Nieuwsb r i e f 17e jaargang nummer 1
maart 2004
Crisis, what crisis? De wereld worstelt met een economische crisis, nadat de 'new economy' niet meer dan een zeepbel bleek. Het is niet de eerste keer dat in de afgelopen eeuw een wereldwijde crisis uitbrak. Na de uitbundige jaren twintig volgde de depressie van de jaren dertig. Veertig jaar later somberde premier Den Uyl dat het nooit meer zou worden als het was. De ene crisis is de andere niet, zo blijkt uit Crisis, what crisis?, het vijfde Cahier over de geschiedenis van de christelijk-sociale beweging. Minister de Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kreeg tijdens een presentatie op 20 februari in Den Haag het eerste exemplaar uitgereikt. 'Akelig actueel' noemt hoogleraar geschiedenis van het protestantisme G.J. Schutte in de verantwoording het onderwerp van het cahier. De vraag of we de huidige crisis de baas kunnen door te kijken waar het in het verleden misging beantwoord hij duidelijk: 'zelfs de wijsheid van de vorige crisis is achterhaald'. Dat is echter geen reden om die geschiedenis niet te bestuderen. Hoogleraar economische geschiedenis Jan Luiten van Zanden lijkt het in zijn bijdrage aanvankelijk oneens met Schutte. De geschiedenis herhaalt zich eindeloos, stelt Van Zanden, maar geen crisis is gelijk aan de vorige. Kortom, de geschiedenis herhaalt zich, maar nooit hetzelfde. De crisis van de jaren zeventig is daarvan een mooi voorbeeld, stelt IISG-historicus
In dit nummer o.a. pag 2,3 Hete harten, koele koppen pag 3 Dwarsligger pag 3 Weet je nog, koempel? pag 4 Bijna 100 jaar moderne vakbeweging pag 6,7 Tastbaar verleden pag 8,9 Wij streven naar verbetering pag 10 Liedjessignalering pag 11 Elie Smalhout pag 12 Het grote stakingsrumoer van 1970
Jan Bruggeman in zijn bijdrage. De economische feiten klinken bekend: een stagnerende economie, snel groeiende werkloosheid en collectieve uitgaven. Niet die crisis was bijzonder, maar het gevolg ervan. Dat was het akkoord van Wassenaar, dat een einde markeerde van jarenlange polarisatie. Geschiedenis is mensenwerk, dus namen de samenstellers van het cahier ook een aantal portretten van bekende en minder bekende figuren uit de christelijk-sociale beweging op. 'Onbekend' is bijvoorbeeld Gerrit van den Heuvel, oudmetaalarbeider en voormalig bestuurder van de Industriebond CNV. In zijn levensverhaal speelt 'de' crisis geen hoofdrol. Wel vertelt hij over de arbeider op de werkvloer en de vakbondsbestuurder in zijn acties. Bekende figuren zijn Klaas Kruithof en Harm van der Meulen. Kruithof leidde het CNV als secretaris-penningmeester en voorzitter van 1916 tot 1935. Van der Meulen was voorzitter in de jaren zeventig. Beiden werden geconfronteerd met een economische crisis. In een dubbelportret 1
wordt duidelijk hoe zij daar mee omsprongen. De ene crisis is de andere niet, lijkt kort samengevat de essentie van dit cahier. Tè kort samengevat. Na ruim 130 pagina's lijken weliswaar meer vragen te zijn gesteld dan beantwoord, maar is de lezer veel wijzer geworden over de worstelingen van 'de christelijk-socialen' met ('de?') crisis. Eric-Jan Weterings
Nieuwsb r i e f
17e jaargang nummer 1, maart 2004
Werken in de textiel 1860 tot nu
Hete harten, koele koppen Deze nieuwe tentoonstelling in het Nederlands Textielmuseum in Tilburg neemt u mee terug naar het textielverleden. U gaat onder meer op bezoek bij de huiswever Tinus, zijn vrouw Mieke en hun zoon Peer en dochter Suus. Ook buurvrouw Jeanne komt even buurten. Met het gestileerde wevershuis met daarin een groot weefgetouw, dat oorspronkelijk door één van de laatste thuiswevers werd gebruikt, met geluid en tal van (bewegende) beelden wil deze tentoonstelling een antwoord geven op de vragen als: Hoe leefde en werkte een thuiswever in Tilburg 100 jaar geleden? Hoe kijken wevers, spinners, spoelsters, ploegbazen, arbeidsmigranten en directeuren terug op hun werk in de Nederlandse textielindustrie? Wat waren de oorzaken voor de teloorgang van de textielindustrie in de jaren ’50 en
’60 van de vorige eeuw? Welke mensen werken nu ‘in de textiel’? De expositie bestaat naast het bezoek aan de thuiswever uit drie onderdelen.
Deze acht gezichten In de film Deze acht gezichten laten acht werkers in de textielindustrie ‘hun gezicht’ zien door over hun persoonlijke ervaringen te spreken. Zo vertelt een voormalig textielarbeider over de grote overgang van de schoolbanken naar de textielfabriek op 14-jarige leeftijd. Een andere ‘overgang’
beleefde een arbeidsmigrant die als 14-jarige met zijn moeder en zusje vanuit Barcelona naar Almelo verhuisde om in de textiel te gaan werken. Een spoelster vertelt hoe ze door een staking de arbeidsomstandigheden van haar en haar collega’s kon verbeteren.
Tijdsbeeld in virtuele strip Over een lengte van 30 meter zijn twee filmdoeken gespannen. De doeken zijn op de computergestuurde Dornier-weefmachine van het museum geweven. Hierop wordt een ‘virtuele strip’ bestaande uit foto’s, spotprenten, affiches en authentieke films van en over de textiel in Noord Brabant en Twente geprojecteerd. Werkomstandigheden, scholing en onderwijs, bedrijfsvoering en emancipatie zijn terugkerende thema’s.
Getuigenissen van dingen In een grote vitrinekast staan de stille getuigen van het werken in de textiel zoals een vakbondsvaandel, een dradenteller, een heilig-hartbeeld en het knipmodel van de jodenster die in 1942 in Enschede is gedrukt. Een andere stille getuige is het borstbeeld van Margaretha Sinclair. De in 1978 heilig verklaarde Schotse Margaretha (1900-1925) is de schutspatroon van de fabrieksmeisjes. Het beeld is in 1930 gemaakt door Philomena van Riel (1910-1970) in opdracht van de Tilburgse textielfabrikant Joseph Eras. Margaretha was werkzaam als fabrieksmeisje voordat ze in het klooster trad. Sint Severus van Ravenna was wolwever voordat hij tot bisschop werd gekozen. Op de tentoonstelling is een mooi 17de eeuws houten beeld van de schutspatroon van de wol- en lakenwevers te zien. Veel rooms-katholieke textielvakbonden voerden de naam van Sint Severus.
