Nieuwsb r i e f 16e jaargang nummer 1
maart 2003
Een bijzondere kijk op de spoorwegstakingen van 1903
Zaterdag 8 februari 2003. Ledenvergadering van de VHV in de Verbondsraadzaal van De Burcht in Amsterdam. Voor een ruim zeventig mensen groot gezelschap prijst voorzitter Jaap van der Linden onze belangstelling voor de Spoorwegstakingen van 1903. De pers heeft het over dit onderwerp laten afweten. Waarlijk een historische locatie om stil te staan bij de gebeurtenissen van een eeuw geleden.
In dit nummer o.a. pag 1 + 3 Ledenbijeenkomst Spoorwegstaking 1903 pag 2 Het BWSA: het einde en een nieuw begin pag 3 Dwarsligger pag 4,5 Tastbaar verleden. Ome Jan en Zonnestraal pag 6,7 Abraham Kuyper. Volkspetionnement en Spoorwegstaking pag 8,9 Katholieke vrouwen pag 10 Het woord ‘staken’ pag 11 Museumnieuws pag 12 FNV Fré Cohen
Op deze plek figureerden de hoofdrolspelers van het belangrijkste arbeidsconflict uit de vorige eeuw. De arbeiders van de spoorwegmaatschappijen hadden de eerste staking glorieus gewonnen. De euforie was groot. Het was even stil in het andere kamp. Vervolgens sloeg de overheid meedogenloos terug. Het Comité van Verweer tegen de worgwetten van Kuyper beraadslaagde in dit gebouw over het optreden tegen het wetsvoorstel om stakingen van spoorwegpersoneel en ambtenaren te verbieden. De veertig vertrouwensmannen die het spoorwegnet op strategische plekken in het land zouden platleggen, kwamen er op 5 april 1903 bij elkaar. Een overmacht van militairen en politie stond klaar om de volgende dag de staking te breken. Bij de organisatie daarvan ging ook nog van alles mis. Volgens inleider Nico Marcus had het niet veel gescheeld of de leider der sociaaldemocraten Troelstra was bijna vermoord in deze zaal in de bewogen nacht van 12 op 13 april 1903. Toen werd teruggeblikt op de verloren staking van de week ervoor. De aanwezigen huiverden. Marcus wees 1
erop dat er na het ontslag van rangeerder Dirk Vreeken nog vele volgden, tot alleen al bij het spoor 2000 arbeiders en in totaal ongeveer 5000 man.
Abraham Kuyper Jan de Bruijn van de Vrije Universiteit probeerde begrip te wekken voor de rol van minister-president Abraham Kuyper in dit sociale en politieke conflict van ongekende omvang. De Bruijn riep het volkspetionnement van 1878 onder leiding van Kuyper in herinnering. 305.000 protestanten en 164.000 katholieken (bij een aantal kiesgerechtigden van slechts 120.000) zetten hun handtekening tegen een wetsontwerp waarbij het onderwijs voor confessionelen er slecht van afkwam. Het beroep op de koning om niet te tekenen, was vergeefs. Gelukkig maar, stelde De Bruijn. Als Willem III de eisen had ingewilligd zou schade zijn berokkend aan de parlementaire democratie. Vervolgens trok historicus De Bruijn een parallel met 1903. Kuyper had constitutioneel een
vervolg op pagina 3
Nieuwsb r i e f
16e jaargang nummer 1, maart 2003
Het BWSA
Een einde en een nieuw begin Deel negen Als op 6 maart 2003 het negende deel verschijnt van het Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland (BWSA), dan is dat voor het BWSA het einde van het papieren tijdperk. Na 50 jaar komt er een einde aan een project – ooit begonnen door P.J. Meertens (meneer Beerta in Het Bureau van Vos-kuil) – dat in negen kloeke boekdelen 574 mannen en vrouwen portretteert, die van belang zijn voor de ontwikkeling van de arbeidersbeweging of het socialisme. Het negende deel onderscheid zich van de andere delen, omdat het geen nieuwe levensschetsen bevat. Deel negen is een verantwoording met correcties, aanvullingen en een uitgebreide index van de vele honderden personen en organisaties die worden genoemd in de 574 levensschetsen. Een ‘who is who’ van een eeuw Nederlandse arbeidersbeweging van 1848 tot 1940. Ook de literatuuropgave is geactualiseerd en dat alles maakt van deel negen een bronnenboek bij uitstek, onmisbaar voor eenieder die zich interesseert voor de geschiedenis van het socialisme en de arbeidersbeweging. In 1983 maakt de toenmalige redactie van het BWSA haar ‘verlanglijstje’ bekend en publiceert in het Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis een lijst van personen, van wie het in hun ogen de moeite waard is om een levensschets te maken en die te publiceren in het BWSA. De lijst telt 495 personen, waarvan er daadwerkelijk 437 in het BWSA zijn terechtgekomen. In de loop der jaren zijn er dus nog 137 mensen bijgekomen, maar ook 58 afgevallen. Dat laatste gebeurde vaak omdat er geen auteur gevonden kon worden. Het werk is dus wel af, maar er is wel iets te wensen overgebleven. We zijn inmiddels twintig jaar verder en nieuwe personen dringen zich als het ware op om ook door middel van een levensschets in de herinnering voort te leven. Anders gezegd: het BWSA is wel als project gereed, maar daarmee zijn allerminst de bedoelingen achterhaald.
Digitaal Aangezien er nog steeds vrouwen en mannen uit het rijke milieu van socialisme en arbeidersbeweging zijn te portretteren, is er alle reden om het BWSA een tweede
leven te laten beginnen en het aantal levensschetsen uit te breiden, zij het nu door middel van digitale publicatie. De redactie stopt dan ook niet na deel negen, maar gaat zich richten op uitbreiding van het aantal levensschetsen in het BWSA. Met een beetje fantasie zou je dat deel tien kunnen noemen. Als op 6 maart deel negen wordt gepresenteerd, wordt ook de BWSA-website ten doop gehouden. Een website geeft meer mogelijkheden dan een boek, of misschien beter gezegd, heeft minder beperkingen. Je hoeft immers niet te wachten tot iedereen zijn bijdragen heeft geleverd alvorens het boek kan worden gedrukt. Op een site kan immers iedere nieuwe bijdrage vrijwel onmiddellijk worden geplaatst. Om de nieuwe digitale mogelijkheid optimaal te benutten is de gedachte om enerzijds het BWSA met nieuwe levensschetsen uit te breiden en anderzijds om aan de site een zogenoemde ‘werkbank’ te verbinden. De redactie heeft zich voorgenomen om een nieuwe lijst op te stellen van personen waarvan een levensschets gewenst is, om daar vervolgens auteurs bij te zoeken. Plaatsing van een schets gebeurt onder dezelfde voorwaarden als eertijds bij het papieren BWSA. De kwaliteitseisen voor plaatsing van een schets blijven gehandhaafd. Alleen de beperking ‘tot 1940’ komt te vervallen. We denken dat bijvoorbeeld Adri de Boon (CBT, FWZ, NVV), maar ook Frans Dohmen (R.K. Mijnwerkersbond) en Anke Weidema (ANMB) een plek verdienen in het BWSA, maar er zijn er natuurlijk meer. De website is te bekijken onder www.iisg.nl/bwsa/
BWSA-werkbank ‘Digitaal-gaan’ is een tweesnijdend zwaard. Je kunt niet alleen makkelijker publiceren, maar ook gemakkelijker commentaar en bijdragen binnenkrijgen. Om daarvan zo goed mogelijk gebruik te maken, wil de redactie van het BWSA aan haar site een werkbank verbinden. Een werkbank is wat de titel al suggereert: opslaan van basismateriaal en laten zien wat in bewerking is. In de eerste plaats geeft het de redactie de mogelijkheid om de lijst van personen waarvan een levensschets gewenst is, 2
te publiceren. Aangegeven wordt of er voor de levensschets al een auteur gevonden is of dat er nog een wordt gezocht. De lijst kan periodiek worden aangevuld, mede op voordracht van bezoekers van de site. De ‘leveringsvoorwaarden’ van levensschetsen kunnen worden vermeld op de site ofwel, met andere woorden, waaraan moet een schets voldoen om in het BWSA te worden opgenomen. De werkbank moet, uiteraard binnen het gegeven raamwerk van socialisme en arbeidersbeweging, een hulpmiddel zijn voor eenieder die bezig is een levensschets op te stellen of op zoek is naar biografische informatie. Hulpmiddelen van de werkbank zijn, naast links naar sites waar informatie kan worden gevonden, een bank voor de publicatie van basismateriaal. Daarbij kan gedacht worden aan overname van de biografische schetsen uit de diverse werken van Vliegen en Oudegeest, maar ook aan materiaal dat te vinden is in gedenkboeken. Het gaat om letterlijke overnamen met bronvermelding. Ook beschikbare (ego)documenten, die her en der beschikbaar zijn, komen in aanmerking voor publicatie op de werkbank, evenals necrologieën in kranten en vakbladen. Het zal even tijd kosten, maar de BWSA-werkbank kan uitgroeien tot een ‘startpagina’ voor de productie van korte biografieën.
