Jaarverslag over boekjaar
2013
Investeren in mens en werk
1
Jaarverslag over boekjaar
2013
Investeren in mens en werk
Inhoudsopgave
Voorwoord Cluster van Besturen Kerncijfers Premiebeleid Uitvoering Beleggingsbeleid Communicatie
5 6 9 10 11 12 14
• J aarverslag Stichting Tijdspaarfonds voor de Bouwnijverheid • Jaarrekening Stichting Tijdspaarfonds voor de Bouwnijverheid
15 29
• Jaarverslag Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid • Jaarrekening Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid
41 65
• •
Jaarverslag Stichting Scholingsfonds voor de Bouwnijverheid Jaarrekening Stichting Scholingsfonds voor de Bouwnijverheid
77 95
4
• Jaarverslag Stichting Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid • Jaarrekening Stichting Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid
105
Colofon
132
119
Voorwoord Investeren in mensen en werk
De bouw- en infrasector staat voor grote uitdagingen. De sector heeft de thema’s werkzekerheid en het voorkomen van nog meer werkloosheid tot de speerpunten van zijn beleid gemaakt. De bedrijfstak voorziet op de middellange termijn bijvoorbeeld een tekort aan vakbekwame mensen. Vakkrachten die de sector in de toekomst nodig heeft, zijn of worden nu ontslagen. De instroom van leerlingen is op dit moment te laag, terwijl de vraag naar goede vakkrachten straks toeneemt. Daarnaast staat de sector voor de uitdaging om de duurzame inzetbaarheid van de werknemers te vergroten, zodat de werknemers op termijn ook behouden kunnen blijven. Daarvoor is scholing nodig, maar ook maatregelen om de kans op uitval door arbeidsongeschiktheid te verkleinen. Al deze uitdagingen waar de bouw- en infrasector voor staat vragen om effectieve oplossingen en een nauwe samenwerking tussen de bedrijfstak, de overheid en andere gerelateerde instellingen.
Met het sectorplan Bouw & Infra zorgen sociale partners en het Ministerie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) voor maatregelen waardoor vakkrachten behouden blijven, de instroom wordt vergroot en de duurzame inzetbaarheid toeneemt. Het Ministerie voor SZW heeft een investering van maximaal 57 miljoen euro toegezegd vanaf 1 november 2013 tot 1 november 2015. In het sectorplan Bouw & Infra staan concrete maatregelen zoals het voorkomen van werkloosheid door bemiddeling en scholing, het overdragen van vakkennis door het inzetten van ervaren leermeesters, het realiseren van leerwerkplekken, het stimuleren van toekomstgerichte scholing in duurzame technologieën en toekomstgerichte competenties. Daarnaast benadrukken partijen het grote belang om meer te investeren in de bouw. Het op gang brengen van de bouwproductie is de enige structurele oplossing voor het huidige overschot aan personeel en het dreigende tekort aan vakbekwaam personeel op de middellange termijn.
5
Cluster van Besturen
●
Cluster van Besturen
In het jaar 2001 besloten partijen bij de CAO voor de Bouwnijverheid tot clustering van de fondsbesturen. Deze clustering betreft voor het jaar 2013 de volgende bedrijfstakeigen regelingen (BTER): • Tijdspaarfonds voor de Bouwnijverheid; • Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid; • Scholingsfonds voor de Bouwnijverheid; • Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid. Deze fondsen zijn ondergebracht in stichtingen. Deze stichtingen zijn aparte rechtspersonen, maar de bestuursleden van de fondsen zijn dezelfde. De groep bestuursleden die als gevolg van de personele eenheid in alle stichtingsbesturen benoemd is, wordt hierna aangeduid als het ‘clusterbestuur BTER’.
6
De fondsen geven invulling aan de collectieve arbeids voorwaardelijke afspraken zoals die door partijen bij de CAO voor de Bouwnijverheid zijn vastgesteld. In de vergaderingen wordt uit praktisch oogpunt een algemeen gedeelte in de agenda gereserveerd voor de behandeling van onderwerpen die voor meer dan één fonds van belang zijn, zoals het toetsingskader ter verkrijging van het algemeen verbindend verklaren van cao-bepalingen door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) het handhavingsbeleid en naleving van de werkingssfeer van de CAO. In het verslagjaar 2013 is het bestuur zes keer in een reguliere vergadering bijeen geweest. De onderlinge samenhang en herkenbaarheid van de fondsen vinden hun weerspiegeling in de gelijkvormigheid van hun logo’s. Het uitbrengen van de jaarverslagen in één fysieke uitgave is een ander voorbeeld van samenhang en eenheid van de fondsen. De fondsen streven naar een zo veel mogelijk gelijk uitvoeringsbeleid.
●
Bestuur
Samenstelling van besturen Het bestuur is paritair samengesteld uit vijf werkgevers- en vijf werknemersleden. Ieder van de vier fondsbesturen bestaat uit dezelfde tien personen, van wie vijf zijn benoemd door Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven, drie door FNV Bouw en twee door CNV Vakmensen.
Werkgeversbestuursleden (namens Bouwend Nederland) A.W.J. Borst W. Ketting, fungerend voorzitter Tijdspaarfonds G.C.J.J. Peek N.J. van Til, fungerend voorzitter Opleidings- en Ontwikkelingsfonds, Scholingsfonds en Aanvullingsfonds G. Werkhoven
Werknemersbestuursleden Mw. M.B. van Veldhuizen, voorzitter alle fondsen (namens FNV Bouw) J.G. Crombeen (namens FNV Bouw) G. Lokhorst (namens CNV Vakmensen) Mw. S. H. ter Maat (namens FNV Bouw)1 H.A. van der Spek (namens CNV Vakmensen)2 Het fungerend voorzitterschap wisselt per kalenderjaar tussen de werkgevers- en de werknemersleden. Bestuursleden worden benoemd voor een periode van drie jaar, en zijn herbenoembaar. Bij tussentijds vertrek van een bestuurslid wordt een opvolger benoemd voor de resterende periode van drie jaar. Het clusterbestuur BTER heeft een rooster van aftreden opgesteld. Mevrouw Ter Maat en de heren Peek, Ketting en Lokhorst zijn per 1 januari 2014 voor een nieuwe termijn van drie jaren als bestuurslid benoemd.
●
Bestuurlijke commissies
Het clusterbestuur BTER heeft uit praktische overwegingen besloten tot de instelling van een aantal bestuurlijke, paritair samengestelde commissies. In die commissies zijn één of meer bestuursleden van zowel werkgevers- als werknemerszijde vertegenwoordigd. De commissies doen voorstellen voor besluiten namens en onder verantwoordelijkheid van het voltallige clusterbestuur BTER. Er zijn algemeen bestuurlijke commissies ingesteld voor de jaarverslaggeving, financieel en beleggingsbeleid.
1
Mevrouw Ter Maat is per 1 april 2013 toegetreden tot het bestuur. Zij is de per 20 september 2012 afgetreden heer Kerstens opgevolgd.
2
De heer Van der Spek is per 1 mei 2013 toegetreden tot het bestuur. Hij is de per 1 januari 2013 afgetreden heer Van Wijngaarden opgevolgd.
Daarnaast kennen zowel het Scholingsfonds als het Aanvullingsfonds bestuurlijke commissies waarin onder meer gevalsbehandeling op de vergaderagenda’s staat. Het clusterbestuur BTER heeft twee zetels in een gezamenlijke commissie met het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid (bpfBOUW): de commissie Prijscontract Premieinning. Deze commissie adviseert het clusterbestuur BTER en het bestuur van bpfBOUW over onderhandelingen over contracten voor de uitvoering van de premie-inning waarna deze besturen zelfstandig besluiten. Partijen bij de CAO voor de Bouwnijverheid hebben de Commissie Werkingssfeer en de Commissie Naleving ingesteld. Die commissies houden zich bezig met vraagstukken en gevalsbehandeling of werkgevers werkzaamheden verrichten die onder de werkingssfeer van de CAO voor de Bouwnijverheid vallen. Die werkingssfeer betreft ook de reikwijdte van de verplichtstellingsbeschikking voor het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid. Het clusterbestuur BTER neemt periodiek kennis van de voortgangsrapportage die voor de Commissies Werkingssfeer en Naleving worden opgesteld. In die rapportage is onder meer vermeld hoeveel werkgevers na onderzoek gerekend moeten worden tot de CAO voor de Bouwnijverheid, met ingang van welke datum zij bijdrage- of premieplichtig zijn geworden, welke bijdrage- en premiesommen zijn opgelegd, en hoeveel er betaald is.
●
Het Technisch Bureau Bouwnijverheid
Het clusterbestuur BTER laat zich bijstaan en adviseren door het Technisch Bureau Bouwnijverheid, een aparte stichting die op 27 juni 2001 is opgericht.
In voorkomende gevallen mandateert het clusterbestuur BTER het Technisch Bureau Bouwnijverheid namens de fondsen gerechtelijke procedures te voeren. Dat is onder meer het geval als ten gevolge van werkingssfeeronderzoeken naar toepasselijkheid van de CAO voor de Bouwnijverheid gerechtelijke procedures gevoerd worden.
●
Bestuursstatuut
Het clusterbestuur BTER draagt een grote verantwoordelijkheid, omdat er aanzienlijke geldsommen van de bedrijfstak in de fondsen omgaan. Zij die premies opbrengen, kunnen erop vertrouwen dat de bestuursleden zorgvuldig en deskundig met die verantwoordelijkheid omgaan en dat zij de doelstellingen van de fondsen goed uitvoeren. Zo wordt bij de vaststelling van het beleggingsbeleid belangenverstrengeling vermeden. Daarom hebben de leden van het clusterbestuur BTER zich geconformeerd aan het bestuursstatuut. Deze wordt ook wel de complianceregeling genoemd. Het bestuursstatuut heeft als doel het waarborgen van de integriteit en deskundigheid van bestuursleden. In het bestuursstatuut zijn bepalingen opgenomen over: • vertrouwelijkheid van informatie; • voorwetenschap; • het privé verhandelen van beleggingen en effecten; • het aanvaarden van geschenken; • het vervullen van andere relevante functies; • het gebruikmaken van diensten van derden tegen marktconforme condities en tarieven; • het hebben van een financieel belang in andere organisaties waarmee de fondsen te maken hebben.
Verklaring omtrent het gedrag Het Technisch Bureau Bouwnijverheid beoordeelt alle relevante bestuursstukken, bereidt de contracten met opdrachtnemers voor, is verantwoordelijk voor de kwaliteitsbewaking en rapporteert over bevindingen. Daarnaast organiseert het Technisch Bureau Bouwnijverheid de bestuursvergaderingen, stelt agenda’s op, bewaakt de voortgang van externe opdrachten en voert de bestuurscorrespondentie met instanties en dragende organisaties. Het Technisch Bureau Bouwnijverheid analyseert de gevalsbehandeling aan de hand van voorleggers van de uitvoerder van de administraties van de fondsen en adviseert de besturen daarover.
In het verslagjaar zijn de statuten van alle vier de fondsen aangevuld met de bepaling dat van nieuw te benoemen bestuursleden door de benoemende organisatie een verklaring omtrent het gedrag overgelegd dient te worden.
●
Administratie
De administratie van het Tijdspaarfonds, het Scholingsfonds en het Aanvullingsfonds is opgedragen aan APG te Amsterdam. De administratie van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds is opgedragen aan het Technisch Bureau Bouwnijverheid. APG verzorgt voor alle fondsen, dus inclusief het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds, de premie-inning.
7
●
8
Accountant
De jaarrekeningen van het Tijdspaarfonds, het Scholingsfonds en het Aanvullingsfonds zijn door Ernst & Young Accountants LLP gecontroleerd. Voor het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds heeft BDO Audit & Assurance bv de controle uitgevoerd. De accountantscontrole van de BTER-fondsen wordt jaarlijks verricht op basis van een controleplan. In het controleplan wordt aandacht besteed aan de reikwijdte van de controle, de controleaanpak en de geïdentificeerde risicogebieden. In overleg met het clusterbestuur wordt jaarlijks vastgesteld of en zo ja welke specifieke zaken aanvullende aandacht behoeven. De controlewerkzaamheden zijn primair gericht op de afgifte van de controleverklaring bij de jaarrekening; de beoordeling of het jaarverslag verenigbaar is met de jaarrekening; de beoordeling of de geïnde BTER-premies rechtmatig zijn besteed in overeenstemming met de relevante bepalingen van het Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring CAO; en de rapportage van bevindingen in het accountantsverslag. In het accountantsverslag rapporteert de accountant de uitkomsten van zijn werkzaamheden over het verslagjaar aan het clusterbestuur BTER. Na afronding van de accountantscontrole van de jaarrekeningen van de BTER-fondsen worden jaarlijks het accountantsverslag en de overige uitkomsten van de accountantscontrole gepresenteerd aan het clusterbestuur BTER.
Kerncijfers
Tijdspaarfonds
Opleidings- en Ontwikkelingsfonds
Scholingsfonds
Aanvullingsfonds
Totaal
-
90,5
-
45,1
135,6
6,0
2,6
-
0,2
8,8
Overige opbrengsten
0,1
-
12,0
0,1
12,2
Totale opbrengsten
6,1
93,1
12,0
45,4
156,6
(Bedragen in miljoenen euro’s)
(Bedragen in miljoenen euro’s)
Bijdragen Beleggingsopbrengsten
Uitkeringen
-
71,4
8,7
43,6
123,7
Overige lasten
3,3
3,6
3,3
6,1
16,3
Totale lasten
3,3
75,0
12,0
49,7
140,0
Resultaat
2,8
18,1
-
4,3
16,6
./.
9
Premiebeleid
Het bestuur stelt de premies vast voor de verschillende fondsen en legt deze ter goedkeuring voor aan Bouwend Nederland, FNV Bouw en CNV Vakmensen. Bij de vaststelling wordt gekeken naar de te verwachten uitgaven, de ontwikkeling van de loonsom en de hoogte van de noodzakelijke reserve. Over het algemeen wordt getracht grote premiefluctuaties van jaar tot jaar te voorkomen. Voor elk van de fondsen wordt een afzonderlijk premiebeleid gehanteerd. Dat komt doordat de fondsen onderling verschillen in hun aard en doelstelling. De betaalperiodiciteit van het fonds bepaalt het beleggingsbeleid per fonds. Voor een aantal fondsen zijn de betaalmomenten vooraf goed te bepalen. Voor andere fondsen is dat niet het geval.
Begroting In het najaar van het verslagjaar is voor alle vier de fondsen de begroting voor 2014 vastgesteld. Deze begrotingen zijn ter goedkeuring voorgelegd aan de organisaties die de bestuursleden benoemen; te weten Bouwend Nederland, FNV Bouw en CNV Vakmensen.
● 10
Tijdspaarfonds
Het Tijdspaarfonds kent geen premie. Werkgevers betalen onder meer voor de opbouw van de vakantietoeslagaanspraken en de verlofdagen een loonbedrag aan het Tijdspaarfonds. Op deze bedragen zit geen opslag voor het dekken van de lasten van het uitvoeren van de regeling. Deze lasten worden gedekt door directe beleggingsopbrengsten.