Fabrieksklok In veel Tilburgse textielfabrieken hing na WO II een Zwitserse fabrieksklok met het opschrift ‘Samenwerking schept vreugde en brengt een product tot stand waar u trots op kunt zijn’. Johan Stekelenburg vond dit het mooiste object uit de museumcollectie met als toelichting “Werken doe je 2
Nieuwsb r i e f
17e jaargang nummer 1, maart 2004
WILLEM DREES
Dwarsl i g g e r
De literair-culturele bijeenkomsten onder de naam 'Schoonheid na het werk' op de zondagmiddag in de Burcht hebben faam verworven in het Amsterdamse. De frequente bezoeker kan op een gemakkelijke en ontspannen wijze een rijkdom aan kennis vergaren en genieten van muziek. De eerste bijeenkomst op 11 januari dit jaar was al meteen prijs. De emeritushoogleraar politicologie Hans Daalder sprak er over Willem Drees. Daalder had net een boek gepubliceerd over wat een vierdelige biografie zal worden over Nederlands bekendste minister-president uit de twintigste eeuw. Het gaat over Drees van 1940 tot 1948. Hij bracht een jaar door te Buchenwald en verwierf vervolgens een prominenter wordende rol in de illegaliteit; na de oorlog was hij drie jaar minister van Sociale Zaken. Wie kent de oude Drees niet; tien jaar lang minister-president (van 1948 tot 1958), ooit begonnen als bankbediende en stenograaf ? Via een lange loopbaan in de gemeente Den Haag in de landelijke politiek en de top van de SDAP beland. Gerespecteerd om zijn fabelachtige dossierkennis en evenwichtig optreden als bestuurder. De man is bijna legendarisch geworden. Zijn inzet en prestaties op het vlak van de oudedagvoorziening en zijn sobere levensstijl hebben hem mythische proporties gegeven. Een staatsman van allure. In 1971 zegde Drees na 67 jaar zijn lidmaatschap op van de Partij van de Arbeid/SDAP. Sociaal-democraat bleef hij tot zijn overlijden – 101 jaar oud – in 1986. Als partijpoliticus en minister had hij regelmatig te maken met de vakbeweging. Daalder kon het mij niet helemaal met zekerheid zeggen, maar hij meende dat Drees de drie jaar dat hij bij de Twentse bank werkte lid was van de Bond van Handels- en Kantoorbedienden en daarna was aangesloten bij een voorloper van de huidige AbvaKabo, totdat hij in 1919 wethouder werd in Den Haag.
nooit alleen. Je werkt altijd met anderen. Met anderen breng je een product tot stand. De spreuk op de klok mag dan moraliserend zijn, toch spreekt zij mij erg aan. Samenwerking is belangrijk en plezierig. Daarnaast is deze klok gewoon een prachtig industrieel object”.
Hete harten koele koppen De titel van de tentoonstelling is ontleend aan een slogan gedrukt op een affiche naar aanleiding van de grootste textielstaking die Nederland ooit heeft gekend: de textielstaking van 1923/1924. Bij deze staking die zes maanden duurde, waren 22.000 mannen en vrouwen betrokken. Meer in
Harry Peer
3
het algemeen wil deze titel uitdrukking geven aan de sterke maar soms ook ambivalente verbondenheid tussen textielarbeiders en hun werk. Hete harten en koele koppen wordt van harte aanbevolen. Vergeet overigens niet de museumwinkel te bezoeken. Er zijn mooie (huishoud)weefsels te koop van moderne kunstenaars, waaronder Rita Kok. Nederlands Textielmuseum, Goirkestraat 96, 5046 GN Tilburg, 013 5367475 Website: www.tilburg.nl/textielmuseum
Jacques van Gerwen
Nieuwsb r i e f
17e jaargang nummer 1, maart 2004
Weet je nog, koempel? “Beleef het verleden opnieuw”. Zo luidt de uitnodigende oproep op een glossy folder voor een nieuwe 18-delige reeks over de rijke geschiedenis van de Zuidlimburgse kolenmijnen. Het verzamelwerk gaat onder meer over de noeste arbeid ondergronds, over de zware omstandigheden waaronder werd gewerkt en over de technische hoogstandjes waarmee de kolen werden verwerkt. Maar valt er nog veel mijnverleden opnieuw te beleven? Opkomst en ondergang Aan het begin van de twintigste eeuw doemde in het liefelijke agrarische Zuidlimburgse landschap een machtige nieuwe industrie op: de steenkolenmijnen. Het zwarte goud, het smeermiddel voor de economische ontwikkeling, bracht voor velen werk en welvaart. Hoge schachten, koeltorens, fabrieksschoorstenen en steenbergen vormden de bakens voor de energiewinning. In de jaren zestig kwam een einde aan de roemrijke geschiedenis van het zwarte goud, dat plaats moest maken voor gas, olie en kernenergie. Joop den Uyl kwam namens de regering het nieuws over de sluiting persoonlijk brengen.
Van zwart naar groen De val van de Lange Lies en Lange Jan in augustus 1974 symboliseert het einde van de Limburgse mijnnijverheid. Na het omverschieten van beide beeldbepalende fabrieksschoorstenen zijn in snel tempo vrijwel alle mijnrelicten uit het Limburgse landschap verdwenen. Het provinciaal bestuur en de rijksoverheid maakten afspraken over een nieuw perspectief voor het door werkloosheid geteisterde Zuid-Limburg. Onder het motto ‘van zwart naar groen’ werden schoorstenen en schachten met de grond gelijkgemaakt. Afvalbergen gaan inmid-
dels schuil onder natuur- en recreatiegebieden, een indoor-skibaan of worden gebruikt als crossmotorparcours.
Sporen weggevaagd Vrijwel niets meer in het Zuid-Limburgse landschap herinnert aan de geschiedenis van de Limburgse mijnen. Een van de weinig bewaarde relicten, de schacht II van de mijn Oranje Nassau, staat nauwelijks zichtbaar ingeklemd tussen het kantorencomplex van het CBS in Heerlen. Na de kaalslag groeide het besef, dat men wel heel rigoureus te werk was gegaan bij het wegpoetsen van het mijnverleden. Het kwaad was echter al geschied. Het motto is nu: redden wat er te redden valt. Op dit moment wordt hard gewerkt om in ieder geval het voortbestaan van zogenoemde kolonies met de directeurs-, beambten-, opzichters- en arbeiderswoningen en de gezellenhuizen veilig te stellen. Hetzelfde geldt voor de twee overgebleven schachten – die van de Oranje Nassau II en die van de Domaniale mijn – en twee hoofdkantoren. Oud-mijnwerkers en natuurliefhebbers zijn bovendien in een verbeten juridische strijd verwikkeld met het bedrijf Sigrano. De expansieve winning van zilverzand door dit bedrijf zal het onherroepelijke einde van de laatste mijnsteenberg betekenen.
Wat er overbleef Wat blijft er dan nog over om het verleden opnieuw te beleven? Niet veel. Natuurlijk, men kan terecht in musea zoals de Steenkolenmijn Valkenburg en het Industrion, het museum voor industrie en samenleving in Kerkrade. Wellicht dat het Geo-
4
logisch Museum Oranje Nassau (GEON) gehuisvest in het schachtgebouw II van de Oranje Nassaumijn in Heerlen een permanente museale invulling krijgt. Voor archieven, literatuur, foto’s en vaandels kan men onder meer terecht in het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg te Maastricht (SHC). Ook de nieuwe 18-delige reeks De Mijnen in Limburg. Weet je nog, koempel? draagt bij aan de instandhouding van de geschiedenis van de Zuid-Limburgse mijnen en mijnwerkers. Vanaf oktober 2003 verschijnt elke maand een nieuw deel. Elk deel behandelt een bepaald thema, zoals: het dagelijkse leven, het leven ondergronds, Sint Barbara (de patrones van de mijnwerkers), bazen en kompels, immigranten, de mijnkolonie en de mijnwerker in andermans ogen. In alles bij elkaar 440 bladzijden en met circa 1.200 illustraties wordt gepoogd weer een heel ‘wereldbeeld’ tot leven te brengen, van een mijnwerkerssamenleving waarin alles draaide rond de ‘koel’. Weet je nog, koempel? is samengesteld door uitgeverij Waanders in samenwerking met het Stadsarchief Heerlen, Industrion, GEON en de Rijksuniversiteit Groningen.
