lie. Jaargang.
Afl. 3 1 Augustus 1923.
Locale Belangen Orgaan van de Vereeniging voor Locale Belangen. (Goedgekeurd bij Gouvernements Besluit ddo. 31 Juli 1922 No. 75.) Verschijnt den Isten en 16den van elke maand.
Commissie van Redactie: J. J. G. E. RÜCKERT, G. de RAAD, F. W. M. KERCHMAN. Redactie-Secretaris: J. E. FLOHR. stukken den penningmeester betreffende te zenden aan den Heer F. W. M. Kerchman, Pieter Sijthofflaan, overige stukken der vereeniging betreffende te zenden aan den Secretaris G. de Raad, Karrevyeg Semarang.
Voor stukken het Tijdschrift betreffende (redactie, advertenties, enz.) wende men zich tot den Redactie-Secretaris J. E. Flohr, Karangtoerie, Semarang,
INHOUD: Aanleg en onderhoud.—Decentraliana.—De Indische Raden,—Wijziging Organieke Wetgeving. — Nederland.—-Personalia. — Officieele Mededeelingen.
Aanleg en Onderhoud. Doel van dit opstel is aan te toonen, dat een nauw in verband brengen van het onderhoud met den aanleg van werken van overwegend belang is. Dat dit vaak niet wordt ingezien, kan opgemaakt worden uit het feit, dat I;et begrip duurzaamheid en hiermede de keuze van constructie van eenzelfde werk bij verschillende constructeurs nogal uiteenloopt. De gedachtengang, die de keuze van een type in constructie voorafgaat, is dikwijls zeer oppervlakkig. Men besluit een oplossing te nemen op grond van haar duurzaamheid, doch verzuimt zich van die duurzaamheid voldoende rekenschap te geven, zoodat de keuze niet anders wordt dan een gevoelskwestie, die men vaak ten onrechte wil baseeren op practische ervaring. Toegegeven wordt dat een wetenschappelijke opzet van de zaak zeer betrekkelijke waarde heeft, doch^deze is onontbeerlijk, wi! de keuze voldoende zijn verantwoord.
- 6 6 De heerschende factoren zijn de kosten van aanleg en instandhouding en de levensduur van de constructie. Hoe hooger de aanlegicosten, des te langer de benuttingstijd behoort te zijn, des te lager de onderhoudskosten. Een oogenschijniijk klein verzuim bij den aanleg of bij het onderhoud, kan de leversduur aanmerkelijk verkorten, terwijl een kleine voorziening een jarenlangere duur met zich kan medebrengen, zooals nader zal worden betoogd. Beschouwen wij eerst om der wille van het verband met de latere uitvoering, de opname en het ontwerp van een werk wat nader. Het belang van een goede opname springt dadelijk in het oog, als men bedenkt, dat het ontwerp, dat zelf een toekomstbeeld behoort te zijn van de latere uitvoering, erop is gefundeerd. Hoe meer en intensiever men opneemt, des te zuiverder zijn die grondslagen. Men is intusschen vaak min of meer gebonden en moet zich passen aan den beschikbaren tijd en de toegestane middelen. Bij een wegsopname b. v. moet van meerdere tracees er vaak op goed geluk een uitzoeken. Ook de nauwkeurigheid van meting dient steeds samen te gaan met tijd en geld, doch behoort in de eerste plaats verband te houden met den aard van het uit te voeren werk. Groote nauwkeurigheid vereischt wel eens meer tijd dan beschikbaar is en legt vaak niet veel gewicht in de schaal. Er zijn echter werken, waar een betrekkelijke geringe fout in de opname voldoende is om ontwerp en uitvoering spaak te doen loopen. Is de opname gereed en in kaart gebracht, dan kunnen de beschouwingen over verschillende oplossingen een aanvang nemen. Voor elk werk heeft men de keuze tusschen ettelijke typen, constructies van langeren en korteren levensduur van verschillende materialen en van meerdere van deze oplossingen, afhankelijk van den beschikbaren tijd, make men ramingen van aanleg- en onderhoudskosten, terwijl men tevens de resp. tijden van benutting vaststelt. Voor elke oplossing kan nu de contante waarde van de totaalkosten voor een werk in een bepaald aantal jaren worden uitgerekend. Onder tnotaalkosten worden verstaan, die voor den eersten aanleg, die voor het jaarlijksch onderhoud en eventueel die voor vernieuwingen. Dit laatste is noodig, omdat men vaak een uitdrukking moet vinden voor de kosten gedurende meerdere keeren den levensduur. Vergelijk men b. v. twee oplossingen, die resp. 10 en 25 jaren duren, dan moet worden nagegaan wat de kosten zijn voor bouw en exploitatie gedurende 50 jaren. Nadat men op deze wijze heeft vergeleken, is men eerst gerechtigd de keuze te doen. De volgende beschouwingen zijn hiervoor nog van belang. De vergelijking blijft, zooals gezegd zeer betrekkelijk. De plaatse-
-67lijke omstandigheden veranderen voortdurend en kunnen in de toekomst voor de eene oplossing voordeeiiger veranderen dan voor de andere. De materiaalprijzen, de arbeidsloonen, de rentevoet, kortom alles, wat de raming heeft beheerscht, kan zich wijzigen. Een oplossing wordt weleens onpractisch door nieuwe uitvindingen of ontdekkingen of tengevolge van het onvoorzien veranderen van uitwendige krachten. Men zft dan letterlijk met een werk opgescheept en moet het later weleens veranderen of afbreken en vervangen door een nieuw met opoffering van veel geld om niet nog meer te moeten verliezen. Dit geldt vooral van werken, die berekend zijn op langen levensduur. Het gaat er hier maar om, dat de technicus vooral zijn vooruitzienden blik niet overschat in waarde. Vooral bij nieuwe vmdingen is voorzichtigheid aan te bevelen en het is veiliger eerst goed uit te kijken, hoe er zich anderen bij bevinden, dan af te gaan op kortdurende proeven, waarvan de resultaten weleens geflatteerd zijn. Het is voordeeiiger, door schade en schande van anderen wijs te worden, dan de dupe te zijn van eigen overijling. De uitvinder is vaak genoeg exploitant van zijn vinding en heeft financieel voordeel bij elke wetenschappelijke reclame voor zijn waar. Het mocht eens kunnen gebeuren, dat koopmansmachinaties zoover reiken kunnen, dat de wetenschappelijke kant van een constructie ondergeschikt wordt gemaakt aan den mercantielen. Intusschen mag men in zijn conservatieve houding niet te ver gaan op gevaar af in constructie te verouderen, al is een groote mate van voorzichtigheid zeer gewenscht. Natuurlijk i.s de vrijheid, om de keuze te doen vallen op hetgeen volgens bovenontwikkelde theorie als meest economisch is gevonden, dikwijls zeer beperkt- Het gebeurt veelal, dat politieke factoren de duurte en van nieuwbouw en van onderhoud aan banden leggen. Kosten van aanleg en onderhoud van het werk worden dan meer op politieke dan op technische overwegingen geoaseerd. Toch worden aangaande den levensduur steeds de meest onredelijke verwachtingen gesteld Ue technicus heeft in dit geval niet anders te doen, dan te t!achten te verKiijgen, wat hem wordt opgelegd. Hij moet zich hiervoor in zijn technische kwaliteiten en in zijn hiermede nauw in verband staande karaktereigeaschappen prikkelen. Hoe is dit niet den laatsten tijd tot uiting gekomen bij noodlijdende cultuurondernemingen. Men moest product leveren tegen een bepaalden maximum prijs of de onderneming moest worden gesloten. Mij is persoonlijk een rubberonderneming bekend, die zich in gewone tijden, om zich te verzekeren van een dragelijk dividend, waarliJK niet aan luxe uitgaven te buiten ging, welke door verbeterde werkwijzen zoodanig wist te bezuinigen, dat het proauct ruim 25pCt. goddKooper werd. Men zie hieruit, dat
-68in gedwongen bezuiniging, ook al üjkf zij vaa'c onreielij'<, wejeens paedagogische kracht schuilt. En behoort nu elk werk niet min uf meer ais een bedrijf te worden opgevat. Publiekrechterlijke lichamen kunnen vaak op personeel niet bezuinigen uit moreele overwegingen, doch wel kan in de richting van goekooper, beter en meer werk nog veel worden gedaan. Is de keuze van de oplossing bepaald, dan kan worden begonnen met het definitieve project. Voor de begrooting, die er een onderdeel van is, gelden dezelfde factoren min of meer als voor de opname. Geen enkele post kan absoluut zuiver zijn, doch berust gedeeltelijk of geheel op gissingen, waarin het geluk natuurlijk een grooten rol speelt. De ontwerper moet zich namelijk een bseld scheppeh van de toekomstige uitvoering en hierin schiet bij vaak hopeloos tekort. Hij moet een goed practisch technicus zijn met veel terreinkennis, wil hij geen werk leveren, dat niet al te veel afwijkt van de juistheid. Hieromtrent heerscht vaak een verkeerd begrip. Men wil n 1, de begrippen opname- en projectwerk verwarren met teekenwerk en als binnendienst binnen de enge ruimte van de teekenkamer houden, terwijl verwacht wordt, dat een voor de uitvoering kloppende leiddraad wordt opgesteld. Centrale ontwerpkantoren kunnen m. i. dan ook slechts nut afwerpen, wanneer zij zich bepalen tot het projecteeren van algemeene grondtypen en tot het uitoefenen van algemeene controle van ontwerpen, die gebaseerd zijn op directe kennis van plaatselijke omstandigheden, en dan nog moet men er directe leiders hebben, die practisch ervaren zijn in de uitvoering van werken. Nadat autorisatie is verkregen, kan men beginnen met de uitvoering. De uitvoerder moet steeds bedenken, dat hij aansprakelijk is voor het bedrijf, waarvan hij eigenlijk dan eersten steen legt. Tegen de maximum kosten, die het eindcijfer van de begrooting aangeeft en binnen een bepaalden tijd, moet hij een constructie leveren, die geheel aan de gestelde eischen voldoet, die dus even sterk en duurzaam is, als bij den opzet is bepaald. Hij mag natuurlijk van de veronderstelling uitgaan, dat degene, die zich straks zal belasten met het onderhoudswerk, zich dezelfde eischen zal stellen. Men ziet hieruit wel, dat project, uitvoering en onderhoud eenheid vereischen, die men echter nagenoeg nooit aantreft, niet slechts omdat zij dikwijls onmogelijk is, doch omdat men zich onvoldoende rekenschap van het belang ervan geeft en dit daarom niet telt. Meest zijn ontwerper, uitvoerder en exploitant verschillende personen, die min of meer onafhankelijk tegenover elkander staan en met diepe minachting op elkander neerzien. Ook de leiding van project, uitvoering en onderhoud is veelal ge-
0
scheiden. Het is een over en weer e'kander de schuld geven, een voortdurend van zich afschuiven van verantwoordelijkheid, ais er eens iets verkeerd loopt en men make nu maar uit, wie er ongelijk hebben, wie voor de schade moeten worden aansprakelijk gesteld. Het systeem deugt eenvoudig niet, omdat er te weinig eenheid en daardoor te weinig verantwoordelijkheidsgevoel is. Het „Apres nous Ie déluge systeem", bewust of onbewust neergelegd in het werk, vindt op deze wijze zijn geboorte en groei. Hier kan niet voldoende de aandacht op worden gevestigd. Meermalen komt het voor, dat gereed zijnde werken in eigendom worden overgedragen door de eene maatschappij op de andere. Bij die overdracht wordt zelden of nooit de levensduur van die werken gegarandeerd. Voor de partij, die overneemt, zijn lage onderhoudskosten, voor de overgever lage aanlegkosten van belang en deze belangen komen steeds met elkander in botsing. Eerst als de overgevende partij den levensduur wil garandeeren bij een bepaald bedrag aan onderhoudskosten, is de basis van de overeenkomst tot overdracht vast te noemen. Een en ander moet vastgesteld worden, voordat men met het project begint, indien het nieuwe werken betreft Kunnen partijen het niet eens worden, dan is technische arbitrage gewenscht. Dergelijke moeilijkheden komen ook voor, wanneer men een werk in aanneming laat uitvoeren. De aannemer garandeert immers slechts voor een tijd, die veel korter is, dan waarop men heeft gerekend. Door goed toezicht op aannemerswerk kan veel worden gedaan, doch dan zou dit zoo intensief moeten ziin, dat men beter zelf zou kunnen uitvoeren en hierdoor ook moeilijke conflicten met den aannemer zou kunnen vermijden. Aanneming van werken heeft m. i. slechts zin, wanneer men in ervaren personeel en werktuigen onvoldoende is geëquipeerd. Het voordeeligst ware het, indien men toch werken wil laten uitvoeren in aanneming, om tevens het onderhoud gedurende den geheelen levensduur aan den aannemer-uitvoerder uit te besteden. Hiermede zou wel het verband tusschen aanleg en onderhoud afdoende zijn gelegd. Het in aanneming doen verrichten van opname en project heeft nog typische moeilijkheden, waarop niet nader zal worden ingegaan. De leider van het onderhoudswerk heeft tot taak de constructie te doen beantwoorden aan de vooropgezette eischen omtrent den levensduur. Zijn functie vangt aan als de uitvoering is afgeloopen en hij moet kunnen verwachten en eischen dat de uitvoering gebaseerd is geweest op hetzelfde principe. Het uiterlijk aanzien van een constructie wordt, vooral door leeken, als criterium beschouwd voor het onderhoud, terwijl men het op sterkte moet laten aankomen in de eerste
