17e Jaargang.
1 Juni 1930.
Afl. 11.
Locale Belangen Orgaan van de Vereeniging voor Locale Belangen. Verschijnt den Isten en 16den van elke maand. De Vereeniging is opgericht in 1913 en als rechtspersoon erkend bij Gouvernements Besluit d. d. 31 Juli 1922 No. 75. Zij stelt zich ten doel, de ontwikkeling van het gewestelijk en plaatselijk zelfbestuur en de algemeene belangen van locale ressorten te bevorderen. Commissie van Redactie: F. W. M. KERCHMAN, G. de RAAD, R. SLAMET. Redactie-Secretaris: H. OBBINK. Redacteur voor locaal-technische aangelegenheden: J. J. Q. E. RÜCKERT. Vaste medewerkers: iVlr. C. J. van HASSELT, Gerard JANSEN, Mr. M. D. de JONG, Th. van KEMPEN, en Dr. H. J. LEVELT. Opneming van een stuk beteekent niet, dat de Redactie zich met den inhoud vereenigt. Stukken den Secretaris betreffende te zenden aan den heer G. de Raad, Karrenweg 204, Semarang, die betreffende den Penningmeester aan den Heer F. W. M. Kerchman, Pendrian No. 23, Semarang. Alle voor de Redactie bestemde stukken te zenden aan den Redactie-Secretaris, den heer H. Obbink, Palmenlaan Zuid 41, Semarang.
Kapitaalvoorming. Een vaak opgeworpen tw^istappel is ook het vraagstuk der kapitaalvorming door overheidslicliamen. Sommigen veroordeelen iiet bewust vormen van vermogen, daar zij dit besctiouwen ais eene onnoodige — en daarom onrechtvaardige — belasting van het thans levende geslacht ten bate van de komende generaties. Anderen daarentegen achten het vormen van vermogen en het vergrooten van bestaand vermogen, gewenscht en dit om verschillende redenen, welke we hieronder nader willen beschouwen. Teneinde niet te worden misverstaan wil ik vooraf vastleggen dat door mij „kapitaal" wordt opgevat in den zin van privaatrechterlijk vermogen. Dus actief minus passief. Deze onderscheiding is verre van nieuw; reeds Thorbecke huldigde haar. Dit moge blijken uit zijn in mijn eerste bijdrage (Locale belangen van 1 Dec. '29) geciteerde woorden, waarin hij tegen vermogensintering waarschuwt; duidelijkheidshalve laat ik deze hier nog eens volgen. „Over de gemeentegoederen inzonderheid mag niet door het thans „regelend bestuur, als door particulieren over de hunne, worden beschikt.
— 530 — „Want zij behooren aan de allen overlevende universitas, waarin de tegen„woordige leden niet meer recht hebben dan hunne opvolgers. Het is hun „dus niet geoorloofd, het nageslacht te verkorten; de goederen en inkomsten „mogen niet zonder voldoende redenen vervreemd of verminderd, geene „belastende verbintenissen roekeloos, of in het belang enkel van het oogenblik „worden aangegaan". Uit den door mij gecursiveerden slotzin blijkt, dat Thorbecke voor de bepaling van het vermogen ook rekening wenschte te houden met passiva, dat hij het «roekeloos of in het belang enkel van het oogenblik" aangaan van schulden als vermogensintering beschouwde. Wel dienen we echter te bepalen wat tot de actieve bestanddeelen van het vermogen gerekend behoort te worden. We staan hier reeds aanstonds voor moeilijkheden, welke echter niet onoverkomelijk zijn. De vraag is n. 1. of we alleen rekening hebben te houden met rendabele objecten of wel dat we onder de activa tevens behooren te begrijpen b. v. een goed wegenstelsel, een deugdelijke geneeskundige verzorging, eene goede onderwijs-voorziening enz. Zonder de waarde van deze imponderabilia te onderschatten — hun stimulans tot het verhoogen van de draagkracht der bevolking en daardoor zelfs hun invloed op de belastingopbrengst is onmiskenbaar— lijkt het me toch onjuist deze kapitaalswaarden tot het vermogen van staat, provincie, stadsgemeente of regentschap te rekenen. Immers, de vorming van dit imponderabel kapitaal is eenvoudige overheidstaak. Met de uitgesproken bedoeling om de overheid hiertoe in staat te stellen offeren de ingezetenen een groot deel hunner belastingpenningen. Voor de bepaling van het privaat vermogen dezer ressorten blijve hunne — trouwens onmogelijk te schatten — waarde buiten beschouwing. Hebben we aldus bepaald wat de ac//e/-zijde van de vermogensbalans behoort te toonen, ook omtrent de passief-zijde behooren we zekerheid te hebben. Met name dienen we de vraag onder de oogen te zien of, nu als actief alleen rendabele bezittingen in aanmerking komen, ook als passief alleen zijn te beschouwen die schulden (leenings- en andere) welke tot het verkrijgen van deze bezittingen zijn aangegaan, ofwel dat ook de andere schulden hierbij moeten worden medegeteld, zooals Thorbecke, volgens zijn hierboven geciteerde woorden, klaarblijkelijk bedoelt. Inderdaad lijkt ook mij deze laatste de aangewezen methode. Immers, leeningen, aangegaan voor improductieve doeleinden zijn in wezen schulden van den gewonen dienst aan den vermogensdienst, een — zij het tijdelijke — aantasting van het vermogen (vermeerdering van het passief) en dit behoort tot uiting te komen. j
I
De verplichting, om het vermogen op zijn minst op peil te houden in den loop der jaren, is uiterst zelden aangevochten.
— 531 — Men beweert wel dat —teneinde het vermogen werkelijk intact te houden — dit in verhouding met het inwonertal van het ressort behoort te groeien. En inderdaad verliest een vermogen van b.v. ƒ 100.000,— aan beteekenis voor de bevolking van een ressort, wanneer deze van 100.000 zielen aangroeit tot 150.000. Ook is wel het idee geopperd dat het vermogen behoort aan te groeien met het uitgavenbudget, daar een inkomst uit vermogen, van b.v. ƒ 10.000,— op de begrooting van een ressort, welke oorspronkelijk een eindcijfer toonde van ƒ 100.000,—, aan beteekenis verliest wanneer dit eind-cijfer geleidelijk grooter wordt. Ook naar mijn overtuiging behoort het privaat vermogen van een ressort vergroot te worden. De hiervoor genoemde motieven gelden voor mij echter niet zoo sterk als wel het volgende. Een algemeen erkende economische waarheid is wel, dat slechts bij kapitaaltoename de welvaart kan vermeerderen. Kapitaalvorming is daarom noodzakelijk. Deze kapitaalvorming kan alleen plaats hebben door sparen, reserveeren, of hoe men het noemen wil; in ieder geval door bestemming van een deel van het door kapitaal, arbeid en natuur gezamenlijk geproduceerde tot verdere kapitaalvorming (natuur en arbeid laten zich moeilijk reserveeren). Kapitaalvorming geschiedt verder óf door den kapitaalbezitter èf door den ondernemer, óf door beiden, maar in elk geval uit de met een onderneming behaalde winst. Treedt de overheid als ondernemer op, dan vergoedt zij voor de haar geleverde kapitalen (in obligatieleeningen) een zoo geringe kapitaalrente aan de kapitaalbezitters (in vergelijking de dividenden welke vaak aan dezen worden vergoed door particuliere ondernemingen) dat kapitaalvorming door de kapitaalbezitters, zooal niet uitgesloten, dan toch uiterst gering zal zijn. Bovendien ontneemt zij den particulieren ondernemers de mogelijkheid om de in haar onderneming benutte kapitalen en arbeidskracht in het kapitaalvormingsproces in te schakelen. M. i. bestaat daarom voor de overheid de plicht om, door zelf kapitaal te vormen, dit door haar geschapen manco aan te vullen. En men onderschatte deze economische verplichting der overheid niet; door de steeds verder schrijdende overheidsbemoeiingen worden geweldige kapitalen en een aanzienlijk deel der aanwezige arbeidsenergie — die zooals gezegd de eenige bron voor verdere kapitaalvorming uitmaken — onttrokken aan de uitoefening dezer economische functie door het bedrijfsleven. Om hiervan eenig beeld te geven wordt opgemerkt dat b. v. de stad Amsterdam alléén, met een zielental van ± 1/10 der bevolking van Nederland, in haar rendabele bedrijven een kapitaal heeft gefourneerd van ruim f 300.000.000,— en het aantal harer ambtenaren en arbeiders in de tienduizenden loopt. En
532 — de andere groote steden doen, in verhouding tot hun zielental, voor de hoofdstad niet veel onder. Het totaal kapitaal, dat alleen in de gemeentelijke bedrijven in Nederland is vastgelegd, kan daarom veilig worden gesteld op 2 a 2'/2 milliard. Daarbij behooren dan nog te worden gevoegd de voor Rijks- en provinciale bedrijven opgenomen kapitalen. Het zal ieder wel duidelijk zijn dat de door de overheid voor haar bedrijven geoccupeerde kapitalen en arbeidskracht geleidelijk een factor is geworden van groote beteekenis in het productie-proces. Voorde beoordeeling van deze factoren in Indië zijn niet voldoende gegevens beschikbaar; te verwachten is echter dat in de toekomst het hier boven vermelde omtrent het moederland ook voor Indië van toepassing zal zijn. En het behoeft verder geen betoog dat het onttrekken van zoo groote kapitalen en zooveel arbeidskracht aan het kapitaalvormingsproces tot groote economische schade zal moeten leiden; dat, wanneer de overheid geen voldoende aandacht schenkt aan de met haar ondernemersschap samenhangende economische functie van kapitaalvorming, zij het welvaartsaccres, dat door haar op ander gebied zoo zeer wordt nagestreefd, gedeeltelijk zal lamleggen. Moet dus de vraag of kapitaalvorming door overheidslichamen gewenscht is, ongetwijfeld bevestigend worden beantwoord — vooral wanneer de overheid den ondernemersrol vervult—de mate waarin deze kapitaalvorming behoort te geschieden is moeilijker aan te geven. De beste gedragslijn is m. i. het bekostigen van de normale uitbreiding en vernieuwing van een bedrijf uit de winst; hetzij door het vormen van eene reserve door jaarlijks een bepaald bedrag (of percentage) van de winst te reserveeren — hetzij door jaarlijks een deel der winst tot het bedrag der in het exploitatiejaar tot stand gebrachte vernieuwingen en uitbreidingen, uit de gewone middelen terug te houden. Dit behoeft niet in den weg te staan aan een zuivere bepaling van het in het bedrijf geïnvesteerde kapitaal. De uitbreidingen en vernieuwingen behooren niet op de exploitatierekening thuis; zelfs is het zeer gewenscht het voor uitbreiding en vernieuwing gefourneerde kapitaal middels den buifengewonen dienst te doen verstrekken. Echter behoort dan op den gewonen dienst, tegenover de onder de ontvangsten verantwoorde geheele winst, een uitgaafpost te staan, tot het bedrag der eventueele jaarlijksche reserve of dat der uitbreidingen en vernieuwingen, als bijdrage aan den buitengewonen dienst. Het onderstaande schema zal het hiervoor geopperde denkbeeld nader verduidelijken. Verondersteld is een bediijf, dat een winst heeft opgeleverd van ƒ 10.000.—, terwijl aan vernieuwingen en uitbreidingen f 4.000,— is ten koste gelegd.
533Gewone dienst. Ontvangsten winstsaldo ƒ 10.000,
Uitgaven bijdrage aan den buitengewonen dienst ƒ 4.000,— Buitengewone dienst.
Ontvangsten bijdrage van den gewonen dienst ƒ 4.000,—
Uitgaven kapitaaisverstrel
Bedrij fsbegrooting. Kapitaalsontvangsten Kapitaaisverstrekking ƒ 4.000,—
Kapitaalsuitgaven. Uitbreiding ƒ 3.000,— vernieuwingen ƒ 1.000,—
Op deze wijze zal bereikt worden dat het ressort een bedrijf, dat oorspronkelijk ten volle belast geen vermogen beteekende (verondersteld wordt dat de oprichting uit leeningsgeld geschiedde), na aflossing der leening schuldvrij in eigendom heeft. Er is dus kapitaal gevormd en wel — den leeningsduur stellende op 30 — 40 jaar en de uitbreiding op de helft van den oorspronkelijken opzet ~ in een tempo van 3^/4 a 5 % per jaar; dit lijkt mij een normaal percentage.