Even doorrijden Wie bij het opnieuw beleven van het mijnverleden niet wil volstaan met het papieren geheugen (archieven, boeken, foto’s), kortom wie dieper wil graven, zal moeten doorrijden naar België. Onze zuider- maar overigens ook oosterburen, zijn namelijk veel creatiever geweest in het behoud van hun monumentale mijnverleden. Jacques van Gerwen
Nieuwsb r i e f
17e jaargang nummer 1, maart 2004
Bijna 100 jaar moderne vakbeweging De Spoorwegstaking van 1903 is van doorslaggevende betekenis geweest voor de oprichting van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen. In 1906 werd deze vakcentrale opgericht, die 70 jaar later in de FNV opging. Henri Polak de grondlegger van het NVV, heeft in tal van geschriften uitdrukking gegeven aan zijn opvattingen. Eerder is in de Nieuwsbrief beknopt de ontwikkeling naar de nieuwe vakcentrale geschetst en zijn de mannen naast en achter Polak geportretteerd. Nu wordt aandacht besteed aan de geschiedenis van de stakingskas, een van de aspecten waarin de NVV-bonden zich onderscheiden van hun voorgangers. In de komende nummers tot aan 2006 wordt aandacht besteed aan andere verschillende principiële aspecten die bij de oprichting een rol hebben gespeeld, zoals de centrale leiding, de plaatselijke organisatie, de relatie tot de politiek, scholing, vorming en cultuur. In 1951 gaat het Weerstandsfonds van het NVV opnieuw van start. Sinds de Tweede Wereldoorlog was het niet meer aangevuld. Het geld dat de oorlog was doorgekomen, was benut voor de wederopbouw. Even leek het niet meer nodig een stakingskas aan te houden. Het beleid was immers gericht op sociale vrede. De inzichten veranderen echter. De invloed van het NVV-Hoofdbestuur op de uitgaven van de kas waren echter groter dan voor de bezetting. De opvattingen van Henri Polak braken eindelijk door. De beginselen van de moderne vakbeweging zoals ze door Polak zijn gepresenteerd, ontwikkelde hij als reactie op de verwijten die hij kreeg van de kant van de bestuurders van het Nationaal Arbeids Secretariaat (NAS). Die verwijten komen op zes aspecten neer. De bestuurders bezitten ‘gezag’, de bestuurders worden bezoldigd, er zijn ‘ziekenpotten’, de afdelingen mogen niet staken zonder toestemming van het hoofdbestuur, er worden weerstandskassen gevormd, waardoor men op het ‘kapitaal’ gaat drijven en er is discipline. Het stakingsbeleid is in de ogen van Polak een wezenlijk element in de moderne beweging. De bezoldigde bestuurders beslissen wanneer er gestaakt mag worden, waar meer anarchistisch getinte NAS-bonden de vrijheid aan de basis koesterden. En er wordt in rustige tijden gebouwd aan een weerstandsvermogen, terwijl de NAS-organisaties het vaak lieten
aankomen op collecteren met steunlijsten als de staking al was uitgebroken. Polak kon zich nogal schamper over die houding uitlaten. In de brochure 'De vakvereeniging, eenige beschouwingen over haar doel, inrichting en wijze van werken', die hij aan de vooravond van de oprichting van het NVV het licht deed zien, schuwt hij de demagogie niet als hij ingaat op de kritiek van de kant van het NAS. “Het heeft mij altijd een tragi-comedie geleken dat honderden of duizenden arbeiders naar het malle anarchisten-praatje, dat een weerstandskas onnoodig, ja zelfs gevaarlijk is, hebben kunnen luisteren niet alleen, doch het zelfs hebben kunnen toejuichen. Ik zag dan in mijn verbeelding die arme kerels, die wonen in armzalige kamertjes, waar vaak een blind paard geen schade zou kunnen doen, wier bezittingen gelijk nul-ik-hou-eenborstrok zijn, wier crediet nihil is, bij wie al na een week werkeloosheid de allereerste levensbenoodigdheden ontbreken, in wier gezinnen de kindersterfte schrikbarend groot is wegens gebrek aan behoorlijk voedsel en verzorging – ik zag dan, zeg ik, al die arme tobbers daar zitten in een rookerigbenauwde zaal, en daverend applaudisseren als deze of gene miserabele demagoog hem vertelde dat de beste manier waarop zij weken- of maandenlangen strijd tegen het patronaat konden voeren is: het te doen zonder een cent in de kas hunner vereeniging, zonder een cent dus om hen in staat te stellen een stuk brood te koopen in de bange stakingsweken.” Het denkbeeld van een weerstandskas komt rond 1890 in de Nederlandse vakbeweging in discussie. Zoals zoveel thema’s lijkt het door de Belgische vakbeweging geïnspireerd. De typografen, de meubelmakers en de bakkersgezellen kondigen in 1891 aan een weerstandskas te gaan vormen. Het gaat daarbij niet alleen om ondersteuning bij stakingen, maar ook om steun te geven aan leden die door stakingen werkloos zijn geraakt. De uitwerking van het idee is niet altijd in overeenstemming met de door Polak gewenste situatie. Zo hekelt hij de 5
Timmerliedenbond, waar de leden vrijwillig aan het weerstandsfonds kunnen deelnemen. “Hoe weinig begrip men in die dagen had van hetgeen de kracht eener vakvereeniging vormt, blijkt wel hieruit, dat men lid der afdeeling van den Timmerliedenbond kon zijn, zonder ‘storter aan de weerstandskas’ te wezen. Degenen die wel ‘storters’ waren, vormden een soort van organisatie in de organisatie, die afzonderlijk vergaderde en besluiten nam. Die ‘storters’ konden dan besluiten bij een staking geen uitkeering te verleenen aan de nietstorters – en dan liep de staking mis. Of zij konden besluiten dezen wel te ondersteunen – en dan werkten zij de klaplooperij in de hand.” De weerstandskas moet in zijn ogen geen afzonderlijk element zijn. Uit de gewone contributies van alle leden, die hoog genoeg moeten zijn, moet de weerstandkas worden gevormd. “En zoo moet het zijn met alle fondsen en kassen der vakvereeniging. Die moeten hun voedingsbron vinden in de gewone contributiën, en alle leden moeten er, uit hoofde van hun lidmaatschap, aan deelnemen.” Polak ergert zich groen en geel aan het gemak waarmee NAS-bonden stakingen uitroepen, bij zusterorganisaties om solidariteit en ondersteuning komen en niet of nauwelijks nadenken over het consolideren van de kracht van hun eigen organisatie. “Waar solidariteit, bewustheid, vastberadenheid, goede wil en wat dies meer zij aanwezig zijn, deze uitstekende eigenschappen weinig of niets baten in den strijd, als niet tevens over redelijk voldoende geldmiddelen wordt beschikt.” Een arbeider die het werk staakt, moet – aldus Polak – het zo lang kunnen volhouden als nodig is om zijn doel te bereiken. Als hij die steun niet ontvangt, dan zijn de aanvankelijke opofferingen nut-
vervolg op pagina 9
Nieuwsb r i e f
17e jaargang nummer 1, maart 2004
Tastbaar Verleden
75 jaar Troelstraoord Beekbergen
Op 13 augustus 1927 wordt op de Vrijenberg in Beekbergen het Troelstraoord geopend. Het gebouw ter herdenking van P.J. Troelstra is door vakbonds- en partijleden bij elkaar gespaard en heeft een tweeledig doel: Vakantie en ontwikkeling voor de arbeider mogelijk maken. Het Troelstraoord groeit in de loop der jaren uit tot een keten van vakantieoorden, de Stichting Vakantieverblijven. Beiden zijn niet meer in handen van de vakbeweging, maar sporen van dit rijke verleden zijn nog steeds zichtbaar. Afscheidscadeau voor Troelstra Ter herinnering aan het werk dat Troelstra voor de arbeidersbeweging heeft gedaan, wil het bestuur van het NVV een blijvend cadeau aanbieden dat bij hem past. Daarom kan het geen standbeeld of iets persoonlijks zijn. Het NVV en de aangesloten bonden besluiten daarom een gebouw te stichten “genaamd Troelstraoord, dat zou moeten dienen om gedurende den vacantietijd aan de arbeiders en hun vrouwen gelegenheid te bieden aldaar eenige weken door te brengen, om het in de overige maanden dienstbaar te maken aan de geestelijke ontwikkeling van jonge arbeiders en arbeidsters”. Om het gebouw te realiseren, wordt een aparte stichting opgericht. NVV-bestuurder Freek van de Walle is daarvan de drijvende kracht. Aan het gebouw worden zware eisen gesteld. Het moet zowel eenvoudig als voornaam zijn en tevens getuigen van de beschavende invloed die het socialisme op de arbeidende klasse uitoefent. Onder leiding van architect Berlage wordt een prijsvraag uitgeschreven voor het ontwerp. De Amsterdamse Architect J.H. Mulder Jr., o.a. architect van het bakstenen gebouw van de AJC op de Paasheuvel in Vierhouten, wint deze prijsvraag.