- 7 Ö -
plaats. De onderhouder moet steeds systeem in zijn werk hebhen en de belangrijke zaken steeds laten voorgaan boven de niet belangrijke, zelfs al zijn de toegestane fondsen hem ruim toegemeten. Van alle de sterkte beheerschende technische factoren moet hij het belang en de onderlinge verhouding in belangrijkheid goed kennen, wil de goed uitgevoerde constructie niet vroeg of laat falen en extra uitgaven noodig hebben voor een herstel op de oude sterkte Is het toegestane bedrag aan onderhoudsfondsen klein, dan wordt het een woekeren met zijn constructie en dan is de onderhouder gerechtigd het uiterlijk aanzien desnoods teniet te doen gaan om tegemoet te komen aan de instandhouding der sterkte. Nu eerst wordt het met recht een zich goed rekenschap geven, van wat het zwaarste weegt. De taak van het onderhoud is nog moeilijker en ondankbaarder, wanneer de toegestane fondsen niet voldoende zijn om de sterkte geheel in stand te houden. Men za! dan de minder belangrijke sterkteeisch^n moeten laten varen voor de meer belangrijke. De constructie gaat dan meer in waarde achteruit, dan bij het ontwerp was bepaald en het ligt geheel aan de kwaliteit van het onderhoud om dezen achteruitgang zoo klein mogelijk te houden. De gebiuikers van de constructie, die reeds displeizier hadden, toen het uiterlijk aanzien teloor ging, beginnen nu in het gebruik grootere nadeelen te ondervinden en uiten dit vaak in een onbarmhartige kritiek op het onderhoud. De onderhouder mag natuutlijk dan eeist de schuld op onvoldoelde fondsen werpen, als zijn beleid onberispelijk is, doch de criticus moet toch terdege in het oog houden, dat geen peisoon onfeilbaar is en moet zijn critiek billijk weten te verdeelen over alle bij de toestand betrokken aansprakelijken. In de praktijk is echter steeds de onderhouder de zondebok. De criticus, die zoo snel en hard is met zijn critiek moest eens weten, hoe makkelijk hij voor het lapje zou te houden zijn, als de onderhouder zijn principes eens wilde prijsgeven en voor reclame wilde werken. Voor degenen, die zelf als uitvoerder en onderhouder hebben dienst gedaan is leekenciitiek daarom dikwijls waardeloos en vermakelijk. De leek kijkt als regel niet verder dan zijn neus lang is, aangezien hij slechts een gering, vaak lang niet de belangrijkste en dan nog wel eens de verkeerde factoren laat gelden. Hiermede is voldoende betoogd, dat de directe leiding van het onderhoud moet berusten bij scherpzinnige, ontwikkelde, technische praclici, die doordrongen zijn van verantwoordelijkheidsgevoelMeer personeel beteekent dan ook, als dit personeel de gestelde kwaliteiten bezit en die kan vergrooten, als regel goedkooper werk. Men zij dus voorzichtig met zich van dergelijke lieden te ontdoen
— 71 uit een bezuinigingsoogpurit, op gevaar afwerk te krijgen, dat oppervlakkig beschouwd goedkooper docti op den keper besciiouwd, duurder is. Tevoren is reeds duidelijk gemaakt, dat ook de leiding van de opname, het ontwerp en de uitvoering gewapend moet zijn met bovengenoemde kwaliteiten. Omtrent het verband tusschen opname, ontwerp, uitvoering en onderhoud zij het volgende geresumeerd: De opname beheerscht het ontwerp, de uitvoering en het onderhoud, het ontwerp beheerscht uitvoering en onderhoud, de uitvoering beheerscht het onderhoud. M. a. w. den zuiveren toestand verkrijgt men wanneer de directe leiding van opname, ontwerp, uitvoering en onderhoud berust bij een en denzelfden persoon 1 Is dit niet altijd mogelijk, dan moet er in deze richting worden gewerkt en hiernaar worden gestreefd. Uitmuntende controlemiddelen heeft men • in de dagboeken, de maandrapporten, de staten „werkelijk besteed" en de jaarverslagen. De dagelijks in te vallen dagboeken, die in het bijzonder behooren te bevatten de dagelijksche bijzonderheden bij de uitvoering, moeten geregeld worden vergeleken met de ontwerpstukken, opdat daaruit zou kunnen blijken in welk opzicht de laatste de uitvoering verkeerd weergeven en welke consekwenties de betrekkelijke rechtzetting met zich zou medebrengen. De maandrapporten bevatten een beknopt overzicht der in de dagboeken opgenomen technische bijzonderheden. Als financieele rapporten zijn zij bovendien daarom van belang, daar men de in bepaalde maanden uitgegeven bedragen kan vergelijken met de jaarlijks toegestane sommenen met de totaal geautoriseerde begrootingseindcijters. Men vindt hierin steeds een waarschuwing voor toekomstige jaarlijksche of totale overschrijding en kan dan tijdig zijn maatregelen treffen. De staten „werkelijk besteed" geven een vergelijking van de begrooting post voor post en onderdeel voor onderdeel met de betr. werkelijke kosten. De bijhouding geschiedt kwartaallijics, doch zou net zoo goed maandelijks Runnen geschieden. Hieruit kunnen met behulp der dagboeken direct worden nagegaan de onjuistheden en onzuivemedea van het ontwerp. Het jaarverslag behoort o. m. te bevatten een overzicht uit dagboeken, maandrapporten en staten „werkelijk besteed". Men kan dus steeds dageliJKS, maandelijks, kwartaallij,<3 en jaarlijks de uitvoering; vergelijken met het ontwerp en nagaan waar de onzuiverheden zitten, voor de consekwenties waarschuwen, daa wei nagaan hoe man die cunsekwenlies het ucole het nootd san oicdaa. indiea de controie
- 7 2 -
goed wordt doorgevoerd, staat men niet voor al te groote verrassingen, aangezien men beter iiijk heeft op de toeicomst. Een zeer gewichtig werl< is de bij vele diensten voorgeschreven z g. opname van voltooide werken. Deze geschiedt door een of meerdere personen aan de hand van de opnamestukken (dagboeken, maandrapporten, staten „weikelijk|,besleed") en peisconlijke inspectie van het voltooide werk en krijgt uiting in de z.g. processen verbaal van opname, waarin dient uitgedrukt te worden of de uitvoering al dan niet aan de verwachtingen beantwoordt, welke de overschrijdingen zijn en of deze hebben gestrekt ten voordeele van het beoogde nut. Luidt het procesverbaal gunstig, dan zijn eigenlijk opnemer, ontwerper en uitvoerder van de verantwoording af. De onderhouder is nu degene, die verder moet zorgen, dat de constructie haar tijd uitduurt. Blijkt later, dat de constructie faalt tengevolge van slecht opnemers -, ontwerpers -, dan wel uitvoerderswerk, dan is in de eerste plaa's ;*ansprakelijk degene of degenen, die het voltooide werk heeft of hebben opgenomen. De voltooiingsname-zij dus een intensieve en geschiede door de beste technische krachten. Dit geeft weleens aanleiding tot conflicten tusschen opnemers, ontwerpers en uitvoerders eenerzijds en keurders van het voltooide werk anderszijds. Men wil den laatste weleens wantronwend en pietluttig noemen, doch vergeet, dat men van een deel van zijn verantwoording gaat ontlast worden. Een deugdelijke opname, zooals ik die heb meegemaakt van een ervaren hoofdambtenaar, die met maatstok en hamer in de hand door een opening van het plafond kroop om het dakwerk te probeeren en na te meten, die in een diep ravijn afdaalde om te zien of wel alle brugliggers waren gemenied, zal men zelden ondervinden, al is zij van buitengewoon belang. Er zijn dus voldoende middelen ter controle, het gaat er maar om hoe men ze, steeds binnen redelijke grenzen blijvend, toepast. Voordat ik overga tot het geven van enkele voorbeelden moet ik even terugkomen op hetgeen ik tevoren reeds heb medegedeeld o.ntrent de directe leiders van werken, hun eigenschappen en de vereischte intensiteit van hun controle. Toegegeven moet worden, dat het moeilijk en vaak onmogelijk is de geschikte personen te vinden. Men kan in de gewenschte richting werken, door ten aanzien van de kwaliteiten, welke men mist, zich te laten voorlichten, door anderen, vaak ondergeschikten, die in algemeene leiderseigenschappen minder zijn, doch in enkele, soms niet de minste van die eigenschappen uitmunten. In den regel is toch de jonge ingenieur geroepen om leiding te nemen over groote werken, doch hoe kundig deze ook
-_,3moge zijn, hij heeft niet de oractische ervaring van den, zij het ook minder hoog geschoolden technicus, die in den dienst vergrijsd is en aan hem is toegevoegd. Zonder in het minst gevaar te loopen dat zijn wetenschappelijke opzet er onder zal lijden, kan hij de ervaring van anderen koppelen aan zijn theoretisch doorzicht en zoodoende betere resultaten bereiken. Er is voor den jongen ingenieur geen beter wrerk, dan met advies en steun vande hem toegevoegde ervaren opzichters en zelfs werkbazen te arbeiden. Op grootere gewestelijke bureaux steunt de leidende ingenieur steeds op de meerdere ervaring van den ouderen architect en is deze steun veelal onontbeerlijk. Voorbeelden van werken, waarbij tengevolge van haast en oppervlakkigheid in opname, project, uitvoering of onderhoud schade is ontstaan, zijn voor het grijpen. Ik doe er hieronder eenige volgen uil eigen ondervinding. I. Een wegtracee kruiste een moerasbosch over een lengte van 12 KM. Men vatte dit moeras slechts op als een slecht afgewaterd terreinsoppervlak en ontwierp de meest eenvoudige drainages. Een terreinstrook zou van wortels worden gezuiverd, langs den weg zouden de gebruikelijke wegslootjes worden gegraven, die zouden uitmonden in de enkele bij de uitvoering te verbeteren natuurlijke dwarsafwateringen. Bij de uitvoering bleek het volgende: a. De bodem bestond geheel uit hoogveen, zoodat die onvoldoende was voor een wegsfundeering. b. Bij zware regens bleken de bestaande natuurlijke afwateringen onvoldoende voor den afvoer, zoodat het terrein dan eenige voeten onder water stond. De geprojecteerde wegslooten bleken onvoldoende waterbergend vermogen te hebben. c. Het moeras bleek in bepaalde gevallen dienst te doen als reserve rivierbedding. Bij verkenning kwam n 1. aan het licht, dat het moeras in beide richtingen dwars op het wegtracee in doorgaande verbinding stond met de hoofdrivier, die verderop door den weg werd gekruist. Was het rivierwater beneden een zeker peil, dan voerde slechts de hoofdrivier af. Steeg het water, dan kreeg men afstrooming langs de breede reserve moerassige bedding bovendien. Men kwam aan de bezwaren tegemoet a. v.: Ie. De bodem werd verbeterd door er een 60 cm dikken laag op aan te stampen van een betere grondsoort, die men betrekken moest van de terreinhellingen van de moeraseinden. 2e. Men groef langs den weg afwateringen van flinke capaciteit. 3e. Men vermeerderde het aantal dwarsafvoeren met vier. Hieronder volgt een globale raming der begrootingsoverschrijding.
