Jaarverslag 2012 Stichting Pensioenfonds SABIC Innovative Plastics
Datum rapport Auteur
31 mei 2013 TKP Pensioen B.V.
Nummer/versie Telefoon
Definitief 050-5821990
Inhoudsopgave Meerjarenoverzicht van kerncijfers en kengetallen Bestuursverslag 1. Woord van de voorzitter 2. Algemene informatie 2.1 Juridische structuur 2.2 Doelstelling 2.3 Personalia 3. Financiële positie en beleid in 2012 3.1 Financiële opzet en positie 3.2 Beleid en beleidskeuzes 3.3 Risicobeheer 4. Beleggingen 4.1 Marktontwikkelingen 4.2 Resultaten beleggingsportefeuille 4.3 Aandelen en Private Equity 4.4 Vastrentende waarden 4.5 Vastgoedbeleggingen 5. Pensioenen 5.1 Inleiding 5.2 Pensioencommunicatie 5.3 Pensioenadministratie 5.4 Uitvoeringskosten 5.5 Pensioenregeling 5.6 Nieuwe wetgeving 6. Actuariële analyse 7. Besturing en naleving wet- en regelgeving 7.1 Algemeen 7.2 Bestuursaangelegenheden 7.3 Goed Pensioenfondsbestuur 7.4 Informatie vanuit toezicht van DNB en AFM 7.5 Deskundigheids- en integriteitstoets en opleiding 7.6 Gedragscodes 7.7 Organisatie en uitvoering 7.8 Statutenwijziging 8. Verwachte gang van zaken 9. Jaarrekening 9.1 Balans (na bestemming van het saldo van baten en lasten) 9.2 Staat van baten en lasten 9.3 Kasstroomoverzicht 9.4 Toelichting op de jaarrekening 10. Overige gegevens 10.1 Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten 10.2 Gebeurtenissen na balansdatum 10.3 Bijzondere statutaire zeggenschapsrechten 10.4 Actuariële verklaring 10.5 Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Bijlage 1 Deelnemersbestand Bijlage 2 Begrippenlijst
1
2 4 5 9 9 10 11 14 14 17 24 29 29 29 29 30 30 32 32 32 34 34 36 39 45 47 47 47 48 54 54 55 55 56 57 59 59 60 62 64 108 108 108 109 110 112 115 116
Meerjarenoverzicht van kerncijfers en kengetallen Bedragen x € 1,0 miljoen
Aantal verzekerden (per eind van het jaar) Deelnemers, actief en voortgezet* Gewezen deelnemers* Ingegane pensioenen Totaal aantal verzekerden
2012
2011
2010
2009
2008
1.517 2.726 1.050 5.293
1.470 2.752 995 5.217
1.434 2.805 896 5.135
1.442 2.847 813 5.102
1.539 2.989 723 5.251
50.291 44.127
42.470 39.154
28.810 27.152
27.458 24.185
25.064 -
44.127 22.557 1.442 19.705
39.154 34.334 1.177 18.874
27.152 6.700 1.118 16.905
24.185 7.800 1.229 14.243
38.393 0 1.144 12.013
1,88%
1,35%
0,80%
2,20%
3,64%
0,00%
0,00%
1,58%
3,44%*
0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
3,06%
0,00%
15.105
-34.623
50.699
63.715
-4.552
37.541
33.545
32.329
28.276
27.333
207.326 853.194 101,8%
186.678 758.854 95,4%
182.789 646.582 107,8%
155.034 565.521 111,3 %
145.069 546.661 99,2 %
Gemiddelde duration
17,7
18,2
17,6
16,6
18,0
Rekenrente
2,5%
2,9%
3,8%
3,9%
3,9%
Pensioenen Kostendekkende premie Gedempte premie Feitelijke premie ** - jaarpremie - bijstortingsverplichting Uitvoeringskosten Uitkeringen Toeslagverlening Reguliere toeslagverlening (per 1 januari) Actieve deelnemers Gewezen deelnemers en ingegane pensioenen *inclusief inhaaltoeslagen
Verleende inhaaltoeslagen (per 1 januari) Actieve deelnemers Gewezen deelnemers en ingegane pensioenen Vermogen en solvabiliteit Aanwezig eigen vermogen Minimaal vereist eigen vermogen (PW art. 131) Vereist eigen vermogen (PW art. 132) Technische voorzieningen *** Dekkingsgraad in % ***
2
Bedragen x € 1,0 miljoen
Beleggingen Balanswaarde **** Beleggingsopbrengsten Beleggingsrendement (exclusief deelvermogens) Jaarrendement portefeuille Kernratio’s kostentransparantie Pensioenuitvoeringskosten in euro per deelnemer (actieven en uitkeringsgerechtigden) Pensioenuitvoeringskosten in euro per deelnemer (actieven, uitkeringsgerechtigden en slapers) Kosten vermogensbeheer als percentage van het gemiddeld belegd vermogen
2012
2011
2010
2009
2008
852.570 98.065
698.793 -27.031
702.097 52.164
631.959 68.543
529.758 -127.564
13,6%
-4,1%
7,7%
12,4 %
-19,8 %
562
477
480
-
-
272
223
220
-
-
0,68%
0,38%
0,27%
-
-
Standen zijn per het einde van het genoemde jaar; stromen betreffen de gehele verslagperiode. * **
***
****
De afname van de actieve deelnemers van 2009 t.o.v. 2008 wordt grotendeels veroorzaakt door de afsplitsing van Momentive. Het grote verschil tussen de feitelijke premie en de kostendekkende premie in 2008 wordt veroorzaakt door het interestverschil en de niet toegekende toeslagverlening voor de gewezen deelnemers en de daarvoor benodigde solvabiliteit. De overige technische voorziening is inbegrepen in de technische voorzieningen en met ingang van 2010 in de berekening van de dekkingsgraad. Vóór 2010 werd de dekkingsgraad exclusief de overige technische voorzieningen berekend. De balanswaarde van de beleggingen bestaat uit de beleggingen voor risico pensioenfonds en de liquiditeiten. De schuldpositie inzake derivaten en schulden inzake beleggingen worden onder de passiva gepresenteerd.
3
Bestuursverslag
4
1.
Woord van de voorzitter
Organisatie 2012 is alweer een bewogen jaar geworden in de geschiedenis van Stichting Pensioenfonds SABIC Innovative Plastics. Toch kan ik niet anders dan dit voorwoord te beginnen met een woord van grote dank aan Frederik Grever. Frederik heeft sedert 1 november 2008 het voorzitterschap waargenomen van ons pensioenfonds en heeft per 1 november 2012 zijn mandaat als voorzitter en bestuurder neergelegd. Tijdens zijn voorzitterschap, heeft Frederik zich tomeloos ingezet om met en namens het bestuur het fonds zo goed mogelijk te besturen en de belangen van alle deelnemers en stakeholders evenwichtig te behartigen. Te midden van alle turbulenties en uitdagingen die de pensioenwereld in de afgelopen 4 jaar heeft gekend, is Frederik er in geslaagd om een gemotiveerd en slagvaardig bestuur om zich heen te houden en om het fonds een deugdelijke en betrouwbare koers te laten varen. We willen hem langs deze weg nogmaals hartelijk danken voor zijn jarenlange inzet en toewijding. De vacature die door het vertrek van Frederik Grever is ontstaan, heeft het bestuur ingevuld met het aantrekken van Hedwig Peters. Hedwig brengt meer dan 25 jaar ervaring en kennis met zich mee als beleggingsspecialist en is de afgelopen jaren toenemend actief geweest in pensioenland. Opzegging uitvoeringsovereenkomst Het afgelopen jaar heeft SABIC Innovative Plastics (SABIC) laten weten dat het de pensioenregeling wil herzien omdat de premie die voor de bestaande regeling moet betaald worden door de wisselende en verslechterde omstandigheden in de financiële markten te volatiel en te hoog is geworden. Om die reden heeft SABIC onderhandelingen over een nieuwe pensioenregeling met de vakorganisaties aangekondigd en werd de bestaande pensioenuitvoeringsovereenkomst met het fonds opgezegd. De ambitie van SABIC is om voor eind 2013 een akkoord over een nieuwe pensioenregeling en bijhorende pensioenuitvoeringsovereenkomst te bereiken. De opzegging van de pensioenovereenkomst heeft voor het pensioenfonds verstrekkende gevolgen. Niet alleen moeten de bestaande pensioenrechten gevrijwaard worden, daarnaast stelt zich ook de vraag door wie en hoe de toekomstige pensioenrechten beheerd zullen worden. Er zijn diverse mogelijkheden en elk van die mogelijkheden heeft verschillende gevolgen voor de financiering van de pensioenaanspraken en het bepalen van het beleggingsbeleid. Uw bestuur bereidt zich intensief voor op de onderhandelingen en het veranderingstraject dat hieruit voortkomt en zal alle deelnemers en stakeholders op regelmatige basis informeren over de relevante ontwikkelingen. Financiële toestand van het fonds De financiële toestand van het pensioenfonds wordt gemeten in termen van dekkingsgraad. De dekkingsgraad is de mate waarin de bezittingen de verplichtingen van het fonds (al dan niet) overschrijdt. Een dekkingsgraad van meer dan 100% betekent dat een fonds een positief eigen vermogen heeft.
5
Afgelopen jaar is het eigen vermogen toegenomen met € 49,7 miljoen van € 34,6 miljoen negatief per 31 december 2011 naar € 15,1 mln. positief ultimo december 2012. Voor de dekkingsgraad betekent dit een stijging van 95,4% per 31 december 2011 naar 101,8% per 31 december 2012. Deze stijging met 6,4%-punt is het gevolg van een combinatie van positieve en negatieve factoren. Negatief was de toename van de berekende verplichtingen ten gevolge van de daling van de rekenrente. De rekenrente wordt gebruikt om de waarde van toekomstige verplichtingen om te rekenen naar hun huidige waarde. Hoe lager de gebruikte rente, hoe hoger de uitkomst van dergelijke berekening. Ondanks het feit dat De Nederlandse Bank (DNB) een gunstigere rentevoet heeft ingevoerd, is de te hanteren rente gedaald van 2,9% eind 2011 naar 2,5% eind 2012. Voorts werd bij de berekening van de voorziening voor de pensioenverplichtingen, rekening gehouden met de nieuwe sterftetafels en met een hogere opslag voor excasso-kosten. De nieuwe sterftetafels weerspiegelen het feit dat we met zijn allen langer leven en dit leidt dan ook tot een toename van de verplichtingen voor het fonds. De zogenaamde excasso-kosten, zijn een voorziening die moet worden getroffen voor het geval de sponsor zijn verplichtingen niet zou kunnen nakomen. Omdat SABIC de uitvoeringsovereenkomst heeft opgezegd, werd besloten om de voorziening voor excassokosten te verhogen van 1,0% naar 3,5%. De belangrijkste positieve factor in 2012 was het gunstige beleggingsresultaat. Met een rendement 13,6% op de beleggingen, namen de bezittingen van het fonds toe met € 98 mln. In het derde kwartaal van 2011 raakte de dekkingsgraad van het fonds beneden de grens van het minimaal vereist eigen vermogen (104,4%). Als gevolg hiervan is een herstelplan in werking getreden dat nu nog steeds loopt. Op basis van dit herstelplan heeft SABIC zich ertoe verbonden om herstelbetalingen uit te voeren die er moeten voor zorgen dat het fonds tegen eind 2013 opnieuw de minimum vereiste dekkingsgraad behaalt. Om die reden heeft SABIC in 2012, bovenop de reguliere bijdrage voor de pensioenopbouw en werkingskosten ad € 44,2 mln., herstelbetalingen uitgevoerd ten bedrage van € 6,7 mln. Naast de reeds betaalde herstelbijdragen, zal de sponsor in 2013 nog een bijkomende bijdrage van € 15,9 mln. betalen die eveneens betrekking heeft op het verslagjaar 2012. Deze bijdrage wordt na de bestuursvergadering van 31 mei betaalbaar gesteld. Uitdagingen 2013 Het is duidelijk dat 2013 een jaar zal zijn met grote uitdagingen voor het pensioenfonds. Naast de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst zijn er ook nog de aangekondigde wijzigingen van de wetgeving op het gebied van pensioenen. Nominaal versus reëel Eén van de belangrijkste wijzigingen betreft het invoeren van een nieuw Financieel Toetsingskader (FTK). Het nieuwe FTK zal de sociale partners en pensioenfondsbesturen een keuze laten tussen een “nominaal contract” , dat lijkt op het bestaande en een “reëel contract”, dat nieuw is. In het reële contract zal het uitgangspunt zijn dat de pensioenaanspraken en –rechten worden aangepast aan de inflatie, echter in dit contract worden aanspraken en rechten sneller dan in het nominale contract aangepast aan tegenvallende beleggingsrendementen en/of een sneller stijgende levensverwachting. Verder is aangekondigd dat het ministerie komt met spelregels en voorwaarden die worden gesteld aan
6
de besluitvorming voor het onderbrengen van opgebouwde aanspraken in het nieuwe reële contract. De streefdatum voor de inwerkingtreding van deze nieuwe regels is 1 januari 2015, maar het bestuur zal zich nu al moeten voorbereiden om de keuze tussen nominaal en reëel kader te maken en voor te bereiden. Verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd / Regeerakkoord Op 1 januari 2013 is de Wet “Verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd” in werking getreden, waarbij geregeld wordt dat zowel de AOW-leeftijd als de fiscale pensioenrichtleeftijd omhoog gaan. De verwachting is dat een snellere verhoging van de AOW-leeftijd en een verdere verlaging van de maximale opbouwpercentages in het regeerakkoord tot een nieuw wetsvoorstel zal leiden, dat vervolgens in 2015 in werking zal treden. Versterking bestuur pensioenfondsen Het wetsvoorstel “Versterking bestuur pensioenfondsen” beoogt het governance model van pensioenfondsen opnieuw in te richten. De meest opvallende wijziging ten opzichte van de huidige structuur is dat er een keuze gemaakt kan worden tussen besturingsmodellen, waaronder een model waarin het voltallige bestuur uit externe (onafhankelijke) bestuurders bestaat. Afhankelijk van het gekozen model worden de bevoegdheden van de huidige deelnemersraad en het huidige verantwoordingsorgaan bij andere fondsorganen ondergebracht. Ook de inrichting van het toezicht zal in verschillende vormen kunnen worden ingericht. Verder worden er bevoegdheden in het leven geroepen die de deskundigheid van de beslissingsnemers moeten borgen. De beoogde inwerkingtreding van deze regels is 1 juli 2013. Dit zijn slechts de belangrijkste van de vele initiatieven die de Nederlandse wetgever op het gebied van pensioenen in petto heeft. Het is duidelijk dat het bestuur al het mogelijke zal doen om zich hier zo goed mogelijk op voor te bereiden. Beleggingsbeleid Tot slot nog een woordje over het beleggingsbeleid. Hoewel het afgelopen jaar 2012 werd afgesloten met een positief beleggingsrendement van 13,6%, heeft het bestuur besloten zich voor te bereiden op een wijziging van de beleggingsstructuur en mandaten. Er zijn verschillende redenen waarom we het plan hebben aangevat om het investeringsproces te versterken met strategisch advies en andere asset managers. De opmaak van de Investment Beliefs die reeds in 2011 gebeurde, heeft geleid tot het inzicht dat het bestuur behoefte heeft aan professionalisering van het strategisch beleggingsadvies. De verwachte wijziging van de uitvoerings- en financieringsovereenkomst versterkt deze behoefte. Daarnaast willen we een platform creëren van waaruit het rente- en inflatie risico efficiënter beheerd kan worden, zo daartoe zou besloten worden. Ten slotte stellen we ook vast dat bepaalde uitvoeringsmandaten tegenvallende beleggingsresultaten laten zien. Het afgelopen jaar heeft de beleggingscommissie een uitvoerige analyse gemaakt van oorspronkelijk 10 mogelijke dienstverleners om uit te komen op een selectie van 2 partijen die voor de uitvoering van het strategisch advies en/of de manager selectie kunnen worden gekozen. Afhankelijk van de ontwikkelingen op het gebied van de pensioenregeling die SABIC met de sociale partners zal overeenkomen en de nieuwe uitvoeringsovereenkomst die daar op zal volgen, zal het bestuur een keuze maken en tot invulling van de nieuwe structuur overgaan.
7
Ik wil alvast de leden van de beleggingscommissie van harte danken voor de inzet en de zorgvuldigheid waarmee ze dit belangrijke project hebben uitgevoerd. Tot slot wil ik de woorden van mijn voorganger gebruiken en de hoop uitspreken dat dit voorwoord uw nieuwsgierigheid heeft aangewakkerd om het jaarverslag van 2012 grondig door te nemen. Aarzel daarbij niet om het bestuur of de pensioendirecteur aan te spreken mocht u daarbij vragen hebben. Bergen op Zoom, 31 mei 2013 Frank Mortier, voorzitter
8
2.
Algemene informatie
2.1
Juridische structuur
Stichting Pensioenfonds SABIC Innovative Plastics, statutair gevestigd te Bergen op Zoom, is opgericht op 14 december 1970. Het pensioenfonds is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 41103094. Stichting Pensioenfonds SABIC Innovative Plastics is een ondernemingspensioenfonds. Het pensioenfonds voert de pensioenregeling uit voor de medewerkers van SABIC Innovative Plastics BV. De basispensioenregeling is een (voorwaardelijk) geïndexeerde opbouwregeling, ook wel middelloonregeling genoemd. De regeling op basis van het middelloonsysteem wordt in de Pensioenwet gekarakteriseerd als een uitkeringsovereenkomst. De premies voor de basispensioenregeling worden ingebracht door de werkgever en de werknemers. De vrijwillige bijspaarregeling Gesave wordt gekarakteriseerd als een premieovereenkomst, ook wel beschikbare premieregeling genoemd. De premies hiervoor worden ingebracht door de deelnemers aan de regeling. Ultimo boekjaar had het pensioenfonds 5.293 deelnemers en pensioengerechtigden met een belegd vermogen van EUR 857 miljoen. De uitvoering van de basispensioenregeling heeft het bestuur sinds 1 januari 2006 uitbesteed aan TKP Pensioen BV (TKP). Het vermogensbeheer heeft het bestuur eveneens uitbesteed, te weten aan: - GE Asset Management (GEAM) voor het beheer van de aandelen en een gedeelte van de vastrentende waarden middels deelname in beleggingsfondsen en discretionaire mandaten. GEAM heeft voor haar beleggingsfondsen State Street Corporation in Ierland als custodian aangesteld. - TKP Investments BV voor het beheer van indirect vastgoed. - BlackRock voor een gedeelte van de vastrentende portefeuille. - BNP Paribas voor het beheer van beursgenoteerde vastgoedfondsen. - De Nederlandse vestiging van State Street Corporation is door het pensioenfonds aangesteld als custodian. De individuele pensioenspaarregelingen (Gesave en Geflex) worden uitgevoerd door Delta Lloyd Bank. Het bestuur is conform de eisen van de Pensioenwet verantwoordelijk voor de juiste uitvoering van de uitbestede taken. Het bestuur laat zich terzijde staan door de externe certificerende actuaris Mercer, de externe adviserend actuaris Towers Watson en de externe accountant KPMG. Daarnaast heeft het bestuur de heer Blom aangesteld als juridisch adviseur en Quinator als beleggingsadviseur. Verder is First Pensions aangesteld voor het opstellen van de risicorapportage en advisering bij het opstellen van rendementsdoelstellingen.
9
2.2
Doelstelling
Het pensioenfonds draagt de verantwoordelijkheid voor een goede uitvoering van de in de pensioenovereenkomst gedefinieerde pensioenregelingen voor deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden, in overeenstemming met de bestaande wet- en regelgeving. Stichting Pensioenfonds SABIC Innovative Plastics heeft ten doel om binnen de grenzen van zijn middelen de deelnemers, gewezen deelnemers en hun nabestaanden te beschermen tegen geldelijke gevolgen van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden. Het fonds voorziet hiertoe in het op lange termijn verstrekken van de nominale pensioenaanspraken en pensioenrechten en streeft hierbij naar het waardevast houden van de opgebouwde pensioenen, de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenaanspraken. De toeslagverlening op de opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers is onvoorwaardelijk. Op de opgebouwde aanspraken van gewezen deelnemers en de ingegane pensioenen wordt voorwaardelijk toeslag verleend. Echter, dat wil zeggen dat er geen recht op toeslagverlening is en dat het niet zeker is of en in hoeverre toeslagverlening zal plaatsvinden. Het fonds draagt zorg voor duidelijke en klantgerichte communicatie met alle belanghebbenden. Het fonds heeft beleid ontwikkeld op het gebied van financiering, toeslagverlening, beleggingen en communicatie om de genoemde doelstellingen te bereiken. Dit beleid is vastgelegd in diverse documenten, waarvan de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) het belangrijkste is. Op 9 februari 2012 is de ABTN opnieuw geactualiseerd en vastgesteld.
10
2.3
Personalia
Benoemd namens de werkgever (SABIC Innovative Plastics BV) Naam
Functie in bestuur
dr.ir. J.G.M. van Gisbergen mr.ir. F. Grever
plaatsvervangend secretaris voorzitter
mw. mr. D. Hameetman
lid
F.R.E. Mortier
lid/voorzitter 01-2013 lid
mw. RBA
mr.
H.G.I.M.
Peters
per
15-
Bestuurslid vanaf 11-04-2008
Bestuurslid tot 11-04-2016
Functie/in dienst van SABIC-IP IP BV
01-11-2008
01-11-2012
-
01-05-2007
01-02-2013
15-09-2011
15-09-2015
SABIC Innovative Plastics BV SABIC Capital BV
06-12-2012
06-12-2016
Hedwig Peters Consulting
Benoemd namens de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden Naam
Functie in bestuur lid
Bestuurslid vanaf 16-09-2010
Bestuurslid tot 16-09-2014
ing. T.A.M. Dekkers BSC
secretaris
22-04-2010
22-04-2014
ir. W. Grin
plaatsvervangend voorzitter lid
16-09-2010
16-09-2014
Functie/in dienst van SABIC Innovative Plastics BV SABIC Innovative Plastics BV -
J.L. Boot
01-12-2006
01-12-2014
-
ing. L.J.M. de Smet
Directeur Stichting Pensioenfonds SABIC Innovative Plastics drs. A.J. Smit Assistent van de directie: mw. C. Ligtenberg Dagelijks Bestuur ing. T.A.M. Dekkers BSC dr.ir. J.G.M. van Gisbergen ir. W. Grin F.R.E. Mortier (voorzitter) drs. A.J. Smit Beleggingscommissie E. Bannet (extern lid) ing. T.A.M. Dekkers BSC W. Grin (voorzitter) F. Mortier mw. mr. H.G.I.M. Peters drs. A.J. Smit Commissie Deskundigheid en Functioneren dr.ir. J.G.M. van Gisbergen (voorzitter) drs. A.J. Smit vacature
11
Commissie Fondsdocumenten ing. T.A.M. Dekkers BSC dr.ir. J. van Gisbergen drs. A.J. Smit vacature Communicatie Commissie J.L. Boot mw. G. Bekendam (TKP) ing. L.J.M. de Smet (voorzitter) drs. A.J. Smit vacature Redactie PensioenPraat J.L. Boot Mw. C. Ligtenberg Mw. G. Bekendam (TKP) Ing. L.J.M. de Smet (voorzitter) Drs. A.J. Smit P. van Tilburg (Deelnemersraad) Risicocommissie J.L. Boot ir. W. Grin (voorzitter) ing. L.J.M. de Smet drs. A.J. Smit Deelnemersraad H. van den Durpel P.J.M. Eijsbouts (voorzitter) J. van Es (secretaris) B. Jonker J.R.P. van Meel P. van Tilburg (plaatsvervangend secretaris) A. van Valen E. Schlarmann Verantwoordingsorgaan Namens de werkgever: ir. P. Broers (voorzitter) en J. Castelijn Namens de deelnemersraad: J. van Es (secretaris) en H. van den Durpel Namens de pensioengerechtigden: B.A. Klazema en J.W. Tillema Compliance officer mr. M. Mandemaker Pensioenadministratie TKP Pensioen BV Adviseurs KPMG Accountants NV, externe accountant Mercer Certificering BV, certificerend actuaris Towers Watson, adviserend actuaris
12
Quinator, beleggingsadviseur Onno Blom Advocaten, juridisch adviseur Vermogensbeheerders GE Asset Management Limited, London/Stamford (V.S.) (GEAM) BlackRock (Netherlands) BV, Amsterdam TKP Investments BV (TKP Pensioen Real Estate Fonds), Groningen BNP Paribas Investments Partners Netherlands NV, Amsterdam Delta Lloyd Bank NV, Amsterdam (Geflex, Gesave) Visitatiecommissie Mr. G.J. Heeres (voorzitter) Prof.dr. D.M. Swagerman L.J.M. Roodbol AAG
13
3.
Financiële positie en beleid in 2012
3.1
Financiële opzet en positie
Dekkingsgraad De dekkingsgraad is een belangrijke maatstaf voor de financiële positie van een pensioenfonds. Het geeft het pensioenvermogen als percentage van de contante waarde van de pensioenverplichtingen weer. De dekkingsgraad kan wijzigen door diverse factoren, zoals de ontwikkeling van het beleggingsresultaat, verzekeringstechnische ontwikkelingen en de ontwikkeling van de marktrente. De ontwikkeling van de dekkingsgraad van het pensioenfonds gedurende het jaar wordt hieronder weergegeven. 2012 2011 Dekkingsgraad 1 januari 95,4% 107,8% Effect premies 1,2% 1,3% Effect toeslagverlening 1,3% 1,6% Effect beleggingsresultaat 9,9% -5,0% Effect rentetermijnstructuur voorziening pensioenverplichtingen -6,1% -15,0% Effect aanpassing levensverwachting -0,9% 0,0% Effect toename excassovoorziening -2,7% 0,0% Effect overige oorzaken 0,6% -0,6% Voorlopige dekkingsgraad 31 december 98,7% 90,1% Effect aanvullende vermogensdotatie op basis van de dekkingsgraad per 31 december 3,1% 5,3% Dekkingsgraad 31 december 101,8% 95,4% Effect premies/effect aanvullende vermogensdotaties Vanwege de financiële positie ultimo 2011 is in de premiestelling voor 2012 rekening gehouden met een herstelpremie. Het bestuur heeft de voorlopige herstelpremie vastgesteld op een bedrag van € 6,7 miljoen, overeenkomstig het herstelplan. Na afloop van het boekjaar bleek dat de dekkingsgraad onvoldoende was toegenomen en lag onder het minimaal vereist eigen vermogen. Er werd een nieuwe berekening gemaakt van de herstelbijdrage, hetgeen een aanvullende herstelbijdrage opleverde van € 22,6 miljoen (inclusief de voorlopige herstelpremie van € 6,7 mln.). Het positief effect van de herstelpremie op de dekkingsgraad is totaal 3,1%. Effect toeslagverlening De toeslagverlening wordt volledig uit de premie betaald. Het effect toeslagverlening heeft alleen betrekking op de reguliere indexatie voor slapers en pensioengerechtigden van 1 januari 2013. Per 1 januari is geen toeslagverlening toegekend aan de slapers en pensioengerechtigden. De toeslagverlening aan de actieven is verantwoord onder effect premies, daar het effect op de dekkingsgraad gering is. Rentetermijnstructuur De mutatie in de marktrente (RTS) heeft invloed op de hoogte van de voorziening pensioenverplichtingen. De rente is in 2012 gedaald, waardoor de VPV is gestegen. Per 30 september heeft De Nederlandsche Bank (DNB) de wijze van vaststelling van de rentetermijnstructuur gewijzigd, waardoor de berekening van de verplichtingen minder gevoelig voor schommelingen en mogelijk verstoorde marktomstandigheden op de financiële markten is geworden. De dekkingsgraad steeg op het moment van introductie van de Ultimate
14
Forward Rate (UFR) met 3,2%-punt. Door de invoering van de UFR is de rente gestegen met een dalende VPV tot gevolg en daardoor een stijgende dekkingsgraad op dat moment. Inclusief de wijziging in de RTS was het rente effect op de dekkingsgraad -6,1%-punt. Effect beleggingsresultaat Het rendement op de beleggingen was positief en droeg daarom positief bij aan de dekkingsgraad. In paragraaf 4.2 (resultaten beleggingsportefeuille) wordt dit nader toegelicht. Onderstaande tabel geeft het verloop van de dekkingsgraad over de laatste vijf jaar weer. Ter illustratie zijn daarbij ook het behaalde beleggingsrendement en de gemiddelde rente behorende bij de gemiddelde looptijd van de verplichtingen vermeld:
Dekkingsgraad Beleggingsrendement Gemiddelde rente
2012 101,8% 13,6% 2,5%
2011 95,4% -4,1% 2,9%
2010 107,8% 7,7% 3,8%
2009 111,3% 12,4% 3,9%
2008 99,2% -19,8% 3,9%
Aanpassing levensverwachting Op 10 september 2012 heeft het Actuarieel Genootschap de nieuwe prognosetafel 2012-2062 gepubliceerd. Eveneens heeft het AG geadviseerd om ervaringssterfte (onder- of oversterfte ten opzichte van de gehele bevolking) niet langer middels leeftijdsterugstellingen in de prognosetafels te verwerken, maar volgens een leeftijdsafhankelijke correctiefactor. Op basis van een onderzoek naar gerealiseerde sterfte binnen de portefeuille zijn deze correctiefactoren in het vierde kwartaal 2010 vastgesteld. Vervolgens heeft het bestuur besloten de pensioenverplichtingen te waarderen volgens de nieuwe prognosetafels. De sterftekansen van deze nieuwe tafel zijn gecorrigeerd met de door Mercer vastgestelde correctiefactoren die gebaseerd zijn op de inkomensklasse “Midden/Hoog”. De leeftijdcorrecties zijn hierdoor vervallen. De voorziening ultimo 2012 is op basis van deze nieuwe grondslagen vastgesteld. Voor de analyse over het jaar 2012 zijn de prognosetafels 2010-2060 gehanteerd. De correctiefactoren zijn ongewijzigd gehanteerd. Vermogenspositie Het Minimaal Vereist Eigen Vermogen (MVEV) moet worden aangehouden ter dekking van algemene risico’s zoals beleggingsrisico’s, overlijdensrisico’s en arbeidsongeschiktheidsrisico’s. Indien een fonds niet over dit vermogen beschikt is er sprake van een dekkingstekort en moet het een kortetermijnherstelplan indienen bij de toezichthouder. De dekkingsgraad behorend bij het MVEV bedraagt 104,4%. Het Vereist Eigen Vermogen (VEV) is de omvang van het eigen vermogen waarover een fonds minimaal moet beschikken. Indien een fonds niet over dit vermogen beschikt is er sprake van een reservetekort en moet het een langetermijnherstelplan indienen bij de toezichthouder. De dekkingsgraad ultimo jaar (op basis van de jaarrekening) heeft zich de afgelopen jaren als volgt ontwikkeld: 2011 2010 2009 2008 2012 Dekkingsgraad in % 101,8% 95,4% 107,8% 111,3% 99,2% Beoogde dekkingsgraad volgens het herstelplan 111,8% 110,4% 106,4% 100,0% n.v.t. Minimaal vereiste dekkingsgraad 104,4% 104,4% 105,0% 105,0% 105,0% Vereiste dekkingsgraad 124,3% 124,6% 128,3% 127,4% 126,6%
15
De vereiste dekkingsgraad zoals die voortvloeit uit de solvabiliteitsvoorschriften volgens de Pensioenwet en het risicoprofiel van het fonds bedraagt 124,3% (2011: 124,6%). Ultimo 2012 en ultimo 2011 was derhalve sprake van een dekkingstekort en reservetekort. Hiervoor zijn een korte en lange termijnherstelplan ingediend. Naast het solvabiliteitsrisico loopt het pensioenfonds nog diverse andere risico’s, die onder andere in de risicoparagraaf van de jaarrekening worden behandeld. Ontwikkelingen herstelplan Het kortetermijnherstelplan van begin 2009 eindigt eind 2013. Uitgaande van de evaluatie van het herstelplan zou de dekkingsgraad ultimo 2013 108,3% moeten zijn. De belangrijkste kenmerken van het in 2009 ingediende herstelplan zijn: • Voor het kortetermijnherstel wordt een periode van vijf jaar gehanteerd. • Het bestuur heeft besloten het rendementspercentage in 2009 op 0% te stellen. Bovendien is voor de daar opvolgende jaren een rendement gehanteerd dat gemiddeld 0,5% lager is dan het maximum dat door DNB is toegestaan. • In de uitvoeringsovereenkomst tussen het pensioenfonds en de werkgever zijn afspraken gemaakt dat de werkgever bij een dekkings- of reservetekort de verschuldigde pensioenpremie verhoogt. Voor het jaar 2012 heeft de werkgever reeds een extra premie gestort van € 6,7 miljoen uit het lange termijn herstelplan en er volgt een aanvullende herstelbijdrage van € 15,9 miljoen (die voortvloeit uit het korte termijn herstelplan). • Toeslagverlening aan gewezen deelnemers en pensioengerechtigden is voorwaardelijk (afhankelijk van de financiële positie van het fonds) en wordt gefinancierd uit de premie. Het bestuur neemt ieder jaar een besluit over de toeslagverlening. Zolang de dekkingsgraad lager is dan het minimaal vereist eigen vermogen (104,4%) worden geen toeslagen toegekend aan gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Daarnaast mag door het verlenen van een toeslag de dekkingsgraad niet lager worden dan het minimaal vereist vermogen. Indien in enig jaar geen toeslag is verleend aan de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden, kan het bestuur besluiten om in latere jaren over te gaan tot inhaalindexatie. • Het beleggingsbeleid gedurende de herstelperiode is zodanig dat er geen sprake is van toename van het fondsrisico. Het herstelplan ziet erop toe dat de dekkingsgraad per eind 2013 (einde kortetermijnherstelperiode) minimaal 104,4% bedraagt en dat deze per eind 2023 (einde langetermijnherstelperiode) minimaal 126% bedraagt. In het herstelplan wordt voor eind 2012 een dekkingsgraad verwacht van 111,8%. De werkelijke dekkingsgraad ultimo 2012 bedraagt 101,8%. Het pensioenfonds loopt daarmee achter op het verwachte herstel zoals geformuleerd in het herstelplan.
