stoomschip, en zowel in de havens bij de schepen, als op de spoorwegen zag ik typen, die inderdaad zo Japans waren als een ding maar zijn kan. Die afwezigheid van zelfexpressie in de nieuwe bouwwerken is trouwens blijkbaar een teer punt, wat ik merkte toen ik er bij mijn gastheren over wou beginnen; blijkbaar zit, anders dan bij lokomotief en boot, hier de oude traditie in de weg, die voor „Japanse" bouwwerken het type van tempel of woonhuis, beide houtbouw, voorschrijft; waarheen de heren mij dan ook niet alleen verwezen, maar zelfs brachten. Vooral de tempels zijn bij de rekonstruktie geheel in de oude stijl, met een buitensporig onekonomies houtgebruik, opgetrokken, met a. h. w. een geheel andere bouw-mentaliteit. Onderlinge doordringing van nieuwe bouwwijze en eigen karakter schijnt aan bouwer en bouwheer nog ondenkbaar; maar veel te zeer krijgt men de indruk, dat dat eigen karakter niet alleen ook daar nog sterk is, maar tevens welbewust wordt beschermd, om niet te mogen zeggen: dat die doordringing wel zal komen. {Wordt vervolgd).
T. K.
— 694 —
De Nederlandsch-Indtsche Gemeentewapens. (Vervolg blz. 661). In het eerste deel van dit artikel werden de wapens van de in de provincie West-Java gelegen gemeenten besproken. Thans volgen hier die van de gemeenten in Midden-Java. VI. Semarang. Tijdens het woeden van den Java-oorlog (1825 — 1830) werden door „de schutterij en de vrijwilligers van Semarang inzonderheid op het laatst van 1825, zoo menigvuldige en goede diensten bewezen"-o.a. trokken in September 1825,20 vrijwilligers te paard uit, waarvan er 12 sneuvelden — dat de Commissaris-Generaal Du Bus de Gisignies bij besluit van 29 Mei 1827 No. 20 als blijk van tevredenheid aan die stad een wapen toekende, waarvan de beschrijving luidde als volgt: „een azuur veld, bevattende in het midden en op den voorgrond „eene maagd van zilver, het hoofd met eik en lauren gekroond, rus„tende met de regterhand op den kop van een achter haar liggenden „leeuv/ van goud, in deszelfs voorpoot vasthoudende negentien pijlen „en met de linkerhand op een anker, met de legende: Samarang er „onder geplaatst; het veld met een kroon van vijf burchten gekroond". Aangezien blijkens artikel 2 lid 2 van het Decentralisatiebesluit een gemeenteraad is een plaatselijke raad ingesteld voor een „stad", terwijl bovendien blijkens artikel 1 van de ordonnantie in Stbl. 1906 No. 120 de gemeente Semarang is het gebiedsdeel, dat gevormd wordt door de afzondering van geldmiddelen voor het gedeelte van de residentie Semarang, uitmakende „de hoofdplaats Semarang" heeft de gemeenteraad aangenomen, dat het recht tot het voeren van bovengenoemd wapen automatisch van „de stad Semarang" is overgegaan op „de gemeente Semarang". Uit dien hoofde werd het niet noodzakelijk geacht om het wapen nog eens bij raadsbesluit of verordening vast te stellen. Dit wapen werd niet aanstonds door de Regeering bekachtigd. De legende: Semarang, toch kan niet beschouwd worden een wapenspreuk te zijn, in verband waarmede deze legende in het wapen zal dienen te vervallen. Voorts werd ook de beschrijving minder juist geacht. De Regeering deed den gemeenteraad daarom mededeelen, dat geenerlei bezwaar meer tegen de bekrachtiging zou bestaan, indien de gemeenteraad het wapen en de beschrijving als volgt zou wijzigen : „In azuur eene staande maagd van zilver, het hoofd omkranst met ,eike- en lauwerbladeren van sinopel *), de rechterarm eenigszins ,,achterwaarts uitgestrekt en de hand rustende op den kop van eenen *) Sinopel: groen.
— 695 — «achter haar liggenden leeuw van goud, die met zijnen rechtervoorklauw „een bundel van negentien pijlen van zilver vasthoudt; de linkerarm „eveneens eenigszins uitgestrekt en de hand steunende op een anker „van zilver met een tros van hetzelfde. „Het schild gedekt met eene stedenkroon". Tot dusver heeft de gemeenteraad het wapen nog niet nader vastgesteld. Vil. Pekalongan. Bij besluit van 27 December 1921 No. 70/625 stelde de gemeenteraad van „Pe-kolong-an" het wapen van die gemeente vast onder de volgende beschrijving: „In blauw een gouden net, waaroverheen drie zilveren visschen 2 en 1 rechtopgeplaatst; „Stedenkroon van goud. „Schildhouders: twee roodgetongde en genagelde gouden leeuwen". „Spreuk: Pek-along-an". De naam Pekalongan is afgeleid van het Javaansche woord „along", hetgeen beteekent: veel, groot, rijkelijk, voorspoedig, geluk, doch uitsluitend in deze beteekenis bij de vischvangst met sleepnetten. Pekalongan beteekent dus „Pek (Pa)-a]ong-an, d. i. de plaats (aan de zeekust), waar men voorspoedige vischvangst heeft bij het visschen met sleepnetten. Een en ander is in het wapen gesymboliseerd. Tegen dit wapen is het bezwaar gerezen, dat een stedekrooii voor een stadsgemeente als Pekalongan minder geëigend werd geacht — immers. Pekalongan is nimmer een versterkte stad geweest — zoodat in over- weging weïd gegeven deze kroon te vervangen door de gebruikelijke kroon van drie bladeren en twee paarlen. In verband met een en ander stelde de gemeenteraad in zijne vergadering van 13 Augustus 1930 het wapen opnieuw vast, waardoor dit thans luidt: „In azuur een netwerk van goud, waarover heen drie zilveren visschen „2 en 1 rechtop geplaatst; het schild gedekt met een gouden kroon „van drie bladeren en twee paarlen; schildhouders twee rood getongde „en genagelde gouden leeuwen; onder het wapen een lint met de „spreuk: „Pek-along-an". VUl. Salatiga. Er leefde eens te Semarang een invloedrijke man Kjahi Pandan-Aran genaamd, die op zekeren dag tezamen met zijne echtgenoote te voet op reis ging naar Solo. Zijn vrouw droeg bij zich een bamboezen koker, gevuld met goud en edelgesteente, ondanks het gebod van haar man om, met het oog op de onveiligheid van den weg, geen kostbaarheden mede te nemen.
— 696Gaandeweg bleef de vrouw wat achter en toen zij zoo een flinken afstand hadden afgelegd, traden plotseling drie roovers op Kjahi Pandan-Aran toe. Deze sprak echter: „Doet mij geen kwaad, want ik heb niets bij mij. Begeert gij buit, gaat dan naar die vrouw, die daar in de verte achter mij loopt Zij heeft een bamboezen koker, gevuld met goud en edelgesteente bij zich. Die moogt gij hebben, doch doodt mijn vrouw niet". Hierop begaven de drie roovers zich naar de vrouw en eischten den koker op. Zij openden dien en zagen al het goud en edelgesteente. Door begeerte bevangen wierpen zij zich op elkaar teneinde ieder voor zich de buit alleen te verkrijgen en in hun woede doodden zij elkander. Kjahi Pandan-Aran, die uit de verte het eind van den strijd gezien had, begaf zich naar zijne vrouw en sprak: „Voorwaar, het was voorbestemd, dat hier de desa „Salah-tiga" zal zijn, want door de slechtheid van deze drie roovers is alles verkeerd afgeloopen". En hij stapelde drie steenen, den eenen op den anderen, op elkaar als herkenningsteeken, welke stapel, geheeten : ,.Watoe toempoek" thans nog gelegen is op 1 paal van Salatiga, op den weg van Salatiga naar Bringin Het is deze legende, welke ten grondslag ligt aan het bij de verordening van 31 October 1917 door den gemeenteraad van Salatiga vastgestelde wapen, waarvan de beschrijving luidde als volgt: „een rechtstandig wapenschild met gouden hoofdbalk, waarin in „sabel drie zeshoeken in den vorm van een driehoek gerangschikt, „voorstellende drie steenen; daaronder een zilveren paal, begrensd aan »den rechterkant door een azuren veld en aan den linkerkant door een „sinopel veld. „Het wapenschild is gedekt met een gouden stedenkroon. „Aan dil wapen kunnen als versierselen worden toegevoegd : „a. als schildhouders : twee elkander aanziende leeuwen als vastgesteld „voor het Nederlandsche rijkswapen, doch zonder kroon; „b. het onderschrift „Salatiga" in latijnsche letters". In het wapen zijn de legendarische drie steenen opgenomen; het azuren (blauw) veld stelt voor de reede van Semarang, terwijl het groene veld het achterland, de bergen, uitbeelden. Ook hier is echter het gebruikelijke bezwaar tegen de stedenkroon gerezen, in verband waarmede de gemeenteraad bij besluit van 29 December 1930 No. 66/R/1930 het wapen opnieuw heeft vastgesteld als volgt: „Een gedeeld schild van azuur en sinopel, beladen met een paal ,van zilver en een schildhoofd van goud, waarop in het midden drie „zeshoeken van sabel 1: 2.