L
— 74 — Ie.
Grondverzet en vervoer voor het verbeteren van de baan: 12000 X 6 X 060 = 43200 M3. Grondverzet en grondvervoer tezamen per M3. volgens de analijses der B. O. W. Al en A8: f 1 08. Zonder eenige kosten van uitspreiding, aanstampen enz. te rei<enen komt men dan op een bedrag van 43200 Xt 1-08 = f 46656 — 2e. /&an grondverzet in modder voor langs-en dwarsafwateiingen : Voor de langsslooten: 12000X1,5 = 18000 M\ Voor de dwarsslooten : 4 X 1 5 0 0 X 3 = 18000 Ms. Totaal 36000 M^. a f 0.80-Analijse A4 = f 28800.— Volgens deze ruwe berekening krijgt men hieruit al een overschrijding van rond f 75000.— Bedenkt men hierbij, dat de lengte van den geheelen weg rond tienmaal die van het moerastraject was en de grootte van het eindcijfer der geheele begrooting slechts 1,25 millioen gulden, dan kan men duidelijk begrijpen welke groote gevolgen de oppervlakkigheid in opname had. II. Het volgende is een voorbeeld van de gevolgen van oppervlakkigheid in uitvoering en onderhoud : Een plat dak was geconstrueerd uit cementplaten op ijzeren liggers. De platen waren niet anders dan aan beide zijden met een twee centimeter dikke laag specie afgepleisterde bladen metal-deployé. De specie behoorde natuurlijk aan groote sterkte weinig krimpvermogen te paren, moest zoo weinig vochtig worden verwerkt, als maar eenigszuis mogelijk was en moest zorgvuldig en sterk worden aangestreken om de speciedeelen sterk aaneengeweld te krijgen, Instede hiervan verwerkte men een vette specie, die bovendien op nonchalante wijze werd aangebracht. De gevolgen bleven niet uit. Na een levensduur van ongeveer vijf jaren stortten de dakplaten geheel in. Door de slechte uitvoering heeft men natuurlijk spoedig beduidende scheuring gekregen, die oorzaak was tot inwatering Het proces had zich voortgezet totdat het ijzer was aangetast en de platen scheurden. Het gewoon onderhoud had de constructie nog jarenlang kunnen instandhouden door telkenmale een doelmatige bijpleistering aan te brengen. Men had echter na den bouw nooit verder naar de contructie omgekeken. Door even zelf een globale berekening te maken van de vereischte bouw- en onderhoudskosten per eenheid van plaat kan men zich des te beter voorstellen, hoe met een betrekkelijke kleine
- 7 5 jaarlijksche uitgave de dure blijven.
constructie had bewaard kunnen
Weltevreden, 26 Juni 1923. Grünberg.
Decentraliana. Onze pensioenen. Onder bovensfaanden titel verscheen het volgende in ,,de Locale Ambtenaar". In nummer 5 van ons orgaan deelden w^e onder bovenstaand hoofd mede, dat wij ons—helaas zonder succes—tot de Salariscommissie hadden gewend ten einde voor Gouvernements-en locale ambtenaren, gelijkluidende pensioens-bepalingen te verkrijgen. Verder dat wij zouden afwachten de voorstellen, welke uit de portefeuille van de Salariscommissie zouden te voorschijn komen, om onmiddelijk daarna de noodige stappen te doen. De tweede nota van de Salariscommissie, handelende mede over de pensioenen, kwam middelerwijl in ons bezit. Op voorstel van onze pensioencommissie en met instemming van alle leden van het Hoofdbestuur, heeft het Dagelijksch Bestuur zich thans terzake tot den Minister van Koloniën gewend. De door tusschenkomst van dén Landvoogd aan den Minister ingezonden requesten c- a. laten we hierna in extenso volgen. Blijken zal, dat, voor wat de pensioenen der Europeesche ambtenaren betreft, niet is gevraagd om eene herziening van het Europeesch Locaal Pensioenreglement ter voorziening in leemten of wegneming van onbillijkheden, doch verzocht is eene belangrijke omwerking, zulks opdat—evenals de Salariscommissie voorstelt voor de Gouvernements-amtenaren te doen—ook aan de in onze kringen „algemeen gekoesterde wenschen naar verbetering en eerdere bereikbaarheid der pensioenen op redelijke wijze wordt tegemoet gekomen". In het vertrouwen, dat in een tijd als deze, wiarin de belangen van de ambtenaren zoozeer de aandacht vai de 0/erheid hebben, ook rekening zal worden gehouden met den wensch van de Inlandsche locale ambtenaren om pensioengerechtigd te wjrden, werd mede voor onze Inlandsche leden gerequestreerd.
— 76 Weltevreden, Bandoeng,
12 Juni 1923.
Aan Z. E. den Minister van Koloniën {d/t Z. E. üen Ö. O. van N. 1.) Excellentie, Ondergeteekenden. E. J. Eggink, Voorzitter, A de Bruin, Ondervoorzitter en H. J. Wiessing, Secretaris van het Hoofdbestuur en vormende tiet Dageüjksch Bestuur van de in margitie genoemde vereeniging, welke vereeniging met haar 1000 tal leden zeker kan worden beschouwd als de vertegenwoordigster van het overgroote deel van de Europeesche en Inlandsche locale ambtenaren in Ned.-lndië, nemen hiermede de vrijheid Uwer Excellentie beleefd te verzoeken om met eene eventueele wijziging in gunstigen zin van het „Reglement op het verleenen van pensioenen aan Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-lndië (Staatsblad 1881 No. 142), gepaard te doen gaan eenzelfde wijziging van het ,,Europeesch locaal pensioenreglement'' (Kon. besluit van 4 Augustus 1920 Staatsblad 1920 No. 684). Voor de gronden, waarop dit verzoek berust, mogen zij verwijzen naar de dit verzoekschrift vergezellende Memorie van Toelichting. Hoogachtend hebben zij de eer te zijn, Uwer Excellenties dw. dr. HET DAGELIJKSCH BESTUUR VOORNOEMD,
{volgen onderteekeningen). Memorie van toelichting op het verzoekschrift dd. 12 Juni 1923 gericht tot Z. E. den Heer Minister van Koloniën. De indiening van ons request, waarbij gevraagd wordt om een eventueele wijziging van het „Reglement op het verleenen van pensioen aan Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandschlndië" te doen gepaard gaan met eenzelfde wijziging van het Europeesch locaal pensioenreglement, berust allereerst op dit feit, dat laatstgenoemd reglement met het eerste bijna geheel onvereenstemt, — nagenoeg daarvan een getrouwe copie is. M. a. w de Europeesche locale ambtenaren in Nederlandsch-lndië worden naar dezelfde grondslagen, tegen dezelfde kortingen en tot dezelfde bedragen gepensionneerd als hunne ambtelijke collega's, in dienst van het Gouvernement.
- 7 7 2.
3.
4.
5.
6.
Beide groepen van Indische ambtenaren toch ontvangen pensioen na 20 jaren dienst, storten 7 pCt. van hun salaris en bekomen een pensioen van 3 X h u n maandelijksch tractement. En het Koninklijk besluit van 11 Maart 1921 No. 30 (Ind. Stbl. 1921 No. 360), dat cp alle Indische burgerlijke pensioenen een ,,duurtetoeslag" legt ad 40 pCt., geldt o. i. waar inNed.-Indië thans nog maar een pensioenfonds bestaat, dat vanwege de Regeering is ingesteld, ten behoeve van gebiedsdeelen van Ned.-Indië (n. 1. het Pensioenfonds voor Europeesche locale ambtenaren in Ned-Indië) ook voor de Europeesche locale ambtenaren. Gezien de „Pensioenwet 1922" die alle op 1 Juli 1922 bestaande Nederlandsche burgerlijke pensioenregelingen in één wet vereenigde, o. a. dus de ,.burgerlijke pensioenwet 1890", de „pensioenwet voor de gemeente-ambtenaren 1913" en de ,,weduwenwet voor de gemeente ambtenaren 1913" meenen adressanten, dat de wensch tot het gelijktijdig op hetzelfde peil brengen van de pensioenen der locale ambtenaren met die der burgerlijke Gouvernements-ambtenaren niet anders daa een billijk verlangen kan worden genoemd. Wij meenen bovendien te mogen aannemen, dat, indien voor 's Lands burgerlijke ambtenaren de voorwaarden i. z hunne pensionneering verbeterd mochten worden, dit zeker gepaard zal gaan met verbetering van die, geldende voor b v.de Europeesche leeraren bij het bijzonder onderwijs en voor de Europeesche onderwijzers bij het particulier onderwijs, zoodat, als dan die drie reglementen op het pensionneeren van Europeesche openbare en bijzondere ambtenaren in Ned.-lndië—die thans alle drie dezelfde grondslagen bevatten—zijn gecodificeerd dan wel ieder op zichzelf blijvende voortbestaan wederom op dezelfde gewijzigde grondslagen zullen berusten, het Europeesch locaal pensioenreglement (indien dit ongewijzigd bleef) wel zeer ongunstig zou afsteken. Om aan te toonen, dan thans de door ons beweerde overeenstemming tusschen de vier bedoelde Indische pensioenreglementen inderdaad bestaat, moge worden verwezen naar het staatje, bij deze memorie van toelichting behoorende, betreffende de fundamenteele grondslagen dier reglementen. Tot het indienen van ons verzoekschrift zijn wij gekomen door het feit dat de Indische „Salariscommissie", aan welke commissie o. a. werd opgedragen ook de pensionneering der Europeesche burgelijke ambtenaren onder de oogen te zien, thans der Indische Regeering eenige voorstellen heeft gedaan, die, worden zijn te eeniger tijd aangenomen, voor de Europeesche burgerlijke ambtenaren
""" ?8 "'*' eenepensioenreg:elin8: zal doen onstaan, die ten zeerste gunstig zal afstei<en bij het Europeescti locaal pensioenreglement. 7. O. i. is nu voor dit gunstig afsteken geen enkele reden. Immers vindt men onder de Indische locale ambtenaren leden van dezelfde bevolkingsgroepen: geïmporteerde Europeanen, Indo-Europeanen en Inlanders, die als indiv:du op dezelfde wijze leven, om het even of zij landsdienaar dan wel locaal ambtenaar zijn, terwijl ook later, de import-krachten onder hen, eenmaal gepensionneerd zijnde, op dezelfde wijze moeten kunnen blijven leven: ook, en vooral geldt dit voor dezen als zij na het volbrengen van hun diensttijd, als gepensionneerde Indische ambtenaren zich in Nederland hebben gevestigd. 8. Om aan te toonen, hoeveel gunstiger of de pensionneering van de Europeesche burgelijke ambtenaren geregeld zal zijn, indien de voorstellen van de Salaiiscommissie mochten worden aangenomen, mogen wij er op wijzen, dat zij voor hen o.m. voorstelt om : a. het pensioen te brengen van 25 pCt. op 40 pCt. van de wedde; b- in te voeren verminderd pensioen voor htn, die niet den z. g. noimalen diensttijd wenschen te volbrengen; c. den medetellenden diensttijd te doen aanvangen bij het 16de levensjaar; d. den buitenlandsch-verlof tijd voor de helft als diensttijd mede te doen tellen; e. de ambtenaren voor de pensioenen geen premie dan wel een gering percentage te doen betalen ; en ten slotte : om de na 1 Januari 1920 toegekende pensioenen van af 1 Januari 1925 naar de nieuwe bepalineen te regelen. 9. Ten overvloede mogen ondergeteekenden er nog op wijzen, dat de Indische Salariscommissie heeft blijk gegeven onze wenschen zeker te willen vernemen en, ook wel, dat ze daaraan wel een gunstig oor zou willen verleenen, doch dat zij, uit hoofde harer opdracht, momenteel daarmede geenerlei bemoeienis kan hebben , waarom zij volstaat met in haar Tweede Nota slechts incidenteel over de pensioenen der Europeesche locale ambtenaren te spreken. 10. In elk geval meenen wij, in het belang van de honderden Europeesche locale ambtenaren en van dat hunner gezinnen er op te mogen aandringen c. q. ook voor hen de pensioensvoorwaarden te willen verbeteren. Het Dag. Bestuur van de Vereeniging van locale ambtenaren, • (Volge n onderteekeningen).
z w o z 2
N
O)
re >
Is-
3 3
(U
•O « O
w
en
ÖJO
CU
00
c
o c
o- =
<
O)
c/v
CU T3 £.
