Lezing van commissaris van de koningin Max van den Berg ter gelegenheid van Hofstede Symposium, Groningen, 16 september 2011 [Inleiding] Bij opgravingen in de Russische bodem tot wel 100 meter onder de grond hebben wetenschappers resten gevonden van koperdraden, met een geschatte leeftijd van 1000 jaar. De Russen trokken hieruit de conclusie dat hun voorouders al 1000 jaar geleden beschikten over een koperen communicatienetwerk. Toen konden de Amerikanen natuurlijk niet achterblijven. Ook zij gingen hun bodem afgraven. Tot wel 200 meter onder de grond. En wat vonden ze? Glasvezels, die na onderzoek wel 2000 jaar oud bleken te zijn! Daaruit concludeerden de Amerikanen dat hun voorouders al 2000 jaar geleden een zeer geavanceerd digitaal glasvezelnetwerk in gebruik hadden. Een week later werd in Groningen een rapport gepubliceerd. Wetenschappers groeven de Groninger bodem af tot een diepte van wel 500 meter. En wat vonden zij? Helemaal niets! Daaruit concludeerden zij dat de oude Groningers al 5000 jaar geleden beschikten over een draadloos netwerk. Dames en heren, Er gaat natuurlijk niets boven de Groninger cultuur. Daarover zijn wij het hier vandaag allemaal eens. Zelfs als wij helemaal níets onder onze bodem vinden, weten wij zeker dat dat een gewichtige oorzaak moet hebben. Dat we waarschijnlijk juist voorop hebben gelopen. Dat is de arrogantie die vaak te maken heeft met een fixatie op de eigen cultuur. Ik heb mij daar ook in mijn eigen loopbaan schuldig aan gemaakt. In Europa waren – en zijn – wij altijd trots op onze informele manier van besturen en beleid maken. Wij overleggen, we praten, we polderen. We houden niet van formele, strakke procedures. En we vinden dat we zo heel wat voor elkaar krijgen. Tegelijkertijd duurt het in ons land soms 10 jaar voor een project daadwerkelijk is uitgevoerd. En niet zelden blijken de kosten dan een stuk hoger te liggen dan vooraf geraamd. Mijn Waalse collega’s in Europa konden daar wel eens hoofdschuddend naar kijken. Zij snapten niets van onze informele manier van werken. En vonden die ook helemaal niet effectief. Zij hielden juist vanaf het begin strak vast aan wettelijke procedures. Niks polderen of informeel overleggen… Eerst moest een wet tot stand gebracht worden, en die werd dan dwars door alles heen uitgevoerd. Dat ging vaak veel sneller dan op onze informele, Hollandse manier. Of je een bepaalde manier van werken effectief vindt, hangt dus af van door welke bril je ernaar kijkt. Vandaag hebben wij het over cultuurverschillen. De heer Geert Hofstede heeft daar zeer interessant onderzoek naar gedaan en daar onderbouwde wetenschappelijke conclusies uit getrokken. Het is niet mijn ambitie vandaag op eenzelfde wetenschappelijke wijze een betoog over cultuurverschillen op te bouwen. Ik spreek hier vandaag niet als wetenschapper, maar als ‘ervaringsdeskundige’. Ik wil graag met u delen hoe ik in mijn loopbaan tegen cultuurverschillen ben aangelopen. Wat die te betekenen hadden. Hoe we daar destijds mee omgingen. En wat we daar, met de kennis van nú, van kunnen leren. Hofstede biedt met zijn baanbrekende werk een wetenschappelijke basis voor het omgaan met cultuurverschillen. Daar is in onze snel veranderende wereld meer behoefte aan dan ooit. Ik wil daar graag mijn praktische ervaringen naast leggen. Om de vraag te beantwoorden: hoe kunnen we diversiteit en cultuurverschillen constructief gebruiken als bouwstenen voor een vernieuwende samenleving, die ik voor het gemak de ‘samenleving 3.0’ noem.