16
In onderstaand overzicht worden de verwachte en werkelijke ontwikkeling van de dekkingsgraad weergegeven.
Dekkingsgraad per 31 december 2011 Premie Sturings- Toeslagmiddelen verlening Beleggingen Effect van uitkeringen, kosten, kanssystemen en waardeoverdachten. Effect rentetermijnstructuur Dekkingsgraad per 31 december 2012 Overige
Verwacht (in %) 110,4 2,6
Werkelijk (in %) 95,4 4,3
-4,1
1,3
2,5
9,9
0,4
-3,0
0,0 111,8%
-6,1 101,8%
Naast het verschil in startwaarde van de dekkingsgraad, zorgen vooral de componenten beleggingen, rentetermijnstructuur voor verschillen tussen de verwachting en de werkelijkheid. Het behaalde beleggingsrendement in 2012 bedroeg 13,6%, terwijl het herstelplan uitging van een rendement van 6%. Hierdoor was de werkelijke ontwikkeling van de dekkingsgraad op dit onderdeel beter dan verwacht. De verdere daling van de rentetermijnstructuur in 2012 zorgde voor een daling van de dekkingsgraad. In het herstelplan was ervan uitgegaan dat de ontwikkeling van de rente geen effect zou hebben op de dekkingsgraad in 2012. De dekkingsgraad ligt eind 2012 onder het minimaal vereist vermogen, waardoor er opnieuw sprake is van een dekkingstekort. Door het bestuur is de voorgeschreven jaarlijkse evaluatie van het herstelplan uitgevoerd. Deze evaluatie heeft niet geleid tot bijstelling van de oorspronkelijke uitgangspunten van het herstelplan. Op grond van de huidige situatie voorziet het herstelplan mede dank zij extra stortingen van de werkgever in herstel binnen de daarvoor geldende termijnen.
3.2
Beleid en beleidskeuzes
Het bestuur heeft beleid ontwikkeld op het gebied van financiering, beleggingen en toeslagen om de risico’s en de financiële positie van het pensioenfonds te beheersen. Bij het maken van beleidskeuzes worden de belangen van alle belanghebbenden evenwichtig afgewogen. Het beleid moet worden uitgevoerd binnen de kaders van de pensioenovereenkomst zoals die in de CAO is vastgelegd.
17
Pensioenovereenkomst
Financiële positie
Beleggingsbeleid
3.2.1
Toeslagbeleid
Financieringsbeleid
Toeslagbeleid
Volgens de toeslagenmatrix van DNB valt het toeslagbeleid van het pensioenfonds ten aanzien van de actieve deelnemers onder categorie F2. Dit betekent dat de opgebouwde aanspraken van deze deelnemers jaarlijks onvoorwaardelijk worden aangepast aan de ontwikkeling van de CBS-CAO-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen voor particuliere bedrijven. Deze toeslagverlening is onvoorwaardelijk en wordt gefinancierd uit de premie. Het toeslagbeleid van het pensioenfonds ten aanzien van de gewezen deelnemers en de pensioengerechtigden valt onder categorie D2 van de toeslagmatrix van DNB. Ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken van gewezen deelnemers en pensioengerechtigden kunnen worden aangepast aan de ontwikkeling van de CBS-prijsindex voor alle huishoudens. Deze toeslagverlening is voorwaardelijk (afhankelijk van de financiële positie van het fonds) en wordt gefinancierd uit de premie. De toeslagverlening vindt in ieder geval niet plaats indien het vermogen na toeslagverlening kleiner is dan het minimaal vereist eigen vermogen. Het bestuur neemt ieder jaar een besluit over de toeslagverlening. Toeslagbesluit per 1 januari 2013 betreffende jaarlijkse toeslag In de reglementen van het pensioenfonds is vastgelegd dat het pensioenfonds ieder jaar probeert het pensioen te verhogen met het ‘consumenten prijsindexcijfer alle huishoudens’ over de periode 1 oktober van het voorafgaande jaar tot en met 30 september van het jaar waarover de verhoging plaatsvindt, zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het bestuur beslist jaarlijks of de opgebouwde aanspraken voor gewezen deelnemers en de pensioenrechten van pensioengerechtigden worden verhoogd. Voor deze voorwaardelijke verhoging is en wordt geen reserve gevormd.
18
Het bestuur heeft besloten om voor het jaar 2013 geen toeslag te verlenen over de opgebouwde aanspraken van de gewezen deelnemers en de ingegane pensioenuitkeringen. De reden voor dit besluit is dat het pensioenfonds niet over voldoende middelen beschikt om deze rechten te kunnen verhogen. Net als bij veel andere pensioenfondsen is de dekkingsgraad van het pensioenfonds sterk gedaald. De dekkingsgraad geeft de verhouding weer tussen de bezittingen aan de ene kant en de huidige en toekomstige pensioenuitkeringen (verplichtingen) aan de andere kant. Voor Pensioenfonds SABIC- IP is per eind 2011 vastgesteld dat de dekkingsgraad lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad (afgerond 104,4%). Op de opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers is per 1 januari 2012 een toeslag verleend van 1,88% (ontwikkeling CBS-CAO-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen voor particuliere bedrijven). Het bestuur is van mening dat op basis van het premie- en toeslagbeleid een evenwichtige belangenafweging is gemaakt tussen alle belanghebbenden, zijnde de (gewezen) deelnemers, de pensioengerechtigden en de werkgever.
3.2.2
Financieringsbeleid
Financieringssysteem en ABTN Voor het premie- en toeslagbeleid is een aantal vermogensposities van belang. De volgende grenzen worden onderscheiden: -
-
minimaal vereist eigen vermogen: de dekkingsgraad behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen is gelijk aan 104,4% van de voorziening pensioenverplichtingen; vereist eigen vermogen: het vereist eigen vermogen is het vermogen dat nodig is om te bewerkstelligen dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat binnen een jaar het eigen vermogen negatief wordt; gewenst eigen vermogen: het gewenst eigen vermogen is het vermogen dat boven de voorziening pensioenverplichtingen nodig is om de toeslagambitie op de lange termijn na te kunnen komen.
19
Voor 2012 gelden de volgende waarden: Vermogensposities
170,0% 158,0%
160,0% 150,0% 140,0% 124,3%
130,0% 120,0% 110,0%
104,4%
100,0% 90,0% 80,0% Minimaal vereist eigen vermogen
Vereist eigen vermogen
Gewenst eigen vermogen
Bij de berekening van het vereiste eigen vermogen worden buffers berekend volgens het standaardmodel van DNB welke is gebaseerd op de allocatie van de beleggingen. Bij de berekening van het gewenste eigen vermogen wordt daarenboven rekening gehouden met inflatiecorrectie (volledige toeslagverlening). Het bestuur volgt het standaardmodel. De gehanteerde premieberekeningssystematiek zorgt ervoor dat de actuele vermogenspositie direct tot uiting komt in het premiepercentage. Indien de dekkingsgraad beneden de dekkingsgraad behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen komt (104,4%), wordt SABIC Innovative Plastics een extra bijdrage in rekening gebracht. Het pensioenfonds kan in deze situatie geen toeslagen verlenen. Ultimo 2012 bevindt Pensioenfonds SABIC-IP zich in deze situatie. Voor de ontwikkeling van het herstel verwijzen we naar paragraaf 3.1. Een tekort waarbij de dekkingsgraad ligt tussen de dekkingsgraad behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen (104,4%) en de dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen (124,3%) leidt tot een hogere solvabiliteitspremie, (gedeeltelijke) toeslagverlening (afhankelijk van een bestuursbesluit) en een herstelplan met het oogmerk van herstel van het tekort binnen vijftien jaar. Is de dekkingsgraad lager dan 104,4% dan wordt er geen toeslag aan de gewezen deelnemers verleend. Kostendekkende premie De door het pensioenfonds te ontvangen premie wordt actuarieel berekend conform de ABTN en in rekening gebracht conform de uitvoeringsovereenkomst. Uitgangspunt daarbij is dat de opgebouwde rechten steeds zijn afgefinancierd. De verhoging van de aanspraken als gevolg van toeslagverlening wordt afgefinancierd door middel van koopsommen. Naast deze premie worden voor de dekking van de partnerpensioenen op risicobasis en de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen risicopremies voldaan. Tevens bevat de premie een solvabiliteitsopslag welke bestemd is voor het herstellen c.q. op peil houden van de dekkingsgraad.
20
We onderscheiden drie soorten premies: - de feitelijke premie die daadwerkelijk is ontvangen; - de kostendekkende premie die wordt berekend op basis van de rentetermijnstructuur; - de gedempte premie: het fonds hanteert een rekenrente voor de berekening van de premie die het gemiddelde is van de rts van de laatste drie jaren. De feitelijke premie bedraagt € 66,7 miljoen inclusief herstelbijdrage (2011: € 73,5 miljoen). De kostendekkende premie bedraagt € 50,3 miljoen (2011: € 42,5 miljoen). De gedempte premie bedraagt € 44,1 miljoen (2011: € 39,2 miljoen). Het pensioenfonds hanteert een gedempte premie. De Pensioenwet eist dat minimaal de gedempte premie in rekening wordt gebracht. De feitelijke premie is bij het fonds gelijk aan de gedempte premie. De wijze van demping is toegestaan onder de Pensioenwet. Hiermee is aan de eisen van de Pensioenwet voldaan. De feitelijke premie exclusief herstelbijdrage is bepaald volgens de individuele methode op basis van de gedempte premie, waar de eventuele herstelpremie en toeslagkoopsommen worden bijgeteld. De kostendekkende premie, met uitzondering van de toeslagverlening per 1 januari 2013, wordt berekend met de rentetermijnstructuur van 31 december 2011. De toeslagverlening per 1 januari 2013 in de kostendekkende premie is berekend met de rentetermijnstructuur van 31 december 2012. Het verschil tussen de feitelijke premie en de kostendekkende premie wordt veroorzaakt door het interestverschil en de betaalde herstelpremie. Premiebeleid De jaarlijkse premie is in ieder geval gelijk aan de kostendekkende premie op basis van de wettelijke voorschriften en de uitvoeringsovereenkomst. In de uitvoeringsovereenkomst is vastgelegd dat in geval van een dekkings- of reservetekort de verschuldigde premie wordt verhoogd. Vanaf 2009 is de premie verhoogd. Premies en grensbedragen Voor 2012 golden de volgende premies en grensbedragen: • pensioenpremie: wordt individueel bepaald voor de pensioenopbouw in 2012 over het salaris onder aftrek van de franchise (€ 13.230). • premie WIA-excedent: 2,75% van de verzekerde uitkering Verloop bijstorting pensioenpremie De afgelopen vijf jaar hebben de premies zich als volgt ontwikkeld:
Bijstorting * € 1.000
3.2.3
2012 22.557
2011 34.334
2010 6.700
2009 0
2008 0
Beleggingsbeleid
Algemeen Het jaar 2012 was net als 2011 een jaar vol onzekerheden. Het bestuur heeft daarom de volgende maatregelen genomen: - het wijzigen van de benchmark van Vastrentende Waarden bij zowel GEAM als BlackRock;
21
-
-
nieuwe beleggingen zijn gedaan in de vastrentende portefeuille omdat wijzigingen in de rentestand ook doorwerken in de verplichtingen waarmee een natuurlijke hedge is gecreëerd; het instellen van een werkgroep om het selectieproces voor nieuwe vermogensbeheerders te begeleiden.
In 2012 trad Frederik Grever terug uit het bestuur en de beleggingscommissie. Mw. Hedwig Peters werd in zijn plaats in de beleggingscommissie benoemd. Zij heeft een langjarige ervaring op het gebied van vermogensbeheer en is een welkome aanvulling op de commissie. De beleggingscommissie bestond in de tweede helft van het jaar uit de volgende personen: Willem Grin (voorzitter), Hedwig Peters, Theo Dekkers, Frank Mortier en Arthur Smit. Zij wordt terzijde gestaan door Eddy Bannet, de externe adviseur van Quinator. De ontwikkelingen binnen de eurozone hebben ook dit jaar genoopt tot aanpassing van het beleggingsbeleid, met name binnen de portefeuille van vastrentende waarden. Dit uitte zich in verdere aanpassingen van de benchmark waartegen de vermogensbeheerders worden beoordeeld. Bewaking van de beleggingsmix vond plaats door nieuwe beleggingen zo te alloceren dat de beleggingscategorieën zich binnen de toegestane limieten bleven bevinden. Strategische beleggingsportefeuille Het beleggingsbeleid is erop gericht om een zo hoog mogelijk rendement te behalen tegen een tevoren vastgesteld risico waarbij bovendien het beleggingsrisico beheersbaar dient te zijn. De volgende tabel geeft de strategische beleggingsportefeuille per beleggingscategorie weer, zoals vastgesteld in het Strategische Beleggingsbeleid van 2009/2010 en opnieuw bevestigd in het Beleggingsplan 2012. Categorie Beursgenoteerde aandelen Vastrentende waarden Overige (Private Equity en Onroerend Goed) Liquiditeiten
22
Doel 45% 45% 10%
Bandbreedtes 38-51% 40-50% 8-12%
0%
0-2%
In de onderstaande diagram is de werkelijke assetmix per 31 december 2012 van de beleggingen voor risico pensioenfonds weergegeven.
0,3% 10,1% 45,5%
Aandelen Private equity
42,5%
Vastrentende waarden Indirecte vastgoed beleggingen Liquiditeiten
1,6%
Het percentage aandelen is gestegen naar 45,5% in 2012 (44,5% in 2011). Dit kwam door koersstijgingen. Het percentage obligaties is gedaald naar 42,5% in 2012 (43,9% in 2011). Het percentage vastgoedbeleggingen steeg naar 10,1% in 2012 van 9,3% in 2011. De liquiditeiten zijn uitgekomen op 0,3% in 2012 (0,5% in 2011). Door deze wijzigingen van de beleggingssamenstelling (binnen de toegestane bandbreedtes) is de vereiste buffer volgens het standaard berekeningsmodel van DNB toegenomen van 23,3% naar 24,3%. Beleggingsaanpak In hoofdstuk 4 ‘Beleggingen’ wordt nader ingegaan op de uitkomsten van de gemaakte beleidskeuzes.
23
3.3
Risicobeheer
Het bestuur heeft zijn beleid verwoord in de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (ABTN). In 2012 heeft de risicocommissie een risk consultant ingehuurd met het oogmerk aan het eind van het jaar minimaal te voldoen aan niveau 3 zoals DNB die onderkent. Het ontwikkelen van een goed risicobeheersingsproces heeft echter langer geduurd dan voorzien en zal worden afgewikkeld in het voorjaar van 2013. Inmiddels is wel reeds een Strategisch Risicoprofiel door het bestuur vastgesteld in de bestuursvergadering van november 2012. Voor een nadere toelichting op de risico’s en het beheersingsbeleid wordt verwezen naar de risicoparagraaf in de jaarrekening (paragraaf 9.4.3.1). Onderstaand wordt een nadere toelichting gegeven op de voornaamste risico’s die door het bestuur zijn onderkend, alsmede op het beleid van het bestuur voor het mitigeren van deze risico’s. Solvabiliteitsrisico Een belangrijk risico is dat een fonds niet beschikt over voldoende vermogen om de pensioenverplichtingen na te kunnen komen, ook wel het solvabiliteitsrisico genoemd. Als de solvabiliteit zich negatief ontwikkelt, zal het pensioenfonds de premie verhogen en is er geen of minder ruimte voor toeslagverlening. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het fonds de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen (afstempelen). De solvabiliteit van een pensioenfonds wordt gemeten op basis van de hoogte van de dekkingsgraad van het fonds. De dekkingsgraad is een maatstaf voor de financiële positie van een pensioenfonds, het betreft het pensioenvermogen als percentage van de contante waarde van de pensioenverplichtingen. De dekkingsgraad kan wijzigen door talrijke invloeden, zoals de ontwikkeling van het beleggingsresultaat, verzekeringstechnische ontwikkelingen en de ontwikkeling van de marktrente. In overleg met de werkgever is besloten om dit risico niet nader te mitigeren. Beleggingsrisico’s De belangrijkste beleggingsrisico’s betreffen het markt-, krediet- en liquiditeitsrisico. Het marktrisico is uit te splitsen in renterisico, valutarisico en prijs(koers)risico. Marktrisico wordt gelopen op de verschillende beleggingsmarkten waarin het pensioenfonds op basis van het vastgestelde beleggingsbeleid actief is. Het marktrisico wordt beheerst doordat met de externe vermogensbeheerders duidelijke beleggingsmandaten zijn overeengekomen, waarin specifieke randvoorwaarden zijn opgenomen, bijvoorbeeld betreffende de kwaliteit van de effecten waarin wordt belegd. De beleggingsmandaten worden goedgekeurd door het bestuur en periodiek geëvalueerd en eventueel aangepast. Het strategische beleid, zoals in 2009 geformuleerd, is ook dit jaar van kracht gebleven. Binnen de kaders van het strategische beleid stelt het bestuur jaarlijks een beleggingsplan vast. In het verslagjaar werd binnen het mandaat Vastrentende waarden de benchmark gewijzigd teneinde het tegenpartijrisico op de perifere eurolanden te verkleinen. • Renterisico Het renterisico is het risico dat de waarden van de portefeuille vastrentende waarden en de waarde van de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van ongunstige veranderingen in de marktrente. Maatstaf voor het meten van rentegevoeligheid is de netto duration van het pensioenfonds. De netto duration is de duration van de verplichtingen gecorrigeerd voor de duration van de obligatieportefeuille. Duration is de gewogen gemiddelde resterende looptijd in
24
jaren van de kasstromen en geeft de rentegevoeligheid weer. Daarnaast is er een tweede renterisico: een lagere rente betekent dat voor dezelfde inkoop van pensioenaanspraken een hogere premie moet worden gerekend. In overleg met de werkgever is besloten om dit risico niet nader te mitigeren. • Valutarisico De waarde van beleggingen in aandelen en vastrentende waarden wordt beïnvloed door de ontwikkelingen van de valutakoersen waarin de betreffende beleggingen luiden. Ten aanzien van beleggingen in vreemde valuta zijn door het bestuur aan de vermogensbeheerders beperkingen opgelegd. Het fonds heeft het valutarisico voor aandelen gedeeltelijk afgedekt via het sluiten van valutatermijncontracten door de custodian, State Street Bank. Tenminste 65% van de aan de beursgenoteerde aandelen dient in euro’s te worden belegd dan wel naar euro te worden afgedekt. Minstens 90% van de vastrentende waarden moet worden belegd in euro’s. Indien er minder dan 90% van de vastrentende waarden wordt belegd in euro’s, dient het verschil door de vermogensbeheerder te worden afgedekt. • Prijsrisico Prijsrisico is het risico dat door de ontwikkeling van marktprijzen waardewijzigingen plaatsvinden. Dit wordt veroorzaakt door factoren die samenhangen met een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren. Wijzigingen in marktomstandigheden hebben altijd direct invloed op het beleggingsresultaat, omdat alle beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde waarbij waardewijzigingen onmiddellijk worden verwerkt in het saldo van baten en lasten. Door spreiding binnen de portefeuille (diversificatie) wordt het prijsrisico gedempt. Diversificatie betreft niet alleen spreiding binnen een portefeuille naar sectoren, geografie en debiteuren, maar ook tussen de verschillende beleggingsportefeuilles. Teneinde onnodige risico’s te vermijden, sluit het beleggingsbeleid van het fonds het beleggen met geleend geld uit, evenals het verkopen van waardepapieren die het fonds niet bezit. Evenmin staat het beleggingsbeleid het gebruik van derivaten toe binnen de bestaande beleggingsmandaten, tenzij hiervoor door het bestuur specifiek schriftelijke goedkeuring is verleend en mag in dat geval alleen dienen tot afdekking van bestaande risicoposities. • Kredietrisico Kredietrisico is het risico op financiële verliezen voor het fonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het fonds (potentiële) vorderingen heeft. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan de aangesloten onderneming, partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito’s worden geplaatst en marktpartijen waarmee Over The Counter (OTC)-derivatenposities worden aangegaan. Een voor beleggingsactiviteiten specifiek onderdeel van kredietrisico’s is het settlementrisico. Dit houdt het risico in dat partijen waarmee het fonds transacties is aangegaan, niet meer in staat zijn hun tegenprestatie te verrichten waardoor het fonds financiële verliezen kan lijden. Ter beperking van het kredietrisico gelden binnen het fonds restricties voor de samenstelling van de vastrentende portefeuilles met betrekking tot geografische spreiding (alleen OECD landen zijn toegestaan), verdeling over verschillende debiteurencategorieën, de minimale kwaliteit van de debiteur (‘rating’ door ‘rating agencies’) en de omvang van de beleggingen per debiteur. Monitoring vindt plaats door de compliance rapportage van State Street Corporation.
25
Concentratierisico Concentratierisico kan optreden als gevolg van het ontbreken van een adequate spreiding van activa en passiva, bijvoorbeeld bij een concentratie van de portefeuille in regio’s, economische sectoren of tegenpartijen. Het concentratierisico wordt onderzocht in de ALM-studie, waarbij beleggingscategorieën met elkaar worden gecombineerd om tot een strategische beleggingsmix te komen. Om de concentratierisico’s te beheersen, is de beleggingsportefeuille van het pensioenfonds in hoge mate gediversifieerd. De custodian, State Street Corporation, rapporteert eventuele concentraties die desondanks ontstaan door combinaties van diverse vermogensbeheerders. De beleggingscommissie evalueert deze concentraties en zorgt voor bijsturing/aanpassing in de portefeuille. Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet en/of niet tijdig tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het fonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Het liquiditeitsrisico wordt door het fonds beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities. Verzekeringstechnische risico’s Het verzekeringstechnisch risico is het risico dat voortvloeit uit mogelijke afwijkingen van actuariële inschattingen die worden gebruikt voor de vaststelling van de technische voorzieningen en de hoogte van de premie. In de actuariële analyse worden de afwijkingen geanalyseerd. Gezien de omvang van het fonds wordt het verzekeringstechnisch risico slechts gedeeltelijk herverzekerd door een groot eigen risico aan te houden. De belangrijkste actuariële risico’s zijn het langlevenrisico, het overlijdensrisico (kortleven) en het arbeidsongeschiktheidsrisico. • Langlevenrisico Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen en bij de vaststelling van de premie die nodig is voor de verwachte pensioenopbouw. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen mogelijk niet voor de uitkering van de pensioenverplichting aan deze langer levende deelnemers. Het pensioenfonds heeft als beleid dat aanpassingen van de prognosetafels terstond worden verwerkt. • Overlijdensrisico Het overlijdensrisico houdt in dat het pensioenfonds in geval van overlijden mogelijk eerder dan verwacht een nabestaandenpensioen moet toekennen, waarvoor door het pensioenfonds geen voorzieningen zijn getroffen. • Arbeidsongeschiktheidsrisico Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het pensioenfonds meer voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en voor het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen dan was verwacht. De risico’s uit hoofde van nabestaandenpensioen, arbeidsongeschiktheidspensioen en vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid zijn, voor zover die vallen buiten het eigen behoud van het fonds, op stop-loss basis herverzekerd bij Zwitserleven. Deze herverzekering is eind 2011 opnieuw afgesloten bij Zwitserleven voor een periode van vijf jaar.
26
Toeslagrisico Het bestuur van het pensioenfonds heeft de ambitie toeslagen op de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenaanspraken te verlenen. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de financiële positie van het fonds. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat toeslagverlening op de ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken voorwaardelijk is en afhankelijk van de hiervoor genoemde financiële positie. Daarmee wordt dit risico (geen toeslagverlening in geval van dekkingstekort) in feite gedragen door deze deelnemers van het fonds en vormt geen risico voor het fonds. Het risico wordt meegenomen in de afweging van de belangen van de diverse groepen van belanghebbenden van het fonds. Aangezien toeslagverlening wordt gefinancierd uit de premie heeft toekenning van toeslagverlening evenmin een risico tengevolge voor het fonds. Op de opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers wordt jaarlijks onvoorwaardelijk toeslag verleend. Deze wordt eveneens uit premie gefinancierd en vormt dus geen risico voor het pensioenfonds. Niet-financiële risico’s Naast financiële risico’s loopt het pensioenfonds ook niet-financiële risico’s die het behalen van de doelstellingen kunnen bedreigen. Deze risico’s kunnen uiteindelijk ook een financiële impact hebben. De belangrijkste niet-financiële risico’s zijn het operationeel risico, het uitbestedingsrisico en het systeemrisico. • Operationeel risico Operationeel risico is het risico dat optreedt bij de uitvoering van het pensioen- en vermogensbeheer, bestuursondersteuning en de integrale advisering van het pensioenfonds inzake het beleid op communicatie-, juridisch, fiscaal, actuarieel en beleggingsterrein. Dit heeft betrekking op de continuïteit, integriteit en kwaliteit van de dienstverlening. Het pensioenfonds heeft het vermogensbeheer en de pensioenuitvoeringsactiviteiten uitbesteed en zoveel mogelijk via Service Level Agreements getracht dit risico te verkleinen. Dit wordt waar mogelijk door SAS70 of ISAE 3402 verklaringen van de uitbestedingspartners getoetst. Zie ook de paragraaf uitbestedingsrisico. • Uitbestedingsrisico Uitbestedingsrisico is het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden uitbestede werkzaamheden, dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel worden geschaad. Het uitbestedingsrisico wordt gemitigeerd door de afspraken (kwaliteitseisen) in de uitvoeringsovereenkomst en de daaraan verbonden Service Level Agreement (SLA). Monitoring van de uitvoering door het bestuur vindt plaats op basis van de periodieke rapportages van de uitbestedingspartners over de uitgevoerde werkzaamheden. Tevens ontvangt het pensioenfonds van TKP een ISAE 3402 type II-rapport. Deze rapportage geeft inzicht in de wijze van beheersing van de operationele risico’s en geeft aan of de uitvoerder ‘in control’ is. PricewaterhouseCoopers Accountants NV certificeert de ISAE 3402-rapportage van TKP. De strekking van de accountantsmededeling is dat de interne beheersing van TKP op 31 december 2011 voldoet aan de daaraan te stellen eisen: de beschreven en aanwezige beheersmaatregelen zijn toereikend om te controledoelstellingen te bereiken. Het vermogensbeheer is uitbesteed aan GEAM, BlackRock, BNP Paribas, TKPI en Delta Lloyd Bank N.V. De Nederlandse vestiging van State Street Corporation is aangesteld als custodian door het pensioenfonds. Met de vermogensbeheerders zijn vermogensbeheerovereenkomsten gesloten. In de vermogensbeheerovereenkomsten zijn beleggingsrestricties uitgewerkt. De
27
vermogensbeheerders bewaken middels hun risicomanagementsystemen de mandaten, zodat deze steeds voldoen aan bedoelde restricties. Het bestuur van het fonds toetst op basis van de rapportages van de vermogensbeheerders en de custodian of voldaan wordt aan de overeengekomen beleggingsrestricties. De custodian toetst dagelijks of de beheerders zich aan hun restricties houden door middel van compliance monitoring. Hierover wordt maandelijks een rapport uitgebracht. Het bestuur bewaakt, via de custodian, tevens of aan relevante wet- en regelgeving wordt voldaan. Tevens ontvangt het pensioenfonds een ISAE 3402 type II rapport van State Street Corporation, die door een externe accountant gecertificeerd wordt. State Street Corporation heeft over de resterende periode van 2012 (1 oktober 2012 tot en met 31 december 2012) een comfortletter afgegeven. BlackRock heeft eveneens een gebroken boekjaar en heeft een Comfort Letter verstrekt over het gedeelte van het jaar dat nog niet wordt bestreken door haar ISAE 3402 rapport. BNP Paribas heeft een ISAE 3402 type II rapport verstrekt over 2012. • Systeemrisico Systeemrisico betreft het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van het fonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen is dit risico voor het fonds niet beheersbaar.
28
4.
Beleggingen
4.1 Marktontwikkelingen 2012 was een goed beleggingsjaar voor pensioenfondsen: - de beurzen zijn fors gestegen en - de rentes waren gedaald waardoor het rendement op de vastrentende waarden positief was. Een bijkomend gevolg van de rentedaling was dat de verplichtingen aanmerkelijk waren gestegen. De rente zoals gemeten door de termijnstructuur (publicatie van DNB) is voor het pensioenfonds gedaald van gemiddeld 3,1% ultimo 2012 naar gemiddeld 2,35% ultimo 2013 Uiteindelijk was het resultaat op de gehele beleggingsportefeuille 13,6%, terwijl de dekkingsgraad als gevolg van de stijgende waarde van de verplichtingen met een lager percentage is gestegen. De dekkingsgraad heeft zich ontwikkeld van 95,4% eind 2011 tot 101,8% eind 2012. Behalve de beleggingsrendementen hadden ook andere factoren een invloed op de stijging van de dekkingsgraad. Dat wordt elders in het jaarverslag uitgebreid toegelicht. Het effect van de rentedaling had kunnen worden gereduceerd als een pensioenfonds die rente had afgedekt. Ons pensioenfonds had de rente, in overleg met de onderneming, niet afgedekt. Hier staat tegenover een herstelpremie conform uitvoeringsovereenkomst, over 2012 in totaal € 22,6 miljoen.
4.2 Resultaten beleggingsportefeuille Het belegd vermogen voor risico fonds (inclusief liquide middelen) is in 2012 gestegen van € 699 miljoen naar € 867 miljoen. Het rendement voor de gehele portefeuille in 2012 kwam uit op 13,6% (2011: -4,1%). In onderstaande tabel staan de rendementen van de beleggingsportefeuille weergegeven. Rendementen beleggingsportefeuille (in %) Portefeuille Aandelen (exclusief private equity) Private equity Vastrentende waarden Vastgoedbeleggingen Liquiditeiten Currency Overlay
18,9 1,8 9,0 11,6 0,1 0,1
Totaal gewogen gemiddelde
13,6
4.3 Aandelen en Private Equity De aandelenmarkten vertoonden wereldwijd sterke koersstijgingen. De oorzaak ligt in een vertrouwen dat de financiële crisis in Europa eindelijk zijn dieptepunt heeft bereikt waardoor een stabielere situatie is ontstaan voor het mondiale financiële bestel. Ook werd in de loop van 2012 een betere economische groei gerapporteerd dan men tevoren had voorspeld. De terugloop in economische groei aan het eind van het jaar heeft dit beeld nauwelijks bijgesteld.
29
De ontwikkelingen van de belangrijkste beurzen waren als volgt: Index Beginstand Eindstand Resultaat in % Dow Jones 10.485,05 13.860,58 32,2% Nasdaq 2.269,15 3.019,51 33,1% DAX 5.898,35 7.612,39 29,1% Nikkei 10.546,44 10.395,18 -1,4% Hang Seng 21.872,50 22.656,92 3,6% De rendementen werden gedrukt door de sterkere euro. Deze steeg van 1.2956 tegen de US dollar eind 2011 naar 1.3228 eind 2012. Rendement Het rendement op aandelen (exclusief private equity) was circa 18,9% versus de benchmark van circa 17,6%. Binnen de aandelenportefeuille deed het fonds Euro Equities het beter dan de benchmark, de overige fondsen bleven achter bij hun benchmarks. In 2011 werd deze tendens al geconstateerd en was al besloten dat de aandelenportefeuille geherstructureerd zou worden. De selectie van nieuwe beheerders is thans in volle gang. Het pensioenfonds heeft in 2006 ervoor gekozen ook te beleggen in International Private Equity en daarvoor een overeenkomst gesloten met GEAM waarbij werd voorzien dat eerst in het International Private Equity Fund I zou worden deelgenomen en in een latere fase in International Private Equity Fund II. Het was voorzien dat de beleggingen in het International Private Equity Fund I inmiddels zouden zijn beëindigd (in de loop van 2009/2010) en dat de stortingsverplichting in het IPE Fund II al volledig zouden zijn voldaan in 2010, maar de crisis heeft hier voor forse vertragingen gezorgd, zowel wat betreft de beëindiging van IPE Fund I als voor de deelname in IPE II. Private Equity wordt namelijk gekenmerkt door twee factoren: - de beleggingen in ondernemingen die niet-beursgenoteerd zijn en daarmee minder liquide; - de mate waarin de aankoop van de beleggingen gefinancierd worden met geleend geld. De markt in de aandelen van de niet-beursgenoteerde bedrijven droogde op door de financiële crisis terwijl de banken minder bereid waren geld uit te lenen voor dit soort beleggingsfondsen. Deze factoren bij elkaar leidden tot langere doorlooptijden. Het rendement op International Private Equity bedroeg in 2012 1,8%.
4.4 Vastrentende waarden De swapcurve (rts) is in de loop van het jaar fors lager geworden waardoor zij aan het eind van het jaar ruim lager uitviel dan aan het begin. De swapcurve is eind van het jaar aangepast aan de UFR, de Ultimate Forward Rate. Hierdoor werd de gemiddelde rts weer wat opgehoogd waardoor het effect van de rentedaling werd beperkt. De daling van de rente droeg bij tot een sterk positief rendement op voor de obligatieportefeuille van circa 9%. Rendement Het resultaat op vastrentende waarden bedroeg circa 9% versus de benchmark van eveneens circa 9%. Beide vermogensbeheerders, GEAM en BlackRock, hebben het iets beter gedaan dan de benchmark. BlackRock had een iets beter resultaat over het jaar dan GEAM.