Zowel het uiterlijk als het interieur moet getuigen van het heilzame werk van de vakbeweging. In de zware toren (symbool van de strijdbare en standvastige vakbeweging), de eetzaal en de grote zaal komen monumentale glas-in-lood ramen. Voor de bouw van het Troelstraoord is door het NNV een groot bedrag opzijgezet, maar dat blijkt niet voldoende te zijn. Daarom stimuleert het NVV bonden om een bijdrage te leveren. Bij voorkeur wordt daarbij aangesloten bij de sectoren. Zo vraagt het bestuur aan de Metaalbewerkersbond om het bestek te schenken en de Fabrieksarbeidersbond het benodigde aardewerk. Voor verschillende glas-in-lood ramen en voor de inrichting van de algemene ruimtes en een- of tweepersoonskamers komen sponsors; afzonderlijke vakbonden, maar bijvoorbeeld ook de bestuurdersbond uit Den Haag. Ter gelegenheid van de invoering van de vakantie in het steenhouwersbedrijf betaalt de Bouwbond de inrichting van de leeszaal. Het gedenkboek dat verschijnt ter gelegenheid van de opening, vermeld daarnaast ook verschillende kleinere giften. Bijvoorbeeld “P.G. te A. Plant voor de Groote zaal; drie arbeidersvrouwen uit Breda: Drie Kleedjes”. 6
W.A. van de Walle Voor de eetzaal maakt Willem Albertus van de Walle, zoon van NVV-bestuurder Freek van de Walle, een ontwerp voor een fries van glas-in-loodramen van 40 meter lang. Het is een schets van de rol van de arbeid in de menselijke beschaving vanaf de Egyptenaren. Uit de Romeinse tijd bijvoorbeeld, toont hij een tafereel met slaven, uit de Renaissance een kop van een land-
Nieuwsb r i e f
17e jaargang nummer 1, maart 2004
arbeider en uit de negentiende eeuw een tafereel met kinderarbeid. De geschiedschrijving eindigt met afbeeldingen van socialistische voorlieden als Henri Polak en P.J. Troelstra, met als hoogtepunt de socialistische vakbeweging, gesymboliseerd door de letters NVV. Bij een brand in 1955 brandt het hoofdgebouw tot de grond toe af. Wegens de zeer strenge vorst lukt het de brandweer niet om vanuit een kanaal voldoende water aan te voeren. Het monumentale interieur met alle glas-in-loodramen gaat verloren. Alleen de zijvleugels en de toren blijven gespaard. Bij de modernisering van het Troelstraoord in 1991, inmiddels Euroase Beekbergen geheten, dreigen ramen van Van de Walle in de toren alsnog te sneuvelen. Een particulier weet ze vlak voor de sloop van de toren te redden en biedt ze aan aan het Vakbondsmuseum. Een aantal van deze glas-in-lood ramen zijn in het Vakbondsmuseum / De Burcht permanent te zien. Sinds een tiental jaren is bekend dat veel ontwerptekeningen van Van de Walle voor het Troelstraoord bewaard zijn gebleven. In 1997 kon het Vakbondsmuseum deze en andere ontwerpen verwerven met steun van de Bouw- en Houtbond FNV en de Industriebond FNV. Verschillende van deze ontwerpen en ander werk van Van de Walle zijn in 2002 ontrukt aan de vergetelheid door het boek ‘De bond in glas en lood’ van Marien van der Heijden, een uitgave van FNV Bondgenoten. Het boek besteedt ook aandacht aan andere werken van Van de Walle, onder andere aan het gebouw van De Centrale in Den Haag en de Fabrieksarbeidersbond.
Albert Hahn jr. Ook de grote toren bevat glas-in-lood. Het grote torenraam, ontworpen door Albert Hahn jr. en uitgevoerd door de ‘partijgenoten’ Schier en de Ru uit Heemstede, symboliseert de arbeid “in kluisters en in
Nieuwsbrief Vakbondshistorische Vereniging
vrijheid. De zijstukken beelden de arbeidersklasse uit, den zware last van den arbeid op haar schouders torsend. Het middenstuk stelt den van den kluisters bevrijden arbeid voor, terwijl de vrijheid de fakkel der overwinning opheft”. Het raam is een geschenk van de Centrale Bond van Transportarbeiders. Hahn ontwerpt ook de ramen voor ruimtes elders in het gebouw. Voor de linkervleugel ontwerpt Hahn eveneens allegorische voorstellingen van de centrale rol van de arbeid in de maatschappij. De ramen voor zijn prominent aanwezig in de brochure van de huidige eigenaar van het gebouw, Tulip Inn Beekbergen.
Geestelijke, zedelijke en lichamelijke gezondheid De exploitatie van het Troelstraoord is niet eenvoudig. Vanaf het begin wordt er rekening mee gehouden dat de exploitatie niet sluitend zal zijn. Daarom is al in 1927 een loterij gehouden om fondsen te werven om een eventueel exploitatietekort te dekken. De loten worden verkocht via de plaatselijke afdelingen van de vakbonden en de SDAP. De eerste prijs is aanvankelijk een week verblijf voor twee personen (buiten het vakantieseizoen) in het Troelstraoord. In latere jaren worden ook andere nuttige prijzen aangeboden, bijvoorbeeld geld ‘te besteden aan de aanschaf van een inrichting van het huis’, een heren- of damesfiets en een stofzuiger. Het Troelstraoord blijkt te voldoen aan een behoefte en komt ook de klap van de brand in 1955 te boven. Bij de herbouw komen ook kamers met een eigen toilet en douche. Van de deelnemers wordt zorgvuldig bijgehouden van welke bond men lid is. In 1965 zijn er 30.153 overnachtingen, waarvan bijvoorbeeld 1.473 van leden (en hun echtgenotes) van de Landarbeidersbond en 4.912 van de Metaalbewerkerbond. Het jaarverslag van 1965/66 maakt gewag van aanpassingen om het gebouw nog geschikter te maken voor meerdaagse conferenties en scholingsbijeenkomsten. Sinds 1956 maakt het Troelstraoord deel uit van de Stichting Vakantieverblijven, een samenwerkingsverband van het NVV 7
en De Centrale, met als doel ‘de bevordering van de geestelijke, zedelijke en lichamelijke gezondheid van het Nederlandse volk door in Nederland wonende personen in de gelegenheid te stellen hun vakantie tegen matige prijs op verantwoorde wijze te besteden’. In 1997, vijftig jaar na de oprichting van het Troelstraoord, beschikt de Stichting over acht hotels, zes bungalowparken en zeven campings. De naam Troelstraoord is dan al verdwenen. In 1982 gaat de Stichting Vakantieverblijven “vanuit de noodzaak om te komen tot verbreding van de markt” samenwerken met andere recreatieondernemingen onder de merknaam ‘Euroase’. Het Troelstraoord wordt ‘Euroase Beekbergen’. Vanaf 1994 is het aangesloten bij Golden Tulip Worldwide en gaat het verder als ‘Tulip Inn Beekbergen’. De oude naam is echter nog niet vergeten. Gasten nemen nog regelmatig ansichtkaarten van het Troelstraoord mee en ook vakbondskadergroepen vergaderen er nog wel eens. Het erfgoed van de Stichting Vakantieverblijven (‘een verantwoorde vakantiebesteding tegen een matige prijs’) leeft nog steeds voort in de Euroaseparken. Bij de keten zijn momenteel negen bungalowparken en vijf campings aangesloten. Twee van de bungalowparken (in Vlierden en Borger) en één camping (in Borger) waren al in 1977 onderdeel van de Stichting Vakantieverblijven. Christ Essens Bronnen: IISG, RKD, Tulip Inn Beekbergen (Saskia Borgers), Euroase (Jan Wever), M. van der Heijden ‘De bond in glas en lood’, Gedenkboek Troelstraoord 1927.