Om met het verloop der vermogensvorming op de hoogte te blijven en deze geregeld te controleeren kan gebruik gemaakt worden van den — vaak geridiculiseerden — vermogensbalans. De antipathie welke bij velen tegen dit stuk bestaat is inderdaad niet ongemotiveerd; zij richt zich echter minder tegen het stuk zelf, dan wel tegen het gebruik dat er van wordt gemaakt en de beteekenis welke men er aan wil hechten. De vermogensbalans dient n. 1. niet gehanteerd te worden om de credietwaardigheid van een ressort te beoordeelen, deze toch wordt beheerscht door gansch andere factoren dan het toevallig bezit of de schuld van een gemeenschap. Hier dient vooreerst in acht te worden genomen de belastingcapaciteit der ingezetenen, welke weer verband houdt met ligging, expansiemogelijkheid enz. Doch voor de bepaling van den stand van het vermogen op een bepaald tijdstip, teneinde deze te vergelijken met dien op vroegere tijdstippen, heeft zij ongetwijfeld groote waarde. Zooals hiervoor reeds werd uiteengezet behooren onder de actiefzijde alléén voor te komen de rendabele bezittingen en als passief alle schulden. Met het enkel opnemen van de kapitaalschuld van een bedrijf onder de activa als zijn waarde kan evenwel niet steeds worden volstaan, daar op
^3**-
— 534 —
de bedrijfsbalans zeer vaak activa voorkomen, welke dezen naam niet verdienen — welke in wezen, hoe onlogisch het ook moge klinken, slechts „gereserveerde verliezen" zijn. Ik noem b. v. oprichtingskosten, disagio van leeningen. enz. Ten slotte merk ik nog op dat ook bij sparen - wat de door mij aanbevolen kapitaalvorming eigenlijk is — overdrijving kan schaden. De hiervoor genoemde mate waarin dit sparen behoort te geschieden zou ook ik niet als een algemeen geldenden maatstaf willen zien aangelegd; de eene gemeenschap verkeert in dit opzicht in gunstiger omstandigheden als de andere. In géén geval behoort de vorming van een eigen vermogen te leiden tot een verwaarloozing van de toevertrouwde belangen der ingezetenen — al moet van den anderen kant de urgentie van collectieve behoeften ook niet te zwaar worden opgenomen. Immers, de verwezenlijking van eene zeer sterk en algemeene gevoelde behoefte behoort nauwelijks tot de mogelijkheden, of eene, tot dan toe op den achtergrond gebleven behoefte dringt met dezelfde kracht naar voren. We staan hier voor een eindelooze reeks. Welke behoeften ook om bevrediging vragen en hoedanig hunne urgentie ook moge zijn, dit staat wel vast dat voor het verzekeren van de zelfwerkzaamheid der locale ressorten, vooral in de toekomst, kapitaalvorming een primaire eisch is, zij het ook op nog zoo bescheiden schaal. Kapitaalvorming en een andere wijze van sparen, of beter gezegd, sparen met een ander doel n.l. reserveeren. Hierover in een volgende bijdrage. W e l t e v r e d e n , Mei 1930.
F. J. M. VAN RIEMPT.
Decentraliana. Armenzorg.
(1). Ter vergadering van 26 Maart j.l. werd door den Stadsgemeenteraad van Soerabaja besloten m.i.v. 1 April j.l. over te gaan tot instelling van een zelfstandig Bureau voor Armenzorg. Aan het desbetreffende voorstel ontleenen wij het volgende. De administratieve werkzaamheden, verbonden aan Armenzorg, werden in genoemde gemeente verricht door het Gemeentelijk Bureau van Statistiek, welke formatie er echter niet op berekend is de zich steeds meer uitbreidende bemoeiingen op het gebied der Armenzorg te blijven behartigen. Ook uil organisatorisch oogpunt verdient het aanbeveling de in wezen geheel verschillende werkzaamheden dier 2 bureaux gescheiden te houden.
535 — Dat de Gemeentelijke bemoeienis op het gebied der armenzorg te Soerabaia zich belangrijk uitbreidt moge blijken uit de bedragen, welke in de laatste 5 jaren terzake werden uitgegeven en welke resp. bedroegen ƒ 2.179,—, ƒ 3.068,—, ƒ 5.800,—, ƒ 10.040,— en / 14.412,—. Daarnaast wordt er met kracht naar gestreefd de zoo noodige samenwerking met de ter plaatse gevestigde armenzorg-corporaties en andere vereenigingen met een verwant doel zoo veel mogelijk te bevorderen, terwijl het tevens in het voornemen ligt door de aanstelling van eene enquêtrice een betere beoordeeling van de aanvragen om steun mogelijk te maken. Wat de formatie van het op te richten bureau betreft, zal met de leiding daarvan worden belast de huidige sacretaris der Armenzorg-Commissie aan wien voorloopig zullen moeten worden toegevoegd een nieuw aan te stellen adjunct-commies met een aanvangssalaris van ten hoogste ƒ 250,— per maand, alsmede een reeds in dienst zijnde schrijver met een salaris van / 45,— per maand, terwijl aan de aan te stellen enquêtrice naast vergoeding van gemaakte transportkosten een toelage van ƒ 100,— per maand ware te verleenen. Voor het jaar 1930 worden — aannemende dat het bureau met ingang van 1 April a.s. wordt ingesteld — de meerdere kosten geraamd op ƒ 4.840,— t.w. ƒ 3.690,— voor het bovengenoemd personeel, ƒ 700,— voor meubilair en bureaukosten en ƒ 450,— voor transportkosten. (2). Chineesche Armenzorg. Op instigatie van het lid der Gemeentelijke Armenzorg-Commissie, den heer C. P. J. van Koetsveld te Soerabaja, heeft Wethouder Lie Ping An verschillende intellectueele Chineesche dames ter plaatse weten te interesseeren voor de oprichting eener „ Vereeniging van Chineesche Armenzorg". Deze vereeniging, die uitsluitend werkt onder Chineezen, heeft reeds de benoodige gelden bijeengebracht. Wij wenschen de jonge vereeniging, waarvan de oprichting door ons zeer wordt toegejuicht, veel succes. Moge haar arbeid tot zegen strekken van de arme Chineezen. (3). Statistiek Armenzorg. Blijkens opgave van het Gemeentelijk Bureau van Statistiek werden door de Gemeente Soerabaja de navolgende bedragen aan Armenzorg uitgekeerd :
1925 1926 1927 1928 1929
ƒ 2.180,, 3.069,„ 5.801,„ 10.044,— „ 14.412,—
— 536 — (4). Indische Armenwet. Bij het Departement van Justitie is aaniiangig een ontwerp-ordonnantie Armenzorg. In verband met de urgentie dezer materie is liet te hopen, dat dit ontwerp spoedig ter behandeling aan den Volksraad zal worden aangeboden. Toekenning subsidie aan stadsgemeenten ten behoeve van in haren dienst uitgezonden onderwijzers.
Aan den Volksraad werd ter overweging aangeboden het ontwerp eener ordonnantie, houdende regelen voor de toekenning van subsidie aan stadsgemeenten ten behoeve van in haren dienst uitgezonden onderwijzers voor de door hen aan het Pensioenfonds voor Europeesche locale ambtenaren verschuldigde huwelijksbijdragen. B u i t e n z o r g , 14 Mei 1930.
De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, DE GRAEFF.
Het eenigste artikel, waaraan volgens dit ontwerp terugwerkende kracht zal worden verleend tot 1 Januari 1918, luidt alsvolgt: ,Aan Stadsgemeenten, die een subsidie uit 's Lands kas hebben genoten tot bestrijding van de kosten van uitzending uit Nederland van Europeesche onderwijzers ten behoeve van de door die gemeenten onderhouden, van Landswege gesubsidieerde scholen, wordt, wanneer bedoelde onderwijzers op het tijdstip, waarop zij de reis tot het volgen van hun bestemming in Indië aanvaarden, gehuwd zijn, na hun toetreden tot het Pensioenfonds voor Europeesche locale ambtenaren in Nederlandsch-Indië, als tegemoetkoming in de door hen aan dat fonds verschuldigde huwelijksbijdrage, van Landswege een ondersteuning in eens verleend ten bedrage van ^j^ gedeelten van de maandelijksche bezoldiging, waarop de eerste benoeming in Indië heeft plaats gehad." Aan de toelichtende memorie, welke het ontwerp vergezelt, ontleenen wij het volgende: Bij de ordonnantie van 28 September 1924 (Staatsblad No. 446) is, met buiten werkingstelling van die van 10 Maart 1921 (Staatsblad No. 154) bij wijze van tijdelijken maatregel bepaald, dat aan stichtingen, instellingen of vereenigingen welke een subsidie uit 's Lands kas hebben genoten ter bestrijding van de kosten van uitzending uit Nederland van Europeesche onderwijzers ten behoeve van de door haar onderhouden, van Landswege gesubsidieerde scholen, wanneer bedoelde onderwijzers zijn toegetreden tot het Weduwen- en Weezenfonds van Europeesche ambtenaren in Nederlandsch-
•J
iv/.
— 537 — Indië, ter tegemoetkoming in de door dezen aan dat fonds verschuldigde buitengewone en tiuwelijicscontributie van Landswege een ondersteuning in eens wordt verleend, bedragende voor hen, die op het tijdstip, waarop zij de reis tot het volgen van hun bestemming in fndië aanvaarden, ongehuwd zijn het ^U gedeelte van een maand en voor hen die op voormeld tijdstip gehuwd zijn het ^/^ gedeelte van twee maanden der bezoldiging, waarop de eerste benoeming in Indië plaats heeft. Aangezien in vorenbedoelde ordonnantie uitsluitend sprake is van bijzondere onderwijzers, die tot het Weduwen- en Weezenfonds van Europeesche burgerlijke ambtenaren zijn toegetreden, zijn van die regeling uitgesloten de onderwijzers bij het gesubsidieerd onderwijs van Stadsgemeenten, op welke leerkrachten van toepassing is het Europeesch locaal Pensioenreglement (Staatsblad 1920 No. 836, zooals dit is gewijzigd en aangevuld bij Staatsblad 1927 No. 72). Krachtens artikel 27, lid 1 sub a van dit Reglement zijn de gehuwde gemeente-onderwijzers bij hun toetreding tot het Europeesch locaal Pensioenfonds een huwelijksbijdrage verschuldigd ten bedrage van hun bezoldiging over een maand ('). Waar de E uropeesche gemeente-onderwijzers, voor zoover te hunnen behoev e subsidie van Landswege wordt genoten, overigens volkomen op een lijn gesteld zijn met collega's bij het overig gesubsidieerd onderwijs, is het billijk dat ook voor de bovenbedoelde huwelijksbijdrage aan de Stadsgemeenten subsidie wordt verleend tot ^j^ van een maand der bezoldiging, waarop de eerste benoeming in Indië plaats heeft. In overeenstemming met de oorspronkelijke regeling dezer ondersteuning ten behoeve van de gesubsidieerde onderwijzers bij het particulier onderwijs, welke terugwerkende kracht had tot 1 januari 1918 (vide artikel 2 der ordonnantie van 10 Maart 1921, Staatsblad No. 154) dient, waar het hier gaat om het herstellen van een omissie, aan de thans voorgestelde regeling tot denzelfden datum terugwerkende kracht te worden toegekend. De kosten van dezen maatregel, welke ƒ 6.700 zullen bedragen, zuilen zijn te bestrijden uit den gewonen daarvoor bestemden begrootingspost. Uitvoering van werken in eigen beheer.
Door den Gouverneur van Oost Java werd het volgende rondschrijven gericht aan de regenten in Oost Java: Namens het College van Gedeputeerden heb ik de eer onder de aandacht van UHoogEdelGestrenge te brengen, dat artikel 96 lid 2 der Regentschapsordonnantie als algemeene regel veronderstelt, dat alle werken, leveringen en transporten in het openbaar worden aanbesteed. Waar daarentegen de praktijk is, dat de uitvoering van werken en het doen van transporten in (') Buitengewone nijdrage ten behoeve van een maand aanvangssalaris is door locale ambtenaren niet verschuldigd.
— 538 —
eigen beheer geschieden, terwijl ook voor de leveringen als regel geen openbare aanbesteding plaats heeft, is het, indien het de bedoeling is, deze praktijk voort te zetten, noodig dat door den door U voorgezeten raad een besluit wordt genomen in den geest van het door den Provincialen Raad vastgestelde besluit van 24 October 1929 No. C. 101/1/4 (Provinciaal blad van 1929 bladz. 391), waarvan het voorstel is opgenomen in Provinciaal blad van 1929, bladz. 377." Van het eventueel naar aanleiding van het vorenstaande genomen laadsbesluit zal gaarne een afschrift worden ontvangen. Het vervoersvraagstuk te Semarang. In aflevering 2 van het gemeenteblad van dit jaar is den Stadsgemeenteraad van Semarang overgelegd een uitvoerig rapport van den Directeur van üouvernementsbedrijven betreffende het vervoersvraagstuk in deze gemeente. Aan het naar aanleiding van dit rapport ingediend prae-advies ontleenen wij het volgende. Door den Directeur van Gouvernementsbedrijven werd in gemeld rapport vooropgesteld, dat thans allereerst een keuze moet worden gedaan uit de verschillende verkeersmiddelen, die in aanmerking komen. Ontraden wordt ondanks het vrij gunstige financieele aspect, de voortzetting van de stoomtram-exploitatie gedurende 20 jaar, omdat daarmede niet aan de toenemende verkeersbehoefte kan worden voldaan. Voorts geeft de Heer de longh bij vergelijking tusschen electrische tram of benzine-trambedrijf de voorkeur aan de electrische tram, daarbij zich echter van positieven raad onthoudende wat betreft de oplossingen, die beoogen: o. voortzetting van de stoomtram-exploitatie gedurende eenige jaren door de S. J. S. b. oprichting van een autobusbedrijf. c. oprichting van een elechtrisch trambedrijf. De door den Raad ingestelde Commissie hierover oordeelende komt voornamelijk ook op financieele overwegingen tot de slotsom, dat een electrisch trambedrijf de voorkeur verdient. Uitgaande van de opbrengst over 1928 ad ƒ 264.000,—') zal, zooals in het rapport op blz. 26 becijferd wordt, de opbrengst bij een kleine tariefverhooging ^) bedragen circa ƒ 338.000.— 's jaars en bij toename van het vervoer met 4 0 % , waarop men in de toekomst rekent, circa ƒ 473.000,— 's jaars. Ook bij deze verhooging zullen de tarieven aanzienlijk lager zijn dan elders voor hetzelfde verkeersmiddel wordt betaald. ') over 1929 ƒ 267.500,— ^) 1 en 2 cent resp. voor 2e en Ie Klasse.