●
Opleidings- en Ontwikkelingsfonds
Het bestuur van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds stelt de premie vast en de verdeling daarvan over de deelfondsen op basis van de per deelfonds begrote uitgaven en de verwachte inkomsten van de beleggingen. Het uitgangspunt bij premievaststelling is dat een stijging of daling van de premie binnen een bandbreedte van tien procent blijft. Overschotten en/of tekorten in enig jaar worden ten gunste respectievelijk ten laste gebracht van het vermogen.
●
Scholingsfonds
Het Scholingsfonds heft zelf geen premie. De activiteiten van het Scholingsfonds worden gefinancierd door het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds vanuit het S-fonds.
●
Aanvullingsfonds
Er wordt door het Aanvullingsfonds geen reserve aangehouden. Een lastendekkende premie is het uitgangspunt.
Uitvoering
●
Kwaliteit
De prestaties en het kwaliteitsniveau van APG worden objectief gemeten en moeten bewaakt worden. Om dit te bereiken worden door het clusterbestuur BTER jaarlijks Service Level Agreements (SLA’s) gesloten om de administratieve processen kwalitatief en kwantitatief in beeld te brengen. Door middel van Service Level Monitoring (SLM) wordt het niveau van dienstverlening systematisch door het bestuur gevolgd. In de SLM-rapportage wordt per kwartaal verslag gedaan van processen als het vaststellen en innen van premie, beheer en uitbetaling van fondsgelden, communicatie en klachtenafhandeling. Sinds 2009 rapporteert APG voor alle fondsen conform eenzelfde SLM-format aan het clusterbestuur BTER.
●
Premie-inning
Werkgevers moeten hun bijdragen aan cao-fondsen tijdig betalen. Als zij dat niet doen, zijn bijzondere incassomaatregelen nodig. Sinds 2006 zijn deze maatregelen uitbesteed aan een extern bureau dat zich heeft gespecialiseerd in bijzondere incasso. Datzelfde bureau verzorgt in voorkomende gevallen ook de incasso voor het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid (bpfBOUW). Sinds 1 januari 2011 wordt de bijzondere incassoactiviteit uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van APG. Per 1 januari 2011 zijn in het incassocontract afspraken vastgelegd dat voor de bedrijfstakeigen fondsen extra inkomsten worden verkregen door de zogeheten kickback-fee.
●
Betalingsverkeer, invoering SEPA
Europa schakelt in de loop van 2014 verplicht over op een uniforme betaalmarkt SEPA (Single Euro Payments Area). Dat betekent dat de huidige Nederlandse betaalstandaarden voor overboekingen en (automatische) incasso’s in euro dan veranderen. Een van de veranderingen is de invoering en het gebruik van het internationale bankrekeningnummer IBAN. Dit staat voor International Bank Account Number. Met SEPA anticiperen de fondsen op de nieuwe Europese regelgeving en de uniforme betaalproducten voor het SEPA-gebied. In 2012 heeft het clusterbestuur BTER kennisgenomen van de veranderingen die de fondsen raken en heeft het APG opgedragen daarvoor noodzakelijke maatregelen te treffen. In het verslagjaar heeft APG het project SEPA succesvol afgerond voor de BTER-fondsen.
●
Doorlopende incassomachtigingen
Betaling door middel van een doorlopende incassomachtiging is sneller en vergt minder verwerkingskosten dan betaling met een acceptgiro of overschrijving. Ook de kans op fouten of ‘vergeten’ is kleiner. Door de snellere betaling hebben de fondsen een groter beleggingsrendement en minder kosten. Het clusterbestuur BTER pleit ervoor dat betaling door middel van een doorlopende machtiging wordt gestimuleerd, ook nadat SEPA in 2014 is ingevoerd.
●
Controle op juiste premieafdracht
Een goed controle- en handhavingsmodel zorgt ervoor dat de rechten van elke werknemer in de bouwnijverheid zo veel mogelijk gewaarborgd zijn. Dat voorkomt bovendien concurrentievervalsing. Daarom heeft het clusterbestuur BTER samen met het Technisch Bureau Bouwnijverheid en APG een handhavingsmodel ontwikkeld dat sinds mei 2007 gefaseerd is uitgevoerd. In beginsel zijn alle opgaven van loon en premie sinds 1 januari 2006 op tijdigheid, juistheid en volledigheid gecontroleerd.
11
Beleggingsbeleid
Het beleggingsbeleid is afgestemd op de specifieke karakteris tieken van elk fonds (onder andere de liquiditeitsbehoefte). Hierbij wordt gestreefd naar een optimaal rendement tegen een voor het fonds aanvaardbaar risico. Conform het vigerende debiteuren- en limietenbeleid wordt uitsluitend uitgeleend aan partijen met ten minste een ‘AA’-rating, of partijen die onder toezicht staan van De Nederlandsche Bank.
●
Tijdspaarfonds
De beleggingsconstructie bij de Rabobank (Rabo Equity Strategie Obligatie, of RESO) is 15 december 2011 aangekocht voor 210 miljoen euro. De garantiewaarde van de belegging is op einde looptijd (15 december 2016) 200 miljoen euro. De belegging bestaat ultimo 2013 uit een vaste component van 167,3 miljoen euro waar niet mee belegd wordt en een variabele component van 50,5 miljoen euro waarmee belegd wordt in aandelen. De looptijd van de belegging is 5 jaar.
12
De RESO is een gestructureerde obligatie met een aantal bijzondere kenmerken. Het doel van de RESO is het innemen van langetermijnposities op een leveraged basis om een positief rendement te behalen. De strategie van de variabele component is om een langetermijnpositie in te nemen in Europese aandelen. De inleg van de RESO bestaat uit twee componenten. De vaste component is de inleg die wordt gebruikt om de terugbetalingen van de gegarandeerde coupons en aflossingen te garanderen. De variabele component is het gedeelte van de inleg dat gebruikt wordt om in de strategie te beleggen. Aan deze beleggingsstrategie is een kredietfaciliteit gekoppeld van 170,1 miljoen euro, waardoor het mogelijk is de belegging gedurende het gehele jaar in stand te houden, ook als er in mei uitbetaald moet worden aan de deelnemers.
Over 2013 werd een gewogen gemiddeld rendement gehaald van 0,0 procent op de liquide middelen; het gemiddelde saldo van de liquide middelen in 2013 was 11,3 miljoen euro. Ultimo 2013 was de stand van de liquide middelen 7,4 miljoen euro.
●
De op lange termijn beschikbare middelen van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds zijn in 2008 belegd in een beleggingsproduct met hoofdsomgarantie van Rabobank ter waarde van 160 miljoen euro. In voorgaande jaren is in totaal 82 miljoen euro aan het product onttrokken ter dekking van de liquiditeitsbehoefte. In 2013 zijn geen middelen aan het product onttrokken. De garantiewaarde bedroeg ultimo 2013 79,6 miljoen euro. Ultimo 2013 was de waarde van de beleggingen 82,8 miljoen euro. Over 2013 werd een gemiddeld rendement op de beleggingen behaald van 2,8 procent. Over 2013 heeft een couponuitbetaling plaatsgevonden van 0,8 miljoen euro. Naast dit gerealiseerde rendement is in de rentebaten nog 1,5 miljoen euro netto koerswinst beleggingen begrepen. De kort beschikbare middelen worden uitgezet op de geldmarkt. Ultimo 2013 was de stand van de liquide middelen 34,3 miljoen euro.
●
Ultimo 2013 was de reële waarde van de belegging bij Rabobank 215,6 miljoen euro exclusief opgelopen interest. De stand van de rekening-courant bij Rabobank bedroeg ultimo 2013 20,9 miljoen euro negatief. Het totaal van de rentelasten en -baten op de rekening-courant bedroeg 0,1 miljoen euro negatief. In mei 2013 werd de ‘jaarcoupon’ ter waarde van 3 miljoen euro uitgekeerd. Aan de performancegerelateerde (‘contingent’) couponvoorwaarden is niet voldaan en deze is derhalve niet uitgekeerd.
Scholingsfonds
De liquide middelen bestaan in zijn geheel uit gelden op de bankrekening van het fonds. Over 2013 werd een gewogen gemiddeld rendement gehaald van 0,1 procent over het gemiddelde saldo van 1,6 miljoen euro. Ultimo 2013 was de stand van de liquide middelen 1,0 miljoen euro.
●
De gedurende het jaar ontvangen premie wordt tweemaal per maand afgestort naar de rekening van het Tijdspaarfonds bij de Rabobank. Hiermee wordt vanaf mei per storting de rekeningcourantschuld die is ontstaan door het uitbetalen aan de deelnemers van het Tijdspaarfonds afgelost.
Opleidings- en Ontwikkelingsfonds
Aanvullingsfonds
Gedurende het verslagjaar vonden geldmarktuitzettingen plaats tegen een gemiddeld percentage van 0,8%. Ultimo 2013 waren er geen beleggingen in deposito’s en obligaties. Ultimo 2013 was de stand van de liquide middelen 13,8 miljoen euro.
●
Aard van de beleggingen voor het cluster van BTER-fondsen over de afgelopen jaren
(Bedragen in miljoenen euro’s)
(Bedragen in miljoenen euro’s)
Tijdspaarfonds
Opleidings- en Ontwikkelingsfonds
Scholingsfonds
Aanvullingsfonds
Totaal
2013 Beleggingen - kort
20,9
-
-
-
Beleggingen - lang
./.
215,6
82,8
-
-
298,4
Totaal
194,7
82,8
-
-
277,5
./.
20,9
2012 Beleggingen - kort
./.
Beleggingen - lang Totaal
6,4
-
-
4,0
212,6
81,4
-
5,0
299,0
206,2
81,4
-
9,0
296,6
./.
2,4
2011 Beleggingen - kort
15,5
-
-
35,1
19,6
Beleggingen - lang
./.
211,4
90,2
-
5,0
306,6
Totaal
195,9
90,2
-
40,1
326,2
2010 Beleggingen - kort
16,0
-
-
26,0
42,0
Beleggingen - lang
210,1
112,2
-
10,0
332,3
Totaal
226,1
112,2
-
36,0
374,3
13
2009 Beleggingen - kort
32,3
-
3,8
121,0
157,1
Beleggingen - lang
208,9
163,1
-
-
372,0
241,2
163,1
3,8
121,0
529,1
Totaal
Communicatie
Informatie met betrekking tot de bedrijfstakeigen regelingen voor de bouwnijverheid wordt op diverse manieren verstrekt. Betrokkenen zijn in elk geval altijd in staat telefonisch contact te zoeken met de medewerkers van APG.
●
Internet
Het Tijdspaarfonds en het Scholingsfonds hebben hun eigen website. Deze zijn via een voorportaal voor alle bedrijfstakeigen regelingen te bereiken. Het adres van het portaal is: www.bter-bouw.nl.
●
BOUWpensioen & BTERpost
Zes keer per jaar ontvangen werkgevers een informatieblad. Door middel van dit informatieblad worden zij op de hoogte gehouden van veranderingen in de bedrijfstakeigen regelingen, de wijze van premieafdracht en andere belangrijke zaken. De kosten voor BOUWpensioen & BTERpost worden gezamenlijk door alle fondsen naar evenredigheid gedragen.
14
Tot medio 2013 heette dat informatieblad Cordares Post. Hierin werd zowel voor de bedrijfstakeigen regelingen als voor de pensioenregeling in de Bouwnijverheid gecommuniceerd. Per 1 juli 2013 is een aantal wijzigingen in werking getreden van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000. Sindsdien is het niet langer toegestaan namens bpfBOUW te communiceren onder het logo van het administratiekantoor. De naam en het logo van de administrateur worden niet meer gebruikt. Het informatieblad heet nu BOUWpensioen & BTERpost.
●
Jaarboek
Elk jaar ontvangen werkgevers het jaarboek (pensioen- en bedrijfstakeigen regelingen). In het jaarboek staat praktische informatie over de bedrijfstakeigen regelingen en de uitvoering ervan. Het jaarboek biedt bovendien contactinformatie aan van relevante instellingen.
●
Administratienet
Op de website www.administratienet.nl vinden werkgevers relevante informatie over de afdracht van de bijdragen voor de bedrijfstakeigen regelingen. Werkgevers kunnen via de website ook loon- en premiegegevens doorgeven. De website biedt verschillende instrumenten aan om de werkgever daarbij te helpen. Zo is er een rekenmodule te vinden, worden aanlevermethodes voorgesteld en worden er handleidingen verstrekt die werkgevers kunnen gebruiken om de gegevens correct door te geven. Administratienet publiceert ook actuele nieuwsfeiten.
●
Werknemers- en werkgeversconsulenten
Werkgevers- en werknemersorganisaties hebben een cruciale taak in de informatievoorziening. Zij informeren belanghebben den veelal mondeling. De werknemersorganisaties hebben een taak bij de tussentijdse opnames van TSF-tegoeden en verzorgen voor het Aanvullingsfonds de intake van een aantal regelingen.
Jaarverslag over boekjaar
2013
Inhoudsopgave
● 16
Jaarverslag 2013
Voorwoord Bestuur Doelstelling van het fonds Kerncijfers Bijdragebeleid Uitvoering Saldo en beleggingen Communicatie
●
Jaarrekening 2013
Balans per 31 december 2013 Staat van baten en lasten over 2013 Kasstroomoverzicht over 2013 Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling Toelichting op de balans per 31 december 2013 Toelichting op de staat van baten en lasten over 2013
●
17 18 19 21 22 23 25 27
30 31 32 33 35 38
Overige gegevens
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Statutaire bestemming van het saldo van baten en lasten
39 39
Voorwoord Sparen voor het geschikte moment
Binnen het Tijdspaarfonds bouwt de werknemer in de bouwnijverheid een persoonlijk tegoed op om vrije dagen en vakantietijd te financieren. De werknemer heeft zelf de regie over het geld dat hij opbouwt. Daarin blijft de bouwnijverheid uniek: werknemers kunnen op elk gewenst moment hun vakantiegeld opnemen. Zij kunnen echter ook besluiten om het geld niet op te nemen en zo een eigen spaarpot op te bouwen. De regeling maakt het werknemers mogelijk om de opgebouwde tegoeden in te zetten op een moment dat zij zelf kiezen.
Deze keuzevrijheid is een belangrijke bouwsteen van het Tijdspaarfonds en wordt nog altijd erg gewaardeerd. De werknemer is daarbij zelf verantwoordelijk voor een verstandig beheer van zijn spaartegoed.
Het bestuur van de Stichting Tijdspaarfonds voor de Bouwnijverheid is onderdeel van het cluster van besturen bedrijfstakeigen regelingen (clusterbestuur BTER).
17
Bestuur
18
De Stichting Tijdspaarfonds voor de Bouwnijverheid is gevestigd te Harderwijk. Het bestuur van de stichting is paritair samengesteld uit vijf werkgevers- en vijf werknemersleden; vijf zijn benoemd door Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven, drie door FNV Bouw en twee door CNV Vakmensen.
Werkgeversbestuursleden (namens Bouwend Nederland) W. Ketting, fungerend voorzitter A.W.J. Borst G.C.J.J. Peek N.J. van Til G. Werkhoven
Werknemersbestuursleden Mw. M.B. van Veldhuizen, voorzitter (namens FNV Bouw) J.G. Crombeen (namens FNV Bouw) G. Lokhorst (namens CNV Vakmensen) Mw. S.H. ter Maat (namens FNV Bouw)1 H.A. van der Spek (namens CNV Vakmensen)2
1
Mevrouw Ter Maat is per 1 april 2013 toegetreden tot het bestuur. Zij is de per 20 september 2012 afgetreden heer Kerstens opgevolgd.