4.5 Vastgoedbeleggingen De portefeuille voor vastgoed bestaat uit twee onderdelen:
30
Beleggingen in vastgoedfondsen via TREF, een fonds voor gemene rekening dat beheerd wordt door TKPI (TKP Investments) - Beleggingen in beursgenoteerde vastgoedfondsen dat middels een discretionair mandaat beheerd wordt door BNP Paribas. Hiernaast zijn er nog enkele beleggingen in vastgoed fondsen binnen de aandelenmandaten. De resultaten daar op worden bij de resultaten op de betreffende aandelenmandaten geteld. -
TREF belegt in Europees niet-beursgenoteerd vastgoed. Deze beleggingen zijn goed gespreid over niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen en uitsluitend in Nederland in joint ventures. Het pensioenfonds neemt reeds een ruim aantal jaren deel aan TREF. BNP Paribas belegt in beursgenoteerde vastgoedfondsen die een voorgeschreven minimale dividenduitkering doen en die niet met meer dan een voorgeschreven percentage aan vreemd vermogen gefinancierd mogen zijn (lage leverage). BNP Paribas heeft een zeer sterk beleggingsjaar gehad met een behaald rendement van 25,8%. TREF stelde teleur met een rendement van –9,8%. Belegd vermogen voor risico deelnemers Het belegd vermogen voor risico deelnemers betreft de regelingen Geflex en Gesave. De rendementen in 2012 worden in de onderstaande tabel weergegeven:
Fonds Robeco Life Cycle Fund 2012 Robeco Life Cycle Fund 2015 Robeco Life Cycle Fund 2020 Robeco Life Cycle Fund 2025 Robeco Life Cycle Fund 2030 Robeco Life Cycle Fund 2035 Robeco Life Cycle Fund 2040
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
1,6%
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
2,1%
3,7%
4,0%
3,6%
2,3%
2,3%
5,5%
5,6%
6,0%
5,4%
6,3%
6,8%
3,3%
5,7%
6,0%
5,4%
2,4%
3,1%
7,2%
6,9%
7,9%
7,2%
8,0%
8,7%
4,4%
7,7%
7,9%
7,0%
2,8%
4,1%
8,8%
8,4%
10,0%
9,0%
10,1%
10,8%
4,9%
8,8%
9,5%
8,8%
3,0%
4,5%
9,6%
9,5%
11,8%
10,4%
11,6%
12,6%
5,0%
9,7%
10,5%
9,6%
3,3%
4,9%
10,7%
10,9%
13,2%
11,3%
12,6%
13,9%
5,3%
9,9%
10,8%
9,4%
3,3%
4,6%
10,3%
10,5%
13,0%
11,7%
12,8%
13,9%
Portefeuille
Het Robeco Life Cycle Fund 2012 had een looptijd tot en met januari 2012 en is aansluitend geliquideerd.
31
5.
Pensioenen
5.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op activiteiten op het gebied van pensioencommunicatie- en administratie die in 2012 hebben plaatsgevonden. Ook worden de belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling toegelicht. Tot slot wordt in dit hoofdstuk ingegaan op (voorstellen voor) nieuwe wetgeving op pensioengebied.
5.2
Pensioencommunicatie
Het bestuur heeft 2012 verder ingezet om de communicatie met de deelnemers begrijpelijker te maken. Uniform Pensioenoverzicht en pensioenplanner Het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) is in mei 2012 verstuurd. In de begeleidende brief bij het UPO is de deelnemer nadrukkelijk gewezen op zijn/haar eigen verantwoordelijkheid met betrekking tot zijn/haar pensioen. Voor de actieve deelnemers is het UPO digitaal beschikbaar op het persoonlijke deel van de website. Hier staat voor hen ook de pensioenplanner. Hiermee kan de deelnemer zelf verschillende pensioenscenario’s berekenen. Aan de deelnemers met een arbeidsongeschiktheidspensioen is een apart pensioenoverzicht verzonden. Ook van de regeling Geflex/Gesave is dit jaar een UPO meegestuurd. Dit UPO zat voor de deelnemers van deze regeling achter het ‘normale’ UPO. In de brief zijn de deelnemers hierop geattendeerd. Daarnaast is net als voorgaande jaren ook de bijlage met de nadere onderverdeling van de te bereiken pensioenen verstuurd. Overzicht partnerpensioen De pensioengerechtigden hebben in het najaar van 2012 het jaarlijkse overzicht van het partnerpensioen ontvangen. Voorlichtingssessie met de doelgroep 50 jaar In 2012 is er aan deelnemers die 50 jaar werden een aantal voorlichtingssessies gegeven over hun pensioensituatie. De bedoeling is de deelnemers zich beter bewust te maken van hun pensioensituatie op een zodanig tijdstip dat zij hier nog aan konden werken. De Pensioendesk heeft dit jaar voor het eerst twee afgevaardigden naar Bergen op Zoom laten gaan, om de persoonlijke situatie te bespreken. De 50-jarigen konden zich inschrijven voor het spreekuur, waarin mogelijke pensioensituaties met de planner berekend werden. Voorlichtingssessie met de doelgroep 60 jaar en ouder In 2012 is er een voorlichtingssessie geweest voor 60-plussers. Deze sessie is georganiseerd in samenwerking met de afdeling HR van SABIC-IP. De afdeling HR heeft de 60-plussers uitgenodigd, waarop meer dan 40 mensen zich hebben aangemeld. Tijdens de voorlichting werd de levensloop voor aanvang van de pensionering besproken. Een en ander is in kaart gebracht en uitgelegd met behulp van de helpdesk. In PensioenPraat 46 zijn de drie meest gestelde vragen uit deze sessie toegelicht.
32
Communicatie met deelnemers In 2012 hebben de deelnemers van het pensioenfonds drie reguliere edities van PensioenPraat ontvangen. Het lezerspanel heeft voorafgaand aan het verschijnen meegedacht met de onderwerpen en meegelezen met de teksten. Zo probeert het pensioenfonds nog beter aan te sluiten bij de wensen en het kennisniveau van pensioenen van de deelnemers. Naar aanleiding van een bericht van de onderneming SABIC-IP is bij de laatste PensioenPraat van 2012 een inlegvel meegestuurd met een reactie hierop van het pensioenfonds.
Crisisplan Het pensioenfonds heeft een crisisplan opgesteld. Hierin staat wat het pensioenfonds gaat doen als het fonds in de toekomst in een crisissituatie terechtkomt of dreigt te komen. Dit plan, dat het pensioenfonds op verzoek van De Nederlandsche Bank heeft opgesteld, is nodig om voorbereid te zijn op onverwachte gebeurtenissen. In het crisisplan is ook de communicatie over het crisisplan beschreven. Hieraan is uitvoering gegeven door een artikel met daarin uitleg over het crisisplan te plaatsen in PensioenPraat 46 die uitkwam in september. Deze PensioenPraat staat ook op de website. Website In 2012 is de website actief bijgehouden en zijn de teksten getoetst op leesbaarheid. Maandelijks is de nieuwe dekkingsgraad gepubliceerd, maar er was ook ander nieuws. Zo is bijvoorbeeld de ontwikkeling in de AOW-leeftijd veel aan bod geweest en zijn de presentaties gegeven door het bestuur in een nieuwsbericht op de website geplaatst. Een aantal teksten is op leesbaarheid aangepast. Dit proces wordt verder afgewikkeld in 2013. Meerjarenbeleidsplan communicatie 2013 – 2016 De communicatiecommissie heeft een meerjarenbeleidsplan communicatie gemaakt. Het doel van het meerjarenplan is de communicatie, meer dan voorheen, structureel vorm te geven. In het meerjarenplan wordt een aantal basisuitgangspunten beschreven waaraan de communicatie de komende jaren voldoet en worden kaders gecreëerd waarbinnen toekomstige afwegingen makkelijker gemaakt kunnen worden. Dit meerjarenbeleidsplan wordt gecombineerd met het actiejaarplan. Het vormt zo een geïntegreerd geheel waarin duidelijk wordt gemaakt hoe de uitgangspunten van het beleid zich vertalen naar de
33
communicatiestrategie en hoe deze strategie concreet vertaald wordt naar acties en/of communicatiemiddelen.
5.3
Pensioenadministratie
Beantwoording deelnemersvragen Onderstaande grafiek geeft een overzicht van het aantal gestelde vragen in 2011 per communicatiekanaal. Deelnemers stelden in 2012 met name vragen over pensioentoekenningen, waardeoverdracht en over het Uniform Pensioenoverzicht. In 2012 hebben ruim 1.100 deelnemers een vraag gesteld aan het pensioenfonds (2011: 1.207). Waardeoverdrachten Wanneer de dekkingsgraad van één of van beide pensioenfondsen die betrokken zijn bij een waardeoverdracht lager is dan 100%, mag er geen waardeoverdracht plaatsvinden en wordt de waardeoverdracht uitgesteld. De dekkingsgraad van het fonds gaf in 2012 tot medio november aanleiding tot het opschorten van waardeoverdrachten. Eind 2012 was de door de opschorting opgelopen werkvoorraad bijna weer genormaliseerd.
250 200 150
Telefonische vragen Schriftelijke vragen
100
E-mail contact
50 0 1e kwrt 2012
5.4
2e kwrt 2012
3e kwrt 2012
4e kwrt 2012
Uitvoeringskosten
In navolging van de publicatie ‘Kosten pensioenfondsen verdienen meer aandacht’ van de Autoriteit Financiële Markten op 12 april 2011 heeft de Pensioenfederatie op 10 november in de notitie ‘Aanbevelingen uitvoeringskosten 2011’ gepubliceerd. In deze publicatie benoemt de Pensioenfederatie de verschillende uitvoeringskosten en worden aanbevelingen gedaan hoe over deze kosten gecommuniceerd kan worden richting de verschillende stakeholders. De pensioenfederatie heeft in de notitie een onderscheid gemaakt tussen de volgende drie kostensoorten: 1. Kosten van pensioenbeheer: dit betreft de integrale kosten voor pensioenbeheer. 2. Kosten van vermogensbeheer: dit betreft de integrale kosten voor vermogensbeheer, inclusief kosten begrepen in onderliggende beleggingsstructuren. 3. Transactiekosten: dit betreft de transactiekosten van de directe beleggingen van het pensioenfonds (inclusief acquisitiekosten bij illiquide beleggingen), alsmede de toe- en
34
uittredingsvergoedingen bij beleggingen in beleggingsfondsen. Transactiekosten in onderliggende beleggingsstructuren worden vooralsnog niet meegeteld, hier wordt door de Pensioenfederatie eerst nader onderzoek naar gedaan. Transactiekosten vloeien voort uit het vermogensbeheer, maar zijn ten behoeve van de transparantie separaat opgenomen. In onderstaande tabel worden de uitvoeringskosten weergegeven:
Pensioenuitvoeringskosten in euro’s per deelnemer (actieven & uitkeringsgerechtigden) Pensioenuitvoeringskosten in euro’s per deelnemers (actieve, uitkeringsgerechtigden en slapers) Vermogensbeheer als percentage van het gemiddeld belegd vermogen Transactiekosten per vermogensbeheerder/fonds als percentage van het gemiddeld belegd vermogen: - GEAM Global Equity Fund - GEAM Euroland Equity Fund - GEAM Emerging Equity Fund - GEAM China Equity Fund - BNP Paribas - BlackRock - TKP Investments TREF
2012
2011
562
477
272
223
0,68%
0,38%
0,18% 0,22% 1,06% 0,63% 0,17% Onbekend 0%
Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend
In de tabel worden de kosten gepresenteerd conform de aanbevelingen van de pensioenfederatie: • De pensioenuitvoeringskosten worden gerapporteerd in euro’s per deelnemer, waarbij het aantal deelnemers de som is van het aantal actieve deelnemers en gepensioneerden. • De kosten vermogensbeheer worden gerapporteerd als percentage van het gemiddeld belegd vermogen. • De transactiekosten worden gerapporteerd als percentage van het gemiddeld belegd vermogen per fonds waarover gerapporteerd wordt. Pensioenfonds SABIC-IP bevat een relatief groot aantal “slapers”. De pensioenuitvoeringskosten per deelnemer in euro zijn daarom tevens weergegeven waarbij deze groep meegeteld wordt in het aantal. De stijging van de kosten vermogensbeheer uitgedrukte in percentage van het gemiddeld belegd vermogen naar 0,68% wordt grotendeels veroorzaakt door de mogelijk nog af te dragen BTW inzake vermogensbeheer activiteiten ten bedrage van € 2,1 miljoen. Indien we dit bedrag elimineren zou het percentage 0,41% zijn. De transactiekosten van TKPI inzake TREF zijn 0% doordat geen aankopen hebben plaatsgevonden en over verkopen geen kosten in rekening worden gebracht.
35
5.5
Pensioenregeling
De inhoud van de pensioenregelingen is het resultaat van het overleg tussen CAO-partijen. De huidige pensioenregelingen zijn van kracht vanaf 1 januari 2006. Pensioenregeling 65 jaar Dit reglement geeft de (gewezen) deelnemers aanspraken op: • ouderdomspensioen met een ingangsleeftijd van 65 jaar; • nabestaandenpensioen ten behoeve van de huwelijkspartner of de partner waarmee de (gewezen) deelnemer een notarieel verleden samenlevingscontract heeft; • wezenpensioen ten behoeve van de kinderen van de (gewezen) deelnemer; • arbeidsongeschiktheidspensioen (WIA-excedentpensioen); • premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid. Ouderdomspensioen Het ouderdomspensioen gaat in op de standaardpensioendatum en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de pensioengerechtigde komt te overlijden. Het opbouwpercentage van het ouderdomspensioen in de geïndexeerde opbouwregeling is 2,1% voor de in dat jaar geldende pensioengrondslag. Nabestaandenpensioen Het nabestaandenpensioen is verzekerd op risicobasis. Het nabestaandenpensioen gaat in op de dag van overlijden van de deelnemer en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de nabestaande overlijdt. Het nabestaandenpensioen bedraagt tijdens het dienstverband 70% van het bereikbare ouderdomspensioen. Bij beëindiging van de deelneming voor de pensioendatum en op de pensioendatum wordt voor een deelnemer die een partner heeft een deel van het ouderdomspensioen omgezet in een aanspraak op nabestaandenpensioen tegen de dan geldende actuariële factoren, tenzij de deelnemer en partner anders schriftelijk bevestigen aan het pensioenfonds. Het samenlevingscontract dient door de deelnemer aan het pensioenfonds gemeld te worden. Wezenpensioen Het wezenpensioen bedraagt per kind 14% van het bereikbare ouderdomspensioen. Dit wordt uitgekeerd totdat het kind de 18-jarige leeftijd heeft bereikt, voor studerende kinderen wordt wezenpensioen uitgekeerd totdat het kind uiterlijk de 26–jarige leeftijd heeft bereikt. Het totale bedrag wezenpensioen zal niet meer bedragen dan 70% van het bereikbare ouderdomspensioen. Bij meer dan vijf kinderen wordt er een evenredige korting toegepast. Toeslagverlening en aanpassing Volgens de toeslagenmatrix van DNB valt het toeslagbeleid van het pensioenfonds ten aanzien van de actieve deelnemers onder categorie F2. Dit betekent dat de opgebouwde aanspraken van deze deelnemers jaarlijks onvoorwaardelijk worden aangepast aan de ontwikkeling van de CBS-CAO-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen voor particuliere bedrijven. Deze toeslagverlening is onvoorwaardelijk en wordt gefinancierd uit de premie. Het toeslagbeleid van het pensioenfonds ten aanzien van de gewezen deelnemers en de pensioengerechtigden valt onder categorie D2 van de toeslagmatrix van DNB. Ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken van gewezen deelnemers en pensioengerechtigden kunnen worden aangepast aan de ontwikkeling van de CBS-prijsindex voor alle huishoudens. Deze toeslagverlening is voorwaardelijk (afhankelijk van de financiële positie van het fonds) en wordt gefinancierd uit de premie. Het bestuur neemt ieder jaar een besluit over de toeslagverlening.
36
Arbeidsongeschiktheidspensioen Bij arbeidsongeschiktheid zijn de deelnemers verzekerd van een WIA-excedentuitkering. Deze uitkering is bij volledige arbeidsongeschiktheid en bij een volledig dienstverband gelijk aan 70% van het positieve verschil tussen het pensioengevend salaris en het maximum jaarloon waarover de WIA-uitkeringen worden genoten. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en/of een parttime dienstverband wordt deze uitkering naar rato vastgesteld. Premievrije opbouw bij arbeidsongeschiktheid In geval van arbeidsongeschiktheid vindt gehele of gedeeltelijke voortzetting van de pensioenopbouw plaats. Pensioenregeling 62 jaar Dit reglement geeft de (gewezen) deelnemers van ondernemingen die voor 1 januari 2006 bij de pensioenregeling 62 jaar aangesloten waren en die op 1 januari 2005 55 jaar of ouder waren, aanspraken op: • ouderdomspensioen met een ingangsleeftijd van 62 jaar; • tijdelijk ouderdomspensioen met een ingangsleeftijd van 62 jaar; • nabestaandenpensioen ten behoeve van de huwelijkspartner of de partner waarmee de (gewezen) deelnemer een notarieel verleden samenlevingscontract heeft; • wezenpensioen ten behoeve van de kinderen van de (gewezen) deelnemer; • arbeidsongeschiktheidspensioen (WIA-excedentpensioen); • premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid. Ouderdomspensioen Het ouderdomspensioen gaat in op de standaardpensioendatum en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de pensioengerechtigde komt te overlijden. Het opbouwpercentage van het ouderdomspensioen in de geïndexeerde opbouwregeling is 2,1% voor de in dat jaar geldende pensioengrondslag. Tijdelijk ouderdomspensioen Het tijdelijk ouderdomspensioen is bedoeld om compensatie te bieden voor het gemis aan AOW-gelden en voor het betalen van AOW-premies voor de periode van 62 tot 65 jaar. Het gaat in op de standaardpensioendatum en wordt uitgekeerd tot de 65-jarige leeftijd of tot en met de maand waarin de pensioengerechtigde komt te overlijden. De hoogte van het tijdelijk ouderdomspensioen is gelijk aan de laatst vastgestelde franchise plus 10%. De deelnemer bouwt tussen de 42-jarige en 62-jarige leeftijd per jaar 5% van het tijdelijk ouderdomspensioen op. Nabestaandenpensioen Het nabestaandenpensioen is verzekerd op risicobasis. Het nabestaandenpensioen gaat in op de dag van overlijden van de deelnemer en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de nabestaande overlijdt. Het nabestaandenpensioen bedraagt tijdens het dienstverband 70% van het bereikbare ouderdomspensioen. Bij beëindiging van de deelneming voor de pensioendatum en op de pensioendatum wordt voor een deelnemer die een partner heeft een deel van het ouderdomspensioen omgezet in een aanspraak op nabestaandenpensioen tegen de dan geldende actuariële factoren, tenzij de deelnemer en partner anders schriftelijk bevestigen aan het pensioenfonds. Het samenlevingscontract dient door de deelnemer aan het pensioenfonds gemeld te worden. Wezenpensioen Het wezenpensioen bedraagt per kind 14% van het bereikbare ouderdomspensioen. Dit wordt uitgekeerd totdat het kind de 18-jarige leeftijd heeft bereikt, voor studerende kinderen wordt
37
wezenpensioen uitgekeerd totdat het kind uiterlijk de 26–jarige leeftijd heeft bereikt. Het totale bedrag wezenpensioen zal niet meer bedragen dan 70% van het bereikbare ouderdomspensioen. Bij meer dan vijf kinderen wordt er een evenredige korting toegepast. Toeslagverlening en aanpassing Volgens de toeslagenmatrix van DNB valt het toeslagbeleid van het pensioenfonds ten aanzien van de actieve deelnemers onder categorie F2. Dit betekent dat de opgebouwde aanspraken van deze deelnemers jaarlijks onvoorwaardelijk worden aangepast aan de ontwikkeling van de CBS-CAO-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen voor particuliere bedrijven. Deze toeslagverlening is onvoorwaardelijk en wordt gefinancierd uit de premie. Het toeslagbeleid van het pensioenfonds ten aanzien van de gewezen deelnemers en de pensioengerechtigden valt onder categorie D2 van de toeslagmatrix van DNB. Ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken van gewezen deelnemers en pensioengerechtigden kunnen worden aangepast aan de ontwikkeling van de CBS-prijsindex voor alle huishoudens. Deze toeslagverlening is voorwaardelijk (afhankelijk van de financiële positie van het fonds) en wordt gefinancierd uit de premie. Het bestuur neemt ieder jaar een besluit over de toeslagverlening. Arbeidsongeschiktheidspensioen Bij arbeidsongeschiktheid zijn de deelnemers verzekerd van een WIA-excedentuitkering. Deze uitkering is bij volledige arbeidsongeschiktheid en bij een volledig dienstverband gelijk aan 70% van het positieve verschil tussen het pensioengevend salaris en het maximum jaarloon waarover de WIA-uitkeringen worden genoten. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en/of een parttime dienstverband wordt deze uitkering naar rato vastgesteld. Premievrije opbouw bij arbeidsongeschiktheid In geval van arbeidsongeschiktheid vindt gehele of gedeeltelijke voortzetting van de pensioenopbouw plaats. Overgangsregeling Als gevolg van wettelijke maatregelen wordt vanaf 1 januari 2006, voor deelnemers die op 31 december 2005 deelnemer waren aan de 62-jaar pensioenregeling en geboren zijn ná 31 december 1949, de 62-jaar pensioenregeling vervangen door de 65-jaar regeling, aangevuld met een overgangsregeling. Inhoud overgangsregeling Deze overgangsregeling geldt alleen voor deelnemers in de huidige 65-jaar pensioenregeling die op 1 januari 2006 jonger waren dan 55 jaar en al deelnemer waren. De overgangsregeling wordt gekenmerkt door het volgende: • vanaf 1 januari 2006 wordt de formele pensioenleeftijd van 62 jaar vervangen door een pensioenleeftijd van 65 jaar. Eerder met pensioen gaan is mogelijk door gebruik te maken van de tot en met 31 december 2005 opgebouwde pensioenaanspraken met een pensioenleeftijd van 62 jaar, vervroeging van de nog op te bouwen pensioenaanspraken met een pensioenleeftijd van 65 jaar en/of gebruik te maken van levensloopverlof; • het opbouwpercentage voor ouderdomspensioen wordt verhoogd van 2,1% naar 2,25%. Deze 0,15%-punt hogere opbouw kan worden gebruikt om eerder met pensioen te gaan; • er kan sprake zijn van additionele individuele overgangsmaatregelingen.
38
Beschikbare-premieregeling (vrijwillige spaarregeling Gesave) Het pensioenfonds biedt aan zijn deelnemers ook een individuele pensioenspaarregeling genaamd Gesave aan. Deze regeling geeft de mogelijkheid te sparen voor extra pensioen binnen de daarvoor gegeven fiscale grenzen. Daarnaast zijn er nog deelnemers met spaartegoeden van een voormalige spaarregeling Geflex genaamd. Hier kan niet meer worden ingelegd. Het vermogensbeheer van zowel Gesave als Geflex is ondergebracht bij Delta Lloyd. Het merendeel van de deelnemers belegt volgens een lifecycle model van Delta Lloyd. Dit lifecyclemodel behelst het beleggen in lifecycle fondsen die door Robeco worden beheerd en waarvan de administratie wordt gevoerd door Delta Lloyd.
5.6
Nieuwe wetgeving
Diverse ontwikkelingen op het gebied van pensioen in het verslagjaar vormden de aanleiding voor nieuwe (voorstellen van) wetgeving. Het gaat hierbij onder meer om wetgeving ten aanzien van de ingangsdatum van de AOW, de fiscale eisen bij vervroeging van pensioen en de voorstellen om te komen tot een aanpassing van de bestuursmodellen van pensioenfondsen. Daarnaast stonden de ontwikkelingen in het kader van het Pensioenakkoord in het verslagjaar volop in de belangstelling. Pensioenakkoord De economische crisis is voor de sociale partners in de Stichting van de Arbeid (STAR) aanleiding geweest om op 4 juni 2010 een concept-Pensioenakkoord te sluiten over de AOW en de aanvullende pensioenen. Achtergrond van het akkoord is dat aanpassingen in het pensioenstelsel nodig zijn om het ook in de toekomst overeind te houden. Op 10 juni 2011 heeft een nadere uitwerking van dit akkoord ook de instemming van het kabinet gekregen. Het akkoord zal leiden tot nieuwe ‘pensioencontracten’. Om de nieuwe contracten mogelijk te maken moet de pensioenwetgeving worden aangepast. Onder meer zal wettelijk mogelijk moeten worden gemaakt dat opgebouwde aanspraken eerder dan nu gekort kunnen worden. Daarnaast zal een nieuw Financieel Toetsingskader (FTK) moeten gaan gelden en zullen de communicatievoorschriften aangepast worden. Vooruitlopend op de aanpassing van het FTK, heeft voormalig minister Kamp een hoofdlijnennotitie over het nieuwe FTK aangeboden aan de Tweede Kamer. Het nieuwe FTK zal sociale partners en pensioenfondsbesturen een keuze laten tussen een ‘nominaal contract’, dat lijkt op het bestaande en een ‘reëel contract’, dat nieuw is. In het reële contract zal het uitgangspunt zijn dat de pensioenaanspraken en –rechten worden aangepast aan de inflatie, echter in dit contract worden aanspraken en rechten sneller dan in het nominale contract aangepast aan tegenvallende beleggingsrendementen en/of een sneller stijgende levensverwachting. In beide contracten zal de dekkingsgraad gemiddeld worden door uit te gaan van een voortschrijdende gemiddelde over 12 maanden, waardoor pensioenfondsen minder afhankelijk zullen worden van dagkoersen op de financiële markten. In de notitie is onder meer opgenomen dat sociale partners en pensioenfondsen vooraf transparant zullen moeten zijn over de verdeling van financiële risico’s, zodat jongeren en ouderen weten waar ze aan toe zijn. Verder zullen pensioenfondsen naar de deelnemers toe helder moeten communiceren over deze risico’s en over de gevolgen hiervan voor de koopkracht van hun pensioen. Ten slotte is aangegeven dat het ministerie komt met spelregels en voorwaarden die worden gesteld aan de besluitvorming voor het collectief invaren (het onderbrengen van opgebouwde aanspraken in het nieuwe reële contract).
39
Verwacht wordt dat de wetsvoorstellen tot aanpassing van de Pensioenwet en het FTK eind 2013 bij de Tweede Kamer zullen worden ingediend. De streefdatum voor inwerkingtreding is 1 januari 2015. Wet ‘Verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd’ Met de Wet ‘Verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd’ wordt geregeld dat zowel de AOWleeftijd als de fiscale pensioenrichtleeftijd omhoog gaat. Met de eerder op 1 april 2012 in werking getreden ‘Wet wijziging ingangsdatum AOWouderdomspensioen’ is bepaald dat de ingangsdatum van de AOW-uitkering gelijk is aan de datum waarop het recht ontstaat, de dag dus waarop iemand 65 jaar wordt. Met de Wet ‘Verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd’ gaat de AOW-leeftijd vanaf 2013 jaarlijks geleidelijk verder omhoog. De eerste drie jaar lang met één maand, vervolgens drie jaar lang met twee maanden en daarna vijf jaar lang met drie maanden. Daarmee komt de AOW-gerechtigde leeftijd in 2019 uit op de 66ste verjaardag en in 2023 op de 67ste verjaardag. De AOW-leeftijd wordt met ingang van 2024 gekoppeld aan de ontwikkeling van de resterende levensverwachting. De fiscale pensioenrichtleeftijd wordt in 2014 verhoogd van 65 naar 67 jaar. Daarna wordt deze jaarlijks aangepast aan de levensverwachting als daar aanleiding toe is. De maximum opbouwpercentages worden verlaagd; voor middelloonregelingen wordt het percentage verlaagd van 2,25% naar 2,15% en voor eindloonregelingen van 2,0% naar 1,9% (let wel: bij een pensioenleeftijd van 67). Ook de beschikbare-premiestaffels bij premieregelingen worden aangepast. Het blijft mogelijk een pensioenregeling aan te bieden met een lagere pensioeningangsleeftijd, waarbij dan wel (nog) lagere opbouwpercentages moeten worden gehanteerd. Dit kan betekenen dat de pensioenregeling (het opbouwpercentage) met ingang van 1 januari 2014 aangepast zal moeten worden om de regeling fiscaal zuiver te houden. De wet is in werking getreden op 1 januari 2013. De verwachting is echter dat een snellere verhoging van de AOW-leeftijd en de verdere verlaging van de maximale opbouwpercentages in het regeerakkoord tot een nieuw wetsvoorstel zal leiden (zie hierna Regeerakkoord). Regeerakkoord De snelheid waarmee de AOW-leeftijd met de Wet ‘Verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd’ omhoog gaat, lijkt te worden aangepast. In het op 29 oktober 2012 gepubliceerde regeerakkoord is opgenomen dat de AOW-leeftijd sneller omhoog gaat en in 2018 en 2021 uitkomt op de 66ste, respectievelijk 67ste verjaardag (de eerste drie jaar lang een verhoging met één maand, vervolgens drie jaar lang met drie maanden en daarna drie jaar lang met vier maanden). In het regeerakkoord is ook opgenomen dat nog lagere maximale opbouwpercentages zullen gaan gelden dan in de genoemde wet is bepaald, te weten 1,75% voor middelloon en 1,6% voor eindloon. Daarnaast zal pensioenopbouw voor het salaris boven € 100.000 niet langer fiscaal worden gefaciliteerd. Dat betekent dat de premies over deze opbouw niet langer aftrekbaar zijn en het werkgeversaandeel wordt belast als loon. De plannen in het regeerakkoord zouden vanaf 2015 moeten gaan gelden. Door het sociaal akkoord is het onduidelijk of het voornemen van de regering ook in regelgeving omgezet zal worden. Septemberpakket pensioenen Voormalig staatssecretaris Krom van SZW heeft eind september 2012 in een brief aan de Tweede Kamer het “Septemberpakket pensioenen” aangeboden. Dit pakket richt zich primair op het jaar 2013 in de overgang naar een aangepaste Pensioenwet en een nieuw FTK in 2014
40
(de inwerkingtreding van de aanpassing is hierna echter uitgesteld tot 1 januari 2015; zie Pensioenakkoord). De verdere verslechtering van de financiële positie van pensioenfondsen in 2012 heeft de urgentie van maatregelen vergroot, aldus de staatssecretaris. In de eerste plaats wordt de rentecurve voor zeer langlopende verplichtingen in lijn gebracht met de rentecurve die voor verzekeraars geldt (de UFR-methode). Deze wijziging heeft een gunstig effect op de waardering van de verplichtingen. Een tweede maatregel is dat pensioenfondsen in 2013 de premie lager kunnen vaststellen dan is vereist voor herstel van de financiële positie van het pensioenfonds. Pensioenfondsen die reeds in 2011 of 2012 gebruik hebben gemaakt van deze ‘adempauze’, mogen deze maatregel slechts onder voorwaarden toepassen. Zo zal in dat geval de pensioenleeftijd in de regeling moeten worden verhoogd naar 67 jaar, zal de stijging van de levensverwachting per 1 januari 2013 moeten worden meegenomen in voorgenomen kortingen of toekomstige indexaties en zal het toeslagbeleid moeten worden aangepast (geen toeslagverlening bij een dekkingsgraad lager dan 110%). De laatste maatregel betreft de spreiding van kortingen. Een in 2012 aangekondigde korting zou moeten worden doorgevoerd per 1 april 2013. Voor zover deze korting een percentage van 7% overstijgt, zou het meerdere niet op dat moment hoeven worden doorgevoerd, maar wel uiterlijk per 1 april 2014. In het Septemberpakket is nu geregeld dat voor zover de resterende korting per april 2014 7% overstijgt, deze kan worden uitgesteld naar april 2015. Ook pensioenfondsen die in 2012 geen korting hebben aangekondigd, kunnen, als deze fondsen aan het eind van de hersteltermijn niet voldoende zijn hersteld, gebruik maken van de spreiding en maximering van 7% per jaar. Als pensioenfondsen gebruik willen maken van de mogelijkheid kortingen te spreiden, zal aan dezelfde voorwaarden voldaan moeten worden als bij een ‘tweede adempauze’, te weten verhoging van de pensioenleeftijd, verwerking van de stijging van de levensverwachting in de korting en de aanpassing van het toeslagbeleid (zie hierboven). Verder heeft deze (uitgestelde) korting alleen betrekking op de aanspraken opgebouwd tot 31 december 2013. De maatregelen in het Septemberpakket en de nadere invulling daarvan heeft plaatsgevonden via een wijziging van de ministeriële Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling per 1 januari 2013. Wetsvoorstel ‘Versterking bestuur pensioenfondsen’ Het wetvoorstel ‘Versterking bestuur pensioenfondsen’ is in behandeling bij de Tweede Kamer. Tijdens de behandeling is een advies gevraagd aan de Sociaal-Economische Raad, waarna een aantal aanpassingsvoorstellen is gedaan. De wet beoogt het governancemodel van pensioenfondsen opnieuw in te richten. De meest opvallende wijziging ten opzichte van de huidige structuur is dat er een keuze gemaakt kan worden tussen verschillende bestuursmodellen. In het paritaire model bestaat het bestuur uit vertegenwoordigers van werkgever(s), werknemers en pensioengerechtigden en dit model lijkt sterk op het huidige model. Ook is er een keuze voor een onafhankelijk bestuur, waarin het voltallige bestuur uit externe (onafhankelijke) bestuurders bestaat. In het paritaire model komen de bevoegdheden van het huidige verantwoordingsorgaan te liggen bij de nieuwe deelnemers- en pensioengerechtigdenraad, bestaande uit deelnemers en pensioengerechtigden. In het onafhankelijke model komen de bevoegdheden van zowel het huidige verantwoordingsorgaan, als de huidige deelnemersraad te liggen bij het nieuwe belanghebbendenorgaan. Dit laatste orgaan heeft dezelfde samenstelling als het bestuur in het paritaire model.