— 539 — Gebleken is, dat een busbedrijf steeds een verlies zal opleveren van ƒ 69.000,— a ƒ 70.000,—, terwijl het verlies op een trambedrijf de eerste jaren gesteld kan worden op ƒ 6.000,— tot ƒ 14.000,—, met de kans dat dit verlies na een paar jaren verdwijnt en verandert in een winst, die maximaal becijferd kan worden op ƒ 61.000,—. Wil men nagaan, welke de financieele gevolgen zijn voor het gemeentelijk budget, dan valt te becijferen, dat opheffing van de stoomtram de begrooting met ƒ 19.000,— nadeelig zal beïnvloeden (ontvangstpost 90 minus uitgaafartikel 216). Voorts dient daarbij te worden opgeteld het becijferd verlies van een electrische tram in de eerste jaren, stel maximaal ƒ 14.000,—, zoodat men de eerste exploitatie-jaren zal moeten rekenen op een deficit van/33,000,—. Wordt de veronderstelling der Commissie nopens de vervoersloename echter bewaarheid, dan zal de gemeente dit verlies slechts enkele jaren behoeven te dragen, omdat reeds bij een vervoersloename van 5-10 "/o een sluitende exploitatie wordt verkregen, terwijl vermoedelijk eenige jaren daarna mede compensatie zal zijn verkregen voor de derving van de inkomst, die de stoomtram thans geeft (ƒ 19.000,—). Het verlies op een busexploitatie wordt minimaal becijferd op ƒ 69.000,— waarbij gevoegd moet worden de vaker bedoelde derving van inkomsten ad ƒ 19.000,— zoodat het totale deficit ƒ 88.000,-- zal bedragen. Met den Directeur van Gouvernementsbedrijven zijn Burgemeester en Wethouders van gevoelen, dat voortzetting van de stoomtram-exploitatie gedurende 20 jaren moet worden ontraden, ondanks het gunstig financieel aspect. De concessie is met dit doel niet aangekocht en aan de reeds in 1912 in Uw College gedane uitspraak, dat het bestaande bedrijf totaal verouderd is, behoeft niets te worden toegevoegd. Wat de voortzetting van de tegenwoordige exploitatie voor een tijdvak van eenige jaren betreft, merkt de Commissie op, dat een uitstel van bijv. 5 jaren het voordeel geeft, dat men zich dan een duidelijker beeld kan vormen van de ontwikkelingsmogelijkheid van de autobus en andere nieuwe oplossingen. De publieke opinie eischt echter steeds dringender oplossingen van het vraagstuk, en een hernieuwd uitstel van 5 jaar zal toch ongetwijfeld weer oplossing van nieuwe vraagstukken vragen en nieuwe moeilijkheden medebrengen. Met meerdere leden der Commissie zijn wij van oordeel, dat de gemeente zich eenig offer zal moeten getroosten om in het bezit te komen van een naar de eischen des tijds ingericht verkeersmiddel. Het groote verschil tusschen de beide financieele opoffeiingen laat echter geen keus. Een blijvend deficit van ƒ 88.000,— valt niet te dragen, zeker niet, waar de eerste exploitatie-jaren van een autobusbedrijf zullen samen
— 540 — vallen met de te verwachten vermindering van inkomsten, die de heerschend depressie in de komende jaren voor de gemeente zal medebrengen. Waar nu de Commissie tot de conclusie komt, dat er een redelijke mogelijkheid bestaat dat een electrische tram na enkele jaren de begrooting, zooals die thans daar ligt, niet meer nadeelig zal beïnvloeden, geven ook Burgemeester en Wethouders de voorkeur aan een electrisch trambedrijf. *) Bijkomende omstandigheden, die onder het oog moeten worden gezien, zijn de mogelijkheid tot breideling van concurrentie en de noodzakelijkheid om het spoor van Karangtengah-Djoernatan te laten bestaan. Bedoelde overwegingen hebben de Technische Commissie aanleiding gegeven als haar advies bekend te stellen, dat het geen aanbeveling verdient, op dit oogenblik eene beslissing te nemen, doch de bestudeering van het vraagstuk over te laten aan den nieuwen Gemeenteraad. Wegenbelastingen.
Men kent in Amerika in hoofdzaak twee soorten van motorvoertuigenbelasting : de belasting op de registratie van een motorvoertuig en de benzine-belasting. De eerste wordt als bedrag-in-eens geheven; zij bedroeg in 1928 per personenauto gemiddeld ƒ 33,80. Voor vrachtauto's en omnibussen was en is zij belangrijk hooger. De kosten voor de heffing van deze belasting beliepen in het genoemde jaar ca. 5% van de totaalopbrengst, welke rond 300 millioen dollar was. De sedert 1929 in alle Staten der Unie ingevoerde benzine-belasting wordt, behalve in den Staat Pennsylvanië, geheven van producent of groothandelaar. Men heeft zoodoende met slechts betrekkelijk weinig belastingplichtigen te maken. De regeling der vrijstelling van de belasting voor niet in motorvoertuif;cn te gebruiken benzine is in de onderscheiden Staten op verschillende wijzen opgelost. De belasting-opbrengst is sterk stijgend ; het tarief bedroeg in 1929 van 1,3 ~ 4ct/l. bij een verkoopsprijs vanl4ct/l. Deze belasting is bij het Amerikaansche publiek gewild, mede door de wetenschap, dat de opbrengst ervan geheel wordt aangewend ten behoeve van de uitbreiding en verbetering van het wegennet. Ook voor Oostenrijk beveelt de schrijver het Amerikaansche systeem van motorvoertuigbelasting aan. Hoofdzaak is, dat dan eveneens de opbrengst geheel ten bate der wegenverbetering worde aangewend, hetgeen ook niet meer dan billijk is te achten. (Public. N. I. Wegenverg.) *) Wij teekenen hierbij aan, dat, wanneer te gelegener tijd de keus van Uw College moclit vallen op een autobusbedrijf, het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Midden-Java, naar aanleiding van een daartoe door ons gedaan verzoek, heeft medegedeeld in beginsel geen bezwaar te hebben tegen goedkeuring van een leening op korten termijn, bijv. met een looptijd van 5 jaren.
— 541 — Vrachtauto- en autobusexploitatie. De Philippijnen hebben meer dan 11000 km. uitstekende wegen. Het autobusbedrijf, hoewel vooral in het uiterste Zuiden onder dikwijls bezwarende omstandigheden gevoerd, heeft er zich op gelukkige wijze ontwikkeld. Als voorbeeld van een goede organisatie van het autobusbedrijf kan b. v. worden gewezen op een der grootste particuliere maatschappijen daar te lande, die met een vloot van 148 bussen geregelde uur- en halfuur-diensten onderhoudt, waarvan in het afgeloopen jaar ca. zeven millioen reizigers gebruik gemaakt hebben. De exploitatiekosten zijn daarbij in de laatste vier jaren gedaald van 39 tot 17 ct/km hetgeen zeer laag genoemd moet worden. Hiervan komt voor administratie 12%, voor onderhoud 20% en voor het eigenlijke bedrijf 68%. De bussen zijn over het algemeen zeer eenvoudig ingericht en zullen dit waarschijnlijk blijven, aangezien geen behoefte blijkt te bestaan aan meer luxueuze afwerking. Op een 2 tons-chassis bouwt men een aan de zijkanten open carrosserie met ongeveer 40 zitplaatsen op banken, welke in dwarsdan wel in lengte-richting zijn geplaatst. Voor IV2- en 1 tons-chassis bedraagt het aantal zitplaatsen resp. 29 en 22. Vrachtgoed wordt op de daken der bussen of in bagagerekken medegevoerd. Speciale vrachtdiensten worden niet onderhouden. . De tarieven bedragen voor reizigers ca. 2,5 ct/km, voor vrachtgoed per kg. ca. 0.06 ct/km. De inkomsten uit vrachtvervoer beloopen ongeveer 15% van de totaalinkomsten. De inheemsche chauffeurs zijn betrouwbare bestuurders. Het zeer geringe aantal door schuld van bestuurders veroorzaakte ongelukken legt hiervan getuigenis af. De groote bloei van het busbedrijf dateert van de laatste jaren. Er is vooral een sterke toename van de inlandsche individueele busexploitatie waar te nemen, welker ontwikkeling door de bestaande busmaatschappijen met zekere bezorgdheid waargenomen, doch door de Overheid sterk begunstigd wordt. (Public. N. I. Wegenverg).
Maleische Gedeelte. Dewan Kaboepaten clan volkswelvaart. Kalau tida salah tentang meremboeg welvaart itoe soedah termasoek di dalam werkprogamnja Dewan Kaboepaten. Akan tetapi sampai sekarang beloem ada tanda^nja hal jang paling penting itoe akan di serahkan kapada D^wan Kaboepaten.
— 542 — Dan itoe apakah memang misih terpandang beloem waktoenja ? Di sini saja akan memberi sedikit pemandangan tentang baiknja kalau Dewan Kaboepaten di beri hak membitjarakan dan mengoeroes Welvaart-ra'jat. Menilik soeara^ jang kita trima dari pers, maoepoen dari pergerakan^ perkara economie itoe jang di pandang penting sekali di dalam werkprogramnja perhimpoenan^ jang di dirikan oleh pemimpin^ Boemipoetra. Malah-malah ta'koerang jang menerangkan, bahwa economie itoe, jang mendjadikan sebab, menoemboehkan roepa^ perliimpoenan politik. Maskipoen kita tida bisa menjetoedjoei sama pendadatan ini, tetapi kita jakin djoega jang perkara economie itoe, soeatoe hal, jang terpaling penting boeat organisatie-politiek. Sepandjang pendapatan saja di dalam tiap^ vergadering jang di adakan oleh organisatie-politiek, teroetama organisatie politiek boemipoetra, di sitoe ta'taoe ketinggalan opmerking, peringatan kapada jang berhadlir, jang orang priboemi itoe, rata^ sama mlarat^. Djadi soedah sepatoetnja, kalau pemimpin^ sama berdaja-oepaja memperbaiki economienja orange jang sama mlarat, orang orang jang sama hidoep sengsara. Oleh karena kebanjakan misih beloem bisa memperbaiki dengan hartabendanja sendiri, djadi opmerking mlarat itoe, seringkali hanja tinggal opmerking sadja, atau memoetoeskan minta pertoeloengan kapada Pemerintah Agoeng soepaja memperbaiki itoe kemlaratan, menolong kapada jang sama hidoep sengsara. Menilik pemandangan^ jang menerangkan sebab^nja, ra'jat sama dj^di mlarat, sama djadi dapat sengsara, pemandangan tadi jang terbanjak sama ke-pengaroehan oleh pakerdjaannja sehari^, peladjarannja dan kejakinannja tiap^ orang jang mengasih pemandangan. Dari itoe pemandangan jang di berikan kepada jang berhadlir bisa di bagi djadi 5 atau 6 bagaian. Si-ahli tani, dan ahli-dagang, berkejakinan, jang economienja orange itoe senantiasa morat-marit, karena maraika ta' ada jang menolong, dari itoe si-ahli tani dan si-ahli dagang sama mengharap, soepaja mengadakan roepa^ bank, roepa' loemboeng-desa, dimana orange jang sama amper mati penghidoepannja bisa minta pertoeloengan dengan gampang, dengan tida di bikin soesah oleh bestuurnja itoe bank, atau itoe loemboeng, maraika mengharap soepaja di mana-mana sama bisa memperdirikan Perhimpoenan Coöperatie dan sebagainja. Maraika berkejakinan, bahwa kalau akan memperbaiki economie tadi ta' ada djalan jang lebih balk, dari membikin bank^ dan loemboeng^ dan perhimpoenan-cooperatie, pendek kata, kasihlah harta benda jang tjoekoep, itoe orange mlarat nanti bisa djadi tida mlarat lagi. Ini djoega mem per tolongi boeat jang ahli pertoekangan dan ahli Nijverheid.