2
De heer Van der Spek is per 1 mei 2013 toegetreden tot het bestuur. Hij is de per 1 januari 2013 afgetreden heer Van Wijngaarden opgevolgd.
Doelstelling van het fonds
De Stichting Tijdspaarfonds voor de Bouwnijverheid bestaat sinds 1 januari 2006. Het Tijdspaarfonds verschaft de werknemer een vergoeding wegens: • de wettelijke 8 procent vakantietoeslag; • loonderving bij bovenwettelijke vakantiedagen; • loonderving voor een aantal van de roostervrije dagen; • loonderving bij kort verzuim; • loonderving bij discontinuïteit in de bedrijfsvoering (sinds 2012); • eventuele andere daarmee verband houdende situaties. Het Tijdspaarfonds biedt de werknemer individuele keuzes voor de opbouw van extra tegoeden. Steeds in de maand mei wordt het opgebouwde saldo van de werknemer op zijn betaalrekening overgemaakt. Tussentijdse opnames zijn onbeperkt mogelijk. De enige voorwaarde hiervoor is dat de werknemer geen hogere bedragen opneemt dan zijn saldo toelaat.
●
Voor een bouwplaatswerknemer van 55 jaar of ouder die gebruik maakt van de regeling van een vierdaagse werkweek als bedoeld in artikel 26a van de CAO voor de Bouwnijverheid worden alleen de geldswaarden van de vakantietoeslag en de drie kortverzuimdagen verplicht gestort. Alle verlof- en roostervrije dagen zijn namelijk nodig om de vierdaagse werkweek te kunnen realiseren.
Werking van het Tijdspaarfonds
De werkgever betaalt aan het Tijdspaarfonds een bedrag dat bestemd is voor de wettelijke 8 procent vakantietoeslag en voor een aantal vrije dagen. Voor alle bouwplaatswerknemers is deelname aan het Tijdspaarfonds verplicht. Een UTAwerknemer kan op vrijwillige basis deelnemen. In dat geval moet de werkgever daaraan zijn medewerking verlenen. Na iedere loonperiode van vier weken of een maand betaalt de werkgever aan het Tijdspaarfonds een bedrag voor de geldswaarde van de vakantietoeslag en een bedrag voor de geldswaarde van de verlof- en verzuimdagen. In het volgende overzicht is dit schematisch weergegeven.
Vergoeding
Bouwplaatswerknemer
UTAwerknemer
Ja
Ja
• Bovenwettelijke verlofdagen
*5
**5
• Roostervrije dagen
10
5
• Kortverzuimdagen
3
3
Eventuele extra stortingen
Ja
Ja
Optioneel DO&R
Ja
Nee
8 procent wettelijke vakantietoeslag
Het Tijdspaarfonds administreert de bedragen voor de vakantie toeslag en de verlof- en verzuimdagen apart. Als de werknemer het werk verzuimt voor de uren of dagen zoals hiervoor vermeld, hoeft de werkgever voor die niet-gewerkte tijd geen loon te betalen. Daarvoor heeft die werkgever immers al betaald aan het Tijdspaarfonds. De werknemer kan zijn tegoeden uit het Tijdspaarfonds op aanvraag opnemen wanneer dat hem het beste uitkomt. Dat geldt zowel voor de geldswaarde van de vakantietoeslag als die voor de verlof- en verzuimdagen. Het saldo wordt steeds in mei overgemaakt op de bankrekening van de werknemer zonder dat hij daarvoor een aanvraag hoeft te doen.
Verlof- en verzuimdagen (aantal)
●
Keuzemogelijkheden
De werknemer heeft met het Tijdspaarfonds een aantal keuze mogelijkheden bij het vaststellen van zijn arbeidsvoorwaarden. De werknemer heeft daardoor ook een grote verantwoordelijk heid. Iedere keuze heeft immers gevolgen. De werknemer kan met zijn werkgever individuele afspraken maken over de keuzemogelijkheden van de inleg. Voor zover dat praktisch mogelijk is, kunnen afspraken naar behoefte steeds herzien worden. De gemaakte keuzes gelden slechts zolang de werknemer dat wenst; tijdig herroepen of aanpassen van keuzes is altijd mogelijk per eerstvolgende loonperiode en in overleg met de werkgever. Het Tijdspaarfonds kent de volgende individuele keuze mogelijkheden:
Extra stortingen De deelnemer kan met instemming van de werkgever ook de geldswaarde van andere inkomensbestanddelen op zijn individuele tijdspaarrekening laten storten. Dit zijn bijvoorbeeld: • overige verlof- en/of roostervrije dagen; • verlof- en/of roostervrije dagen die aan het eind van het jaar niet zijn opgenomen; • reisuren en/of de chauffeurstoeslag.
* Voor werknemers tot 18 jaar wordt de geldswaarde van 9 bovenwettelijke dagen gestort.
Vrij beschikken over saldo
** Voor werknemers (UTA) tot 18 jaar wordt de geldswaarde van 7 bovenwettelijke dagen
De werknemer kan steeds vrij beschikken over zowel de gestorte bedragen voor de vakantietoeslag als over de bedragen voor
gestort.
19
20
verlof- en verzuimdagen. Het maakt niet uit of en wanneer er daadwerkelijk verlof is opgenomen of dat er sprake is geweest van verzuimdagen. De werknemer wordt geacht zijn tegoed voor Discontinuïteit Overwerk en Reisuren alleen op te nemen ter compensatie van de opname-uren die door de werkgever worden ingezet.
Flexibele afdracht De deelnemer kan in een kalenderjaar minder verlofdagen en/of roostervrije dagen opnemen dan waarvoor afdracht van dagen heeft plaatsgehad. In dat geval kan hij kiezen voor verlaging van de afdracht in het volgende kalenderjaar met het aantal minder opgenomen dagen. De geldswaarde van dat aantal dagen kan onder voorwaarden worden gebruikt voor een storting in een levensloopregeling3.
Gedeeltelijke storting De deelnemer kan ook kiezen voor een gedeeltelijke storting. In dat geval wordt niet 100 procent maar 55 procent van het per loonbetalingsperiode vastgestelde bedrag afgedragen aan het Tijdspaarfonds. De deelnemer ontvangt het bedrag (= 45 procent van het vastgestelde bedrag) dat niet in het Tijdspaarfonds wordt gestort bij de uitbetaling van het loon. Het nettoloon is dus hoger; de afdracht aan het Tijdspaarfonds wordt met hetzelfde bedrag verlaagd. Per saldo is het totale nettojaarloon van de deelnemer bij de gedeeltelijke storting dus precies gelijk aan de 100 procentvariant. Een uitzondering is de storting inzake Discontinuïteit Overwerk en Reisuren. Die storting betreft altijd de gedeeltelijke storting, dus 55 procent.
●V erplicht
overwerk bouwplaatswerknemers ‘Discontinuïteit Overwerk en Reisuren’
In 2012 hebben partijen bij de CAO voor de Bouwnijverheid een akkoord gesloten over verplicht overwerk voor bouwplaats werknemers. Deze werknemers van 18 jaar of ouder met een volledig dienstverband kunnen, ten behoeve van de opvang van discontinuïteit in de bedrijfsvoering, worden verplicht 80 opname-uren per kalenderjaar op te bouwen door middel van verplicht overwerk. Om de 80 opname-uren te realiseren, kunnen werknemers naast overwerkuren ook reisuren aanwenden. De geldswaarde van deze 80 opname-uren wordt door de werkgever aan het Tijdspaarfonds overgemaakt. Dit gebeurt per loonbetalingsperiode waarin het overwerk plaatshad. De wettelijke voorwaarden voor de levensloopregeling zijn per 1 januari 2012 gewijzigd.
3
Deze afdracht staat los van de reguliere afdracht voor de looncomponenten vakantietoeslag en vakantiedagen. In het Tijdspaarfonds is in geval van deze overwerkregeling voor het eerst vanaf september 2012 een derde spaarsaldo ontstaan onder de noemer ‘Discontinuïteit Overwerk en Reisuren’, afgekort DO&R. Gelijktijdig met de storting van de waarde van de overwerk- en reisuren op de Tijdspaarfondsrekening, wordt over de opname-uren die hier tegenover staan 8% vakantietoeslag van het vast overeengekomen loon berekend en gestort naar het Tijdspaarfonds. De storting DO&R betreft de gedeeltelijke storting en is dus 55% van de brutowaarde. Inhouding van loonheffingen vindt plaats bij storting. In perioden dat minder werk beschikbaar is zal de werkgever de werknemer vrijaf geven uit het saldo van de 80 opname-uren in eenheden van volle werkdagen. De werkgever is over die vrije dagen geen loon verschuldigd doordat voor deze dagen het loon al betaald is aan het Tijdspaarfonds in de perioden van overwerk. De werknemer wordt geacht zijn DO&R-tegoed in het Tijdspaarfonds slechts op te nemen ter compensatie van de opname-uren die door de werkgever worden ingezet. De werknemer kan voor deze vrije dagen tussentijds bedragen opnemen uit zijn DO&R-saldo via de werknemersorganisatie. Als de werknemer geen gebruikmaakt van de mogelijkheid tot tussentijdse geldopnames, zal het Tijdspaarfonds het spaarsaldo-DO&R op de eerste werkdag na 1 april van ieder kalenderjaar ambtshalve overmaken op de tegenrekening van de werknemer. Alle communicatie-uitingen over de werking van het Tijdspaarfonds zijn uitgebreid met de component spaarsaldo DO&R. Dat zijn: • Welkomstbrief aan de werknemer na 1e storting Tijdspaarfondstegoed; • Website; werkgevers- en werknemerspagina’s (rekenvoorbeelden, veelgestelde vragen); • Saldo-overzichten van de werknemer.
Kerncijfers
2013
2012
2011
2010
2009
7.785
8.598
9.489
9.868
10.435
74.238
88.448
99.844
106.063
114.654
271,5
317,8
353,8
371,4
398,3
1,2
0,5
-
-
-
301,7
343,5
364,8
383,4
415,6
Betaalde bedragen DO&R (in miljoenen euro’s)
0,7
-
-
-
-
Administratiekosten (in miljoenen euro’s)
3,0
3,2
2,9
3,1
3,0
Rendement beleggingen (in miljoenen euro’s)
6,0
4,4
12,6
4,1
6,9
(Bedragen in miljoenen euro’s)
21 Aantal werkgevers ultimo verslagjaar Aantal deelnemers ultimo verslagjaar4 Ontvangen bedragen (in miljoenen euro’s) Ontvangen bedragen DO&R (in miljoenen euro’s) Betaalde bedragen (in miljoenen euro’s)
Dit betreft het aantal deelnemers ultimo verslagjaar met een positief saldo.
4
Bijdragebeleid
22
Werkgevers betalen voor de opbouw van de aanspraken de bijdrage aan het Tijdspaarfonds. Op deze bijdrage zit geen opslag voor het dekken van de uitvoeringskosten van de regeling.
In de onderstaande tabel staat vermeld hoeveel het fonds per kalenderjaar aan bijdragen heeft ontvangen wat betreft DO&R.
Rechtjaar
In de volgende tabel staat vermeld hoeveel het fonds per rechtjaar aan bijdragen heeft ontvangen. Een rechtjaar loopt van de maand mei in een betreffend jaar tot de maand mei van het daaropvolgende jaar.
Rechtjaar
Ontvangen bedrag (in miljoenen euro’s)
mei 2009 tot en met mei 2010
378
mei 2010 tot en met mei 2011
390
mei 2011 tot en met mei 2012
349
mei 2012 tot en met mei 2013
307
mei 2013 tot en met mei 2014
257
In de volgende tabel staat vermeld hoeveel het fonds per rechtjaar aan bijdragen heeft ontvangen wat betreft Discontinuïteit Overwerk & Reisuren (DO&R).
Rechtjaar
Ontvangen bedrag (in miljoenen euro’s)
oktober 2012 tot en met maart 2013
0,6
april 2013 tot en met maart 2014
1,2
In de onderstaande tabel staat vermeld hoeveel het fonds per kalenderjaar aan bijdragen heeft ontvangen.
Rechtjaar
2009
Ontvangen bedrag (in miljoenen euro’s)
398
2010
371
2011
354
2012
318
2013
272
Ontvangen bedrag (in miljoenen euro’s)
2012
0,5
2013
1,2
Uit vorenstaande tabellen blijkt dat al een aantal jaren op rij ieder jaar minder wordt afgedragen aan het Tijdspaarfonds. Dat illustreert dat het aantal bouwplaatswerknemers met een dienstverband onder de CAO voor de Bouwnijverheid ook al een aantal jaren op rij steeds minder is geworden.
Uitvoering
●T ussentijdse
opnames bouwplaatswerknemers
De werknemer kan steeds vrij beschikken over zowel de gestorte bedragen voor de vakantietoeslag als over de bedragen voor verlof- en verzuimdagen. Het maakt niet uit of en hoeveel verlof is opgenomen of dat er sprake is geweest van verzuimdagen. Aanvragen voor tussentijdse opnames van bouwplaatspersoneel lopen via de werknemersorganisaties FNV Bouw of CNV Vakmensen. De deelnemer kan via het private deel van de website van het fonds een zogeheten vakbonds consulent kiezen. Zijn aanvraag voor een tussentijdse opname wordt dan door die betreffende vakbondsconsulent behandeld. Als er sprake is van opbouw Discontinuïteit Overwerk & Reisuren (DO&R) zal de werkgever de werknemer vrijaf geven in perioden dat er minder werk beschikbaar is. De werkgever is over die vrije dagen geen loon verschuldigd doordat voor deze dagen het loon al betaald is aan het Tijdspaarfonds in de perioden van overwerk. De werknemer wordt geacht zijn DO&R-tegoed in het Tijdspaarfonds slechts op te nemen ter compensatie van de opname-uren die door de werkgever zijn ingezet. De werknemer kan bedragen opnemen uit zijn DO&Rsaldo via de werknemersorganisatie.
●T ussentijdse
opnames UTA-werknemers
UTA-werknemers, die op vrijwillige basis deelnemen aan het Tijdspaarfonds, kunnen via het private deel van de website van het Tijdspaarfonds opdrachten voor tussentijdse opnames geven.
●A prilbetaling
Als de werknemer geen of geen volledig gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot tussentijdse geldopnames spaarsaldo DO&R, zal het Tijdspaarfonds het dan aanwezige DO&R-saldo op de eerste werkdag na 1 april van ieder kalenderjaar ambtshalve overmaken op de tegenrekening van de werknemer.
●M eibetaling
Tenzij de werknemer anders aangeeft, wordt jaarlijks in de maand mei het totale saldo aan vakantietoeslag en verlof- en verzuimdagen uitgekeerd dat op dat moment op de rekening in het Tijdspaarfonds staat.