Actieve bijdrage Leden van de Vakbondshistorische Vereniging hebben gezamenlijk veel kennis van de historie van de arbeidersbeweging. Het zou prachtig zijn als zij deze kennis beschikbaar stellen en overdragen. Binnen de context van het BWSA gaat het daarbij natuurlijk om kennis over personen. Niet alleen personen aan de top van de arbeidersbeweging, maar ook – en misschien wel vooral – mensen uit de afdelingen. VHV-leden zijn dan ook van harte uitgenodigd suggesties te doen en bijdragen te leveren. Informatie die in de afdelingen beschikbaar is over vakbondsmensen van lokaal, regionaal of nationaal niveau, of ze nu legendarisch zijn of niet, zijn van harte welkom. E-mail:
[email protected] Jacques van Gerwen
Nieuwsb r i e f
16e jaargang nummer 1, maart 2003
Dwarsl i g g e r
KONINGIN WILHELMINA EN DE SPOORWEGSTAKINGEN VAN 1903
Velen verloren bij de Spoorwegstakingen van 1903 hun hele hebben en houwen. Een enkeling won wat. Bijvoorbeeld koningin Wilhelmina. In ‘Eenzaam maar niet alleen’ kijkt zij terug op deze schokkende periode in haar leven: “Waar de spoorwegstakingen van 1903 buiten het bestek van dit boek valt, ga ik daarop niet in als feit. Deze gebeurtenis heeft echter diep ingegrepen in de gang mijner innerlijke ontplooiing, want de Leiding in mijn leven heeft juist door dit gebeuren mij tot het inzicht gebracht, dat heel het leven in al zijn vormen en geledingen alleen dan bewaard wordt voor rampen, indien het in Gods licht gezien wordt. De bij mij toen nog ontbrekende vastheid van overtuiging in dezen kwam. De lijn was getrokken, die van toen aan door heel mijn denken, spreken en handelen gelopen heeft”. Het zal de lezer niet verbazen dat koningin Wilhelmina weinig op had met de Spoorwegstakingen van 1903. “Overmoed moet gebroken”, tekent zij op 13 februari op. Ze was bang dat acties zouden kunnen overslaan naar de miliciëns en de vloot. In de Troonrede van dat jaar veroordeelde ze de stakingen als “een misdadige woeling” (de tekst zal wel van de hand zijn van minister-president A. Kuyper). Dat ging zelfs de StatenGeneraal te ver. De Eerste en Tweede Kamer distantieerden zich in hun adres van antwoord van deze woordkeus. Al te hard kunnen we Wilhelmina die opgroeide in een ‘gouden kooi’ en pas 22 jaar was, hier natuurlijk ook niet op aanspreken. Eigenlijk bevestigt haar houding de kritiek van republikeinen en socialisten op de monarchie. Met de opening van het Nationaal Vakbondshistorisch Museum op 1 mei 1991 maakte haar kleindochter Beatrix het allemaal weer goed.
vervolg van pagina 1
sterke positie. Hij slaagde erin de liberalen in te laten stemmen met de anti-stakingswet door een onderzoek naar en een verbetering van de positie van het spoorwegpersoneel in het vooruitzicht te stellen. De spreker erkende dat de stakingen afbreuk hebben gedaan aan Kuypers sociale reputatie. Kuyper heeft ook goede dingen gebracht, stelde De Bruijn. Het falen van de buitenparlementaire acties van 1878 en 1903 betekende voor velen een impuls om een plaats te veroveren in het parlementaire stelsel. Zo beschouwd heeft Kuyper bijgedragen aan de parlementaire richting van de sociaal-democraten. Een deel van de zaal was er stil van. Anderen grinnikten om deze verrassende redenering.
Harry Peer
Omstreden politicus Vanuit de zaal werden verschillende vragen gesteld aan de sprekers: Over grondrechten van burgers, over de wijze waarop Kuyper de liberalen over de streep trok en over steun aan Kuyper van de zijde van keizer Wilhelm II uit Duitsland. Iemand klaagde dat er weinig over de syndicalisten was verteld. Het antwoord op de vraag aan concessies van de spoorwegdirectie na de eerste staking stemde tot nadenken. Die consessies gingen niet veel verder dan intrekking van de ontslagen en een verbod op maatregelen tegen de stakers. Helaas was er niet meer gelegenheid voor discussie. Veel vragen bleven open. Al was er een parlementaire democratie, De Bruijn vergat te vermelden dat Nederland in 1903 nog steeds geen democratisch land was. Een groot deel van het volk was nog verstoken van het algemeen kiesrecht. Had het niet van waarlijk staatsmanschap getuigd als de emancipator van de kleine luyden oog had gehad voor de massa daarachter van hardwerkende mannen en vrouwen in ons land? Waarom werkte de minister-president er aan mee om een arbeidsconflict te verbreden tot een politiek conflict? Als Kuyper het had gewild en politiek bekwaam gemanoeuvreerd had, waren er geen worgwetten in de Tweede Kamer ter stemming gekomen. Dan zou Kuyper als een minister-president van alle Nederlanders de geschiedenis zijn ingegaan. Zo kun je stellen dat Kuyper een diepe kloof heeft geslagen in het Nederlandse volk en dat hij verantwoordelijk is voor de tweede spoorwegstaking en de ellendige toestand waarin de ontslagenen belandden. De tekening van Albert Hahn waarbij Kuyper een arbeider wurgt, getuigt daarvan. Harry Peer
3
Nieuwsb r i e f
16e jaargang nummer 1, maart 2003
Tastbaar verleden
Ome Jan en Zonnestraal Aan de rand van het Loosdrechse Bos in Hilversum staat een bank met de in eerste instantie raadselachtige tekst: “Dank aan ome Jan, 7 october 1948”. Een nadere toelichting ontbreekt. Naast de tekst een in steen uitgehouwen gele zon met gele zonnestralen. De bank is een dankbetuiging van patiënten van het Sanatorium Zonnestraal aan Jan van Zutphen, de stimulerende kracht achter Zonnestraal. Dit jaar 75 jaar geleden werd Zonnestraal geopend. Op het terrein tussen Rading en de Van Ghentlaan zijn nog vele sporen uit dit verleden van de TBC-bestrijding op initiatief van de Diamantbewerkersbond zichtbaar. Als alles volgens plan verloopt wordt de restauratie van het hoofdgebouw dit jaar bovendien afgerond. Johannes Andries (roepnaam Jan) van Zutphen wordt op 17 oktober 1863 in Utrecht geboren als zoon van een vrijzinnig protestantse wijnkopersknecht. Aanvankelijk in opleiding als timmermansleerling gaat hij na een val van een steiger werken in het “veiligere” diamantbewerkersvak. Als twintigjarige is hij al diamantslijpersbaas. In 1894 neemt hij de leiding over van een kleine staking en weet deze uit te breiden tot een algemene diamantbewerkersstaking, met in Amsterdam 10.000 deelnemers. Samen met Henri Polak richt hij nog tijdens de staking de Algemene Nederlandse Diamantbewerkersbond op. De belangrijkste activiteiten van Jan van Zutphen richten zich op sociale en sociaal-medische onderwerpen. Voor al de bestijding van de “witte pest” (TBC) heeft zijn aandacht. Op jonge leeftijd verloor hij reeds zijn moeder en oudste zus aan deze ziekte. In 1898 begint hij een inzamelingsactie om voor een vriend
sanatoriumverpleging mogelijk te maken.