— 543 — Ini satoe pemandangan. Tetapi ada djoega jang memberi kejakinan lain darl itoe, oempamanja pendidik-pendidik. Maraika jakin, jang koerang pengetahoean itoelah jang mendjadikan mlarat nommer satoe. Maskipoen di kasih penoeh harta benda, kalau ta' ada pengetahoean jang tjoekoep, kalau misih bodoh, itoe tida bergoena karena orang-orang tadi misih akan sia-sia sadja sama harta bendanja. Maraika djoega jakin, jang orange jang bodoh itoe, ta'akan bisa tambah baik pengidoepannja, karena maraika ta'akan mengarti, kalau di permain oleh orange jang nakal, orange memang mengarti, dan maraika ta'akan bisa mengarti kapada peratoeran^ jang menoedjoe kapada kemoeljaanja. Dari itoe, pendidikan^ tahadi berseroe soepaja didikan ra'jat di loeaskan dengan seloeas^nja, maraika mengharap soepaja onderwijs dan opvoeding di berikan jang sampai tjoekoep, jang memberi tambah pengetahoean, ta'meloeloe kapada anak^ sadja akan tetapi djoega kapada orange jang soedah beroemoer, soedah toea, kapada petinggi^, beambte^ desa, kapada kiezers, kiesmannen dan lain-lainnja. Maraika mengharap soepaja pendidik^ sama memikirkan soeal Volksopvoeding, soeal djalannja mendidik orange jang misih bodoh sekali, soeal jang mendjadikan baik boeat menrima desa autonomie dan lain-lainnja, Maraika jakin, jang zonder didikan, orang priboemi ta'akan bisa hidoep jang lebih moelja, ta'akan bisa menerima dan mendjalankan, apa jang di kasihkan oleh peratoeran^ jang menoedjoe memperbaiki kemoeljaannnja. Pemandangan jang boleh di dengarkan, jang haroes di hargai djoega pemandangan jang di berikan oleh jang ahli igama. Di dalam salah satoe vergadering jang saja koendjoengi, adalah soeatoe moebalig igama Islam, jang memberi pemandangan, bahw^a ra'jat jang mlarat, jang sama hidoep sangsara itoe ta'akan bisa djadi moelja, kalau maraika ta'mendjalankan igama Islam itoe di ketahoeikan dengan soenggoesoenggoe, maraika jakin jang rijkdom kennis, zonder igama, akan merendahken sadja kapada dradjat kemanoesia-annja tiap-tiap bangsa ter-oetama bangsa Indonesia, maraika jakin, jang kemoeljaannja, jang meninggikan dradjatnja itoe, hanja tergantoeng kapada igama Islam sadja, dan maraika roepanja djoega ta'kekoerangan tanda^ jang boeat menetapkan kapada benarnja maraika ampoenja pemandang. Memang pemandangan itoe, sering sekali berhoeboengan dengan pakerdjaanja tiap^ orang sehari-harinja, dan pikirannja sehari-harinja. Bangsa dokter kalau memberi pemandangan djoega bisa kepengaroehan oleh pakerdjaannja, dan maraika djoega akan menetapkan baiknja pepatah Olanda jang mengatakan: Gezondheid is de grootste schat, jaitoe, kesehatan itoe benda jang paling besar. Maraika djoega ta'akan koerang boekti^ boeat membetoelkan kejakinannja. Kalau Dewan Kaboepaten akan menerima oeroesan welvaart, Dewan Kaboepaten moesti sadja haroes menjediakan verslag roepa^, seperti verslag tentang:
— 544 — pertanian, perdagangan, nijverheid dan industrie tentang volksontwil
I. Menetapkan beberapa pelatoeran-pelatoeran. Pada persidangan Raad tertanggal 11 April 1930, maka telah ditetapkannja djoega. a. atoeran mengoeasai dan mengerdjakan administratie regentschapswerken dan model-modelnja. b. atoeran memberi, mengoesai dan memboeat verantwoordingnja wang, jang diperhitoengkan dibelakang dengan model-modelnja. c. atoeran^ menerima dan memperhitoengkan
— 545 — 1.
roepa^ padjeg serta model-modelnja (padjeg andjing, padjeg kendaraan pegangkat barang, padjeg petasan). 2. oewang sewan tanah serta modePnja. 3. hatsilnja koeboeran boeat bangsa Europa dan sesamanja dan bangsa Tiong Hoa, serta 6 modelnja. 4. hatsil menebang dan membikin mati pohon-pohonan dengan kedoea modelnja. 5. wang pendapatan pendjoealan tempat^ kosong, blek^ d. s. b, serta modelnja. d. atoeran memegang wang dari idinan membikin roemah batoe d. s. b, dengan modelnja. FI. Mengadakan Madjelis Gecommitteerden. Berhoeboeng dengan soerat Goepernoer Provincie Djawa Tengah tertanggal 8 Februari 1930 tentang perloe atau tidak didiriken Madjelis Gecommitteerden, maka Raad Kaboepaten Poerwokerto menimbang perloe diadakan Madjelis terseboet, terdiri dari boepati sebagi lid dan voorzitter dan 2 orang lid Gecommitteerden, sedang perloe djoega diadakan 2 orang wakil Gecommitteerden poela. III. Memberi koeasa kepada Madjelis Gecommitteerden melakoekan perboeatan Jang mengloearkan dari post voor onvoorziene uitgaven dan dari post lain didalam bates Jang ditentoekan. Berhoeboeng dengan ketentoean dalam pasal 84 ajat 1 dari R. O. maka soepaja pekerdjaan* bisa dilakoekan dengan lekas dan sepatoetnja, diporstelkan oleh voorzitter soepaja Raad membri koeasa kepada Madjelis Gecommitteerden oentoek melakoekan perbeboeatan jang dengan mengloearkan wang dari post selainnja boeat „onvoorzien uitgaven" banjaknja ƒ 1500 dan oentoek melakoekan perboeatan jang dengan mengloearkan wang dari post „onvoorziene uitgaven" sedjoemblah ƒ 500. Akan tetapi djika Madjelis Gecommitteerden memakai kekoesaannja jang terseboet boeat diblakang tadi, Madjelis Gecommitteerden haroes memberi tahoe kepada Raad. Adapoen tentang kekoesaan melakoekan perboeatan jang dengan mengloearkan wang dari post „onvoorziene uitgaven" dan post lain jang meliwati bates sebagai terseboet pada ajat 3 dari fatsal 84 R. O. itoe dipertimbangkan tidak perloe dibrikan kepada Madjelis Gecommitteerden kerana tentang hal-hal jang perloe itoe, seharoesnja Raad memoetoes sendiri, Lagi poela didalam hal-hal jang penting sekali pasal 86 R. O. membri kelonggaran pada Madjelis Gecommitteerden oentoek melakoekan perboeatan jang dengan mengloearkan wang lebih dari bates. Persidangan moefakat dengan porstel-porstel boepati terseboet diatas ini. Raad Kaboepaten Porworedjo. I. Mutdties, Akan gantinja lid toean Hoedopawiro, dapat terpilih toean Sastrohardjo, kepala desa Poerworedjo, sedang boeat gantinja toean
— 546 — Dr. L. Noteboom, jang pergi dari daerah Kaboepaten, telah diangkat oleh Goepernoer Provincie Djawa Tengaii toean Dr. J. C. Flach, Direktoer roemah sakit Zending Poerworedjo. II. Pemilihan Madjelis Gecommitteerden. Dengen beslit Madjelis Gedeputeerden ter tanggai 18 Maart 1930 boeat Kaboepaten Poerworedjo ditetapkan ada Madjelis Gecommitteerden, dengan doea orang lid. Jang dipiiih mendjadi lid jaitoe toean H. J. Van Haeften en R. Patahlcoesoemo dan dipiiih mendjadi wakil lid toean Mas Wongsoatmodjo dan /?. Tjokrodiprodjo (poetoesan Raad tertanggal 12 April 1930). ill. Mengadakan Commissie-Commissie. Pada persidangan Raad tertanggal 12 April 1930 maka dipoetoeskan mengadakan beberapa Commissie-Commissie ialah, 1. Wetgevende Commissie. 2. Technische Commissie. 3. Commissie pasar dan Com'nissie koeboeran bangsa Europa dan bangsa Tiong Hoa. IV. Menjerahkan koeasa menetapkan atau menjescfiors ambtenaar dari Raad Jang blandjanja f 100 pada Madjelis Gecommitteerden. Voorstel jang bermaksoed demikian ini ditrima baik oleh Raad pada persidangannja tertanggal 12 April 1930. V. Membri koeasaan pada Madjelis Gecommitteerden boeat membikin beslit^ idin menjimpan dan mempoenjai benzine. Berhoeboeng dengan ketentoean dalam fatsal 16 (1) dari atoeran mendjalankan Petroleum-opslagordonnantie, maka goena mentjepatkan pakerdjaan di porstelkan soepaja koeadjiban terseboet diatas ini diserahkan pada Madjelis Gecommitteerden. Raad moefakat dengan porstel ini (poetoesan pada persidangan tanggal 12 April 1930). Raad Kaboepaten Garoet. I. Mutatie. Oentoek gantinja toean Soeriahoedaja, maka di kiesdistrict Garoet telah dapat terpilih toean Mas Anggadipradja. II. Mendjadi lid dari perkoempoelan jang terlarang oleh Pemerintafi (staatgevaarlijk) itoelah tidak diperkenankan bagai pegawai-pegawai Raad. Beslit jang bermaksoed demikian ini ditetepkan pada persidangan Raad tertanggal 8 April 1930. III. Mengangkat lid^ Ini. Schoolcommissie. Pada persidangan Raad tertanggal 8 April 1930. Maka hal mengangkat lid-lid dari Ini. Schoolcommissie atas porstellan toean van der Veen disrahkan kepada Madjelis Gecommitteerden oleh Raad. IV. Menetapkan wang doedoek bagai lid-lid Raad dan lid-lid Madjelis Gecommitteerden. Oleh Gecommitteerden diporstelkan soepaja wang doedoek itoe ditetapkan ƒ 5. Toean van der Veen tidak setoedjoe membri wang
— 547 — doedoek itoe, meskipoen wang doedoek ini ditetapkan ƒ 1—, ialah oleh karena begrooting regentschap tidak mengidzinkan kerojalan itoe. Sepandjang fikirannja lidmaatschap Raad Kaboepaten ini hendaklah dihanggap djabatan kehormatan, maka diporstelkan soepaja pada iid-lid tidak dibrinja wang doedoek tadi. Porstel ini ditoiak oleh Raad dengan 6 soeara voor melawan 13 soeara tegen. Laloe porstellan Gecommitteerden dioendi, porstellan mana ditrima baek oleh Raad dengan 12 soeara voor dan 7 soeara tegen, (poetoesan Raad 8 April 1930). V. Menetapkan verordening-verordening. Pada persidangan Raad tertanggal 8 April 1930 maka oleh Raad telah ditetapkan. a. verordening atas tempat" pembakaran roti dalam Kaboepaten Garoet. b. verordening atas brandweer dalam regentschap Garoet. Ini verordening tidak lain hanja salinan dari verordening atas brandweer dalam regentschap Tasikmalaja. c. verordening robahan dari voertuigenbelasting verordening. Robahan ini tjoema berhoeboeng moelai berdjalannja hal hoekoeman, soepaja djangan. kedjadian mengenakan hoekoeman dari pelanggaran jang telah kedjadian sebeloem verordening hal voertuigbelasting diembarkan. d. verordening atas memboeat reclame dalam regentschap Garoet. Ketjoeali robahan^ jang ternjata perloe maka verordening ini tida lain hanja salinan dari verordening Gewest, dari mana pasal 18 dan 19dihilangkan, Pada pasal 18 jang baroe dihanggap perloe diadakan overgangsbepaling, soepaja padjeg jang soedah dibajar dalam tahoen 1930 tidak oesah dihanggap tidak sah dan ta'haroes dikombalikan lagi, bilamana verordening Gewest ditjaboet. e. verordening atas memoengoet padjeg keramaian. Oleh karena Goepernoer Djendral tidak akan mengesahkan verordening oentoek menarik padjeg atas keramaian oemoem, jang telah ditetapkan pada persidangan tertanggal 29 Mei jl., maka perloe detetapkan verordening lagi, jang telah dioebah menoeroet kehendak Pemerintah. ƒ. verordening prihal memakainja djalan oemoem di dalam regentschap Garoet. Ini verordening tidak lain hanja salinan dari verordening jang telah di djalankan oleh Gemeente Bandoeng, ketjoeali robahan* jang perloe di boeatnja. Verordening dari Gewestelijke Raad Preangan tertimbang koerang sampoerna. Perobahan Bestuur di Sumatra. Dalam persidangan Volksraad jang akan datang diminta pertanjaan jang penting ialah tentang berlakoenja perobahan bestuur di Sumatra. Ini hal akan di lakoekan dengan memasoekan satoe post dalam rentjanaanggaran 1931 boeat soeatoe hoofdambtenaar ter beschikking jang akan di
548 — wadjibkan melakoekan pembitjaraan dan penjelidikan dan nanti djadi Qoepernoer pertama di Sumatra. Kalau post itoe di trima baik, pegawai^ dari kantoor adviseur dari bestuurshervorming nanti akan moiai mengadakan pembitjaraan dengan anak negeri Sumatra. Pembitjaraan ini, jang ditiargakan benar^ oleh adviseur tadi, akan djadi soeatoe hal jang sangat penting bagai pakerdjaan jang pertama boeat mendirikan provincie tadi. Pembitjaraan, antara lain-lain perkara ialali tentang mengadakan raad-raad, adatgemeenschappen d. 1.1. akan dimoelai dengan saiekas-lekasnja di Minangkabau dari Sumatra Westkust (Het Nieuws). Correspondentie. Toean Sg. di Loemadjatig. Karangan toean tentang hal toezichtnja College van Gedeputeerden kepada Regentschapsraden dengan menesal hati tidak dapat kami moeatkan lantaran ditrimanja oleh Redactie soedah terlaloe laat oentoek dimoetakan dalam orgaan 16 Mei Lagi poela sepandjang perasaan kami adalah hal-hal jang dioraikan koerang benar. Redactie. Penjerahan Pengadjaran (Bintang Timoer) Penoetoep. Djadi kalau kita menilik akan lambatnja tertjapai kesempoernaan Pengadjaran itoe, terang sekali kepada kita, bahwa kemadjoean pengadjaran Boemipoetera itoe pada tiap^ tahoen misti dipertambah banjak, mesti dipertambah a c t i e f dan i n t e n s i e f dikerdjakannja itoe. Akan mendapat bertambah actief dan intensief itoe, kalau didjalankan oleh Centraal Bestuur tentoe akan terdapat djoega beberapa kesoesahan, disebabkan karena tidak setiap pendjoeroe akan mendapat perhatian jang semistinja dari pemerintah, dan dari hal ini memang lokale radenlah jang akan dapat melakoekannja. Mereka akan dapat lebih sempoerna memikirkan hal pengadjaran, menoeroet keperloean dan keadaan tempatnja masing-masing, dari pada Centraal Bestuur. Tinggal sekarang, kalau lokale raden itoe kita misalkan soedah menerima pengoperan pengadjaran itoe. Mereka hendak mengerdjakan tentang Pengadjaran itoe dengan actief dan intensief lebih dari pada sekarang, apa sekiranja mereka dapat membelandjanja dan apa kiranja tidak akan menambah keberatan kepada rakjat? Boeat mengetahoei itoe tentoe kita perloe djoega mengetahoei berapa banjaknja wang jang perloe boeat membelandja pengadjaran itoe dan berapa poela wang jang masoek dari pengadjaran itoe. Dibawah ini kita salinkan dari begrooting angka^ jang terdapat ditahoen 1926 t. m. 1929, Djoemlah-djoemlah ini boeat seloeroeh Indonesia dan
— 549 — djoega kita tjoema ambil bilangan^ jang mengenai P e n g a d j a r a n B o e p o e t e ra sadja. Tahoen Uitgaven Middelen 1926 13.920.850 1.300.000 1927 15.194.570 1.279.000 1928 16.426.300 1.000.000 1929 17.088.900 1.000.000 Djika kita ambil boelatnja sadja, peibandingan antara keloearan dengan wang jang masoek dalam ketempat tahoen itoe, terdapat seroepa ini: 14: 1, 15: 1, 16: 1, dan 17: 1. Dari sitoe kita lihat naik^nja perpandingan tiap tahoen. Boleh di katakan sama sekali tidak ada jang melompat, tetapi dengan berangsoer-angsoer tambahnja keloearan itoe, jaitoe: 14-15-16 dan 17. Begrooting ini betoel djoega boeat seloeroeh Indonesia, tetapi kita rasa tentang perbandingan ini boleh djoega dipakai boeat satoe bagian dari Indonesia, baik provincie maoepoen regentschap, rasanja tentoe tidak akan djaoeh dari perbandingan — verhouding — itoe. Djadi kalau onderwijs itoe teroes diserankan sama sekali kepada Lokale raden, dan oleh raden akan didjalankannja dengan lebih actief dan intensief dari pada sekarang, soedah tentoe angka perbandingan wang keloearan itoe makin bertambah^ lebih besar dari pada angka perbandingan wang jang masoek. Tapi kita tahoe, bahwa commissie djoega telah ma'loem akan hal itoe. Sebab itoelah poela dimadjoekannja, soepaja sebagian besar tanggoengan itoe diberatkan kepada pemerintah sendiri. Tentang Susidieering Commissie berpendapatan sama dengan Regeering, bahwa decentralisntie van het onderwijs, tidak sekali mengharap akan mengoerangi ongkos^ jang dikeloearkannja, oleh karena menerima banjak bantoean — bijdrage — dari locale raden itoe, akan tetapi soepaja mereka lebih^ memperhatikan keperloeannja karena bantoeannja itoe. Ongkos tidak akan dikoerangi subsidie tentoe akan diberikan dan bantoean ini tentoe sepenoehnja menoeroet atoeran subsidie, dan tidak sepenoehnja sebagaimana perloenja dikeloearkan oleh lokale raden itoe. Djadi dengan ketentoean tidak akan mengoerangkan ongkos itoe, sedang pemberian subsidie soedah njata koerangnja dari pada seperloenja kalau onderwijs itoe ada di tangan pemerentah, sama djoega dengan memberi kesempatan kepada lokale ressorten boeat memperloeaskan dan memperbanjak pengadjaran. Oempamanja dalam salah satoe ressort ada doea poeloeh boeah sekolah. Qoepernement biasa mengeloearkan wang setjoekoepnja, serta soedah diserahkan pengadjaran itoe kepada lokale ressorten, pemerintah hanja wadjib mengeloearkan sebagaimana menoeroet atoeran subsidie sadja, artinja
AdMé
\< .