41
Ook de mogelijke inrichtingsvormen van het intern toezicht worden aangepast. Zo zal er bij ondernemingspensioenfondsen een keuze zijn tussen een visitatiecommissie (die jaarlijks visiteert) of een permanente raad van toezicht. Bij bedrijfstakpensioenfondsen is deze keuze er niet en zal altijd een raad van toezicht moeten worden gevormd. Het intern toezicht kan ook door middel van een one-tier board worden ingericht, waarbij het toezicht wordt uitgeoefend door een deel van het bestuur. Het one-tier board is naast het paritaire en onafhankelijke model als derde bestuursmodel opgenomen; het gemengd bestuur. Een combinatie van een gemengd bestuur met een paritair of onafhankelijk bestuur is ook mogelijk. Verder worden er bevoegdheden in het leven geroepen om de deskundigheid van (mede)beleidsbepalers te borgen, zoals de bevoegdheid van het bestuur een kandidaatbestuurder te weigeren als deze niet voldoet aan het vooraf opgestelde functieprofiel. Naast deze wet zal, ter vervanging van de huidige Principes voor goed pensioenfondsbestuur, een nieuwe code voor goed pensioenfondsbestuur worden vastgesteld, waarin een aantal zaken met betrekking tot onder meer benoeming/ontslag en deskundigheid/geschiktheid nader wordt geregeld. De beoogde inwerkingtreding is 1 juli 2013. Pensioenfondsen krijgen daarna een jaar de tijd om de interne organisatie en de relevante documenten aan te passen. Mocht deze wet niet in werking treden, dan zal de door het parlement aangenomen initiatiefwet “Koşer Kaya-Blok” op 1 juli 2013 in werking treden. Het gevolg zou dan zijn dat pensioenfondsen een raadpleging onder pensioengerechtigden moeten houden omtrent de voorkeur voor medezeggenschap van pensioengerechtigden, hetzij via bestuurslidmaatschap van pensioengerechtigden, hetzij via een deelnemersraad. Flexibilisering ingegane ouderdomspensioenen Het amendement ‘Neppérus-Groot’ ziet op de mogelijkheid een (vóór 1 januari 2013) ingegane pensioenuitkering te flexibiliseren. Dit biedt de mogelijkheid het “AOW-gat” te dichten dat kan ontstaan door de verhoging van de AOW-leeftijd (zie hierboven) door een deel van ouderdomspensioen daarvoor aan te wenden. Hierdoor wordt de pensioenuitkering in de resterende periode iets verlaagd. Deze mogelijkheid was er wettelijk bezien nog niet, omdat men keuzes in het kader van flexibilisering slechts op één moment (direct voorafgaand aan de ingangsdatum van het pensioen) moest maken. Een pensioenfonds is overigens niet verplicht deze mogelijkheid aan te bieden. Het amendement is op 1 januari 2013 in werking getreden. In- en uitlooprisico bij arbeidsongeschiktheid Vertegenwoordigers van het Verbond van Verzekeraars en de Pensioenfederatie hebben een concept-convenant opgesteld voor een uniforme dekking van de risico’s van arbeidsongeschiktheid (premievrije deelneming en arbeidsongeschiktheidspensioen). Volgens de gemaakte afspraken zal voor een arbeidsongeschiktheidspensioen het uitgangspunt worden dat het uitlooprisico gedekt wordt. Dat betekent dat een toename in de mate van arbeidsongeschiktheid nadat een werknemer bij een nieuwe werkgever in dienst is getreden en aan een nieuwe pensioenregeling is gaan deelnemen, gedekt wordt door de oude pensioenuitvoerder. Voor wat betreft een premievrije deelneming wordt dekking van het inlooprisico het uitgangspunt. Dat betekent dat in de geschetste situatie de toename van de arbeidsongeschiktheid door de nieuwe pensioenuitvoerder gedekt wordt. Doel van het convenant is te voorkomen dat werknemers niet van werkgever wisselen omdat zij daardoor hun dekking bij arbeidsongeschiktheid verliezen. Dat effect kan zich nu voordoen
42
omdat pensioenuitvoerders op dit moment verschillend omgaan met dekking uitloop- dan wel inlooprisico. De Pensioenfederatie zal zich inspannen om te bereiken dat sociale partners de aanbevelingen uit het convenant opvolgen en (indien nodig) de pensioenregelingen uiterlijk per 1 januari 2014 aanpassen. PPI, API en versoepeling domeinafbakening In 2011 is de Premie PensioenInstelling (PPI) geïntroduceerd De PPI mag alleen premieregelingen uitvoeren. Tot op heden bedienen de opgerichte PPI’s alleen Nederlandse werkgevers. Na de PPI zou nog een nieuwe (afzonderlijke) pensioeninstelling moeten volgen, de Algemene Pensioeninstelling (API). Het verschil met de PPI is dat de API ook DB-regelingen mag uitvoeren. Uit een brief van voormalig minister Kamp aan de Tweede Kamer van juni 2012 blijkt dat de API vorm kan krijgen door een versoepeling door te voeren op het terrein van de domeinafbakening voor pensioenfondsen. Een ondernemingspensioenfonds mag op grond van de huidige domeinafbakening slechts voor één onderneming werkzaam zijn, tenzij er sprake is van een onderlinge band tussen de ondernemingen (of er sprake is van een multi-opf). Bij een bedrijfstakpensioenfonds mag een werkgever zich slechts in de in de wet limitatief opgesomde situaties vrijwillig aansluiten, waarbij vaak sprake is van een band met de betreffende bedrijfstak. Deze regels voor domeinafbakening zouden komen te vervallen, met als gevolg dat iedere onderneming (uit Nederland of buitenland) zich kan aansluiten bij een pensioenfonds dat als API functioneert. Na een consultatieronde op internet , is de verwachting dat een wetsvoorstel met betrekking tot het voorgaande in het najaar van 2013 bij de Tweede Kamer wordt ingediend en de bedoeling is dat de nieuwe wetgeving op 1 juli 2014 in werking treedt. Heroverweging waardeoverdracht In februari 2012 heeft voormalig minister Kamp een advies gevraagd aan de Stichting van de Arbeid betreffende de heroverweging van de huidige regelgeving over waardeoverdracht. Redenen voor eventuele heroverweging zijn volgens de minister de uitvoeringstechnisch complexe en langdurige waardeoverdrachttrajecten en het feit dat werkgevers geconfronteerd kunnen worden met bijbetalingslasten. Verder zou het financiële belang bij waardeoverdracht sterk zijn afgenomen en zou het voor deelnemers nog steeds lastig zijn een goede keuze te maken met betrekking tot waardeoverdracht. De minister heeft de suggestie gedaan het Verbond van Verzekeraars en de Pensioenfederatie bij de advisering door de Stichting van de Arbeid te betrekken. Europese Pensioenfondsrichtlijn In de Europese Pensioenfondsenrichtlijn zijn regels opgenomen ten aanzien van onder meer de door een pensioenfonds aan te houden buffers en technische voorzieningen. De Pensioenwet (FTK) is hierop geënt. De Europese Commissie heeft aangekondigd de Europese Pensioenfondsenrichtlijn te willen herzien, in die zin dat pensioenfondsen dezelfde buffers zouden moeten aanhouden als verzekeraars. Dat zou onder meer betekenen dat een zekerheidsmaatstaf zou moeten worden gehanteerd van 99,5% in plaats van de huidige 97,5%.
43
Het kabinet acht dit gevolg zeer onwenselijk en zal intensief gaan lobbyen om deze wijziging van de Pensioenfondsenrichtlijn tegen te houden.
44
6.
Actuariële analyse
Oordeel van de externe actuaris over de financiële positie De financiële positie van Stichting Pensioenfonds SABIC-IP is naar mening van de waarmerkend actuaris niet voldoende, vanwege een reservetekort. Daarbij is bepalend de mate van waarschijnlijkheid dat het pensioenfonds zal kunnen voldoen aan de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, in aanmerking nemend het streven inzake toeslagen, zoals aan verzekerden meegedeeld en de in wet- en regelgeving opgenomen criteria. Analyse van het resultaat In onderstaand overzicht is de actuariële analyse van het saldo van baten en lasten opgenomen: Actuariële analyse van het resultaat Bedragen x € 1.000
2012
2011
Resultaat uhv wijziging rentetermijnstructuur Resultaat uhv beleggingsopbrengsten Resultaat uhv premie Resultaat uhv waardeoverdrachten Resultaat uhv kosten Resultaat uhv uitkeringen Resultaat uhv kanssystemen inzake o.a. sterfte en arbeidsongeschiktheid Resultaat uhv toeslagverlening Resultaat aanpassing excassoopslag Resultaat overgang AG-tafels Resultaat uhv overige (incidentele) mutatie technische voorziening Resultaat uhv andere oorzaken
-52.783 81.211 32.746 84 5.488 559
-104.717 -38.007 44.361 -43 3.086 272
727 9.621 -20.536 -6.699
-1.877 10.661 0 0
113 -803
0 942
Totaal resultaat
49.728
-85.322
Het fonds werkt met individuele actuariële premies/koopsommen. Het resultaat op premie betreft het verschil tussen berekende premie en de benodigde premie veroorzaakt door verschil in interestvoet en de invloed daarvan op de benodigde voorziening. In het resultaat op premie is tevens de extra door de werkgever betaalde herstel premie opgenomen en de niet toegekende toeslagverlening van de gewezen deelnemers. Het resultaat op kanssystemen is het gevolg van een iets hogere sterfte waardoor meer aan de technische voorziening is toegevoegd als gevolg van ingegaan nabestaandenpensioen. In 2011 is naar aanleiding van de jaarlijkse toets van de gehanteerde rentevoet voor de vaststelling van de gedempte premie besloten de RTS te middelen over de voorgaande drie jaren. De premie die door het fonds in rekening wordt gebracht bij de werkgever wordt berekend met een interestvoet die gelijk is aan de gemiddelde rts per 31-december-2009, 31december-2010 en de UFR van 31-december-2011. De kostendekkende premie, met uitzondering van de toeslagverlening per 1 januari 2013, wordt berekend met de rentetermijnstructuur per 31 december 2011. De toeslagverlening per 1 januari 2013 in de
45
kostendekkende premie is berekend met de rentetermijnstructuur van 31 december 2012. De zuivere kostendekkende premie bedraagt € 50,3 miljoen (2011: € 42,5 miljoen). Hieronder volgt het verband tussen de feitelijke premie, de kostendekkende premie en de gedempte premie voor 2012: Bedragen x € 1.000 de actuarieel benodigde premie voor de inkoop van de onvoorwaardelijke onderdelen van de regeling de solvabiliteitsopslag, dit is de opslag voor het bereiken c.q. in stand houden van het vereist eigen vermogen de opslag voor uitvoeringskosten de actuarieel benodigde premie voor de inkoop van de voorwaardelijke onderdelen van de regeling Herstelpremie Totaal
Kostendekkend 22.829
Gedempt
Feitelijk
19.382
19.382
8.618
7.401
7.401
6.639
6.639
6.639
12.205
10.705
10.705
50.291
44.127
22.557 66.684
Het negatieve resultaat uit hoofde van wijziging rentetermijnstructuur bedraagt € -52,8 miljoen. Dit wordt verklaard door de daling van de rentetermijnstructuur ultimo 2012 ten opzichte van de rentetermijnstructuur ultimo 2011. De analyse in het boekjaar is uitgevoerd met de forward rts. De overgang van de forward rts naar de reële gepubliceerde rts is in het resultaat op rts meegenomen. Het positief resultaat op beleggingen bedraagt € 82,5 miljoen. Het positieve resultaat ontstaat doordat het behaalde beleggingsresultaat. De rentegevoeligheid (duration) van de voorziening pensioenverplichtingen bedraagt ultimo 2012 17,7 jaar. Het pensioenfonds voldoet aan de eis dat de feitelijke premie minimaal gelijk moet zijn aan de gedempte kostendekkende premie. Het vereist eigen vermogen eind 2012 is 24,3% en is gebaseerd op de feitelijke portefeuille voor 2012. Indien het vereist eigen vermogen zou worden bepaald op basis van de strategische portefeuille per ultimo 2012, dan zou het vereist eigen vermogen lager zijn uitgekomen (23,9%).
46
7.
Besturing en naleving wet- en regelgeving
7.1
Algemeen
Het pensioenfonds draagt de verantwoordelijkheid voor een goede uitvoering van de pensioenregeling voor (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden, in overeenstemming met wet- en regelgeving. De inhoud van de pensioenregeling is het resultaat van het arbeidsvoorwaardenoverleg tussen de sociale partners. Het bestuur is verantwoordelijk voor de verwezenlijking van de doelstelling van het pensioenfonds, de strategie, het beleid en de uitvoering daarvan.
7.2
Bestuursaangelegenheden
Het pensioenfonds werd in 2012 bestuurd door acht bestuursleden. Het bestuur heeft een voorzitter, een plaatsvervangend voorzitter, een secretaris en een plaatsvervangend secretaris. De voorzitter wordt benoemd door de werkgeversvertegenwoordigers, de secretaris door de werknemersvertegenwoordigers. In beginsel wordt de plaatsvervangend voorzitter benoemd door de werknemersvertegenwoordigers. In dat geval wordt de plaatsvervangend secretaris benoemd door de werkgeversvertegenwoordigers. Vier bestuursleden (werkgeversleden) zijn benoemd door de directie van SABIC Innovative Plastics BV. Zij hebben zitting voor een periode van vier jaar en zijn terstond herbenoembaar. Zij kunnen te allen tijde door de werkgever worden ontslagen. De vier werknemersleden worden gekozen uit de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Zij hebben zitting voor een periode van vier jaar. De aftredende kan zich terstond herkiesbaar stellen. De bestuurssamenstelling is in 2012 gewijzigd. Per 11 april 2012 liep de zittingstermijn van de heer J.G.M. van Gisbergen af. Hij stelde zich herkiesbaar en de werkgever heeft op 12 april aangegeven hem wederom voor vier jaar te benoemen als bestuurslid namens de werkgever Tevens liep per 1 november 2012 de zittingstermijn van de voorzitter, de heer mr.ir. F. Grever af. Hij stelde zich niet opnieuw herkiesbaar vanwege het streven naar een verjongingsslag binnen het pensioenfondsbestuur. Het bestuur dankt hem voor zijn inzet voor het pensioenfonds en zijn inbreng in de Beleggingscommissie. Mw. mr. H.G.I.M. Peters RBA is door de werkgever voorgedragen om de vacature die is ontstaan door het vertrek van de heer Grever in te vullen. DNB heeft op 6 december 2012 ingestemd met haar benoeming. De werkgever heeft het zittend bestuurslid, de heer F.R.E. Mortier voorgedragen als voorzitter. DNB heeft op 15 januari 2013 ingestemd met zijn benoeming. Tot slot heeft mevrouw D. Hameetman per 1 februari 2013 haar bestuurslidmaatschap opgezegd. In het verslagjaar werden vijf reguliere bestuursvergaderingen gehouden. Daarnaast heeft op 28 en 29 juni 2012 de jaarlijkse Heidemeeting plaatsgevonden. Ook vonden diverse besprekingen plaats van het Dagelijks Bestuur en de diverse commissies over specifieke onderwerpen. Naast actuele ontwikkelingen op pensioengebied heeft het bestuur veel aandacht besteed aan de financiële situatie van het fonds, de herstelplannen en het beleggingsbeleid. De participatie van bestuursleden bij de vergaderingen was goed, per bestuursvergadering was gemiddeld 95% van de bestuursleden aanwezig. In alle vergaderingen is het voor besluitvorming noodzakelijke minimale aantal bestuursleden aanwezig geweest.
47
Het bestuur acht zich onafhankelijk in de uitoefening van zijn functie en zorgt ervoor dat alle belanghebbenden zich op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen. Het bestuur vindt het belangrijk om inzicht te geven in het eigen functioneren en het gevoerde beleid, evenals in de uitvoering van het reglement.
7.3
Goed Pensioenfondsbestuur
Goed Pensioenfondsbestuur behelst het integer en transparant handelen door het bestuur, het geven van rekenschap en het afleggen van verantwoording aan onder andere het Verantwoordingsorgaan over het gevoerde beleid. Het bestuur is zich bewust van zijn verantwoordelijkheid voor het goed besturen van het pensioenfonds en zal alles doen wat nodig is voor het handhaven van het vertrouwen in het pensioenfonds en de pensioensector. Ontwikkelingen op dit terrein worden nauwlettend gevolgd. Visitatiecommissie Voor de inrichting van het interne toezicht heeft het bestuur gekozen voor een visitatiecommissie die eens per drie jaar een visitatie uitvoert. De laatste visitatie heeft in 2012 plaatsgevonden. Daarbij is één lid van de Visitatiecommissie vervangen. Bij het interne toezicht op het functioneren van (het bestuur van) het pensioenfonds wordt gekeken naar de procedures en processen en de interne beheersing binnen het fonds, naar de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd en de wijze waarop wordt omgegaan met de risico’s op de langere termijn. Het verslag van de Visitatiecommissie en de reactie van het bestuur zijn opgenomen in paragraaf 7.3.1. Verantwoordingsorgaan Het bestuur heeft ook een verantwoordingsorgaan ingesteld. Het Verantwoordingsorgaan beoordeelt het door het bestuur gevoerde beleid, de gemaakte beleidskeuzes en de naleving van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur, met als uitgangspunt de vraag of het bestuur op een evenwichtige wijze met de belangen van alle belanghebbenden rekening heeft gehouden bij het bepalen van het beleid. Het verslag van het Verantwoordingsorgaan en de reactie van het bestuur daarop zijn opgenomen in paragraaf 7.3.2..
7.3.1
Visitatiecommissie
Zoals bij ieder fonds rust op het bestuur de wettelijke verplichting om uitvoering te geven aan het bepaalde in artikel 42 lid 2 PW, waarin verwezen wordt naar de principes van goed pensioenfondsbestuur. Deze principes zijn op 16 december 2005 door de Stichting van de Arbeid gepubliceerd. Het intern toezicht houdt volgens de principes tenminste de volgende taken in: - Het beoordelen van beleids- en bestuursprocedures en –processen en de ‘checks and balances’ binnen het fonds; - Het beoordelen van de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd; - Het beoordelen van de wijze waarop door het bestuur wordt omgegaan met de risico’s op de langere termijn. Het bestuur van Stichting Pensioenfonds SABIC Innovative Plastics heeft er voor gekozen het intern toezicht vorm te geven door middel van visitatie. De Stichting Pensioenfonds SABIC Innovative Plastics (fonds) is een ondernemingspensioenfonds. De Visitatiecommissie (VC) heeft haar rapport van bevindingen besproken met het bestuur van het fonds. Omtrent de verdere visitatiefrequentie en de
48
daaraan te koppelen planmatige opzet zijn nog geen verdere afspraken gemaakt. De VC is van mening dat een jaarlijkse deelvisitatie in lijn met de wetgeving de komende jaren wenselijk is, tenzij er overgegaan gaat worden op de instelling van een Raad van Toezicht bestaande uit onafhankelijke leden. De rapportage bevat de bevindingen van haar onderzoek in de periode maart – april 2012 over de jaren 2009, 2010 en 2011. Voor dit onderzoek hebben gesprekken plaatsgevonden met twee leden van het bestuur, de directeur van het fonds, twee leden van het verantwoordingsorgaan (voorzitter en secretaris) en de voorzitter van de deelnemersraad, de certificerend actuaris en de accountant. De VC constateert dat de werkzaamheden goed en vlot konden verlopen door de bereidwillige medewerking en openheid van alle geïnterviewden. Ook heeft de VC kunnen constateren dat het Fonds een eigen(zinnige) cultuur heeft, gekenmerkt door veel inzet en inhoudelijke betrokkenheid bij de bestuurlijke activiteiten, gepaard gaande met een gedegen aanpak. Sinds de laatste visitatie in 2009 heeft het fonds aanzienlijke verbeteringen doorgevoerd. De VC spreekt de hoop uit dat haar werkzaamheden en rapport daadwerkelijke bijdragen aan een doelmatig intern toezicht overeenkomstig de doelstellingen van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur. De rapportage van de VC bevat de bevindingen omtrent het functioneren van het bestuur van het fonds over de jaren 2009, 2010 en 2011. Doel van het intern toezicht is het kritisch bezien van het functioneren van het bestuur van het fonds, met als kernvragen: - Het beoordelen van beleids- en bestuursprocedures en – processen en de ‘checks and balances’ binnen het fonds; - Het beoordelen van de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd; - Het beoordelen van de wijze waarop door het bestuur wordt omgegaan met de risico’s op de langere termijn. De VC kan als totaaloordeel onderschrijven dat het bestuur voldoende greep heeft op de uitvoering en de uitvoerders. Het bestuurlijk functioneren is van adequaat niveau, waaraan de ondersteuning door bestuurscommissies, het bestuursbureau en de uitvoerders belangrijk bijdraagt. Beleids- en bestuursprocessen en –procedures zijn over het algemeen kwalitatief goed en zorgen dat het bestuur voldoende in control is. De VC is van mening dat het bestuur overeenkomstig de uitvoeringsovereenkomst geen risico’s neemt en een prudent beleid voert. De VC stelt vast dat er veel is veranderd sinds de vorige visitatie begin 2009, zoals de focus op het risicobeleid, beleggingsbeleid, inschakelen van externe deskundigen en meer inzicht in ‘worst-case scenario’s’. De VC is zeer ingenomen met deze ontwikkeling en constateert dat een aantal van deze ontwikkelingen nog verder moeten uitkristalliseren. Op basis van haar bevindingen doet de VC de volgende aanbevelingen: - In overleg treden met de werkgever over de relatie tussen de werkgever en het fonds over de risicoverhouding van het fonds en hetgeen partijen –ook op langere termijnvan elkaar mogen verwachten; - Doorgaan met een regelmatige en bij voorkeur onafhankelijke toetsing van de deskundigheid van het bestuur; - De bestuursondersteuning versterken, nu met uitzondering van de directeur alle activiteiten zijn uitbesteed; - Blijven doorgaan met goede communicatie naar de deelnemers en gepensioneerden; - Focussen op het financiële beleid van het fonds en met name op de risico’s daarin. Het aantrekken van een financieel bewakingssysteem, bewaking van de resultaten van het beleid en de advisering bij het opstellen van de risico- en rendementsdoelstellingen en
49
de performance meting van de vermogensbeheerders zal veel tijd en aandacht vergen van het bestuur. Hierbij hoort ook het uitwerken en monitoren van het beleggingsbeleid zoals dat recent is vastgesteld, in het bijzonder ten aanzien van het dynamisering van dit beleid. Overall is er sprake van een betrokken bestuur, goed functionerende en transparante bestuurlijke procedures en processen, een goede samenwerking met de Deelnemersraad en het Verantwoordingsorgaan. Er zijn voldoende ‘checks and balances’ aanwezig om tot een zorgvuldige besluit- en beleidsvorming te komen en daarmee de belangen van alle stakeholders op evenwichtige wijze te dienen.
7.3.2
Verslag verantwoordingsorgaan
Statutaire opdracht Het bestuur van Stichting Pensioenfonds SABIC Innovative Plastics heeft een Verantwoordingsorgaan (VO) ingesteld met ingang van 1 oktober 2008. Het VO beoordeelt de door het bestuur gemaakte beleidskeuzes, het gevoerde beleid en de naleving van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur, met als uitgangspunt de vraag of het bestuur bij de genomen besluiten op een evenwichtige wijze met de belangen van alle betrokkenen rekening heeft gehouden. Daarnaast heeft het VO recht op overleg met accountants, actuaris en Visitatiecommissie, en zo nodig het raadplegen van externe deskundigen. Het VO kan advies aan het bestuur uitbrengen over: • het vaststellen en wijzigen van de vergoedingsregeling voor bestuursleden; • het wijzigen van het beleid ten aanzien van het VO; • de vorm, inrichting en samenstelling van het intern toezicht; • het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; • het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid. Verantwoording en werkwijze De periode die wordt beoordeeld, is het jaar 2012. Daarin hebben onder meer twee vergaderingen met het bestuur plaatsgevonden ten aanzien van het afgeven van een oordeel over 2012. Verder zijn er in 2012 vier VO vergaderingen geweest. In 2013 zijn er reeds vier vergaderingen geweest ter voorbereiding van het jaarverslag 2012, inclusief een toelichting van het bestuur op gestelde vragen door het VO. Verder zijn alle stukken (o.a. jaarverslag, bevindingen externe accountant, actuaris en Visitatiecommissie), die nodig zijn om het oordeel over 2012 te kunnen geven, ontvangen en besproken. Het VO heeft in 2012 onder meer de volgende activiteiten verricht: • vernieuwd Huishoudelijk Reglement Verantwoordingsorgaan ingediend dat aansluitend door het bestuur is goedgekeurd; • advies uitgebracht over het Meerjarenbeleidsplan Communicatie 2013-2016 en het Communicatieplan 2012/2013; • interview door de Visitatiecommissie; • advies uitgebracht over de vergoedingsregeling; • ondertekening van de gedragscode door de leden van het VO;
50
•
beoordeling van het jaarverslag, de jaarrekening en andere informatie betreffende het verslagjaar 2012;
Het VO heeft deelgenomen aan seminars van TKP en DNB over pensioenproblematiek. Bevindingen en aandachtspunten Het VO heeft kennis genomen van het jaarverslag en de jaarrekening van het pensioenfonds en de overige door het bestuur verstrekte informatie, alsmede van de door het bestuur in de vergadering van 25 april 2013 gegeven toelichting. Tevens heeft het VO kennis genomen van de bevindingen van de externe accountant, de externe actuaris en de visitatiecommissie. Goed Pensioenbestuur Het pensioenfonds heeft tot november met een voltallig bestuur kunnen opereren. Toen is er een voorzitterswissel geweest waarbij het VO nogmaals haar dank uitspreekt aan Frederik Grever voor zijn leiderschap de afgelopen 4 jaar en zijn openheid jegens het VO. De nieuwe voorzitter Frank Mortier was al lid van het Bestuur, dus de continuïteit is daarmee gegarandeerd. De benoeming van Hedwig Peters als bestuurslid met haar ervaring als beheerder beleggingsportefeuilles zal zeker als versterking gelden. In de verslagperiode werd het bestuur geconfronteerd met de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst door de sponsor. Het bestuur is formeel geen onderhandelingspartner maar zal er naar moeten streven om bij de totstandkoming van de nieuwe uitvoeringsovereenkomst een evenwichtig uitvoerbaar contract te krijgen dat gestand doet aan de opgebouwde rechten. In het algemeen is het beleid van het fonds in 2012 niet ingrijpend gewijzigd; wel is de aanzet gegeven voor een aantal belangrijke wijzigingen in de komende periode. Met name zijn er initiatieven ontplooid om het investeringsbeleid te professionaliseren door het aantrekken van experts op beleggingsgebied. De beleggingscommissie heeft reeds twee partijen geselecteerd. De definitieve afronding zal in 2013 plaatsvinden. Het spreekt van zelf dat de nieuwe uitvoeringsovereenkomst en een mogelijke wijziging van de structuur van het Fonds van grote invloed zullen zijn op het nieuw te ontwikkelen beleid. Pensioenuitvoeringskosten De uitvoeringskosten zijn in 2012 aanzienlijk gestegen. Enerzijds omdat er meer dan vroeger specialistisch advies is ingeroepen om het Bestuur te raden op een aantal onderwerpen, anderzijds door een marktconforme vergoeding in te stellen voor de uren die de onbezoldigde bestuurders (incluis DR en VO) voor het Fonds maken. Het VO heeft hiervoor een negatief advies afgegeven, hangende de onderdekking waarin het Fonds zich bevindt. Het Bestuur is het VO daarin gevolgd. Daarvoor in de plaats is, tot betere tijden, een vacatieregeling in het leven geroepen, waardoor vergader-uren bloksgewijs worden vergoed. Het VO verwacht dat het Bestuur kritisch de ontwikkeling van de uitvoeringskosten zal blijven volgen. Herstelplan Herstelplan is leidend voor het besturen van het fonds. Ook in 2012 heeft er een evaluatie plaatsgevonden waarin bevestigd werd dat het herstelplan ons in 2013 brengt naar het gestelde doel van minimaal 105% als dekkingsgraad. Er zijn geen wijzigingen aangebracht in de uitgangspunten. Risicobeheer Het VO heeft kunnen vaststellen dat het bestuur in 2012 en met name de risicocommissie druk bezig is geweest om aan de eisen van de toezichthouder DNB te voldoen. Deze hielden onder andere in dat er voor 1 mei een financieel crisisplan moest zijn, dat er een beheerssysteem zou
51
moeten zijn volgens het FIRM model en dat het pensioenfonds binnen een jaar zou moeten voldoen aan niveau 4. Het financiële crisisplan is tijdig gepresenteerd aan DNB en inmiddels ook via PensioenPraat gecommuniceerd met de deelnemers en pensioengerechtigden - ook een van de eisen van DNB. Het bestuur heeft gekozen voor een pragmatische integrale aanpak van het risicobeheer, dus niet alleen een zaak van de risicocommissie. Deze integrale aanpak is onder andere verwoord in het bestuursreglement. Er is een GAP analyse (visie versus werkelijkheid) uitgevoerd door Towers Watson om verbeterpunten vast te stellen. De risicocommissie heeft bovendien externe expertise - riskconsultant - ingehuurd om aan het eind van 2012 minimaal al te voldoen aan niveau 3. Aan de hand van de door het bestuur geformuleerde 'mission statement' - Het waarborgen van de toekomstige pensioenuitkeringen door middel van het op langere termijn realiseren van een voldoende rendement bij een acceptabel risico - is er een strategisch risicoprofiel (uitvoeringsrisico's zijn hierin niet meegenomen) vastgesteld. Het VO heeft, gezien al deze maatregelen, er alle vertrouwen in dat al het mogelijke is gedaan om eventuele risico's te onderkennen en te kunnen beheersen. Beleggingsbeleid Als onderdeel van een goede financiële uitvoering van de pensioenregeling heeft het pensioenfonds de verantwoordelijkheid om een goed én een, op een verantwoorde wijze, rendement te behalen uit de beleggingsportefeuille. Kernzaken zoals Beleggingsbeleid en Transparantie binnen alle beleggingsactiviteiten zijn van wezenlijk belang om te komen tot een juiste beoordeling van de behaalde resultaten. Tevens is het van belang dat van de behaalde resultaten en daarmee de prestatie van de beleggingscommissie wordt gemeten met de best renderende pensioenfondsen. Afgelopen jaar was er sprake van een gunstig beleggingsresultaat met een rendement van 13,6% op de beleggingen, dit gaf een significant positief effect op de ontwikkeling van de dekkingsgraad. Het VO heeft kennis genomen van de onderstaande zaken om te komen tot een beoordeling voor het jaarverslag 2012. • Beleidsplan beleggingen. • Beleggings Mandaten. • Beleggingsplan. • Beleggings Resultaten. • Rendementen tov de Doelstellingen. Hoewel 2012 werd afgesloten met een positief beleggingsrendement heeft het bestuur besloten zich voor te bereiden op een wijziging van de beleggingsstructuur en mandaten en op de behoefte tot verdere professionalisering van het strategisch beleggingsadvies. Zaken waar het VO met belangstelling naar uitkijkt. Verder bereidt het bestuur zich voor op een (mogelijke) wijziging van de uitvoering en financieringsovereenkomst die de bovenstaande behoefte aan veranderingen zou versterken. Evenals het feit dat bepaalde uitvoeringsmandaten tegenvallende beleggingsresultaten kunnen opleveren gegeven de invulling en uitvoering van het opgestelde strategisch advies dat is gebaseerd op een uitvoerig onderzoek door de beleggingscommissie.