1
Ik heb 1. 2. 3. 4.
daarvoor mijn loopbaan overzichtelijk opgeknipt in vier periodes: Jaren ’70/’80: wethouderschap Groningen, voorzitterschap PvdA Eind jaren ‘80/jaren ’90: Novib Jaren ‘90/2007: Europees Parlement 2007 – nu: commissaris van de koningin in Groningen.
[PvdA-wethouder en -partijvoorzitter: dynamiek en democratie] En om het helemáál overzichtelijk te houden begin ik met die eerste periode. In 1970 werd ik, 24 jaar oud en net afgestudeerd, wethouder voor de PvdA in Groningen. In die periode kreeg ik voor het eerst te maken met diversiteit via de man/vrouwbeweging. Joke Smit en Hedy d’Ancona richtten de feministische actiegroep Man Vrouw Maatschappij op. Met als doel de emancipatie van vrouwen én van mannen. Hun ideeën vonden ook weerklank binnen de PvdA. Er kwamen meer vrouwen op de kieslijsten, sowieso werden meer vrouwen actief in de partij. Ik ervoer diversiteit en de cultuurverschillen tussen man en vrouw waren toen als een bron van dynamiek en positieve energie. In de jaren ’80, tijdens mijn voorzitterschap van de PvdA, kwam ik op een heel andere manier in aanraking met diversiteit en cultuurverschillen, via de minderhedenproblematiek. In de jaren ’60 en ’70 waren grote groepen migranten uit het Middellandse Zeegebied als gastarbeiders naar Nederland gekomen. Velen van hen bleven in ons land, met hun gezinnen. In de jaren ’80 bleek dat met name de kinderen van deze migranten er lang niet altijd in slaagden een goede opleiding af te ronden of een plek te vinden op de arbeidsmarkt. Dat leidde in die tijd tot de vraag hoe zij het best in onze samenleving konden integreren als volwaardige burgers. We voerden dat debat destijds op een positieve toonhoogte. Met aan de ene kant van het spectrum degenen die vonden dat volledige integratie een voorwaarde was voor een harmonieuze samenleving. Aan de andere kant de mensen die vonden dat het prima was als ieder zich terugtrok in zijn eigen tuintje. Zolang je dan maar geen last van elkaar had, was er niets aan de hand. We streefden naar een multiculturele samenleving. In de PvdA zetten we onze ideeën over integratie ook actief om in daden. Ik herinner me de aanpak in Almere, waar de Centrumpartij in de jaren ’80 wel zo’n 10% van de stemmen haalde. We hebben daar huis aan huis mensen bezocht, gesproken over hun problemen, geprobeerd die op te lossen. En tegelijkertijd ook normen aan te geven waarin we het scape-goating van de etnisch andere als respectloos afwezen: we eisten wederzijds respect. Als we daar met de bril van nú naar kijken, wat valt dan op? Wat kunnen we ervan leren? Allereerst valt mij onze correctheid en wellicht ook onze naïveteit op. We werden in onze aanpak gedreven door democratische en maatschappelijke principes. We gingen tussen de mensen staan, verdiepten ons in wat hen bezighield. Het naïeve was dat we teveel keken naar de rechten van mensen, en te weinig naar hun plichten. Te weinig ook naar de complexheid van de problemen. Te weinig ook bekritiseerden we moslims die hun eigen inbreng vergoeilijkten of het interne debat aangingen. Ieder mens ongeacht geloof, huidskleur is gelijk voor de Grondwet. Gelijke rechten, gelijke plichten. We waren zeer correct en idealistisch. En destijds ook succesvol. Toch hadden we toen nooit kunnen vermoeden hoe het minderhedendebat later zo zou kunnen ontsporen. De aanpak van toen is nú veel lastiger. Er is nu een nieuwe correctheid: je moet alles kunnen zeggen wat je vindt. Daarbij resoneert in mijn hoofd altijd nog wat de vader van Theo van Gogh eens zei, naar aanleiding van het overlijden van zijn zoon. Hij had zijn zoon altijd voorgehouden: “Je mág alles zeggen, maar het hoeft niet”. Natuurlijk, we mogen alles zeggen. Maar laten we onze woorden zorgvuldig kiezen. Ook in Noorwegen hebben we onlangs weer kunnen zien welke gevolgen woorden kunnen hebben. Met woorden kunnen we mensen steunen in hun angst voor de ander. Steunen in het eendimensionale ‘weg met de ander’. Maar we kunnen door onze woorden ook zorgen
2