','1'
— 550 — lebih koerang dari pada biasanja. Karena itoe tentoe bakal ada kelebihan wang, kelebihan wang itoe oleti lokale raden jang actief, tentoe dipergoenakan boeat meloeaskan dan mempertambah banjaknja sekolah. Dari manakah lokale ressorten itoe nanti akan mendapat ongkos boeat roemah-roemahnja sekolah itoe? jang mana oleh Commissie dimadjoekan, soepaja gebouwen dan selainnja dipikoel oleh lokale raden. Boeat raden jang agak kaja, mempoenjai banjak soember pengasilan, tentoe keberatan itoe tidak akan terasa berat, tetapi sebaliknja boeat lokale raden jang tiada mempoenjai soember pengasilan jang sehat, tentoe akan mendjadikan berat dan keberatan itoe tentoe akan terpikoel djoega oleh Rakjat. Djadi kita sekarang misti dapat menimbang doea matjam, mana jang terlebih penting: Kemadjoean Pengadjaran dengan lekas, atau keberatan jang akan di pikoel oleh Rakjat? II. K e p e n t i n g a n D e c e n t r a l i s a t i e . De decentraliseerde ressorten, teroetama regentschapsraden, oleh toean w i r a s e n d j a j a sebagai baji, pendek kata dipandang dengan mata goeroe R. R. itoe masih dianggap sebagai kanak^ jang masih mesti beladjar lagi memerintah negeri. Menoeroet ilmoe goeroe mengadjarkan sesoeatoe hal kepada anak^ itoe, mesti berangsoer-angsoer, di moelai dengan jang semoedah moedahnja, dan teroes bertambah tambah soekar hingga jang sesoekar sesoekarnja dan sampai kepada hal jang akan diadjarkan itoe. Karena R. R. itoe dianggap masih seperti orang jang baharoe beladjar, maka oleh toean terseboet dikehendaki, soepaja penjerahan onderwijs, ini djangan didjalankan dengan sekali goes, tetapi berangsoer angsoer, dimoelai dari jang ringan'^ teroes jang berat ^ dan penghabisanja sama sekali perkara pengadjaran itoe oeroesannja diserahkan kepada R. R. tetapi jang penga bibisan ini baroe bisa didjalankan bila R. R. itoe soedah boleh dianggap dewasa. Satoe pertanjaan akan kita madjoekan disini. Depatkah Lokale Ressorten itoe kita bandingkan dengan anak jang beladjar ? III. K e p e n t i n g a n K a o e m
sepekerdjaan.
Jang ketiga jang dikemoekakan oleh toean W i r a s e n d j a j a itoe, jaitoe kepentingan goeroe^. Dengan ringkas kita ambil pemandangannja tentang itoe sebagai berikoet: 1. Bakal soesahnja goeroe^ itoe berpindah. 2. Pengharapan akan naik pangkat tentoe makin berkoerang karena ressortnja makin bertambah ketjil.
551 3. Meroegikan kepada goeroe^ jang mempoenjai opleiding rendah, berhoeboeng dengan alasan, bahwa kebanjakan resorten tentoe akan mengambil goeroe jang beropleiding tinggii. 4. Goeroe jang berpendapatan ketjil dan ada ditempat jang ada sekolah H. I. S. dan Schakel akan mendapat lebih koerang kesempatan boeat memadjoekan anak-anaknja. 5. Berhoeboeng dengan kesehatan goeroe, tentoe akan djadi kesoesahan tentang memindahkan, djika terdapat goeroe jang menoeroet tabib mesti dipindah. 6. Menoeroet seperti jang ada sekarang tentoe perkara gadjih poen akan mendjadikan soesah, sebab tentoe kebanjakan ressort tidak akan memegang keras kepada B. B. L. 7. Tentang angkatan, jang nantinja dari tangan Inspectie diserahkan djoega kepada lokale raden, oleh toean itoe dianggap koerang baiknja, dan dichawatirkannja kalau^ nanti timboel perselisihan antara Inspectie jang kekoeasaannja hanja memeriksa sadja dengan goeroe, lebih'^ dengan goeroe jang merasa rapat kepada raden itoe. 8. Djoega tentang tidak bisanja goeroe mendjadi lid R. R. bila mereka soedah mendjadi ambtenaar dari raden itoe (menoeroet oendang). 9. Boeat tempat jang disoekai oleh goeroe, dichawatii kan akan tidak mendapat goeroe dan Lokale raden itoe tentoekan berdaja soepaja mendapat goeroe, biar dengan menambah gadjihnja. Tapi kalau tidak, tentoe pengadjaran jang akan meroegi. Pemandangan tentang kepentingan jang penghabisan ini memang zuiver pemandangan kepentingan kaoem sepekerdjaan, artinja jang dipikirkan oleh toean itoe jaitoe keperloean goeroe-goeroenja, jang betoel djoega sebab sedikit ada menjangkoet perkara oemoem, tetapi jang terbesar memang keperloean kaoem sepekerdjaan. Sedang jang memberikan pemandangan itoe poen seorang dari vakbeweging. Djadi kalau terdapat disitoe hal jang boleh kita katakan e g o ï s t i s c h , kita tidak bisa salahkan kepadanja. Kita katakan tempo hari, soepaja hal ini diperbintjangkan dan dipandang dari beberapa pihak. Sebab itoe sebaliknja poela segala kaoem pergerakan jang selaloe memikirkan akan kemadjoean rakjat, perloe sekali menghadiri Congres P. G. H. B. jang akan datang itoe, jang mana kebetoelan akan meremboek hal Penjerahan Pengadjaran itoe kepada lokale raden dalam satoe sidang jang terboeka. Moedah-moedahan perhatian dari segenap pihak akan banjak djoega. Kita sendiri dapat oendangan, dan karena perkara ini memang penting, tentoe sebagi biasa kita poen akan mengirimkan wakil kita ke — Congres itoe.
^w
w
-552 —
Nederland. Controle Vermakelijkhedenbelasting. Het wordt verondersteld van algemeene bekendheid te zijn dat gedetailleerde beschrijvingen van de wijze waarop de controle op bepaalde handelingen wordt uitgeoefend, nog betrekkelijk weinig in de vakliteratuur zijn voorgekomen. Dit vormt voor vele candidaten voor het examen gemeentefinanciën, die niet aan een verificatie-afdeeling verbonden zijn een ernstig beletsel voor hun succes, terwijl ook voor hen die de praktijk «n de theorie onder de knie hebben, een dergelijke uiteenzetting haar nut kan hebben, voor de beamtwoording der vraag of deze wijze van controle zich bij hunne methode aansluit, of dat ze vatbaar is voor verbetering, zoodat zij ten slotte ook voor den auteur het middel kan zijn om tot de conclusie te komen dat de gevolgde werkwijze moet worden herzien. Ook elders schijnen dergelijke beschrijvingen achterwege te blijven, getuige de uitspraak op blz. 67 van het werk „Revisions-Technik" door dr. Paul Gerstner, dat „Leider die Beschreibungen dieser Einrichtungen (Kontrollabteilungen) der Offentlichkeit nicht zuganglich gemacht worden sind." Het is daarom o. i. geen overbodige arbeid de controle op de verschillende handelingen die in verband staan met bepaalde onderdeden der gemeentehuishouding, zooals ze gevoerd kan worden nader onder de oogen te zien. Bij het doen eener keuze uit de overtalrijke daarvoor in aanmerking komende onderwerpen, viel de aandacht op de vermakelijkhedenbelasting, omdat met een beschrijving van de controle op de daaruit voortvloeiende ontvangsten (en ook uitgaven) zoo bij uitstek goed gedemonstreerd wordt het feit, dat er aan het verifieeren op de juiste verantwoording van bepaalde inkomsten meer vast zit dan men op het eerste gezicht zou willen gelooven. Laten we beginnen met te zeggen dat ook hier — zooals trouwens bij allen controle-arbeid — de verificatie tot doel moet hebben het voorkomen van fouten en dat dit doel kan worden benaderd door de handelingen aan het innen der vermakelijkhedenbelasting verbonden, organisatorisch vast te koppelen aan de verificatie zelve, d.w.z. de handelingen en de verificatie der handelingen moeten samen één geheel vormen en bovendien zijn ingesteld op een zoo efficient mogelijk beheer, dat op zijn beurt weer wijst in de richting van de automatische zelf-contróle. De vermakelijkhedenbelasting, die in vele gemeenten een belangrijke bron van inkomsten vormt, is meestal in eerste instantie verschuldigd door den ondernemer der vermakelijkheid. Hij wentelt ze echter als regel weer op den bezoeker af, hetzij onmiddellijk, hetzij middelijk (b. v. via verhoogden consumptieprijs). Ze wordt of van de entreegelden, of met de oppervlakte als basis, geheven. De belasting op de entreegelden is doorgaans verschil-
— 553 — lend, naar gelang van de soort der vermakelijkheid, terwijl het z. g. oppervlaktetarief gewoonlijk voor die vermakelijkheid wordt toegepast, waarbij geen toegangsprijs wordt gevorderd. Natuurlijk zijn behalve deze beide nog andere vormen en varianten daarop denkbaar en in de praktijk in toepassing. Een eerste eisch die men bij de organisatie der heffing behoort te stellen is, dat de uitgifte van de biljetten (in boekjes of rollen) wordt gecentraliseerd en zooveel mogelijk in handen gesteld van de belastingheffende gemeente. Dat is noodzakelijk om eenheid in den vorm der entréebiljetten te verkrijgen en om tot zoo gering mogelijke proporties terug te brengen de kans, dat de biljetten worden nagemaakt, verkocht en daardoor de belasting ontdoken. Geheel in eigen hand houden blijkt in de praktijk niet mogelijk. Een groot circus b. v. heeft doorgaans zijn eigen kaarten, die dus door de gemeente zullen moeten worden afgestempeld. Dat stempelen is natuurlijk een vrij omvangrijk werk, dat zooveel als maar eenigszins mogelijk is, dient te worden vermeden, door het beschikbaar stellen van z.g. gemeente-biljetten. Het is daarom m. i. ten zeerste gewenscht in de invorderingsverordening het gebruik van gemeentebiljetten verplichtend voor te schrijven en alleen in uitzonderingsgevallen — ter beoordeeling van burgemeester en wethouders — z. g. eigen kaarten (biljetten) toe te laten. Het spreekt van zelf dat de gemeente als gevolg daarvan een vrij uitgebreide collectie toegangsbewijzen geregeld in voorraad moet houden en tevens verplicht is er voor te zorgen dat de biljetten niet gemakkelijk kunnen worden nagemaakt. Als regel zal de gemeente deze toegangsbewijzen niet gratis ter beschikking der ondernemers stellen, maar de kosten van het drukken op hen verhalen. Het maken van winst is daarbij geen doel, omdat bij de uitgifte uitsluitend voorzit ontduiking der belasting tegen te gaan en gevrijwaard te zijn voor de hoeveelheid arbeid verbonden aan het afstempelen der biljetten van derden. De vorm dezer biljetten kan zeer verschillend zijn. Men geeft ze uit, geperforeerd in boekvorm, in blokken van 100 coupons en op rollen gewonden. Vooral de rolbiljetten komen den laatsten tijd zeer in zwang, al dan niet in een speciaal voor deze rollen geconstrueerd afgifte apparaat, opgeborgen (Bireka systeem). Welke van deze 3 vormen men ook moge kiezen, noodzakelijk is dat de biljetten — het zij hier herhaald — niet gemakkelijk zijn na te maken en dat de wijze van nummeren voldoende zekerheid biedt, dat het aantal biljetten van een boek, blok of rol precies gelijk is aan het laatste daarop voorkomend cijfer, aangenomen dat bij nr. 1 wordt begonnen. Dit is natuudijk noodig om van het tijdroovend tellen der biljetten ontslagen te zijn. Het spreekt van zelf dat de door de gemeente uitgegeven biljetten niet afzonderlijk gestempeld behoeven te worden. De ambtenaar immers die met de controle ter plaatse, (dus in de gelegenheden waar een vermakelijk-