●C ontrole
op juiste en tijdige afdrachten
De werkgever dient binnen veertien dagen na afloop van elke loonbetalingsperiode van vier weken of een maand de bijdragen aan het Tijdspaarfonds te betalen. Op elke loonstrook van de werknemer staat vermeld welke bedragen aan het Tijdspaarfonds zijn betaald en op welke loonperiode die betaling betrekking heeft. De werknemer kan met zijn saldo-overzichten van het Tijdspaarfonds en zijn loonstroken controleren of de betalingen tijdig en volledig zijn gedaan. Saldo-overzichten worden ieder kwartaal per post toegezonden aan de deelnemers als in dat kwartaal een saldowijziging heeft plaatsgehad. Op de private pagina’s van de website van het Tijdspaarfonds kan de werknemer tussentijds de meest actuele saldi raadplegen.
●C orrecties
op foute betalingen
De werkgever is verantwoordelijk voor tijdige en juiste betaling. Toch komt het voor dat een onjuiste betaling is gedaan. Om de rechten van de werknemers te beschermen, ontbreekt de mogelijkheid voor een werkgever om een betaling ongedaan te maken. Als de werkgever een (veel) te hoge storting heeft gedaan, doet hij daarom vaak een beroep op de administratie van het fonds om een correctie uit te voeren. Alleen in uitzonderlijke gevallen wordt op verzoek van een werkgever een (veel) te hoge betaling teruggestort. Dat is alleen aan de orde als van de werkgever redelijkerwijs niet gevraagd kan worden zijn fout binnen redelijke termijn zelf te herstellen met toekomstige verplichtingen aan het Tijdspaarfonds. In voorkomende gevallen wordt het ten onrechte afgedragen bedrag in zijn geheel aan de werkgever teruggestort, waarna de werkgever alsnog de juiste betaling kan doen. Als de werknemer tussentijds zijn (te hoge) saldo heeft opgenomen, of als ambtshalve de uitbetaling in mei heeft plaatsgevonden, dan is terugstorting aan de werkgever niet meer mogelijk. De werkgever moet dan zelf bij de (ex-)werknemer een vordering instellen. Een onjuiste betaling hoeft overigens niet direct een probleem te zijn. De werkgever is zelf mogelijk ook in staat bij een volgende storting een correctie door te voeren. Dit betreft dan doorgaans relatief kleine financiële verschillen die bij het voortduren van het dienstverband (en dus bij nieuwe stortingen aan het Tijdspaarfonds) in korte tijd rechtgezet kunnen worden. Zo kan de werkgever bij een volgende storting zelf een correctie toepassen als hij een keer te veel heeft betaald. Bij een te lage betaling kan de werkgever tussentijds een aanvullende betaling doen of bij de eerstvolgende periodieke storting het tekort aanvullen.
23
● 24
Beslaglegging
De tegoeden die bij het Tijdspaarfonds zijn geregistreerd zijn nettoloonbedragen. Als een werknemer schulden heeft die niet tijdig worden afgelost, dan hebben schuldeisers de mogelijkheid beslag te laten leggen op de Tijdspaarfondstegoeden. De procedure daarvoor is dezelfde als bij loonbeslag die bij werk gevers wordt ingediend. Veelal wordt zowel loonbeslag als beslag bij het Tijdspaarfonds gelegd. In tegenstelling tot bij loonbeslag wordt bij het Tijdspaarfonds geen beslagvrije voet toegepast. In voorkomende gevallen blokkeert het Tijdspaarfonds de tegoeden van de werknemer tot het bedrag waarover beslag is gelegd. De geblokkeerde tegoeden worden aan de beslaglegger overgemaakt bij de uitbetaling in mei of zo veel eerder als de deelnemer heeft verzocht om tussentijdse opname. In 2013 zijn 98 nieuwe beslagleggingen geregistreerd. Het bedrag dat in 2013 aan de beslagleggers is overgemaakt bedraagt 387.152 euro. Dat is inclusief beslagen uit voorgaande jaren die doorlopen in 2013. In 2012 werden 109 nieuwe beslagleggingen geregistreerd en werd 366.901 euro aan de beslagleggers overgemaakt.
●
Fiscale aspecten
Als de werknemer een vrije dag opneemt als bedoeld in het Tijdspaarfonds, betaalt de werkgever over die dag geen loon. De werknemer heeft daarvoor immers een tegoed opgebouwd in het Tijdspaarfonds. Voor het toepassen van de vierweken- of maandtabel gedurende het hele jaar is met de Belastingdienst afgesproken dat een mogelijk tijdsverschil tussen betalen aan en uitbetaling door het fonds moet worden voorkomen. Een dergelijk tijdsverschil doet zich voor als de werkgever gedurende het hele jaar inhoudingen doet op de component vakantietoeslag, terwijl de gestorte bedragen slechts op één moment in een jaar (in mei) kunnen worden opgenomen. Daarom is met de Belastingdienst afgesproken dat ook vakantietoeslag uit het Tijdspaarfonds tussentijds kan worden opgenomen. De vierweken- of maandtabel kan dan worden toegepast. Verder is afgesproken dat de eerste achttien dagen dat de werkgever geen loon betaalt aan een werknemer niet te beschouwen zijn als onbetaalde verlofdagen in de zin van de wet. Deze achttien dagen worden immers via het Tijdspaarfonds aan de werknemer betaald. Omdat over de tegoeden geen rentevergoeding aan de werknemer wordt verstrekt, is het Tijdspaarfonds niet aangemerkt als een bancaire inrichting.
Saldo en beleggingen
Kredietfaciliteit (KF)
Vakantiedagen (VD)
Vakantietoeslag (VT)
25
450 400
Saldo (in miljoenen euro's)
350 300 250 200 150 100 50
In 2011 is gekozen voor een beleggingsconstructie bij Rabobank met een aankoopsom van 210 miljoen euro en een looptijd van vijf jaar. De beleggingsconstructie heeft een garantiewaarde van 200 miljoen euro op einde looptijd. Door deze beleggingsconstructie kan een beter rendement worden behaald dan het rendement op geldmarktbeleggingen. Door de jaarlijkse uitbetaling in mei is er tijdelijk een tekort aan gelden in het fonds. Daarom is aan de beleggingsconstructie een kredietfaciliteit gekoppeld. In de grafiek is tevens te zien in hoeverre de kredietfaciliteit ‘KF’ wordt aangesproken. Gekozen is voor deze beleggingsconstructie vanwege de mate van betrouwbaarheid, garanties, flexibiliteit, en een zo hoog mogelijk rendement. De belegging is op 15 december 2011 aangekocht en de benaming van de beleggingsconstructie van Rabobank is Equity Strategie Obligatie (RESO). De inleg van de RESO bestaat uit twee componenten. De vaste component is de inleg die wordt gebruikt om de terugbetalingen van de gegarandeerde coupons en aflossingen te garanderen. De variabele component is het gedeelte van de inleg dat gebruikt wordt om te beleggen.
4 r-1 ap
n14 ja
3
ok t-1 3
3
l-1 ju
r-1 ap
n13 ja
2
2
ok t-1 2
l-1 ju
r-1 ap
n12 ja
1 l-1 ju
In de grafiek hierboven is het verloop aangegeven van de door werkgevers voor werknemers aan het Tijdspaarfonds betaalde bedragen. ‘VD’ is het door het Tijdspaarfonds ontvangen equivalent in geld van de TSF-dagen. ‘VT’ is de ontvangen wettelijke vakantietoeslag van 8 procent.
ok t-1 1
1 r-1 ap
n11 ja
0
0
ok t-1 0
l-1 ju
r-1 ap
n10 ja
9 ok t-0 9
09
l-0 ju
rap
ja
n-
09
0
De belegging bestaat ultimo 2013 uit een vaste component van 165,1 miljoen euro waar niet mee belegd wordt en een variabele component van 50,5 miljoen euro waarmee belegd wordt in aandelen. Het rendement uit de belegging bestaat uit een vaste jaarlijkse rente van 3 miljoen euro, een extra coupon afhankelijk van goede resultaten van de belegging en ongerealiseerde koerswijzigingen indien de marktwaarde onder de kostprijs gedaald is. Het rendement uit de belegging wordt aangewend voor dekking van de administratiekosten. De belegging van het fonds is onderhevig aan de inherente risico’s die samenhangen met beleggen. Het beleggingsbeleid is gericht op het beperken van deze risico’s. Het belangrijkste risico van de belegging is het risico van koersdaling. Dit risico wordt ondervangen door de garantie dat voor de belegging op einde looptijd 200 miljoen euro uitgekeerd wordt, en doordat met slechts een deel (de variabele component) van de belegging echt belegd wordt. Hierdoor is het maximale risico beperkt tot 10 miljoen euro. Door de belegging kunnen de middelen van het fonds niet gebruikt worden voor de uitkeringen. Dit risico is ondervangen doordat met Rabobank een kredietfaciliteit afgesloten is waardoor op het moment van de meibetaling voldoende liquide middelen aanwezig zijn. Een onderdeel van de kredietfaciliteit is een aflossingsver plichting op de faciliteit van 120 miljoen euro per zes maanden voortschrijdend. Sinds enige jaren lopen de in het fonds gestorte
26
bedragen terug (zie de lagere pieken in de figuur) door het lagere aantal werknemers in de sector. Hierdoor is het voor het Tijdspaarfonds moeilijker de aflossingsverplichting na te komen. Het clusterbestuur is hierover in overleg getreden met Rabobank en er is een nieuwe aflossingsverplichting van 90 miljoen euro per zes maanden voortschrijdend overeengekomen.
●
Begroting
Het bestuur stelt jaarlijks een begroting op om de kosten van het fonds te monitoren. Deze begroting wordt niet gebruikt om de fondsactiviteiten gedurende het jaar te sturen. Derhalve is in het jaarverslag geen begroting opgenomen.
Communicatie
●S tartbrief
●K euze
Zodra van een werkgever een eerste betaling aan het Tijdspaarfonds voor een deelnemer is ontvangen, krijgt de deelnemer een startbrief. In die brief staat onder meer: • algemene informatie over het Tijdspaarfonds; • algemene informatie over de website van het Tijdspaarfonds; • de toegangscode voor het private deel van de website met ‘eigen’ informatie; • informatie over de keuze van een vakbondsconsulent voor tussentijdse opnames van tegoeden.
Het bestuur heeft geconstateerd dat niet alle deelnemers een vakbondsconsulent hebben gekozen. Daarom is besloten de werknemers in een aparte brief te informeren over de rol van de vakbondsconsulent in het Tijdspaarfonds. Steeds per kalenderkwartaal worden nieuwe deelnemers aangeschreven die in dat kwartaal nog geen keuze voor een vakbondsconsulent hebben gemaakt. Als men na afloop van het kalenderjaar dan nog steeds geen keuze heeft gemaakt, volgt nogmaals een schriftelijk advies om alsnog een keuze te maken. Vervolgens wordt aan het einde van elk kalenderjaar bezien welke werknemers nog steeds geen keuze hebben gemaakt voor een vakbondsconsulent. Die werknemers worden opnieuw – en zo nodig ieder jaar – per brief geïnformeerd.
●T ijdsparenbouw.nl
Het Tijdspaarfonds heeft een eigen website: www.tijdspaarfondsbouw.nl. Met behulp van deze website kan het Tijdspaarfonds actuele informatie verstrekken. Het bestuur van het Tijdspaarfonds vindt het belangrijk dat de werknemer snel informatie kan krijgen over zijn tegoeden en de wijzigingen daarin. Voor actuele saldo-informatie biedt het internet daarvoor uitkomst doordat deze informatie altijd (24/7) beschikbaar is. De website bestaat uit een publiek deel en een privaat deel. Het publieke deel is voor iedereen toegankelijk en geeft algemene informatie over de tijdspaarregeling. Het private deel is bestemd voor de individuele deelnemer aan het Tijdspaarfonds en is alleen toegankelijk via een persoonlijke toegangscode. De deelnemer ontvangt die toegangscode nadat de eerste betaling in het Tijdspaarfonds door zijn werkgever is ontvangen. Het private deel biedt de werknemer onder meer een actueel overzicht van zijn saldo, de mutaties (betalingen en opnames) en de mogelijkheid een vakbondsconsulent van de werknemersorganisaties te kiezen. Via de vakbondsconsulent kunnen tussentijds bedragen opgenomen worden uit het tegoed. Sinds 2008 bestaat er voor de aparte websites van de diverse bedrijfstakeigen regelingen één internetportaal. Het adres van deze website is: www.bter-bouw.nl. Vanuit dit portaal is de website van het Tijdspaarfonds direct te benaderen.
●S aldo-overzichten
Ieder kalenderkwartaal ontvangt de werknemer per post een saldo-overzicht met de bij- en afschrijvingen die sinds het vorige saldo-overzicht hebben plaatsgevonden. Met beknopte teksten op dit overzicht wordt de werknemer gewezen op algemene en actuele ontwikkelingen rond het Tijdspaarfonds.
vakbondsconsulent
Om die reden zijn eind 2013 652 deelnemers aangeschreven. In 2012 waren dat 2.765 deelnemers. De werknemersorganisaties worden door het Tijdspaarfonds ieder kwartaal geïnformeerd welke werknemers in dat kwartaal voor welke vakbondsconsulent hebben gekozen. De werknemersorganisaties kunnen deelnemers zo rechtstreeks benaderen en informeren over hun dienstverlening.
27
28
Jaarrekening
2013
29
Balans per 31 december 2013 (Na resultaatbestemming, bedragen in duizenden euro’s)
(Bedragen Activa in miljoenen euro’s)
2013
2012
30 194.688
206.230
Vorderingen en overlopende activa (2)
Beleggingen (1)
2.776
2.696
Liquide middelen (3)
7.434
3.107
204.898
212.033
2013
2012
Totaal activa
(Bedragen Passiva in miljoenen euro’s)
Beschikbaar saldo van baten en lasten (4)
21.340
18.501
Spaarrekening (5)
151.619
181.315
Nog te verwerken bedragen Tijdspaarfonds (6) Overige schulden en overlopende passiva (7) Totaal passiva
2.905
3.617
29.034
8.600
204.898
212.033
Staat van baten en lasten over 2013 (Bedragen in duizenden euro’s)
(Bedragen Baten in miljoenen euro’s)
2013
2012
5.976
4.392
118
5
6.094
4.397
(Bedragen Lasten in miljoenen euro’s)
2013
2012
Administratiekosten (10)
3.035
3.246
220
324
Totaal van de lasten
3.255
3.570
Saldo baten en lasten
2.839
827
31 Beleggingsopbrengsten (8) Overige baten (9) Totaal van de baten
Overige lasten (11)
Kasstroomoverzicht over 2013 (Bedragen in duizenden euro’s)
2013
(Bedragen in miljoenen euro’s)
2012
32 Kasstroom uit tijdspaarfondsactiviteiten Administratiekosten
./.
Ingelegde gelden
./.
3.138
3.314 318.257
272.678
Uitbetaalde gelden
./.
302.374
Nog te verwerken bedragen Tijdspaarfonds
./.
215
2.225
20.000
8.000
Leningen Aanvullingsfonds Bouw Overige ontvangsten en betalingen
./.
./.
./.
92
Kasstroom uit tijdspaarfondsactiviteiten
./.
343.508
355 ./.
18.695
17.468
./.
8.031
4.327
./.