Nieuwsb r i e f
17e jaargang nummer 1, maart 2004
'Rooien' in de conservatieve vissersstad Vlaardingen
‘Wij streven naar verbetering’ Vlaardingen was door haar gunstige ligging rond 1900 al eeuwen een centrum van visserij, koopvaardij en landbouw. In die stad had iedereen zijn plaats in de maatschappij en daarmee moest je tevreden zijn. Toch ontwaakte een stroming die zich tegen die ijzeren wet teweerstelde. 'De rooien', verkondigden oproerige taal. Herman van der Lee (1919) werkte bijna 49 jaar bij een coöperatie die uit de activiteiten van 'die rooien' uit het begin van de vorige eeuw voortkwam. Hij is vanaf 1935 lid van het NVV, respectievelijk de FNV en dook in de historie van de Vlaardingse 'rode familie'. De 'oproerlingen' begrijpen alras dat je samen sterker bent. Zij richtten in 1890 de 'Vlaardingse Kuipers Gezellen Vereeniging' op met een naam die duidelijk weergeeft dat er nog heel wat in de maatschappij valt te veranderen: 'Wij streven naar verbetering'. Het zijn de kuipers Willem Drop, Jan Hoogerwerf en Jan Buis, die zich in een vroeg stadium inzetten voor het werk van hun vakbond, met als ideaal een sociaal-democratische toekomststaat. Om dit streven te ondersteunen kwamen uit alle delen van het land prominente sprekers naar Vlaardingen. Het SDAPTweede Kamerlid J.H. Schaper is er één van en zelfs de grote Pieter Jelles Troelstra komt voor een toespraak naar het kleine vissersdorp. Het hoogseizoen van de visserij was de zomer. 's Winters was er weinig werk en de sociale omstandigheden waren bedroevend. Uitkering bij ziekte en werkloosheid waren onbekend, evenals voorzieningen voor de oude dag. Om in moeilijke tijden te kunnen overleven, waren de arbeiders aangewezen op de diaconie en het armbestuur. In 1878 werd het eerste ijzeren stoomschip gebouwd, maar pas in 1897 gelukte het de Visserij Maatschappij Vlaardingen een 'stoomfiets' te laten bouwen die met succes de trawlvisserij kon bedrijven. Hierdoor werd de Kanaalvisserij mogelijk. Het Franse Dieppe werd maandenlang de thuishaven voor de vissers. De Vlaardingse vakbond opende daar een kantoortje van waaruit zij als belangenbehartiger hun leden van nabij kon steunen.
Verbetering Terug nu eerst naar de bestuursleden van 'Wij streven naar verbetering': het creatieve trio Drop, Hoogerwerf en Buis. Zij namen in 1897 het initiatief de kiesvereniging 'Volksbelang' op te richten en in 1904 stichtten zij een coöperatieve kaak- en broodbakkerij. Die kiesvereniging 'Volksbelang' was een thuishaven voor vrijwel alle democratische elementen in
Jan Hoogerwerf 1867 - 1931 Vlaardingen, ook de rooie. Deze rode linkervleugel voelde zich echter niet op haar gemak in die constructie. In het zwaar confessionele Vlaardingen een afdeling stichten van de landelijk in 1894 opgerichte SDAP was een groot waagstuk, maar in 1904 durfden Drop, Hoogerwerf en Buis dat aan. Buis zou de partij bijna een halve eeuw in alle mogelijke functies dienen. Willem Drop ging de landelijke politiek in en werd in 1925 Tweede-kamerlid voor de SDAP. Jan Hoogerwerf betekende onschatbaar veel voor de bewustwording van de Vlaardingse arbeidersbevolking. In 1907 zette hij bijvoorbeeld een cursus op om te leren lezen, schrijven en rekenen. Ook werd door hem een organisatie gesticht, die de zorg bij ziekte op zich nam. Behalve de kuipers, waren ook de vissers met hun aanverwante beroepen en de havenarbeiders georganiseerd. Landelijk zette Hoogerwerf zich in bij de fusie van 8
deze bonden, die zich in 1918 verenigden in de Centrale Bond van Transportarbeiders, met als vestigingsplaats Rotterdam. Als bestuurder (vanaf 1902) van de Zeemansbond was Johan Brautigam bij deze fusie nauw betrokken en werd lid van het dagelijks bestuur. In 1919 werd Brautigam Tweede kamerlid. Na zijn verkiezing als wethouder in de Rotterdamse raad, bedankte hij in 1935 voor beide functies. Hoogerwerf was hoofdbestuurslid van de Centrale Bond en eerder al voorzitter van de in 1906 opgerichte Vlaardingse Bestuurdersbond. Daarbij sloot zich een tiental bonden aan, die de belangenbehartiging van haar leden uitbreidde door op 26 maart 1908 het Bureau voor Arbeidsrecht op te richten, een voorloper van de Juridische Dienst. Hoogerwerf was daarnaast voorzitter van de Volksbond tegen Drankmisbruik, maar ook de politiek liet hem niet onberoerd. Meerdere malen stond hij samen met Buis namens de SDAP kandidaat voor de gemeenteraad. Als er in de raad een zetel vrijkwam door overlijden of anderszins, werden er volgens het geldende districtenstelsel tussentijdse verkiezingen gehouden.
SDAP In 1917 vierde het proletariaat van Vlaardingen dubbel feest, toen in twee districten gekozen moest worden. Een droom werd werkelijkheid: Jan Hoogerwerf werd op 13 juli 1917 gekozen en in november werd Jan Buis weer kandidaat gesteld. Toen zag men in Vlaardingen het rode gevaar pas echt naderen. Vandaar dat alle andere partijen stelling namen tegen de SDAP. Secretaris Arie Pleijsier noemde dit in zijn jaarverslag het mooiste compliment dat men de SDAP kon maken. Het was voor het eerst dat de gehele burgerlijke macht verenigd optrok tegen de sociaal-democraten. Buis won uiteindelijk van een anti-revolutionaire kandidaat. In het begin kreeg Buis in de pers veel kritiek. De tegenstanders
Nieuwsb r i e f
17e jaargang nummer 1, maart 2004
zagen met lede ogen de macht van de SDAP groeien. Het ledental verdubbelde van 102 naar 205 en met twee vertegenwoordigers in de raad werd de SDAP in Vlaardingen een gevreesde tegenstander. In enkele jaren was een klein geminacht partijtje uitgegroeid tot een krachtige organisatie. Het aantal SDAP-raadsleden steeg in de loop der jaren en Hoogerwerf bleef als gewaardeerd fractievoorzitter al die tijd het middelpunt. Tijdens een verkiezingsactie overleed hij plotseling op 10 juni 1931, op 56-jarige leeftijd. Zaterdagmiddag 13 juni stonden duizenden langs de weg om een laatste groet te brengen aan een alom gewaardeerd mens. Bij het grafmonument van Hoogerwerf, met zijn prachtige kop in brons en een veelzeggende tekst, begon tientallen jaren lang de eerste mei; 'de dag van vreugde en strijd' met een herdenking van deze oprechte strijder. Jan Buis nam het roer voortreffelijk over, voortgaande op de koers die hij samen met Hoogerwerf had gevolgd. De SDAP steeg in 1935 van vijf naar zeven zetels en werd de grootste partij in Vlaardingen. Men moest deze club toen wel een wethouderszetel toestaan. Dat ging weliswaar met pijn, want Buis kreeg maar twaalf stemmen. Negen stemmen gingen naar anderen of werden blanco uitgebracht. Buis bedankte de voorstemmers, maar noemde het teleurstellend dat niet meerdere leden van de andere fracties lering hadden getrokken uit de verkiezingsuitslag. Deze tegenstanders betoogden dat het niet ging om wantrouwen tegenover Buis, maar dat 'Buis een fractie vertegenwoordigde die zich niet schaarde achter vorstendom en vaderland, maar wel achter wat er in 1918 gebeurde met de revolutie van Troelstra en in 1933 met de muiterij op de Zeven Provinciën'.