Koperen Stelen Fonds Na allerlei losse solidariteitsacties krijgt de strijd tegen de TBC in 1905 een vaste vorm door de oprichting van het Diamantbewerkers Koperen Stelen Fonds “Nieuwe Levenskracht”. Doel van het fonds is om verpleging en herstel mogelijk te maken van georganiseerde diamantbewerkers in sanatoria en herstellingsoorden. Belangrijkste bron van inkomsten is aanvankelijk de inzameling en verkoop van de bij het slijpen van diamanten verbruikte koperen stelen. Tot aan de oprichting van het fonds worden de koperen stelen door de arbeiders verzameld om van te feesten. De opbrengsten van de koperen stelen zijn echter lang niet voldoende om een sanatorium van te bekostigen. Op aandringen van Jan van Zutphen blijft men zoeken naar een middel om zuiver diamantpoeder terug te winnen uit het
zwarte slijpersafval. In 1917 is daarvoor eindelijk een manier ontwikkeld. Het slijpersafval gaat voortaan naar het laboratorium van het Koperen Stelen Fonds. De opbrengst wordt gebruikt voor de strijd tegen de TBC. In 1919 is al meer dan 4 miljoen gulden bij elkaar gebracht en wordt in Hilversum een villa met landgoed in het Loosdrechtse Bos aangekocht voor de bouw van een sanatorium en arbeiderskolonie voor TBC-lijders.
Zonnestraal Voor de bouw van het sanatorium en werkplaatsen van de arbeiderskolonie is veel geld nodig. Henri Polak wil een solide gebouw vergelijkbaar met “De Burcht”, het kantoor van de ANDB. Architect Berlage wordt gevraagd, maar hij heeft het te druk en verwijst naar Jan Duiker. Deze representant van het zogeheten “Nieuwe Bouwen” is een groot voorstander van functioneel bouwen en van veel licht en lucht in de panden. De opvatting dat gebouwen aan moeten sluiten bij het gebruiksdoel en de voorziene gebruiksduur sluit prima aan bij de opvattingen en portemonnee van Jan van Zutphen. Omdat men verwacht dat er over dertig tot vijftig jaar een medicijn is tegen TBC, zouden de gebouwen zo economisch mogelijk gebouwd moeten worden. Symbool voor de moeizame totstandkoming is de tekst van Jan van Zutphen die nu nog steeds te vinden is op de toegangspoort aan de Van Ghentlaan: “Het Grote groeit, rijpt langzaam aan. Het Kleine bouwt en vormt het Grote. Zo is uit nietig materiaal dit schoons ontsproten”. Het complex krijgt de naam “Zonnestraal” naar de naam van het Belgische Koperen Stelen Fonds. In 1927 krijgt de neutrale “Vereniging Zonnestraal” de grond in erfpacht van het Koperen Stelen Fonds tegen betaling van één gulden per jaar. Van de belastingdienst wordt een vrijstelling verkregen van het daaraan verbonden schenkingsrecht van 15.998 gulden. Bij de bouw wordt zo snel mogelijk en zo zuinig mogelijk gewerkt. Kern van het gebouw zijn dragende kolommen en zo dun mogelijke vloeren van beton. Tussenmuren en gevels worden vervolgens aan het skelet gehangen. Als de levensduur van een gevelelement is verstreken kan eenvoudig een nieuw prefab-element ingehangen worden. Door deze werkwijze en de geplande levensduur van 30 tot 50 jaar zijn de gebouwen gevoelig voor betonrot gebleken. Vooral als de gebouwen in 1993 worden verlaten slaat het verval toe.
4
Nieuwsb r i e f
16e jaargang nummer 1, maart 2003
Werkplaatsen en arbeidskolonie Arbeidstherapie is op Zonnestraal een van de geneesmiddelen in de TBC-bestrijding. Economisch directeur J. v.d. Leen verwoordt het in 1948 als volgt: “Bedoeld wordt de betere, meer volledige genezing van de patiënt die door de arbeidstherapie wordt mogelijk gemaakt en beter de weg effent tot hernieuwde deelneming aan het productieproces, met geringere kans op instorting en de mogelijkheid om het afzakken van het gezin te voorkomen.” Een herstellend patiënt kan beginnen met één of twee uurtjes per dag en zo langzaam opbouwen tot een volledige dagtaak. Daarmee wordt voorkomen dat een genezen patiënt zonder recente werkervaring en routine weer in de normale maatschappij komt, met alle risico’s van terugval van dien. De werkplaatsen waarin de eerste ambachten van Zonnestraal worden uitgeoefend, zijn inmiddels weer in volle glorie te bewonderen. Via de toegangspoort aan de Van Ghentlaan komt de bezoeker in het Loosdrechtse Bos. Aan het einde van de weg staan vier gerestaureerde werkplaatsen, inmiddels overigens met een andere bestemming en niet toegankelijk. In 1927 ontwerpt architect Jan Duiker de eerste twee werkplaatsen met een constructie van houten spanten. Na het storten van de fundamenten bouwen de “nazorgpatiënten” zelf de werkplaatsen. Doordat de voor- en achtergevels geopend kunnen worden en in de zijgevels tuimelramen worden gemaakt, kan voldoende frisse lucht in de werkplaatsen komen. In die werkplaatsen wordt een meubelmakerij gevestigd. Bijzonder is de onder-
grondse stofafzuiging. Net als de latere werkplaatsen en het Hoenderpark levert men zowel aan Zonnestraal als aan derden. “In alle opzichten onderscheiden Zonnestraalmeubelen zich van massameubelen, terwijl de prijzen normaal zijn” aldus meubelmaker Roolvink in het eigen weekblad “Zonnestraalpost” in 1936. In de jaren dertig kunnen patiënten werken en een vak leren in maar liefst 18 beroepen, waaronder “administratie, scheren en haarknippen, schoenmaken en slachten (alleen varkens)”. Op de parkeerplaats bij de werkplaatsen staat een klok in de vorm van een zon met stralenkrans met de jaartallen 1928-1978 , een geschenk van het personeel in laatstgenoemd jaar.
Ome Jan Fonds De totale zorg voor de patiënt komt ook tot uiting in de oprichting van het “Ome Jan Fonds”. In overleg met de geneesheerdirecteur bieden de patiënten het fonds aan aan Ome Jan ter gelegenheid van zijn 67e verjaardag. Oorspronkelijk heeft het fonds de tandheelkundige verzorging van patiënten ten doel. Vanuit het fonds wordt al snel in bijzondere gevallen ook “stoffelijke hulp aan patiënten” geboden. In de Zonnestraalpost wordt daarover geschreven: “Niet alleen een ziek gebit, ook zorgen van allerlei aard werken nadelig en remmend op herstel bij ziekte”. En: “Zolang de gemeenschapszorg nog geen werkelijkheid is zal er geroeid moeten worden met de riemen die er zijn.”