— 697 — „Het schild gedekt met een gouden kroon van drie bladeren en twee „paarlen". IX. Tegal. Bij besluit van 29 September 1916 No. 49 stelde de gemeenteraad van Tegal het volgende wapen voor die gemeente vast: „In een schild met afgeknotte bovenhoeken op een veld van azuur, „in goud een zeilende Oost-Indië-vaarder met twee vlaggen in top en „op den achtergrond links land met twee palmboomen. „Het schild wordt gedragen door twee staande leeuwen in goud, „staande op een lint met het woord „Tegal". Boven het schild de „Hollandsche gravenkroon in goud". De stad Tegal was reeds ten tijde van de Oost-Indische-Compagnie een bloeiende plaats, die in het werk van Valentijn genoemd wordt: „een van de groote strandsteden, in welke achtduizend huisgezinnen zijn". Aangezien echter uit de geschiedenis van die stad geen markante gebeurtenissen bekend zijn, werd voor het wapen, ter herinnering aan de V. O. C, een Oost-Indië-vaarder gekozen, waarvan de teekening ontleend is aan een oude prent van P. Bast uit het jaar 1599. Aangezien echter een gravenkroon zich uiteraard niet leent voor een gemeentewapen — tenzij, zooals o. m. in Nederland voorkomt, de stad, waarvoor het wapen dient, vroeger de zetel was van een graafschap — heeft de Regeering de goedkeuring op dit wapen niet aanstonds verleend. Voorts werd tevens op grond van de overwegingen als vroeger reeds uiteengezet, bezwaar gemaakt tegen het plaatsen van den naam van de gemeente op het onder het wapen voorkomende lint. Van de gelegenheid, dat het wapen opnieuw, overeenkomstig de van Regeeringswege gegeven aanwijzingen moest worden vastgesteld, heeft de gemeenteraad gebruik gemaakt om een wapenspreuk aan te nemen, luidende „Hou zee". Een inderdaad bij de afbeelding op het wapen passende spreuk! De beschrijving van het bij raadsbesluit van 28 October 1930 No. 1192/70/3/5 'f. 6 Mei 1931 No. 2115/70,319 nieuw vastgestelde wapen ' uidt thans: „In azuur een zeilende Oost-Indië-vaarder van goud met twee Ne" „derlandsche vlagen in top, rustende op een zee van zilver, met blauwe «golfschaduwen, waaruit rechts een strand van goud oprijst, uitgaande „van den schildrand, waarop een palmboom van sinopel. Het schild „gedekt met een gouden kroon van drie bladeren en twee paarlen. „Schildhouders: twee leeuwen van goud, getongd en genageld van keel„Wapenspreuk: Hou-zee, in zwarte latijnsche letters op een blauw lint".
— 698 —
I
X. Magelang. In zijn vergadering van 9 September 1926 stelde de gemeenteraad van Magelang bij besluit No. 78 het wapen voor die gemeente als volgt vast: „Een blauw schild belast met eene naar beneden gerichte zilveren „gaffel, een gouden ring en een zwarten spijker, gehouden door twee «naar binnen gerichte staande gouden leeuwen met zwarte klauwen, „tong en oogen, gedekt door een gouden kroon in stoepa-vorm en met ,een wapenlint voerende het opschrift: „Gemeente Magelang". De zilveren gaffel is een symbool voor de drie groofe wegen, die in Magelang samenkomen, te weten die naar Semarang, die naar Djocja en die naar Poerworedjo. Die gouden ring stelt de kotta Magelang voor, Mahagelang, groote ring. Het middelpunt van den ring valt samen met de gaffelsplitsing en vormt tevens het midden van het schild. De zwarte spijker, waarvan de punt in de gaffelopening is gelegen en welke geheel binnen den ring valt, symboliseert den Tidar als spijker van Java. Waar tenslotte Magelang in het middelpunt gelegen is van de overblijfsels uit den ouden hindoe-tijd (Boroboedoer, Mendoet e.d.) is een gouden kroon in stoepavorm, bekroond met drie dagobs en met linga's van zwart edelgesteente boven het schild geplaatst. Tegen dit wapen is van Regeeringswege alleen bewaar gemaakt voor zoover de op het lint voorkomende naam van de gemeente betreft, terwijl voorts in overweging werd gegeven de als schildhouders aangenomen zwart getongde en genagelde leeuwen te vervangen door twee leeuwen van goud getongd en genageld van keel. Hoewel als regel is aangenomen, dat gemeenten, die niet een vesting of ommuurde plaats geweest zijn, desveriangd, slechts een gouden kroon van drie bladeren en twee paarien boven het wapen kunnen voeren, heeft de Regeering in dit geval geen bezwaar gemaakt tegen de gouden kroon in stoepa-vorm, aangezien deze voor de gemeente Magelang immers op historische gronden gcmctiveerd is. Bij zijn besluit van 19 Augustus 1930 No. 79 heeft de gemeenteraad het wapen opnieuw vastgesteld, waardoor de beschrijving thans luidt: ,,In azuur een omgekeerde gaffel van zilver; hieroverheen een ring „van goud, waarbinnen een paalsgewijs geplaatste spijker van sabel, „de punt vallende in de gaffelopening. Het schild gedekt door een „gouden kroon in stoepa-vorm. „Schildhouders: twee leeuwen van goud, getongd en genageld van „keel". VAN HASSELT
B a t a v i a (C), Augustus 1931.
(wordt vervolgd)
I
rf 'f |g I
j_ ^
I I
1
— 699
Decentraliana. Verordeningen tot intrekking van belastingverordeningen vereisciien de goedkeuring der Regeerini; niet.
het
van
I
Over deze aangelegenheid werd door het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Midden-Java van den len Qouvernements Secretaris onder dagteekening van 20 Mei 1931 No. 1207 b/B het navolgend schrijven ontvangen. Bij schrijven van 31 Maart jl. No. B 2/1/21 verzocht Uw College te mogen vernemen welke overwegingen de Regeering hebben geleid tot het in mijn brief van 24 December 1930 No. 2773a/ll ingenomen standpunt, dat op de in de vergadering van Uw College van 20 November t. v. vastgestelde „verordening tot intrekking van de wegenbelastingverordeningen in de provincie Midden-Java" de goedkeuring van de Regeering niet is vereischt. Naar aanleiding hiervan heb ik de eer, op last van den Gouverneur-Generaal, Uw College het volgende mede te deelen. In artikel 66 der Provincie-ordonnantie alsmede in de artikelen 59 en 78 der Regentschaps- en Stadsgemeente-ordonnanties is o. m. bepaald dat de raad bevoegd is tot het heffen van belastingen en dat ,de daartoe strekkende verordeningen" de goedkeuring behoeven van de Gouverneur-Generaal, den Raad van Nederlandsch-lndië gehoord. Hoewel moet worden aangenomen dat de Indische wetgever de uitdrukking „de daartoe strekkende verordeningen" en de in artikel 14 van het Decentralisatiebesluit gebezigde terminologie „de verordeningen strekkende tot invoering, wijziging of afschaffing van belastingen" op één lijn heeft gesteld, valt een zoodanige bedoeling van den wetgever met de bewoording van de betrekkelijke artikelen niet overeen te brengen. De woorden „de daartoe strekkende verordeningen" slaan taalkundig op het voorafgaande, dus op het heffen van belastingen. Kan nu een verordening, welke een belasting wijzigt, vermeerdert of vermindert, geacht worden te strekken tot het heffen van belasting, aangezien daardoor een nieuwe heffing wordt vastgesteld, een verordening, welke en belasting afschaft, kan naar het oordeel van den Landvoogd bezwaarlijk aangemerkt worden als eene verordeningstrekkende tot belastingheffing. Een dergelijke verordening heeft wel betrekking op de heffing van belastingen, in zooverre zij die heffing afschaft, doch zij strekt niet tot-, zij beoogt niet het heffen van belastingen. Inderdaad is bij het door Uw College aangehaald besluit van 7 Juli 1929 No. 5 terzake een verordening strekkende tot intrekking van een be-
— 700 —
lastingverordening goedgekeurd doch sedert houdt de Regeering Zich aan de hierboven weergegeven gedragslijn. Wegbeheer. Financiering der weguitgaven. Antwoorden zijn ontvangen uit een 24-tal landen in en buiten Europa. Uit het op grond daarvan opgemaakte rapport blijkt, dat twee tegengestelde beginselen aanhangers vinden: eendeels wordt de nadruk gelegd op het algemeen belang der wegen en is men van meening, dat de onderhoudskosten zeker uit algemeene middelen betaald dienen te worden; anderdeels wordt meer gelet op het gebruik maken van den weg en diensvolgens het verkeer voor de wegkosten aansprakelijk gesteld. De commissie voor wegverkeer uit de Internationale Kamer van Koophandel, vat tenslotte op grond van het in dit algemeene rapport tot uiting gekomene, haar conclusies als volgt samen. 1.
Wegbeheer.
A.
Het is allereerst noodzakelijk een algemeen wegenplan op te stellen, waarin de gedachte ontwikkeling van het wegennet is vastgelegd. B. Het is gewenscht de wegen te classificeeren op basis van hun bestemming en den aard en omvang van het verkeer; geregelde verkeerstellingen zijn hiertoe noodzakelijk. C üecentraliseerd beheer is voor een net van hoofdwegen noodwendig. D. Omtrent de meest wenschelijke organisatie-vorm en werkwijze van autonome wegbeheerslichamen, heeft men zich geen vaste opinie kunnen vormen; het aantal dezer instellingen is echter steeds groeiende. 2. A.
B.
Bij den aanleg van een wegennet in weinig ontwikkelde streken is het ongetwijfeld aan te bevelen in eerste instantie te streven naar het scheppen van verbindingen (rudimentaire wegen) en pas daarna naar stimuleering van het verkeer op bepaalde routes door verbetering van den weg. Een werkplan dient voor vele jaren vooruit te worden vastgesteld. 3.