52
Mede gezien de uitstekende resultaten, de grote inzet en de voortvarendheid waarmee de beleggingscommissie het afgesproken beleid heeft uitgevoerd, is reden voor het VO om bij dezen een dankwoord uit te spreken voor de inzet en zorgvuldigheid waarmee het afgelopen boekjaar is gewerkt. Toeslagbeleid Het niet verlenen van een toeslag op de opgebouwde pensioenaanspraken voor gewezen deelnemers, de ingegane uitkeringen voor gepensioneerden en andere gerechtigden op pensioen in 2012 en 2013 is in overeenstemming met het toeslagbeleid en de uitvoeringsovereenkomst. Communicatieplan Het bestuur heeft 2012 verder ingezet om de communicatie met de deelnemers begrijpelijker te maken. De communicatie met de deelnemers is nog verder verbeterd door naast de edities van Pensioenpraat ook enkele voorlichtingssessies te houden voor 50 plussers. Naast deze sessies is er ook een pensioenspreekuur gehouden voor 60+ers. Misschien dat in de naaste toekomst de leden van het pensioenfonds ook nog via email op de hoogte kunnen worden gehouden van de ontwikkelingen binnen het pensioenfonds. Ook al omdat er waarschijnlijk op korte termijn ingrijpende veranderingen binnen het hele pensioengebeuren zullen plaatsvinden. Verder heeft het VO de indruk dat communicatie mede door het Meerjarenbeleidsplan Communicatie 2013-2016 zeer verbeterd is. Gezien de hectische tijd die het Fonds te wachten staat is het van het uiterste belang dat de communicatie naar de deelnemers wordt geïntensiveerd. Het VO ziet dit met belangstelling tegemoet. Informatie aan het Verantwoordingsorgaan Het VO toetst het boekjaar achteraf aan de hand van informatie die beschikbaar wordt gesteld door het bestuur. Om de geaccordeerde stukken bij het VO te krijgen wordt gebruik gemaakt van Libraries op het SABIC-IP netwerk. Dit heeft in 2012, na wederom enkele toegangsproblemen, goed gewerkt. Verder stelt het VO de overleg-sessies met het Bestuur zeer op prijs en wil dat graag continueren. Oordeel Op basis van de beschreven werkzaamheden komt het VO tot het oordeel dat het bestuur met inachtneming van een voldoende mate van zorgvuldigheid en evenwichtige afweging van de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever, tot verantwoorde besluitvorming en beleidskeuzes is gekomen. Bergen op Zoom, 16 mei 2013
ir. P. Broers (voorzitter) J. Castelijn H. van den Durpel J. van Es (secretaris) B. Klazema J. Tillema
53
7.4
Informatie vanuit toezicht van DNB en AFM
In 2012 zijn, evenals in voorgaande jaren, aan het pensioenfonds geen dwangsommen of boetes opgelegd. Er zijn noch door DNB, noch door AFM aanwijzingen aan het fonds gegeven. Evenmin is een bewindvoerder aangesteld of is bevoegdheidsuitoefening van organen van het fonds gebonden aan toestemming van DNB. Daarnaast heeft de ontwikkeling van de vermogenspositie van het fonds er in het laatste kwartaal van 2008 toe geleid dat een herstelplan is gemaakt dat nog steeds van kracht is. Dit is reeds toegelicht in paragraaf 3.1. Sinds 1 januari 2007 houdt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) toezicht uit hoofde van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling. De AFM heeft tot taak toezicht te houden op het gedrag van pensioenuitvoerders. Het toezicht omvat met name de communicatie van pensioenfondsen en de wettelijk verplichte informatieverstrekking, alsmede de zorgplicht bij individuele pensioenopbouw op beleggingsbasis.
7.5
Deskundigheids- en integriteitstoets en opleiding
DNB heeft regels vastgesteld om besturen en directies van pensioenfondsen te toetsen. Deze regels houden concreet in dat bestuurders en directieleden van pensioenfondsen, voordat zij worden benoemd, door DNB worden getoetst op integriteit en deskundigheid. Alle bestuursleden en de directeur van Pensioenfonds SABIC-IP zijn getoetst en DNB heeft met de benoeming van alle in 2012 voorgestelde kandidaat-bestuursleden ingestemd. Het bestuur vindt het belangrijk dat de deskundigheid op peil wordt gehouden, mede gezien de ontwikkelingen op pensioen- en beleggingsgebied. Het bestuur volgt hiertoe actief de voor het pensioenfonds relevante pensioenontwikkelingen en tevens worden bestuursleden in de gelegenheid gesteld (vervolg)cursussen, seminars en (thema)bijeenkomsten van de pensioenkoepels bij te wonen. In het beleidsdocument deskundigheid is vastgelegd hoe de deskundigheid op peil wordt gehouden. Ieder jaar wordt de deskundigheid van bestuursleden opnieuw in kaart gebracht en wordt een opleidingsplan vastgesteld. Op 28 en 29 juni heeft de jaarlijkse Heidemeeting plaatsgevonden. Dit is een tweedaagse bijeenkomst buiten de normale werkomgeving, waarbij dit jaar de volgende onderwerpen aan bod zijn gekomen: risicobeheer, beleidsdocument deskundigheid, de vergoedingsregeling, de financiële positie van het fonds, de doelstellingen voor 2012 en de uitvoeringsovereenkomst. Jaarlijks wordt door de uitvoeringsorganisatie TKP voor bestuursleden en leden van de verantwoordingsorganen een seminar georganiseerd. Tijdens het seminar in oktober 2012 is aandacht besteed aan de Hoofdlijnennotitie, het Septemberpakket en de governance van pensioenfondsen. Als sprekers waren uitgenodigd: de heer Koeman van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer Van Popta (werkgeversvoorzitter van twee bedrijfstakpensioenfondsen en lid van de werkgroep pensioenen van de STAR), de heer Kocken (CEO van de Cardano Group) en de heer Vos (directeur Actuariaat, Reporting en Risicomanagement bij TKP). De bestuursleden worden gefaciliteerd om hun taak goed te vervullen en ontvangen naast vacatiegeld een vergoeding voor hun werkzaamheden ten behoeve van het pensioenfonds.
54
7.6
Gedragscodes
Geschillencommissie Het pensioenfonds heeft op ad hoc basis een geschillencommissie beschikbaar. Belanghebbenden kunnen zich tot deze commissie wenden indien zij het niet eens zijn met een besluit van het pensioenfonds over de toepassing van het pensioenreglement. De samenstelling van de geschillencommissie wordt bepaald op basis van het onderwerp van geschil. Voor de procedure gelden nadere voorwaarden die zijn vastgelegd in het reglement van de geschillencommissie. De geschillencommissie heeft in het verslagjaar geen uitspraak gedaan dan wel advies aan het bestuur uitgebracht omdat in 2012 geen geschil is ingediend.
7.7
Organisatie en uitvoering
Het bestuur heeft de uitvoering van de pensioenadministratie uitbesteed aan TKP Pensioen BV, 100% dochter van AEGON Nederland NV. Deze uitvoering omvat zowel het administreren van pensioenen als de integrale advisering en ondersteuning van het bestuur van het pensioenfonds en heeft een looptijd van 1 jaar met een opzegtermijn van 1 jaar waardoor de afloopdatum thans 31 december 2014 is, tenzij stilzwijgend wordt verlengd. Het contract en de bijbehorende SLA zijn in 2012 opnieuw onderhandeld met TKP, wat tot aanpassingen heeft geleid. Het vermogensbeheer is uitbesteed aan - GE Asset Management (GEAM) voor zakelijke waarden, behalve onroerend goed, en een gedeelte van de vastrentende waarden; - TKP Investments (TREF) voor indirect onroerend goed; - BNP Paribas voor beursgenoteerde onroerend goed fondsen; - BlackRock voor een gedeelte van de vastrentende waarden; - Delta Lloyd Bank N.V. voor de Geflex en Gesave regelingen. De vermogensbeheerders GEAM, BlackRock, BNP Paribas en TREF hebben ieder een duidelijk beleggingsmandaat. Dat mandaat bevat richtlijnen over hoe per mandaat mag worden belegd en welke randvoorwaarden daaraan per mandaat worden gesteld. De beleggingsmandaten worden goedgekeurd door het bestuur. Ook worden de mandaten periodiek geëvalueerd en zo nodig aangepast. In de vermogensbeheerovereenkomsten zijn beleggingsrestricties uitgewerkt. De vermogensbeheerders bewaken middels hun risicomanagementsystemen de mandaten, zodat deze steeds voldoen aan bedoelde restricties. Het bestuur van het fonds toetst op basis van de rapportages van de vermogensbeheerders en de custodian of voldaan wordt aan de overeengekomen beleggingsrestricties. Het bestuur bewaakt, via de custodian, tevens of aan relevante wet- en regelgeving wordt voldaan. Verder ontvangt het pensioenfonds een ISAE 3402 type II-rapport van TKP en TKPI en een SSAE16-rapport van State Street Corporation, die door een externe accountant gecertificeerd worden. State Street Corporation heeft over de periode 1 oktober 2011 tot en met 31 december 2012 een comfort letter afgegeven. BlackRock heeft eveneens een gebroken boekjaar en heeft een Comfort Letter afgegeven over het gedeelte van het jaar dat nog niet wordt bestreken door haar SSAE16-rapport). BNP Paribas geeft eveneens een ISAE 3402 af over een gebroken boekjaar met een comfort letter voor het ontbrekende deel.
55
7.8
Statutenwijziging
In 2012 zijn de statuten niet gewijzigd.
56
8.
Verwachte gang van zaken
Algemeen De directeur heeft met ingang van 1 april 2013 zijn dienstverband met het pensioenfonds opgezegd. Per 1 mei 2013 is Clemens Heijne benoemd tot directeur. Vermogensbeheer Er is een intensieve zoektocht gestart voor het aantrekken van nieuwe vermogensbeheerders. Dat heeft geleid tot het uitbrengen van een Request voor Information aan een tiental beheerders in maart 2011. Dit aantal is daarna teruggebracht tot een viertal aanbieders die vervolgens hebben deel genomen aan een Request for Proposal. Na extensieve evaluatie is dit aantal eind van het jaar teruggebracht tot een tweetal waar ook due diligence bezoeken zijn gebracht door een afvaardiging van de beleggingscommissie. De onzekerheid die eind van het jaar is ontstaan door de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst door de onderneming alsmede door nieuwe Corporate initiatieven heeft geleid tot oponthoud in de definitieve keuze van de nieuwe opzet en daarmee van de aan te trekken beheerders. Relatie met de werkgever Het bestuur heeft het afgelopen jaar een regelmatig overleg gehad met de onderneming over onder andere het gevoerde beleid en diverse andere onderwerpen die het pensioenfonds dan wel de relatie tussen pensioenfonds en onderneming raken. Daarmee worden ook de ontwikkelingen vanuit het pensioenakkoord door het bestuur nauwlettend gevolgd. In de reguliere overlegvergaderingen is de onderneming gevraagd of zij nog steeds het risicoprofiel van de beleggingen en van het pensioenfonds accepteert en dit is telkenmale bevestigd. Dit regelmatige overleg zal ook in 2013 worden voortgezet. De uitvoeringsovereenkomst is eind van het jaar opgezegd per 31 december 2013. Het bestuur beraadt zich over de ontstane situatie en zal bij nieuwe ontwikkelingen de deelnemers informeren. Bergen op Zoom, 31 mei 2013 F.R.E. Mortier, voorzitter ing. T.A.M. Dekkers BSC, secretaris J.L. Boot dr. ir. J.G.M. van Gisbergen, plv secretaris ir. W. Grin, plv voorzitter mw.mr. H.G.I.M. Peters ing. L.J.M. de Smet
57
Jaarrekening
58
9.
Jaarrekening
9.1
Balans (na bestemming van het saldo van baten en lasten)
Bedragen x € 1.000 ACTIVA Beleggingen voor risico pensioenfonds Beleggingen voor risico deelnemers Vorderingen en overlopende activa Overige activa
[1] [2] [3] [4]
TOTAAL ACTIVA
31-12-2012
31-12-2011
849.070 11.086
685.033
18.736 6.633
26.868
885.525
736.264
15.105 853.194
-34.623
10.603 13.760
PASSIVA Stichtingskapitaal en reserves Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen risico deelnemers Schulden uit hoofde van beleggingen Overige schulden en overlopende passiva TOTAAL PASSIVA [.]
[5] [6] [7] [8] [9]
10.603
885.525
736.264
De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de toelichting op de balans vanaf pagina 73.
59
758.854
11.086 3.133 3.007
483
947
9.2
Staat van baten en lasten
Bedragen x € 1.000 BATEN Premiebijdragen Herstelpremie Premiebijdragen risico deelnemers Beleggingsresultaten risico pensioenfonds Beleggingsresultaten risico deelnemers Overige baten
2012
2011
[10] [11] [12]
44.240 22.557 0
39.482 34.334 1
[13]
98.065
-27.030
[14] [15]
944 122
-265
165.928
46.768
19.705 1.442
18.874
Totaal baten
246
LASTEN Pensioenuitkeringen Pensioenuitvoeringskosten Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds - Pensioenopbouw - Indexering en overige toeslagen - Rentetoevoeging - Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten - Wijziging marktrente - Wijziging actuariële uitgangspunten - Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten - Wijziging uit hoofde van overname van rechten - Aanpassing sterftekansen - Overige wijzigingen Mutatie overige technische voorzieningen Mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers Saldo overdrachten van rechten
[16] [17]
1.177
[18] 15.646 5.659 11.657
12.388
-20.467 52.783
-19.338 104.717
20.536
0
-255
-1.008
487 6.699 793
1.348
3.586 8.346
0 3.193
93.538
113.232
[19]
802
-960
[20] [21]
483 145
-794 434
60
Overige lasten
[22]
Totaal lasten Saldo van baten en lasten
Bestemming van het saldo van baten en lasten Algemene reserve
85
127
116.200
132.090
49.728
-85.322
2012
2011
49.728
-85.322
49.728
-85.322
[.] De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de toelichting op de staat van baten en lasten vanaf pagina 99.
61
9.3
Kasstroomoverzicht
(volgens directe methode) Bedragen x € 1.000 Kasstroom uit pensioenactiviteiten Ontvangsten Premies Waardeovernames Overig
Uitgaven Pensioenuitkeringen Waardeoverdrachten Pensioenuitvoeringskosten
2012
73.237 462 80 73.780
44.583 1.029 321 45.934
19.736 146 3.184 23.065
18.818 1.464 1.223 21.505
Totale kasstroom uit pensioenactiviteiten Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Ontvangsten Directe beleggingsopbrengsten Verkopen en aflossingen van beleggingen
Uitgaven Aankopen beleggingen Betaalde/verrekende kosten vermogensbeheer
2011
50.714
24.429
11.841
5.798
403.292 415.133
598.865 604.663
468.281
628.982
4.693 472.974
371 629.353
Totale kasstroom uit beleggingsactiviteiten
-57.841
-24.690
-7.127
-261
Mutatie liquide middelen
-7.127
-261
Liquide middelen primo boekjaar Liquide middelen ultimo boekjaar
13.760
17.771
6.633
17.510
Netto kasstroom
62
De liquide middelen zijn als volgt opgebouwd: - Deel opgenomen onder beleggingen - Overige liquide middelen (opgenomen onder overige activa) Totaal liquide middelen
63
n.v.t.
3.750
6.633
13.760
6.633
17.510
9.4
Toelichting op de jaarrekening
9.4.1
Algemeen
9.4.1.1
Activiteiten
Het doel van Stichting Pensioenfonds SABIC Innovative Plastics, statutair gevestigd te Bergen op Zoom (hierna ‘het pensioenfonds’) is het nu en in de toekomst verstrekken van uitkeringen aan gepensioneerden en nabestaanden ter zake van ouderdom en overlijden; tevens verstrekt het fonds uitkeringen aan arbeidsongeschikte deelnemers. Het pensioenfonds geeft invulling aan de uitvoering van de pensioenregelingen van de aangesloten onderneming SABIC. 9.4.1.2
Overeenstemmingsverklaring
De jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals deze zijn opgenomen in Titel 9 Boek 2 BW en met inachtneming van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving, in het bijzonder Richtlijn 610 Pensioenfondsen. Het bestuur heeft op 16 mei 2013 de jaarrekening opgemaakt. 9.4.1.3
Referenties
In de balans, de staat van baten en lasten en het kasstroomoverzicht zijn referenties opgenomen waarmee wordt verwezen naar de toelichting.
9.4.2 9.4.2.1
Grondslagen Algemene grondslagen
(a) Opname van een actief of een verplichting Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. (b) Verantwoording van baten en lasten Baten worden in de rekening van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat nagenoeg alle of alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde.
64
Dit betekent dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Als gevolg hiervan kan sprake zijn van een post ‘nog af te wikkelen transacties’. Deze post kan zowel een actief als een passief zijn. (c) Saldering van een actief en een verplichting Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met de gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen. (d) Schattingen en veronderstellingen De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen, en van baten en lasten. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Indien het voor het geven van het in artikel 2:362 lid 1 BW vereiste inzicht noodzakelijk is, is de aard van deze oordelen en schattingen inclusief de bijbehorende veronderstellingen opgenomen bij de toelichting op de desbetreffende jaarrekeningposten. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, en in toekomstige perioden waarvoor de herziening gevolgen heeft. Per 30 september heeft DNB de wijze van vaststelling van de rentetermijnstructuur gewijzigd. Op grond van artikel 2 lid 2 van het Besluit FTK dient vanaf die datum de Ultimate Forward Rate (UFR) gebruikt te worden voor de discontering van pensioenverplichtingen. Dit houdt in dat de rente voor lange looptijden beweegt richting 4,2%. Hierdoor wordt de berekening van de verplichtingen minder gevoelig voor schommelingen en mogelijk verstoorde marktomstandigheden op de financiële markten. Deze overgang is aan te merken als schattingswijziging. Wijziging kostenopslag in verband met toekomstige administratie – en excassokosten. De kostenopslag ter grootte van 1,5% is gestegen naar 3,5% van de voorziening pensioenverplichtingen in verband met toekomstige administratie – en excassokosten. Dit hangt samen met het opzeggen van de uitvoeringsovereenkomst. Het financieel effect van deze wijziging is € 20,5 miljoen. (e) Verwerking van waardeveranderingen van beleggingen Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. (f) Vreemde valuta Functionele valuta De jaarrekening is opgesteld in euro’s, zijnde de functionele en presentatievaluta van het pensioenfonds.
65
Transacties, vorderingen en schulden Transacties in vreemde valuta gedurende de verslagperiode zijn in de jaarrekening verwerkt tegen de koers op transactiedatum. Activa en verplichtingen in vreemde valuta worden omgerekend naar euro’s tegen de koers per balansdatum. De uit de afwikkeling en omrekening voortvloeiende koersverschillen komen ten gunste of ten laste van de staat van baten en lasten. De koersen van de belangrijkste valuta zijn:
USD GBP JPN CHF SEK
31 december 2012
Gemiddelde 2012
1,3183 0,8111 113,9934 1,2068 8,5766
1,2918 0,8109 103,4476 1,2038 8,6811
31 december 2011 1,2981 0,8253 99,8790 1,2139 8,8995
Gemiddelde 2011 1,4000 0,8694 111,2450 1,2310 8,9892
De gemiddelde koersen zijn berekend op maandbasis. (g) Vergelijking met voorgaand jaar De gehanteerde grondslagen van waardering en van resultaatbepaling zijn ongewijzigd ten opzichte van het voorgaande jaar. Voor het inzicht zijn de vergelijkende cijfers van de derivatencontracten en omvang toegevoegd. (g) Dekkingsgraad De (nominale) dekkingsgraad van het fonds wordt berekend door op balansdatum het balanstotaal minus de kortlopende schulden te delen op de technische voorzieningen zoals opgenomen in de balans. Bij het berekenen van de reële dekkingsgraad van het fonds wordt ten behoeve van deze berekening de voorziening pensioenverplichtingen herrekend rekening houdend met de verwachte loon- en prijsinflatie. 9.4.2.2
Grondslagen voor waardering van activa en passiva
(h) Beleggingen (h.1) Algemeen De beleggingen worden gewaardeerd tegen marktwaarde. Het begrip marktwaarde is te beschouwen als synoniem van reële waarde. Onder waardering op marktwaarde wordt verstaan: het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een passief kan worden afgewikkeld tussen ter zake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn. De waardering van participaties in beleggingsinstellingen geschiedt tegen marktwaarde. Voor beursgenoteerde beleggingsinstellingen is dit de marktnotering per balansdatum. De waardering in niet-beursgenoteerde beleggingsinstellingen geschiedt tegen actuele waarde. Beleggingen voor risico pensioenfonds en voor risico deelnemers worden op dezelfde wijze gewaardeerd.
66
(h.2) Vastgoedbeleggingen Beursgenoteerde (indirecte) vastgoedbeleggingen worden gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoers. De marktwaarde van niet-beursgenoteerde (indirecte) vastgoedbeleggingen is gebaseerd op het aandeel dat het pensioenfonds heeft in het eigen vermogen gebaseerd op de achterliggende marktwaarden van de niet-beursgenoteerde vastgoedbelegging per balansdatum. (h.3) Aandelen Beursgenoteerde aandelen en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen marktwaarde, zijnde de beurswaarde per balansdatum. De actuele waarde van niet-beursgenoteerde aandelen en participaties in beleggingsfondsen is gebaseerd op het aandeel dat het pensioenfonds heeft in het eigen vermogen gebaseerd op de achterliggende marktwaarden van het niet-beursgenoteerde aandeel per balansdatum. (h.4) Vastrentende waarden Beursgenoteerde vastrentende waarden en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen marktwaarde, zijnde de beurswaarde per balansdatum. Indien vastrentende waarden of participaties in beleggingsinstellingen niet-beursgenoteerd zijn, vindt waardebepaling plaats op basis van de geschatte toekomstige netto kasstromen (rente en aflossingen) die uit de beleggingen zullen voortvloeien, contant gemaakt tegen de ultimo boekjaar geldende marktrente en rekening houdend met het risicoprofiel (kredietrisico; oninbaarheid) en de looptijden. De lopende interest op vastrentende waarden wordt gepresenteerd als onderdeel van de marktwaarde van de vastrentende waarden. (h.5) Derivaten Derivaten worden gewaardeerd op reële waarde, te weten de relevante marktnoteringen of, als die niet beschikbaar zijn, de waarde die wordt bepaald met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen. Indien een derivatenpositie negatief is wordt het bedrag onder de schulden verantwoord. (h.6) Overige beleggingen Overige beleggingen worden gewaardeerd op marktwaarde. (j) Vorderingen en overlopende activa Vorderingen en overlopende activa worden bij eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na eerste verwerking worden vorderingen gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten) onder aftrek van eventuele bijzondere waardeverminderingen, indien sprake is van oninbaarheid. Vorderingen en overlopende activa worden onderscheiden van vorderingen in verband met beleggingstransacties conform RJ 610.208. Conform RJ 610.208 mogen overige vorderingen en schulden inzake vastgoedbeleggingen, aandelen en vastrentende waarden betreffende te vorderen respectievelijk te betalen posities of tijdelijke banksaldi in verband met
67
beleggingstransacties onder de beleggingsrubrieken vastgoedbeleggingen, aandelen en vastrentende waarden worden geclassificeerd indien deze door het pensioenfonds niet kunnen worden aangewend voor andere doelen dan beleggingstransacties. (k) Liquide middelen Liquide middelen worden tegen nominale waarde gewaardeerd. Onder de liquide middelen zijn opgenomen die kas- en banktegoeden die onmiddellijk opeisbaar zijn dan wel een looptijd korter dan twaalf maanden hebben. Zij worden onderscheiden van tegoeden in verband met beleggingstransacties. Liquide middelen uit hoofde van beleggingstransacties worden gepresenteerd onder de beleggingen. Rekening-courantschulden bij banken zijn opgenomen onder schulden aan kredietinstellingen onder kortlopende schulden. (l) Stichtingskapitaal en reserves Stichtingskapitaal en reserves worden bepaald door het bedrag dat resteert nadat alle actiefposten en posten van het vreemd vermogen, inclusief de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds en overige technische voorzieningen, volgens de van toepassing zijnde waarderingsgrondslagen in de balans zijn opgenomen. (m) Technische voorzieningen (m.1) Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds De voorziening voor pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds wordt gewaardeerd op actuele waarde (marktwaarde). De actuele waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen zijn de opgebouwde nominale aanspraken en de onvoorwaardelijke (toezeggingen tot) toeslagen. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de marktrente, waarvoor de actuele rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB wordt gebruikt. Bij de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen is uitgegaan van het op de balansdatum geldende pensioenreglement en van de over de verstreken deelnemersjaren verworven aanspraken. Jaarlijks wordt door het bestuur besloten of toeslagen op de opgebouwde pensioenaanspraken worden verleend. Alle per balansdatum bestaande besluiten tot toeslagverlening (ook voor besluiten na balansdatum voor zover sprake is van ex-ante- condities) zijn in de berekening begrepen. Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige salarisontwikkelingen. Bij de berekening van de voorziening wordt rekening gehouden met premievrije pensioenopbouw in verband met invaliditeit op basis van de contante waarde van premies waarvoor vrijstelling is verleend wegens arbeidsongeschiktheid. Bij de bepaling van de actuariële uitgangspunten wordt uitgegaan van voor de toezichthouder acceptabele grondslagen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen. De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen: • De gehanteerde marktrente die gebaseerd is op de rentetermijnstructuur op basis van een driemaandsmiddeling zoals gepubliceerd door DNB, rekening houdend met een looptijd van de uitkeringen van 17,7 jaar. Per 30 september heeft DNB de wijze van
68
•
•
•
• • •
vaststelling van de rentetermijnstructuur gewijzigd. DNB stelt de RTS vast met de Ultimate Forward Rate. Dit houdt in dat de rente voor lange looptijden beweegt richting 4,2%. Per 31 december is het fonds overgegaan op de nieuwe prognosetafel AG 2012-2062. De invoering van de prognosetafel betekent een stijging van de verplichting van 0,8%. Het fonds heeft deze tafel ingevoerd op 31 december 2012. De premie 2012 en de resultatenanalyse 2012 is gebaseerd op de prognosetafel 2010-2060. De sterftekansen zijn aangepast door toepassing van ervaringssterfte vastgesteld door Mercer. De correctiefactoren zijn gebaseerd op de inkomensklasse “Midden/Hoog” en zijn vastgesteld in oktober 2010. Voor uitgesteld nabestaandenpensioen, behorend bij niet ingegaan pensioen, wordt het systeem van onbepaalde partner gehanteerd. Voor het partnerpensioen is aangenomen dat de vrouwelijke partner 3 jaar jonger is dan de verzekerde man en de mannelijke partner 3 jaar ouder dan de verzekerde vrouw. Voor actieve deelnemers verhoogt het pensioenfonds ieder jaar het opgebouwde pensioen tijdens deelname aan de pensioenregeling met de ontwikkeling van de CAOlonen inclusief bijzondere beloningen voor Particuliere bedrijven over de periode 1 oktober van het voorafgaande jaar tot en met 30 september van het jaar waarover de verhoging plaatsvindt, zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het betreft een onvoorwaardelijke toeslagverlening die gefinancierd wordt door premiebetaling. Voor inactieve deelnemers probeert het pensioenfonds fonds ieder jaar het pensioen te verhogen met het consumenten prijsindexcijfer alle huishoudens over de periode 1 oktober van het voorafgaande jaar tot en met 30 september van het jaar waarover de verhoging plaatsvindt, zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het betreft een voorwaardelijke toeslagverlening die gefinancierd wordt door premiebetaling. Het bestuur neemt ieder jaar een besluit over de toeslagverlening. Voor actieve deelnemers is het nabestaanden pensioen verzekerd op risicobasis. Kostenopslag ter grootte van 3,5% van de voorziening pensioenverplichtingen in verband met toekomstige administratie – en excassokosten. Voor arbeidsongeschikte deelnemers wordt de technische voorziening voor het arbeidsongeschikte deel berekend als de contante waarde van de op de pensioendatum in uitzicht gestelde pensioenen bij een tot die datum voortgezette pensioenopbouw.
(m.2) Overige technische voorzieningen De overige technische voorzieningen worden door twee onderdelen gevormd. De voorziening invaliditeits- en overlijdensrisico is vastgesteld op 25% van het eigen behoud voor het jaar 2012. Deze voorziening wordt gevormd omdat het pensioenfonds een risico loopt van 125% van de te verwachten schades. In de premie die van de deelnemers wordt gevraagd, is voor 100% van deze risico's betaald. Het pensioenfonds loopt derhalve een risico van 25% van de te verwachten schades. Tevens is een voorziening gevormd voor ingegane ziektegevallen. Deze voorziening wordt opgenomen voor deelnemers die korter dan 24 maanden ziek zijn en die derhalve nog niet arbeidsongeschikt zijn. De voorziening is twee maal de risicopremie. De risicopremie is de som van de opslag voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en de premie voor het WIA-excedentpensioen over het boekjaar en het daaraan voorafgaande boekjaar Het overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico wordt gedeeltelijk herverzekerd. Met de herverzekeraar is een stoploss-verzekering gesloten die het totale risico over een contractperiode van vijf jaar beperkt.
69
(n) Voorzieningen voor risico van deelnemers Dit betreffen de verplichtingen uit hoofde van het Individueel Pensioensparen en de Beschikbare premieregeling. Hierbij ligt het beleggingsrisico bij de deelnemers. De waardering van de voorziening pensioenverplichtingen voor risico deelnemers wordt bepaald door de waardering van de tegenover deze voorzieningen aangehouden beleggingen. (o) Overige schulden en overlopende passiva Overige schulden en overlopende passiva worden bij eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na eerste verwerking worden schulden gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten). Kortlopende schulden hebben een looptijd korter dan een jaar. 9.4.2.3
Grondslagen voor bepaling van het resultaat
(p) Algemeen De in de staat van baten en lasten opgenomen posten zijn in belangrijke mate gerelateerd aan de in de balans gehanteerde waarderingsgrondslagen voor beleggingen en de voorziening pensioenverplichtingen. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde resultaten worden rechtstreeks verantwoord in het resultaat. (q) Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers) Onder premiebijdragen van werkgevers en werknemers wordt verstaan de aan derden in rekening gebrachte c.q. te brengen bedragen voor de in het verslagjaar verzekerde pensioenen onder aftrek van kortingen. Premies zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Extra stortingen en opslagen op de premie zijn eveneens als premiebijdragen verantwoord. (r) Premiebijdragen risico deelnemers Dit betreft ontvangen (vrijwillige spaar)bijdragen van deelnemers in het kader van de beschikbare-premieregeling. Premies zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. (s) Beleggingsresultaten risico pensioenfonds Indirecte beleggingsopbrengsten Onder de indirecte beleggingsopbrengsten worden verstaan de gerealiseerde en ongerealiseerde waardewijzigingen en valutaresultaten. In de jaarrekening wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. (In)directe beleggingsresultaten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Directe beleggingsopbrengsten Onder de directe beleggingsopbrengsten wordt in dit verband verstaan rentebaten en -lasten, dividenden, huuropbrengsten en soortgelijke opbrengsten. Dividend wordt verantwoord op het moment van betaalbaarstelling.
70
Kosten vermogensbeheer Onder kosten van vermogensbeheer worden zowel de externe als de daaraan toegerekende interne kosten verstaan. Afschrijvingen en andere exploitatiekosten van onroerende zaken in exploitatie zijn in de kosten van vermogensbeheer opgenomen. Verrekening van kosten Met de directe en indirecte beleggingsopbrengsten zijn verrekend de aan de opbrengsten gerelateerde transactiekosten, provisies, valutaverschillen e.d. (t) Beleggingsresultaten risico deelnemers De grondslagen voor bepaling van het resultaat betreffende beleggingsresultaten risico deelnemers zijn gelijk aan de grondslagen voor bepaling van het resultaat betreffende beleggingsresultaten risico pensioenfonds. (u) Pensioenuitkeringen De pensioenuitkeringen betreffen de aan deelnemers uitgekeerde bedragen inclusief afkopen. De pensioenuitkeringen zijn berekend op actuariële grondslagen en toegerekend aan het verslagjaar waarop zij betrekking hebben. (v) Pensioenuitvoeringskosten De pensioenuitvoeringskosten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. (w) Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds Pensioenopbouw Bij de pensioenopbouw zijn aanspraken en rechten over het boekjaar gewaardeerd naar het niveau dat zij op balansdatum hebben. Indexering en overige toeslagen Het pensioenfonds past de opgebouwde pensioenrechten van de actieve deelnemers jaarlijks aan, aan de loonontwikkeling volgens de CAO. De toeslagverlening heeft een voorwaardelijk karakter. Dit betekent dat geen recht op toeslagen bestaat en dat het niet zeker is of en in hoeverre in de toekomst toeslagverlening kan plaatsvinden. Een eventuele achterstand in de toeslagverlening kan in principe worden ingehaald. Het pensioenfonds streeft ernaar de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenrechten (gewezen deelnemers) jaarlijks aan te passen aan de ontwikkeling van de prijsindex. Ook deze toeslagverlening heeft een voorwaardelijk karakter. De toeslagverlening is maximaal gelijk aan het rendement, ook als de prijsstijging hoger is. Rentetoevoeging De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 1,544% (2011: 1,296%), op basis van de éénjaarsrente van de rentetermijnstructuur aan het begin van het verslagjaar. Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten Vooraf wordt een actuariële berekening gemaakt van de toekomstige pensioenuitvoeringskosten (met name excassokosten) en pensioenuitkeringen die in de voorziening pensioenverplichtingen worden opgenomen. Deze post betreft de vrijval ten behoeve van de financiering van de kosten en uitkeringen van het verslagjaar.
71
Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente. Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Een resultaat op overdrachten kan ontstaan doordat de vrijval van de voorziening plaatsvindt tegen fondstarieven, terwijl het bedrag dat wordt overgedragen gebaseerd is op de wettelijke factoren voor waardeoverdrachten. De tarieven van het pensioenfonds wijken af van de wettelijke tarieven. Overige wijzigingen voorziening pensioenverplichtingen De overige mutaties ontstaan door mutaties in de aanspraken door overlijden, arbeidsongeschiktheid en pensioneren. (x) Mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers De mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers betreft de wijzigingen in de waarde van de technische voorziening voor risico deelnemers. (y) Saldo overdrachten van rechten De post saldo overdrachten van rechten bevat het saldo van bedragen uit hoofde van overgenomen dan wel overgedragen pensioenverplichtingen. (z) Overige baten en lasten Overige baten en lasten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. (aa) Kasstroomoverzicht Het kasstroomoverzicht is volgens de directe methode opgesteld. Alle ontvangsten en uitgaven worden hierbij als zodanig gepresenteerd. Onderscheid wordt gemaakt tussen kasstromen uit pensioenactiviteiten en beleggingsactiviteiten.