— 554 — heid wordt gegeven) is belast, zal slechts hebben toe te zien dat gemeentekaarten worden afgegeven. Hij zal er echter ook op hebben te letten dat bij het binnentreden van elk biljet de contrölestrook wordt afgescheurd en dat elk biljet voorzien is van den datum waarop de toegang wordt verleend. Deze beide laatste eischen moeten aan den ondernemer worden gesteld, om te voorkomen dat men op één biljet twee- of meermalen toegang verkreeg. Ik heb zooeven gezegd, dat de gemeente een vrij belangrijke hoeveelheid biljetten doorloopend in voorraad moet houden. Wie zal daarvan de bewaarder moeten zijn ? Men zou allicht geneigd zijn, den gemeente-ontvanger als de daarvoor meest geschikte persoon aan te wijzen. Naar mijn meening echter ten onrechte. De gemeente-ontvanger toch heeft slech's in te vorderen en te betalen. Op de grootte der vordering, noch op die der betaling mag hij invloed kunnen uitoeferen. Die eisch moet noodwendig ten gevolge hebben, dat de bewaring en de afgifte der biljetten niet bij hem berust, maar b. v. aan een der secretarieafdeelingen wordt toevertrouwd. De vraag welke afdeeling dat meer in het bijzonder moet zijn, doet minder ter zake, als men slechts in het oog houdt, dat die afdeeling welke het dichtst bij het ontvangerskantoor is gelegen, daarvoor het meest geschikt is, n. 1. om de eenvoudige reden dat men het heen en weer loopen van het publiek zooveel mogelijk moet beperken. In geringe mate blijft dit laatste echter noodig, omdat evenmin als het ontvangerskantoor belast mag worden met het bewaren en afgeven der biljetten, de daarvoor belaste afdeeling het in ontvangst nemen der verschuldigde belasting mag worden toevertrouwd. Dit laatste behoort uit den aard der zaak tot de taak van den ontvanger. (Een scherpe scheiding te trekken tusschen het opdracht geven om iets te ontvangen en het ontvangen zelve, is uit een controleoogpunt in vele gevallen noodzakelijk). Wanneer nu de ondernemer van een vermakelijkheid biljetten noodig heeft, wendt hij zich tot de betrokken afdeeling, die op grond der gedane mededeelingen onderzoekt welk tarief moet worden toegepast. (Het nagaan ter plaatse of de inlichtingen van den ondernemer juist waren, behoort tot de taak van den controleur der vermakelijkhedenbelasting of een ander daarvoor aangewezen persoon). Vervolgens wordt op grond van het aantal verlangde biljetten het bedrag der belasting uitgerekend op het volgende formulier: Aanvrage voor het verkrijgen van toegangsbewijzen of om waarmerking van toegangsbewijzen ter naleving van de verordening op de invordering der Vermakelijkhedenbelasting. Naam van den aanvrager
-- 5 5 5 - —
Aantal toegangsbewijzen.
Toegangsprijs.
Belastingbedrag per toegangsbewijs.
Totaal Kosten verstrekte toegangsbewijzen Ten kantore van den gemeente ontvanger te storten
Verschul digd.
ƒ ƒ
De somma van voldaan den 19.., De gemeente-ontvanger,
Toegangsbewijzen afgegeven den 19 De ambtenaar ter secretarie,
De aanvrager gaat met dit formulier naar het ontvangerskantoor en voldoet daar het verschuldigde bedrag. Ten bewijze daarvan teekent de ontvanger op het stuk aan dat betaald is. De aanvrager gaat daarop met het fornulier (nu kwitantie) naar de betrokken afdeeling terug, overhandigt het stuk — dat ingenomen wordt — en krijgt de verlangde biljetten. Het spreekt vanzelf, dat de afdeeling die de biljetten onder hare berusting heeft, de voorraden behoorlijk moet administreeren. De betrokken ambtenaar houdt voor dat doel voor elke soort biljetten een kaart bij, waarop in staffel-vorm de beginvoorraad, de aankoopen en (b.v. eens per week) de afgegeven biljetten worden aangeteekend. Het verschil tusschen deze cijfers (eindsaldo) moet dan den voorraad aanwezige kaarten vormen. Voor ik daarover doorga, wil ik opmerken dat de afdeeling die de kaarten in voorraad houdt ze niet zelf bestellen mag. Zou dit wel toegelaten worden, dan ware een deel der op de kaarten voorkomende cijfers moeilijk controleerbaar en konden biljetten zeer gemakkelijk worden afgegeven, zonder dat de verschuldigde belasting op de plaats kwam, waar ze behoorde. Wie zal nu de biljetten moeten bestellen ? Daarvoor is, dunkt mij, de contróleafdeeling geschikt. Natuurlijk kan het ook aan een ander worden opgedragen, maar het eenvoudigst is het, wanneer de ambtenaar, die met de verificatie is belast, daarvoor zorgt, echter onder deze conditie, dat de biljetten onmiddellijk van den drukker naar die afdeeling gaan, waar de kaarten in voorraad
— 556 — gehouden worden. De contröleambtenaar zorgt er dan voor dat geen biljetten de betrokken afdeeling kunnen bereiken, waarvan de opdraciit tot levering niet van hem is uitgegaan. Hij fiatteert dus ook de rekening van den leverancier. Uit den aard der zaak is het voor een en ander noodig, dat hiervan de betrokken drukker op de hoogte wordt gesteld en dat dit meebrengt de bestellingen over niet te veel drukkers te verdeelen, hetgeen weder wijst in de richting van speciaal drukkerijen. Op bepaalde tijden (b.v. eens per half jaar of per kwartaal) wordt door den contróleambtenaar de voorraad biljetten geïnventariseerd. De uitkomsten dier inventarisatie worden met de eindcijfers der voorraad kaarten vergeleken en bij verschil wordt getracht de oorzaak er van op te sporen. Vervolgens worden de hoeveelheden biljetten van iedere soort vermenigvuldigd met het belastingbedrag dier soort en door recapitulatie de totale waarde aan belasting berekend. De belastingwaarde der gekochte biljetten (na de laatste controle) is den controleur bekend, zoodat de volgende opstelling mogelijk wordt: Waarde v. d. voorraad op Gekocht
f „ Totaal
ƒ „
tot
ƒ.
Waarde v. d. voorraad op Belastingopbrengst van
A
Deze opbrengst moet in de boeken van den gemeente-ontvanger verantwoord zijn. Het totaalcijfer dat het volgnummer „opbrengst vermakelijkhedenbelasting" in diens grootboek van ontvangsten aanwijst, is echter belangrijk hooger. Dit komt omdat op dit artikel ook verantwoord wordt: a. de opbrengst der biljetten als bedrukt papier; b. de belasting van z. g. „eigen kaarten"; c. de opbrengst volgens het z.g. oppervlaktetarief. Wat de controle der ontvangsten sub a betreft, wordt opgemerkt, dat een soortgelijke calculatie als hierboven is omschreven ten aanzien van de waarde der biljetten, gemaakt wordt met betrekking tot het aantal boekjes (of rollen) met biljetten, waarvoor een zekere verkoopsprijs is vastgesteld. Het aantal, langs dien weg berekende, verkochte, boekjes wordt vermenigvuldigd met den eenheidsprijs en het aldus gevonden bedrag gevoegd bij het hierboven onder A bedoelde cijfer. De belastingopbrengst wegens afgestempelde z.g. eigen kaarten wordt gecontroleerd aan de hand der invorderingsbrieven, in dier voege, dat deze opbrengsten worden gerecapituleerd en het totaal bedrag veeneens wordt
— 557 — gevoegd bij het reeds meermalen vermelde cijfer (A). De verdere controle op deze ontvangsten bepaalt zich tot een onderzoek of het juiste tarief is toegepast en of de berekeningen kloppen, terwijl het aantal gestempelde kaarten of biljetten niet nader wordt geverifieerd. Waar hier voor de externe controle geen verder onderzoek mogelijk is, moet de interne controle wat scherper zijn. Het zal daarom aanbeveling verdienen in deze gevallen de invorderingsbrieven te doen teekenen door 2 ambtenaren, die daarmede voor de juistheid van het aantal gestempelde biljetten instaan. Zooals echter reeds werd opgemerkt zullen deze gevallen zich niet dan bij uitzondering mogen voordoen. Gemeentebiljetten blijve regel. Wat de sub c bedoelde belastingopbrengst betreft, zij opgemerkt, dat voor de incasseering daarvan gewoonlijk een ambtenaar wordt aangewezen, die als sub-ontvanger fungeert. Deze ontvangt van de houders der vermakelijkheden — meestal cafe's, waarin zich een piano, orgel, radioapparaat e. d. bevindt — het op grond van de verordening verschuldigde bedrag, tegen afgifte eener kwitantie met doorschrijfsysteem. De door hem ontvangen gelden worden eens per week ten kantore van den gemeente-ontvanger gestort en eens per maand afgerekend. Voor laatstgenoemd doel brengt hij zijn kwitantieboekje op de controle-afdeeling, alwaar het totaal bedrag, dat hij over de afgeloopen maand heeft moeten afdragen wordt vastgesteld aan de hand der kwitantiedoordrukken. Deze kwitantieafschriften worden weer vergeleken met de aanteekeningen, bijgehouden door de politie of een secretarie-afdeeling, naar aanleiding van de door de ondernemers gevraagde vergunning voor het houden eener vermakelijkheid. Van de oppervlakte der cafe's e. d. kan een lijst op de verificatie-afdeeling berusten. Op deze wijze is een vrij afdoende controle ook op deze ontvangsten uit te oefenen. We kunnen nu de volgende eindopstelling maken met betrekking tot het door den gemeente-ontvanger te verantwoorden bedrag aan vermakelijkhedenbelastingen. We hebben: ö. de opbrengst der belasting wegens verkochte gemeentekaarten ƒ b. de opbrengst der verkochte boekjes (of rollen) als papier „ c- de opbrengst der belasting op de z. g. „eigen kaarten" „ d. de opbrengst der belasting volgens het oppervlakte tarief „ Totaal . . . . ƒ welk bedrag moet overeenstemmen met het eindcijfer van het betreffende volgnummer. Langs dezen weg is verkregen: o. een controle op de voorraden boekjes; b. eeu controle op de handelingen der betrokken afdeeliug met de afgifte der biljetten belast;
558 c.
een controle op de ontvangsten van den ambtenaar voor de invordering der belasting volgens het oppervlakte tarief; d. een controle op de ter zake verantwoorde bedragen door den gemeente-ontvanger. Rest thans nog een bespreking van de controle op de belastingrestituties. In de praktijk blijkt herhaaldelijk dat niet alle door den ondernemer betaalde biljetten door hem verkocht worden. De billijkheid brengt mede dat hij de betaalde belasting van niet verkochte biljetten terugontvangt. Voor dat doel bezorgt hij deze biljetten op de met de afgifte der boekjes of rollen belaste afdeeling. Aldaar wordt nagegaan hoeveel biljetten teruggebracht zijn en wordt berekend hoeveel daarop aan belasting is betaald. Vervolgens schrijft de betrokken ambtenaar een restitutienota, doet om het pakje biljetten een touwtje en schrijft op het buitenste biljet het bedrag der restitutie en den datum der terugbetaling. De restitutie-nota kan er als volgt uitzien: Verzoek om restitutie van betaalde vermakelijkhedenbelasting van niet uitgegeven toegangsbewijzen. Naam van den verzoeker Aantal toegangsbewijzen.
Toegangsprijs.
Wegens niet gebruikte boekjes . Totaal üemeld bedrag terugontvangen den De verzoeker,
Betaald.
Belastingbedrag per toegangsbewijs.