A.
Wegaanleg.
Wegfinanciering.
De weguitgaven geheel door de weggebruikers te laten betalen is niet te rechtvaardigen. Waar de weg publiek eigendom is en voor het geheele land profijt oplevert is het juist, dat in de eerste plaats een gedeelte der kosten uit de algemeene middelen betaald wordt. Daarnaast dienen zoowel het verkeer als andere belanghebbenden (grondeigenaren) met de wegkosten belast te worden. De kern van het vraag-
-701
-
stuk ligt in de billijke verdeeling der kosten over de drie categorieën: de gemeenschap, het verkeer, de grondbezitters. B. Verhooging van de belastingen op het verkeer beteekent verhooging van de transportkosten en is daarom met het oog op het economisch leven ongewenscht. Verhooging van de opbrengsten der verkeersbelastingen moet verkregen worden door de toename van het aantal voertuigen doch niet door verhooging der belastingen. C. Het aangaan van leeningen voor wegaanleg in onontwikkelde streken is alleen te verdedigen, indien onmiddellijk zoodanige toename van het verkeer verwacht mag worden, dat uit de meerdere belastingopbrengst de leeningskosten bestreden kunnen worden. Leenen op grondbelasting-opbrengst is meestentijds niet voordeelig. Leenen t. b. v. onderhoud is te veroordeelen. (N. I. Wegenvereeniging). Wegbeheer, Kostenopgaven.
De totale jaarlijksche kosten van een slijtlaag zijn te berekenen volgens de formule:
'"
0 + T^)"--
waarin K = aanlegkapitaal. W= vernieuwingskosten. U = gemiddelde jaarlijksche onderhoudskosten. n = levensduur in jaren. p = rentevoet in %. De slijtlaag met de kleinste jaarkosten wordt dan als de meest economische beschouwd. Schrijver acht dit onjuist. Zelfs uit zuiver financieel oogpunt beschouwd kan het voorkomen, dat een constructie met hoogere jaarkosten toch meer economisch genoemd moet worden dan een andere met geringere jaarkosten en wel wanneer men onderscheid maakt tusschen productieve kosten (d. z. die voor vernieuwing) en onproductieve (d. z. die voor rente en onderhoud) en dan bij vergelijking blijkt, dat het meerdere alleen ontstaat door hoogere productieve (vernieuwings) kosten. Deze opvatting wordt vanuit maatschappelijk standpunt bezien juist geacht, omdat met de gespaarde vernieuwingskosten t. g. t. weder geproduceerd wordt, terwijl rente en onderhoudskosten eens voor al uitgegeven en verloren zijn. Bij gelijkblijvende jaarkosten zal op overeenkomstige wijze bezien, de meest economische constructie die zijn, waarbij de vernieuwingskosten het hoogst en de rente- en onderhoudskosten tezamen het laagst zijn.
— 102 — Met getallenvoorbeelden wordt de mogelijkheid van voorkomen van een dergelijk geval geïllustreerd. Berekening van de verhouding der productieve en onproductieve kosten bij aangenomen levensduur en veranderlijken rentevoet, als- ook bij aangenomen rentevoet en veranderlijken levensduur leidt verder tot het inzicht dat: 1| naarmate de rentevoet hooger is de vernieuwings-en onderhoudskosten op den achtergrond treden tegenover de rente-lasten : 2 bij hoogen rentevoet een lange levensduur des te ongunstiger invloed heeft; en 3| lange levensduur, indien te verkrijgen door hooge aanlegkosten, uit algemeen economisch oogpunt niet behoeft te worden nagestreefd.
i
I
-703 —
. Maleisch Gedeelte. Hak Memilih.
VIII Oentoek sempoernanja karangan ini tentangan hal „lijstenstelsel" maka seharoesnjalah diterankan disini peratoeraannja peritoengan kedoea menoeroet „verdeeiingsformule-d' Hondt dan ketiga menoeroet „verdeelingsmethodeHagenbach-Bisschoff" jang sebagaimana telah diterangkan diatas, dilakoekan di beberapa negri-negri jang modern. 2. Verdeelingsformule-d' Hondt. Menoeroet formule ini, maka djoemblahnja soeara dari masing-masing golongan haroeslah beroeroetan dibagi 1, 2, 3, 4 dan selandjoetnja. Pendapatanpedapatannja (quotiënten) hendaklah dipertelakan dengan oeroet berhoeboengandenganbesarnja, sedang banjaknja pendapatan-pendapatan jang dipertelakan itoe haroeslah sama dengan djoemblahnja tempat-tempat lowongan. Soepaja hal ini moedah dapat dimengartinja, maka baiklah diterangkan dengan tjonto. Angka^ jang dipakai ialah angka""* dari daftar-daftar jang soedah diterangkan dan dimoeatkan diatas (liatlah katja 290/291 dari madjallah Melajoe ini ataupoen katja 671/672 dari madjallah Ollanda-Melajoe). Ternjatalah dari daftar kedoea, bahwa golongan pertama jang terdjadi dari lijst 1 dan VII mempoenjai 1900 soeara, golongan kedoea jang terdjadi dari lijst II dan VI 1550 soeara, golongan ketiga, jang terdjadi dari lijst 111 dan V 700 soeara, dan golongan keampat jang terdjadi dari lijst IV sendiri 2000 soeara. Djika formule d' Hon^t dipakainja maka pendapatan^ (quotiënten) jang didapatkan dari masing''^ golongan ialah seperti dibawah ini. III. DAFTAR.
GOLONGAN^
Golongan pertama terdjadi dari lijst I dan VII
Golongan kedoea terdjadi dari lijst 11 dan VI
Golongan ketiga terdjadi dari lijst III dan V
Golongan | keampat \ terdjadi dari 1 lijst IV sendir
Djoemblahnja soeara dari masing-masing golongan
(900-t-1000) 1900
(1025-f-525) 1550
(400+300) 700
2000
Quotiënten, kalau dibagi l
1900 (')
1550 (3)
700 (')
2000 (')
Quotiënten, satelah dibagi 2
950 (=)
775 {^)
350
2000 (*)
Quotiënten, satelah dibagi 3
633V3 {')
5162/3 ('°)
—
666V3(«)
Quotiënten, satelah dibagi 4
475 ('2)
387K2
—
500 (")
Quotiënten, satelah dibagi 5
—
—
—
400
704Keferangan atis daftar ini: Angka^ ketjil dibelakangma quotiënten itoe kasih taoe oeroetaniija quotiënten. Dalam tabel ini adalah 5 kolom jana; dikosongkan s-idja, oleh karena „quotiënten" jang terdapat soedah begitoe ketjil sehingga tidak bergoena poela.
Quotiënten (12 bidji) jang terbesar sendiri ialah : 2000 — 1900 — 1550 — 1000 950—775 — 700 -666^/3 — 633)^—516^/3 500 - 475.
9
Angka jang jang dibelakang ini (475) ialah banjaknja soeara rata-rata ataupoen djoega dinamai „kiesdeeler", jang akan memberikan satoe tempat lowongan. Berapa kali kiesdeeler ini masoeknja dalam djoemblahnja soeara daridari satoe golongan itoelah menoendjoekkan banjaknja tempat jang akan diberikan pada golongan itoe. Mendjadi pembagian tempat adalah demikian. Golongan pertama akan dapat 4 tempat (1900:475 = 4) (1550:475 = 3 lebih) Golongan kedoea 3 ( 700:475 = 1 lebih) 1 Golongan ketiga (2000:475 = 4 lebih) 4 Golongan keampat Djoemblahnja tempat 12 Adapoen maksoednja peritoengan setjara demikian itoe adalah terang betoel. Apabila hanjaiah ada satoe lowongan sadja maka lowongan ini haroesiah diberikan pada golongan jang mempoenjai soeara jang terbanjak sendiri. Mendjadi bagi tjonto terseboet golongan keempat jang dapat itoe. Lowongan jang kedoea hendaklah diberikan pada golongan jang selainnja golongan keempat tadi mempoenja soeara jang terbesar sendiri, (ialah golongan pertama) di ketjoealikan djika golongan keempat itoe mempoenjai soeara jang lebih dari doea kali banjaknja dari golongan tadi (golongan pertama). Dalam hal ini maka golongan keempatlah jang mendapat lowongan kedoea itoe Sebeloemnja lowongan kedoea dibagikan, maka djoemblahnja soeara dari golongan jang terbesar sendiri (keempat) haroesiah dibagi 2. Dalam tjonto tadi separonja dari soeara-soeara jang di dapatkan oleh golongan keempat ( ^ X 2 0 0 0 ^ 1000) adalah koerang dari djoemblahnja soeara dari golongan kesatoe (1900) Golongan inilah jang soedah tentoe mendapat tempat lowongan jang kedoea. Tempat lowongan jang ketiga haroesiah diberikan pada golongan kedoea, oleh karena djoemblahnja soeara adalah lebih besar dari separo dari djoemblahnja soeara, baik dari golongan keempat biar, poen dari golongan pertama, jang masing-masing soedah mendapat satoe tempat. Apabila soeatoe golongan soedah mendapat doea tempat, maka sebeloemnja diberikannja satoe tempat poela, haroesiah djoemblahnja soeara jang didapatkannja dibagi 3, soepaja dapat diketahoei lebih doeloe apakah go-
I
- 7 0 5 -
longan jang soedah mendapat doea tempat, haroeslah diberikan satoe tempat lagi ataupoen apakah tempat ini haroes diserahkan pada golongan lain jang beloem mendapat soeatoepoen tempat atau baroelah mendapat satoe tempat. Pendek kata maksoednja „formule d' Hondt" ialah menetapkan pada tiap^ pemberian tempat, golongan manakah jang berhak tempat itoe, sedang peiatoeran jang dilakoekan ialah: pada sesoeatoe golongan ta' akan diberikan satoe tempat, bilamana adalah lain golongan jang mempoenjai soeara ratarata jang lebih banjak. Timboellah sekarang pertanjaan : Bagaimanakah pembagian tempat-tempat tadi pada masing-masing lijst? Adapoen pelatoerannja ialah sama dengan pelatoeran oentoek membagi tempat-tempat itoe pada masing-masing golongan terseboet diatas tadi, mendjadi menoeroet „formule d' Hondt" poela. Djika formule ini dipakainja lagi, maka pendapatan-pendapatan (quotiënten) jang didapatkan dari lijst I dan II seperti berikoet. IV. DAFTAR Golongan pertama terdiri dari Lijst 1 dan VII
Lijst I
Djoemblahnja dari masing^ lijst soeara
900
1000
Quotiënten, djilca dibagi 1
900 (2)
ICOO (1)
Quotiënten, djika dibagi 2
450 (4)
500 (2)
Quotiënten djilca dibagi 3
—
333 'la
Lijst Vil
Ternjatalah bahwa 4 quotiënten jang terbesar sendiri ialah: 1000 — 900 — 500 — 450. Angka 450 terblakang ini dinamai „kiesdeeler" djoega. Dari daftar terseboet diatas ini terliatlah bahwa masing-masing lijst mendapat 2 tempat. Dengan tjara itoe djoegalah pembagian 3 tempat pada lijst II dan IV dari golongan k e d o e a dilakoekan. Dari daftar berikoet (V) nampaklah ijst II mendapat 2 tempat dan lijst VI hanja 1 tempat.