Oi Z PJ
•^ -^
cy CD c^
f~i
Cu
05
Di tü Q
Z O! O < co Q Z O Cü
o
O)
tfl
O
C
O " (X
z
r-
U-> ^
^
O
u
C/3 - ^ -
O) (U C "C3
O
u X o
bó ^^
03
oo
? 2
O
O o,
O o.
o
CN
oq
CN
Q.
fc«JO)G a
!^ oq >
O)
o
c ra 03
s
o-s 1
CU
c
.s ra
s
CU
•a
X
>
aj
ra ;£ — ra = i X 00 -o
E
CU
•a
c o 'S TJ E T 3
"ra
R to
nj
aj
O
1
R
O
O CN
CM
CN
o o
c CU
re
Z u S
CU
CU
c«
Z c
s: CU
;^
CC
O ÖO Z
w
CU
CU
CU CU
tj
o C
C/3 CU CU
CU
e
CO
•o :=r
CU
:=r
co O)
(U
>
'^
CU
k^ (U
OJ
lO
CU
3 X3
V-
"Ct
CU J=
E re re o
re c:
ü SS
C/3 O»
=
«
CU
Cd -a 'O
Igl C
CU M
Mg ^ 6
•°sgs M-.
>
T J CC3
o
^
— ^
OJO
co
4> •o CU
W) 3 XI
CU
<-* 5
CJ
CU CU 1-. D , CU
co o . •a c: O
2^
j3
•o
C3
<"
co o
n
O O p»
"SJ
XI co
CU
CO
in
ra D.
O üJ
o
^ "*
1
c o
O
CM
-s
>
^
O
«^
^
>
R
c CU
c
N Cü
s.
Z
y
o.
5
&* = !^
"^ .s c
Q
X
>
O M c &JC c tSO CQ r "i M c i U-l ' T ü^
J
o w
i.|
c: j j ïi A; w SU
i2 o 'S
CKT
2
CU
X!
re
W 5
• » - C CU C «J IL) O
-=; O.
>
- 8 0 Weltevreden ,_ , . ,_„„ - B a n d ï ^ - ' ^2 J""' 1923. Hoofdbestuur. Z. E. Minister van Koloniën [d/t Z. E. G. G. van N. /.) Excellentie. Geven met verschuldigden eerbied te kennen E. j . Eggink, Voorzitter, A. de Bruin, Ondervoorzitter en H. J. Wiessing, Secretaris van het Hoofdbestuur en vormende het Dageiijksch Bestuur van de in margine genoemde vereeniging, welke vereeniging met haar 1000— tal leden zeker kan worden beschouwd als de vertegenwoordigster van het overgroote deel van de Europeesche en Inlandsche locale ambtenaren in Nederlandsch-lndië; dat voor de Inlandsche locale ambtenaren tot op heden nog geen pensioensbepaiingen werden vastgesteld; dat, wat de gouvernementsdienaren betreft, zoowel voor de Inlandsche als voor de Europeesche ambtenaren pensioensbepaiingen bestaan ; dat, naar bescheiden meening, een verzoek om den Inlandsche locale ambtenaren pensioen in uitzicht te stellen, evenals dit reeds geschied is voor de Europeesche locale ambtenaren, billijk mag worden geacht; dat thans, naar aanleidin? van de voorstellen van de voor de gouvernementsambtenaren ingestelde Salariscommissie, in de ambtenaren-korpsen meer dan ooit naar voren komen de wenschen die men onderwerpeüjk meent te mogen koesteren ; dat in de gegeven omstandigheden bovenal de Inlandsche locale ambtenaren hun wensch om pensioengerechtigd te worden te berde meenen te mogen brengen. Redenen, waarom adressanten zich met vorigen eerbied tot Uwe Excellentie wenden met het eerbiedig verzoek, dat het Haar moge behagen de vaststelling van pensioens-bepalingen voor de Inlandsche locale ambtenaren te willen bevorderen. 't Welk doende HET
DAGELIJKSCH
BESTUUR VOORNOEMD,
(Volgen onderteekeninqen). Onderschrift der Redactie. Wij meenen de aandacht van de besturen der Locale Ressorten wel op bovenstaande rekesten te moeten vestigen.
Worden toch bij de herziening van de pensioenen der Landsdienaren en der andere groepen in de reicesten vermeld, die der Locale ambtenaren vergeten, dan zal dat voor de Locale Ressorten beteekenen eene bemoeielijking van de personeelsvoorziening. In dezen tijd nu over het algemeen meer personeel moet worden ontslagen dan aangenomen spreekt dit wellicht niet zoo erg, maar de jaren, dat de personeelsvoorziening de uiterste zorg baarde, liggen nog rnaar kort achter ons. Zeker is het, dat het in normale omstandigheden voor de Locale Ressorten zaak is haar personeelsvoorwaarden niet onder die van het Gouvernement te stellen. Wenscht een Locaal Ressort over goede krachten te beschikken, dan zal zij met haar voorwaarden zelfs daarboven moeten gaan. Deze wat betere voorwaarden en de veelal grootere zelfstandigheid op jeusdiger leeftijd wekken dan krachten, die energie genoeg hebben om de bezwaren verbonden aan het werken bij een Locaal Ressort, waarbij zij door de openbare behandeling ais regel veel meer aan critiek bloot staan en de niet altijd even groote bestaanszekerheid als bij het Gouvernement, daarvoor in de koop toe te nemen. Blijven nu de pensioenen achter, dan zal dit na verloop van tijd noodzakelijk leiden tot een aantrekkelijker maken van de voorwaarden op andere wijze nl. verhooging \an de salarissen. Opdrijving van de post Personeel en wellicht belastingverhoogjng moeten daarvan o.i. de onvermijdelijke gevolgen zijn. Zelfs dan zai de personeelsvoorziening nog belemmerd worden^ daar juist het makkelijk overgaan van personeel over en weer, hetgeen na de instelling van het pensioenreglement het geval was geworden er niet ten volle door wordt teruggekregen. Niet aileen zijn de verzoeken in beide rekesten gedaan dus van belang voor de locale ambtenaren zelf, ook voor de Locale Ressorten zijn ze van vee! gewicht en we meenen dat de besturen dier ressorten verstandig zullen doen om die rekesten eventueel ongevraagd te ondersteunen. Het wil ons vcrkomen, dat waar door de Regeering bij de goedkeuring van het Pensioenregiement voor de Eur. Loc. Ambtenaren, de wenschelijkheid van gelijkheid der pensioenen officieel aanvaard heeft, zij, indien van belanghebbende zijde daarop de aandacht wordt gevestigd en te meer als ook de Locale Ressorten hun gewicht daarbij in de schaal werpen, ook voor de toekomst zeker zal willen doorvoeren. Onderhoud van dessa-wegen. Naar aanleiding van de vraag van eenige residenten, wie voor het onderhoud van dessa-wegen dient
-82 zorg te dragen, is nu door het departement van B. B. geantwoord, dat voor de reeds gedecentraliseerde gebieden (dat zijn dus alle gewesten op Java en Madoera) als regel kan worden aangenomen, dat dessa-wegen, welke geacht kunnen worden niet alleen het bizonder, doch ook het algemeen belang te dienen, in beheer behooren te komen bij den dienst der betrokken locale raden. Voor de aan die wegen te verrichten herslellings-of vernieuwingswerken, alsmede voor het onderhoud daarvan, kan door die colleges een subsidie van landswege worden aangevraagd. (Uit de Locomotief).
De Indische Raden. Gemeente (Semarang). J^mbtenaien. Bij het bekend worden der nieuwe vermindering der accresuitkeering eenige maanden geleden lokte de wd. Burgemeester eene beslissing van den Raad uit op welke wijze de begrooting kloppend gemaakt zou moeten worden. Van de 3 mogelijkheden t. w. verhooa;ing van belasting, vermindering der duurtetoeslag der gemeenteambtenaren en inkrimping der werkzaamheden koos de Raad laatstgenoemde met verwerping van de beide eersten. Naar aanleiding van deze beslissing werden kort geleden voorstellen aan den Raad ingediend tot belangrijke inkrimping van personeel. Uit die voorstellen bleek ten duidelijkste, dat deze personeelsvermindering was mogelijk geworden zonder inkrimping der gemeentelijke werkzaamheden, doch uitsluitend tengevolge van inwendige reorganisatie der gemeentelijke diensten. De Gemeenteraad besloot echter nog niet tot het voorgestelde ontslag over te gaan, doch den wd. Burgemeester uit te noodigen voorstellen in te dienen tot uitbreiding der gemeentelijke werkzaamheden, waardoor het thans voor ontsiag voorgedragen personeel geheel of ten deele in dienst gehouden zou kunnen worden. De fondsen, waaruit deze uitbreiding der gemeentelijke werkzaamheden gevonden zouden moeten worden, wenschfe de Raad te verkrijgen door eventueele verhooging der belastingen en vermindering der duurtetoeslag ! Een onverwachte uitwerking dus van de van hoogerhand opgelegde inkomstenvermindering.