voor een sfeer van meer democratie, meer openheid, meer politiek. Waarin we elkaar steeds weer opzoeken, confronteren met de gevolgen van onze woorden en onze daden. Ook in deze tijd geloof ik heel sterk in de democratie, die uiteindelijk de minst slechte is van alle denkbare systemen. Daarin moeten we cultuurverschillen niet proberen weg te poetsen. Dat die verschillen er zijn is duidelijk. Maar door met elkaar serieus in gesprek te gaan zullen we ontdekken dat ‘de ander’ niet bestaat uit een gesloten blok, waarmee niet te praten valt. ‘De islam’, ‘het christendom’, ‘de ander’ bestaan niet. Het is van belang dat we, in lijn met wat Hofstede doet met zijn culturele dimensies, zoeken naar wat ons bindt, naar de onderliggende structuren waarin we elkaar kunnen vinden. Ik spreek de politieke, maatschappelijke, culturele en economische elite er op aan hierin snel en meer actief de leiding te nemen. In een sterk geïndividualiseerde samenleving met afgenomen kracht van politieke partijen is dat een onmisbare steun voor onze kwetsbare democratische samenhang. [Novib: mensen sterker maken] Dat brengt mij op de tweede periode in mijn loopbaan: de tijd waarin ik bij ontwikkelingsorganisatie Novib werkte. Onze aanpak daar kenmerkte zich door het samenwerken met lokale organisaties. Niet van bovenaf of van buiten hulp opleggen, maar mensen zélf sterker maken. Ook daarin heb ik gemerkt dat iets als ‘de islam’ niet bestaat. Zo waren er in Bangladesh mensen die zélf het gevecht met de armoede aangingen. Er groeide geleidelijk aan een organisatie, die met name lokaal ondernemerschap van vrouwen ondersteunde, bijvoorbeeld via opleiding en microkredieten. De mensen die zich daarvoor inzetten waren moslim, zij lieten zich inspireren door de Koran. De hulp die zij boden hielp daadwerkelijk. Tegelijkertijd was er in Bangladesh een relatief kleine politieke stroming, een islampartij, die tegen deze steun aan vrouwen was. Zij brandden de pas opgerichte schooltjes weer plat. De ene islam is dus de andere niet. Als ik daar vanuit het nú naar kijk, heeft het mij vooral geleerd dat het de moeite waard is je te verdiepen in de geestelijke wortels van mensen, in hun religieuze overtuigingen. Over het algemeen vormen zij geen gesloten blokken, maar zijn er altijd weer gesprekspartners te vinden die gematigde opvattingen hebben, die het gesprek met jou ook willen aangaan om samen bruggen te slaan tussen de verschillende culturen en achtergronden. Enerzijds wil ik uit deze periode het versterken van mensen vasthouden. De globalisering die zich momenteel voltrekt is prachtig. Maar dan vooral voor een hoogopgeleide, goedgeïnformeerde elite, voor wie de wereld een dorp is geworden. Het is geweldig dat jongeren de wereld intrekken om te studeren en internationaal georiënteerde banen te vinden. Maar er zijn ook mensen die zich juist onzeker en bedreigd voelen door die internationalisering. Die deze ontwikkeling zelf niet kunnen of niet willen bijbenen. En die zich daardoor terugtrekken in hun eigen ‘tuintjes’, waardoor de dialoog tussen de verschillende culturen juist vermindert. Daarom is het belangrijk mensen sterk te maken. Hen een opleiding te bieden, en werk. Waardoor hun gevoel van eigenwaarde stijgt en het gevoel van bedreiging juist afneemt. Naast het sterker maken van mensen is het ook van belang – zo leerde ik in mijn Novibtijd – om nationale en internationale instituties en verdragen te versterken die een interculturele dialoog mogelijk maken. Een voorbeeld maakt duidelijk wat ik bedoel. In sommige moslimlanden was het ook destijds voor vrouwen al wel mogelijk om een opleiding te volgen of een bestaan op te bouwen. Met andere woorden: zichzelf sterk te maken. Toch bleven zij in de uitoefening van hun werk of in het opbouwen van een eigen bestaan aanlopen tegen wetten die hen belemmerden in hun ontwikkeling. Daarom ondersteunden wij vanuit Novib een organisatie als ‘Women Living Under Muslim Laws’, die opkomt voor de rechten van vrouwen in moslimlanden.