Bezoekerscentrum en restauratie Eén van de onderdelen van het Zonnestraal-complex is iedere zondag van 12 tot 5 uur toegankelijk voor het publiek. In het in 1931 gebouwde Dienstbodenhuis “De Koepel” is een bezoekerscentrum ingericht (aan de achterkant van verpleeghuis Zonnehoeve, bij de ingang dagbehandeling). In het Dienstbodenhuis is plaats voor 18 dienstmeisjes met ieder een eigen zit-slaapkamer. Het huidige bezoekerscentrum heeft als doel aandacht te besteden aan het erfgoed van architect Duiker en aan de geschiedenis van Zonnestraal en het Koperen Stelen Fonds. Zo is onder andere een video te zien met de titel “Zonnestraal, drempels tussen lucht en aarde” (RQB/VPRO 1994). Ook is er aandacht voor de restauratie van het Zonnestraalcomplex. Na jarenlang zoeken naar geld wordt in 2001 eindelijk begonnen met de restauratie van het Hoofdgebouw waarin de algemene voorzieningen waren ondergebracht (keukens, badhuis, ketelhuis, administratie en eetzaal). De bedoeling is dat het gebouw in juni of juli van dit jaar wordt opgeleverd. Op de bovenverdieping is een vergaderlocatie en restaurant gepland. Op de benedenverdieping wordt gedacht aan een medische functie als revalidatie en plastische chirurgie. Let op de aankondiging in de volgende Nieuwsbrief. Christ Essens Bronnen o.a. Archieven van Zonnestraal en Koperen Stelen Fonds bij het IISG, Bezoekerscentrum “De Koepel” en Jan Schriefer.
Sanatorium ‘Zonnestraal’, Hilversum, 1928, van Ir. B. Bijvoet en Ir. J. Duiker. Bron: Nederlandse Bouwkunst na 1900.
5
Nieuwsb r i e f
16e jaargang nummer 1, maart 2003
Abraham Kuyper
Volkspetitionnement en Spoorwegstaking Het is 125 jaar geleden dat het Volkspetitionnement van 1878 werd gehouden, de grote adresbeweging onder orthodox-protestanten tegen de lager-onderwijswet van de liberale minister Kappeyne van de Coppello. De leiding van deze campagne onder ‘het volk achter de kiezers’ was in handen van de antirevolutionaire voorman Abraham Kuyper, die de publieke opinie met zijn dagblad De Standaard doeltreffend wist te mobiliseren. In vijf dagen tijds werd het Volkspetitionnement door 305.000 personen getekend. Een petitie van katholieken verwierf 164.000 handtekeningen. Indrukwekkende getallen in een tijd dat het aantal kiesgerechtigden voor de Tweede Kamer omstreeks 122.000 bedroeg. In het petitionnement werd een beroep op de koning gedaan de wet niet te tekenen. ‘Plaats, Sire, onder zulk een wetsvoordracht Uw koninklijke handteekening nooit’, sprak de leider van de antirevolutio-
naire delegatie toen hij het petitionnement aan koning Willem III overhandigde. Ondanks deze klemmende oproep tekende de koning de wet toch, en dat was maar goed ook. Want het Volkspetitionnement
6
had weliswaar een democratische inslag, omdat het uiting gaf aan een breed gedragen overtuiging onder het volk, maar het had ook een bedenkelijke kant. Het beroep op de koning om niet te tekenen, terwijl de wet door beide Kamers was aangenomen, was immers in strijd met het staatkundige stelsel van 1848, dat de macht bij het parlement had gelegd. In feite riep het petitionnement de koning op het parlement terzijde te schuiven. Zou Abraham Kuyper in de woelige dagen van de spoorwegstakingen van 1903 nog wel eens hebben teruggedacht aan de niet minder bewogen tijd van het Volkspetitionnement? Toen, in 1878, was hij de leider geweest van het volksverzet tegen een onrechtvaardige wet, die door de liberalen werd doorgezet. Nu, in 1903, moest hij als minister-president van een confessioneel kabinet anti-stakingswetten verdedigen, die door de socialistische en anarchistische arbeiders als ‘worgwetten’ werden gezien. Arbeiders, die nog grotendeels geen kiesrecht hadden en zich daarom in hun verzet tegen de wet bedienden van buitenparlementaire middelen, zoals Kuyper zelf in 1878 ook had gedaan. Een beroep op de koningin om de antistakingswetten niet te tekenen, kon van deze revolutionaire arbeiders niet verwacht worden. Dat paste meer in de politieke cultuur van de confessionelen met hun verering voor het Oranjehuis. Maar de socialisten en anarchisten hadden hun eigen middelen om het parlement onder druk te zetten. Door het uitroepen van een politieke staking in april 1903 tijdens de behandeling van de wetsontwerpen keerden zij zich tegen de macht van het parlement, dat in hun revolutionaire optiek slechts een instrument van de heersende klasse was. Toegeven aan de eisen der stakers zou het parlementaire stelsel ernstig hebben geschaad. Gelukkig kwam het niet zover, omdat regering en parlement de rug recht hielden. Evenals in 1878 speelde Abraham Kuyper in 1903 een centrale rol. Maar het verschil was dat hij ditmaal de rechten van het parlement handhaafde tegen de ‘politieke dwingelandij’ van de stakers. In constitutionele zin was zijn positie in 1903 dus heel wat zuiverder dan in 1878, toen hij de uitspraak van het parlement door de koning had willen laten corrigeren. In 1903 deed hij zijn constitutionele plicht, al zou het ten koste gaan van zijn sociale reputatie, vooral in linkse arbeiderskring. Mede door het felle verzet van de sociaaldemocraten zou Kuyper de verkiezingen
Nieuwsb r i e f
Nieuwsbrief Vakbondshistorische Vereniging
Rectificatie In Nieuwsbrief no.4 van december 2002 verscheen onder de kop ‘Reactie stakingen 1903’ een brief van Marten Buschman. Zijn opmerkingen waren echter niet voor publicatie bedoeld. De brief is dan ook ten onrechte in het vorige nummer verschenen. Redactie
In Memoriam Jaap van de Scheur
van 1905 verliezen, want, zoals het socialistische dagblad Het Volk schreef: ‘Om Kuyper te weren moet desnoods op den duivel gestemd worden.’ Toch kan men zich afvragen of de socialisten achteraf geen reden hebben om Kuyper dankbaar te zijn. Was het wellicht ook niet een ‘blessing in disguise’ dat hij in 1903 op hun pad kwam? Ook in dit opzicht kan men een vergelijking trekken tussen 1878 en 1903. Zoals de schoolwet van Kappeyne een beslissend moment vormde voor de opkomst van de antirevolutionairen, die langs parlementaire weg via partijvorming en kiesrechtuitbreiding de macht wisten te veroveren, zo heeft ook de nederlaag van 1903 bijgedragen aan de verdere ontwikkeling van de SDAP in parlementaire richting. Na 1903 zou de gematigde stroming binnen de sociaal-democratie de overhand krijgen. De oprichting van het NVV in 1905 was er een rechtstreeks gevolg van. De jaren 1878 en 1903 zijn dus belangrijke momenten geweest in de ontwikkeling van het parlementaire stelsel in ons land. In beide jaren werd de suprematie van het parlement betwist door bevol-
kingsgroepen, die door het beperkte kiesrecht onvoldoende in het parlement vertegenwoordigd waren en overgingen tot buitenparlementaire actie. Het falen van deze buitenparlementaire middelen zou echter bij antirevolutionairen en sociaal-democraten ook de impuls vormen om zich een plaats te veroveren binnen het parlementaire systeem. Zo beschouwd heeft het optreden van Abraham Kuyper in 1903 de sociaaldemocratie ook veel goeds gebracht. Toen de liberale staatsman Thorbecke in 1872 stierf, eindigde Kuyper zijn in memoriam in De Standaard over deze grote tegenstander met de prachtige woorden, dat God gedankt moest worden voor de ‘zegen en beproeving beide die ons in Thorbecke gewerd’. Zo kan ook de sociaal-democratie dankbaar zijn voor de zegen en beproeving die Abraham de Geweldige over hen bracht. J. de Bruin Prof. dr. J. de Bruijn is directeur van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme van de Vrije Universiteit te Amsterdam.