- 8 3 Semarang (Gewest.) Handhaving daurtetoesla^s;. Bij besluit van 28 September 1^22 werd de aan de ambtenaren van het Gewest Semarang toegePcende duurtetoeslag met ingang van 1 Juli 1923 geheel ingetrokken. Ter zake van deze intrekking is thans bij den Gewestelijken Raad een voorstel ingediend van het lid den heer Mr. K. J. Bijl en een verzoekschrift van 59 Gewestelijke ambtenaren. De Hr. Bijl is van meening niet alleen dat vooral de ambtenaren met geringe bezoldiging gebukt gaan onder den ten deele plaats gehad hebbende intrekking, doch ook dat het ' Gouvernement voorloopig niet zal overgaan tot geheele intrekking. Doet het Gewest dit laatste echter wel, dan komen zijne ambtenaren tegenover die in 's Lands dienst in eene ongunstige, ook met het oog op de belangen van het Gewest ongewenschte, positie. Op grond van een en ander stelt de heer Bijl voor, de helft van den duurtetoeslag te handhaven voorloopig tot uit. 1923. Uit het uitvoerig verzoekschrift van de Gewestelijke ambtenaren, waaraan is toegevoegd een vergelijkende staat van prijzen van verschillende levensbehoeften in 1914 en in Mei 1923 met de procentsgewijze verhooging, benevens een staat van bezoldiging van Gewestelijke ambtenaren met 5 dienstjaren volgens de oude en volgens de nienwe regeling, eveneens met de procentsgewijze verhooging, nemen wij beknopt het volgende over. Bij besluit van den Gewestelijken Raad van 17 Januari 1921 is aan de ambtenaren in dienst van het Gewest Semarang boven hunne wedden toegekend een duurtetoeslag, welke is geregeld als volgt: a. voor ambtenaren met een tractement tot en met f 150.— tv. „ „ „ „ , van f 151 tot 250.c. „ „ „ „ „ „ „ 251 tot 400.d. „ „ „ „ „ „ „ 401 tot 600.e. „ „ „ „ „ „ „ 601 en liooger
40 35 3 25 20
pCt. -a pCt. 5 pCt. S pCt. ^ pCt. « o
een en ander met een maximum van f 160 's maands en g met dien verstande, dat ambtenaren in groep ^g b minstens f 60.— ontvangen c. „ 87,50 „ d. „ 120.„ e. „ 150.-
.= § U^ S4=
Deze duurtetoeslag werd verleend op grond van den tengevo'ge van den wereldoorlog sterk gestegen levensstandaard. „Bij het besluit tot intrekking van den duurtetoeslag heeft dan ook voorgezeten de overw.^ging, dat sedert de levensstandaard hier te lande aanmerkelijk is gedaald,
-84Uit den bija;evoegden staat blijkt echter, dat de kosten van de meest noodzakelijke voedingsmiddelen met 50 tot 150 °/o, die van andere voedingsmiddelen met 60 tot 1 8 0 % , die van kleeren met 80 tot 233'/3 % . die van huishoudartikelen met 59 tot 1 3 0 % , die van bediendenloonen met 66 ^/s tol 1 0 8 ^ 3 % , die van huishuur met ± 1 7 % (bij tusschenkomst huurcommissie; anders 7 5 % ) , die van meubelen met 100 tot 286 o,'o, die van dokter en apotheker met 100 % , die van genotmiddelen met 66 ^/j tot 233 Va % en die van transportkosten met 50 lot 100 % zijn gestegen. Weliswaar werd bij besluit van 24 October 1919 een nieuwe salarisregeling vastgesteld, waarbij o. m de bedoeling voorzat om te voorzien in de hoogere kosten van het levensonderhoud, doch deze regeling werd vastgesteld op een tijdstip, waarop in de stijging der prijzen nog geen stilstand was gekomen. Daar deze wedderegeling echter tevens beoogde in de wedden stelsel te brengen, werd gemeend een aannemelijken grondslag voor eene vergelijking te verkrijgen door naast elkander te plaatsen de tractementen, welke de ambtenaren met 5 dienstjaren zouden genieten volgens de vroegere regeling en welke zij ontvangen vo'gens de thans geldende, aangezien de maxima der wedden worden bereikt in 10 jaar en met het getal 5 voor het aantal dienstjaren mitsdien een gemiddelde is gevonden. Uit die vergelijking blijkt, dat, behoudens enkele uitzonderingen, de weddeverhoogingen niet meer dan ongeveer O tot 2 5 % (behoudens een categorie, de marktmeesters 1ste klasse, wier wedde met f 17,50 's maands = 41 "/Q is gestegen) bedragen. Daar het percentage van deze weddeverhooging slechts een klein gedeelte van het hiervoor vermelde percentage der verhoogingen van den levensstandaard bedraagt, verzoeken de onderteekenaars, d'en duurtetoesiag met terugwerkende kracht tot 1 Januari 1923 ni-;tmeer terug te brengen dan tot 80 o/g van den duurteioeslag over 1922." Di Bezuinigings-Commissie uit den Raad, ter zake om advies gevraagd, adviseert van 1 Juli tot en met 31 December 1923 den duurtetoesiag niet geheel te laten vervallen, doch te behouden tot 25 pCt. van het oorspronkelijke bedrag, met dien verstande, dat als de af te komen Gouvernemeutsregeling gunstiger is voor de groep beambten en ambtenaren, welke gelijksoortig geacht kan worden met het personeel van den Gewestelijken Raad, ook wat het normale tractement betreft, boven de 25 pCt. in verhouding zal bijbetaald worden, hetgeen aan de gelijksoortige Gouvernementgroepen meer toebedeeld is. Ofschoon van meening dat de beambten en amjten^ren van het
^S5Gewest in het algemeen beter betaald worden dan de gelijksoortige personen in dienst van het Gouvernement en dus voor hen in de meeste gevallen de duurtetoeslag niet dringend noodig is, is de Commissie tot haar advies gekomen op grond van het feit, dat bij de beslissing tot intrekking van den duurtetoeslag bij den Raad degedachtengang heeft voorgezeten, dat ten opzichte van den duurtetoeslag de weg zou gevolgd wordendoor het Gouvernement ingeslagen, tenminste zoolang geen bepaald nieuwe principieele vragen zich voordeden. Zij ontraadt, zoover te gaan als de Hr. Mr: Bijl wil: 50pCt. van den duurtetoeslag laten behouden tot tenminste 31 December 1923. Er moet bezuinigd worden op elk gebied. De Voorzitter van den Gewestelij'ten Raad deelt in zijn aanbiedingsbrief aan den Raad mede, dat het voorstel van den Hr: Mr: Bijl voor hel 2e halfjaar 1923 komt te staan op rond f 16.000.—, het verzoek der ambtenaren voor het eerste halfjaar op rond f 10.000—, voor het 2e halfjaar op rond f 26 000. Naar aanleiding van de zinsnede in het advies der Bezuinigingscommissie, dat de beambten en ambtenaren van het Gewest „in het algemeen beter betaald worden dan de gtlijksoortige personen in dienst van het Gouvernement" merkt de Voorzitter op dat een weloverwogen uitspraak in deze niet zoo eenvoudig is. Een bloote vergelijking van titels en wedden van ambtenaren in dienst van het eene lichaam met die van het andere lichaam zegt weinig. Er dient meer te worden nagegaan. Zoo dient o. m. niet alleen de arbeid, behoorende tot den werkkring van de ambtenaren, doch evenzeer de eischen aan den af te leveren arbeid gesteld, te worden vergeleken. Om op grond van den overgang van een groot aantal—meestal technische—Landsambtenaren naar de locale gebiedsdeelen de conclusie te kunnen trekken, dat de locale ambtenaren beter betaald worden dan gelijksoortige personen in 's Lands dienst, zal aangetoond moeten worden, dat bij dien overgang Landsambtenaren een gelijksoortig ambt in dienst van het locale ressort verkozen boven de door hen bekleede Landsbetrekking, m.a w. dat klerken, adjunct-commiezen, commiezen, hoofdcommiezen, opzichters, hoofdopzichters, ingenieurs, enz. enz. in 's Lands dienst solliciteeren naar gelijke betrekkingen bij den localen dienst. De practijk heeft althans voor het Gewest Semarang anders aangetoond. Geen der administratieve ambtenaren is in gelijken rang uit 's Lands dienst overgegaan ; de opzichters- en hoofdopzichterssectiechefs waren meest allen onderopzichter respectievelijk opzichter in dienst van het Land. Geen der benoemde ingenieurs was daarafdeeiingsof onderafdeelingshoofd, maar deze behoorden tot de jongere krachten. Steeds was de overgang niet alleen een vooruitgang in bezoldiging,
-86doch tevens in rang. In Nederland met zijn groot aantal publiekrechtelijke lichamen is deze overgang van ambtenaren gepaard met bevordering tot een hongeren rang sedert lang een heel gewoon verschijnsel, in Indië, v\^aar tot voor kort slechts één dergelijk lichaam, n.l. het Land, bezoldigde ambtenaren in dienst had is dit nieuw. Een verbreeding en verdieping van de taak der locale ressorten eenigen tijd na de instelling dier lichamen en vrijwel tegelijkertijd schonk hier te lande een aantal jongere Landsambtenaren gelegenheid tot positie-verbetering. Het Gouvernement ondervond hiervan soms een niet gering ongerief, de locale ressorten kwamen in het bezit van een in doorsnede jong korps ambtenaren, wat zeker in vele gevallen voor den localen dienst geen nadeel was. Maar naar buiten moest dit den indruk van overbetaling wekken. Niet onwaarschijnlijk, dat eenige gevallen van werkelijke overbetaling door een enkel locaal ressort dien indruk in niet geringe mate hebben versterkt. Voorst moet meer in het bijzonder bij de beschouwing van de eindsa'arissen der leidende locale ambtenaren niet uit het oog worden veiloren, dat een vooruitzicht op bevordering tot de hoogere en hoogste ambten, een vooruitzicht, dat voor verschillende Landsambten eenigermate als een premie werkt, dezen localen ambtenaren niet kan worden geboden. Wil men toch in deze ambten personon kunnen benoemen, inderdaad in staat leiding te geven, dan zal bij de bepaling van het eindsalaris, waarvan ook het bedrag van het latere pensioen afhangt, met dergelijke factoren rekening dienen te worden gehouden. Aannemmg van het voorstel der Bezuinigingscommissie om den met ingang van 1 Januari j . 1. gehalveerden duurtetoeslag met ingang van 1 Juli terug te brengn tot 2 5 % van het oorspronkelijk bedrag lijkt den voorzitter niettemin aannemelijk daar een dergelijk besluit het meest zou liggen in de lijn der Regeeringsbeschikking. Ten slotte geeft de Voorzitter nog eenige beschouwingen naar aanleiding vanden verderen inhoud van het advies der Bezuinigingscommissie, welke beschouwingen hieronder woordelijk volgen. „In de woorden van den heer Mr Bijl omtrent den goeden geest onder het personeel heeft de Bezuinigingscommissie aanleiding gevonden tot een passage, welke in abstracto zeker volkomen juist is. De werkelijkheid doet zich ^echter wel eenigszins anders voor. Niet kan worden ontkend, dat in de jaren die achter ons liggen door velen in de niet ambtelijke wereld inkomsten zijn genoten, welke zonder overdrijving als buitengewoon kunnen worden aangemerkt. Daarmede ging gepaard een zeer sterke stijging van den levensstandaard, waarmede de openbare lighamen eerst vrij laat in den vorm
0^
Of
""^
van herziening van wedderegelingen en de toekenning van duurtetoeslagen rekening hebben gehouden. Nauwelijks trad een kentering in den toestand in of het waren niet in de laatste plaats de publiekrechtelijke lichamen, die zich, meestal om orlwnchlirg \an bun biidf et tegen te gaan, gedwongen zagen de inkomsten hunner ambtenaren te besnoeien en personeel op wachtgeld te stellen. Hierbij kan nog worden gevoegd, dat al moge voor het niet-ambtelijk deel der burgerij de jaren van buitengemeenen voorspoed voorbij en een toestand ingetreden zijn, welke men als „de malaise" pleegt aan te duiden, deze toch niet van dien aard en zoo algemeen is, dat hiervan reeds het gevolg is geweest een algemeene versobering van den levensstaat, die het velen gemakkelijker zou doen vallen in een vermindering van hun inkomen te berusten. Zonder allerminst te willen beweren, dat de geest onder de gewestelijke ambtenaren slecht is, is het toch wel begrijpelijk, datender die omstandigheden een — zij het dan ook noodzakelijke — vermindering van inkomsten zijn terugslag doet gevoelen op den geest van het personeel. En daarom verdient het initiatief van het lid van Uwen Raad, den heer Mr. Bijl m. i. zeker meer waardeering dan waarvan het advies van de Bezuinigings-commissie en vorenbedoelde passage in het bijionder getuigt. Want dit initiatief, dat rekening houdt met de werkelijkheid, doet de ambtenaren zien, dat Uw College bij zijne maatregelen om te komen tot bezuiniging de belangen der ambtenaren niet uit het oog verliest. Wat op de gronden door den initiatiefnemer genoemd niet anders kan zijn dan in het belang van het Gewest. Voor de verzekering dat ware dit initiatief niet van den heer Mr. Bijl uitgegaan, door mij deze aangelegenheid bij Uwen Raad aanhanging zou zijn gemaakt, is hier dan ook plaats. Aan vorenbedoelde passage omtrent den geest der ambtenaren doet de Bezuinigingscommissie voorafgaan de navolgende onderstreepte woorden : „Er moet bezuinigd worden op elk gebied; de toestanden zijn sinds „September 1922 niet zoodanig verbeterd, dat men van dat principe mag „afwijlcen, laat staan beteekenende royaliteit kan betrachten". Wijl deze woorden een minder juisten indruk omtrent den toestand van het Gewest Semarang zouden kunnen vestigen, meen ik ook deze niet onbesproken te mogen laten. Gaarne wordt toegegeven, dat de toestanden in het algemeen nog zeer veel te wenschen overlaten ; dankbaar moet daarbij tevens worden erkend, dat voor een aantal cultures en commercieele onderne-