ƒ
Restitutie tot gemeld totaal bedrag accoord , den 1929 De ambtenaar ter secretarie,
De ondernemer gaat met de restitutienota naar den gemeente-ontvanger en krijgt na voldaanteekening het te veel betaalde bedrag terug. De ontvanger betaalt deze bedragen bij wijze van voorschot en declareert eens per maand het uitgegeven bedrag aan de gemeente, waarna een mandaat wordt gemaakt. De pakjes teruggegeven biljetten worden bijeengevoegd en eenmaal per kwartaal door de contröleafdeeling geverifieerd, die de gerestitueerde be-
Jl
— 559 — dragen controleert, de biljetten vernietigt en ten kantore van den gemeenteontvanger in het voorschottenregister nagaat of de betaalde bedragen overreenstemmen met de bij de controle op de betreffende afdeeling gemaakte aanteekeningen. De boekjes of rollen die door de gemeente w^orden uitgegeven waarvan geen enkel biljet ontbreekt en die niet van een datumstempel of ander bijzonder kenteeken door den ondernemer aangebracht zijn voorzien, worden weer bij den voorraad gevoegd. De controle-ambtenaar houdt daarvan mede aanteekening, wat noodig is, wijl ze in de reeds eerder genoemde calculatie moeten worden opgenomen, onder de rubriek „gekochte biljetten". (Financieel Overhiedsbeheer). De zelfstandige positie der Gemeente als ondernemer in gevaar. De Gemeentebedrijven onder verscherpt provinciaal toezicht. „Een wetsontwerp tot wijziging der gemeentewet, dat bestemd lieet het gemeentebedrijf te regelen, maar daadwerkelijk er op uit gaat het mes diep te zetten in de thans aan de gemeentebesturen toekomende vrijheid."—Oppenheim. In het door den minister van binnenlandsche zaken en landbouw op 21 November j. 1. bij de tweede kamer ingediende wetsontwerp tot wijziging der gemeentewet wordt voor de begrooting en rekening der gemeentebedrijven een wettelijke regeling voorgesteld, welke vrijwel neerkomt op een wettelijke formuleering der in de laatste jaren gegroeide en door de jurisprudentie erkende praktijk. Behalve deze regeling van de financieele verantwoording brengt het ontwerp een wijziging in het financieel beheer der bedrijven, die het om zijn vrijheidsbeperking zoo zeer becritiseerde wetsontwerp Kuyper van 1930 tot regeling der gemeentebedrijven weer in de herinnering roept. Minister Kuyper wilde aan de goedkeuring van gedeputeerde staten onderworpen zien een bedrijfsverordening, waarin geregeld zouden worden: aard en omvang van het bedrijf, bestuur en inrichting, beheer der kas en boekhouding en toezicht daarop, begrooting en rekening en vorm van de betalingsstukken, afschrijving wegens waardevermindering der eigendommen, vorming van reservefondsen, verstrekking van kasgeld. De gestie van het gemeentebestuur ten opzichte der bedrijven wordt van a tot z onder toezicht van gedeputeerde staten gesteld. Niet anders doet het wetsontwerp Kan. Het keert daarmede terug op een weg, die het eerst door minister Rink iu 1907, later door minister Heemskerk, blijkens de 2 jaren daarna door hem ontworpen regeling, zooals wij die thans nog in art. 114bis der
560 — gemeentewet vinden neergelegd, was verlaten, omdat de aan de gemeenten op het terrein der autonomie grondwettelijk gewaarborgde vrijheid er door in het gedrang dreigde te komen. Wat bleet, was toezicht enkel op de afwijking van de in de artt. 113 en 114 der gemeentewet gegeven voorschriften voor het comptabel beheer der gemeente. Wel is door de provinciale colleges bij herhaling gepoogd om aan het beperkte goedkeuringsrecht van art. 114bis uitbreiding te geven, maar de Kroon heeft het steeds voor gemeentebesturen, die zich in hun wettelijke vrijheid ten opzichte der bedójfsexploitatie bedreigd zagen, opgenomen en zich met kracht tegen deze „détournenement de pouvoir" verzet, getuige nog haar jongste beslissing in het geval Tiel, waarbij gedeputeerde staten van Gelderland het moesten ervaren, dat het niet aangaat een bedrijfsverordening niet goed te keuren op grond der omstandigheid, dat daarin aan een commissie van bijstand een onwettige beheerstaak wordt opgedragen. Dit alles zal veranderen, wanneer het ontwerp Kan eenmaal wet wordt. Dan zal aan het verlangen der provinciale bestuurscolleges zich in het beheer der gemeentelijke bedrijven in te dringen geen belemmering meer in den weg staan en zal, wat nu nog zoo graag en met zooveel recht als provinciale bemoeizucht wordt gebrandmerkt, worden wettelijke bemoeiing van het provinciaal bestuur. Dan zal geen gemeentebestuur zich meer met succes kunnen beroepen op zijn autonome zelfstandigheid, om zich tegen inmenging van bovenaf in de gevoerde bedrijfspolitiek te vrijwaren. Want dan zal inbreuk op de autonomie steunen op de wet zelf. Daarvoor heeft de minister een nieuw artikel 216a ontworpen van den volgenden inhoud: „Ten aanzien van de door den raad onder goedkeuring van gedeputeerde „staten aangewezen takken van dienst worden behalve de ontvangsten en .uitgaven, welke een gevolg zijn van de geldelijke verhouding tusschen „deze takken en den algemeenen dienst der gemeente, in de begrooting „der plaatselijke inkomsten en uitgaven alleen opgenomen de geraamde „voor- of nadeelige saldo's. „De in het eerste lid bedoelde takken van dienst worden beheerd volgens „door den raad, onder goedkeuring van gedeputeerde staten, vastgestelde „regelen. De artikelen 196, 197, 198, 200, 201 en 202 zijn ten deze van „toepassing." (Cursiveering van mij, v. W.) In cauda venenum! Is het door Oppenheim over het wetsontwerp Kuyper van 1903 uitgesproken vonnis, dat ik aan het hoofd van dit artikel plaatste, ook niet van toepassing op minister Kan's ontwerp ? Zal het goedkeuringsrecht, dat gedeputeerde staten voortaan op de bedrijfsverordening in haar geheel kunnen uitoefenen, het mes niet dieper zetten in de aan de gemeenten gelaten vrijheid de door haar geëxploiteerde bedrijven naar eigen inzicht te beheeren ? Aan de souvereiniteit van den raad ten opzichte van de regeling en het bestuur uui
il
in
— 561 — van een zoo belangrijk deel der gemeentelijke huishouding als de bedrijfshuishouding bereidt artikel 216a ,1a mort sans phrase", om daarmede te bewaarheiden de sombere voorspelling van den man, wiens machtig woord wij in dezen tijd van immer heviger wordende aanvallen op het beginsel der plaatselijke autonomie meer dan ooit missen en die na de totstandkoming der woningwet in 1901 waarschuwde: „(door deze wet, v. W.) heeft de wetgever „de grondwet in het aangezicht geslagen; heeft hij op de kleine vergrijpen „tegen de gemeentelijke autonomie, in de laatste tien jaren der afgeloopen „eeuw voor en na door hem gepleegd, een zoo kapitale inbreuk in het „eerste jaar der nieuwe eeuw laten volgen, dat ik mij angstig afvraag waar „wij heen gaan en vurig hoop, dat hij tot inkeer komen en voor nieuwe „stappen in deze richting ons genadiglijk bewaren zal. Hat ziet er intusschen „nog niet naar uit, dat ik de blijde getuige zal zijn van het in vervulling „gaan van mijn heet verlangen. Eerder schijnt het, dat wij gedoemd zijn „van kwaad in erger te vervallen." Oogenschijnlijk beoogt de nieuwe bepaling in de wijze van beheer der gemeentelijke bedrijven meer eenheid te brengen, zonder de decentralisatie van bestuur te zeer aan te tasten. Bestaat er wezenlijk behoefte aan uniforme regeling van onze gemeentebedrijven ? Wel is in de praktijk mijn oog geopend voor het gevaar, gelegen in het van hooger hand ingrijpen in een organisme, zoo individueel en genuanceerd van samenstelling als het gemeentebedrijf. Zonder gedetailleerde kennis van den feitelijken toestand van een bepaald bedrijf, zonder studie van zijn ontwikkeling en groei, acht ik een juiste beoordeeling der belangrijke kwesties van bedrijfspolitiek, als daar zijn de afschrijving, reserveering, tarievenregeling, eenvoudig niet mogelijk. En juist die kennis en voorstudie blijken buiten het gemeentelijk verband staande bestuurscolleges zich moeilijk eigen te kunnen maken en des te moeilijker, naarmate hun belangstelling zich over een grooter getal gemeenten en bedrijven moet verdeelen. Zooals het geval zal zijn, wanneer de door mij gewraakte clausule van art. 2160 toepassing erlangt. Maar moet dan de opgedane ervaring niet een reden zijn, om met iedere uitbreiding der provinciale bemoeiïng met het gemeentelijk bedrijfsbeleid uiterst voorzichtig te zijn? En moet het de voorstanders van gestandariseerde gemeentebedrijven, die voor het beheer van gemeentebedrijven meer eenheid van opvatting, althans wat de groote lijnen betreft, noodig achten, niet tot terughoudendheid manen? Bestaat er geen gevaar, dat de gedeputeerde staten in de verschillende provinciën, in het besef der moeilijkheden van individueele behandeling, andermaal neiging zullen gevoelen tot het ontwerpen van een model-verordening en gelijk weleer op een model-bouwverordening de gemeentebesturen thans zullen vergasten op een model-bedrijfsverordening? Reeds is het hun gelukt in voorschriften betreffende de inrichting van begrooting en rekening der
JU
1 Bi pi
. KI': I
m i'ii
• i"|.
••];•!!
:MI
•!i;'i
'AH
-562
gemeente voorschriften rakende het beheer der bedrijven (zie art. 19 der begrootings- en art. 41 der rekeningsvoorschriften 1924) binnen te smokkelen, die een idee kunnen geven, van hetgeen ons bij ongewijzigde aanneming van het wetsontw:erp-Kan op dit gebied nog te wachten staat. Maar ook wanneer het normalisatie-proces zich binnen enger grenzen zal blijven bewegen, nimmer zullen de goede gevolgen van scherper toezicht in incidenteele gevallen opwegen tegen het kwaad, dat wordt aangericht door uniforme regeling van een onderwerp, dat om zijn individueel karakter vraagt om gedifferentieerde regeling. Daarvoor blijve aan de gemeentebesturen de grootst mogelijke vrijheid gelaten. En daarvoor is het in een van de laatste vergaderingen der vereeniging van gemeente-accountants geopperde denkbeeld om in de wet te bepalen, dat algemeene regelen, het beheerder bedrijven betreffende, worden gegeven bij algemeenen maatregel van bestuur, zeker nog meer noodlottig dan het regeeringsvoorstel, dat het bestaande stelsel van decentralisatie althans in verzwakten vorm laat voortbestaan. Wanneer inderdaad het goedkeuringsrecht van gedeputeerde staten zijn ontstaan te danken heeft aan het verlangen der regeering meer uniformiteit in het materieel beheer der gemeentebedrijven te brengen, moet ik mij er des te meer over verbazen, dat het ontwerp ons op het punt van het formeel beheer der bedrijven, ten opzichte waarvan de praktijk wèl de noodzakelijkheid eener uniforme regeling heeft aangetoond, niets verder brengt. Wie terwille der onderlinge vergelijkbaarheid van gelijksoortige gemeentebedrijven gehoopt had op een bij algemeenen maatregel van bestuur vast te stellen eenvormig model ook voor de bedrijfsbegrooting en -rekening eenerzijds, op het verleenen der bevoegheid aan een bovengemeentelijk orgaan den bedrijfsvorm voor een bepaalden tak van gemeentedienst dwingend voor te schrijven, anderzijds, moet wel diepe teleurstelling gevoelen over het feit, dat de regeering, ter bevordering der uniformiteit, wel een de plaatselijke zelfstandigheid bedreigende versterking van den centralen invloed op het materieel bedrijfsbeheer heeft aangedurfd, echter de gelegenheid voorbij heeft laten gaan om een aan de eischen der praktijk zich aanpassende regeling van het formeel bedrijfsbeheer, welke slechts den buitenkant van het autonome leven der gemeente zou raken, tot stand te brengen. Wanneer ik dit alles overweeg, valt het mij moeilijk te ontkomen aan den indruk, dat aan de ontworpen bepaling als psychologische ondergrond een zeker wantrouwen in het beleid der gemeentebesturen niet vreemd is. Een wantrouwen, weliswaar niet groot genoeg om de bevoegdheid 'te ontnemen zelf te bepalen, op welk gebied zij als ondernemer zal optreden, zooals het ontwerp-Kuyper deed, maar aan den anderen kant toch ook niet zoo gering, dat het de wettelijke bevoegdheid van gedeputeerde staten ten aanzien van de gemeente-en bedrijfsbegrooting, met de wijde strekking aan het goedkeu^
— 563 — ringsrecht gegeven door de jurisprudentie der laatste jaren, voldoende acht om een doelmatig beheer te waarborgen. Wie het recht van goedl<euring der huishoudelijke gemeentebegrooting zich heeft zien ontwikkelen van een bevoegdheid met negatieve werking, slechts bestemd tot het tegenhouden der verkeerde autonome handeling, tot een positieve macht, een recht van het toeziend college om zelf te regelen, zooals dit zich zoo duidelijk heeft gemanifesteerd in de ook in dit tijdschrift besproken Millingsche afschrijvingskwestie, zou mij misschien de vraag willen stellen, of ik de verandering, die art. 216a, 2e lid, brengt, voor de praktijk nog wel van zooveel belang acht. Zeker doe ik dat. Want in meer dan één opzicht zie ik in het ontwerp een wijziging ten nadeele van den status quo. Zoo zullen voortaan alle bepalingen der bedrijfsverordening, welke niet krachtens art. 114bis of het goedkeuringsrecht der begrooting staan ter beoordeeling van gedeputeerde staten, als bijv. de regeling der zekerheidssteliing, boekhouding, controle, aan hun goedkeuring onderhevig zijn. Verder moge ik wijzen — en hierin is m. i. grooter nadeel voor de praktijk gelegen — op de verandering van aard en omvang van het goedkeuringsrecht ten opzichte van de financieele bedrijfspolitiek der gemeentebesturen. Welke tot heden slechts bij en tegelijk met de begrooting in groote lijnen werd beoordeeld en getoetst speciaal aan het vermogensbelang der gemeente, maar onder vigueur van art. 216a zich tot in bijzonderheden zal hebben te regelen naar het inzicht van gedeputeerde staten. En last but not least valt er achteruitgang te constateeren in het feit, dat de ruime bevoegdheid, welke gedeputeerde staten zich in den loop der jaren ten aanzien van het gemeentelijk bedrijfsbeheer, hebben toegeëigend en welke afhankelijk was en bleef van incidenteele beslissingen van de Kroon — waarin bij iedere wisseling der ministersportefeuille een wending ten gunste van het zelfbeschikkingsrecht der gemeenten kon worden verhoopt —, nu principieel in de wet wordt erkend en vastgelegd. Alles bijeen genoeg om art. 216a aan te kondigen als een de zelfstandige ondernemerspositie der gemeente bedreigend gevaar, waartegen op te komen plicht is van allen, die in en buiten gemeentelijken kring willen hooghouden het beginsel, waaronder het gemeentelijk bedrijfsleven is geworden en tot bloei gekomen. En waarvan aantasting — volgens de woorden van prof. Oppenheim — noodwendig moet uitloopen op verlamming van de veerkracht der gemeenten, op ondermijning van den burgerzin en de liefde voor de publieke zaak. {Financieel Overheidsbeheer).