706-
V. DAFTAR Golongan kedoea terdiri dari Lijst II dan IV
Lijst II
Fijoemblahnja soeara dari masing^ lijst
1025
525
Quotiënten, djika dibagi 1
1025 (1)
525 (2)
Quotiënten, djika dibagi 2
51234 (3)
262'I2
Lijst VI
Ternjatalah dari daftar ini, bahwa 3 quotiënten j'ang terbesar sendiri iaiah 1025 — 525 — 512i^. Kiesdeeier iaiah 512'^. Goiongan ketiga terdiri dari lijst III dan V mendapat 1 tempat, sedang Golongan keampat, terdiri dari lijst IV misti mendapat 4 tempat. Pembagian tempat-tempat boeat golongan ketiga menoeroet ,formule d'Hondt" tidaklah perloe dilakoekan, oleh karena golongan itoe hanja memperoleh 1 tempat Menilik oraian diatas ini, maka nampaklah dipakainja poela, bahwa kesoedahannja pemilihan akan tidak berbeda, baik dipakainja „stelsel der overschotten" baik „verdeelingsformule d'Hondt." Kesoedahannja akan djoega tidak berobah, bilamnna diitoeng menoeroet ,verdeelingsmethode - Hagenbach - Bischoff.). Adapoen keterangannja demikian {Akan disamhoeng). SLAMET.
Oendang-oendang lima taoen sekali.
Dalam art. 69 Oendang-oendang Kaboepaten terseboetlah bahwa Dewan Kaboepaten tiap-tiap lima taoen sekali sekoerang-koerangnja, haroes menerangkan oendang-oendang mana jang ditetapkannja serta jang pelanggarannja diantjam dengan hoekoeman, masih akan berlakoe teroes. Pada ajat kedoewa artikel itoe djoega diterangkan bahwa katerangan ini diperboeat dengan oendang-oendang, jang menjatakan nama oendangoendang jang masih berlakoe, begitoe poela hari boelan soerat kabar
I
707
I
provincie, tempat oendang-oedang itoe dimoeatkan, ataupoen kaiau oendangoendang itoe hanja sebagiannja dipeliliara, ketentoean-ketentoean jang masih berlakoe. Ketentoean terseboet diatas setoedjoe dengan art. 85 dari Stadsgemeenteordonnantie, artikel mana dapat menjalin djoega dari ketentoean dalam art. 58 Locale-raden ordonnatie, jang menjoto pada art. 178 dari Nederlandsche gemeentewet. Nenoeroet soerat Secretaris Goebernemen tg. 23 Maart 1931 No. 698/A, maka Pemerentah menetapkan, atas pertanjaan Madjelis Gedeputeerden Provincie Pasoendan, bahwa oendang-oendang lima taoen sekali itoe ta'oesah disjahkan lagi oleh Madjelis Gedeputeerden. Kemoedian belon berap'a lama Madjelis Gedeputeerden Provincie Pasoendan telah mengoelangkan ketentoean dalam art. 69 Oendang-oendang Kaboepaten pada Dewan Kaboepaten jang belon menetepkan oendang-oendang lima taoen sekali itoe. Dimana soeratnja tentang hal ini terseboetlah djoega, bahwa dalam katerangan jang akan diperboeat oleh Dewan Kaboepaten haroeslah dimoeat djoega oendang-oendang daerah gewest jang pada waktoe berdirinja autonoom regentschap dianggap berlakoe boeat regentschap itoe dan belon diganti oleh oendang-oendang regentschap sendiri atau oleh oendang-oendang Provincie, sepandjang Dewan Kaboepaten akan masih goenakan oendang-oendang itoe, baik tentang hal pemoengoetan padjegpadjeg, maoepoen laen-laen peratoeran. Inilah ada soeatoe hal jang menimboelkan sjak pada kita. Menoeroet timbangan kita, dalam oendang-oendang lima taoen itoe, oendang-oendang daerah gewest seperti terseboet diatas tida oesah atau tida boleh dimoeatkan. Boeat menimbang betoel tidanja fikiran ini, baiklah kita banding apa jang ditentoekan dalam instellingsordonnantie Provincie Pasoendan (S. 1925-378) dan instellingsordonnanties regentschappen (S. 1925 No. 379 t/m 396). Moela-moela kita pandang boenjinja art. 24 instellingsordonnantie Provincie Pasoendan. Sebeloem artikel ini dirobah dengan S. 1930 No. 438, terseboetlah disitoe, bahwa apabila locale verordeningen tida diganti oleh oendang-oendang Provincie atau oendang-oendang regentschap dalam tempo lima taoen sesoedahnja berdiri Provincie Pasoendan, maka sesoedahnja liwat tempo itoe, habislah kekoeatan oendang-oendang terseboet. Adapoen, sebegimana diterangkan dalam karangan Mr. J. Oppenheim «Het Nederlandsch gemeenterecht", hal memasoekkan satoe persatoe oendang-oendang jang akan dianggap masih berdjalan kedalam vijfjaarlijksche verordening itoe, berarti penting djoega, kerana sesoeatoe oendang-oendang jang tida termasoek ke dalam pertelaan itoe, dianggap tida berdjalan lagi. Itoelah sebabnja maka Madjelis Gedeputeerden oelangkan pada Dewandewan Kaboepaten soepaja tida loepa memasoekkan djoega oendang-oendang daerah gewest jang belon diganti, sebab djika tida begitoe, nistjaja
— 708
oendang-oendang gewest itoe dianggap tida berdjalan lagi. Sebegimana telah diterangkan diatas, pada timbangan ini kita tida setoedjoe. Karena, djika kita fikir, bahwa menoeroet art. 24 instellingsordonnantie Provincie Pasoendan, sebeloem ia dirobah dengan S. 1930 No. 438, oendang-oendang daerah gewest itoe nistjaja akan hilang kekoeatannja sesoedahnja liwat tempo lima taoen terhitoeng dari berdirinja Provincie Pasoendan, tampaklah bahwa seboeah Dewan Kaboepaten ta berhak menetepkan dalam vijfjaarlijksche verordening oendang-oendang daerah gewest manatah jang ia anggap masih berdjalan, tiada laen sebabnja oleh karena dalam instellingsordonnantie terseboet tadi telah diadakan batas lamanja kekoeatan oendang-oendang daerah gewest itoe. Demikianlah poela dalam hal oendangoendang tentang pemoengoetan padjeg bekas daerah gewest jang dalam instellingsordonnanties regentschappen dianggap berdjalan sebagai oendang-oendang regentschap, selama beloem diganti oleh oendang-oendang regentschap sendiri. Djika tadi maksoednja nasehat Madjelis Gedeputeerden Provincie Pasoendan itoe ja 'ni akan mendjaga soepaja djangan ada sesoeatoe oendangoendang daerah gewest, oleh kerena keloepaan tida termasoek pertelaan dalam vijfjaarlijksche verordening sala soeatoe Dewan Kaboepaten, mendjadi hilang kekoeatannja, maka berhoeboeng dengan apa jang kita oeraikan diatas, dapatlah kita tetapkan, bahwa maksoed ini bertentangan dengan apa jang ditentoekan dalam instellingsordonnantie Provincie dan instellingsordonnanties regentschappen, mendjadi bertentangan dengan peratoeran-peratoeran jang lebih tinggi harkatnja. Hata maka dalam S. 1930 No. 438, art. 24 S. 1925 No. 378 dan art. 7, S. 1925 No. 379 t/m 396, telah dirobah; adapoen sebabnja maka kedoewa; boeah artikel itoe dirobah, kerena banjaklah dewan-dewan kaboepaten di i Provincie Pasoendan jang pada pengabisan taoen jang kelima (1930) belon selèsai mengganti semoea oendang-oendang daerah gewest jang berlakoe I boeat masing^ regentschapnja. Soepaja dewan-dewan itoe diberi tempo jang loeas oentoek melakoekan pekerdjaan itoe, maka dengan perobahan itoe sekarang ditetapkan, bahwa oedang^ daerah gewest jang berlakoe boeat (Provincie dan) regentschap, sepandjang tida atau belon diganti oleh oendang-oendang provincie atau regentschap, ta'akan berlakoe lagi sesoedahnja hari boelan kesatoe Januari 1932. Pendeknja, lamanja kekoeatan oedangoedang daerah gewest itoe ditambah satoe taoen lagi. Mengengat robahan ini, timboellah pertanjaan, apa bolehkah ke dalam pertelaan oendang-oendang lima taoen sekali itoe dimasoekkan oendang-oendang daerah gewest jang seboeah dewan kaboepaten hendak teroes goenakan sampai digantinja oleh peratoeran sendiri ? Kita poenja pendapatan tida. Boeat menerangkan sebab sebabnja, haroeslah kita engatkan, bahwa sebagimana tadi telah diseboetkan, apabila seboeah dewan kaboepaten masoekkan oendang-oendang daerah \