7
Op 26 december 2002 overleed Jaap van de Scheur, oud-voorzitter van de AbvaKabo. We herinneren hem als de robuuste voorzitter van een actievoerende vakorganisatie van overheidspersoneel. Aangetreden bij de fusie van de Abva met de Kabo in 1982 is hij de voorman bij de stakingen een jaar later. Nederland leert hem kennen. In de laatste twee maanden van 1983 konden we hem bij het verzet tegen de 3,5% korting op het salaris van het overheidspersoneel dagelijks zien op de televisie. Op 2 november 1983 wordt Jaap van de Scheur bij zijn toespraak voor het ministerie van Binnenlandse Zaken luid toegejuicht door duizenden ambtenaren, “als u het wilt en als het kan met behulp van de uitkeringsgerechtigden, dan is er geen macht in dit land die ons kan tegenhouden”. Jaap van de Scheur maakte van zijn hart geen moordkuil. Hij maakte daarmee niet altijd vrienden. Maar hij had het hart wel op de goede plaats, zoals we weten uit zijn optreden in de bond en daarna in de politiek. De vrienden die hij daarmee maakte, zullen hem niet vergeten. Jaap van de Scheur is 76 jaar geworden. Harry Peer
Nieuwsb r i e f
16e jaargang nummer 1, maart 2003
“De ‘K’ van katholiek wil men niet prijsgeven” Zo bekend als de vrouwen van het NVV onder sociaal-historici zijn, zo onbekend zijn die van het NKV. De NVV-vrouwen zijn beschreven door Corrie van Eijl (1997) en Marian van der Klein (1998), die de NKV-vrouwen tamelijk eendimensionaal afschilderen als conservatief, weinig professioneel en geïsoleerd van de vakbeweging. Zou er werkelijk niet meer te zeggen zijn over een beweging die op haar hoogtepunt zo’n 40.000 vrouwen organiseerde? Marjet Derks en Marijke Huisman schreven de geschiedenis van de Katholieke Arbeiders Vrouwenbeweging (KAV). Wat aan die geschiedenis opvalt, is dat katholieke arbeidersvrouwen vooral het object van zorg en bemoeienis van anderen zijn geweest. Wat zij zelf wilden, werd zelden gevraagd. Sekse of stand De eerste bemoeienis met katholieke arbeidersvrouwen vond plaats toen priester A. Derckx in Venlo in 1919 een aparte organisatie bepleitte. Met Henri Poels, de invloedrijke hoofdaalmoezenier voor sociale werken in de mijnstreek, vond hij dat de toekomst van de arbeiders voor een belangrijk deel afhing van arbeidersvrouwen en hun inspanningen het geloof te behouden en de sociale nood te verlichten. Maar voordat er daadwerkelijk een aparte vrouwenorganisatie ontstond, geraakten het RKWV (Rooms Katholiek Werklieden Verbond) en de RK Vrouwenbond in een langdurige discussie óver de arbeidersvrouwen. Het RKWV vond dat zij deel moesten zijn van de standsorganisatie om vanuit hun rol als vrouwen en moeders bij te dragen aan de ontwikkeling van de arbeidersklasse. De RK Vrouwenbond wilde de arbeidersvrouwen echter ‘helpen’ zich zodanig te vormen dat zij ‘goede’ moeders en huisvrouwen werden die bijdroegen aan
een sterke katholieke vrouwenbeweging. Uiteindelijk won het RKWV: vrouwen waren deel van het katholieke arbeidersgezin en moesten als zodanig gevormd worden. Het RKWV in het bisdom Roermond nam het voortouw. In 1933 werd een ‘propagandiste’ aangesteld en nog hetzelfde jaar was de Katholieke Arbeiders Vrouwenorganisatie (KAVO) een feit. Het Limburgse voorbeeld sloeg over naar het bisdom Den Bosch, waar in 1935 een Standsorganisatie voor Katholieke Arbeidersvrouwen en Arbeidsters werd opgericht. De leden stroomden toe, na 1945 ook in de bisdommen Breda, Utrecht en Haarlem. Zij kregen een programma gericht op vorming en ontspanning, dat werd ontwikkeld en begeleid door zogenoemde ‘leidsters’ die in dienst van de katholieke arbeidersbeweging waren.
Vrede en geluk De leidsters hadden de ambitie de arbeidersvrouwen meer dan vorming en ontwikkeling te bieden. Zij wilden hun medezeggenschap in kerk en maatschappij vergroten. Met informatieve avonden en scholing wilden ze arbeidersvrouwen stimuleren tot participatie in kerk, maatschappij en in de eigen vakbeweging. Maar daar wrong de schoen. Volgens de leidsters nam de KAB de KAV te weinig serieus. De Bossche leidster Riet Stokwielder verwoordde het terugblikkend als volgt: “Zij vonden: wij waren uit hen geboren. Dus zij moesten wel bij ons inspraak hebben, maar niet andersom.” Omdat de leidsters bleven aandringen op een intensievere samenwerking tussen KAB en KAV, werd in 1964 een andere structuur voor de KAV bedacht. De diocesane KAV’s zouden worden verenigd in een landelijke Stichting Vrouwenbeweging van het NKV, met een nationale leidster die kantoor hield in het pand van het NKV in
8
Utrecht. Lon Kokshoorn, de nationale leidster, constateerde echter al in 1966 dat de nieuwe situatie nauwelijks beter was. De VNKV was voor het NKV niet meer dan een ‘pijnlijke blindedarm in begrotingstijd’. Dat was een probleem, te meer omdat Kokshoorn vond dat het NKV haar taken veel te beperkt opvatte. Het ‘grote lichaam’ deed veel goeds in de strijd om de economische belangen van werknemers, maar verzaakte in de meer algemene plicht een ‘leefwaardige maatschappij’ te realiseren. En daar kwamen de vrouwen in beeld. Zij hadden vanuit hun vrouwelijke aard een specifieke bijdrage te leveren aan die ‘leefwaardige’ samenleving. Het streven naar zo’n samenleving was een menselijke opdracht, waaraan mannen en vrouwen van het NKV samen moesten werken. Hiermee verwoordde Kokshoorn een ferme cultuurkritische boodschap aan het NKV. Nog steviger klonk die door in haar argument voor een intensievere samenwerking tussen mannen en vrouwen.