^88mingen hier te lande de toekomst zich weer nog beter laat aanzien. Door de „malaise" worden wel het meest getroffen die particuliere en publieke lichamen, die bij hun beleid er te weinig rekening mede hebben gehouden, dat op den abnormalen opbloei van de oorlogs- en na-oorlogsjaren een sterke reictie moest intreden. Stopzetten van ten halve verwezenlijkte plannen, afbraak van nauwelijks opgebouwde zaken, metal de gevolgen van dien was in vele gevallen niet te vermijden. Wanneer men nu in verband met dit gebeuren den toestand van het Gewest Semarang beziet, dan is zeker in de eerste plaats aanleiding voor de vraag of ook dit lichaam behoort onder de hiervoor bedoelde publieke lichamen. En dan dient die vraag m. i. zonder eenig voorbehoud ontkennend te worden beantwoord. Beschouwt men den arbeid van het Gewest gedurende het laatste decennium, dan ziet men in velerei opzicht eea geleidelijken vooruitgang, waarvan echter tengevolge van de omstandigheid, dat de taak van het Gewest practisch alleen buiten de hoofdplaats Semarang ligt, in den regel weinig naar buiten bleek. Het wegennet, dat zooals overal hier te lande, niet berekend was op het moderne verkeer, kon in zoodanigen toestand worden gebracht, dat hoewel—nog allerminst van een |modern wegennet mag worden gesproken — de vooruitgang van het verkeer kan worden bijgehouden. De bezwarende omstandigheden, waaronder dikwijks moet worden gewerkt in aanmerking genomen, voldoen de hoofdverkeerswegen zeker aan redelijke eischert. Zonder schokken werd het wegenonderhoud overgebracht van de ambtenaren bij het Binneniandsch Bestuur—die daardoor van een niet te onderschatten arbeid buiten hun eigenlijke bestuurstaak liggende v/erden ontheven—naar den dienst van Gewestelijke werken, waardoor de grondslag werd gelegd voor een organisatie, welke ook in de toekomst het wegennet zal kunnen houden in overeenstemming met de meerdere intensiteit van het verkeer. Beschikte in 1914 het Gewest aan groot materiaal voor dit onderhoud slechts over één stoomwals, welwillend door eenige landbouwondernemingen aangeboden, thans bezit het Gewest 23 machinale walsen, 4 vrachtauto's en een steenbreker. De bruggen en duikers, voor een goed deel in zeer slechten toestand overgenomen, konden worden verbeterd en een aantal nieuwe w. o. enkele meer belangrijke worden gebouwd. Op verschillende afdeelingshoofdplaatsen werden eenvoudige reinigingsdiensten ingericht, een gotenstelsel verbeterd of aangelegd, een straatverlichting ingevoerd en nieuwe brandspuiten aangeschaft. Het rooiwezen werd
^ toonder technisch toezicht gesteld. De gewestelijke pasars, grootendeels in meer dan vervallen toestand overgenomen, konden goeddeels worden vernieuwd en voldoen thans aan de eischen, welke in redelijkheid aan binnenlandsche markten kunnen worden gesteld, voor het pasarbeheer, dat tevoren veel te wenschen overliet, is een dienst georganiseerd, gewestelijke slachtplaatsen — ze behoeven nog in velerlei opzicht verbetering—worden gebouwd, op verschillende plaatsen konden waterleidingen worden aangelegd of uitgebreid, door een onvermoeid aandringen bij de Regeering werden hier meer artesische boringen tot stand gebracht dan in menig ander Gewest, het financiewezen werd georganiseerd, zoodanig, dat een streng toezicht op de rekenplichtigen wordt gevoerd en een zeer overzichtelijke inrichting der begrooting is verkregen. Ook de andere afdeelingen der Secretarie konden zoö georganiseerd worden, dat den Raad alle voorlichting kan worden geboden en dat College, de Commissies uit den Raad en 's Raads Voorzitter daarvan zoodanige hulp heeft, dat geen dezer organen werk behoeft te verrichten, dat het hunne niet isNaast dit summiere overzicht van hetgeen verricht werd, past aanstonds de vraag met welke middelen werd een en ander tot stand gebracht? Misschien meer nog dan andere locale gebiedsdeelen zag het Gewest Semarang zich van meet af aan de Landsmiddelen met schrielheid toegemeten. Door steeds weer hierop en op de nooden en behoeften te wijzen mocht het gelukken van de Regeering voor verschillende doeleinden o.avoor de herstelling der bruggen, voor zware herstelling van wegen en andere kostbare niet direct productieve weiken bijzondere tegemoetkomingen te verkrijgen. Na moeizame vertoogen stemde de Regeering toe in een verhooging van de uitkeering naar den maatstaf van het aantal hoofdgeldplichtigen, alsmede in een aan de gewesten te lang onthouden accres op het uit de algemeene middelen afgezonderd bedrag gelijkstaande met de bruto-opbrengst van de ontvangen belastingen. Ten vorige jaren zag de Regeering zich genoodzaakt dit bedrag voor 1923 te fixeeren; voor 1924 zal deze uitkeering voor de gemeenten worden verminderd, de gewesten zullen hetzelfde bedrag als voor 1923 ontvangen, een bewijs, dat ook de Regeering erkent ddt door deze lichamen de noodige soberheid wordt betracht. Naast dit beroep op 's Lands hulp heeft de Gewestelijke Raad niet geschroomd zoo noodig de ingezetenen belastingen op te leggen. Doch dit is geschied op zoodanige wijze, dat van drukkende lasten niet mag worden gesproken.
Geleidelijk is een samenstel van belastingen ingevoerd, welke
- 9 Ö -
elk tot een laag bedrag geheven, het mogelijk heeft gemaakt vele van vorenopgenoemde nuttige zaken tot stand te brengen. Zoo weiden achtereenvolgens ingevoerd een vergunningsrecht (19141 een hondenbelasting (1915), een belasting op het houden van openbare vermakelijkheden (1915), opcenten op de hoofdsom der verponding (1915), een personeele belasting (1915), een motorrijtuigenbelasting (1916) en eerst in 1917 een wegenbelasting, door het meerendeel der andere gewesten reeds vele jaren eerder geheven. Voor de straatverlichting werd een bijzondere doelbelasting ingevoerd (1920) Een niet bezwarende verhooging van het pasartarief en meer nog de hooger bedoelde organisatie van het toezicht deden de inkomsten uit het pasarwezen zoodanig toenemen, dat het mogelijk werd in 1918 eene geldleening meer in het bijzonder daarvoor aan te gaan. Kleine bedragen worden nog gevonden uit eene verhooging van de retributie voor het in gebruik nemen van gewestellijke grond en van de begraafplaatsrechten, door het laten vloeien van de rooigelden in de gewestelijke kas en zorg te dragen, dat de niet onmiddellijk benoodigde kasgelden steeds zooveel mogelijk rentegevend werden gemaakt. Het laat zich begrijpen, dat de prijsstijging tegen en na het einde van den wereldoorlog ook de gewestelijke financiën dreigde te ontwrichten. Eenige belastingen en rechten werden verhoogd, op de inkomstenbelasting 20 opcenten geheven (1921) en een voertuigenbelasting ingevoerd (nog niet in werking getreden). Wijl de bestaande heffingen niet drukkend waren en de verhoogingen matig, kon ook na deze fiscale maatregelen m'i. niet van drukkende gewestelijke lasten gesproken worden (De lasten door de Regeering opgelegd, dienen hier uit den aard der zaak buiten beschouwing te blijven). Niettegenstaande deze verhoogde midielen is gedurende de laatste jaren een uiterst voorzichtig en zuinig financieel beleid noodig geweest om de begrootingen sluitend te houden. Tegenover de meerdere inkomsten toch stonden meerdere uitgaven als gevolg—niet van het sterk uitzetten van de bemoeienissen van den Raad—maar van de prijsstijging van verschillende materialen. De abnormale opbloei in de laatste en na- oorlogsjaren heeft het Gewest niet doen afwijken van deze voorzichtige politiek. Wel waren sedert geruimen tijd eenige groote plannen in voorbereiding, als die voor ziekenhuisbouw en armenzorg, maar tot uitvoering in eenige richting werd niet overgegaan, alvorens de finan cieele grondslag onder alle omstandigheden zou zijn verzekerd. Door aldus te handelen zijn wellicht eeaige zaken achterwege gebleven, welke bi] een minder voor^sichtig beleid tot een begin van
-91 uitvoering zouden zijn gekomen, maar daardoor is ook het Gewest niet geplaatst voor de onaangename taak over te moeten gaan tot afbraak van het sedert kort tot stand gebrachte, tot het niet afwerken van half afgewerkte zaken en tot het ontslaan van noodig personeel. Onder die omstandigheden is er m. i. geen aanleiding om de woorden van de Bezuinigingscommissie: „Er moet bezuinigd worden op elk gebied" tot stelregel bij het gewestelijk beleid te nemen. Waar de toesfanden in het algemeen nog allerminst gunstig zijn, zal m. i. ook het Gewest Semarang daarmede bij alle zijn maatregeien rekening hebben te houden- De versobering, welke op alle gebied moet plaats vinden, zal ook ons Gewest niet kunnen ontgaan, maar ik zou cit toch in eenigszins andere woorden willen zeggen dan de Bezuinigingscommissie doet- M. i. zal het Gewest onder de huidige omstandigheden met voortzetting van het tot heden gevolgde voorzichtige beleid hebben toe te zien, dat van de uit te geven bedragen een zoo groot mogelijk profijt getrokken wordt en dat uitgaven voor zaken, welke wenschelijk en onder andere tijdsomstandigheden toelaatbaar doch niet aanstonds noodzakelijk zijn, worden vermeden. Zeer wel mogelijk is het, dat onze volijverige Bezuinigingscommissie, wier streven ongetwijfeld hoogelijk moet worden gewaardeerd, het niet anders heeft bedoeld en dat alleen de haastige spoed, waarmede zij genoopt was haar advies uit te brengen, oorzaak is, dat zij zich anders heeft uitgedrukt. Maar ik acht het daarom toch niet overbodig daarnaast dadelijk een ander geluid te doen hooren, waaruit blijkt, dat het beleid van den Gewestelijken Raad, en meer in het bijzonder van de Commissie voor de Financiën uit dat College onder de leiding van mijne ambtsvoorgangers niet van dien aard is geweest, dat het Gewest in den toestand verkeert, dat „er moet bezuinigd worden op elk gebied". Ten slotte stelt de Voorzitter aan den Raad voor te bepalen dat de duurtetoeslag met ingang van I Juli 1923 wordt teruggebracht tot 25 pCt. van het oorspronkelijk bedrag. Wij kunnen hieraan nog toevoegen dat de Gewestelijke R?iad in zijn vergadering van 29 Juni j . 1. in afwijking van het advies van de Bezuinigingscommissie en den Vooi-zitter overeenkomstig het voorstel .van Mr: Bijl heeft besloten, de helft van den duurtetoeslag te handhaven, tot voorloopig ultimo 1923.
- 9 2 Magelang (gemeente) Belastingen. De Raad stelde in zijne vergadering van 28 Mei 1923 vast eene Verordening tot heffing en invordering eener belasting op den verkoop van vuurwerk. Deze verordening is afgekondigd in de Javasche Courant van 6 Juli 1923 No. 54. Madioen (gewest) Belastingen. De Raad stelde in zijn vergadering van 9 Juni 1923 vast eene Verordening tot heffing en invordering eener belasting onder den naam van Wegenbelasting in het gewest Madioen buiten de gemeente Madioen. Deze verordening is afgekondigd in de Javasche Courant van 29 Juni 1923 No. 52. Tegal (gemeente) Gezondheid (Openbare). De Raad stelde in zijne vergadering van 20 Maart 1923 vast eene Verordening tot bevordering van de openbare orde, netheid, zindelijkheid, veiligheid en gezondheid in de gemeente Tegai. Deze verordening is afgekondigd in het Extra-bijvoegsel No. 14 van de Javasche Courant van 13 Juli 1923 No. 56. Semarang (gemeente) Bakkerijen. De Raad stelde in zijne vergadering van 22 Deo. 1922 vast eene Verordening op het bakken en rondbrengen en invoeren van brood, beschuit en gebak in de gemeente Semarang. Deze verordening is afgekondigd in het Extra-bijvoegsel No. 14 van de Javasche Courant van 13 juli 1923 No. 56. Tandjoeng Balai (gemeente) Bouw-en Woningtoezicht. De Raad stelde in zijne vergadering van 1 Maart 1923 vast eene Bouw- en Woning-Verordening van Tandjoeng Balai. Deze verordening is afgekondigd in het Extra-bijvoegsel No. 14 van de Javasche Courant van 13 Juli 1923 No. 56.