26.726
13.141
Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Mutaties beleggingen Directe beleggingsopbrengsten Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Mutatie liquide middelen Liquide middelen primo periode
./.
14.550
9.098 1.067
2.918
29.833
3.107
Mutatie liquide middelen
4.327
Liquide middelen ultimo periode
7.434
./.
26.726 3.107
Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling
●
Algemeen
Stichting Tijdspaarfonds voor de Bouwnijverheid verschaft aan werknemers die deelnemen aan de CAO voor de Bouwnijverheid een vergoeding wegens loonderving bij vakantiedagen en algemeen erkende feestdagen en daarmee gelijk te stellen dagen, de vakantietoeslag, alsmede eventuele andere daarmee verband houdende uitkeringen. De regeling van de Stichting Tijdspaarfonds voor de Bouwnijverheid is vanaf 1 januari 2006 in werking getreden. Statutair heeft op 14 november 2006 de oprichting plaatsgevonden. De regeling ‘’Discontinuïteit Overwerk en Reisuren”, afgekort DO&R-regeling, is ten behoeve van de opvang van discontinuïteit in de bedrijfsvoering door verplicht overwerk voor bouwplaatswerknemers. De regeling is vanaf 1 september 2012 in werking getreden. De verantwoording betreft de tijdspaarregeling en de DO&R-regeling van Stichting Tijdspaarfonds voor de Bouwnijverheid welke bij contract is opgedragen aan APG.
uit het aanhouden van deze belegging, waaronder interest en gerelateerde kosten, worden in de staat van baten en lasten verwerkt. De ongerealiseerde waardeontwikkeling wordt rechtstreeks in de staat van baten en lasten verantwoord. De gerealiseerde waardeontwikkeling bij verkoop of bij einde looptijd wordt rechtstreeks in de staat van baten en lasten verantwoord. De reële waarde is bepaald met behulp van beschikbare marktinformatie.
Vorderingen en overlopende activa De waardering vindt plaats tegen nominale waarde.
Liquide middelen De liquide middelen worden gewaardeerd tegen nominale waarde.
Spaarrekening Dit betreft het saldo van ingelegde en uitbetaalde gelden van het Tijdspaarfonds voor de vakantiedagen en vakantietoeslag en van de DO&R-regeling. De tegoeden op de spaarrekening worden in mei, respectievelijk in april, uitbetaald of kunnen door de deelnemers tussentijds worden opgenomen.
Overige schulden en overlopende passiva Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar. De jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de Richtlijn voor de jaarverslaggeving 640 ‘Organisaties zonder winststreven’.
De overige schulden en overlopende passiva worden gewaardeerd tegen nominale waarde.
●
Resultaatbepaling
Algemeen ●
Waardering van activa en passiva
Algemeen Een actief wordt in de balans opgenomen als het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het fonds zullen vloeien en de waarde van het actief betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen als het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Beleggingen Rabo Equity Strategie Obligatie (RESO) De Rabo Equity Strategie Obligatie wordt opgenomen tegen reële waarde vermeerderd met de direct daaraan toe te rekenen transactiekosten. De Rabo Equity Strategie Obligatie wordt tot het einde van de looptijd aangehouden. Baten en lasten die direct voortvloeien
Baten en lasten worden toegerekend aan de periode waarop zij betrekking hebben. Baten worden in de staat van baten en lasten opgenomen als een vermeerdering van het economisch potentieel heeft plaatsgevonden, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting en de omvang daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt als een vermindering van het economisch potentieel heeft plaatsgevonden, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting en de omvang daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld.
Beleggingsopbrengsten De beleggingsopbrengsten bestaan uit directe beleggingsopbrengsten en indirecte beleggingsopbrengsten. Onder de directe beleggingsopbrengsten wordt de interest uit de belegging verantwoord. De indirecte beleggingsopbrengsten betreffen zowel gerealiseerde als ongerealiseerde waardeontwikkelingen.
33
34
Voor het beheer van de Rabo Equity Strategie Obligatie wordt een management fee in rekening gebracht. De betaalde management fee wordt verwerkt in de indirecte beleggingsopbrengsten van de Rabo Equity Strategie Obligatie.
Administratiekosten De administratiekosten worden toegerekend aan de periode waarop het door APG in rekening gebrachte bedrag betrekking heeft.
●
Kasstroomoverzicht
Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de directe methode.
Toelichting op de balans per 31 december 2013 (Bedragen in duizenden euro’s, tenzij anders vermeld)
●
Activa
1. Beleggingen Per 15 december 2011 is de Rabo Equity Strategie Obligatie (RESO) aangeschaft. De garantiewaarde van de RESO wordt na afloop van de gehele looptijd gegarandeerd (15 december 2016) en bedraagt 200 miljoen euro. De RESO is een gestructureerde obligatie met een aantal bijzondere kenmerken. Het beheer van de RESO vindt plaats door de Rabobank. Door middel van financiële instrumenten worden posities ingenomen in Europese aandelen. Het doel van de RESO is het innemen van langetermijnposities op een leveraged basis om een positief rendement te behalen. De strategie van de variabele component is om een langetermijnpositie in te nemen in Europese aandelen. De inleg van de RESO bestaat uit twee componenten. Het zero coupon deposito, de vaste component ad 165.062 duizend euro (2012: 189.752 duizend euro), is de inleg die wordt gebruikt om de terugbetalingen van de gegarandeerde coupons en aflossingen te garanderen. De buffer, de variabele component ad 50.536 duizend euro (2012: 22.839 duizend euro), is het gedeelte van de inleg dat gebruikt wordt om in de strategie te beleggen. Onder de beleggingen bevindt zich een kredietfaciliteit in de vorm van een bankrekening. Ultimo 2013 bedraagt het saldo ./. 20.910 duizend euro (2012: ./. 6.361 duizend euro). De kredietfaciliteit is gekoppeld aan de gestructureerde obligatie Rabo Equity Strategie Obligatie (RESO). Betalingen vanaf deze bankrekening mogen alleen gedaan worden voor uitkeringen in het kader van de TSF-regeling. Het totaal van de post beleggingen ad 194.688 duizend euro (2012: 206.230 duizend euro) bestaat uit de waarde van de RESO ad 215.598 duizend euro (2012: 212.591 duizend euro) en de kredietfaciliteit ad ./. 20.910 duizend euro (2012: ./. 6.361 duizend euro).
2. Vorderingen en overlopende activa Dit betreft een vooruitbetaald bedrag, inzake een liquiditeitsbuffer, aan het Technisch Bureau voor de Bouwnijverheid 430 (2012: 430), opgebouwde interest op de RESO 2.283 (2012: 2.215), rente rekening courant 2 (2012: 20), nog te ontvangen afrekening administratiekosten 20 (2012:0) en een te vorderen bedrag op deelnemers 41 (2012: 31).
3. Liquide middelen De liquide middelen ultimo 2013 zijn het eigendom van de stichting. Liquide middelen betreffen de saldi van de bankrekeningen van het fonds. De liquide middelen zijn dagelijks opvraagbaar.
35
● 36
Passiva
4. Beschikbaar saldo van baten en lasten Dit betreft het cumulatieve saldo van baten en lasten. Het verloop is als volgt: 2013
2012
Beschikbaar saldo van baten en lasten aan het begin van het jaar
18.501
17.674
Saldo volgens de staat van baten en lasten
2.839
827
21.340
18.501
2013
2012
150.643
180.818
976
497
151.619
181.315
2013
2012
Stand aan het begin van het jaar
180.818
206.566
Bij: Aangeleverd
271.476
317.754
Beschikbaar saldo van baten en lasten aan het eind van het jaar
Het beschikbaar saldo van baten en lasten is vrij besteedbaar.
5. Spaarrekening Dit betreft het saldo van ingelegde en uitbetaalde gelden van het Tijdspaarfonds. De tegoeden op de spaarrekening worden in mei uitbetaald of kunnen door de deelnemers tussentijds worden opgenomen. Vanaf 1 september 2012 geldt de DO&R-regeling. Deze tegoeden op de spaarrekening worden in april uitbetaald of kunnen door de deelnemers tussentijds worden opgenomen.
Spaarrekeningen totaal
Tijdspaarregeling DO&R-regeling Stand aan het einde van het jaar
Verloop spaarrekening Tijdsspaarregeling
Af: Uitbetaald: - Vakantietoeslag - Roostervrije dagen - Bovenwettelijke vakantiedagen - Kortverzuim Stand aan het einde van het jaar
168.200
191.568
74.139
84.408
37.070
42.204
22.242
25.322
150.643
180.818
Verloop spaarrekening DO&R 2013
Stand aan het begin van het jaar
2012
497
-
1.202
503
Af: Uitbetaald
723
6
Stand aan het einde van het jaar
976
497
Bij: Aangeleverd
6. Nog te verwerken bedragen Tijdspaarfonds Dit saldo betreft de gelden die door de werkgevers zijn gestort, maar nog verwerkt moeten worden.
7. Overige schulden en overlopende passiva Deze post bestaat uit een in mei 2012 verstrekte lening door Stichting Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid van 31 miljoen euro (looptijd tot en met 1 januari 2014, rente 2 weeks-Euribor), waarvan ultimo 2013 een nog terug te betalen bedrag resteert van 8 miljoen euro (2012: 8 miljoen euro), een in mei 2013 verstrekte lening door Stichting Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid van 20 miljoen euro (looptijd tot en met 1 mei 2014, rente 2 weeks-Euribor), te betalen administratie kosten 205 (2012: 239), te betalen aan deelnemers Tijdspaarfonds 650 (2012: 153), te betalen kosten Technisch Bureau Bouwnijverheid 101 (2012: 150), te betalen accountantskosten 22 (2012: 22), en te betalen rente en bankkosten 56 (2012: 36).
Niet in de balans opgenomen verplichtingen Het fonds bezit in het kader van de beleggingsconstructie met de Rabobank een kredietfaciliteit. Deze kredietfaciliteit bevatte tot en met september 2013 een stortingsverplichting van 120 miljoen euro voor elke voortschrijdende periode van zes aaneengesloten kalendermaanden. De stortingsverplichting is in overleg met de Rabobank bijgesteld naar 90 miljoen euro voor elke voortschrijdende periode van zes aaneengesloten kalendermaanden.
37
Toelichting op de staat van baten en lasten over 2013 (Bedragen in duizenden euro’s, tenzij anders vermeld)
● 38
Baten
8. Beleggingsopbrengsten De post directe beleggingsopbrengsten bestaat uit interest op de RESO en de bijbehorende kredietfaciliteit en interest over het saldo liquide middelen. De indirecte beleggingsopbrengsten betreffen de waardemutatie van de variabele en de vaste component van de RESO. 2013
2012
Directe beleggingsopbrengsten: Interest op deposito’s en kasgeldleningen Interest op RESO
5
104
2.964
3.063
Indirecte beleggingsopbrengsten: Waardeontwikkeling Management-fee RESO
616 5.976
9. Overige baten Deze post betreft een vrijval van spaarsaldo van 99 (2012: 5) en diverse baten 19 (2012: 0).
10. Administratiekosten Dit zijn de door APG op basis van de administratieovereenkomst in rekening gebrachte kosten 2.508 (2012: 2.574) en fondskosten 527 (2012: 672). De fondskosten bestaan uit accountantskosten 34 (2012: 55) en bestuurskosten 493 (2012: 617).
11. Overige lasten Deze post betreft bankkosten 192 (2012: 299), rente lening Stichting Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid 24 (2012: 22) en overige lasten 4 (2012: 3).
●
Ondertekening van de jaarrekening
Harderwijk, 19 juni 2014 Namens het bestuur, W. Ketting M.B. van Veldhuizen
1.827
3.623 ./.
./.
602 4.392
Overige gegevens
●C ontroleverklaring
van de onafhankelijke
accountant Aan: het Bestuur van Stichting Tijdspaarfonds voor de Bouwnijverheid
Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit rapport opgenomen jaarrekening 2013 van Stichting Tijdspaarfonds voor de Bouwnijverheid te Harderwijk gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2013 en de staat van baten en lasten over 2013 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen.
Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het saldo van baten en lasten getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het jaarverslag, beide in overeenstemming met de Richtlijn voor de jaarverslaggeving 640 Organisaties zonder winststreven en de relevante bepalingen van het Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring caobepalingen. Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat.
controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controleinformatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
Oordeel betreffende de jaarrekening Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen van Stichting Tijdspaarfonds voor de Bouwnijverheid per 31 december 2013 en van het saldo van baten en lasten over 2013 in overeenstemming met de Richtlijn voor de jaarverslaggeving 640 Organisaties zonder winststreven.
Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Verder zijn wij van oordeel dat de in de jaarrekening weergegeven uitsplitsing van de lasten naar bestedingsdoelen/activiteiten juist is en aansluit bij de statuten en/of reglementen van het fonds en de relevante bepalingen van het Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring caobepalingen. Amsterdam, 19 juni 2014 Ernst & Young Accountants LLP w.g. drs. D.K. Noort RA
●S tatutaire
Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van
bestemming van het saldo van baten en lasten
In de statuten zijn geen aanvullende regelingen met betrekking tot de bestemming van het saldo van baten en lasten vastgesteld. Het saldo over 2013 is toegevoegd aan het cumulatief saldo van baten en lasten.
39
40
Jaarverslag over boekjaar
2013
Inhoudsopgave
●
42
Jaarverslag 2013
Voorwoord Bestuur Doelstelling van het fonds Kerncijfers Premiebeleid Uitvoering Begroting 2014
●
Jaarrekening 2013
Balans per 31 december 2013 Staat van baten en lasten over 2013 Kasstroomoverzicht over 2013 Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling Toelichting op de balans per 31 december 2013 Toelichting op de staat van baten en lasten over 2013
●
43 44 45 50 61 62 63
66 67 68 69 70 73
Overige gegevens
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
76
Voorwoord Blijven investeren in mensen
Opleiding en ontwikkeling zijn belangrijke bouwstenen voor de continuïteit in de bouwnijverheid. De verwachting is dat er na 2014 weer sprake zal zijn van een voorzichtig herstel van de werkgelegenheid in de bouw- en infrasector. Hierdoor ontstaat er in de nabije toekomst weer een grote behoefte aan goedgeschoolde vakkrachten. In de afgelopen jaren hebben die vakkrachten door de steeds maar dalende werkgelegenheid de bedrijfstak echter noodgedwongen verlaten. Investeren in mensen is nu belangrijker dan ooit. Het stimuleren van de instroom van goedopgeleide werknemers is en blijft een
speerpunt van het fonds. De organisaties die zich daarvoor sterk maken, vakkrachten goed (bij- en na-) geschoold laten instromen in de bedrijfstak en de liefde voor het vak bijbrengen, kunnen blijven rekenen op de steun van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds.
Het bestuur van de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid is onderdeel van het cluster van besturen bedrijfstakeigen regelingen (clusterbestuur BTER).
43
Bestuur
De Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid is gevestigd te Harderwijk. Het bestuur van de stichting is paritair samengesteld uit vijf werkgevers- en vijf werknemersleden; vijf zijn benoemd door Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven, drie door FNV Bouw en twee door CNV Vakmensen.