Nieuwsb r i e f
16e jaargang nummer 1, maart 2003
Was het niet meer dan eerlijk dat de vrouwen, die werden ingeschakeld om koffietafels, kinder- en feestmiddagen voor het NKV te organiseren, ook het beleid mede mochten bepalen? Langzamerhand ontwikkelde de VNKV voor en naast de vakbeweging een eigen gedachtegoed waarin solidariteit met zwakkeren centraal stond. Vanuit die gedachte werd in het ledenblad bijvoorbeeld gepleit voor een matige consumptie. Volgens de VNKV ging het namelijk om een persoonlijke én maatschappelijke keuze: voor meer welzijn óf voor nog meer welvaart. De kritiek op het welvaartsdenken strekte zich nadrukkelijk uit tot de eigen vakbeweging. Maar dat streven naar een nieuwe, rechtvaardiger wereld begon voor de VNKV-vrouwen in eerste instantie thuis, met de zorg voor het gezin en voor mensen en zaken in de eigen omgeving. In die zin was het persoonlijke ook voor de VNKV politiek. Bij die politiek hoorde uitdrukkelijk het ‘bij de tijd brengen’ of ‘mondig maken’ van vrouwen. De VNKVemancipatie was echter een heel andere dan die van de feministische beweging die de slogan ‘het persoonlijke is politiek’ ging voeren.
De heidenen De Vrouwenbond NVV voelde zich wél aangetrokken tot het gedachtegoed van de tweede feministische golf en dat zou tot grote spanningen met de VNKV leiden. Na de totstandkoming van de Federatie Nederlandse Vakbeweging in 1981 was het de bedoeling dat ook de VNKV en de Vrouwenbond NVV fuseerden. Daartoe moest de diocesane VNKV eerst een nationale organisatie worden, wat gebeurde op 11 oktober 1979. Bij die gelegenheid riep Wim Spit, toenmalig NKV-voorzitter, de nieuwe VNKV op snel werk te maken van samenwerking met de Vrouwenbond NVV. Dat vereiste nogal wat, want de beelden die binnen de VNKV van deze bond bestonden, waren niet mals. Volgens Wies Pijs, bestuurslid van de VNKV, werden de NVVvrouwen gezien als ‘heidenen’, die wilden dat vrouwen buitenshuis werkten en de kinderen aan hun lot overlieten. Tijdens discussies over de fusie zeiden veel VNKVleden bovendien te vrezen dat er geen ruimte meer zou zijn voor een eigen VNKV-geluid inzake kwesties als abortus en euthanasie. Het feit dat de Vrouwenbond NVV grote affiniteit had met de tweede feministische golf maakte de zaak er voor de VNKV niet beter op. Zij was en bleef een beweging die
zich toelegde op de persoonlijke vorming van leden en een religieus geïnspireerde solidariteit. Maar meer nog dan in de onenigheid over concrete punten, zat de weerzin van de VNKV tegen de Vrouwenbond in een andere stijl van doen en denken. De VNKVvrouwen hadden het gevoel door de NVVvrouwen als ‘minderwaardig’ te worden beschouwd omdat ze huisvrouwen en moeders zonder betaalde baan buitenshuis waren. Het gevoel dat ze ‘niet goed genoeg’ waren, kenden de VNKV-vrouwen echter veel te goed. Hun beweging was er nu juist voor bedoeld ze van dat gevoel af te helpen. En dat was ook gelukt: in eigen kring vonden de leden gezelligheid, informatie, saamhorigheid en werden ze voor vol aangezien. Samenwerking met ‘buitenstaanders’ zou daar weer afbreuk aan doen. Toch bleven de besturen van Vrouwenbond NVV en VNKV onder druk van de FNV zoeken naar mogelijkheden tot samenwerking. In 1984 verdedigde Karin Adelmund, voorzitster van de Vrouwenbond, zich tegen de VNKV-kritiek dat de Vrouwenbond geen levensbeschouwing had: “We geloven in een betere, rechtvaardige wereld en daar knokken we voor. (…) Levensbeschouwing hoeft niet altijd een religieuze overtuiging te zijn: je kunt ook inspirerend geloven in een strijd. Maar het kan ook samengaan.” In 1986 zou definitief blijken dat FNV en levensbeschouwing voor de VNKV-leden beslist níet konden samengaan. Direct na de eenwording in 1979 raakte de VNKV in een crisis. De weerzin tegen een nationale organisatie, samenwerking met de vakbeweging en de Vrouwenbond NVV was dermate groot dat afdelingen en provincies zich afscheidden. In 1983 stapten vrijwel alle VNKV-afdelingen in NoordBrabant over naar de Katholieke Vrouwenbeweging Brabant. De sterk afgeslankte organisatie was genoodzaakt zich te herbezinnen op het beleid. In 1984 resulteerde dat in ’n Stap vooruit, het eerste beleidsplan waarop de leden zélf invloed hadden gehad. Nu niet langer de leidsters, betaalde
9
krachten of de kaderleden vaststelden wat en waartoe de VNKV was, werd duidelijk dat de leden de VNKV zagen als een organisatie van primair katholieke arbeidersvrouwen. Steeds verder dreef de VNKV af van de Vrouwenbond NVV, hoewel het overleg over samenwerking op bestuurlijk niveau doorging. Het VNKV-bestuur moest er echter rekening mee houden dat nóg meer leden afhaakten als zij deze koers bleef volgen. Na hernieuwde druk vanuit de FNV snel tot een ‘zware federatie’ met de Vrouwenbond te geraken, nam het algemeen bestuur van de VNKV op 10 april 1986 het besluit de band met de vakbeweging te verbreken. De VNKV liet zich niet langer mangelen tussen vrouwen- en vakbeweging, maar koos voor datgene waar haar hart lag: de K van katholiek. Toen de leden hun eigen organisatie eenmaal zelf in handen hadden, bleek noch sekse noch stand het verbindende element te zijn. Na ruim 50 jaar schudden de katholieke arbeidersvrouwen de bemoeienis door anderen van zich af en richtten zij in 1986 de Vereniging Nederlandse Katholieke Vrouwen op, die tot 1996 bestond. Marijke Huisman Marijke Huisman schreef met Marjet Derks ‘Edelmoedig, fier en vrij’. Katholieke arbeidersvrouwen en hun beweging in de twintigste eeuw (Hilversum 2002). Zij werkt bij het Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging (IIAV). Corrie van Eijl, Maandag tolereren we niets meer… Vrouwen, arbeid en vakbeweging 19451990 (Amsterdam 1997). Marian van der Klein, Kranig en dwars. De Vrouwenbond
Nieuwsb r i e f
16e jaargang nummer 1, maart 2003
Staken in het Nederlands Ook vorig jaar hebben er weer heel wat stakingen plaatsgevonden in Nederland. Als er ergens wordt gestaakt veroorzaakt dat overlast, maar niemand ziet een staking als een actie die de maatschappelijke orde bedreigt. Dat is wel eens anders geweest. Aan het eind van de negentiende eeuw waren velen bang dat stakingen tot revolutie zouden leiden.