gewest
— 709 —
gewest ke dalam pertelaan oendang-oendang liraa taoen sekali, ja'lah maksoednja soepaja aendang-oendang itoe tida hilang kekoeatannja. Akan tetapi dimana art. 24 S. 1925-378 \o art. 7 S. 1925 No. 379 t/m 396 djoega menoeroet boenjinja sesoedah dirobah dengan S. 1930 No. 438, telah ditetapkan, bahwa oendang-oendang daerah gewest itoe masih berlakoe sampai hari boelan 1 januari 1932. Sesoeatoe ketentoean jang soedah ada dalam peratoeran jang lebih tinggi harkatnja, ta'boleh diadakan lagi dalam peratoeran jang rendah. Bandingkanlah ketentoean dalam art. 56 Oendangoendang kaboepaten. Ringkesnja kita poenja peniandangan dalam hal ini: Djika ketentoean dalam art. 69 Oendang-oendang Kaboepaten kita artikan dengan tnengengat boenjinja art. 24 dan 7 instellingsordonnanties terseboet diatas, balk sebelonnja maoepoen sesoedahnja kedoewa artikel itoe dirobah, maka teranglah bahwa ke dalam vijfjaarlijksche verordening itoe ta'boleh dimoeatkan pertelaan oendang-oendang daerah gewest jang berlakoe boeat masing-masing regentschappen. Kerena, djika melihat boenjinja art. 24 S. 1925 No. 378 jo art. 7 S. 1925 No. 379 t/m 396 sebelonnja dirobah, makannja tida boleh itoe, sebab dewan kaboepaten ta' berkoeasa memelihara (handhaven) oendang-oendang jang oleh soeatoe peratoeran Oemoem (algemeene verordening) soedah ditentoekan pada sesoeatoe saat tida akan berharga lagi. Dan djika kita mengingat boenjinja a rtikel-artikel instellingsordonnanties jang terseboet tadi sesoedahnja dirobah, makannja tida boleh. itoe, sebab dewan kaboepaten ta'berkoeasa menetepkan sesoeatoe hal dalam peratoerannja jang soed?li teratoer oleh sesoeatoe Oendang-oendang Oemoem (Conclusie^ ini üdaklah dapat kami setoedjoei. Liatlah pemandangan kami dalam Madjallah tertanggal 16 Augustus j . a. d. Red.) R. TRESNA.
Rondvraag.
Sesoedahnja agenda vergadering dibitjarakan, oemoemnja di dalam persidangan Dewan-Kaboepaten diadakan kesempatan oentoek memadjoekan pertanja'an. Atoeran demikian memang bergoena sekali, oentoek menerima pertanja'anpertanja'an dari lid. Hingga kadang-kadang ada pertanja'an jang perloeperloe boeat diketahoei oleh orang banjak. Djika jang mendjabat voorzitter seorang jang memang menoentoen kemadjoean Raad, ia tida akan mengombalikan pertanja'annja, lid jang memadjoekan pertanja'n. Meskipoen ia misih menambah perkata'an, djika pertanja'an itoe tida berhoeboeng dengan kaperloean-kaperloean jang terseboet didalam begrooting. Tetapi bisa kedjadian, dan besar akan kedjadiannja, pertanja'an seroepa itoe di tolak, djika jang djadi voorzitter seorang jang lain dari pada voorzitter jang kita seboetkan di atas.
— 710 — Kita tida akan menjalahkan sikap jang demikian itoe, sebab penerimaan (opvatting) dari salah satoe peratoeran memang bisa lain-Iain berhoeboeng dengan persoonlijkheidnja sipenerima. Dari itoe, timboellah perasa'an kita, I. Apakah pertanja'an dari lid Dewan Kaboepaten didalam vergadering itoe, menoeroet kemaoeannja wet djadi haknja ttap-tiap lid. Apakah lianja timboel dari kebaikan hatinja voorzitter sadja. Artinja, djika voorzitter tida maoe mendjawab, apakati lid boleh protest ? Inilah pertanja'an jang pertama kali. Djika memang diakoei sebagai haknja tiap-tiap lid, dimanakah batasbatasnja boleh memadjoekan pertanja'an tadi ? Barang kali, ada djavi^aban, bahwa pertanja'an itoe hanja berbatas „tida jebar", artinja tida boleh kloear dari atoeran dan keperloean jang telah terseboet didalam begrootingregentschap. Akan tetapi djika betoel begitoe, bagaimanakah sikapnja voorzitter terhadap kepada pertanja'an jang perloe boevvat oemoem, tapi tida terseboet didalam regentschapsbegrooting ? Soesah, djika pertanja'an ini di djawab dengan singkat: Ja, itoe djangan di terima. Abis perkara. Boeat saja, djawab jang seroepa itoe tida saja indahkan. Sebab, sepandjang pengetahoean saja beloem pernah membatja peratoeran tentang rondvraag, dari itoe saja berpendapatan, bahwa soal ini bisa di djawab dengan perkata'an jang sebaliknja. Lagi poela, djika pertanja'an-pertanja'an jang tida berhoeboeng dengan regentschapsbegrooting di tolak semoea, Dewan Kaboepaten kehilangan sama sekali sifatnja sebagai pendidik, jaitoe mendidik kezelfbestuur. Boeat orang jang tida senang kepada Dewan Kaboepaten, sebab dari hal-hal jang di atoernja itoe, hanja hal jang tida menjangkoet kepentingan Ra'jat oemoem, artinja boekan oeroesan lanbao, boekan oeroesan welvaart, dan boekan oeroesan onderwijs, dan lain-lain rondvraag tadi bisa djadi kasempatan oentoek mengeloearkan hal-hal jang di harap, djadi tempat boeat memoewaskan pengharapan roepa-roepa Lagi poela kita pernah tahoe, di dalam rondvraag ada permoehoenan oentoek menetapkan motie minta kepada jang wadjib soepaja di salah satoe tempat di dalam daerah regentschap itoe di beri kantorpost, di beri tambah pendjoealan garam Djadi rondvraag itoe menoeroet pendapatan saja bergoena sekali, apa lagi kalau sekarang ada peratoerannja jang terang. Dan di sitoe lid-lid Dewan Kaboepaten di perkenankan memadjoekan pertanja'an jang berhoeboeng dengan oeroesan lanbao, volks welvaart dan onderwijs oempamanja. Boeat lid jang bersoenggoeh-soenggoeh pengetahoean tentang hal-hal jang terseboet tadi, ada perloe sekali, soepaja pengetahoean itoe bisa djadi
-
711
-
obor boeat menjelidiki kebeneran afau keboesoekannja verordening-verordening jang akan dibikin atau jang telah ditetapkan. Soedah tentoe, pengetahoean tentang lanbao, vi^elvaart dan onderwijs itoe bergoena boeat lid-lid jang bersoenggoeh-soenggoeh, dan jang ahli bitjara, pendek kata lid jang liidoep hati dan pikirannja. Berhoeboeng dengan perasa'an ini, saja ada pengharapan soepaja lid-lid Dewan Kaboepaten di beri verslag tentang keada'annja lanbao, ke'ada'annja peroesaha'an gadean, crediet-instelling (bank-desa bank-regentschap, dan loemboeng desa, verslag onderwijs, jaarverslag oepamanja), dan mengharap soepaja djika ada perniinta'an boeat verslag-verslag itoe djangan sampai ditolak. Djadi saja oelangi lagi, soal-soal jang telah saja toeiis. Apakah lid-lid Dewan Kaboepaten poenja vraagrecht ? Dimanakah batasnja, djika hal itoe di akoei sebagai hak ? Dan apakah Pamerintah mengidinkan, djika Voorzitter Regentschapsraad, (Boepati), membiasakan kasih verslag seperti terseboet di atas kapada lidlid Dewan Kaboepaten Alangkah baiknja djika fraktie P. P. B. B., jang menoeroet kesanggoepannja toean Wiranatakoesoema di dalam Volksraad membitjarakan hal ini didalam Volksraad atau mempertanjakan kepada Pemerentah Agoeng. Moga-moga pengharapan kita ini tida di biarkan sadja dan toean Soetardjo atau Wiranatakoesoema memberi sedikit pertolongan. SG-
Tentang menggoenakan art 42. oendang-oendang Kaboepaten.