72
9.4.3
Toelichting op de balans
Bedragen x € 1.000
ACTIVA [1] Beleggingen voor risico pensioenfonds Vastgoedbeleggingen
Aandelen
Vastrentende waarden
Stand per 1 januari 2011 Aankopen Verkopen Overige mutaties Herwaardering
27.749 35.079 0 58 1.118
370.799 1.037 -12.049 589 -43.564
285.778 610.681 -609.698 7.578 6.128
Stand per december 2011
64.004
316.812
300.467
Derivaten
Overige beleggingen
Totaal
0 0 0 -483 0
0 3.750 0 0 0
684.326 650.547 -621.747 8.225 -36.318
-483
3.750
684.550
31
Schuldpositie derivaten (credit)
483 685.033
Stand per 1 januari 2012 Aankopen Verkopen Overige mutaties Herwaardering Stand per 31 december 2012 Schuld inzake vastrentende waarden (credit)
Vastgoedbeleggingen
Aandelen
Vastrentende waarden
64.004 25.371 -15.458 6.338 4.845
316.812 25.700 -6.542 -4.678 66.646
300.467 417.210 -380.033 4.509 17.096
85.100
397.938
359.249
Derivaten
Overige beleggingen
Totaal
-483 0 823 0 381
3.750 0 0 -821 0
684.550 468.281 -401.210 5.348 88.968
721
2.929
845.937
3.133 849.070
73
De overige mutatie onder vastgoed betreffen herclassificaties van aandelen naar vastgoed (Unibail Rodamco en American Tower Corp) en gegenereerde inkomsten en een wijziging in de kaspositie ultimo jaar. De overige mutaties onder aandelen betreffen herclassificaties van aandelen naar vastgoed (Unibail Rodamco en American Tower Corp). De overige mutaties onder vastrentende waarden betreffen gegenereerde inkomsten en een wijziging in de kaspositie ultimo jaar. De overige mutatie onder overige beleggingen betreft wijziging in de kaspositie ultimo jaar.
Vastgoedbeleggingen Participaties niet-beursgenoteerde fondsen Participaties in beursgenoteerde fondsen Overig Totaal vastgoedbeleggingen
2012
2011
23.382 59.881 1.837
26.422 37.181 401
85.100
64.004
13.671 224.423 124.617 20.305 14.922
12.528 170.220 103.894 17.131 13.039
397.938
316.812
De positie overige betreft hoofdzakelijk liquide middelen. Aandelen Private Equity Fund (GEAM) Aandelen, participaties Euro Equity (GEAM) Aandelen, participaties Global Equity (GEAM) Aandelen, participaties Emerging Equity (GEAM) Aandelen, participaties China Equity (GEAM) Totaal aandelen
De verkrijgingsprijs van de aandelen per balansdatum is in totaal € 282 miljoen (2011: € 266 miljoen). Stichting Pensioenfonds SABIC-IP belegt niet in de werkgever SABIC-IP en er is geen sprake van het uitlenen van aandelen. Private equity is genoteerd in vreemde valuta, namelijk de US Dollar. De marktwaarde is USD 18.023 (2011: USD 16.263) Stichting Pensioenfonds SABIC-IP belegd in aandelen-fondsen van GEAM met een belang groter dan 5%. In onderliggende fondsen zijn er geen aandelenposities met een belang groter dan 5% van de belegging in aandelen.
Vastrentende waarden Obligaties Creditfunds Leningen op schuldbekentenis Inflation linked bonds Liquide middelen Overige vorderingen Overige schulden Totaal vastrentende waarden
74
2012
2011
181.619 166.895 0 1.000 12.599 269 -3.133
159.515 135.392 59 240 5.259 2 0
359.249
300.467
Vastrentende waarden Onderhandse lening, inclusief rente Obligaties via vermogensbeheerder BlackRock Obligaties General Electric Investments Co (GEAM) Liquide middelen Totaal vastrentende waarden Derivaten Valutaderivaten Totaal derivaten
Overige beleggingen Liquide middelen Totaal overige beleggingen
2012
2011
0 180.043 169.471 9.735
59 147.738 147.408 5.262
359.249
300.467
721
0
721
0
2012
2011
2.929
3.750
2.929
3.750
Schattingen en oordelen Zoals vermeld in de toelichting zijn de beleggingen van het pensioenfonds nagenoeg allemaal gewaardeerd tegen actuele waarde per balansdatum en is het over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de actuele waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. Voor sommige andere financiële instrumenten, zoals beleggingsvorderingen en schulden, geldt dat de boekwaarde de actuele waarde benadert als gevolg van het kortetermijnkarakter van de vorderingen en schulden. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de actuele waarde. Voor de meerderheid van de financiële instrumenten van het pensioenfonds kan gebruik worden gemaakt van marktnoteringen. Echter, bepaalde financiële instrumenten, zoals bijvoorbeeld derivaten zijn gewaardeerd door middel van gebruikmaking van waarderingsmodellen en -technieken, inclusief verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten. Op basis van de boekwaarde kan het volgende onderscheid worden gemaakt:
Per 31 december 2012 Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen Totaal
Directe marktnoteringen
Afgeleide marktnoteringen
Waarderingsmodellen
Totaal
59.880 384.267 359.249 0 2.929
0 0 0 721 0
25.220 13.671 0 0 0
85.100 397.938 359.249 721 2.929
806.325
721
38.981
845.937
75
Per 31 december 2011 Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen Totaal
Directe marktnoteringen
Afgeleide marktnoteringen
Waarderingsmodellen
Totaal
37.583 304.284 300.408 0 3.750 646.025
0 0 0 -483 0 -483
26.421 12.528 59 0 0 39.008
64.004 316.812 300.467 -483 3.750 684.550
Schattingen van de actuele waarde zijn een momentopname, gebaseerd op de marktomstandigheden en de beschikbare informatie over het financiële instrument. Deze schattingen zijn van nature subjectief en bevatten onzekerheden en een significante oordeelsvorming (bijvoorbeeld rentestand, volatiliteit, schatting van kasstromen, etc.) en kunnen derhalve niet met precisie worden vastgesteld [2] Beleggingen voor risico deelnemers Dit betreffen de verplichtingen uit hoofde van het Individueel Pensioensparen en de Beschikbare premieregeling. Hierbij ligt het beleggingsrisico bij de deelnemers. De waardering van de voorziening pensioenverplichtingen voor risico deelnemers wordt bepaald door de waardering van de tegenover deze voorzieningen aangehouden beleggingen. De hoogte van de beleggingsrendementen (en daarmee het te bereiken eindkapitaal) is afhankelijk van het door de deelnemer geselecteerde beleggingsprofiel en de binnen dit profiel aangekochte beleggingen. Het uiteindelijk te bereiken kapitaal is hiermee onzeker en volledig voor risico van de deelnemer. Tussentijds opnemen van het kapitaal anders dan door middel van een waardeoverdracht is niet mogelijk. Bij pensionering wordt het saldo GEFLEX/Gesave opgevraagd bij Delta Loyd en omgezet in een aanspraak. De GEFLEX saldo’s worden omgezet met de in het verleden afgesproken grondslagen, GBM 2000-2005 en een vaste rente van 4%. De Gesave saldo’s worden omgezet met factoren die vastgesteld zijn met de grondslagen per 30 september van het voorgaande jaar. 2012 2011 Stand per 1 januari Inleg en stortingen Onttrekkingen Beleggingsresultaten risico deelnemers
10.603 0 -461 944
11.397 1 -530 -265
Stand per 31 december
11.086
10.603
76
Beleggingen voor risico deelnemers Aandelen Vastrentende waarden Vastgoedbeleggingen Liquide middelen Overige
Waarvan: Geflex-regeling Gesave-regeling
4.902 3.485 4 2.282 413 11.086
4.889 4.168 4 871 671 10.603
10.500 586 11.086
10.068 535 10.603
Betreft beleggingen in beleggingsfondsen (Delta Lloyd, Robeco, OHRA) u.h.v. de Geflex- en Gesave-regeling. De onder “overige” opgenomen beleggingen in de lifecycle-funds betreffen o.a. grondstoffen private equity en hedgefunds. De toename in de liquide middelen hangt samen liquidatie van beleggingen in verband met aanstaande pensioneringen. 2012 2011 [3] Vorderingen en overlopende activa Vorderingen op de werkgever Nog te ontvangen rebates GEAM Overlopende intrest banken rekening-courant Beleggingsdebiteuren (inzake verkoop private equity) Overige vorderingen en overlopende activa Totaal vorderingen en overlopende activa
17.797 811 93 0 35
24.237 471 52 2.083 25
18.736
26.868
Alle vorderingen hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar. [4] Overige activa Bank, rekening-courant ING Bank, rekening-courant RABO Bank, ABN-AMRO Top Deposito Plusrekening Totaal
5.513 1.045 75
13.670 18 72
6.633
13.760
De tegoeden bij banken staan ter vrije beschikking van het pensioenfonds.
77
PASSIVA [5] Stichtingskapitaal en reserves Algemene reserve Stand per 1 januari 2011 Bestemming saldo van baten en lasten
-85.322
Stand per 31 december 2011
-34.623
50.699
Bestemming saldo van baten en lasten
49.728
Stand per 31 december 2012
15.105
Dekkingsgraad, vermogenspositie en herstelplan De dekkingsgraad van het fonds heeft zich in het boekjaar als volgt ontwikkeld:
Dekkingsgraad per 1 januari Premie Toeslagverlening Beleggingsrendementen Wijziging rentetermijnstructuur voorziening pensioenverplichtingen Waardeoverdrachten, kosten, uitkeringen en overige oorzaken Aanpassing levensverwachting Dekkingsgraad per 31 december
2012 Nominaal (FTK) % 95,4% 4,3% 1,3% 9,9%
2011 Nominaal (FTK) % 107,8% 6,6% 1,6% -5,0%
-6,1%
-15,0%
-2,1% -0,9%
-0,6% 0%
101,8%
95,4%
De (nominale) dekkingsgraad van het fonds wordt berekend door op balansdatum het balanstotaal minus de kortlopende schulden te delen op de technische voorzieningen zoals opgenomen in de balans. Bij het berekenen van de reële dekkingsgraad van het fonds wordt ten behoeve van deze berekening de voorziening pensioenverplichtingen herrekend rekening houdend met de verwachte loon- en prijsinflatie. Voor het bepalen van het vereist eigen vermogen (de solvabiliteitstoets) maakt het fonds gebruik van het standaard model. Het bestuur acht het gebruik van het standaardmodel passend voor de risico’s van het fonds. De uitkomsten van de solvabiliteitstoets zijn opgenomen onder paragraaf 9.4.3.1
78
Op basis hiervan bedraagt het (minimaal) vereist eigen vermogen op 31 december: 2012 15.105 37.541 207.326
Aanwezig eigen vermogen Minimaal vereist eigen vermogen Vereist eigen vermogen
2011 -34.623 33.487 186.678
De vermogenspositie van het pensioenfonds kan als gevolg hiervan worden gekarakteriseerd als reservetekort. Herstelplan De belangrijkste kenmerken van het in 2009 ingediende herstelplan zijn: • Voor het kortetermijnherstel wordt een periode van vijf jaar gehanteerd. • Het bestuur heeft besloten het rendementspercentage in 2009 op 0% te stellen. Bovendien is voor de daar opvolgende jaren een rendement gehanteerd dat gemiddeld 0,5% lager is dan het maximum dat door DNB is toegestaan. • In de uitvoeringsovereenkomst tussen het pensioenfonds en de werkgever zijn afspraken gemaakt dat de werkgever bij een dekkings- of reservetekort de verschuldigde pensioenpremie verhoogt. Het bestuur heeft hierbij in haar evaluatie van het herstelplan begin 2013 geconcludeerd dat er door de werkgever ultimo 2012 een extra bedrag aan herstelpremie moet worden betaald van € 22,6 miljoen. Deze herstelbijdrage is in de jaarrekening van 2012 als bate verantwoord. • Toeslagverlening aan gewezen deelnemers en pensioengerechtigden is voorwaardelijk (afhankelijk van de financiële positie van het fonds) en wordt gefinancierd uit de premie. Het bestuur neemt ieder jaar een besluit over de toeslagverlening. Zolang de dekkingsgraad lager is dan het minimaal vereist eigen vermogen (104,4%) worden geen toeslagen toegekend aan gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Daarnaast mag door het verlenen van een toeslag de dekkingsgraad niet lager worden dan het minimaal vereist vermogen. Indien in enig jaar geen toeslag is verleend aan de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden, kan het bestuur besluiten om in latere jaren over te gaan tot inhaalindexatie. • Het beleggingsbeleid gedurende de herstelperiode is zodanig dat er geen sprake is van toename van het fondsrisico. Het herstelplan ziet erop toe dat de dekkingsgraad per eind 2013 (einde kortetermijnherstelperiode) minimaal 104,4% bedraagt en dat deze per eind 2023 (einde langetermijnherstelperiode) minimaal 126,0% bedraagt. In het bestuursverslag is de ontwikkeling van de dekkingsgraad in 2012 ten opzichte van de verwachte ontwikkeling in het herstelplan weergegeven. Hieruit blijkt dat het effect van de ingezette herstelmaatregelen onvoldoende was om de negatieve effecten van de ontwikkeling van de rentetermijnstructuur en achterblijvende beleggingsrendementen te compenseren. Op grond van het herstelplan zou het eigen vermogen per 31 december 2012 € 100,7 miljoen moeten bedragen. Het aanwezige eigen vermogen per die datum is lager. Dit betekent dat het pensioenfonds thans achterloopt op het herstelpad. Het bestuur heeft in februari 2013 de financiële positie van het fonds per 31 december 2012 in vergelijking tot het herstelplan geëvalueerd. Het bestuur heeft hierbij geconcludeerd dat er een extra bedrag aan herstelbijdragen moet worden betaald. Deze extra herstelbijdrage is in de jaarrekening opgenomen onder herstelpremie.
79
2012
2011
850.201 2.993
756.663 2.191
Totaal technische voorzieningen
853.194
758.854
Voorziening voor pensioenverplichtingen Stand begin boekjaar Pensioenopbouw Toeslagverlening Rentetoevoeging Onttrekking voor pensioenuitkeringen en uitvoeringskosten Wijziging marktrente Wijziging actuariële uitgangspunten Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Wijziging uit hoofde van overname van rechten Aanpassing sterftekansen Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen
756.663 15.646 5.659 11.657 -20.467 52.783 20.536 -255 487 6.699 793
643.431 12.388 3.586 8.346 -19.338 104.717 0 -1.008 1.348 0 3.193
Stand einde boekjaar
850.201
756.663
[6] Technische voorzieningen Voorzieningen voor pensioenverplichtingen Overige technische voorzieningen
Ultimo boekjaar bedraagt de gemiddeld gewogen discontovoet 2,48% (2011: 2,75%) De voorziening voor pensioenverplichtingen is naar categorieën van deelnemers als volgt samengesteld:
Actieven Gepensioneerden Gewezen deelnemers Totaal voorziening voor pensioenverplichtingen
2012 € Aantallen 1.517 314.236 221.387 1.050 314.578 2.726 850.201
5.293
2011 € Aantallen 269.292 1.470 205.143 995 282.228 2.752 756.663
5.217
Korte beschrijving pensioenregeling De pensioenregeling kan worden gekenmerkt als een deels voorwaardelijk en deels onvoorwaardelijke geïndexeerde middelloonregeling met een pensioenleeftijd van 65 jaar. Jaarlijks wordt een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd van 2,1% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag. De pensioengrondslag is gelijk aan het jaarsalaris inclusief ploegentoeslag onder aftrek van een franchise. De franchise wordt jaarlijks vastgesteld. Tevens bestaat er recht op nabestaanden- en wezenpensioen. Deelname aan de regeling is mogelijk vanaf de leeftijd van 21 jaar. Jaarlijks beslist het bestuur van het pensioenfonds de mate waarin de opgebouwde aanspraken worden geïndexeerd. Overeenkomstig artikel 10 van de Pensioenwet kwalificeert de pensioenregeling als een uitkeringsovereenkomst.
80
Toeslagverlening Volgens de toeslagenmatrix van DNB valt het toeslagbeleid van het pensioenfonds ten aanzien van de actieve deelnemers onder categorie F2. Dit betekent dat de opgebouwde aanspraken van deze deelnemers jaarlijks onvoorwaardelijk worden aangepast aan de ontwikkeling van de CBS-CAO-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen voor particuliere bedrijven. Deze toeslagverlening is onvoorwaardelijk en wordt gefinancierd uit de premie. Op de opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers is per 1 januari 2013 een toeslag verleend van 1,88% (1 januari 2012: 1,35%). Bij de bepaling van de voorziening voor pensioenverplichtingen is met dit besluit rekening gehouden. Het toeslagbeleid van het pensioenfonds ten aanzien van de gewezen deelnemers en de pensioengerechtigden valt onder categorie D2 van de toeslagmatrix van DNB. Ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken van gewezen deelnemers en pensioengerechtigden kunnen worden aangepast aan de ontwikkeling van de CBS-prijsindex voor alle huishoudens. Deze toeslagverlening is voorwaardelijk (afhankelijk van de financiële positie van het fonds) en wordt gefinancierd uit de premie. Het bestuur neemt ieder jaar een besluit over de toeslagverlening. Het bestuur heeft gezien de financiële positie van het fonds over 2012 geen toeslag verleend aan de gewezen deelnemers (1 januari 2012: 0,00%). Er is geen recht op toekomstige toeslagen. Het is niet zeker of en in hoeverre in de toekomst wordt geïndexeerd. Het fonds heeft geen geld gereserveerd voor toekomstige toeslagen. Toeslagen zijn afhankelijk van de middelen van het fonds, en daarvoor zijn beleggingsresultaten een belangrijk element (afhankelijk van ABTN). Inhaaltoeslagverlening voor gewezen deelnemers en pensioengerechtigden Onder bepaalde omstandigheden kunnen in het verleden niet toegekende toeslagen alsnog worden toegekend. Er is geen recht op deze toeslagverlening en het is ook voor de langere termijn niet zeker of en in hoeverre in de toekomst deze toeslagen alsnog kunnen worden verleend. Het bestuur beslist jaarlijks in hoeverre de voorwaardelijke pensioenrechten en (premievrije) pensioenaanspraken worden aangepast. Voor de premievrije deelnemers en de gepensioneerden is deze specificatie in de volgende tabel opgenomen. Jaar 2008 2009 2010 2011 2012 2013
Volledige toeslagverlening 1,32% 3,06% 0,38% 1,58% 2,63% 2,30% 11,27%
Toegekende toeslagen 1,32% 0% 3,44% 1,58% 0,00% 0,00% 6,34%
Overige technische voorzieningen Voorziening voor ingegane ziektegevallen Voorziening voor invaliditeits- en overlijdensrisico’s Totaal overige technische voorzieningen
81
Verschil 0,00% -3,06% +3,06% 0,00% -2,63% -2,30% -4,93% 2012
2011
1.853 1.140
1.613 578
2.993
2.191
Het mutatieoverzicht van de overige technische voorzieningen is hieronder opgenomen:
Stand begin boekjaar Dotatie Vrijval
2.191 1.560 -758
3.151 1.433 -2.393
Totaal overige technische voorzieningen
2.993
2.191
2012
2011
3.133 0
483
3.133
483
2012
2011
170 444 2.050 17 326
124 465 0 21 337
3.007
947
[7] Voorziening pensioenverplichtingen risico deelnemers Zie toelichting onder [2]
[8] Schulden uit hoofde van beleggingen Nog af te wikkelen transacties vastrentende waarden (overlopende transacties) Derivaten Totaal einde boekjaar
[9] Overige schulden en overlopende passiva Crediteuren Belastingen en premies sociale verzekeringen Belastingen inzake vermogensbeheer Overige schulden Overlopende passiva Totaal einde boekjaar Alle schulden hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar. De schuld belastingen inzake vermogensbeheer betreft de mogelijke BTW afdracht voor diensten in het kader van vermogensbeheer die bij buitenlandse beheerders is ondergebracht. De betrokken beheerders zijn vrijgesteld van BTW afdracht. De Nederlandse fiscus betwist deze vrijstelling en stelt dat de verleggingsregeling van kracht is. Er lopen op dit moment rechtszaken bij het Europese Hof van Justitie. Hangende de afloop van die rechtszaken heeft het bestuur gemeend uit prudentie overwegingen een schuld te moeten opnemen ter hoogte van de mogelijke verlegde BTW. Van dit totale bedrag is door de fiscus een aanslag geheven van 0,3 miljoen, zijnde de hoogte van de verlegde BTW voor het jaar 2007. Het pensioenfonds betwist deze aanslag en de fiscus is akkoord gegaan met definitieve afhandeling van de aanslag en uitstel van betaling totdat de bedoelde rechtszaken zijn afgewikkeld.
82
9.4.3.1
Risicobeheer
De belangrijkste doelstelling van het fonds is het nakomen van de pensioentoezeggingen. Het fonds wordt bij het beheer van de pensioenverplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met risico’s. Tevens zijn een groot aantal andere risico’s onderkend. Het bestuur beschikt over een aantal beleidsinstrumenten ten behoeve van het beheersen van de risico’s. Deze beleidsinstrumenten betreffen: • • • •
Beleggingsbeleid; Premiebeleid; Herverzekeringsbeleid; Toeslagbeleid.
In vervolg op de eerste risicoanalyse van 2010 heeft het bestuur in 2011 een risicocommissie ingesteld bestaande uit de heren Willem Grin (voorzitter), Jan-Leen Boot, Lau de Smet en Arthur Smit, met als opdracht te komen tot een integraal risicobeheersingsmodel. De risicocommissie heeft in 2011 een aanvang gemaakt met het opzetten van een risicobeheersingsmodel en zich in de loop van 2012 laten bijstaan door Peter Croux en Mirjam van Wulften van Towers Watson. Towers Watson werd gekozen als adviseur na een uitgebreide selectieprocedure. Uit de selectieprocedure kwam naar voren dat de diensten van Towers Watson het dichtst aansloten op de wensen van het pensioenfonds. In augustus 2012 is een eerste concept van het strategisch risicoprofiel van het pensioenfonds opgesteld. Dit profiel werd definitief vastgesteld in de bestuursvergadering van 29 november. Het strategisch risicoprofiel en de eerder analyse vormden de basis voor het risicobeheersingsmodel, dat gedeeltelijk parallel aan de ontwikkeling van het strategisch risicoprofiel werd ontwikkeld. Het eerste concept van het risicobeheersingsmodel was klaar in oktober 2012 en is definitief vastgesteld in de bestuursvergadering van 28 februari 2013. Het risicobeheersingsmodel omschrijft de risico’s waaraan pensioenfondsen in het algemeen aan blootgesteld zijn, welke beheersingsmaatregelen daartegen genomen kunnen worden en daarna welke risico’s het specifiek voor het SABIC IP pensioenfonds zijn en welke maatregelen daartegen genomen zouden kunnen worden, welke werkelijk genomen zijn door het pensioenfonds en legt vast welke de bevindingen van de analyse zijn. De opzet van het model volgt dat van FIRM, maar is aangepast om de specifieke elementen van het pensioenfonds recht te doen. In 2013 zal de risicocommissie verder werken aan de bevindingen, dat wil zeggen dat verdere beheersingsmaatregelen die nodig zijn naar het oordeel van het bestuur zullen worden geïnitieerd. Tevens heeft het bestuur vastgelegd hoe de interactie is tussen de risicocommissie en de andere commissies teneinde alle risico’s en beheersingsmaatregelen ordentelijk te beheren. Solvabiliteitsrisico Het belangrijkste risico voor het fonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het fonds niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten op basis van zowel algemeen geldende normen als specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd. Indien de solvabiliteit van het fonds zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat het fonds de premie voor de onderneming en deelnemers moet verhogen en het risico dat er geen ruimte
83
beschikbaar is voor een eventuele toeslagverlening op opgebouwde pensioenrechten. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het fonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen. De aanwezige dekkingsgraad heeft zich als volgt ontwikkeld: 2012 % € Dekkingsgraad per 1 januari Premie Toeslag Wijzigingen in de rentetermijnstructuur Rendement Waardeoverdrachten,kosten, uitkeringen en overige oorzaken Aanpassing levensverwachting Dekkingsgraad per 31 december
2011 %
€
95,4% 4,3% 1,3%
32.746 9.621
107,8% 6,6% 1,6%
44.361 10.661
-6,1% 9,9%
-52.783 81.211
-15,0% -5,0%
-104.717 -38.007
-2,1% -0,9%
-14.368 -6.699
-0,6% 0,0%
2.380 0
101,8%
49.728
95,4%
-85.322
Om het solvabiliteitsrisico te beheersen dient het fonds buffers in het vermogen aan te houden. De omvang van deze buffers (buffers plus de pensioenverplichtingen heten samen het vereist vermogen) wordt vastgesteld met de door DNB voorgeschreven solvabiliteitstoets (S-toets). Deze toets bevat een kwantificering van de bestuursvisie op de fondsspecifieke restrisico’s (na afdekking). De berekening van het vereist eigen vermogen en het hieruit voortvloeiende surplus/tekort aan het einde van het boekjaar is als volgt: 2012 2011 Toelichting Renterisico vastrentende waarden -1,07 -1,88 Duratie-afh. renteschok Renterisico VPV 10,21 11,83 Effect op passiva S1 Totaal Renterisico 9,14 9,95 Aandelenrisico - Ontwikkelde markten & indirect vastgoed - Emerging markets - Private equity Vastgoedrisico direct S2 Totaal Risico zakelijke waarden S3 S4 S5 S6 S7 S8 S9
14,89 2,20 0,59 0,00 17,06
Valutarisico Grondstoffenrisico Kredietrisico Verzekeringstechnisch risico Liquiditeitsrisico Concentratierisico Operationeel risico
5,19 0,00 0,57 4,87 0,00 0,00 0,00
84
14,80 2,18 0,56 0,00 16,93
Mutatie Mutatie Mutatie Mutatie
25% 35% 30% 15%
3,84 Mutatie 20% 0,00 1,17 Spread 1,4 5,02 Effect op passiva 0,00 0,00 0,00
S10 Actief beheer risico 2,91 24,29
Standaardformule Vereist eigen vermogen (vereiste buffers) MVEV Voorziening pensioenverplichtingen
Actief beheer risico 3,13 aandelenfondsen 24,60
207.326 853.194
186.678 758.854
Vereist pensioenvermogen (VEV) Aanwezig pensioenvermogen (Totaal activa -/- schulden)
1.060.520
945.532
868.300
724.231
Tekort
-192.220
-221.301
De buffers zijn berekend op basis van de standaardmethode waarbij voor de samenstelling van de beleggingen wordt uitgegaan van de feitelijke beleggingsmix in de evenwichtssituatie. De belangrijkste verschillen in de vereiste buffers op 31 december 2012 ten opzichte van 31 december 2011 worden veroorzaakt door een daling van het renterisico door de waardering van de verplichtingen op basis van de UFR methodiek en een stijging van het zakelijke waarden risico en het valutarisico door een toename in de waarde van de aandelenfondsen. Standaardformule: √(S12 + S22 + 0,5 x 2 x S1 x S2 + S32 + S42 + S52 + S62)
Beleggingsrisico's De belangrijkste beleggingsrisico's betreffen het markt-, krediet- en liquiditeitsrisico. Het marktrisico is uit te splitsen in renterisico, valutarisico en prijs(koers)risico. Marktrisico wordt gelopen op de verschillende beleggingsmarkten waarin het pensioenfonds op basis van het vastgestelde beleggingsbeleid actief is. De beheersing van het risico is geïntegreerd in het beleggingsproces. Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid kunnen zich voorts risico's manifesteren uit hoofde van de geselecteerde managers en bewaarbedrijven (zogeheten manager- en custody risico), en de juridische bepalingen omtrent gebruikte instrumenten en de uitvoeringsovereenkomst (juridisch risico). Het marktrisico wordt beheerst doordat met de vermogensbeheerder specifieke mandaten zijn afgesproken, welke in overeenstemming zijn met de beleidskaders en richtlijnen zoals deze zijn vastgesteld door het bestuur. Het bestuur monitort de mate van naleving van deze mandaten. De marktposities worden periodiek aan ons gerapporteerd. Renterisico (S1) Renterisico is het risico dat de waarde van de portefeuille vastrentende waarden en de waarde van de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van ongunstige veranderingen in de marktrente. Maatstaf voor het meten van rentegevoeligheid is de duration. De duration is de gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren. Op balansdatum is de duratie van de beleggingen aanzienlijk korter dan de duratie van de verplichtingen. Er is derhalve sprake van een zogenaamde ‘duratie-mismatch’. Dit betekent dat bij een rentestijging de waarde van beleggingen minder snel daalt dan de waarde van de verplichtingen (bij toepassing van de actuele marktrentestructuur); waardoor de
85
dekkingsgraad zal stijgen. Bij een rentedaling zal de waarde van de beleggingen minder snel stijgen dan de waarde van de verplichtingen, waardoor de dekkingsgraad daalt. Het pensioenfonds heeft als beleid dat het renterisico niet wordt afgedekt. (anders dan via de obligatieportefeuille) vanwege enerzijds de rentevisie en anderzijds vanwege de onbeperkte steun van de sponsor die dit risico in feite heeft overgenomen. In het geval de RTS boven de 4% komt, of de dekkingsgraad boven de 115%, wordt het renterisico nader geanalyseerd en ten minste gedeeltelijk afgedekt. De rentevisie van het bestuur is dat de (euro markt)rente thans op een kunstmatig laag niveau wordt gehouden door de diverse instanties die van invloed zijn op de hoogte van de marktrente. Dit is het gevolg van de eurocrises die elkaar in rap tempo hebben opgevolgd de laatste jaren. De financiële markten zijn verstopt geraakt: bankiers kunnen tegen zeer lage tarieven geld aantrekken op de kapitaalmarkten en uitzetten bij commerciële tegenpartijen, maar doen dit niet. Dit kent twee belangrijke factoren: de sovabiliteiseisen die zijn aangetrokken op het moment dat alle banken al dun waren gekapitaliseerd zodat ze eerst zelf hun solvabiliteit moeten verbeteren alvorens de kredietverstrekking weer ter hand te nemen en het beleid van de ECB ter ondersteuning van de zwakke euro-landen wat de rentevoeten ook doet drukken. Bij normalisatie van de markten verwacht het bestuur dat de rentevoeten zullen terugveren naar minstens 4% op krediettermijnen van 5 tot 20 jaar. Het feitelijk renterisico wordt maandelijks door First Pensions gerapporteerd aan de beleggingscommissie en het bestuur. De duratie is de gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren van de kasstromen en kan als volgt worden samengevat: Duratie Balanswaarde 31 dec. 2012
31 dec. 2012
31 dec. 2011
359.249 853.194
5,6 17,7
5,6 18,2
Bedragen * € 1.000 Vastrentende waarden (nominale) pensioenverplichtingen
Ultimo 2012 bedroeg de rente (behorend bij de duratie-gap) 2,1% tegenover 2,7% eind 2011. Een rentewijziging van 1% heeft, rekening houdend met de renteafdekking, een wijziging van de dekkingsgraad met 15,3% tot gevolg. (2011: 16,0%). De gebruikte rentes zijn afgeleid uit de swapcurve. De samenstelling van de vastrentende waarden naar looptijd is als volgt: Bedragen * € 1.000
Resterende Resterende 5 jaar Resterende 10 jaar Resterende
looptijd ≤ 1 jaar looptijd > 1 jaar en <
31 december 2012 €
%
31 december 2011 €
19.954
5,6%
19.617
6,5%
157.862
43,9%
129.027
42,9% 32,1%
119.470 61.963
33,3% 17,2%
96.118 55.705
looptijd ≥ 5 jaar en < looptijd > 10 jaar
%
86
18,5%
359.249
100,0%
300.467
100,0%
De presentatie van de vastrentende waarden in bovenstaande looptijden hangt samen met het lange termijn karakter van de investeringen van het pensioenfonds en het hiermee samenhangende beleid en ter vergelijking met de looptijden van de verplichtingen zoals hieronder weergegeven. De resterende looptijd van de verplichtingen kan als volgt worden weergegeven: Bedragen * € 1.000
Resterende Resterende jaar Resterende jaar Resterende
looptijd < 5 jaar looptijd > 5 en < 10
31 december 2012 €
%
31 december 2011 €
%
113.528
13,3%
104.640
13,8%
126.184
14,8%
108.415
14,3%
264.927 348.555
31,1% 40,8%
220.427 325.372
29,0% 42,9%
853.194
100,0%
758.854
100,0%
looptijd > 10 en < 20 looptijd > 20 jaar
Valutarisico (S3) Het totaalpercentage dat niet in euro’s wordt belegd bedraagt ultimo jaar circa 24,5% (2011: 23,0%) van de beleggingsportefeuille en is voor 9,4% (2011: 11%) afgedekt door de euro. In principe dient tenminste 65% van de aan de beurs genoteerde aandelen in euro’s te worden belegd. Ultimo jaar bevindt de aandelen positie zich met 60% buiten de bandbreedte. Dit wordt veroorzaakt doordat het afdekkingspercentage over meerdere mandaten berekend wordt. De afdekkingsformule houdt hier geen rekening mee en dient te worden aangepast. Het valutarisico van de beleggingen in vastrentende waarden wordt afgedekt naar de euro, indien er minder dan 90% van de vastrentende waarden wordt belegd in euro’s. Ultimo 2012 is de feitelijke situatie in overeenstemming met het beleggingsbeleid. Voor onroerend goed is het beleid dat valutaposities die ontstaan als gevolg van de selectie van de aandelen waarin belegd wordt niet worden afgedekt. De selectie van de aandelen geschiedt door de beheerder waarbij deze rekening houdt met mogelijke ontwikkelingen van de valuta ten opzichte van de Euro. Per einde boekjaar is de waarde van de uitstaande valutatermijncontracten € 721 (2011: € 483).