44
Werkgeversbestuursleden (namens Bouwend Nederland) N.J. van Til, fungerend voorzitter A.W.J. Borst W. Ketting G.C.J.J. Peek G. Werkhoven
Werknemersbestuursleden Mw. M.B. van Veldhuizen, voorzitter (namens FNV Bouw) J.G. Crombeen (namens FNV Bouw) G. Lokhorst (namens CNV Vakmensen) Mw. S. ter Maat (namens FNV Bouw)1 H.A. van der Spek (namens CNV Vakmensen)2
1
Mevrouw Ter Maat is per 1 april 2013 toegetreden tot het bestuur. Zij is de per 20 september 2012 afgetreden heer Kerstens opgevolgd.
2
De heer Van der Spek is per 1 mei 2013 toegetreden tot het bestuur. Hij is de per 1 januari 2013 afgetreden heer Van Wijngaarden opgevolgd.
Doelstelling van het fonds
Het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid functioneert als thesaurier voor de bedrijfstak. Het fonds voert zelf vrijwel geen activiteiten uit binnen het kader van haar doelstelling, maar subsidieert activiteiten en projecten van andere organisaties die binnen de doelstellingen van het fonds passen. De activiteiten en projecten waarvoor subsidies worden verstrekt door het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds dragen bij aan de beleidsdoelstellingen van de sector. Deze beleidsdoelstellingen zijn als volgt geformuleerd: • bevordering van de instroom in de bouw en dan met name instroom in het bouwonderwijs (vmbo, mbo en hbo); • verbetering van de beroepspraktijkvorming in bedrijven; • bevordering van de aansluiting van het onderwijs op de beroepspraktijk; • stimulering en ontwikkeling van om-, bij- en nascholing; • stimulering en ontwikkeling van loopbaan- en certificeringtrajecten; • instandhouding van de landelijke mbo-vakopleiding voor de Infra; • verbetering van arbeidsomstandigheden & veiligheid; • bevordering van arbeidsgezondheid; • realisering van arbeidsgerelateerd onderzoek; • verbetering van de arbeidsverhoudingen in de bedrijfstak; en • uitvoering van de declaratieregeling collectieve ongevallen.
● Deelfondsen
en bestedingsdoelen
Deelfondsen Het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds maakt gebruik van een indeling in verschillende deelfondsen, met per deelfonds een of meer afzonderlijke statutaire doelstellingen of bestedingsdoelen. De laatste statutaire wijziging van de bestedingsdoelen dateert van 1 januari 2011. De doelstellingen per deelfonds luidden in 2013: • A-fonds voor de financiering van verletkosten van leerlingen en de organisatiekosten van de directe opleiders in de beroepsopleiding en van activiteiten gericht op onder meer vak- en beroepsopleidingen, instroombevordering en imagoverbetering, bij-, om- en nascholing, bevordering van arbeidsomstandigheden, veiligheid en gezondheid, onderzoeksactiviteiten en kennisontwikkeling op het gebied van arbeidsvoorwaarden en –verhoudingen en voorlichting en kennisoverdracht; • B-fonds voor de financiering/subsidiëring van activiteiten van werkgevers- en werknemersorganisaties gericht op onder meer vak- en beroepsopleidingen, instroombevordering en imagoverbetering, bij-, om- en nascholing, bevordering van arbeidsomstandigheden, veiligheid en gezondheid,
onderzoeksactiviteiten en kennisontwikkeling op het gebied van arbeidsvoorwaarden en –verhoudingen en voorlichting en kennisoverdracht: • S-fonds voor de financiering van onder meer het Scholingsfonds, de financiering van kosten van het Loopbaantraject Bouw & Infra, de bedrijfstakinfrastructuur EVC en verletkosten van leerlingen. De kosten van het reglement Scholingsfonds en de kosten verbonden aan scholingsactiviteiten in het kader van het Loopbaantraject Bouw & Infra komen voor rekening van het S-fonds van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds. De stichting Scholingsfonds voor de Bouwnijverheid voert de activiteiten uit in het kader van het reglement Scholingsfonds. Fundeon is uitvoerder van het Loopbaantraject Bouw & Infra en van de bedrijfstakinfrastructuur EVC.
Bestedingsdoelen De bestedingsdoelen zijn als volgt vastgelegd in de statuten van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds: A-Fonds: De financiering/subsidiëring van activiteiten welke tot doel hebben: 1. De financiering van verletkosten van leerling-werknemers en de organisatiekosten van directe opleiders verbonden aan de beroepsopleiding 2. Het bevorderen van de kwaliteit, organisatie en uitvoering van de vak- en beroepsopleidingen in de bouwnijverheid. 3. Het bevorderen van kwalitatief en kwantitatief voldoende instroom van werknemers in de bouwnijverheid. Hieronder valt ook het verbeteren van het imago van de bedrijfstak en van het beroep van de werknemer door: • het geven van voorlichting en/of publicitaire acties aan (potentieel) nieuwe werknemers en werkgevers ter bevordering van de instroom en/of toetreding; • projecten gericht op het promoten van bedrijfstakberoepen binnen en buiten de bedrijfstak; • projecten gericht op de integriteit van werkgevers en werknemers in de bouwnijverheid. 4. Het bevorderen van de opleiding, bij-, om- en nascholing van werkgevers en werknemers in de bouwnijverheid. Bij werknemers gaat het om scholing ter verbetering van hun employability/inzetbaarheid, bij werkgevers om scholing die betrekking heeft op de arbeidsverhouding werkgever/ werknemer. Hieronder valt ook: • het onderzoeken van actuele technologische en voor de bouw relevante algemene en maatschappelijke ontwikkelingen in het belang van het op peil houden van kennis van werkgevers en werknemers, het behoud van werkgelegenheid en het verhogen van de employability/ inzetbaarheid van werknemers;
45
46
• het voorkomen van uitval/uitstroom en het bevorderen van doorstroom van werknemers in verschillende functies en beroepen binnen de bouwnijverheid. 5. Het bevorderen van de bescherming van de gezondheid en veiligheid en van goede arbeidsomstandigheden in de bouwnijverheid. 6. Het bevorderen van onderzoekactiviteiten op het gebied van arbeidsvoorwaarden, medezeggenschap, arbeidsmarkt en werkgelegenheid, beroepsonderwijs en scholing, werk methoden en technieken, arbeidsomstandigheden, veiligheid en gezondheid en sociale zekerheid in de bouwnijverheid, inclusief het bevorderen van de resultaten van de onderzoekingen door publicaties, vergaderingen en bijeenkomsten. 7. De vervaardiging, uitgifte en verzending van cao-boekjes ten behoeve van alle werkgevers en werknemers in de bouwnijverheid. 8. De financiering van de kosten van uitkeringen in geval van overlijden of blijvende invaliditeit als gevolg van een ongeval. In het reglement ‘Collectieve Ongevallenregeling’ (III) worden de voorwaarden nader uitgewerkt. B-Fonds: De financiering/subsidiëring van activiteiten van werkgevers- en werknemersorganisaties welke tot doel hebben: 1. Het bevorderen van de kwaliteit, organisatie en uitvoering van de vak- en beroepsopleidingen in de bouwnijverheid. 2. Het bevorderen van kwalitatief en kwantitatief voldoende instroom van werknemers in de bouwnijverheid. Hieronder valt ook het verbeteren van het imago van de bedrijfstak en van het beroep van de werknemer door: • het geven van voorlichting en/of publicitaire acties aan (potentieel) nieuwe werknemers en werkgevers ter bevordering van de instroom en/of toetreding; • projecten gericht op het promoten van bedrijfstakberoepen binnen en buiten de bedrijfstak; • projecten gericht op de integriteit van werkgevers en werknemers in de bouwnijverheid. 3. Het bevorderen van de opleiding, bij-, om- en nascholing van werkgevers en werknemers in de bouwnijverheid. Bij werknemers gaat het om scholing ter verbetering van hun employability/inzetbaarheid, bij werkgevers om scholing die betrekking heeft op de arbeidsverhouding werkgever/ werknemer. Hieronder valt ook: • het onderzoeken van actuele technologische en voor de bouw relevante algemene en maatschappelijke ontwikkelingen in het belang van het op peil houden van kennis van werkgevers en werknemers, het behoud van werkgelegenheid en het verhogen van de employability/inzetbaarheid van werknemers; • het voorkomen van uitval/uitstroom en het bevorderen van doorstroom van werknemers in verschillende functies en beroepen binnen de bouwnijverheid.
4. Het bevorderen van de bescherming van de gezondheid en veiligheid en van goede arbeidsomstandigheden in de bouwnijverheid. 5. Het bevorderen van onderzoekactiviteiten op het gebied van arbeidsvoorwaarden, medezeggenschap, arbeidsmarkt en werkgelegenheid, beroepsonderwijs en scholing, werkmethoden en technieken, arbeidsomstandigheden, veiligheid en gezondheid en sociale zekerheid in de bouwnijverheid, inclusief het bevorderen van de resultaten van de onderzoekingen door publicaties, vergaderingen en bijeenkomsten. 6. Het ontwikkelen en implementeren van beleid ten behoeve van het uitvoeren van projecten op het gebied van: • arbeidsmarkt en werkgelegenheid, beroepsonderwijs en scholing, arbeidsomstandigheden, veiligheid en gezondheid; • sociale zekerheid, waaronder preventie en reïntegratie van werkzoekenden en (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten afkomstig uit de bouwnijverheid; • medezeggenschap, participatie, personeelsvertegen woordigingen en ondernemingsraden als vormen van overleg op ondernemingsniveau in de bouwnijverheid. 7. Het bevorderen van kennis bij werknemers en werkgevers, alsmede het bevorderen van ontwikkelingen in bedrijven, over sectorrelevante onderwerpen op het terrein van arbeidsvoorwaarden, medezeggenschap, arbeidsmarkt en werkgelegenheid, beroepsonderwijs en scholing, arbeidsomstandigheden, veiligheid en gezondheid, sociale zekerheid (w.o. preventie, reïntegratie, werkgelegenheids projecten). Hieronder valt ook het geven van voorlichting, onder meer middels brochures, publicaties, bijeenkomsten, via helpdesken en internet en door het inzetten van consulenten. 8. Het bevorderen van een goede toepassing van en afstemming op de wet- en regelgeving op sociaaleconomisch terrein binnen de bouwnijverheid. 9. Het coördineren en voorbereiden van overleg tussen sociale partners (met uitzondering van het cao-overleg zelf). 10. Het bevorderen van een eenduidige uitleg en toepassing van de bepalingen en het voorkomen van geschillen over de uitleg en toepassing van de cao. Hieronder valt ook het voeren van juridische procedures en afhandelen van arbeidsgeschillen, voorzover dat tot doel of effect heeft het verkrijgen van een eenduidige interpretatie. 11. Het bevorderen van een kwalitatief goede inzet van arbeid door de ondersteuning van werknemers en werkgevers in de bouwnijverheid bij persoonlijke problemen. 12. Het (deels) bekostigen van activiteiten van werkgevers en werknemers die voortvloeien uit de in de cao opgenomen overlegverplichtingen op ondernemingsniveau, zoals het afsluiten van sociale plannen in het kader van reorganisaties bij bedrijven in de bouwnijverheid.
13. Het (deels) bekostigen van verlof van werknemers voor het bijwonen van congressen en vakgroepbestuurs vergaderingen van hun vakorganisaties. S-Fonds: 1. De financiering van kosten van scholingsactiviteiten ten behoeve van werknemers gericht op het bevorderen van een goede werking van de arbeidsmarkt in de sector en van activiteiten die de employability van werknemers in de sector verhogen. 2. De financiering/subsidiering van de activiteiten van de Stichting Scholingsfonds voor de Bouwnijverheid, welke nader zijn uitgewerkt in de statuten en het reglement (IV). 3. De financiering van kosten verbonden aan het Loopbaantraject Bouw & Infra, de bedrijfstakinfrastructuur EVC en andere scholings- en werkgelegenheidsprojecten. 4. De financiering van verletkosten van leerling-werknemers en de organisatiekosten van directe opleiders verbonden aan de beroepsopleiding
● Subsidies
en declaraties
Om de doelstellingen in de bedrijfstak te bereiken, subsidieert het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds verschillende projecten en activiteiten (subsidies). Daarnaast worden een aantal activiteiten op factuurbasis uitgevoerd en verantwoord (declaraties).
Subsidies Hieronder wordt een aantal gesubsidieerde projecten en activiteiten in 2013 kort toegelicht.
Tegemoetkomingen Een grote uitgavenpost van het Opleidings- en Ontwikkelings fonds betreft de subsidie aan Fundeon Fonds ter financiering van de stimuleringssubsidies aan werkgevers voor het in dienst nemen van leerling-werknemers. Hiervoor is een Regeling Tegemoetkomingen van kracht, welke wordt uitgevoerd door Fundeon Fonds. De leerling-werknemer moet dan wel een opleiding in de wettelijk erkende kwalificatiestructuur op mbo niveau 2 of 3 volgen, middels de beroepsbegeleidende leerweg. De subsidies voor tegemoetkomingen worden door Fundeon Fonds verantwoord op basis van instroomtijdvakken. Vanaf 2012 komen de tegemoetkomingen voor de niveau 2 opleiding ten laste van het A-fonds en die voor de niveau 3 opleidingen komen ten laste van het S-fonds. De Tegemoetkomingen voor Externe Opleidingen betreft een afwijkende regeling voor opleidingen van leerling-werknemers die niet onder de bedrijfstakkwalificatiestructuur vallen. Meer informatie over de voorwaarden is te vinden op www.fundeon.nl.
Stimuleringsmaatregel Werkgevers die leerling-werknemers op niveau 3 in dienst nemen konden in 2013 gebruik maken van een extra subsidieregeling, die bestaat uit een startsubsidie en een diplomasubsidie. De regeling is inmiddels verlengd tot 1 januari 2015. De regeling wordt uitgevoerd door Fundeon Fonds (www.fundeon.nl). Leerlingbouwplaatsen Een leerlingbouwplaats is een volwaardig bouw- of infraproject waar leerling-werknemers zelf alle bouwkundige werkzaamheden uitvoeren. Voor aannemingsbedrijven is een subsidiebedrag per leerling-werknemer per week beschikbaar indien aan de voorwaarden wordt voldaan. De uitvoering van de subsidieregeling is in handen van Fundeon Fonds (www.fundeon.nl). Instroom bevorderende maatregelen voor doelgroepen Voor de stimulering van de instroom van deelnemers met afstand tot de arbeidsmarkt in de beroepsopleidingen is een subsidieregeling beschikbaar. De uitvoering is in handen van Fundeon Fonds (www.fundeon.nl). Loopbaantraject Bouw & Infra Werknemers in de bouwnijverheid die van functie willen veranderen, kunnen daarvoor gebruik maken van het door cao-partijen opgezette Loopbaantraject Bouw & Infra. Het vijfjaarlijkse recht op een assessment is in de cao vastgelegd. Het Loopbaantraject Bouw & Infra wordt uitgevoerd door Fundeon, die daarvoor onder meer trajectadviseurs inzet. Meer informatie over de voorwaarden voor deelname is te vinden op www.loopbaantrajectbouw.nl. Erkenning verworven competenties In de bouwnijverheid hebben bouwplaatswerknemers recht op een traject gericht op diplomering via de erkenning van verworven competenties (EVC). Voor de uitvoering van dit recht hebben cao-partijen een structurele voorziening opgezet. De uitvoering van EVC is in handen van Fundeon. Meer informatie over de voorwaarden is te vinden op www.evc-centra.nl. Vakmanschap in stappen In 2013 is het tweejarige pilotproject Vakmanschap in stappen gestart. Dit project heeft als doel om werknemers van 23 jaar en ouder die nog geen vakdiploma hebben op mbo niveau 2 dit alsnog te laten behalen. Zij volgen daarvoor de opleiding in modules en over meerdere jaren. Het project wordt uitgevoerd door Fundeon. Meer informatie is te vinden op www.vakmansschapinstappen.nl. Scholingsfonds voor de Bouwnijverheid De stichting Scholingsfonds voor de Bouwnijverheid verzorgt de subsidieregeling scholing voor bouwplaatsmedewerkers.