3
Sterke internationale afspraken en verdragen kunnen bovendien ook bijdragen aan het tegengaan van een verkeerd soort cultuurrelativisme. Na mijn Novib-tijd was ik als EUwaarnemer bij verkiezingen in Nigeria. Ik herinner mij een opmerking van de toenmalige president van Nigeria, Olusegun Obasanja, toen wij met hem spraken over het plegen van verkiezingsfraude. Hij zei toen: “U zegt nu wel dat er fraude is gepleegd, maar u moet ook rekening houden met de Afrikaanse cultuur, die daarin nu eenmaal anders is dan de Europese.” Goede internationale afspraken en verdragen kunnen in dit soort situaties duidelijkheid bieden. Dames en heren, [EU: het nut van karnemelk en witte wijn] Ik nam u mee naar mijn tijd als wethouder in Groningen, als partijvoorzitter van de PvdA en als directeur van Novib. Waarin ik op diverse manieren te maken kreeg met het overbruggen van cultuurverschillen. Dan zijn we nu aanbeland in het einde van de jaren ’90, toen ik aantrad als leider van de PvdA-delegatie in het Europees Parlement. Ik vond dat een heel eervolle functie, maar ik twijfelde ook wel even of ik het echt wilde. Ik zag op tegen de grote afstand tot de burger, de bureaucratie, de complexiteit van de problemen, van het overleg en van de processen. Maar ik ben blij dat ik de kans gegrepen heb. Het was hard knokken, maar als ik érgens kon leren om te gaan met cultuurverschillen, dan was het wel daar. Telkens weer moesten we proberen op basis van talloze deelbelangen gezamenlijk beleid te maken. En dat dan ook nog met totaal verschillende manieren van onderhandelen en zakendoen. Verschillen die veel dieper lagen dan het lunchen met een broodje kaas en karnemelk of met zalm en een goed glas witte wijn. Maar ik heb in die tijd geleerd dat je juist door die cultuurverschillen van elkaar kunt leren. Soms kom je tijdens een Italiaanse slowfoodlunch tot heel andere, veel vruchtbaarder gesprekken dan bij het snel wegwerken van een bruine boterham. Lang en nauwgezet lunchen is ook een vorm van de moeite nemen om het gesprek met elkaar aan te gaan, naar elkaar te luisteren. Het steeds weer streven naar gemeenschappelijk beleid dwong ons als sociaaldemocraten om heel scherp te onderhandelen, soms water bij de wijn te doen, maar uiteindelijk wél een compromis te sluiten wat je ook ‘thuis’ weer kon verdedigen. Om dat voor elkaar te krijgen móet je wel samen nieuwe culturele handelingsperspectieven ontwikkelen, een soort nieuw cultureel gebouw maken op basis van wat je bindt. Het fundament van zo’n gebouw vind je in de dieperliggende waarden van gemeenschappelijkheid. Via een voortdurende dialoog ga je op zoek naar ‘common ground’. Zo ontwikkel je nieuwe, gemeenschappelijke manieren van denken. Het mooie is dat cultuurverschillen daar juist bij helpen, in plaats van dat ze in de weg staan. Ik heb in Europa ook geleerd dat je je eigen problemen alleen maar vergroot, als je je terugtrekt in je ‘eigen tuintje’. Dat is nog steeds zo, neem het voorbeeld van Griekenland en de euro. Als wij ons binnen Europa terugtrekken in ons eigen nationale belang, zal dat uiteindelijk als een boemerang op onszelf terugslaan. Als bij jou in de straat een aantal buurhuizen in brand staat en je kijkt ernaar en doet niets, is de kans levensgroot dat de brand uiteindelijk ook je eigen huis verwoest. Zo maken we onszelf handelingsonbekwaam en breken we uiteindelijk onze eigen samenleving af. [Groningen: verongelijktheid geen kans geven] Van Europa keerde ik terug naar Groningen, dat maakt ook de cirkel van dit verhaal rond. In 2007 ging ik hier aan de slag als commissaris van de koningin. Je zou