87
De valutapositie vóór en na afdekking door valutaderivaten is als volgt weer te geven:
Vastgoed beleggingen
EUR GBP JPY USD Overige
€ 38.101 3.365 5.075 15.352 23.207 85.100
Aandelen
Voor € 238.087 18.556 4.677 76.847 59.771 397.938
Vastrentende waarden afdekking € 359.249 -
2012 Overige
Totaal
€ 2.929 -
€ 638.366 21.921 9.752 92.199 82.978
359.249
2.929 845.216
Valutaderivaten Afdekking € 19.498 -2.430 -1.766 -14.581 0 721
Netto Netto positie positie 2012 2011 Na afdekking € € 657.863 542.459 19.491 9.178 7.987 10.466 77.618 73.068 82.978 49.379 845.937
684.550
Wijzigingen in de valutakoersen zijn van invloed op de ontwikkeling van de dekkingsgraad voor zover deze niet zijn afgedekt. Een restrisico betreft de categorie overige valuta; deze valuta betreffen valuta in opkomende markten en/of hebben een correlatie met de USD. Het bestuur heeft besloten om deze risico’s niet af te dekken. In de solvabiliteitstoets van het fonds is in de buffers voor het valutarisico rekening gehouden met bovenstaande valutaposities en afdekkingen. Prijsrisico Prijsrisico is het risico van waardewijzigingen door de ontwikkeling van marktprijzen. Het wordt veroorzaakt door factoren gerelateerd aan een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren. Het prijsrisico wordt gemitigeerd door diversificatie die onder meer is vastgelegd in de strategische beleggingsmix van het fonds. In aanvulling hierop maakt het fonds voor afdekking van het prijsrisico gebruik van afgeleide financiële instrumenten (derivaten), zoals opties en futures. Naast de strategische mix heeft het fonds in het mandaat aan de vermogensbeheerders richtlijnen gesteld aan het maximaal percentage dat namens het fonds in een sector, land of tegenpartij mag worden belegd. Naleving van deze richtlijnen vindt plaats door de beleggingscommissie op basis van onafhankelijke rapportages van custodian. De segmentatie van de totale beleggingsportefeuille naar regio’s is als volgt:
Mature markets BRIC landen Andere emerging markets Subtotaal vastgoed, aandelen ,vastr. waarden en overige beleggingen
2012 € 798.771 26.186 20.259 845.216
88
% 94,4% 3,1% 2,4% 99,9%
2011 € 642.950 20.501 21.582 685.033
% 93,9% 3,0% 3,2% 100,1%
Derivaten Totaal
721 845.937
0,1% 100,0
-483 684.550
-0,1% 100,0%
De segmentatie van de positie Mature Markets naar geografie is als volgt:
Frankrijk Duitsland Verenigde Staten Nederland Verenigd Koninkrijk Italië Belgie Overige landen Totaal
2012 € 175.090 170.352 97.255 90.230 59.132 30.917 25.464 150.331 798.771
% 21,9 21,3 12,2 11,3 7,4 3,9 3,2 18,8 100,0
2011 € 127.941 138.770 85.793 88.211 42.933 22.897 8.794 127.611 642.950
% 19,9 21,6 13,3 13,7 6,7 3,6 1,4 19,8 100,0%
De segmentatie van de totale beleggingsportefeuille naar sectoren is als volgt: 2012 2011 € 354.526 192.645 253.080 18.220 2.949 23.796 845.216
% 41,9% 22,8% 29,9% 2,2% 0,3% 2,8% 99,9%
€ 286.499 165.898 153.850 15.743 42.075 20.968 685.033
% 41,9% 24,2% 22,5% 2,3% 6,1% 3,1% 100,1%
721
0,1%
-483
-0,1%
Totaal 845.937 100,0% * Inclusief de liquiditeiten binnen de GEAM portefeuilles.
684.550
100,0%
Handel en industriële bedrijven Overheid en overheidsinstellingen Financiële instellingen Service organisaties Andere instellingen Cash en open transacties * Subtotaal vastgoed, aandelen, vastr. waarden en overige beleggingen Derivaten
Kredietrisico (S5) Kredietrisico is het risico van financiële verliezen voor het fonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het fonds (potentiële) vorderingen heeft. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito’s worden geplaatst, marktpartijen waarmee Over The Counter (OTC)-derivatenposities worden aangegaan en aan bijvoorbeeld herverzekeraars. Een voor beleggingsactiviteiten specifiek onderdeel van kredietrisico is het settlementrisico. Dit heeft betrekking op het risico dat partijen waarmee het fonds transacties is aangegaan niet meer in staat zijn hun tegenprestatie te verrichten waardoor het fonds financiële verliezen lijdt.
89
Beheersing van dit risico door het fonds vindt plaats door het stellen van limieten aan tegenpartijen op totaalniveau, dat wil zeggen met inachtneming van alle posities die een tegenpartij heeft jegens het fonds; het vragen van extra zekerheden zoals onderpand en dergelijke bij hypothecaire geldleningen en het uitlenen van effecten; het hanteren van prudente verstrekkingsnormen bij hypothecaire geldleningen. Ter afdekking van het settlementrisico wordt door het fonds enkel belegd in markten waar een voldoende betrouwbaar clearing- en settlementsysteem functioneert. Voordat in nieuwe markten wordt belegd, wordt eerst onderzoek gedaan naar de waarborgen op dit gebied. De samenstelling van de vastrentende waarden naar regio’s kan als volgt worden samengevat: 2012 2011 € % % € 356.724 99,3% 299.820 99,8% Mature markets 2.525 0,7% 647 0,2% Andere emerging markets Totaal vastrentende waarden
359.249
100,0%
300.467
100,0%
De samenstelling van de vastrentende waarden naar sectoren is als volgt: 2012
2011
Overheid en overheidsinstellingen Financiële instellingen Handel- en industriële bedrijven Serviceorganisaties Andere instellingen Cash en open transacties
€ 192.645 79.365 73.569 2.819 1.116 9.735
% 53,6% 22,1% 20,5% 0,8% 0,3% 2,7%
€ 165.897 71.811 47.835 7.787 1.878 5.259
% 55,2% 23,9% 15,9% 2,6% 0,6% 1,8%
Totaal vastrentende waarden
359.249
100,0%
300.467
100,0%
De kredietwaardigheid van veel marktpartijen wordt ook door rating agencies beoordeeld. De samenvatting van de vastrentende waarden op basis van de ratings zoals eind 2012 gepubliceerd door Standard & Poors is als volgt:
AAA AA+ AA AAA+ A ABBB+ BBB BBBBB Not-rated Totaal
2012 € 163.091 71.924 3.255 12.416 8.315 23.355 25.276 14.715 21.740 4.778 53 10.331 359.249
90
% 45,4% 20,0% 0,9% 3,5% 2,3% 6,5% 7,0% 4,1% 6,1% 1,3% 0,0% 2,9% 100,0
2011 € 199.643 3.316 3.854 9.016 9.690 28.581 15.588 12.491 9.955 3.013 0 5.320 300.467
% 66,4% 1,1% 1,3% 3,0% 3,2% 9,5% 5,2% 4,2% 3,3% 1,0% 0,0% 1,7% 100,0%
De positie not rated bestaat uit liquiditeiten en geldmarktfondsen. Het aandeel vastrentende waarden met een rating AA is aanmerkelijk toegenomen doordat Frankrijk een downgrade heeft gekregen van AAA naar AA. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat de kredietwaardigheid van de partij ter discussie staat. Het bestuur volgt de ontwikkelingen kritisch. In de solvabiliteitstoets is eind 2012 met het kredietrisico zoals blijkt uit bovenstaande gegevens rekening gehouden. Verzekeringtechnische risico’s (actuariële risico’s, S6) Het verzekeringstechnisch risico is het risico dat voortvloeit uit mogelijke afwijkingen van actuariële inschattingen die worden gebruikt voor de vaststelling van de technische voorzieningen en de hoogte van de premie. De belangrijkste actuariële risico’s zijn de risico’s van langleven, overlijden (kortleven), arbeidsongeschiktheid en het toeslagrisico. • Langlevenrisico Het langlevenrisico is het belangrijkste verzekeringstechnische risico. Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen niet voor de uitkering van de pensioenverplichting. Door toepassing van prognosetafels met adequate correcties voor ervaringssterfte is het langlevenrisico nagenoeg geheel verdisconteerd in de waardering van de pensioenverplichtingen. • Overlijdensrisico Het overlijdensrisico betekent dat het fonds in geval van overlijden mogelijk een nabestaandenpensioen moet toekennen waarvoor door het fonds geen voorzieningen zijn getroffen. Dit risico kan worden uitgedrukt in risicokapitalen. • Arbeidsongeschiktheidsrisico Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het fonds voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen (‘schadereserve’). Voor dit risico wordt jaarlijks een risicopremie in rekening gebracht. Het verschil tussen de risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het resultaat. De actuariële uitgangspunten voor de risicopremie worden periodiek herzien. Het fonds heeft het nabestaanden- en wezenpensioen op risicobasis herverzekerd bij een externe, onder toezicht van DNB staande verzekeringsmaatschappij. Daarnaast is eveneens het arbeidsongeschiktheids- en overlijdensrisico herverzekerd. De herverzekeringsovereenkomsten expireren per 31 december 2016. Met de herverzekeraars zijn resultatendelingen overeengekomen die zijn toegelicht bij de post Herverzekeringsdeel technische voorzieningen.
91
• Toeslagrisico Het toeslagrisico omvat het risico dat de ambitie van het bestuur om toeslagen op pensioen toe te kennen in relatie tot de algemene prijsontwikkeling niet kan worden gerealiseerd. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de ontwikkelingen in de rente, beleggingsrendementen, looninflatie en demografie (beleggings- en actuariële resultaten) echter, afhankelijk van de hoogte van de dekkingsgraad van het fonds. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de toeslagverlening voorwaardelijk is. De zogenaamde reële dekkingsgraad geeft inzicht in de mate waarin toeslagen kunnen worden toegekend (ook wel aangeduid als de toeslagruimte). Voor het bepalen van de reële dekkingsgraad worden onvoorwaardelijke nominale pensioenverplichtingen verdisconteerd tegen een reële, in plaats van nominale, rentetermijnstructuur. Omdat er op dit moment geen markt voor financiële instrumenten aanwezig is waaruit de reële rentetermijnstructuur kan worden afgeleid, wordt gebruik gemaakt van een benaderingswijze. De nominale rente kan worden verminderd met een bepaald (vast) percentage dat de toeslagambitie op lange termijn weergeeft. Ook kan gebruik worden gemaakt van de verwachte loon- of prijsinflatie (afhankelijk van de bepalingen omtrent toeslagverlening in het reglement). Ultimo 2012 bedraagt de reële dekkingsgraad 67,2% (31 december 2011: 58,5%). Het fonds heeft deze verzekeringstechnische risico’s verwerkt in het berekende vereist eigen vermogen. Liquiditeitsrisico (S7) Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het pensioenfonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Waar de overige risicocomponenten vooral de langere termijn betreffen (solvabiliteit), gaat het hierbij om de kortere termijn. Dit risico kan worden beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities. Er moet eveneens rekening worden gehouden met de directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Het fonds loopt nagenoeg geen liquiditeitsrisico aangezien de premieopbrengsten vele malen hoger zijn dan de pensioenuitkeringen. Dit houdt in dat het pensioenfonds een structureel kasoverschot heeft. Overigens belegt zij alleen in liquide beleggingsvormen, met uitzondering van de Private Equity fondsen en TREF. Alle overige fondsen (aandelenfondsen bij GEAM) en de vastrentende beleggingen en de beursgenoteerde onroerend goed aandelen welke zijn ondergebracht bij BNP Paribas zijn binnen een bestek van enkele handelsdagen geheel of gedeeltelijk te liquideren. Vanwege de structurele kasoverschotten worden directe beleggingsopbrengsten zoals dividenden en ontvangen rentes herbelegd binnen hun mandaten. Concentratierisico (S8) Concentraties kunnen ertoe leiden dat het fonds bij grote veranderingen in bijvoorbeeld de waardering (marktrisico) of de financiële positie van een tegenpartij (kredietrisico) grote (veelal financiële) gevolgen hiervan ondervindt. Concentratierisico’s kunnen optreden bij een concentratie in de beleggingsportefeuille in producten, regio’s of landen, economische sectoren of tegenpartijen. Naast concentraties in de beleggingsportefeuille kan ook sprake zijn van concentraties in de verplichtingen en de uitvoering.
92
Om concentratierisico’s in de beleggingsportefeuille te beheersen maakt het bestuur gebruik van diversificatie en limieten voor beleggen in landen, regio’s, landen, sectoren en tegenpartijen. Deze uitgangspunten zijn door het fonds vastgesteld op basis van de ALMstudie. De uitgangspunten zijn vastgelegd in de contractuele afspraken met de vermogensbeheerders en het bestuur monitort op kwartaalbasis de naleving hiervan. De spreiding in de beleggingsportefeuille is weergegeven in de tabel die is opgenomen bij de toelichting op het kredietrisico. Grote posten kunnen een post van concentratierisico zijn. Om te bepalen welke posten dit betreft worden per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur opgeteld. Als grote post wordt aangemerkt elke post die meer dan 2% van het balanstotaal of welke meer dan 5% van de beleggingscategorie waartoe de beleggingen behoort, uitmaakt. Een groot deel van de beleggingen is geïnvesteerd in aandelen beleggingsfondsen van GEAM € 397,9 miljoen, 42,5% (2011: (€ 316,8 miljoen, 43,9%). De grootste posten zijn ogenschijnlijk de beleggingen in de diverse beleggingsfondsen van GEAM. Binnen die fondsen echter zijn de beleggingen, overeenkomstig de voor die fondsen geldende voorschriften, goed gediversifieerd. Wat resteert zijn een aantal posten in de vastrentende waarden portefeuille. Ultimo 2012 zijn de volgende posten met meer dan 2% van het balanstotaal aanwezig: 2012 € Vastrentende waarden Duitse staatsobligaties Franse staatsobligaties Nederlandse staatsobligaties Totaal
%
2011 €
%
44.822 64.637 19.442
5,1% 7,3% 2,2%
50.984 56.374 13.200
6,9% 7,7% 1,8%
128.901
14,6%
120.558
16,4%
De belangrijkste vorm van concentratierisico in de verplichtingen van het fonds is de demografische opbouw van de deelnemers. Gegeven de aard is dit risico niet te beïnvloeden. Ultimo 2012 is de verhouding tussen mannen en vrouwen in het fonds 3.984 : 1.276 (2011: 3.939 : 1.245). De gemiddelde leeftijd bedraagt 49,9 jaar (2011: 50,2 jaar waarbij sprake is van een gelijkmatige leeftijdsspreiding. Op grond hiervan heeft het bestuur geconcludeerd dat er geen sprake is van concentratie in de activa of verplichtingen en dat er daarom geen buffer voor concentratierisico wordt aangehouden. Operationeel risico (S9) Operationeel risico is het risico van een onjuiste afwikkeling van transacties, fouten in de verwerking van gegevens, het verloren gaan van informatie, fraude en dergelijke. Deze risico’s worden door het fonds beheerst door het stellen van hoge kwaliteitseisen aan de organisaties die bij de uitvoering zijn betrokken. Operationeel risico is het risico dat optreedt bij de uitvoering van het pensioen- en vermogensbeheer, bestuursondersteuning en de integrale advisering van het pensioenfonds inzake het beleid op communicatie-, juridisch, fiscaal, actuarieel en beleggingsterrein. Dit heeft
93
betrekking op de continuïteit, integriteit en kwaliteit van de dienstverlening. Het pensioenfonds heeft het vermogensbeheer en de pensioenuitvoeringsactiviteiten uitbesteed en zoveel mogelijk via Service Level Agreements getracht dit risico te verkleinen. Dit wordt waar mogelijk door SAS70 of ISAE 3402 verklaringen van de uitbestedingspartners getoetst. Zie ook de paragraaf uitbestedingsrisico. Uitbestedingsrisico Uitbestedingsrisico is het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden uitbestede werkzaamheden, dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel worden geschaad. Het uitbestedingsrisico wordt gemitigeerd door de afspraken (kwaliteitseisen) in de uitvoeringsovereenkomst en de daaraan verbonden Service Level Agreement (SLA). Monitoring van de uitvoering door het bestuur vindt plaats op basis van de periodieke rapportages van de uitbestedingspartners over de uitgevoerde werkzaamheden. Tevens ontvangt het pensioenfonds van TKP een ISAE 3402 type II-rapport. Deze rapportage geeft inzicht in de wijze van beheersing van de operationele risico’s en geeft aan of de uitvoerder ‘in control’ is. PricewaterhouseCoopers Accountants NV certificeert de ISAE 3402-rapportage van TKP. De strekking van de accountantsmededeling is dat de interne beheersing van TKP op 31 december 2012 voldoet aan de daaraan te stellen eisen: de beschreven en aanwezige beheersmaatregelen zijn toereikend om te controledoelstellingen te bereiken. Het vermogensbeheer is uitbesteed aan GEAM, BlackRock, BNP Paribas, TKPI en Delta Lloyd Bank N.V. De Nederlandse vestiging van State Street Corporation is aangesteld als custodian door het pensioenfonds. Met de vermogensbeheerders zijn vermogensbeheerovereenkomsten gesloten. In de vermogensbeheerovereenkomsten zijn beleggingsrestricties uitgewerkt. De vermogensbeheerders bewaken middels hun risicomanagementsystemen de mandaten, zodat deze steeds voldoen aan bedoelde restricties. Het bestuur van het fonds toetst op basis van de rapportages van de vermogensbeheerders en de custodian of voldaan wordt aan de overeengekomen beleggingsrestricties. De custodian toetst dagelijks of de beheerders zich aan hun restricties houden door middel van compliance monitoring. Hierover wordt maandelijks een rapport uitgebracht. Het bestuur bewaakt, via de custodian, tevens of aan relevante wet- en regelgeving wordt voldaan. Tevens ontvangt het pensioenfonds een ISAE 3402 type II rapport van State Street Corporation, die door een externe accountant gecertificeerd wordt. State Street Corporation geeft geen ISAE 3402 rapportage af over de periode 1 oktober 2012 tot en met 31 december 2012. State Street Corporation heeft over deze periode een comfort letter afgegeven. BlackRock heeft eveneens een gebroken boekjaar en heeft een Comfort Letter verstrekt over het gedeelte van het jaar dat nog niet wordt bestreken door haar ISAE 3402 rapport. Voor BNP Paribas geldt is een ISAE 3402 type I verklaring verstrekt en een comfortletter toegezegd. Systeemrisico Systeemrisico betreft het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van het fonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen, is dit risico voor het fonds niet beheersbaar. Derivaten Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gebruik gemaakt van financiële derivaten. Hoofdregel die hierbij geldt, is dat derivaten uitsluitend worden gebruikt voor zover dit passend is binnen het beleggingsbeleid van het pensioenfonds. Derivaten worden hoofdzakelijk gebruikt om de hiervoor vermelde vormen van marktrisico zo veel mogelijk af te dekken.
94
Derivaten hebben als voornaamste risico het kredietrisico. Dit risico wordt beperkt door alleen transacties aan te gaan met goed te boek staande partijen en door zoveel mogelijk te werken met onderpand. Gebruik wordt gemaakt van het volgende instrument: Valutatermijncontracten: dit zijn met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het verkopen van een valuta en de aankoop van een andere valuta, tegen een vooraf vastgestelde prijs en op een vooraf vastgestelde datum. Door middel van valutatermijncontracten worden valutarisico’s afgedekt. Onderstaande tabel geeft inzicht in de derivatenposities per 31 december 2012: 2012 Type contract
Expiratiedatum
Valutaderivaten
28-02-2013
Totaal
2011 Type contract
Expiratiedatum
Valutaderivaten
29-02-2012
Totaal
Contractomvang €
Saldo waarde €
Positieve waarde €
Negatieve waarde €
19.498
721
721
0
19.498
721
721
0
Contractomvang €
Saldo waarde €
Positieve waarde €
Negatieve waarde €
17.098
-483
0
-483
17.098
-483
0
-483
95
9.4.4
Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen
Langlopende contractuele verplichtingen Het pensioenfonds heeft een uitbestedingsovereenkomst afgesloten met TKP Pensioen BV per 1 januari 2007. Het betreft een langlopende overeenkomst inzake pensioenadministratie en bestuursondersteuning voor een periode van 4 jaar met een opzegtermijn van 9 maanden. Per 1 januari 2013 treed een nieuwe Uitbestedingsovereenkomst in werking die is aangegaan voor onbepaalde duur met een opzegtermijn van 12 maanden. De vergoeding voor 2012 bedraagt 694 duizend (2011: € 637 duizend). Het pensioenfonds heeft een overeenkomst afgesloten met State Street Bank per 2 december 2009. Het betreft een langlopende overeenkomst inzake bewaarneming van effecten en beleggingsadministratie voor onbepaalde tijd met een opzegtermijn van 60 dagen voor de pensioenfonds en een opzegtermijn van 6 maanden voor de vermogensbeheerder. Het pensioenfonds heeft aan GE Asset Management meerdere mandaten in beheer gegeven. Deze zijn alle terstond opzegbaar, behoudens het mandaat International Private Equity. Dit mandaat is gegeven met een toezegging tot storting van in totaal $ 20 miljoen voor het International Private Equity Fund I (IPE I)en $ 15 miljoen in het International Private Equity Fund II (IPE II). IPE I is inmiddels in een afwikkelfase gekomen en er rust daar geen verplichting tot bijstorting meer op. De toezegging voor IPE II bedroeg initieel $ 15 miljoen. Ultimo 2012 staat er nog voor $ 12.422.480 aan toezeggingen open. Het pensioenfonds is met BlackRock een Investment Management Agreement aangegaan voor het beheer van een beleggingsportefeuille in vastrentende waarden. Deze overeenkomst is terstond opzegbaar door het pensioenfonds, terwijl BlackRock een termijn van 6 maanden in acht moet nemen voor beëindiging van de overeenkomst. De vergoeding voor 2012 bedraagt € 342 duizend (2011: € 296 duizend). Het pensioenfonds participeert verder in een Fonds voor Gemene Rekening (TREF) voor het beheer van een onroerend goed portefeuille welke wordt beheerd door TKP Investments. Deze participatie heeft een langlopend karakter. Aan TREF is in 2012 een uittredingsverzoek gedaan. Dit verzoek kan worden afgewikkeld zodra het fonds over voldoende (liquide) middelen beschikt om dit verzoek te honoreren. Investeringsverplichtingen Per balansdatum bestaan er de volgende investerings-en stortingsverplichtingen (zogenaamde voorbeleggingen): 2012 9.423
2011 10.608
9.423
10.608
Private equity II Totaal
Deze verplichtingen zullen naar verwachting in het volgende boekjaar nagenoeg geheel worden afgewikkeld. Voorwaardelijke verplichtingen Tegen het pensioenfonds zijn geen juridische procedure aangespannen.
96
9.4.5
Verbonden partijen
Identiteit van verbonden partijen Er is sprake van een relatie tussen de verbonden partijen tussen het fonds en de sponsor, de aangesloten ondernemingen en hun bestuurders. Transacties met bestuurders Er zijn geen leningen verstrekt aan, noch is er sprake van vorderingen op, (voormalige) bestuurders. De bestuurders nemen deel aan de pensioenregeling van het fonds op basis van voorwaarden in het pensioenreglement. Overige transacties met verbonden partijen Inzake de uitvoeringsovereenkomst tussen fonds en werkgever met betrekking tot de financiering van de aanspraken en de uitvoering van de regeling is het volgende relevant: • • •
•
•
•
•
•
•
de werkgever is verplicht al haar werknemers die voor het deelnemersschap in aanmerking komt aan te melden voor deelneming in het fonds; de werkgever is verplicht de deelnemers aanspraken op pensioen toe te kennen overeenkomstig de geldende statuten en pensioenreglementen; SABIC-IP is gehouden het fonds gevraagd en ongevraagd te informeren over alle ontwikkelingen binnen de vennootschap die van invloed kunnen zijn op de huidige en toekomstige pensioenverplichtingen. Daarnaast verplicht SABIC-IP zich de overeengekomen gegevens inzake werknemers tijdig en volledig aan het fonds te verstrekken; SABIC-IP informeert het fonds schriftelijk over iedere wijziging in de pensioenovereenkomst. Het bestuur stelt vervolgens uiterlijk binnen drie maanden het van kracht worden van de gewijzigde pensioenovereenkomst een gewijzigd pensioenreglement op. Het bestuur draagt er zorg voor dat het pensioenreglement in overeenstemming is met de (wijziging van de) pensioenovereenkomst, alsmede met de onderhavige overeenkomst; maandelijks is de aangesloten onderneming een voorschotpremie verschuldigd aan het fonds. Na afloop van het boekjaar wordt een definitieve premie vastgesteld. De premiemethodiek wordt beschreven in hoofdstuk 7 van de ABTN; indien en voor zover het fonds beschikt over een vermogen dat groter is dan het gewenst eigen vermogen, is er sprake van een vermogensoverschot. Het bestuur van het fonds kan in die situatie besluiten tot een restitutie in de vorm van premiekorting. Premiekortingen zijn alleen mogelijk in overeenstemming met wettelijke regelingen (met name artikel 129 PW), de aanwijzingen van DNB, statuten, reglementen en de ABTN. Indien en zolang de vermogenspositie van het fonds lager is dan het minimum vereist eigen vermogen dan zal het fonds een herstelplan vaststellen en zal de aangesloten onderneming een aanvullende vermogensdotatie doen overeenkomstig het herstelplan om de dekkingsgraad op het minimum vereist eigen vermogen te brengen, conform de bepalingen in hoofdstuk 7 van deze ABTN; ten aanzien van het toeslagbeleid is voor deelnemers categorie F2 van de beleidsregel toeslagenmatrix van DNB van toepassing. Voor gewezen deelnemers en pensioengerechtigden is categorie D2 van toepassing. In hoofdstuk 7 wordt nader ingegaan op het toeslagbeleid; geschillen: alle geschillen die over de uitleg of toepassing van de bepalingen van deze overeenkomst tussen partijen mochten ontstaan, zullen worden voorgelegd aan een arbitragecommissie. Partijen verklaren de uitspraak van die arbitragecommissie als bindend te beschouwen en naar de letter van deze uitspraak te handelen. In geval het vermogen van het fonds een omvang heeft bereikt waarbij de dekkingsgraad boven de 250% is gekomen dan heeft SABIC Innovative Plastics BV, met inachtneming van
97
bepaalde uitgangspunten, recht tot terugbetaling van het vermogen boven de dekkingsgraad van 250%. De overeenkomst is in werking getreden per 1 januari 2007 en per 30 juni 2011 gewijzigd qua looptijd. De looptijd is nu 1 jaar met een opzegtermijn van 1 jaar. De overeenkomst is in december 2012 opgezegd waardoor de afloopdatum thans 31 december 2013 is. De werkgever draagt grotendeels/geheel de pensioenuitvoerings- en administratiekosten die in 2012 € 1.442 duizend (2011: € 1.177 duizend) bedroegen.
98
9.4.6
Toelichting op de staat van baten en lasten
Bedragen x € 1.000
[10] Premiebijdragen Pensioenpremie Koopsommen FVP Koopsommen individueel en afvloeiing Totaal premie-inkomsten
2012
2011
44.127 63 50
39.154 328 0
44.240
39.482
De kostendekkende premie op rts-basis voor 2012 bedraagt € 50,3 miljoen (2011: € 42,5 miljoen). Het fonds maakt gebruik van de mogelijkheid om de kostendekkende premie te dempen. De gedempte premie bedraagt € 44,1 miljoen (2011: € 39,2 miljoen). De feitelijke premie inclusief herstelbijdrage bedraagt € 66,7 miljoen (2011: € 73,5 miljoen). De Pensioenwet eist dat minimaal de gedempte premie in rekening wordt gebracht. De feitelijke premie is gelijk aan de gedempte premie vermeerderd met de herstelbijdrage. Hiermee is aan de eisen van de Pensioenwet voldaan. De premieopbrengsten zijn niet gesplitst naar een werkgevers- en een werknemersdeel, omdat de totale premie volgens overeenkomst aan de werkgevers in rekening wordt gebracht. Een deel van de premie wordt door de werkgevers ingehouden op het salaris van de werknemers. Aangezien er geen directe relatie is tussen het werkgevers- en het werknemersdeel, kunnen deze niet afzonderlijk worden weergegeven. De totale bijdrage van werkgever en werknemers bedraagt 50% (2011: 45,6%) van de loonsom. Deze percentages zijn exclusief de herstelpremie. De kostendekkende, gedempte en feitelijke premie in miljoenen zijn als volgt: Kostendekkende premie Feitelijke premie Gedempte premie
50,3 66,7 44,1
42,5 73,5 39,2
De aan het boekjaar toe te rekenen feitelijke premie is als bate in de staat van baten en lasten verantwoord. De samenstelling van de kostendekkende premie is als volgt: Actuarieel benodigd voor de onvoorwaardelijke delen van de pensioenovereenkomst Actuarieel benodigd voor de voorwaardelijke delen van de pensioenovereenkomst Toeslag voor instandhouding van het vereist eigen vermogen Toeslag voor uitvoeringskosten Totaal kostendekkende premie
22.829
17.459
12.205 8.618 6.639
12.683 8.521 3.807
50.291
42.470
De verschillen tussen de kostendekkende premie, de feitelijke premie en de gedempte premie zijn het gevolg van de herstelpremie en het verschil in de rentevoet die ten grondslag ligt aan de premieberekening. In de feitelijke premie van de werkgever over 2012 is een extra bijdrage begrepen van € 22,6 mln. (2011: € 34,3 mln.) in het kader van het herstelplan.
99
De gedempte premie is als onderstaand opgebouwd: Coming service Risicopremie partnerpensioen Risicopremie wezenpensioen Risicopremie AOP Risicopremie PVI Indexatiekoopsom actieven Excasso-opslag Administratie en beleggingskosten Solvabliteitsopslag Indexatiekoopsom inactief
12,0 1,3 0,4 0,3 0,7 4,4 0,3 6,6 7,4 10,7
10,8 0,9 0,4 0,3 0,6 2,8 0,3 3,8 8,0 11,3
Totaal gedempte premie
44,1
39,2
2012
2011
6.700 15.857
7.900 26.434
22.557
34.334
2012
2011
0
1
0
1
[11] Herstelpremie Voorlopige herstelbijdrage Additionele herstelbijdrage
[12] Premiebijdragen risico deelnemers Premie
[13] Beleggingsresultaten risico pensioenfonds 2012
Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Overige beleggingen Derivaten Kosten vermogensbeheer Totaal
Directe beleggingsopbrengsten
Indirecte beleggingsopbrengsten
Kosten vermogensbeheer
Totaal
3.118 171
4.845 66.646
-336 -1.834
7.627 64.983
11.004
17.096
-730
27.370
2 0
0 381
0 0
2 381
0
0
-2.298
-2.298
14.295
88.968
-5.198
98.065
100
2011
Directe beleggingsopbrengsten
Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Overige beleggingen Derivaten Kosten vermogensbeheer Totaal
Indirecte beleggingsopbrengsten
Kosten vermogensbeheer
Totaal
726 302
1.118 -39.787
0 0
1.844 -39.485
8.623
6.352
0
14.975
21 0
0 -1.755
0 0
21 -1.755
0
0
-2.630
-2.630
9.672
-34.072
-2.630
-27.030
De kosten van vermogensbeheer bedragen in 2012 € 5.198 duizend (2011: € 2.630 duizend). De kosten van vermogensbeheer bestaan uit: 2011 2012 Statestreet BlackRock BNP Paribas TKP Investments GEAM Adviseurs en commissie Belastingdienst Totaal
181 342 259 78 2.039 249 2.050
68 295 26 80 2.161 -
5.198
2.630
In 2011 werden de adviesdiensten en commissie onder bestuurskosten gepresenteerd. Met ingang van 2012 worden de kosten die samenhangen met vermogensbeheer onder kosten vermogensbeheer gepresenteerd. De post belastingdienst bevat nog af te dragen belasting over activiteiten die met vermogensbeheer samenhangen (totaal € 2.050). Hiervan is door de belastingdienst € 0,3 mln in rekening gebracht over 2007. Over dat deel bestaat een geschil. waarvan het bestuur de hoogte betwist. Over de jaren 2008 tot en met 2012 is in overleg met de belastingdienst nog geen aangifte gedaan in afwachting van uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie die invloed hebben op de mogelijke aangifte. De post heeft betrekking op StatestreetBank, GEAM en BlackRock. 2012 2011 [14] Beleggingsresultaten risico deelnemers Beleggingsresultaat 944 -265 Totaal beleggingsresultaten risico deelnemers
101
944
-265
2012
2011
[15] Overige baten Interest waardeoverdrachten Interest overig Andere baten
0 118 4
7 239 0
Totaal overige baten
122
246
2012
2011
16.542 223 2.387 147 212 174 20
16.206 214 2.016 126 101 184 27
19.705
18.874
[16] Pensioenuitkeringen Ouderdomspensioen Prepensioen Partnerpensioen Wezenpensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen WAO-aanvulling Afkoop pensioenen Totaal pensioenuitkeringen
De toeslagverlening van de uitkeringen per 1 januari 2012 zoals vastgesteld door het bestuur bedraagt 1,35%% (2011: 0,80%). De post Afkopen betreft de afkoop van pensioenen die lager zijn dan EUR 438,44 (2011: EUR 427,29) per jaar (de afkoopgrens). [17] Pensioenuitvoeringskosten Bestuurskosten Administratiekostenvergoeding Accountantskosten Controlekosten actuaris Advieskosten actuaris Overige advieskosten Contributies en bijdragen Overige Totaal pensioenuitvoeringskosten
191 694 40 29 147 105 64 172
138 637 59 7 20 46 57 213
1.442
1.177
In 2012 heeft het bestuur besloten tot een marktconforme vergoeding die over het volledige jaar 2012 toegepast is. Met ingang van 2012 zijn zowel de kosten van de beleggingscommissie als de kosten voor beleggingsadvies verantwoord onder kosten vermogensbeheer. De vergelijkende cijfers voor 2011 inzake bestuurskosten zijn 40 duizend en voor overige advieskosten 28 duizend.