— 564 —
Ontvangen boekwerken. N.V. Credietbank voor N. S. Gemeenten en Ressorten. Verslag over 1929.
In bovenovermeld jaarverslag wijst de Credietbank er op, dat in het verslagjaar de concurrentie voor haar zw^aar was, waardoor voor het plaatsen van leeningen scherp concurreerende koersen moesten worden aangelegd. In 1929 werd tot een bedrag van ƒ 590,000, - aan de ressorten geleend (1926 ƒ 500.000,—, 1927 ƒ 1.896.000,—); aan aflossingen op diverse leeningen werd in totaal ontvangen ƒ 63.900,— Van de obligatieleening werd in den loop van het jaar ondershands een nieuwe tranche van ƒ 500,000,— geplaatst, waardoor aan het einde des jaars het totaal bedrag aan uitstaande obligaties zich op ƒ 2.620.000,— stelde. Bij de beoordeeling der resultaten moet rekening worden gehouden met de omstandigheid, dat het disagio op de obligatieleening ad ƒ 6.860,75 geheel ten laste der winst- en verliesrekening werd afgeschreven. Voorts werden de oprichtingskosten door afschrijving ten laste der winsten verliesrekening tot een bedrag van ƒ 2000,— terugebracht. Na reserveering van ƒ 1.920,— voor belastingen bedraagt de winst ƒ 14.161,27. Voorgesteld werd 5°/o aan aandeelhouders uit te keeren en het restant ad ƒ 1.661,27 naar nieuwe rekening over te brengen. Verslag omtrent het Pensioenfonds voor Europeesche locale ambtenaren in Nederlandsch Indië over het jaar 1928.
Uit het door den Directeur der Pensioenfondsen aangeboden verslag over 1928 nemen wij het volgende over: Reeds sedert geruimen tijd is aanhangig een voorstel voor eene herziening van het Europeesch Locaal Pensioenreglement tot aanpassing daarvan aan het voor de burgerlijke landsdienaren ingevoerde nieuwe Indische burgerlijk pensioenreglement en tot het aanbrengen daarin van eenige bij de toepassing noodzakelijk gebleken technische verbeteringen en aanvullingen. De behandeling van dit herzieningsvoorstel heeft helaas eene langdurige vertraging ondervonden o. a. door de vraag, of in verband met de nieuwe Wet op de Indische Staatsinrichting de voorgenomen herziening van het fondsreglement bij algemeenen maatregel van bestuur of bij Indische ordonnantie zou moeten geschieden. Daarnaast bleek in zake enkele belangrijke punten van het wijzigingsvoorstel der Directie eene nadere gedachtenwisseling met Indië noodzakelijk. Van de gelegenheid, dat de Beheerder in Indië van de Pensioen- en Weduwen- en Weezenfondsen van de Indische burgerlijke en locale ambtenaren zich in Nederland bevond voor het bespreken van verschillende fondsenaangelegenheden is tevens gebruik gemaakt om in zake de herziening
— 565 — van het Europeesch Locaal Pensioenreglement tot een voor alle adviseurs aanvaardbare oplossing te geraken, althans in dien zin, dat de aan de Europeesche locale ambtenaren toegezegde gelijkmaking hunner pensioensbepalingen met die der landsdienaren zoo spoedig mogelijk zou kunnen worden doorgevoerd. Het gepleegde mondeling overleg heeft tot de gewenschte overeenstemming geleid; door de Directie is daarop een dienovereenkomstig omgewerkt herzieningsvoorstel ingediend. De opmerkingen, waartoe dit nieuwe herzieningsvoorstel den Indischen adviseurs aanleiding heeft gegeven, en welke in hoofdzaak voortvloeien uit sedert in het Indische Burgerlijk Pensioenreglement aangebrachte of wenschelijk gebleken wijzigingen, zijn bereids ter kennisse van de Directie gebracht. Ingevolge de inmiddels tot stand gekomen wet van 31 Mei 1929 (Nederlandsch Staatsblad No. 296), waarbij eenige onderwerpen, de Indische pensioen- en weduwen- en weezenfondsen betreffende, zijn voorbehouden aan regeling bij de wet of bij algemeenen maatregel van bestuur zal de herziening van het Europeesch Locaal Pensioenreglement moeten geschieden bij algemeenen maatregel van bestuur. De vorenbedoelde bevoegdheidsvraag behoeft dus geen vertraging meer te geven, zoodat verwacht mag worden, dat de onderwerpelijke herziening van het fondsreglement niet lang meer op zich zal laten wachten. Deelgenooten.
Het aantal deelgenooten bedroeg op ultimo December 1928:
In dienst of tijdelijk buiten dienst. Gepensionneerden Vrijwillig deelgenoot gebleven na ontslag zonder pensioen Totaal.
Mannen.
Vrouwen.
718 47
87 2
15
—
780
89
869 Bijdragen.
Het over 1928 in Indië totaal aan bijdragen te vorderen bedrag ad ƒ 1.118.457,41 is te splitsen als volgt: 1. Bijdragen van de gebiedsdeelen met eigen geldmiddelen ten behoeve van de eigen pensioenen : gewone bijdragen ƒ 558.927,84 inkoop van diensttijd 166.009,88 Transport . f 724.937,72
— 566 —
2.
3.
Transporteeren . f 724.937,72 Bijdragen ten behoeve van de uitkeeringen aan weduwen en weezen : aanvullingsbijdragen van de gebiedsdeelen met eigen geldmiddelen (fondsreglement artikel 25, lid 1) . . . 93.570,59 Bijdragen van de deelgenooten zelven: gewone bijdragen 223.249,11 buitengewone bijdragen 13.468,59 huwelijksbijdragen (fondsreglement artikel 27, lid \a en c) 50.248,80 idem (fondsreglement artikel 27, lid \b en d) . . . . 12.375,51 extra-bijdragen 607,09 Totaal ƒ1.118.457,41 Uitkeeringen uit het fonds.
Het fonds heeft ten doel het uitkeeren zoowel van pensioenen aan de locale ambtenaren zelven als van pensioenen aan de door hen na te laten weduwen en van onderstanden aan hunne weezen. Over het jaar 1928 moest aan pensioenen aan gepensionneerde locale ambtenaren, benevens aan weduwenpensioenen en weezenonderstanden worden uitgekeerd: Nederland Indië eigen pensioenen . . . . ' ƒ 44.567,— ƒ 42.344,31 weduwenpensioenen „ 16.124,67 „ 18.136;39 weezenonderstanden . . . » 1.648,50 „ 5.937,88 Totaal . . . . ƒ 62.340,17 „ 66.418,58 Selegging van gelden. Zoowel in Nederland als in Indië werden de beschikbaar komende gelden weder belegd in hypotheken, obligatiën en rechtstreeksche .leeningen, in Nederland ook in pandbrieven. In Nederland werd in 1928 ƒ 611.500 in hypotheken belegd. Voor aankoop van obligatiën en pandbrieven werd ƒ 1.005.525,70 besteed en voor een rechtstreeksche leening aan de Provincie Overijsel f 200.000. Op hypotheken werd een bedrag van ƒ 26.100 afgelost. Aan uitlotingen van effecten werd een bedrag van ƒ 695.000 ontvangen en aan aflossingen op rechtstreeksche leeningen ƒ 21.605. In totaal werd ƒ 1.074.320,70 meer uitgezet dan terugontvangen. Onder het uitgezette bedrag was ƒ 950.000 begrepen, welke gelden achtereenvolgens uit Indië ter belegging werden ontvangen. In Indië werd op hypotheek uitgezet ƒ 86.500,—. Voor den aankoop van obligatiën werd ƒ 147.140,48 besteed en aan rechtstreeksche leeningen ƒ 533.642,50. In totaal werd meer uitgezet dan terugontvangen ƒ 647.937,57.
I St 11 Pi en VI III Bc
IV SF
— 567 — Hieronder volgt een overzicht van het totaal op 31 December 1928 belegde kapitaal: Num- Wijze van belegmers
Nederland
Indië
ging
I Staatsleeningen . . ƒ 968.014,01 II Prov., Gew. en en VI Gem. leeningen. „1.584.210,35 III Bank- en Credietinstellingen. . . „ 176.078,80 IV Spoor- en tramwegleeningen. . „ 117.527,60 V Pandbrieven. . . . „ 346.744,90 VI H y p o t h e k e n . . . . „1.966.600,-
1
Totaal
Verhouding
„ 317.666,50 ƒ1.285.680,51 15,670/o „1.848.956,03 „3.433.166,38 41,83% „
18.000,— „ 194.078,80 2,340/0
— „ 117.527,60 1,44% „ 25.000,- „ 371.744,90 4,54% „ 847.681,44 „2.814.281,44 34,180/o
Totaal. . . ƒ5.159.175,66 ƒ3.057.303,97 ƒ8.216.479,63 100 % De gemiddelde rente van de op 31 December 1928 in Nederland uitstaande belegging bedroegen voor: effecten 4,86 % rechtstreeksche leeningen 4,68 % hypotheken 4,82 % dooreengenomen 4,82 % De gemiddelde rente van alle op 31 December 1928 in Indië belegde gelden bedroeg voor: effecten 5 % rechtstreeksche leeningen 5,46 % hypotheken . 6,87 % dooreengenomen 5,73 % De gemiddelde rente van de op 31 December 1928 in Nederland en in Indië gezamenlijk belegde gelden bedroeg voor: effecten 4,90 % rechtstreeksche leeningen 5,21 % hypotheken 5,44 0/0 dooreengenomen 5,16 % Naar de verschillende rentetypen kon het totaal in Nederland op hypotheek uitstaand bedrag aldus worden gesplitst:
— 568 — ƒ 101.000 a , 89.500 a , 1.500.800 a „ 143.800 a 14.500 a „ 50.000 a 62.000 a
4'/a 7o 4^/8 7o 43/4 0/0 5 0/0 5'/4 % 5'/2 % 53/4 0/0
ƒ 1.966.600 meteen afsluitwaarde van ƒ 1.958.316 uitstaande gemiddeld tegen 4,82 VoDe hypotheken in Indië kunnen naar de verkregen, als volgt worden verdeeld: ƒ271.621,66 tegen 546.059,78 „ 30.000,„
rente, welke daarvan wordt 6>/2% 7 % 7V,»/o
ƒ 847.681,44 met een afsluitwaarde van ƒ 846.320,14 uitstaande gemiddeld tegen 6,87 7o-
Officieele Mededeelingen. Bestuur. Het bestuur is thans samengesteld als volgt: J. J. Q. E. Rückert, Voorzitter, te Batavia; G. de Raad, Secretaris, F. W. M. Kerchman, Penningmeester, beiden te Semarang; W. J. A. C. Bins te Batavia; R. A. A. Wiranata Koesoema en»Ir.J. E. A. von Wolzogen Kühr, beiden te Bandoeng; M. Soetardjo, te Qrissee, D. Baron Mackay te Medan; H. I. Bussemaker te Soerabaja en R. Slamet te Semarang. Redactie. Alle voor de redactie bestemde stukken dienen gericht te zijn aan den heer H. Obbink, Palmenlaan Zuid 41, Semarang. Copy voor elk nummer van dit tijdschrift, dat op den Isten der maand verschijnt, wordt ingewacht uiterlijk op den 20en der voorafgaande maand, copy voor het nummer van den 16en uiterlijk op den 5en der maand. Het honorarium voor artikelen in het orgaan bedraagt voor hoofdartikelen ƒ 5,— per bladzijde druks (gedeelten eener bladzijde naar evenredigheid) en voor correspondenties, waarbij van raadspublicaties gebruikt wordt gemaakt, ƒ 3,50 per bladzijde, niet medegerekend de overgenomen teksten.
569 — Bijdragen voor het „Gedenkboek" te zenden aan den heer F. W. M. Kerchman, Pendrian 23, Semarang. * * *
Lidmaatschap. De contributie der leden bedraagt ƒ 15,— per jaar. Over de contributie wordt halfjaarlijks beschikt, tenzij aan den Penningmeester het verzoek wordt gedaan de contributie over kortere termijnen te verdeelen. De leden ontvangen het orgaan kosteloos. De abonnementsprijs voor het orgaan bedraagt ƒ 15,— per jaar, halfjaarlijks te voldoen.
Jw
JW