Het werkwoord staken is afgeleid van het zelfstandig naamwoord staak in de betekenis van een paal. Het afzetten van een stuk grond met palen heet daardoor staken. In de zestiende eeuw kwam het werkwoord staken al voor in de betekenis van ergens mee ophouden, maar als intransitief dat een arbeidsconflict aanduidt, treffen we het pas vanaf het eind van de vorige eeuw aan. Voor die tijd was het dus ondenkbaar dat mensen zouden zeggen: ‘we staken’. Eventueel konden ze wel zeggen: ‘we staken het werk’. Uiteraard kwamen vroeger wel arbeidsconflicten voor, maar het woord staking gebruikte men niet. In de veertiende en vijftiende eeuw kwamen wel ‘uutgangen’ voor. Bij deze ‘uutgangen’ stopten de knechts niet alleen met werken, maar verlieten ze ook de stad. Vanaf de zeventiende eeuw deden arbeidsconflicten zich voor in de vorm van ‘vuilverklaringen’ en ook werd de term ‘uitscheidingen’ gebezigd. Vanaf 1800 kwam het steeds vaker voor dat loonwerkers de arbeid neerlegden. Het werkwoord staken werd zoals uiteengezet echter nog niet gebruikt. Ook werd staken nog als een vreemd verschijnsel beschouwd. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het commentaar dat het Leidsch Dagblad in april 1868 leverde op stakende veenarbeiders. Volgens genoemde krant deden ze dat “om in ‘t klein de Engelsche en
Fransche arbeiders na te volgen in hun stelsel van werkstakingen.” En als om het on-Nederlandse van een staking extra te benadrukken werden soms de buitenlandse termen ‘strike’ en ‘en grève’ gebruikt. Deze termen komen uit landen waar eerder dan in Nederland arbeiders soms al op grote schaal staakten. Het is dus niet zo verwonderlijk dat de staking met die landen werd geassocieerd. Toen de econoom Vissering in 1860 een handboek publiceerde schreef hij dan ook: ‘Engeland, dat zich juist door zijne coalitiën onder de werklieden, zijne tradeunions en zijne strikes zoo berucht gemaakt heeft.’ De econoom Pierson op zijn beurt gebruikte tot in 1912 de woorden werkstaking en strike door elkaar. Er is overigens iets aardigs aan de hand met het woord strike. Dit Engelse woord is afkomstig uit het indo-europees ‘streig’, dat blijven staan betekent. Deze afkomst maakt strike verwant aan het Nederlandse strijken (der zeilen) en juist in deze verwantschap werd het woord strike in Engeland voor het eerst gebruikt om een arbeidsconflict aan te duiden. In 1768 streken zeelui in Sunderland de zeilen om kracht bij te zetten aan hun grieven en in mei van dat jaar werd een arbeidsconflict van hoedenmakers vermeld met de woorden, dat zij ‘struck’ hun werk.
10
Het Engelse woord is de basis geweest van diverse nieuwe woorden in evenzoveel talen. Met de verspreiding van het verschijnsel vanuit de bakermat van het moderne kapitalisme ging ook het woord op reis. In verschillende landen herkennen we de afleidingen: Duitsland (Der Streik), Zweden (Strejk), Denemarken (Strejk), Polen (strajk), Hongarije (sztr’ajk) en Slowakije (strajk). De landen met Romaanse talen hebben andere woorden voor staking, hoewel via het Latijnse ‘strigare’ (= rusten) een vorm van ‘strike’ niet onmogelijk was geweest. Spanje kent het woord ‘huelga’, dat niet alleen staking, maar ook plezier betekent. Dat woord heeft zijn weg naar het Papiamentu (welga) gevonden. In Italië noemt men een staking ‘sciópero’ (dat is afgeleid van een woord dat ‘werkloos’ betekende). In Frankrijk sloeg men een originele weg in. Arbeiders in Parijs die werkloos waren of staakten, verzamelden zich op de Place de Grève en vandaar werd het woord voor staking simpelweg ‘grève’. Dit woord vond zijn weg naar het Portugees (greve), het Albanees (grevä) en het Turks (grev). Maar zoals we hebben gezien gedurende korte tijd ook naar het Nederlands. Het Nederlandse woord Staking heeft zich ook weer naar andere taalgebieden verbreid. Op de eerste plaats naar Friesland. In de negentiende eeuw was daar de gangbare uitdrukking ‘bollejeije’, van ‘bolje’ dat oproerig zijn betekent. Tegenwoordig gebruikt men echter het Nederlandse staking. Ook in Zuid-Afrika wordt door de Afrikaans sprekenden dit woord gebruikt en het is eveneens opgenomen in het sranang tongo en het Indonesisch. Het gemak waarmee tegenwoordig over een staking wordt gesproken, doet ons licht vergeten dat het nog maar net een eeuw geleden is dat staking als iets bedreigends werd beschouwd en het woord als zodanig nauwelijks werd gebruikt. Bovendien was een staking niet alleen bedreigend, maar volgens de leidende kringen ook iets buitenlands en niet in overeenstemming met de Nederlandse volksaard. Toch bleek het staken de Nederlandse werknemers niet echt vreemd te zijn en met de toename van het verschijnsel werd ook het gebruik van de woorden staken en staking gemeengoed.
Nieuwsb r i e f
16e jaargang nummer 1, maart 2003
Nieuwsbrief Vakbondshistorische Vereniging
Programma
Schoonheid na het Werk 2003 De Burcht op zondag Onder de titel ‘Schoonheid na het werk’ organiseert de Burcht in 2003 een reeks literair-culturele bijeenkomsten op de ‘zachte uren’ van de zondag. Deze uitdrukking heeft zijn oorsprong in de rijke historie van de arbeidersontwikkeling. De strijders voor de achturige werkdag hadden duidelijke ideeën over een regelmatige indeling van de dag: naast acht ‘sterke uren’ van arbeid, waren er acht ‘diepe uren’ van de rust en tenslotte acht ‘zachte uren’ voor ontspanning en ontwikkeling. De Burcht biedt een interessante invulling van die ‘zachte uren’. De Burcht Henri Polaklaan 9, 1018 CP Amsterdam tel: 020-6241166, fax: 020-6237331 E-mail:
[email protected] www.deburcht-vakbondsmuseum.nl
Lezingen Alle lezingen beginnen op zondagmiddag om 14.00 uur. De entreeprijs voor elke lezing is € 5,–. 2 maart Kuyper, Domela Nieuwenhuis en de spoorwegstaking van 1903 Dubbellezing over twee hoofdacteurs in het drama van de spoorwegstaking van 1903. Historicus Jan de Bruijn, directeur van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (VU), spreekt over de dominerende politieke rol die Abraham Kuyper (1837-1920) heeft gespeeld in het neerslaan van de stakingsbeweging. Historicus Bert Altena, verbonden aan de vakgroep Maatschappijgeschiedenis van de Erasmus Universiteit Rotterdam, spreekt over de rol die Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919) heeft gespeeld tijdens de staking. 9 maart Sevtap Baycili Sevtap Baycili studeerde filosofie aan de universiteit van Istanbul, met speciale aandacht voor de logica en voor het werk van Ludwig Wittgenstein. In 1991 verhuisde ze naar Nederland en in 1998 verscheen haar eerste roman, De Markov-keten: ‘Ik wilde onderzoeken hoe het denken werkt. Mijn denken. Ons denken. Het denken van mijn hoofdpersoon.’ Twee jaar later volgde De nachtmerrie van de allochtoon, een zwart-komische satire van de multiculturele samenleving, geschreven in de vorm van een pseudo-wetenschappelijk tractaat.
11 mei Chaja Polak Schrijfster Chaja Polak spreekt over haar werk en schrijverschap. Zijzelf karakteriseert haar werk als ‘naoorlogse joodse verhalen’. Ze vertelt vooral het verhaal over hoe de holocaust een stempel heeft gedrukt op overlevenden en nabestaanden en de daarop volgende generaties. Zij debuteerde in 1988 met de verhalenbundel Zomaar een vrijdagmiddag en heeft inmiddels acht titels op haar naam staan. Het meeste recente boek is Over de grens, een roman in verhalen dat eind 2001 verscheen.
13 april Oude Muziek Ensemble Een oude muziek ensemble van het conservatorium Amsterdam bestaande uit Anne Rongy (viola da gamba), Daniel Otero Gutierrez (viola da gamba), Israel Golani (theorbo en clavecimbel) speelt muziek van o.a. Couperin, Marais, Forqueray en de Visée.
Excursies
Stadswandelingen
Het programma van de excursie (18 mei) begint om 9.30. Reserveringen en inlichtingen tel: 0206241166. De excursies worden georganiseerd in samenwerking met de Stichting Aardige Huizen.