102
Accountantshonoraria Het honorarium van de externe accountant is als volgt: Controle van de jaarrekening Overige controleopdrachten Fiscale advisering Totaal
2012
2011
40 0 0 40
59 0 0 59
Aantal personeelsleden Bij het fonds is gedurende het boekjaar 1 werknemer (2011: 1 werknemer) in dienst. Dit betreft de directeur van het pensioenfonds. Omdat een opgave van de bezoldiging kan worden herleid tot één enkele natuurlijke persoon, mag deze op basis van artikel 383, lid 1, titel 9, boek 2 BW achterwege blijven. Bezoldiging bestuurders De bezoldiging voor de (voormalige) bestuurders tezamen bedraagt € 95 duizend (2011: € 9 duizend). De bestuurders ontvangen geen andere bezoldigingen van het fonds voor de uitvoering van hun functie als bestuurslid Het bedrag aan vacatiegelden is afhankelijk van het aantal bijeenkomsten dat is gehouden en het aantal bestuursleden dat deze bijeenkomsten heeft bijgewoond. Aan betrokkenen zijn geen leningen, voorschotten of garanties verstrekt. Verantwoordingsorgaan en Deelnemersraad Aan de leden van het Verantwoordingsorgaan en de Deelnemersraad werd door het pensioenfonds in 2012 een vergoeding verstrekt van € 26 duizend (2011: € 1 duizend) [18] Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds Pensioenopbouw Onder pensioenopbouw is opgenomen de actuarieel berekende waarde van de diensttijdopbouw. Dit is het effect op de voorziening pensioenverplichtingen van de in het verslagjaar opgebouwde nominale rechten ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Verder is hierin begrepen het effect van de individuele salarisontwikkeling. Indexering en overige toeslagen Het pensioenfonds streeft ernaar de opgebouwde pensioenrechten van de actieve deelnemers jaarlijks aan te passen aan de loonontwikkeling volgens de CAO. De toeslagverlening heeft een voorwaardelijk karakter. Dit betekent dat geen recht op toeslagen bestaat en dat het niet zeker is of en in hoeverre in de toekomst toeslagverlening kan plaatsvinden. Een eventuele achterstand in de toeslagverlening kan in principe worden ingehaald. Het pensioenfonds streeft ernaar de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenrechten (gewezen deelnemers) jaarlijks aan te passen aan de ontwikkeling van de prijsindex. Ook deze toeslagverlening heeft een voorwaardelijk karakter. De toeslagverlening is maximaal gelijk aan het rendement, ook als de prijsstijging hoger is. Rentetoevoeging De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 1,544% (2011: 1,296%), op basis van de éénjaarsrente op de interbancaire swapmarkt aan het begin van het verslagjaar.
103
Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de verwachte pensioenuitkeringen in de verslagperiode. Toekomstige pensioenuitvoeringskosten (in het bijzonder excassokosten) worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de verwachte uitvoeringskosten in de verslagperiode. Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente. Wijziging actuariële uitgangspunten Jaarlijks worden de actuariële grondslagen en/of methoden beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de actuele waarde van de pensioenverplichtingen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van interne en externe actuariële deskundigheid. Dit betreft onder meer de vergelijking van veronderstellingen ten aanzien van sterfte, langleven, arbeidsongeschiktheid met werkelijke waarnemingen, zowel voor de gehele bevolking als voor de populatie van het fonds. De vaststelling van de toereikendheid van de voorziening voor pensioenverplichtingen is een inherent onzeker proces, waarbij gebruik wordt gemaakt van schattingen en oordelen door het bestuur van het fonds. Het effect van deze wijzigingen wordt verantwoord in het resultaat op het moment dat de actuariële uitgangspunten worden herzien. 2012 2011 Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Onttrekkingen aan de technische voorzieningen -255 -1.008
Wijziging uit hoofde van overname van rechten Toevoeging aan de technische voorzieningen
-255
-1.008
2012
2011
487
1.348
487
1.348
Aanpassing sterftekansen De publicatie in 2012 van het Actuarieel Genootschap van nieuwe informatie over de overlevingskansen van de Nederlandse bevolking gaf het bestuur aanleiding voor verdere actualisering van de door haar gebruikte schattingen bij het berekenen van de technische voorzieningen. Toepassing van de nieuwe leidde in 2012 tot een verzwaring van de technische voorzieningen met € 6.699 Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen Resultaat op kanssystemen Resultaat op sterfte Resultaat op arbeidsongeschiktheid
104
51 434
-821 -681
Resultaat op overige mutaties Resultaat op overige technische grondslagen
[19] Mutatie overige technische voorzieningen Mutatie voorziening voor ingegane ziektegevallen Mutatie voorziening voor invaliditeits- en overlijdensrisico’s
[20] Mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers Inleg en stortingen Onttrekkingen t.b.v. inkoop pensioen Beleggingsresultaten risico deelnemers
154 154
-375 5.070
793
3.193
2012
2011
240 562
18 -978
802
-960
2012
2011
0 -461 944
1 -530 -265
483
-794
De onttrekkingen ten behoeve van inkoop pensioen worden in de mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico fonds verantwoord onder pensioenopbouw. [21] Saldo overdrachten van rechten Inkomende waardeoverdrachten Uitgaande waardeoverdrachten Saldo waardeoverdrachten risico deelnemers
-1 143 3
-447 934 -53
Totaal saldo overdrachten van rechten
145
434
Waardeoverdracht betreft de ontvangst van of overdracht aan pensioenfonds of pensioenverzekeraar van respectievelijk de vorige of nieuwe werkgever van de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd. De ontvangen koopsommen worden aangewend voor de inkoop van extra dienstjaren. Als gevolg van onderdekking bij pensioenfondsen is de onderlinge afrekening van waardeoverdrachten tot stilstand gekomen. Zodra de financiële positie van het pensioenfonds dit toelaat zullen de onderlinge waardeoverdrachten weer worden hervat. Uiteraard zal dan ook de dekkingsgraad van de tegenpartij voldoende moeten zijn. 2012 2011 [22] Overige lasten Premie kapitaalverzekering 79 97 Interest waardeoverdrachten 6 28 Interest premies 0 2 Totaal
85
105
127
Bergen op Zoom, 31 mei 2013
F.R.E. Mortier, voorzitter dr.ir. J.G.M. van Gisbergen mw. mr. H.G.I.M. Peters RBA J.L. Boot T.A.M. Dekkers ir. W. Grin ing. L.J.M. de Smet
106
Overige gegevens
107
10.
Overige gegevens
10.1
Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten
Er zijn geen statutaire bepalingen betreffende de bestemming van het resultaat. Het saldo van de staat van baten en lasten over 2012 is aan de algemene reserve toegevoegd.
10.2
Gebeurtenissen na balansdatum
Evaluatie herstelplan In de uitvoeringsovereenkomst tussen het pensioenfonds en de werkgever zijn afspraken gemaakt dat de werkgever bij een dekkings- of reservetekort de verschuldigde pensioenpremie verhoogt. Het bestuur heeft hierbij in haar evaluatie van het herstelplan begin 2013 geconcludeerd dat er door de werkgever ultimo 2012 een extra bedrag aan herstelpremie moet worden betaald van € 22,6 miljoen. Voor het jaar 2012 heeft de werkgever reeds een extra premie gestort van € 6,7 miljoen conform het herstelplan van 2009 en er volgt een aanvullende herstelbijdrage van € 15,9 miljoen die in de jaarrekening als bate is verwerkt. Opzegging uitvoeringsovereenkomst De overeenkomst is in werking getreden per 1 januari 2007 en per 30 juni 2011 gewijzigd qua looptijd. De looptijd is nu 1 jaar met een opzegtermijn van 1 jaar. De overeenkomst is in december 2012 opgezegd waardoor de afloopdatum thans 31 december 2013 is. Overleg met de werkgever Het bestuur heeft het afgelopen jaar een regelmatig overleg gehad met de onderneming over onder andere het gevoerde beleid en diverse andere onderwerpen die het pensioenfonds dan wel de relatie tussen pensioenfonds en onderneming raken. In de reguliere overlegvergaderingen is de onderneming gevraagd of zij nog steeds het risicoprofiel van de beleggingen en van het pensioenfonds accepteert en dit is telkenmale bevestigd. Dit regelmatige overleg zal ook in 2013 worden voortgezet.
108
10.3
Bijzondere statutaire zeggenschapsrechten
Het bestuur van het fonds bestaat uit minimaal zes en maximaal tien leden. De helft wordt in functie benoemd door de werkgever. De werkgeversvertegenwoordigers hoeven geen deelnemer te zijn. De andere helft (werknemersvertegenwoordigers) bestaat naar evenredigheid uit (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden, met dien verstande dat het aantal leden namens de pensioengerechtigden niet groter kan zijn dan het aantal leden namens de (gewezen) deelnemers. De bestuursleden die de (gewezen) deelnemers vertegenwoordigen worden gekozen door de deelnemers uit de (gewezen) deelnemers en - na te zijn gekozen - benoemd door het bestuur. De bestuursleden die de pensioengerechtigden vertegenwoordigen worden gekozen door en uit de pensioengerechtigden en - na te zijn gekozen - benoemd door het bestuur. Het bestuurslidmaatschap eindigt door a. het verstrijken van de zittingsduur zonder herbenoeming of herverkiezing; b. het bedanken van het betreffende lid; c. beëindigen van het dienstverband bij de werkgever ingeval het een vertegenwoordiger van de (gewezen) deelnemers betreft; d. ontslag als bestuurslid volgens de procedure zoals neergelegd in lid 8 van artikel 6 van de statuten van het fonds; e. overlijden.
109
10.4
Actuariële verklaring
ACTUARIËLE VERKLARING Stichting Pensioenfonds SABIC Innovative Plastics Opdracht Door Stichting Pensioenfonds SABIC Innovative Plastics te Bergen op Zoom is aan Mercer (Nederland) B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2012. Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. In overeenstemming met de richtlijn “Samenwerking tussen accountant en actuaris ter zake van de controle van verantwoordingen van verzekeringsinstellingen” heeft de accountant van het pensioenfonds mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid en de volledigheid van de administratieve basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeelsvorming van belang zijn. Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt van de door mij beoordeelde berekeningen heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht:
heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het Minimaal Vereist Eigen Vermogen en het Vereist Eigen Vermogen toereikend zijn vastgesteld, en heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds.
Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel.
110
Oordeel De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het Eigen Vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk Minimaal Vereist Eigen Vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een dekkingstekort. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van de artikelen 131 en 132, vanwege het dekkingstekort. De vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds SABIC Innovative Plastics is naar mijn mening slecht, vanwege een dekkingstekort.
Amstelveen, 31 mei 2013
drs. R.C.A. Starren AAG verbonden aan Mercer (Nederland) B.V.
111
10.5
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
Aan: het Bestuur van Stichting Pensioenfonds Sabic Innovative Plastics
Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de jaarrekening over 2012 van Stichting Pensioenfonds SABIC-IP te Bergen op Zoom gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2012 en de winst- en verliesrekening over 2012 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen. Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het bestuursverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten.
Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het inrichten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
112
Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen van Stichting Pensioenfonds SABIC-IP per 31 december 2012 en van het resultaat over 2012 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW. Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW.
Utrecht, 31 mei 2013 KPMG Accountants N.V.
F.J.J. Glorie RA
113
Bijlagen
114
Bijlage 1
Deelnemersbestand
Actieven Slapers Pensioengerechtigden Waarvan: (tijdelijk) Ouderdomspensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen* Partnerpensioen Wezenpensioen Totaal
Stand ultimo 2011 1.470 2.752 995
99 44 92
52 70 37
Stand ultimo 2012 1.517 2.726 1.050
707 69 190 29
57 10 18 7
17 9 4 7
747 70 204 29
5.217
235
159
5.293
Bij
Af
*Naast een arbeidsongeschiktheidsuitkering, bouwen deze deelnemers ook pensioen op. Het aantal is eveneens opgenomen onder actieven.
115
Bijlage 2
Begrippenlijst
ABTN Afkorting voor Actuariële en Bedrijfstechnische Nota. In deze, door de wet verplicht gestelde nota, wordt het beleid van het pensioenfonds beschreven op het gebied van financiering, beleggingen, pensioenen en toeslagverlening. Actief/Passief beheer De twee belangrijkste methodes van beleggen zijn actief en passief beleggen. De doelstelling van actief beleggen is om een hoger rendement te behalen dan de gehanteerde benchmark. Hiertoe gaat de belegger op zoek naar interessante beleggingen. Hij belegt ten opzichte van de benchmark extra in bedrijven of andere beleggingen waarvan de hoogste rendementen worden verwacht. Bij passief beleggen is de doelstelling het rendement van de benchmark te evenaren. Om dit te bereiken wordt de samenstelling van de beleggingen van de benchmark gevolgd. Actuariële analyse In deze analyse wordt de invloed verklaard van opgetreden verschillen tussen de actuariële grondslagen en werkelijke ontwikkelingen. Afkoopfactor De factor waarmee afhankelijk van de leeftijd de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken wordt bepaald. De afkoopfactor wordt gehanteerd bij het afkopen van kleine pensioenbedragen. Dit houdt in, dat de gewezen deelnemer in plaats van het kleine pensioen een bedrag ineens ontvangt. AFM Autoriteit Financiële Markten Asset Liability Management (ALM) Het in kaart brengen van de onderlinge samenhang van pensioenverplichtingen, premiebeleid en beleggingsportefeuille. Met behulp van ALM-simulatiemodellen worden beelden geschetst van de kansen en bedreigingen voor het pensioenfonds in diverse economische scenario's. Beleggingsdepot Ten behoeve van de beschikbare-premieregeling en/of de regeling individueel Pensioensparen heeft een deelnemer de keuze uit diverse beleggingsdepots. Elk beleggingsdepot heeft een bepaald risicoprofiel en daarbij behorende samenstelling van aandelen, obligaties en geldmarktinstrumenten. Beleggingsfonds Instelling die geld van derden belegt in aandelen of andere beleggingssoorten. Beleggingsmix De verdeling van beleggingen over verschillende beleggingscategorieën, zoals bijvoorbeeld aandelen, vastrentende waarden en overige beleggingen. Ook wel beleggingsportefeuille. Benchmark Representatieve herbeleggingsindex waartegen de prestaties van de beleggingsportefeuille worden afgezet (bijvoorbeeld AEX-index, MSCI-index).
116
Beschikbare-premieregeling (BPR) Deelnemers die op jaarbasis meer dan € 45.378 verdienen, bouwen over het meerdere pensioen op in de beschikbare-premieregeling. De premie wordt voor risico deelnemer belegd in de Life Cycle of in een van de beleggingsdepots. Compliance Met dit begrip wordt aangeduid dat een organisatie werkt in overeenstemming met vigerende wet- en regelgeving. Elke financiële instelling beschikt over een compliance regeling die voorschriften bevat waaraan de in die instelling werkzame personen zich dienen te houden, alsmede voorschriften omtrent de wijze van controle op de naleving ervan. Ook veel instellingen die raakvlakken met de financiële sector hebben, zoals pensioenfondsen, hebben een compliance regeling. Een dergelijke regeling bevat bijvoorbeeld voorschriften omtrent de wijze waarop functionarissen voor eigen rekening in effecten mogen handelen, restricties in de omgang met zakenrelaties en de omgang met vertrouwelijke informatie. Consumentenprijsindex alle huishoudens (afgeleid) Het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens geeft het prijsverloop weer van een pakket goederen zoals dit gemiddeld wordt aangeschaft door alle huishoudens in Nederland. In de afgeleide index is het effect van veranderingen in de tarieven van productgebonden belastingen en subsidies en van consumptiegebonden belastingen geëlimineerd. Consistentietoets Op basis van deze toets kan worden vastgesteld of de verwachte toeslagverlening vanuit de evenwichtssituatie 'in voldoende mate' aansluit bij de toeslagambitie. Met de consistentietoets worden pensioenuitvoerders en sociale partners gedwongen om te toetsen of de eerdere eigen perceptie met betrekking tot het begrip 'consistentie' past bij de invulling die de overheid hieraan heeft gegeven. Dit kan leiden tot een noodzaak tot aanpassing van het ambitieniveau en/of het financiële beleid. Contante waarde De huidige waarde van een bedrag waarover je pas na een bepaalde periode de beschikking hebt. Continuïteitsanalyse Pensioenfondsen voeren minimaal eens per drie jaar een continuïteitsanalyse uit. Deze analyse laat zien of het pensioenfonds ook op de lange termijn aan de pensioenverplichtingen kan voldoen. Corporate Governance (voor pensioenfonds) Goed Pensioenfondsbestuur, waarbij integer en transparant handelen door het bestuur en het toezicht daarop zijn inbegrepen. Daarbij legt het bestuur verantwoording af over het gevoerde beleid. Credit rating Een rating is een risico-indicator. Een slechte rating betekent een hoog risico. Voor een hoog risico eisen beleggers en banken een hoge rente. Hoe slechter de rating dus is, hoe duurder het voor een onderneming wordt om geld te lenen. Een rating wordt toegekend door een daarin gespecialiseerd bedrijf. De grootste ratingbureaus zijn Moody's Investors Service en Standard & Poor's.
117
Crisisplan (financieel) Een beschrijving van maatregelen die een fonds op korte termijn zou kunnen inzetten indien de dekkingsgraad zich bevindt op of zeer snel beweegt richting kritische waarden waardoor het realiseren van de doelstelling van het pensioenfonds in gevaar komt. Custodian Organisatie verantwoordelijk voor de bewaarneming van financiële bezittingen. Dekkingsgraad Dit betreft de nominale dekkingsgraad. De dekkingsgraad is de verhouding tussen de nettoactiva en de voorziening pensioenverplichtingen, uitgedrukt in een percentage. Dit verhoudingsgetal geeft aan in hoeverre op lange termijn de pensioenverplichtingen kunnen worden nagekomen. De netto-activa zijn het saldo van het belegd vermogen, de andere activa en de schulden. Dekkingstekort De Pensioenwet en het Besluit Financieel Toetsingskader Pensioenfondsen spreken van een situatie van dekkingstekort indien de middelen van het pensioenfonds niet langer toereikend zijn om de voorziening pensioenverplichtingen en de reserve voor algemene risico's te dekken. Derivaten Van effecten afgeleide financiële instrumenten (beleggingsproducten), waarvan de waarde afhankelijk is van de waarde van andere meer onderliggende variabelen als valuta’s, effecten en rentes. Voorbeelden zijn futures en swaps. DNB De Nederlandsche Bank. Duration De gevoeligheid van een waarde voor fluctuaties in de kapitaalmarktrente, rekening houdend met de resterende looptijd van die waarde. Eigen vermogen Buffer om mogelijke waardedalingen van de in het pensioenfonds aanwezige middelen op te vangen. Pensioenfondsen zijn verplicht om te beschikken over een voldoende grote buffer. Met een toereikendheidstoets kan jaarlijks worden vastgesteld of het eigen vermogen groot genoeg is.
118
Minimaal vereist eigen vermogen: De ondergrens van het vereist eigen vermogen. Indien het pensioenfonds niet over het minimaal vereist vermogen beschikt is sprake van een dekkingstekort. Vereist eigen vermogen: Het vermogen dat nodig is om te bewerkstelligen dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het pensioenfonds binnen een periode van één jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de voorziening pensioenverplichtingen. Het wordt berekend conform de daarvoor geldende wettelijke regels. Gewenst eigen vermogen: Het vermogen dat nodig is ter dekking van de pensioenverplichtingen, verhoogd met het vermogen dat nodig is om de toeslagambitie ook op de lange termijn na te komen. Het gewenst eigen vermogen is minimaal gelijk aan het vereist eigen vermogen. Het wordt berekend conform de daarvoor geldende wettelijke regels. Ervaringssterfte Omdat aangenomen wordt dat de werkende bevolking gezonder is dan de niet werkende bevolking wordt op basis van ervaringscijfers op de sterftekansen zoals ontleend aan de prognosetafel een leeftijdsafhankelijke afslag toegepast. Door rekening te houden met deze ervaringssterfte hoeven geen leeftijdscorrecties te worden toegepast. Fed De Federal Reserve System of Federal Reserve of informeel ook wel The Fed is de federale, centrale bank van de Verenigde Staten van Amerika, vergelijkbaar met de Europese Centrale Bank. Feitelijke premie De feitelijke premie is de premie zoals deze daadwerkelijk wordt geheven in het boekjaar. Fiduciair Management Fiduciair management is te omschrijven als een integrale en objectieve oplossing voor pensioenfondsen met verschillende behoeften binnen vermogensbeheer. Bij fiduciair management worden oplossingen aangedragen voor strategische, tactische en operationele vraagstukken in combinatie met een op maat gesneden verslaglegging. Financieel Toetsingskader (FTK) De door de toezichthouder uitgevoerde methodiek voor de toetsing van de financiële opzet en toestand van pensioenfondsen die vanaf 1 januari 2007 verplicht is. Franchise Het deel van het salaris dat niet wordt meegenomen bij het berekenen van de pensioengrondslag. Gedempte kostendekkende premie De gedempte premie wordt berekend door de rente of het rendement te baseren op een voortschrijdend gemiddelde uit het verleden of het rendement op een verwachting voor de toekomst. Het pensioenfonds heeft voor het eerste gekozen.
119
Gedragscode Schriftelijk stuk waarin regels en richtlijnen worden gegeven ter voorkoming van belangenconflicten tussen het zakelijk belang en de privébelangen van bij het pensioenfonds betrokken personen en van misbruik van vertrouwelijke informatie. Herstelplan Pensioenfondsen stellen in geval van een reservetekort een langetermijnherstelplan op. Dit plan bevat de concrete maatregelen waardoor het pensioenfonds binnen een termijn van maximaal vijftien jaar weer voldoet aan het vereist eigen vermogen. Pensioenfondsen stellen in geval van een situatie van onderdekking een kortetermijnherstelplan op. Het kortetermijnherstelplan bevat de concrete maatregelen waardoor het pensioenfonds binnen een termijn van maximaal vijf jaar weer gaat voldoen aan het minimaal vereist eigen vermogen. Het kortetermijn herstelplan eindigt ultimo 2013, het langetermijnherstelplan eindigt ultimo 2023 Indexatie Zie toeslagverlening. Individueel Pensioensparen (IPS) Regeling voor deelnemers om naast het reguliere pensioen te beleggen voor aanvullend pensioen. Deelnemers kunnen vrijwillig deelnemen aan deze regeling. Investment grade Obligaties met een credit rating van BBB of hoger. Kostendekkende premie Pensioenfondsen zijn verplicht om een kostendekkende premie te berekenen. De kostendekkende premie fungeert als (wettelijk) ijkpunt bij de beoordeling van de feitelijke premie die het pensioenfonds in rekening brengt. De kostendekkende premie bestaat uit de actuarieel benodigde premie voor de pensioenverplichtingen, een opslag die nodig is voor het in stand houden van het vereist eigen vermogen, een opslag voor uitvoeringskosten van het pensioenfonds en de premie die actuarieel benodigd is voor de voorwaardelijke onderdelen van de regeling. Life Cycle Ten behoeve van de beschikbare-premieregeling en/of de regeling individueel pensioensparen kan worden belegd in de Life Cycle. Het principe van Life Cyle-beleggen is dat er wordt belegd in een risicoprofiel waarbij de samenstelling van de beleggingsmix is afgestemd op het aantal jaren tot aan de pensioendatum. Marktwaarde De marktwaarde is het bedrag waarvoor een recht of een verplichting kan worden afgewikkeld tussen terzake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn.
120
Middelloon(regeling) Het middelloon is de hoogte van het gemiddelde salaris gedurende de hele loopbaan. Bij de middelloonregeling hangt het uiteindelijke pensioen af van het aantal jaren dat een deelnemer bij de werkgever in dienst is geweest en het salarisverloop tijdens deze werkzame periode. Het op te bouwen pensioen is bij deze regeling een gewogen gemiddelde van alle pensioengrondslagen over de gehele periode van deelname aan de regeling. Netto-risico Het restant aan risico dat overblijft na het nemen van beheersmaatregelen. Onderdekking (dekkingstekort) Situatie dat de middelen van het pensioenfonds niet langer toereikend zijn om de voorziening pensioenverplichtingen en de reserve voor algemene risico’s te dekken. Outperformance/underperformance Het rendement dat een vermogensbeheerder heeft behaald over een door hem beheerde portefeuille ten opzichte van het rendement van de benchmark. Overige beleggingen Beleggingen anders dan de voor een pensioenfonds meer traditionele beleggingen zoals aandelen en vastrentende waarden. Onder overige beleggingen vallen de categorieën grondstoffen en hedgefondsen. Partnerpensioen op kapitaalbasis/risicobasis Partnerpensioen op kapitaalbasis: er bestaat zowel aanspraak op partnerpensioen bij overlijden tijdens de deelneming als bij overlijden na einde deelneming (als gewezen deelnemer of gepensioneerde). Partnerpensioen op risicobasis: er bestaat alleen aanspraak op partnerpensioen bij overlijden tijdens de deelneming. Partnerpensioen voor de pensioendatum op risicobasis en na pensioendatum op kapitaalbasis: er bestaat aanspraak op partnerpensioen bij overlijden tijdens de deelneming of bij overlijden na ingang van het ouderdomspensioen; er bestaat geen aanspraak op partnerpensioen bij overlijden als gewezen deelnemer. Pensioenaanspraak Een recht op toekomstige pensioenuitkeringen. De aanspraak op pensioen wordt onderscheiden van het ingegane pensioen. Pensioenfederatie In de Pensioenfederatie zijn drie instellingen gefuseerd: de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen (VB), de Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen (OPF) en de Unie van Beroepspensioenfondsen (UvB). De Pensioenfederatie vertegenwoordigt via deze koepels de aangesloten pensioenfondsen. Pensioengrondslag Het gedeelte van het salaris dat de grondslag vormt voor de pensioenopbouw van een deelnemer. De pensioengrondslag wordt berekend door het pensioengevend jaarsalaris te verminderen met de franchise.
121
Pensioenplanner Een internettoepassing waarmee deelnemers inzicht hebben in hun opgebouwde pensioenrechten en berekeningen kunnen maken op basis van (mogelijke) veranderingen in persoonlijke en/of werksituatie. Pensioenrecht Een recht op ingegane pensioenuitkeringen. Pensioenwet Op 1 januari 2007 is de Pensioenwet in werking getreden. De Pensioenwet heeft tot doel de waarborgen te verschaffen voor financiële zekerheid, individuele zekerheid en uitvoeringszekerheid. Prognosetafels Prognosetafels geven de gemiddelde waargenomen overlevings- en sterftefrequenties binnen de Nederlandse bevolking weer over een afgelopen vijfjarige periode en projecteren die naar de toekomst op basis van de in de in het verleden waargenomen en naar de toekomst doorgetrokken trends in deze frequenties. Zij worden gebruikt bij het berekenen van pensioenpremies en de waardering van de pensioenverplichtingen. Er zijn voor mannen en vrouwen aparte prognosetafels afgeleid: GBM en GBV. De prognosetafels worden verder aangeduid met jaartallen die de waarnemingsperiode aangeven, bijvoorbeeld GBM en GBV 2012-2062. Quorum Het aantal bestuursleden dat aanwezig moet zijn in een vergadering om geldige besluiten te kunnen nemen. Renterisico Het risico dat rentefluctuaties - als gevolg van ontoereikende afstemming tussen rentegevoelige activa en passiva op het gebied van rentelooptijden en rentevoet - leiden tot ongewenste effecten op balans en resultaat. (Rente)swap Ruil van rendement op een vastgestelde lange rente tegen een variabele korte rente gedurende een vastgestelde looptijd. Risicobudget Het risicobudget is een maatstaf voor de variantie van de dekkingsgraad van het pensioenfonds. Dit wordt afgeleid van langetermijn assumpties over de risicograad van de beleggingsrendementen (op de strategische norm portefeuille) ten opzichte van de verplichtingen (reëel-nominaal). Hiervoor dienen onder meer als input zeer langetermijn reeksen over prijsontwikkelingen in de diverse beleggingscategorieën die onderdeel uitmaken van de strategische norm portefeuille. Risicomanagement Naar aanleiding van de negatieve marktontwikkelingen en de invloed daarvan op de dekkingsgraad heeft het bestuur het afgelopen jaar extra aandacht besteed aan het risicomanagement van de beleggingsportefeuille. Op basis hiervan is het beleggingsbeleid verder aangescherpt. De doelstelling van het gewijzigde beleggingsbeleid is het beschermen van de dekkingsgraad tegen extreme risico’s. Hierbij is er nadruk gelegd op de twee grootste risico’s voor de dekkingsgraad: het risico van dalende aandelenkoersen en het risico van een
122
verder dalende rente. Daarnaast blijft het pensioenfonds toch deels profiteren van een eventueel oplopende rente en stijgende aandelenkoersen. RJ610 De Raad voor de Jaarverslaglegging (RvJ) heeft een richtlijn opgesteld (RJ610) voor pensioenfondsen, met voorwaarden voor het jaarverslag en de jaarrekening. Spread Het renteverschil tussen bedrijfsobligaties en staatsobligaties. Sterftetafels Zie prognosetafels. Stichtingskapitaal en reserves Zie eigen vermogen. Strategische allocatie De verdeling van beleggingen over verschillende beleggingscategorieën, zoals bijvoorbeeld aandelen, vastrentende waarden en derivaten. Ook wel beleggingsportefeuille. Strategische norm portefeuille De strategische normportefeuille is een schaduwportefeuille waarin het pensioengeld in theorie belegd zou kunnen worden. De normportefeuille is dan ook, net als de werkelijke portefeuille, omgeven met regels en afspraken. De normportefeuille bestaat uit meerdere beleggingscategorieën, bijvoorbeeld aandelen en vastrentende waarden. Elke categorie heeft een bepaalde weging. Verder wordt per categorie een 'belegbare' index afgesproken die als vergelijkingsmaatstaf geldt. Technische voorziening (voorziening pensioenverplichtingen) Technische voorzieningen worden gevormd om alle uit de pensioenregeling of andere overeenkomsten voortvloeiende pensioenverplichtingen te kunnen nakomen. Toeslagverlening (indexatie) Om de koopkracht van pensioenen niet achteruit te laten gaan, kunnen pensioenen worden aangepast. Dit houdt in dat een toeslag kan worden gegeven op het pensioen. Het bestuur neemt jaarlijks een besluit over het al dan niet verhogen van uw pensioenaanspraken. De toeslagverlening bij Stichting Pensioenfonds SABIC IP voor de niet actieven voorwaardelijk en voor de actieven onvoorwaardelijk. Er wordt slechts toeslag verleend voor zover de middelen van het pensioenfonds dit toelaten. Triple A Triple A is een classificatie van het kredietrisico van ondernemingen met behulp van een lettersysteem afkomstig van het Amerikaanse Standard & Poor's of Moody's Investor Service. Triple A, oftewel AAA, staat voor beste kwaliteit. Uitvoeringsovereenkomst De overeenkomst tussen een werkgever en een pensioenfonds over de uitvoering van één of meer pensioenregelingen.
123
UPO Uniform Pensioenoverzicht, een overzicht van de pensioenaanspraken dat jaarlijks aan de actieve deelnemers wordt gestuurd. Verantwoordingsorgaan De in de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur gehanteerde term voor een orgaan waarin de actieve deelnemers, de pensioengerechtigden en de financieel betrokken werkgever(s) zijn vertegenwoordigd en waaraan het bestuur periodiek verantwoording aflegt. Visitatiecommissie In het kader van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur kan voor het toezichthoudend orgaan gekozen worden voor een visitatiecommissie die tenminste één keer in de drie jaar - of vaker als daartoe aanleiding is – het functioneren van het bestuur toetst. De visitatiecommissie wordt benoemd door het bestuur en bestaat uit ten minste drie onafhankelijke deskundigen. Verbonden personen Alle leden van de organen van het pensioenfonds en andere personen die werkzaamheden voor het pensioenfonds verrichten, onafhankelijk van de duur waarvoor of de juridische basis waarop zij werkzaam zijn. Voortzettende deelnemers Deelnemers die wel pensioen opbouwen, maar niet meer in dienst zijn bij de werkgever. Dit geldt bijvoorbeeld voor medewerkers die gebruik hebben gemaakt van een VUT regeling of medewerkers die (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn verklaard. Waardeoverdracht(en) Het naar een andere pensioenregeling overdragen van de waarde van het opgebouwde pensioenrecht. WIA Dit is de afkorting voor de wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen.
124
Colofon Uitgegeven door Stichting Pensioenfonds SABIC-IP Correspondentieadres: Postbus 501 9700 AM GRONINGEN Bezoekadres: Europaweg 27, Groningen Telefoon Fax internet emailadres
(050) 582 19 90 (050) 313 82 01 www.pensioenfondssabic-ip.nl
[email protected]
Realisatie TKP Pensioen BV Postbus 501 9700 AM GRONINGEN
Vormgeving Koninklijke Van Gorcum BV, Assen
125