47
48
Bouwplaatswerknemers hebben recht op twee scholingsdagen per jaar voor het bijwonen van cursussen met behoud van loon. De voorwaarden zijn opgenomen in het reglement van de Stichting Scholingsfonds voor de Bouwnijverheid, de bedrijfstakorganisatie die deze regeling uitvoert. Werkgevers komen onder voorwaarden in aanmerking voor vergoeding van de cursus-, verlet- en reiskosten. De kosten van het Scholingsfonds, die uitsluitend deze activiteit uitvoert, komen in zijn geheel voor rekening van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds. Meer informatie is te vinden op www.scholingsfonds.nl.
Werkdrukvoorziening UTA-werknemers UTA-werknemers hebben recht op begeleiding, indien zij als gevolg van werkdruk dreigen uit te vallen of door werkdruk al arbeidsongeschikt zijn. De uitvoering van deze voorziening is in handen van Stichting Arbouw. Meer informatie is te vinden op www.stressuitdebouw.nl. Arbouw Stichting Arbouw is een bedrijfstakinstituut (in samenwerking met andere sectoren, zoals de schildersector en de afbouwsector) dat de verbetering van arbeidsomstandigheden, veiligheid en gezondheid in de bedrijfstak bevordert. Arbouw voert tevens het individugericht pakket preventiezorg uit. Alle werknemers in de bouw hebben recht op het vastgestelde, individugerichte pakket preventiezorg. Aan dit pakket wordt uitvoering gegeven door gecertificeerde arbodiensten die voldoen aan de door Arbouw te stellen kwaliteitseisen. Onderdeel van het pakket is een intredekeuring. Fundeon De stichting Fundeon is een bedrijfstakinstituut dat in opdracht van de sectoren bouw & infra producten en diensten regisseert, ontwikkelt en levert op het terrein van scholing en loopbaanbeleid, met als doel een goede aansluiting tussen arbeidsmarkt en beroepsonderwijs te bewerkstelligen met inbegrip van voldoende loopbaanperspectief. De kosten van deze bedrijfstaktaken worden jaarlijks gesubsidieerd. SOMA College De stichting SOMA College is de landelijke mbo-vakopleiding voor de infra. Het SOMA College leidt deelnemers op tot machinist grond-, water- en wegenbouw, allround monteur mobiele werktuigen, kaderfunctionaris of straatmaker. Het SOMA College maakt gebruik van praktijklessen met machines op het uitgebreide oefenterrein. De hiermee gepaard gaande kosten kunnen niet met de reguliere bekostiging van het ministerie van OC&W worden gedekt. Deze extra kosten worden jaarlijks gesubsidieerd.
SOMA Bedrijfsopleidingen De stichting SOMA Bedrijfsopleidingen verzorgt een breed scala aan opleidingen en kortdurende cursussen en trainingen voor volwassenen die al enige ervaring in de infrasector hebben. Daar horen ook zgn. niet-kostendekkende opleidingen (of opleidingen voor kleine beroepen) bij, waarvoor een beroep wordt gedaan op het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds. Economisch Instituut voor de Bouw De sector laat jaarlijks door het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) onderzoeksprojecten uitvoeren op het gebied van arbeidsvoorwaarden, medezeggenschap, arbeidsmarkt en werkgelegenheid, beroepsonderwijs en scholing, werkmethoden en technieken, arbeidsomstandigheden, veiligheid en gezondheid en sociale zekerheid in de bouwnijverheid. Het EIB vraagt hiervoor jaarlijks subsidie aan. Implementatieprogramma’s onderzoeksresultaten De sector laat jaarlijks programma’s uitvoeren gericht op de implementatie van onderzoeksresultaten op het gebied van arbeidsvoorwaarden, medezeggenschap, arbeidsmarkt en werkgelegenheid, beroepsonderwijs en scholing, werkmethoden en technieken, arbeidsomstandigheden, veiligheid en gezondheid en sociale zekerheid in de bouwnijverheid. Voor de uitvoering van deze programma’s vraagt onder meer SBR subsidie aan. Werkgevers- en werknemersorganisaties Het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds subsidieert ten behoeve van alle werkgevers en werknemers in de bouwnijverheid opleidings- en ontwikkelingsactiviteiten binnen de statutaire bestedingsdoelstellingen van het fonds. Werkgevers en werknemersorganisaties – zoals Bouwend Nederland, FNV Bouw, Vereniging van Waterbouwers, CNV Vakmensen, Aannemersfederatie Nederland, Het Zwarte Corps en OBN – vragen hiervoor subsidie aan. Kaderopleiding Bouw De Kader- en Ondernemersopleiding in de Bouw (KOB) verzorgt opleidingen op het gebied van techniek en management voor met name uta-werknemers. Via Fundeon Fonds is subsidie beschikbaar voor deelnemers en/of hun werkgevers (www.fundeon.nl). Overige projecten Het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds maakt nog diverse kleinere projecten mogelijk, bijvoorbeeld gericht op instroombevordering en imago van de vakopleiding en het bouwonderwijs of gericht op een specifiek aspect van de vakopleiding.
Declaraties De kosten voor het drukken en verzenden van cao-boekjes zijn voor rekening van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds. Daarnaast voldoet het fonds de kosten van de collectieve ongevallenregeling. De collectieve ongevallenregeling voorziet in een vergoeding aan werknemers die bij een ongeval betrokken zijn. De regeling is opgenomen in de CAO Bedrijfstakeigenregelingen 2012-2015 (Collectieve Ongevallenregeling) en wordt uitgevoerd door Aon Hewitt. De verantwoording van genoemde kosten onderscheidt zich van de subsidieverlening, doordat uitbetaling plaatsvindt op basis van facturatie. Dat geldt ook voor de exploitatiekosten (algemene kosten) van het fonds.
● Sectorplan
Bouw & Infra
Cao-partijen in de bouwnijverheid zijn met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een sectorplan overeengekomen. Het sectorplan bevat tien maatregelen om de werkgelegenheid te stimuleren en behoud van vakmanschap te waarborgen. Het plan is van een samenwerkingsverband van partijen, waarbij het O&O-fonds voor de Bouwnijverheid fungeert als hoofdaanvrager van de subsidie. De subsidiebeschikking is begin 2014 van het Agentschap SZW ontvangen. De financiële consequenties van het sectorplan worden in de jaarverslagen vanaf 2014 zichtbaar. Naar verwachting wordt de eindafrekening opgenomen in het jaarverslag over het boekjaar 2016. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft besloten dat alle uitgaven in het kader van de subsidie regeling sectorplannen worden geacht te vallen onder de doelstellingsbepalingen en de activiteiten van het fonds. De uitgaven die in het jaarverslag zullen worden benoemd als gedaan in het kader van deze regeling, voldoen aan de verantwoordingsvereisten als bedoeld in het Toetsingskader AVV.
49
Kerncijfers
● De
baten
De baten bedroegen in 2013 in totaal 93,0 miljoen euro. Hieronder volgt een overzicht van de ontwikkeling van baten naar herkomst over een reeks van jaren.
50
(bedragen in duizenden euro’s)
Totaal baten
Premiebijdrage UTA
Premie-bijdrage bouwplaats
Rente en beleggingen
2.592
2013
93.083
18.143
72.348
Begroot
110.489
20.373
89.016
1.100
2012
107.235
19.644
86.127
1.464
2011
116.394
20.340
95.292
2010
98.221
16.126
82.799
Bij het bouwplaatspersoneel is sprake van twee verschillende loonsommen: een voor de fondsen A en B, en een afwijkende voor het S fonds. Deze tweedeling bestaat, omdat de premie S-fonds niet wordt geheven bij 55-plussers die gebruik maken van de vierdaagse werkweek. Ten laste van het bouwplaatspersoneel leverde het totaalpercentage van 3,3455 een bate op van 72,3 miljoen euro. Dit is inclusief de bate S-fonds van 22,2 miljoen euro. Het is 16,7 miljoen euro minder dan begroot. Het premiepercentage ten laste van het uta-personeel bedroeg voor alle deelfondsen tezamen 0,9520. Dit resulteerde in een bate van 18,1 miljoen euro, 2,2 miljoen euro minder dan begroot. De teruggerekende loonsom bouwplaatspersoneel is 2,2 miljard euro en de loonsom uta-personeel bedraagt 1,9 miljard euro. De loonsom S-fonds is 2,1 miljard euro. De loonsommen bedroegen in 2012 2,6 miljard euro voor bouwplaatspersoneel, 2,1 miljard euro voor uta-personeel en 2,5 miljard euro S-fonds. Een deel van het vermogen is belegd in een beleggingsproduct van Rabobank ter waarde van 82,8 miljoen euro ultimo 2013. Dit product kent een looptijd van tien jaar, een hoofdsomgarantie, de mogelijkheid van een jaarlijks vrij opneembaar bedrag en een faciliteit voor liquiditeitsvoorziening. In 2013 is de hoofdsomgarantie door het halen van de rendementstrigger 1 procent hoger vastgesteld. De garantiewaarde ultimo 2013 bedraagt daardoor 79,6 miljoen euro. Over 2013 heeft een couponuitbetaling plaatsgevonden van 0,8 miljoen euro. Naast dit gerealiseerde rendement is in de
762 ./.
704
rentebaten nog 1,5 miljoen euro netto koerswinst beleggingen begrepen. De rentebate deposito’s en overige rentebaten bedragen 0,3 miljoen euro. De totaal bate valt 17,4 miljoen euro lager uit dan begroot.
De premiepercentages naar draagvlak, dat wil zeggen uta- en bouwplaatspersoneel, en naar deelfonds waren in 2013 als volgt. ● Premiepercentages 2013 UTA
Bouwplaats
A- fonds
0,5351
2,0673
B- fonds
0,2169
0,2169
S- fonds
0,2000
1,0613
Totaal
0,9520
3,3455
Sinds 2011 is sprake van een werknemersdeel van de premie S-fonds. Het werknemersdeel bedraagt in 2013 voor bouwplaatspersoneel en uta-personeel 0,2000%.
A-fonds
B-fonds
S-fonds
Totaal
2,0673
0,2169
0,8613
3,1455
-
-
0,2000
0,2000
2,0673
0,2169
1,0613
3,3455
0,5351
0,2169
-
0,7520
-
-
0,2000
0,2000
0,5351
0,2169
0,2000
0,9520
Bouwplaatspersoneel Werkgeversdeel Werknemersdeel Totaal Uta-personeel Werkgeversdeel Werknemersdeel Totaal
51
Hieronder volgt een overzicht van de ontwikkeling van het heffingspercentage over alle deelfondsen tezamen naar draagvlak over een reeks van jaren. ● Premiepercentages uta-personeel per deelfonds A-fonds
B-fonds
S-fonds
Totaal
2013
0,5351
0,2169
0,2000
0,9520
2012
0,5195
0,2325
0,2000
0,9520
2011
0,5181
0,2339
0,2000
0,9520
2010
0,7520
-
-
0,7520
A-fonds
B-fonds
S-fonds
Totaal
2013
2,0673
0,2169
1,0613
3,3455
2012
2,0517
0,2325
1,0613
3,3455
2011
2,0503
0,2339
1,0613
3,3455
2010
2,2842
-
0,4613
2,7455
52
● Premiepercentages bouwplaatspersoneel per deelfonds
● De
lasten
In het jaar 2013 werd voor 71,3 miljoen euro aan subsidies en declaraties verstrekt. De exploitatiekosten, inclusief de kosten voor de premie-inning, van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds, bedroegen 3,6 miljoen euro. Het totaal van de lasten bedroeg 74,9 miljoen euro. 53
Hieronder volgt een overzicht van de ontwikkeling van de bestedingen per bestedingscategorie.
Tegemoetkomingen
2013
Begroot
2012
2011
2010
59.085
610
14.450
14.150
43.132
Opleiding en instroombevordering
21.403
24.165
24.582
21.906
25.821
Scholing en loopbaanbeleid
24.212
29.324
31.235
40.374
38.581
Onderzoek en onderzoeksinstellingen
3.472
5.400
4.398
6.362
8.263
Arbeidsomstandigheden, gezondheid en veiligheid
9.206
12.310
10.259
11.886
11.792
0
0
0
0
6.596
Palliatief en rouwverlof Collectieve ongevallenverzekering Overige uitgaven Totaal
1.327
1.000
1.105
713
1.583
14.710
16.349
14.875
15.286
17.708
74.940
102.998
100.604
139.659
169.429
0
0
./. 26.900
0
0
74.940
102.998
73.704
139.659
169.429
Realisatie 2008/2009
Eenmalige bate schattingswijziging Totaal
De uitgaven voor tegemoetkominggelden zijn veel lager dan
begroot. Dat komt onder meer door de enorme daling van de instroomcijfers in de bouw en infra.
Instroom
Bouw Infra Totaal
Prognose 2013/2014
Realisatie 2012/2013
Realisatie 2011/2012
Realisatie 2010/2011
Realisatie 2009/2010
1.320
1.659
2.891
3.559
3.723
4.811
392
529
735
1.298
1.789
1.928
1.712
2.188
3.626
4.857
5.512
6.739
De nieuwe Regeling Tegemoetkomingen is ingegaan op 1 januari 2011. Een van de wijzigingen is dat werkgevers zelf actief de subsidie moeten aanvragen en tevens dat ze de benodigde bewijslast moeten verstrekken. Dit leidt er onder meer toe, dat niet alle werkgevers de subsidie aanvragen of toegezegd krijgen. Vanaf 2013 wordt daar rekening mee gehouden. De combinatie
van lagere instroomcijfers en een lager uitbetalingspercentage leidt in 2013 over de jaren 2011 tot en met 2013 tot een, ten opzichte van de begroting, lagere last van in totaal 5,7 miljoen euro bij de bouwleerlingen en 2,4 miljoen euro bij de infraleerlingen.