4
oppervlakkig gezien denken dat dit qua cultuurverschillen misschien wel de minst interessante baan is. Maar dat is een vergissing. Natuurlijk is er een grote onderlinge samenhang tussen de ‘Grunnegers’. Ze vinden allemaal dat er niets boven Groningen gaat. Toch zijn de onderlinge cultuurverschillen groot. Het maakt heel wat uit of je Stadjer bent, in het Westerkwartier, op het Hoogeland, in Delfzijl of in Ter Apel woont. De Noordelijke samenleving kent een grote diversiteit. Ik heb ook hier in Groningen weer geleerd hoe belangrijk het is om mensen op hun eigen kracht aan te spreken. Ik ken een school in Ter Apel, waar de leerkrachten positief staan tegenover het spreken van het Gronings. Het bijzondere is dat dat ertoe heeft geleid dat de leerlingen van deze school ook betere resultaten in het Nederlands halen. Want pas als je je sterk voelt in je eigen kracht, durf je uitdagingen aan, durf je elkaar op te zoeken en samen te werken. Wie zelfbewust is, kan zich beter met anderen verbinden. Wij hebben de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in het versterken van de Noordelijke economie. Met goede resultaten. Veel mensen zien weer perspectief, hebben niet meer het gevoel altijd ‘achtergesteld’ te zijn. Als mensen dat gevoel wél hebben, ontstaat een soort verongelijktheid die zich snel naar binnen keert. Een gevoel dat er volgens mij bijvoorbeeld in Limburg toe heeft geleid dat daar de PVV veel groter is dan in Groningen. Als je je achtergesteld voelt, trek je je terug in je eigen schuttersputje, keer je je met de rug naar de rest van de samenleving. En uiteindelijk keer je je dan ook met je rug naar je eigen toekomst. Dames en heren, Ik heb heel wat ervaringen met u gedeeld. Wat levert dat alles op, als antwoord op de vraag hoe we diversiteit en cultuurverschillen constructief kunnen gebruiken als bouwstenen voor een vernieuwende ‘samenleving 3.0’? Ik zet mijn deelconclusies kort op een rij: Diversiteit en cultuurverschillen bestaan, die zijn een gegeven. Door de manier waarop je ermee omgaat, kun je ze negatief dan wel positief aanwenden. In het eerste geval kom je terecht in populisme, in het terugtrekken in het eigen ‘schuttersputje’. In het tweede geval verdiep je je in de verschillen, neem je ze serieus, gebruik je ze om bruggen te bouwen en mensen te verbinden. Mensen die zich in de zwakste posities bevinden of zich achtergesteld voelen, zijn onzeker en angstig. Dat geldt niet alleen voor autochtonen maar evenzeer voor allochtonen. Ook binnen moslimkringen wordt nog te veel toegedekt. Juist in hun kringen moeten er leiders uit hun elite opstaan om het interne debat aan te gaan. Om mensen vanuit verschillende culturen te verbinden moet je hen sterk maken. Maar niet alleen de mensen, ook de instituties en verdragen die een interculturele dialoog mogelijk maken. Cultuurverschillen dwingen je om op zoek te gaan naar dieperliggende waarden van gemeenschappelijkheid, op basis