Dalam artikel 42 ajat 2 Oendang-oendang Kaboepaten ditetepkanlah, bahwa lid-lid dewan kaboepaten tida boleh mengloearkan soeara dalam angkatan jang dianggap mengenaï dirinja sendiri, ja'ni djikalau lid-lid itoe termashoer golongan orang-orang jang hanja boleh dipilih menoeroet voordracht atau jang haroes dipilih dengan sendirian jang beroelang. Oleh soeatoe dewan kaboepaten didaërah Provincie Pasoendan ketetapan jang dimoeat di ajat ka 2 artikel terseboet itoe, telah digoenakan dalam fatsal pemilihan jang dibawah ini akan dioraikan. Dari karena seorang lid dari college gecommitteerden telah meletakan kepangkatannja itoe, niaka oleh dewan kaboepaten terseboet pada sesoeatoe persidangan diadakanlah pilihan oentoek mengangkat gantinja. Akan tetapi sebeloemnja pilihan itoe didjalankan, Voorzitter memperingatkan pada persidangan, bahwa dewan kaboepaten doeloe telah mengambil kepoetoesan tentang membagikan tempat (zetel) dalam college gecommitteerden. Menoeroet poetoesan itoe, 4 orang lid college terseboet haroes terdjadi dari 2 orang Boemipoetra, seorang Tionghoa dan seorang Blanda. Dari sebab lo-
— 712 — wongan jang terboeka, tadinja disini oleh lid Tionghoa, menoeroet poetoesan tadi jang diangkat boeat gantinja haroes seorang Tionghoa poela. Persidangan moefakat boeat menetapi atoeran pembagian tempat daiam college itoe berhoeboeng dengan mana lantas dipoetoeskan bahwa jang boleh dipilih oentoeklid college gecommitteerden hanja 2 orang lid Tionghoa dari dewan kaboepaten itoe. Dari 2 orang candidaat itoe oleh college gecommitterden diperboeat pertimbangan siapa jang haroes mendjadi candidaat kesatoe dan siapa jang dianggap mendjadi candidaat kedoea pada jang akan dipilih di britaoekan bahwa merika tida boleh ikoet mengloearkan soeara dalam pilihan itoe, berhoeboeng dengan ketentoean art. 42 ajat ke 2 terseboet. Kemoedian college gedeputeerden dewan provincie menjalahkan téntang menggoenakan ketetepan artikel itoe dalam pemilihan jang oleh persidangan itoe telah didjalankan, karena oendian sebagai itoe tiada boleh dianggap voordrachi sebagai dimaksoed oleh artikel terseboet. Maka pada poetoesan college gedeputeerden itoe, kita tida menjoetoedjoeï sebab atoeran pilihan jang di terangkan diatas itoe, menoeroet kita poenja permandangan, practisch tida berbeda dengan pilihan menoeroet voordracht, djadi djoega bersefakat dengan boenjinja ketetapan art. 42 ajat ke 2 terseboet. Djikalau kita tida salah artinja voordracht itoe, ja'ni pertelaan dari orangorang jang dipadjoekan boeat dipilih (diangkat) dengan diberi nommer menoeroet roentoetan jang paling disoekai oleh jang memperboeat pertelaan itoe Menoeroet boenjinja ketetapan oendang-oendang kaboepatan jang sekarang di perbitjarakan, lid-Iid dewan kaboepaten jang termasoek voordracht itoe, tida boleh mengloearkan soeara dalam pilihannja, djadi ini atoeran tiada ada bedanja dengan pilihan jang oleh persidangan itoe didjalankan, sebab. a. jang boleh dipilih hanja sala satoe orang dari antara doea lid Tionghoa itoe; b. kedoea candidaat diberikan nommer menoeroet oeroetan jang paling disoekai. Boekan sadja menoeroet boenjinja perkataan, tapi djoega menoeroet maksoednja artikel itoe, persidangan berhak melarang candidaat-leden itoe boeat ikoet mengloearkan soeara. Sebab maksoednja larangan dalam artikel itoe, menoeroet kita poenja timbangan, ta'lain hanja akan mendjaga agar lid-lid jang termasoek voordracht djangan sampai boleh menggoenakan kekoeasannja sebagai lid oentoek mendapat kemenangannja dalam pilihan itoe. Djikalau dalam pilihan lid college gecommitteerden tadi itoe, candidaatcandidaat tida dilarang ikoet mengloearkan soeara, pendapatan oedjian tida akan boleh bersih, oempamanja dalam kedjadian sebagai berikoet:
— 713 — Jang berhadlir pada persidangan 16 lid, teritoeng dengan seorang candidaat, sedang candidaat jang kedoea tida mengoendjoengi persidangan. Kalau pada candidaat jang berhadlir itoe kebetoelan ada 8 soeara jang dikloearkan, dengan soearanja sendiri ia boieh dapat kemenangan, sebab kiesquotient = 9. Tapi djikalau candidaat itoe dilarang mengloearkan soearanja tiadalah ia akan terpilih, sebab: jang memilih ada 15 lid, jang mengloearkan soeara padanja 8, sedang kiesquotient = J^ X 15 -^ (7% diboelatkan kealas = 8) + 1 = 9 djadi tetep. Dari tjontoh diatas ini, pembatja boleh njatakan sendiri, bahwa kepoetoesan gedeputeerden itoe tiada betoel. (Pendapatan jang sedemikian itoe tidaklah dapat kami setoedjoei. Liatiah pemadangan kami dalem Madjallah tg. 16 Aug. j . a. d Red.) Katjinta. Daerah-daerah autonoom dan penoeroenan gadjih pegawainja 1. Koboepaten Semarang. (samboengan No. 11 liatiah katja 284). Oesoei Madjelis Koemetir pada Raad soepaja boeat taoen 1931 gadjihgadjih pegawai Kaboepaten djangan ditoeroenkan, oleh karena soembangan Negri bagai ini toean hanja dapat potongan f 1200,— djoemblahnja, ditrima baik oleh persidangan Raad pada tanggal 10 Augustus j.t.l. 14. Stadsgemeente Semaran/r. Dalam soerat Burgemeester dan Wethouders tt. 10 Juli 1931 pada Raad diterangkan, bahwa Stadsgemeente ini akan dapat potongan subsidie ,.accres" dari Negri banjaknja f 21.508, sedang djoegapoen subsidie oentoek gadjih-gadjih dan toelage goeroe-goeroe stadsgemeente akan ditoeroenkan. Toeroenan ini ditaksir koerang lebih f 5000,—. B en W berpendapatan bahwa Raadlah jang dalam hal penoeroenan gadjih-gadjih pegawainja haroes ambil poetoesan. Poetoesan ini hendaklah tergantoeng pada anggaran jang berdjalan. Oleh karena menoeroet peritoengan B en W. dari pasal „onvoorziene uitgaven" jang ditaksir f 64.531,35 misih ada wang djoemblahnja f 31.452,05 jang beloem terpakai, lagi poela dengan melakoekan beberapa kehaimatan akan didapatkan wang oentoek menoetoepi kekoerangan subsidie tadi, maka dioesoelkan pada Raad soepaja penoeroenan gadih oentoek pegawai-pegawai tidak dilakoekan bagai in taoen. Adapoen tentangan penoeroenan gadjih bagai taoen 1932, itoelah hanja bisa dipoetoeskan pada pembitjaraan tentang anggaran taoen 1932. Oesoei ini dibitjarakan dengan pandjang lebar pada persidangan tertanggal 24 Juli j. 1. Dengan soeara terlebih banjak Raad moefakat dengan oesoei B en W, tidak akan menoeroenkan gadjih pegawai-pegawai boeat ini taoen. 15. Kaboepaten Temanggoeng. Hal penoeroenan gadjih dibitjarakan dengan soenggoeh ramai pada persidangan Raad tertanggal 29 Juli j . 1.1.
— 714 ~ Voorzitter menerangkan, bahwa pegawai-pegawai regentschap, terketjoeali commies secretarie dibajarnja soenggoeh rendah. Lid toean Soemobroto memporstel soepaja gadjihnja commies ini sadja ditoeroenkan sampai 95 %. Toean R. Mariodilogo merasa porstel ini adaiah tidak patoet. Djika terpandang perloe, maka penoeroenan gadjiii itoe hendaklah diiakoekan oentoek sekalian pegawai-pegawai. Lagi poeia ^dinjatakan baliwa keiiaimatan jang akan didapatkan tidak sebrapa artinja, oleti sebab hanjalali tiga orang pegawai sadja jang gadjihnja lebih dari f 50,— seboelan. Satelah hal ini dibitjarakan lebih djaoeh, Raad memoeskan mengoerangkan gadjih-gadjih pegawai moelai 1 Augustus 1931 dengan 2 } ^ % . 16. Raad Kaboepaten Betawi. Bantoean Negri kepada Kaboepaten ini jang djoemblah besarnja f 55.951 dalam taoen ini akan dikoerangi f 1.114. Oentoek memenoehi pengharapan Pemerintah, maka Madjelis Koemetir menimbang sebaiknjalah, kalau oentoek menoetoep kekoerangan itoe gadjih dari pegawai'^ Kaboepaten di koerangi, pertama sebab dengan demikian belandja lain tidak akan terganggoe dan kedoea tidak akan diadakan perbedaan dalam keadaan pegawai Nedri dan pegawai Kaboepaten. Adapoen penghaimatan jang akan diperoleh besarnja seboelan i f 109.89* atau dalam 5 boelan f 549.47* dan setaoen f 1.318,74 Kekoeranga 1114 — f 549.475 = f 541.50 haroes di toetoep dengan djalan lain. Oleh sebab^ itoe maka Madjelis Koemetir porstel Raad, soepaja moelai tanggal 1 Augustus gadjih-gadjih pegawai Raad di toeroenkan menoeroet atoeran Negri. Hal ini dibitjarakan dengan ramai pada persidangan tentanggal 13 Juli jtl. Bebera lid-Iid seperti toean-toean Soemantapoera, Prawiradlnata, Djoewarsa dan Djoenaedi mengkritiek sikap Madjelis Koemetir. Kemoedian dengan soeara lllawan 8',oesoek Madjelis Koemetir ditrima baik oleh Raad.