Wijziging Organieke Wetgeving. Krachtens Stbld 1923 No. 339 wordt art. 9 der ordonnantie van 6 Juli 1914 (Stbld No. 486) houdende regelen betreffende de verbetering en afbraak van pestgevaarlijke gebouwen en daarmede samenhangende aangelegenheden gelezen als volgt: (1) Met het toezicht op de naleving van de krachtens deze ordonnantie gegeven bevelen en vastgestelde eischen zijn belast de Hoofden
- 9 3 van gewestelijk en plaatselijk bestuur, de Hoofdinspecteur, Hoofd van den burgerlijken geneeskundigen dienst, het Hoofd van den dienst der pestbestrijding binnen diens ressort en het bij die diensten werkzaam gestelde geneeskundig personeel, zoomede het door genoemde Hoofden daartoe in het bijzonder aan te stellen personeel. (2) Wanneer de uitvoering van de bepalingen dezer ordonnantie of van de krachtens deze genomen maatregelen het vereischen, zijn de Hoofden van gewestelijk en van plaatselijk bestuur benevens de door hen schriftelijk gemachtigde met het in het eerste lid bedoeld toezicht belaste ambtenaren of beambten, de laatsten op vertoon van deze machtiging, bevoegd om gebouwen en erven, ook zonder vergunning van degenen, die het gebouw of erf bewonen of anderszins in gebruik hebben, binnen te treden. Ingevolge stbld. 1923 No 271 vervallen in lid 6 van art. 10 der Locale radenordonnantie, zooals dat artikel luidt ingevolge de ordonnantie van 19 Januari 1908 (Staatsblad No 52) de woorden : „en worden de open plaatsen bij de eerstvolgende periodieke benoeming of verkiezing vervuld". Voorts wordt het slot van het eerste lid van artikel 33 van de Locale radenordonnantie van 21 Juni 1909 (Staatsblad No 335) gelezen: „de overige leden op den voet van de bepalingen, voor Europeesche burgerlijke landsdienaren geldende, met dien verstande dat zij, geen bezoldiging uit 's Lands kas ontvangende worden gerangschikt in de 2de klasse, vermeld in artikel 2 van het Algemeen Reisreglement".
Nederland. Nieuwe voorschriften gemeentebegrooting en -rekening. L 1, Sinds jaren is er op gewezen, dat de modellen van de gemeentebegrooting en de gemeenterekening niet de gelegenheid bieden een inzicht te krijgen in de kosten, welke jaarlijks door de gemeenten voor eiken tak harer bemoeiingen zoo onzuiver als zuiver worden gedragen en dat het dientengevolge niet mogelijk is een behoorlijk oordeel te vormen over de geldelijke gevolgen van door den raad genomen beslissingen. Hieraan paarde zich de klacht, dat als gevolg van de afwijkende modellen, welke door de Gedeputeerde Staten der verschlliende provinciën, trots de Koninklijke goedkeuring welke een-
- 9 4 vormigheid in de hand had dienen te wericen, waren vastgesteld, niet een grondslag konden opleveren voor vergelijking. Hoezeer er veelmaals op is aangedrongen ten deze verbetering aan te brengen, zijn tot dusver alle pogingen, welke trouwens uitgingen van anderen dan hen, die de modellen hadden vast te stellen, niet verwezenlijkt. Verbetering scheen in het zicht nu de Staatscommissie tot voorbereiding van de herziening van de Gemeentewet in haar ontwerp eene bepaling heeft opgenomen krachtens welke het model van de begrooting en dat van de rekening bij algemeenen maatregel van bestuur moeten worden vastgesteld. De inmiddels opgetreden Staatscommissie voor de regeling van de financieele verhouding tusschen rijk en gemeenten stuitte bij haar voorbereidende maatregelen reeds dadelijk op de hierboven aangegeven bezwaren en zag zich genoodzaakt aan de gemeenteb-^sturen de bekende vragenlijsten te zenden, waarin de inkomsten en uitgaven der gemeente anders dan in het begrootingsmodel waren gegroepeerd, en waaruit als doel naar voren trad dat de Staatscommissie zoo zuiver mogelijk wilde doen benaderen de netto-kosten van eiken tak der gemeentelijke bemoeiingen. Voor den griffier der Staten van Utrecht was dit aanleiding om stappen te doen de Utrechtsche voorschriften en modellen aan eene herziening te onderwerpen, wat de laatste betreft in den geest van de evenbedoelde vragenlijsten. Die pogingen zijn ten slotte oorzaak geweest — te eerder toen de laatstgenoemde Staatscommissie aan de Regeering als haar oordeel had medegedeeld, dat zij haar taak slechts naar behooren zou kunnen vervullen wanneer o. m. de gemeentebegrootingen en rekeningen alle naar gelijke voorschriften worden opgemaakt en zoodanig zijn ingericht, dat zij een zoo juist mogelijk beeld geven van de ten laste van de gemeenten komende kosten van alle diensttaken afzonderlijk—, dat na velerlei besprekingen en onderhandelingen de verschillende colleges van Gedeputeerde Staten er toe hebben kunnen besluiten ieder voor hunne provincie dezelfde voorschriften en modellen voor de gemeentebegrooting en -rekening vast te stellen ') Te beginnen met de begrooting voor 1924 (feitelijk reeds met de rekening over 1922, omdat in de begrooting voor 1924 de cijfers over 1922 m het nieuwe begrootingsmodel volgens de daar gegeven indeeling moeten worden omgewerkt) zal dus voor begrooting en 1) Noot van de Redactie. Naar wij meenen te weten heeft die vaststelling in Limburg nog niet plaats gehad.
-95rekening over het geheele land één naar gelijke voorschriften ingericht model geiden, dat aan de tot nog toe geuite verlangens voor een groot deel tegemoet zal komen. Voor „een groot deel", want waarschijnlijk zullen er nog velen Zijn, die het betreuren, dat, nu eenvormigheid is bereikt, niet nog een stap verder is gegaan en dat de boekhouding van de geldelijke administratie der gemeenten in haar geheel niet is opgezet volgens de dubbele methode, welk nu weder alleen voor die gemeentelijke bemoeiingen, welke als bedrijf zijn ingericht, is voorbehouden gebleven. Dat niet zoo ver is gegaan, verdient toejuiching. Afgezien van de omstandigheid, dat een opzet als de laatstbedoelde in tal van gemeenten praktisch weinig uitvoerbaar zou blijken, wordt door hen, die voor de financieele handelingen van de gemeenten een boekhouding volgens de dubbele methode en dus geheel op commercieele leest geschoeid als de eenig juiste beschouwen, teveel uit het oog verloren, dat de gemeente niet is een handelsonderneming, een bedrijf, maar in de eerste plaats een verbruikshuishouding, voor welker boekhouding en financieele gestie andere regelen moeten gelden. Daarom is het goed gezien, dat voor de gemeente niet is voorgeschreven een begrooting van baten en lasten en een rekening van verliezen en winsten—welke alleen voor die deelen der gemeentehuishouding, welke door haar aard daarop zijn aangewezen, als een gas-, een electriciteit-,een tram-, een waterleidingbedrijf, worden ingevoerd of bestendigd—, doch een begrooting en rekening van inkomsten en uitgaven naar de z. g. n. netto-methode, waariü «us ten voor- en ten nadeele van ieder onderdeel wordt gebracht hetgeen daarvoor is ontvangen en betaald (o. m. ook aflossing en rente van geldleeningen, pensioenen, verzekeringen e. d), en waarin tevens de inkomsten en uitgaven voor ieder onderdeel tegenover eikander worden geplaatst. Ware daarentegen voorgeschreven eene begrooting van baten en lasten dan zou daarvan mede het noodzakelijk gevolg zijn, dat iedere kapitaalsuitgave niet slechts op den kapitaaldienst wordt gebracht, maar ook uit kapitaalsinkomsten wordt bestreden Daardoor wordt het den gementebesluren gemakkelijk gemaakt het tegenwoordig geslacht te ontlasten en ieder normaal voordeel, dat in een begrooting kan, maar ook behoort te zitten, daaruit te verwijderen. De goede, immers juiste gewoonte is het bijv. nog om tal van uitgaven, welke een zekeren levensduur hebben en waarvan het genot zich over meerdere jaren uitstrekt, uit de gewone middelen te dekken. Wordt daarentegen eene begrooting van baten en 'asten ingevoerd dan zal niet kunnen worden tegengehouden, dat een pet en een schop voor een wegwerker, een liniaal
en een schrijftafel voor een ambtenaar, een meetlint en een teekenbord voor een opzichter uit den kapitaaldienst worden bekostigd en daarvoor eene geldieening wordt aangegaan, welke in een bepaald, overeenkomstig den levensduur vastgesteld aantal jaren wordt gedelgd, zoodat de gewone middelen slechts in de aflossing (afschrijving) en de rente hebben te voorzien. Niet alleen dat dan, alles door de rente veel kostbaarder wordt, maar de geringe kapitalisatie, welke een gevolg was van de aanschaffing uit de gewone middelen, gaat dan te loor. De tiitgaven voor de zooeven genoemde zaken mogen niet van groote beteekenis zijn, desondnks vormen deze kleinigheden tezamen in menige begrooting jaarlijks een belangrijk bedrag. Bovendien komen daar nog bij tal van uitgaven voor grootere werken, als straatverbetering, brugvernieuwing e. m. d., welke thans uit den gewonen-, doch bij eene begrooting van baten en lasten uit den kapitaaldienst door middel van geldieening moeten worden bekostigd. Een dergelijke begrooting beoogt immers nauwkeurig tot uitdrukking te doen brengen de lasten, welke ieder jaar heeft te dragen. Nu zou hiertegen aangevoerd kunnen worden, dat het ook bij die begrooting niet uitgesloten behoeft te zijn dat, al komen de uitgaven op den kapitaaldienst, deze niettemin worden bestreden uit de gewone middelen en wel door een bijdrage van den gewonen- aan den kapitaaldienst. Wordt dit evenwel toegelaten dan wordt het beginsel van baten en lasten uitgeworpen, een beginsel, dat men door invoering van een begrooting van baten enlasten en een commercieele opzet der geheele geldelijke adminis tratie voor de gemeente juist zou willen in het leven roepen en dat derhalve om den wille van het beginsel zelf moet worden vastgehouden. Maar zijn aanvaarding is, behalve om de boven aangegeven reden, ook hierom verwerpelijk, omdat het algemeen belang—en thans meer den ooit — vordert, dat de gemeenschap èn door haar organen èn door de individuen doet sparen. Voor de gemeenschapsorganen zal dat wel is waar niet mogelijk zijn op de gewone wijze, omdat de belastingpenningen niet tot kapitaalvorming in directen zin mogen worden gebruikt, maar daarentegen zou het niet van een goed beleid getuigen die penningen te verteren door betaling van afschrijving op en rente van kosten van zaken met langeren levensduur dan het jaar van aanschaffing, welke juister en goedkooper uit de middelen van dat jaar hadden kunnen zijn bestreden; het heden zou toch worden ontlast ten bate van de toekomst, terwijl een voorzichtig beleid meebrengt niet alles wat daarvoor wellicht in theorie vatbaar is met geleend geld te betalen. Op de toekomst zou evenwel niet, althans