De stadswandelingen worden georganiseerd in samenwerking met de Stichting Aardige Huizen. De prijs per stadswandeling is € 7. Voor de wandelingen moet u vooraf reserveren en betalen. De wandelingen beginnen steeds bij de Burcht (tenzij anders vermeldt) om 14.00 uur. Op aanvraag is ook een stadswandeling op een andere datum mogelijk: inlichtingen bij de Burcht ( 020-6241166).
18 mei Het jachtslot Sint Hubertus Roelof Siegers (architect) spreekt over het jachtslot Sint Hubertus. Het slot is in opdracht van Helene Kröller-Müller gebouwd tussen 1914 en 1920 naar een ontwerp van H.P. Berlage. De lezing gaat over het ontstaan van het Park de Hoge Veluwe, het plan van de familie KröllerMüller voor de bouw van een jachtslot, het ontwerp door architect Berlage en een beschrijving van de diverse ruimten met hun kunstvoorwerpen. De lezing (in het bezoekerscentrum) zal worden gevolgd door een bezoek aan het jachtslot in het Nationale Park de Hoge Veluwe bij Otterlo. NB Aanvang in de Burcht om 9.30 uur. Prijs € 35 De lunch in het restaurant van het bezoekerscentrum is niet bij de prijs inbegrepen.
Muziek De muziekvoorstellingen beginnen altijd op zondagmiddag om 14.00 uur. De muziekvoorstellingen worden georganiseerd in samenwerking met het Conservatorium van Amsterdam en zijn gratis. Voor inlichtingen kunt u contact opnemen met de Burcht (020-6241166). 16 maart The Royal Wind Music The Royal Wind Music is een dubbelseptet van Renaissance-blokfluiten, gespecialiseerd in Engelse, Duitse, Spaanse en Italiaanse muziek uit de periode 1500-1650. Het ensemble speelt o.l.v. Paul Leenhouts een programma onder de titel The Muses Gardin for delight. Instrumentale en vocale muziek uit
11
de Engelse Renaissance met muziek van o.a. Byrd, Weelkes, Holborne, Dowland en Brade. Met medewerking van sopraan Aleksandra Maria Anisimowicz.
Berlagewandelingen en Berlagepasse-partout De Burcht organiseert in 2003 vijf stadswandelingen rond gebouwen en stedenbouwkundige projecten waar H.P. Beralge bij betrokken is geweest. Vier van de vijf wandelingen beginnen niet bij de Burcht naar op een andere locatie. U kunt telkens bij uw opgave informeren naar het beginpunt. Voor deze wandelingen geldt dus: strippenkaart mee! Wie de vijf Berlage-wandelingen aflegt, heeft een bijna volledig ‘rondje Berlage’ gelopen. Van de Plantage naar Beursplein, Mercatorplein, Stadionplein, Berlagebrug en Transvaalbuurt. Op deze ronde worden de belangrijkste Amsterdamse gebouwen en stedenbouwkundige plannen van Berlage bekeken. Wordt Berlagekenner voor de speciale prijs van € 28! Overige wandelingen 27 april Nieuwmarktbuurt Stadswandeling door het gebied begrensd door Gelderse kade en Kloveniersburgwal, Oude Schans en Prins Hendrikkade: architectuur, wonen en werken, oorlog en metrorellen. 4 mei Monumenten van oorlog en verzet Stadswandeling langs oorlogs- en verzetsmonumenten in de Amsterdamse binnenstad: van Ausschwitzmonument tot Anne Frankhuis.
Nieuwsb r i e f Aankondigingen VHV Woensdagmiddag 26 maart 2003. Symposium over de spoorwegstaking van 1944 - 1945. Locatie: De Burcht te Amsterdam. Telefonisch aanmelden bij het Vakbondsmuseum: 020-624 1166 1 mei 2003. Een bijeenkomst in de Rode Hoed te Amsterdam over het thema Levensbeschouwing en Vakbeweging. (Zie ook hiernaast). Zaterdag 8 november 2003. Een bijeenkomst over Twintig jaar VHV in De Burcht.
16e jaargang nummer 1, maart 2003
FNV - Waarden en sociale samenhang Nu het debat over waarden en normen een revival beleeft, is de vraag waar de FNV voor staat en welke idealen zij wil behartigen buitengewoon actueel. De vakbeweging heeft vanuit haar wortels en gedachtengoed een eigen inbreng te leveren in het debat. Daarom presenteert de FNV op 1 mei 2003 het boek “Bezield, de inspiratiebronnen van de FNV”. Dat beschrijft welke lessen te trekken zijn uit 25 jaar levensbeschouwelijk werk, voor de FNV zelf en eventueel ook voor andere
maatschappelijke verbanden. Het boek wordt gepresenteerd op de 1-meiconferentie 2003, die mede wordt georganiseerd door de FNV. De bijeenkomst is in de Rode Hoed (Amsterdam) en het thema is “waarden en sociale samenhang”. Voor meer informatie: FNV-secretariaat Vakbeweging, Maatschappij en Levensbeschouwing (Jan Schrauwen) Postbus 8456, 1005 AL Amsterdam, Tel. 020-5816 680, Fax 020-6844 541 E-mail:
[email protected]
Fré Cohen
21 november 2003. Een bijeenkomst op het Internationaal Instituut voor Sociale geschiedenis over de Databank over de vakbeweging.
Vergeten sierkunstenares Colofon De Nieuwsbrief is een uitgave van de Stichting FNV-pers te Amsterdam in opdracht van de VHV en verschijnt vier keer per jaar. 16e jaargang, nr. 1, maart 2003 Redactie:
Jacques van Gerwen Harry Peer Jeroen Sprenger Eric-Jan Weterings (eindredactie, tel. 020-6648296) Wim de Vrind (redactiesecretaris, tel. 020-6404107)
Redactieadres: Palestrinastraat 13HS 1071 LC Amsterdam tel. 020-6648296
[email protected] Internet
www.vakbondshistorie.nl
Vormgeving:
ACI Ontwerpstudio Amsterdam
Druk:
ACI Amsterdam
Een eeuw geleden werd de nu ten onrechte bijna vergeten kunstenares Fré Cohen geboren. Zij groeide in Amsterdam op in een joods sociaal-democratisch milieu, vervulde wat kantoorbaantjes en leerde het grafische vak in de avonduren. Frederika Sophia Cohen maakte houtsneden en steentekeningen en hield zich verder bezig met toegepaste kunsten als ex-librissen, boekomslagen en gelegenheidsdrukwerk. Zo ontwierp zij veel drukwerk voor de gemeente Amsterdam en een gids voor de luchthaven Schiphol in 1938. Bekend werd zij vooral door werk dat zij in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw maakte voor de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC). In 1927 was zij een van de oprichters van de Socialistische Kunstenaars Kring. In de Tweede Wereldoorlog probeerde zij op diverse onderduikadressen te ontsnappen aan de nazi’s. Haar laatste onderduikadres in Borne werd verrraden. Toen ze op 10 juni 1943 werd opgepakt, zag ze kans gifpillen in te nemen, waarna ze twee dagen later, nog geen veertig jaar oud, overleed. Ze is begraven op de joodse begraafplaats in Hengelo. In de eerste zin van dit korte bericht staat ‘ten onrechte vergeten’. In hoeverre die opmerking terecht is, kan iedereen zelf beoordelen dankzij een initiatief van de Stadsdrukkerij Amsterdam. Deze voormalige werkgever van Fré Cohen bracht een kalender uit met hoogtepunten uit haar werk; een monumentje voor deze te vroeg gestorven kunstenares. Eric Jan Weterings De kalender ‘Fré Cohen. Sierkunstenares in Amsterdam’ is te bestellen bij Stadsdrukkerij Amsterdam, v Stadstimmertuin 4 1018 ET Amsterdam tel. 020-5511811.
ISSN 1384-7457 12