Uit den Volksraad Verslag bestuurshervorming 1930. Aan het verslag der bestuurshervorming in het jaar 1930 (onderwerp 1 — afd. IV stuk 9) ontleenen we het volgende: S t a a t k u n d i g e h e r v o r m i n g . Met ingang van 1 Januari 1930werd de provincie Midden-Java ingesteld en werden de daarbinnen gelegen regentschappen op den voet van artikel 121 lid 1 van de Indische Staatsregeling als zelfstandige gemeenschappen aangewezen (Staatsblad 1929 No. 227 e. v,). Hiermede kreeg de doorvoering van het staatkundig hervormingsplan voor de gouvernementslanden op Java en Madoera over de geheele linie haar
— 715 — beslag; dit gebiedsdeel is thans georganiseerd in drie provinciën nl., West-, Midden- en Oost-Java, welke provinciën zijn opgedeeld in autonome regentschappen en stadsgemeenten. Wat de financieele verhouding tusschen het Land en de provinciën en lagere gemeenschappen betreft, kan worden medegedeeld dat alhoewel de Commissie voor de financieele verhouding tusschen het Land, provinciën, gemeenten, regentschappen en andere locale ressorten in het afgeloopen verslagjaar belangrijk met haar werkzaamheden vorderde, zij er toch nog niet in kon slagen haar eind-rapport bij de Regeering in te dienen. In afwachting van een nadere regeling bleef het drieledig stelsel van landsuitkeeringen aan de provinciën gehandhaafd. Dit drieledig stelsel omvat: Ie. een vaste uitkeering; 2e. een accrestoeslag en 3e. een bijzondere tegemoetkoming, welke het karakter draagt van een subsidie voor buitengewone werken. Voor de regentschappen bleef een overeenkomstige tijdelijke regeling eveneens gehandhaafd. De verdere taakoverdracht van het Land op de provinciën, stadsgemeenten en regentschappen bleef vertraging ondervinden. Een hernieuwd onderzoek over het geheele gebied der centrale overheidswerkzaamheid en — bemoeienis werd aangevangen om na te gaan welke tot nu toe nog niet binnen beschouwing getrokken centrale overheidsbevoegdheden voor zulke overdracht in aanmerking zouden kunnen komen. De opdracht van een deel van het volksonderwijs werd in behandeling genomen en de daarmede verband houdende voorbereidende werkzaamheden vorderden dusdanig dat binnenkort dienaangaande een regeling kan worden tegemoet gezien. De opdracht van een deel der overheidszorg voor de Volksgezondheid bleef in voorbereiding: terzake konden in verslagjaar nog geen voorstellen worden gedaan. De gerezen moeilijkheden op het gebied van de personeelsvoorziening, zooals deze in het vorig jaarverslag werden aangegeven, gingen zich steeds duidelijker afteekenen. Het algemeen belang vordert dat een richtige personeelsvoorziening voor de landsdiensten zooveel mogelijk verzekerd blijft zoodat de Regeenng dan ook Haar bijzondere aandacht aan deze aangelegenheid bleef schenken en het denkbeeld of niet een voorloopige regeling dient te worden getroffen waarbij de Centrale Overheid en de autonome rechtsgemeenschappen komen tot een voor beide partijen te aanvaarden voorloopige schikking, in nadere overweging nam. In uitzicht kan worden gesteld dat binnenkort nadere stappen om deze netelige kwestie tot oplossing te brengen, zullen kunnen worden ondernomen. Het kiesrechtvraagstuk is in overweging.
- 7 1 6 Het ontwerp Algemeen Waterreglement vereischte nadere beschouwing en bewerking: van de regelingen nopens liet toezicht op de uitvoering van openbare werken in beheer bij provinciën, stadsgemeenten en regentschappen en betreffende de uitvo ring van landswerken door de diensten van lagere rechtsgemeenschappen kan hetzelfde worden gezegd. Het rapport van de commissie voor de technische herziening van de stadsgemeente-, provincie- en regentschapsordonnanties is in behandeling: eveneens het rapport betreffende het Inlandsch gemeentewezen op Java en Madoera. Wat de staatkundige hervorming in de Buitengewesten betreft, kan worden medegedeeld dat een staatkundig ordeningsplan voor Bali werd uitgewerkt; de betreffende voorstellen bereikten de Regeering na afloop van het verslagjaar. De p r o v i n c i ë n en r e g e n t s c h a p p e n . De verschijnselen van algemeene strekking, welke de opgedane ervaring met de provinciën en regentschappen aan het licht bracht, zijn de navolgende. 1. P r o v i n c i ë n . De aan de provincie opgedragen landstaak, zoowel wat haar omvang betreft als t. a. v. de verhouding terzake van de provincie lot het centraal gezag en daarmee tot de centrale diensten, voorts de huidige regeling van üe finantieele verhouding tusschen het Land en de provincie en de moeilijkheden verbonden aan personeelsvoorziening bleven zakelijk kritiek en bezwaren ondervinden. Deze kritiek en bezwaren, waaraan de Regeering nauwlettende aandacht geeft, leidden Haar, zooals hooger werd meegedeeld, tot het overwegen van voorzieningen binnen het kader der bereikbare mogelijkheid. Met voldoening kan echter worden geconstateerd dat de belangstelling voor provinciale zaken groeiende blijft en dat over het algemeen met zorg en ijver aan het tot verdere ontwikkeling brengen der provinciale huishouding wordt gearbeid. De provinciale raad voor West-Java onderging door de verkiezingen en benoemingen voor de tweede zittingsperiode eenige wijzigingen. Het aantal leden van het college van gedeputeerden in West-Java, werd van 4 op 5 gebracht waarmede aan den wensch van Inlandsche zijde om ruiraere vertegenwoordiging in het college werd tegemoetgekomen. In OostJava bleef het aantal van 4 gehandhaafd, terwijl in Midden-Java, bij de behandeling van een desbetreffend voorstel van den Gouverneur, een amendement daartoe strekkende dat er 5 instede van 4 gedeputeerden zouden worden verkozen, werd verworpen. Bij de behandeling van de provinciale begrooting 1931 werd weer op een 5de gedeputeerde aange-
- 7 1 7 drongen waarop er in de Memorie van Antwoord op gewezen werd dat de omvang van de werdzaamtieden een 5de lid niet noodzal<elijl< maakte» terwijl het Inlandsch lid van het college verklaarde geen behoefte te gevoelen aan den steun van nog een Inlandsch lid. Voortgegaan werd met de unificatie van de wetgeving van de voormalige gewestelijke raden en het regelen van verschillende onderwerpen, die tevoren aan het centrale gezag waren voorbehouden. Bij Staatsblad 1930 No. 438 werd het tijdstip waarop de locale verordeningen v.z.v. deze niet door provinciale of regentschapsverordeningen zijn vervangen, zouden ophouden te gelden voor de provincie West-Java met een jaar verschoven en bepaald op 1 Januari 1932. Deze verschuiving heeft plaats gehad voornamelijk in het belang van den wetgevenden arbeid van de regentschappen, die met de vervanging van de vroegere locale verordeningen, welke als regentschapsverordeningen van kracht waren verklaard, in zuivere regentschapsverordeningen op 1 Januari 1931 nog niet gereed gekomen konden zijn. Met de vaststelling van de verordening tot heffing van 10 opcenten op de verponding, werd de laatste hand gelegd aan de unificatie van het provinciale belastingstelsel in West-Java, Hoewel de provincies nog met personeelsmoeilijkheden te kampen hadden, kon de te verrichten arbeid geregeld voortgang hebben. Het toezicht van de Colleges van Gedeputeerden ten aanzien van de belastingverordeningen en strafverordeningen van de lagere gemeenschappen kan goed worden genoemd. Traditie en ervaring zullen intusschen dit toezicht nog op hooger peil kunnen brengen. In alle provinciën eischt het financieel toezicht op de lagere gemeenschappen nog zeer veel tijd en arbeid. II. R e g e n t s c h a p p e n . Ofschoon in het algemeen gewaagd kan worden van een groeiende belangstelling in het raadswerk, blijft de massa van de bevolking nog onverschillig tegenover deze hervorming staan. Uiteraard kan slechts zeer langzaam en zeer geleidelijk in deze kwestie verbetering worden verwacht. In het vorig verslag werd gewezen op het zeer groote aantal Inlandsche bestuursambtenaren dat lid van de regentschapsraden is. Dit verschijnsel doet zich bij alle provinciën voor. Bij het openvallen van vacatures van verkozen leden, kwam het herhaaldelijk voor dat op stembrieven waarop de naam van een verkozen raadslid was vermeld, geen namen van candidaten meer voorkwamen, zoodat in de vacature door benoeming moest worden voorzien. In enkele van die gevallen werd in de vacature van het lid-lnlandsch bestuursambtenaar een ander ambtenaar dan wel een particulier benoemd.