Besluit Terug naar 26 april 1905. Op die dag kwam het eerste brood uit de oven van de coöperatieve brood- en kaakbakkerij. Het onstaan van die coöperatie is te danken aan 'Wij streven naar verbetering', dat in 1903 wegens het gebrek aan zaalruimte het initiatief nam een Volksgebouw te stichten. Onder andere op advies van de grote Amsterdamse voorman F.M. Wibaut werd de coöperatie opgericht, die een deel van de overschotten jaarlijks in een fonds stortte. Daaruit werd in 1921 (!) inderdaad het Volksgebouw gefinancierd. De enerverende geschiedenis van dat gebouw is een verhaal apart. Herman van der Lee. Bronnen: De geschiedenis der stad Vlaardingen door mr. Sprenger van Eijk, Vissen bij de Vleet door Hans van der Sloot, Het zout verzonken door M.P. Zuidgeest, Encyclopedisch woordenboek van K. ter Laan (1937), Stadsarchief, Jan Buis, de ijzeren voorvechter plus knipselarchief Herman van der Lee. 9
vervolg van pagina 5 teloos en dat zal een desastreuze uitwerking hebben op de toekomstige bereidheid aan een staking deel te nemen. Heeft een mislukte staking een rampzalige invloed op de stakingsbereidheid, voor de werkgevers is het vanzelfsprekend een enorme opsteker. Die weten hoe groot de kracht van de bond werkelijk is en weten voor de nabije toekomst hoe daarmee om te gaan. Aan deze redenering ontleent Polak een extra argument voor een stevige stakingskas. Een krachtige bond, met ruime eigen middelen, laat zich door werkgevers niet zo gauw omver blazen. Integendeel, werkgevers zullen geneigd zijn sneller hun knopen te tellen. “Deze wetenschap zal hem er in vele gevallen toe brengen zoodanige concessies te doen, dat een vreedzame oplossing van het geschil mogelijk wordt. En zoo is het ook in het groot. De Amsterdamse Juweliers-Vereeniging weet dat de ANDB beschikt over ruime inkomsten, dat hij een flinke kas bezit, dat hij, daardoor en door het steeds stiptelijk nakomen van al zijn financiële verplichtingen, zich in een groot crediet verheugt, welke wetenschap deze werkgevers-organisatie er toe brengt, den Bond niet te behandelen als quantité négligeable, en het alleen in het uiterste geval te laten aankomen op een conflict. Een zeer voorname betekenis van een behoorlijke weerstandskas is dus, dat zij preventief werkt, dat zij veel strijd voorkomt.” Polak weet velen in de vakbeweging rond 1900 te overtuigen van de noodzaak van een goed gevulde stakingskas. Ze bundelen zich na 1905 in het NVV. Maar zijn ideaal van een centrale weerstandskas binnen het NVV laat nog enkele decennia op zich wachten. Polak streefde in eerste instantie naar niet meer dan een wederzijds verzekeringssysteem tussen de bonden onderling. Iedere bond heeft een eigen weerstandsfonds, maar als de ene betrokken zou zijn bij een conflict, zouden de anderen verplicht kunnen worden vanuit hun weerstandskassen bij te springen, op voordracht van het hoofdbestuur van het NVV. Vanaf 1908 zou er dan een gezamenlijk fonds moeten zijn. Die datum werd menigmaal opgeschoven. Ook van de verplichte ondersteuning van de stakingen van zusterorganisaties kwam niet veel terecht. Het resultaat was dan ook dat de bedragen die ieder der bonden bij stakingen in het eigen vak uitkeerde, de steun overtroffen die aan de anderen in hun conflicten gegeven werd. Het NVV-Verbondsbestuur wilde geen haast maken, omdat andere zaken in de opbouw en ontwikkeling van het NVV voorrang behoefden. De vorming van een centrale stakingskas zou de contributie aan het verbond te snel opvoeren en dat zou de aansluiting van andere bonden in de weg kunnen staan. Pas in de jaren twintig komt er een centraal weerstandsfonds. Het bestaan ervan komt na de Tweede Wereldoorlog goed van pas. De wederopstanding van het NVV kan eruit worden bekostigd. Van de twee miljoen gulden die ervoor wordt uitgetrokken, blijkt begin 1946 slechts de helft ervoor te zijn aangewend. Even lijkt het dan niet nodig om het aan te vullen. De sociale vrede die wordt nagestreefd, lijkt de staking voor de erkende vakbeweging als strijdmiddel in het nog op te richten vakbondsmuseum bij te zetten. Het kabinetsbeleid dwingt echter tot een stok achter de deur. Vandaar dat in 1950 stemmen opgaan de aanvulling van het weerstandsfonds weer ter hand te nemen. Tegelijkertijd wordt het beheer ervan gecentraliseerd. Eindelijk komt dat model in de buurt van Polaks ideaal. Jeroen Sprenger
Nieuwsb r i e f
17e jaargang nummer 1, maart 2004
Liedjessignaleringen Eind januari heeft cabaretier Freek de Jonge een website met een unieke collectie Nederlandse straatliederen geopend. Eeuwenlang maakten straatzangers een onlosmakelijk onderdeel uit van het straatbeeld. Zij zongen over sociale ellende, moord- en doodslag en rampen. In tal van liedjes gaat het over sensatie, bedelen, politiek, liefde en familie. Populaire liedjes verschenen in gedrukte liedbladen en kleine brochures, die als ‘extra’ verdienste op straat werden verkocht. Een mooi voorbeeld hiervan is het Bergmanslied, dat aan het begin van de jaren dertig werd aangeboden door een werkloze mijnwerker. Deze vader van zes kinderen trachtte op een eerlijke wijze zijn gezin te onderhouden. Hij zong: “Ontelbare malen ben ik afgedaald In die eenzame donkere Mijn In de nieuwe Staatsmijn Maurits Die U, Geachte Burgers, wel bekend zal zijn Nacht of dag, waar ik ook voor stond Altijd vroolijk en even blij. Totdat ’t noodlot voor mijn deur stond. Dat ik ook werkloos geworden zij. Waarde Burgers, wil dit lied aanhooren. Van een Mijnwerker zooals U ziet Ik heb vaak tusschen de stille, donkere muren Zitten hakken en kloppen waar U niet ziet. Waar gevaar of nood nabij was, Altijd voor een ieder klaar gestaan. En daarom vraag ik U, Geachte Burgers Om een Mijnwerker in nood niet voorbij te laten gaan. ’t Mijnwerkersgezin dat vraag U nederig: Koop nu toch eens voor deze keer Mijn eigen gemaakte verzen: ’t Is toch maar voor eene keer! En dan zullen wij U allen dankbaar zijn, Als U steunt een werkloze uit de Mijn. Hebt gij kleeren, hebt gij schoeisel Waar gij lang mee hebt gedaan,
Nu voor U geen waarde hebben: Neem dit lied als koopsom aan.” De straatliedjes vormen een interessante bron voor het dagelijkse leven en de arbeiderscultuur. Veel thema’s uit het arbeidersbestaan komen in de liedjes aan de orde zoals tbc, stakingen, werkloosheid en de arbeidsomstandigheden. Het dramatisch gehalte is niet zelden zeer groot, zoals blijkt uit het lied Mijnwerker 108.