~m zeer onvoldoende, worden gelet, wanneer de gemeenten werden verplicht ieder jaar precies te laten dragen hetgeen uitsluitend aan dat jaar ten goede komt. De thans tot stand gekomen voorschriften en modellen dwingen er niet toe de hierboven als ongewenscht aangeduide praktijk toe te passen- Wel brengen zij voor alle gemeenten een zuiverder scheiding tusschen gewone en kapitaalsuitgaven en -inkomsten en daarmede voor sommige provinciën iets geheel nieuws, wijl de daar geldende voorschriften en modellen voor begrooting en rekening de gemeentebestui en nog niet de gelegenheid geven den kapitaaidienst van den gewonen dienst afzonderlijk te houden. Zoo. kent bijv. Friesland alleen onder de inkomsten een afzonderlijk hoofdstuk voor de buitengewone ontvangsten, maar loopen de buitengewone (kapitaals-)uitgaven — als bijv. stichtingskosten van schoolgebouwen — onder de gevi^one uitgaven door. De Utrechtsche gemeenten daarentegen moeten in begrooting en rekening, zoowel de buitengewone ontvangsten als de buitengewone uitgaven in afzonderlijke hoofdstukken ramen en lijden, terwijl zij ook in de .,balans" afzonderlijk moeten worden vermeld. De bovenbedoelde scheiding brengt bij de nieuwe voorschriften en modellen evenwel niet mede, dat in het vervolg kapitaalsuitgaven niet meer uit de gewone middelen zouden mogen worden bekostigd. Integendeel blijft het evenals tot nu toe mogelijk de bovenbedoelde schop en schrijftafel ten laste van den gewonen dienst te brengen. Bovendien blijft daarnaast de gelegenheid, welke naar de geldende goede gewoonte ook van 1924 af zal dienen te worden benut, om de kosten voor belangrijker werken, al behooren deze in den kapitaaidienst in uitgaaf te worden gesteld, toch te vinden uit de gewone middelen. Moet bijv. de klok of het uurwerk van een dorpstoren door een nieuwe worden vervangen en meent de gemeenteraad, dat deze niet uit leeningsgeld behoeft te worden bestreden, dan kan eenvoudig uit de gewone middelen een bijdrage, gelijk aan de kosten van aanschaffing en plaatsing, aan den kapitaaidienst worden gedaan. Het model toont die mogelijkheid door opneming van de daarvoor noodige posten. Hetzelfde als t.a.v. de klok geldt bijv. voor de aanschaffing van nieuwe schoolmeubelen ter vervanging van de bestaande, welke nu in tal van gemeenten onder de gewone uitgaven worden gebracht. De verantwoording van deze onder den kap.taaldienst — al staat daar dan eene bijdrage uit gewoon tegenover — heeft bovendien nog dit voor, dat niet meer de kans wordt geloopen dat die uitgaaf wordt opgenomen onder de kosten van instandhouding, welke tot grondslag strekt van de ingevolge art. 101 der Lager-onderwijswet 1920 aan de bijzondere schoolbesturen uit te keeren jaarlijKsche ver-
-Ö8~ goeding. Het gevolg van de hier besproken regeling komt dus feitelijk hierop neer, dat dergelijke kapitaalsuitgaven, welke tot nog toe ongemerkt in den gewonen dienst werden gebracht, nu doelbewust uit de gewone inkomsten worden bekostigd. Met deze opmiirkingen zijn wij als vanzelf gekomen tot eene nadere beschouwing van de modellen. Bij kennisneming van deze zal het treffen, dat begrooting en rekening — g^^lijk uit net bovenstaande reeds was op te maken — in twee afdeelingen, de gewone dienst en de kapitaaldienst, zijn verdeeld. De afdeelingen hebb2n dus een ander kdrakter gekregen dan in de bestaande modellen, waarin zij slechts onderdeden van een hoofdstuk vormden Die onderdeelen zijn nu paiagrafen geworden, terwijl de aanduiding van de posten met een artikel, als zonder nut, is vervallen; met een volgnummer kan worden volstaan. Dit moet doorloopend zijn voor inkomsten en uitgaven en ongeacht of zij onder den gewonen of den kapitaaldienst thuis behooren. De inkomsten en uitgaven zijn in beide diensten niet meer achter elkander als een afzonderlijk geheel, doch tegenover elkander geplaatst voor zoover zij raken denzelfden tak der gemeentelijke bemoeiingen. Hiermede is gehandeld in den geest van hetgeen o. m is voorgestaan door Huibert Vet, vroeger wethouder van Dordrecht, in zijn ,,De zoogenaamde gemeentenood in verband met de Nederlandsche gemeenterekening en begrooting" en door de centrale commissie van de tentoonstelling op gemeentelijk financieel gebied, in 1916 te Amsterdam gehouden, in het door haar ontworpen model Door deze indeeling is mede buiten bespreking gesteld de vraaj;, welke de gemoederen verdeeld heeft gehouden, of de inkomsten vóór de uitgaven dienen te worden geplaatst, dan wel de uitgaven vóór de inkomsten. ledere dienst bevat 16 hoofdstukken n. 1: I. Vroegere diensten; II. Algemeen beheer; III. Openbare veiligheid; IV. Volksgezondheid; V Volkshuisvesting ; VI. Openbare werken ; Vil. Eigendommen, niet voor den openbaren dienst bestemd; VII. Onderwijs, kunsten en wetenschappen ; IX. Ondersteuning aan behoeftigen en werkloozen ; X. Landbouw; XI. Handel en nijverheid; XII. Belastingen; Xill. Diensten als afzonderlijk bedrijf ingericht; XV. Overige inkomsten en uitgaven 5 terwijl hoofdstuk XIV gewoon betreft kasvoorzieningen en XIV kapitaaldienst kasgeldvoorzieningen en hoofdstuk XVI gewoon onvoorziene uitgaven en XVI kapitaaldienst geldleening. De hoofstukken Vlll, IX en XIU zijn dan nog onderverdeeld in paragrafen, welke wat de laatste twee betreft in beide diensten gelijk ïiin genummerd. T. a. v. hoofdstuk VIII kon dit evenwel niet geheel
m worden volgehouden, omdat voor het lager huisonderwijs (§ 1 gewoon), het openbaar vervolgonderwijs (§ 3), het bijzonder vervolgonderwijs (§ 8), het bijzonder buitengewoon lager onderwijs (§ 10) en het bijzonder voorbereidend lager onderwijs (§ 11) geen kapitaatsinkomsten en -uitgaven voor de gemeenten te verwachten zijn. Mochten deze niettemin in de eene of andere gemeente wei voorkomen, doordat deze bijv. ook voorziet in de kosten van stichting van schoolgebouwen voor het bijzonder voorbereidend lager onderwijs, dan kan voor haar een paragraaf in den kapitaaldienst worden ingesteld. In hoofdstuk XIII vermelden de modellen twee bedrijven, n 1. het electriciteitsbedrijf (dat tegenwoordig in zeer vele gemeenten bestaat) en het grondbedrijf. Moeten meer paragrafen worden ingesteld, bijv. voor gas-, tram- en waterleidingbedrijf, dan zal het nummer der paragrafen in beide hetzelfde moeten zijn. De in de bestaande modellen voorkomende hoofdstukken „Rente en aflossing" en „Kosten ter zake van pensionneering enz- van gemeenteambtenaren en beambten" zijn in de nieuwe niet overgenomen. De opneming zou hebben gestreden met den opzet, om zoo na mogelijk tot uitdrukking te brengen wat iedere tak der gemeentelijke bemoeiingen aan de gemeente opbrengt en kost. Wat tot nog toe onder deze afzonderlijke hoofdstukken wordt verantwoord, vindt men in de nieuwe modellen op ieder hoofdstuk terug, voor zooveel het gedeelte betreft, dat op de in elk hoofdstuk ondergebrachte zaken betrekking heeft- In overeenstemming hiermede zijn dan in het voordeel van datzelfde hoofdstuk in ontvang te stellen de inkomsten, welke met die uitgaven verband houden, als bijv. bijdragen van ambtenaren voor pensioen. F. KROON. {Uit het „Weekblad van Gemeentebelangen")
Personalia. Benoemd werden: tot lid van den gemeenteraad, van Pasoeroean de heer V. Kater Czn, controleur voor de gewestelijke middelen te Pasoeroean; tot idem van den gewestelijken raad van Bantam de heer H.J. vanGunst, administrateur der rubberonderneming Bodjongdatar; tot idem van den gemeenteraad van Salatiga de heeren H. J. T. Bijlmer, officier van gezondheid, M. van Akkeren, leider van het
Salatigasch administratie kantoor en Af. Soepardi, Djaksa bij den landraad te Salatiga; tot idem van den gewestelijken raad van Pekalongan de heer W F. L. Keuls, hoofdtuinopziener der s.f. Doekoewringin; tot idem van den gemeenteraad van Bindjai de heeren L- F. W. Bodde, stationschef der Dell Spoorweg Mij. en H. de Boer, opzidUer der Deli Spoorweg Mij.; tot idem van den gewestelijken raad van Soerabaia de heeren L. Stegerman, administrateur der s.f. Biimbing en Mr. A. S. Block, tijd. buiteng Voorzitter v/d landraad te Soerabaia; tot idem idem van Kediri, de heer Dr. F. Bromberg, Gouv. Veearts te Kediri.
Officieele Mededeelingen. Als afzonderlijke mededeeling wordt aan de lezers rondgezonden de tekst van de ontwerp ordonnanties voor de provinciale-en regentschapsraden, zooals die officieel thans door de Regeering aan den Volksraad is ingediend. Wij noodigen diegenen onder onze lezers, die terzake hunne inzichten zouden willen kenbaar maken, uit, ons zoo spoedig mogelijk de copie van hunne artikelen terzake te doen toekomen. Bij de a. s. najaarszitting van den Volksraad, waarin vermoedelijk deze ordonnanties behandeld zullen worden, zal dan eventueel rekening gehouden kunnen worden met de stemmen, welke uit de boezem der decentralisatie zijn naar voren gekomen.
Naar aanleidingvan de toezegging der Regeering, dat t z t . de nieuwe ontwerp-gemeente ordonnantie naar de Loca'e Ressorten zal worden gezonden vóórdat zij den Volksraad zal worden aangeboden, heeft het Bestuur der Vereeniging gemeend, het ter verzending gereed liggende rekest aan de Regeering, waarin vervat het verzoek van het laatste Decentralisatie congres om de Regeering daarom^ te vragen, niet te moeten verzenden, als zijnde overbodig.
Het Bestuur is samengesteld als vofgt: J. J. G. E. Rückert voorzitter, G. de Raad secretaris, F. W. M. Kerchman, penningmeester allen
— 101 — te Semarang, W. J. A. C Bins, E. J. Eggink te Batavia, G. J. Dijkerman te Soerabaja, B. Coops te Bandoeng, D. Baron Mackay te Medan R. Sastrowidjono te Djocjacarta.
Het tarief voor advertenties in het Tijdschrift is als volgt: Prijzen der advertenties per keer.
Halve
Aantal plaatsingen per jaar
Geheele pagina
pagina
Kwart pagina
Achter- en binnenzijden omslag geheele pagina
6 12 24
ƒ 10— „ 9.50 ., 9 . -
ƒ 6 „ 5.50 „ 5.-
ƒ 3.50 . 3.„ 2 -
ƒ 15.„ 13.50 „ 12.-
De abonnementsprijs halfjaarlijks te innen.
voor dit orgaan bedraagt ƒ 15.— per jaar *
Copy voor elk nummer van dit tijdschrijft dat op den Isten der maand verschijnt, wordt ingewacht uiterlijk op den 16en der voorafgaande maand; copy voor netnummer van den 16en, uiterlijk op den Isten der maand.
Het honorarium voor artikelen in het orgaan bedraagt voor hoofdartikelen ƒ 5.— per bladzijde druks (gedeelten eener bladzijde naar evenredigheid) en voor correspondenties, waarbij van Raadspublicaties gebruik wordt gemaakt, ƒ 3.50 per bladzijde druks. * *
Men wordt beleefd verzocht stukken voor redactie en administratie bestemd te zenden aan het adres van den Redactie-Secretaris den heer J. E. Flohr, Karangtoeri, die betreffende de financiën den penningmeester den heer F, W. M Ketchman, Pieter Sijthofflaan, overige
— 102 — stukken de Vereeniging betreffende aan den Secretaris, den heer G. de Raad, Karreweg, allen te Semarang. * *
Wegens onvoorziene omstandigheden in de drukkerij is dit nummer niet op tijd verschenen. Wij hebben den drukker opgedragen te willen zorgen voor eene tijdige verschijning.