718 Alle regentschapsraden binnen de provincie Midden-Java gingen over tot het instellen van Colleges van Gecommitteerden, zoodat thans alle regentschappen over een zoodanig college beschikken. Beperkte de wetgevende arbeid van de regentschappen in de provincie Midden-Java zich in dit eerste jaar van hun bestaan tot enkel belastingverordeningen, die van Oost-Java stelden te zamen 101 verordeningen over zeer verscheiden onderwerpen vast, terwijl die van West-Java 383 verordeningen tot stand deden komen. Het wetgevende werk geeft de regentschapsraden over het algemeen veel moeite, aangezien bijna overal het werk neerkomt op het secretariepersoneel, den Regent en een enkel lid. Van gecommitteerden gaat terzake nog te weinig kracht uit. Over het algemeen blijken de fondsen van de regentschappen juist voldoende om een normale huishouding te kunnen voeren. Van de mogelijkheid tot het heffen van opcenten op de landsbelastingen werd door eenige regentschappen een dankbaar gebruik gemaakt om de regentschapsmiddelen te versterken. Het passarwezen geniet uiteraad in groote mate de belangstelling van de regentschapsraden, aangezien de passerinkomsten een belangrijk zoo niet het belangrijkste deel van de regentschapsinkomsten uitmaken. Hieraan moet ook worden toegeschreven dat ook in verslagjaar nog een zeker streven bleef bestaan naar het overnemen van desapassers, wat een der provinciale besturen aanleiding heeft gegeven erop te wijzen, dat voor een dergelijk overnemen alleen dan reden van bestaan is, indien een desapasser door de ontwikkeling van de omliggende streek als een centrumpasser kan worden beschouwd. Zoowel de secretarieën van de regentschapsraden als de kantoren van de technische diensten werden regelmatig vanwege de provincie geïnspecteerd, waarbij, zooals ook in vorige jaren, herhaaldelijk hulp Vi^erd verleend en adviezen werden gegeven.
Vragenbus. Is de functie van plaatsvervangend gedeputeerde vereenigbaar met die wan gemeenteraadslid ? Zich stellende op het standpunt, dat de wettelijke verhouding gemeenteraad-college van gedeputeerden het niet gewenscht maakt, dat één en dezelfde persoon zitting kan nemen in beide colleges, heeft de wetgever én in de Stadsgemeente-ordonnantie (artikel 7 lid 1) én in de Provincie-ordonnantie (artikel 22) de functies van gemeenteraadslid en gedeputeerde onvereenigbaar
I
— 719 — verklaard. De vraag, die thans onderzocht moet worden, is of de wetgever naast de bovenvermelde incomptabiliteit in de Stadsgemeente-ordonnantie en de Provincie-ordonnantie ook heeft willen verbieden de combinatie gemeenteraadslid-plaatsvervangend gedeputeerde, een conbinatie, die in wezen dezelfde is. Wat de S. G. O. betreft geeft artikel 7 lid 2 de oplossing. Deze bepaling zegt, dat een der betrekkingen genoemd in lid 1 (waaronder die van gedeputeerde) niet geacht wordt vervuld te worden, indien zij tijdelijk wordt waargenomen, tenzij die waarneming voor langer dan zes maanden wordt opgedragen of reeds zes maanden geduurd heeft. In principe heeft de wetgever er derhalve geen bezwaar ingezl&n, dat een plaatsvervangend gedeputeerde als gemeenteraadslid zitting neemt. Wanneer een gemeenteraadslid langer dan zes maanden als plaatsvervanger de functie van gedeputeerde actief waarneemt geldt de incomptabiliteit. Ingevolge artikel 13 lid 1 S. G. O. houdt het raadslid dan van rechtswege op raadslid te zijn. Bezien van het standpunt van de Provincie-ordonnantie rijst de vraag of een gemeenteraadslid tot plaatsvervangend gedeputeerde gekozen kan worden. Artikel 22. dier Ordonnantie is niet duidelijk; er bestaat twijfel of onder het woord „lidmaatschap" van genoemd artikel tevens begrepen moet worden het bekleeden van de functie van plaatsvervangend gedeputeerde. De bedoeling van den wetgever, zooals die blijkt uit artikel 7 lid 2 der S. G. O., doet vermoeden, dat ook van provinciaal standpunt bezien geen bezwaar tegen de combinatie behoeft te bestaan. Van een beperking der vervanging in tijdsduur, zooals in de S. G. O., blijkt uit de P. O. niets, zoodat van provinciezijde tegen een plaatsvervangend gedeputeerde — tevens gemeenteraadslid, die langer dan zes maanden een gedeputeerde vervangt geen enkele maatregel getroffen kan worden. *) Onze conclusies zijn derhalve dat: Ie. de wetgever de functies van gemeenteraadslid en plaatsvervangend gedeputeerde niet onvereenigbaar geacht heeft, zoolang de waarneming van de functie van gedeputeerde niet langer duurt dan zes maanden (art. 7 lid 2 S. G. O.); 2e. een gemeenteraadslid — tevens plaatsvervangend gedeouteerde, die langer dan zes maanden de functie van gedeputeerde waarneemt, van rechtswege ophoudt gemeenteraadslid te zijn (artikel 13 lid 1 S. G. O.); 3e. tegen een plaatsvervangend gedeputeerde tevens gemeenteraadslid, die langer dan zes maanden de functie van gedeputeerde waarneemt van provinciewege geen enkele maatregel getroffen kan worden. DE |. *) Tegen een gedeputeerde, die als gemeenteraadslid^ zitting ncv mt lean zelfs geen maatregel genomen worden, omdat artilcel 16 P.O. abusievelijlt artikel 7 en niet artikel 22 I'. O. aanhaalt, (zie verder artil<el 23 P.O.'»
— 720 —
Een gemeenteraad heeft op grond van art. 49 der L. R. O. een belastingverordening vastgesteld en aan den G. G. ter goedkeuring gezonden (art. 14 D. B). Nadat die gemeenteraad inmiddels is omgezet in een stadsgemeenteraad, zendt de Regeering die belastingverordening terug met verzoek daarin alsnog eenige wijzigingen aan te brengen. Kunnen die wijzigingen nu bij eenvoudig raadsbesluit worden aangebracht en rechtstreeks naar de Regeering worden gezonden, of is noodig een „ Verordening tot wijzinging van ", te behandelen overeenkomstig art. 78 der S. G. O. (dus via Gedeputeerden te zenden) ? Gedeputeerden zouden in het laatste geval een wijzigingsverordening te öeoordeelen krijgen, waarvan de oorspronkelijke verordening nog niet eens is goedgekeurd. De formeel meest juiste behandeling in gevallen, als in de vraag bedoeld, is naar onze meening de volgende : De Stadsgemeenteraad van Gelezen : Ie. het schrijven van den len Qouvernements-Secretaris van ; 2e. het schrijven van het College van Burgemeester en Wethouders van ; BESLUIT: I.
In te trekken zijn besluit van , houdende vaststelling in haar geheel van een „Verordening op de heffing en invordering van "; II. a. Artikel . . . te lezen als volgt: ) verv/erking opmerkinb. Artikel . . . te lezen als volgt: ) gen van de Regeering III. De sub I bedoelde verordening met inachtneming van de sub I! genoemde wijzigingen opnieuw in haar geheel vast te stellen. De Burgemeester van Datum van de vaststelling opnieuw.
Bij aanneming van het bovenstaande concept-besluit wordt dus de belastingverordening in haar geheel opnieuw vastgesteld. Zij krijgt dan ook als datum onderaan, die van de laatste raadsvergadering. In het gestelde geval komt derhalve een belastingverordening tot stand na de instelling van de provincie, zoodat naar onze meening deze verordening ingevolge artikel 78 der Stadsgemeente-ordonnantie door tusschenkomst van het college van gedeputeerden aan de Regeering moet worden aangeboden. Naast de bovenstaande wijze van behandeling is in verschillende gemeenten (en ook regentschappen) in zwang de methode om het oorspronkelijk vaststellingsbesluit niet in te trekken (zooals in het bovenstaande voorbeeld ge-
— 721 —
daan is), maar om de geëischte wijzigingen eenvoudig bij besluit in de oorspronlcelijice verordening aan te brengen. Bij deze methode behooren aan den voet van de gewijzigde verordening twee data vermeld te worden, n. I. die van de eerste vaststelling en die van de wijziging; in het onderhavige geval een datum voorafgaande aan de instelling van de Provincie en een daarop volgende. Bij de laatste oplossing is het in verband met die twee data twijfelachtig of de verordening door tusschenkomst van Gedeputeerden aan de Regeering aangeboden zou moeten worden. Én rechtstreeksche én indirecte toezending aan de Regeering is te verdedigen. De meest zekere oplossing lijkt ons de verordening te zenden door tusschenkomst van Gedeputeerden. Verwacht mag worden, dat Gedeputeerden, bekend met het feit, dat de Regeering zich over de verordening reeds uitgesproken heeft, in exceptioneele gevallen als het onderhavige, de verordening wel zonder meer zullen doorzenden. Het zelfde geldt .uiteraard ook voor de eerstvermelde oplossing. DE J.
Personalia. Verkozen tot lid van den stadsgemeenteraad van Semarang: R. M. Moedikdio.
Officieele Mededeelingen. Het Bestuur der Vereeniging van Locale Belangen is samengesteld als volgt: G. de Raad, Voorzitter H. J. Drost, Secretaris. F. W. M. Kerchman, A. Meyroos te Batavia, R. Slamet te Semarang, M. Soehardjo te Grissee, Mr. J. M. Wesselink te Medan, R. A. A. Wiranata Koesoema en Ir. J. E. A. von Wolzogen Kühr, beiden te Bandoeng.