En een nummer: honderd acht, En toen werd hij met de and’ren Diep de aarde ingebracht. Zwijgend zwoegden zwarte werkers, Zwetend met gekromden rug Plots een knal en toen een noodkreet: Naar de hoofdschacht! Red je vlug! Toen ze wijkend voor het mijngas Boven kwamen uit die schacht Bleek het dat men iemand miste, Dat was ……… nummer honderd acht.
“In een dorpje in het mijnland Hadden zij hun schamele brood Daag’lijks ging hij kolen delven In de klauwen van den dood Samen hadden zij hun jongen Met veel zorgen groot gebracht En voor ’t eerst zou hij met vader Meegaan in de donk’re schacht.
Een brigade zwarte helden Daalden met de lift weer af, Worst’lend of het duister mijnbeest Hun zijn offer weder gaf. Op den bodem van de schacht Waar hij nog was heen gekropen, Lag het lijk van honderd acht.
Moeder maakte hem een werkpak Om mee in de mijn te gaan, Af en toe viel op haar naaiwerk Plotseling een groote traan. Want hun jongen was er trots op Dat hij werken ging, die schat. Maar zij dacht aan ongelukken. Hij was alles wat ze had.
Stil werkt nu zijn grijze vader In de mijn met z’n verdriet, Peinzend waarom ’t kind moest sterven En de dood hem leven liet. Thuis zit een bedroefde moeder. Af en toe streelt zij zacht ’t eerste werkpak van haar jongen met zijn nummer: honderd acht.”
En op zeek’ren morgen ging hij Met z’n vader naar de mijn, Fier omdat hij nu een man was, En z’n ouders steun kon zijn. En ze gaven hem een mijnlamp
Douwe Wouters (1876-1955) en Julius Moormann (1889-1974) waren grote verzamelaars van het Nederlandse straatlied. Zij verzamelden samen ruim 15.000 voornamelijk Noord-Nederlandse liedjes. Na 1945 kwam deze collectie in het bezit van de Koninklijke Bibliotheek en van het Meertens Instituut. Deze collectie is nu op internet gezet: www.geheugenvannederland.nl. Op de website worden de liederen als afbeelding met de complete tekst gepresenteerd. Het is mogelijk om te zoeken op woorden uit de eerste twee regels en op trefwoorden. De populairste melodieën zijn op deze site te beluisteren. De oorspronkelijke tekst wordt gezongen door hedendaagse Nederlandse zangers.
Algemene ledenvergadering VHV Op zaterdag 24 april 2004 wordt de tweejaarlijkse algemene ledenvergadering (ALV)van onze vereniging gehouden in het Vakbondsmuseum / De Burcht in Amsterdam. De leden ontvangen daarvoor nog een uitnodiging. De ALV bestaat uit een huishoudelijk deel, waarin het beleid en de verrichtingen van bestuur en ledenraad (LR) worden besproken. De leden, die zich als deelnemer hebben opgegeven, ontvangen hiervoor de Jaarverslagen 2002 en 2003 alsmede de jaarrekeningen 2002 en 2003. De agenda met deze en andere stukken wordt verzonden nadat de aanmelding is ontvangen. De ALV benoemt de periodiek aftredende en eventueel nieuwe LR-leden. Traditiegetrouw komt ook een vakbondshistorisch onderwerp aan de orde, dat in de uitnodigingsbrief wordt aangekondigd. Geert Wagenaer, secretaris 10
Jacques van Gerwen
Nieuwsb r i e f
17e jaargang nummer 1, maart 2004
Nieuwsbrief Vakbondshistorische Vereniging
Elie Smalhout 1889-1939
Kunstenaar met passie en overtuiging Elie Smalhout wordt op 1889 geboren in de Vrolikstraat in Amsterdam-Oost in een eenvoudig vrijzinnig, joods diamantbewerkersmilieu. Vader Barend werkt als versteller. Moeder Sientje werkt thuis als slijpster. Van zijn ouders krijgt Elie een sterk ontwikkeld rechtvaardigheidsgevoel mee. Hij tekent graag en veel maar zijn ouders willen dat hij een vak leert en dat is uiteraard het diamantvak. Zo wordt Elie in 1906 op 17-jarige leeftijd leerling-diamantslijper bij de firma Koster en Bottenheim. Na twee jaar is hij volleert slijper. Hij wordt lid van de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkersbond. Totdat hij in 1920 werkloos wordt, blijft hij werkzaam in het diamantvak. In 1911 ontmoet Elie zijn latere vrouw Bregtje Sombogaart, een niet-joods meisje, met wie hij in 1918 trouwt. Bregtje komt uit een arm gezin. In de voetsporen van haar moeder wordt zij aanvankelijk dienstbode. Maar Bregtje wil hogerop in het leven. Via avondstudies aan de handelsschool werkt zij zich op tot boek- en procuratiehoudster bij de socialistische uitgeverij De Vooruitgang. Na hun huwelijk betrekt het paar een bovenwoning op het pas opgeleverde Transvaalplein 12 (nu 19). Er heerst een groot saamhorigheidsgevoel onder de eerste, overwegend joodse socialistische bewoners. Elie en Bregtje krijgen twee kinderen: zoon Bob wordt in 1927 geboren, dochter Eline in 1932. Zijn eerste tekenlessen krijgt Elie van Albert Hahn Sr. Na de lagere school, in 1903, wordt hij tot 1906 hulp op diens atelier. Vooral in zijn eerste spotprenten is de invloed van Hahn duidelijk herkenbaar: lineair, sierlijk en rond. Ook na 1906, als hij het diamantvak ingaat, blijft hij tekenen. Zijn directe omgeving vormt zijn voornaamste inspiratiebron: de oude jodenbuurt en zijn bewoners, hun huizen en de straatjes. Als hij in 1920 werkloos wordt, stimuleert zijn vrouw Bregtje hem om van zijn passie zijn beroep te maken. En zo gebeurt het. Bregtje zorgt voor het inkomen – tot 1927 als hun eerste kind wordt geboren – en Elie gaat naar de academie. In 1920 krijgt Elie een studiebeurs van de stichting ‘Plaats voor Begaafden’. Hij gaat naar de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam. In 1926 verlaat hij de academie met twee Middelbare Nijverheidsakten op zak. Als kunstenaar is Elie niet vernieuwend. Eerder volgt hij bestaande stromingen. Aan discussies in de SDAP over de plaats die kunst in het socialisme zou moeten in-
nemen, neemt Elie niet actief deel. Hij voelt zich meer ambachtsman dan kunstenaar.