waarvan nieuwe manieren van denken kunnen ontstaan. Ongemerkt sluiten mijn conclusies naar mijn overtuiging naadloos aan bij het gedachtegoed van Hofstede. Bij het bouwen aan een samenleving 3.0 is het van belang te zoeken naar onze ‘common ground’, naar wat ons bindt. Hofstede’s ‘dimensies van cultuur’ zijn en blijven van alle tijden. Ze maken het ons mogelijk elkaar beter te begrijpen en zo de dieperliggende waarden te vinden die ons met elkaar verbinden. Ik geloof daarbij nog altijd van harte in de weg van de dialoog. Van de openheid, de democratie. Tegelijkertijd besef ik dat de wegen die we vroeger insloegen om mensen bij elkaar te brengen, nu niet meer de juiste zijn. De samenleving is geïndividualiseerd, het politieke landschap versplinterd. Door globalisering lopen cultuurverschillen en diversiteit dwars door landen, volken en samenlevingen heen. Je vindt nu soms gemakkelijker een zielsverwant aan de andere kant van de wereld dan in je straat.
5
Maar dat biedt ons ook juist kansen. Het is belangrijk dat we investeren in de verbindingen tussen mensen. Op vernieuwende manieren, want oude structuren en systemen voldoen daarbij niet meer. Juist de cultuurverschillen en de globalisering kunnen ons daarbij helpen. We hebben zó veel innovatieve middelen om te werken aan het verbinden van mensen. Bijvoorbeeld via nieuwe communities en social media. Laten we ons daarbij laten inspireren door jonge generaties. Ik ben daar zeker hoopvol en optimistisch over. Ik merk onder veel jonge mensen de wil om zich met elkaar te verbinden, coalities te sluiten, verder te kijken dan alleen hun eigen deelbelang of hun eigen cultuur. Dan kunnen diversiteit en cultuurverschillen ons juist inspireren en verder brengen, in plaats van dat we ons allemaal terugtrekken in onze eigen tuintjes. Als we dat doen, staan we onze eigen toekomst in de weg. Als we diversiteit en cultuurverschillen weten aan te boren als een bron van dynamiek en vernieuwing, ligt er juist een mooie toekomst voor ons open. Tot slot. Hoe zit het nu met dat draadloze netwerk – waar ik mijn verhaal mee begon onder de provincie Groningen, zo’n 5000 jaar geleden? Als rechtgeaarde Groninger geloof ik er natuurlijk heilig in dat wij ook destijds al zo innovatief en vernuftig waren. Maar tegelijkertijd wil ik er best voor open staan als u daar niet in gelooft. Want juist het denken dat de eigen cultuur altijd de beste is, staat het overbruggen van cultuurverschillen in de weg. Dus: ik stap graag over mijn eigen schaduw heen en wil best aannemen dat onze cultuur niet de beste en de meest innovatieve ter wereld is. Dat doet natuurlijk wel een beetje pijn, maar dat brengt mij tot slot nog één keer op Geert Hofstede, die in zijn boek ‘Allemaal andersdenkenden’ aangeeft dat we niet alleen de zonzijde van cultuurverschillen moeten laten zien1. Cultuur bestuderen zónder cultuurshock is zoiets als zwemmen zonder water, betoogt hij. Dat is dus onmogelijk. Daar sluit ik mij graag bij aan. Het omgaan met cultuurverschillen en diversiteit kan en mag soms best een beetje pijn doen of een shock teweegbrengen. Als die shock ons dan maar op een positieve manier in beweging en bij elkaar brengt!
1
‘Allemaal andersdenkenden’, Geert Hofstede, Gert Jan Hofstede, Michael Minkov, pagina 15.
6