De beweging In de jaren twintig ontwikkelt de socialistische beweging een ware propagandacultuur op straat: vlaggen, spandoeken, gevelborden, schilderingen op schuttingen, affiches en praalwagens. Ook Smalhout is hier volop bij betrokken. Voor 1-meioptochten en verkiezingsmanifestaties van de SDAP ontwerpt hij praalwagens en tableaux-vivants. Samen met Jan Rot maakt hij toverlantaarnplaatjes voor de film Instructie voor den Kiezer. Hij ontwerpt affiches voor verkiezingen en grote manifestaties zoals de ontwapeningsdemonstraties. Het bloeiende buurtleven aan het Transvaalplein – afdeling VI van de SDAP – staat geheel ten dienste van de arbeidersbeweging. De gemeenschappelijke tuin is, evenals het plein, een ontmoetingsplaats. Vanuit de erker van de familie Smalhout worden de buurtbewoners regelmatig toegesproken. Tijdens verkiezingen en 1-meifeesten ontwerpt Smalhout de gevelborden en versieringen voor het Transvaalplein. De grote borden schildert hij samen met zijn vriend Sander Hartog, bijgestaan door een groep enthousiaste schilders en plakkers. Iedereen werkt vrijwillig mee. Verder ontwerpt hij jaarverslagen van de federatie Amsterdam van de SDAP en illustreert hij brochures. Voor diverse dag- en weekbladen van de partij en de vakbeweging maakt hij spotprenten, beeldverslagen van bijeenkomsten en propagandatekeningen. Smalhout illustreert joodse bladen die nauw met zijn denkbeelden verbonden zijn. Zo publiceert het weekblad De Vrijdagavond zijn portretten van bekende joodse Nederlanders en De Joodse Invalide diverse illus-
traties en tekeningen. Daarnaast tekent Smalhout propagandaprentjes voor het Joods Nationaal Fonds. In 1933 verschijnt naar aanleiding van de gebeurtenissen in Duitsland, het socialistisch-zionistische orgaan ‘Koemie Orie’ (sta op en verlicht) van de beweging ‘Paole Zion’ (de arbeiders van Zion). Ook Smalhout maakt zich grote zorgen over de toekomst van de joden. Zijn idealen en rechtvaardigheidsgevoel worden bedreigd door de opkomst van het fascisme en de aanhoudende werkloosheid in de jaren dertig.
Leerlingen In 1927 krijgt Smalhout een baan als leraar aan de gemeentelijke avond Ambachtsschool te Alkmaar. Twee jaar later, in 1929, volgt zijn benoeming tot tekenleraar aan de pas opgerichte A.B. Davidsschool, een nijverheidsschool in Amsterdam, die zich speciaal richt op joodse kinderen. Voor de schoolvereniging maakt hij affiches die opvallen door de humoristische en stripachtige trant van tekenen. Daarnaast maakt hij een serie portretten van zijn leerlingen. Smalhout is bij hen zeer geliefd. Tot zijn dood in 1939 blijft hij verbonden aan beide scholen. Een tentoonstelling in het Vakbondsmuseum toont de vele facetten van de kunstenaar Elie Smalhout. Dit kan dankzij de stimulerende en intensieve samenwerking met het Joods Historisch Museum, waar de artistieke nalatenschap van Smalhout zorgvuldig wordt beheerd. Nagenoeg al het getoonde werk is afkomstig uit dit museum. De tentoonstelling in het Vakbondsmuseum De Burcht is te bezichtigen van 27 april t/m 29 augustus 2004. Wietske van Agtmaal
Website VHV De website van de VHV houdt de leden op de hoogte van ontwikkelingen binnen de vereniging. Daarnaast biedt www.vakbondshistorie.nl allerlei nieuws over vakbondsgeschiedenis. Nieuw op de site is een column van een gastschrijver. De eerste is Ton Laffeber, oud-districtsbestuurder FNV Noord. Verder is de beschrijving van de naamgeving van de FNV-gebouwen aangepast aan de huidige ontwikkelingen. Standaard staan alle activiteiten van de VHV en van het vakbondsmuseum op de site vermeld. Leden die op de hoogte willen blijven van de laatste nieuwtjes op de website kunnen een mail sturen naar:
[email protected].
11
Nieuwsb r i e f
17e jaargang nummer 1, maart 2004
Rotterdam op zoek naar actieverleden
Het groot stakingsrumoer van 1970 In 1970 werd er in Rotterdam in de havens en op de werven gestaakt. De na-oorlogse geleide loonpolitiek werd opgeblazen. De ergernis en woede over de koppelbazenpraktijken namen onbeheersbare vormen aan. De bonden verloren de greep op het overleg toen van onderop de vlam in de pan sloeg. De grote stakingsacties staan najaar 2005 centraal in een breed actieplan van de Vakbondshistorische Vereniging (VHV) in Rotterdam Het initiatief tot meer aandacht in Rotterdam, Rijnmond en verdere regio werd vorig jaar geboren als sluitstuk van een korte leergang van vier bijeenkomsten in de Maasstad, waar de vakbondsgeschiedenis van na 1945 centraal stond. Die terugblik smaakte goed en leidde tot de vraag of er niet meer te ondernemen valt. Een nieuwe korte leergang? Dat kon (en kan nog). Maar wellicht dat een bredere aanpak
meer zoden aan de dijk zou zetten en meer mensen, organisaties en bonden zou weten te mobiliseren. Die vraag werd door een kleine groep mensen – vooral oud-vakbondsbestuurders – in een aantal bijeenkomsten bij FNV Bondgenoten besproken. Na een aantal verkennende besprekingen, met een hoog kennismakingsgehalte, kwam op den duur toch een meer omlijnd plan op tafel. Er verscheen een notitie over 'Het groot stakingsrumoer van 1970' met als doelstelling aandacht te besteden aan het langere (stakings)verleden, de acties van 1970 (en daaromheen) en de lessen voor vandaag en de verdere toekomst.
Werkgroep
De notitie noemt een aantal mogelijke acties, zoals: de organisatie van een grotere manifestatie, waarbij gedacht wordt aan de inrichting van een (bescheiden) tentoonstelling, en de organisatie van een themadag met discussies, aansluitend op de actualiteit; de manifestatie kan aansluiten bij de Open Havendagen, najaar 2005; de verzorging van één of meer publikaties, bijvoorbeeld een uitgave voor een groter publiek (beroepsonderwijs e.d.) en een meer analyserende uitgave; stimuleren van onderzoek in samenwerking met universiteit of hogeschool nadruk op de aandacht op scholen voor de inzet van de vakbeweging.
damum, de media, Kamer van Koophandel, Maritiem Museum en nog veel meer. De werkgroep wil de komende maanden gebruiken om een breed netwerk te mobiliseren. Mogelijk nemen we op sommige punten te veel hooi op de vork, maar dat is van later zorg. Te vroege bescheidenheid lijkt te snel op gebrek aan durf en daar ontbreekt het deze werkgroep bepaalt niet aan.
Onder voorzitterschap van Ton Broere uit Vlaardingen is een stuurgroep van rond de tien mensen geformeerd. De meesten hebben zelf de acties van 1970 direct meegemaakt. Bovendien beschikken zij in veel gevallen over een duidelijk historische belangstelling, zodat ze met hun eigen aanwezigheid ook hun kennis van zaken van relevante instellingen en organisaties inbrengen. Voorbeelden daarvan zijn hun ervaringen met het Gemeentearchief, Historisch Museum Rotterdam, de verschillende vakbonden, Erasmus Universiteit, Historisch Genootschap Rottero-
Colofon De Nieuwsbrief is een uitgave van de Stichting FNV-pers te Amsterdam in opdracht van de VHV en verschijnt vier keer per jaar. 17e jaargang, nr. 1, maart 2004 Redactie:
Jacques van Gerwen Harry Peer Jeroen Sprenger Eric-Jan Weterings (eindredactie, tel. 020-6648296) Wim de Vrind (redactiesecretaris, tel. 020-6404107)
Redactieadres: Palestrinastraat 13HS 1071 LC Amsterdam tel. 020-6648296
[email protected] Internet
www.vakbondshistorie.nl
Vormgeving:
ACI Ontwerpstudio Amsterdam
Druk:
ISSN 1384-7457
ACI Offsetdrukkerij Amsterdam
12
Wie meer wil weten of zich aan wil sluiten kan het beste terecht bij Ton Broere: 010 - 474.97.60,
[email protected]. Huug Klooster