54
Over instroomjaar 2010/2011 is van Fundeon Fonds een eerste afrekening ontvangen van de door Fundeon Fonds uitbetaalde bedragen. Dat leidt tot een behoorlijke neerwaartse bijstelling van de geschatte subsidielast. Bij de bouwleerlingen gaat het om 2,2 miljoen euro en bij de infraleerlingen om 1,4 miljoen euro. Daarnaast is er nog een eenmalige vrijval van 1,6 miljoen euro door een middels een juridische procedure afgewezen schadeclaim. Ook de regeling voor externe opleidingen en scholing werkenden valt 0,5 miljoen euro lager uit dan verwacht. De correcties zorgen ervoor dat de last in 2013 voor de tegemoetkomingen 13,8 miljoen euro lager uitvalt dan begroot. Onder opleiding en instroombevordering vallen veel projecten en activiteiten. Bij een aantal activiteiten vallen de uitgaven behoorlijk mee, zoals bij de subsidies voor vak en kaderscholing, leerlingbouwplaatsen en doelgroepen. Lager is ook de subsidie aan Fundeon en het pilot-project Uitzenden en Opleiden. Daarnaast gaat de diplomabonusregeling (begroot op 2 miljoen euro) om uitvoeringstechnische redenen definitief niet door. Verder zit in de realisatie de niet begrote stimuleringsregeling voor werkgevers van leerling-werknemers mbo niveau 3. De uitgaven voor scholing en loopbaanbeleid zijn veel lager dan begroot. Vooral de uitgaven van het Scholingsfonds lopen door lagere deelname sterk terug en zijn daardoor 3,6 miljoen lager dan begroot. Maar ook bij het Loopbaantraject Bouw & Infra (1,3 miljoen euro lager) en EVC (0,4 miljoen euro lager) zijn de kosten flink lager dan begroot. De uitgaven voor onderzoek en onderzoeksinstellingen zijn net als in 2012 lager dan begroot door vertraging van het implementatieprogramma bouwarbeidsmarkt. Op het gebied van arbeidsomstandigheden en gezondheid vallen de uitgaven mee door lagere deelnemersaantallen en daardoor lagere kosten (3,1 miljoen euro) van de individu- en bedrijfstakgerichte bedrijfsgezondheidszorg. Lager is ook de subsidie uitgave aan Arbouw (0,4 miljoen euro).
Bij de overige uitgaven zit in de begroting nog een post onvoorzien van 2 miljoen euro. De exploitatiekosten van het fonds zijn lager dan begroot door lagere kosten van de premie-inning. De totaaluitgaven zijn uiteindelijk 28,1 miljoen euro lager dan begroot.
● Lasten
verdeeld naar declaraties en subsidies
De lasten van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds zijn te verdelen in subsidielasten en kosten die worden verantwoord op factuurbasis, declaraties genoemd. (bedragen in duizenden euro’s)
2013
Begroot
2012
4.942
5.000
4.660
69.998
97.998
69.044
55 Declaraties Subsidies
74.940
Totaal lasten
102.998
73.704
●S pecificatie
lasten declaraties naar bestedingsdoelen
De declaratielasten van het O&O-fonds zijn als volgt gespecificeerd Bestedingsdoel
2013
Begroot
2012
Regeling Collectieve Ongevallen
A-8
1.327
1.000
1.105
Druk- en verzendkosten cao
A-7
22
200
196
Alle doelen
3.593
3.800
3.359
5.000
4.660
(bedragen in duizenden euro’s)
Exploitatiekosten Totaal lasten
De exploitatiekosten van het O&O-fonds worden naar rato van de lasten exclusief exploitatiekosten per bestedingsdoel verdeeld over de bestedingsdoelen.
●S pecificatie
lasten subsidies naar bestedingsdoelen en verantwoordingen
De subsidielasten 2013 zijn in onderstaande tabel gespecificeerd naar subsidieontvanger, project en de bestedingsdoelen (kolom A, B en C). De lasten van de projecten zijn gespecificeerd in de lasten die in voorgaande jaarrekeningen genomen zijn t/m 2012 (kolom H) en de lasten in deze jaarrekening (kolom I). Kolom I sluit aan bij de staat van baten en lasten over 2013. In kolom G staat de totaal in de jaarrekeningen t/m 2013 ingeschatte last per project. Deze totaallast is gesplitst in de reeds met gespecificeerde verantwoordingen voorzien van controleverklaringen verantwoorde last in voorgaande jaarrekeningen (kolom D), bij deze jaarrekening behorende
4.942
verantwoordingen (kolom E) en de resterende ingeschatte en nog te verantwoorden last in toekomstige jaarrekeningen (kolom F). Alle bedragen in de tabel zijn in duizenden euro’s. Subsidies over oudere jaren zijn toegezegd en worden verant woord op basis van de oude nummering en indeling van de bestedingsdoelen. In onderstaande tabel wordt uitgegaan van de nieuwe indeling en nummering vanaf 2011. Fundeon Fonds verantwoordt de tegemoetkomingen tot instroomtijdvak 2011/2012 ten laste van bestedingsdoel A-1. Vanaf 2011 worden de tegemoetkomingslasten echter verdeeld over het A-fonds (bestedingsdoel A-1) en het S-fonds (bestedingsdoel S-4). Beide doelstellingen zijn aan elkaar gelijk. Aan A-1 worden de tegemoetkomingen niveau 2 toegerekend, aan S-4 de tegemoetkomingen niveau 3. Ook over oudere jaren wordt deze verdeling gehanteerd waarbij 70 procent van de lasten toegerekend wordt aan het A-fonds en 30 procent aan het S-fonds.
56
Kolom A
Kolom B
Kolom C
Kolom D
Kolom E
Bestedings doel
Verantwoording t/m 2012
Verantwoording 2013
Naam ontvanger
Omschrijving
Fundeon Fonds
Tegemoetkomingen Bouw 2008/2009
A-1
31.432
196
1
./ .
6.069
25.560
25.600 ./.
40
Fundeon Fonds
Tegemoetkomingen Bouw 2009/2010
A-1
23.793
414
2
./.
4.329
19.879
20.105 ./.
226
Fundeon Fonds
Tegemoetkomingen Bouw 2010/2011
A-1
-
-
17.877
17.877
20.099 ./.
2.222
Fundeon Fonds
Tegemoetkomingen Bouw 2011/2012
A-1
-
-
12.338
12.338
10.328
2.009
Fundeon Fonds
Tegemoetkomingen Bouw 2012/2013
A-1
-
-
2.490
2.490
968
1.522
Fundeon Fonds
Tegemoetkomingen Bouw 2013/2014
A-1
-
-
559
559
-
559
Fundeon Fonds
Tegem. Externe Opleidingen 2013
A-1
-
47
3
Fundeon Fonds
Tegemoetkomingen Infra 2008/2009
A-1
-
36.420
4
Fundeon Fonds
Tegemoetkomingen Infra 2009/2010
A-1
-
Fundeon Fonds
Tegemoetkomingen Infra 2010/2011
A-1
Fundeon Fonds
Tegemoetkomingen Infra 2011/2012
A-1
Fundeon Fonds
Tegemoetkomingen Infra 2012/2013
Fundeon Fonds
Tegemoetkomingen Infra 2013/2014
Fundeon Fonds Fundeon Fonds Fundeon Fonds Fundeon
nr.
Kolom F
Kolom G
Kolom H
Kolom I
Schatting verplichtingen
Totale last
Lasten t/m 2012
Lasten in 2013
-
47
4.470
31.950
32.087 ./.
-
24.944
24.944
24.936
-
-
18.054
18.054
-
-
5.384
5.384
4.639
745
A-1
-
-
1.681
1.681
791
890
A-1
-
-
414
414
-
414
Leerlingbouwplaatsen 2013
A-2
-
181
5
-
181
-
181
Vak- en kaderscholing 2013
S-1
-
618
6
-
618
-
618
Crisismaatregelen bbl-3
A-1
-
-
4.024
4.024
-
4.024
Fundeon 2013
A-2
-
11.626
7
3.463
15.089
3.383
11.706
Fundeon
Platform vmbo bouwtechniek 2013
A-2
-
69
8
-
69
-
69
Fundeon
Restauratieopleidingen Nederland 2013
A-2
-
140
9
-
140
-
140
Fundeon
Subsidie Doelgroepen 2012
A-2
-
118
10
Fundeon
Subsidie Doelgroepen 2013
A-2
-
-
Fundeon
Pilot uitzenden & opleiden
A-2
-
15
Fundeon
Loopbaantraject Bouw & Infra 2013
S-3
-
Fundeon
Erkenning verworven competenties 2013
S-3
-
Fundeon
Vakmanschap in stappen
S-3
-
-
./.
-
21.013 ./.
300 ./.
47 137 8 2.959
-
118
183
183
11
-
15
10.668
12
-
10.668
-
10.668
1.409
13
-
1.409
-
1.409
246
246
-
246
- 100 ./.
183 183 85
Kolom A
Kolom B
Kolom C
Kolom D
Kolom E
Kolom F
Kolom G
Kolom H
Kolom I
Naam ontvanger
Omschrijving
Bestedings doel
Verantwoording t/m 2012
Verantwoording 2013
nr.
Schatting verplichtingen
Totale last
Lasten t/m 2012
Lasten in 2013
SOMA College
SOMA College 2013
A-2
-
4.062
14
771
4.833
701
4.131
SOMA Bedrijfsopleiding
SOMA Bedrijfsopleidingen 2013
A-4
St. Wegenbouwmuseum
Project Weg en Bouw- museum 2013
-
420
15
-
420
-
420
A-3
-
199
16
-
199
-
199
SBRCURnet
SBRCURnet 2013
A-4
-
2.068
17
-
2.068
-
2.068
SBRCURnet
Project Regieraden
A-6
-
266
18
-
266
266
-
Arbouw
Arbouw 2013
A-5
-
8.992
19
1.033
10.025
1.154
8.871
Arbouw
Werkdrukvoorziening UTA 2013
A-5
-
335
20
-
335
-
335
EIB
EIB 2013
A-6
-
1.542
21
-
1.542
124
1.418
Bouwend Nederland
Bouwend Nederland 2013
B-1, B-2, B-4 t/m B-11
-
4.761
22
-
4.761
-
4.761
Bouwend Nederland
Functieonderhoud & impactanalyse
A-6
-
-
195
195
100
95
Bouwend Nederland
Kennisontwikkeling & -overdracht
B-1, B-5
-
-
422
422
422
-
Aannemers-federatie Ned.
Aannemersfederatie Nederland 2013
B-6
-
587
23
-
587
-
587
Aannemers-federatie Ned.
Studie arbeidsontwikkelingen GA
B-5
-
75
24
-
75
75
-
-
56
25
-
56
-
56
OBN
OBN 2013
B-1 t/m B-8, B-10
Vereniging van Waterbouwers
Vereniging van Waterbouwers 2013
B-1 t/m B-5
-
43
26
-
43
-
43
B-2 t/m B-12
-
1.370
27
-
1.397
-
1.397
B-5
-
80
28
-
80
95
B-1, B-2, B-4 t/m B-8, B-10, B-12
-
4.109
29
-
4.109
-
CNV Vakmensen
CNV Vakmensen 2013
CNV Vakmensen
Studie interne en externe flexibiliteit
FNV Bouw
FNV Bouw 2013
Het Zwarte Corps
Het Zwarte Corps 2013
Scholingsfonds
Scholingsfonds 2013
Totalen
./.
14
4.109
B-7, B-10
-
74
30
-
74
-
74
S-2
-
11.890
31
-
11.890
-
11.890
55.225
102.849
79.210
237.284
167.286
69.998
57
● Toelichting
58
op de subsidieverantwoordingen
Subsidieregelingen Fundeon Fonds Fundeon Fonds voert een aantal subsidieregelingen uit ten behoeve van de beroepsopleidingen in de bouwnijverheid. De uitbetaalde subsidies worden door Fundeon Fonds per tijdvak verantwoord. Elk tijdvak wordt door het O&O-fonds geadministreerd als individueel project en door Fundeon Fonds afzonderlijk verantwoord middels een gespecificeerde verantwoording voorzien van een controleverklaring. Doordat de subsidie uit hoofde van de Regeling Tegemoet komingen afhankelijk is van het aantal ingestroomde, afgevallen en gediplomeerde leerling-werknemers in een opleidingstijdvak, is er een lange doorlooptijd van de subsidieverantwoording. Met verantwoorden wordt gewacht tot het grootste deel van de ingestroomde leerling-werknemers de opleiding weer heeft verlaten. Hierdoor vindt de verantwoording van de Tegemoet komingen instroomtijdvak 2008/2009 pas definitief plaats in 2013. Bij de Tegemoetkomingen Bouw zijn dan in de twee voorgaande boekjaren wel tussentijdse en gecontroleerde verantwoordingen ontvangen, bij de Tegemoetkomingen Infra is dit niet het geval. De lasten van een instroomtijdvak worden in de jaarrekening naar rato verdeeld over de nominale opleidingsduur van de opleiding (twee jaar). In 2013 wordt van het instroomtijdvak 2011/2012 25 procent van de totaal ingeschatte subsidielasten in de jaarrekening als last genomen. Van instroomtijdvak 2012/2013 is dat 50 procent en van instroomtijdvak 2013/2014 is dat weer 25 procent. De lasten in de jaarrekening worden jaarlijks gecorrigeerd met de actuele verwachting op basis van tussentijdse rapportages van Fundeon Fonds over instroom aantallen, leeftijden en slagingspercentages.
Ontvanger
Project
Verantwoording in boekjaar
Fundeon Fonds
Tegemoetkomingen Bouw 2009/2010
2014
Fundeon Fonds
Tegemoetkomingen Bouw 2010/2011
2015
Fundeon Fonds
Tegemoetkomingen Bouw 2011/2012
2016
Fundeon Fonds
Tegemoetkomingen Bouw 2012/2013
2017
Fundeon Fonds
Tegemoetkomingen Bouw 2013/2014
2018
Fundeon Fonds
Tegemoetkomingen Infra 2009/2010
2014
Fundeon Fonds
Tegemoetkomingen Infra 2010/2011
2015
Fundeon Fonds
Tegemoetkomingen Infra 2011/2012
2016
Fundeon Fonds
Tegemoetkomingen Infra 2012/2013
2017
Fundeon Fonds
Tegemoetkomingen Infra 2013/2014
2018
Fundeon Fonds
Subsidie Doelgroepen 2013
2014
Overige meerjarige projecten Een aantal subsidies heeft betrekking op meerjarige projecten. Door het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds worden de kosten toegerekend aan de looptijd van het meerjarige project op basis van de toegekende subsidie. Afwijkingen van de toekenning worden verwerkt zodra deze blijken uit tussentijdse rapportages of in het jaar waarin de eindverantwoording plaatsvindt. Meerjarige projecten worden door de subsidieontvanger verantwoord na afloop van de looptijd van het project. In onderstaande tabel een overzicht van de meerjarige projecten en het verwachte boekjaar waarin de verantwoording zal worden ontvangen. Ontvanger
59
Project
Verantwoording in boekjaar
Bouwend Nederland
Kennisontwikkeling & -overdracht
2014
Bouwend Nederland
Onderzoek functie-onderhoud
2015
Fundeon
Vakmanschap in stappen
2015
Fundeon
Stimuleringsmaatregel mbo niveau 3
2017
Aan Bouwend Nederland is uitstel verleend voor het project Kennisontwikkeling & -overdracht.
●D e omvang van het fonds
Resultaat Het saldo van baten en lasten over 2013 van alle fondsen gezamenlijk bedroeg 18,7 miljoen euro. Hieronder volgt een overzicht van de ontwikkeling van het resultaat over een reeks van jaren.
Totaal lasten
Subsidies en declaraties
Exploitatiekosten
18.144
74.940
71.346
3.593
7.491
102.998
99.198
3.800
33.531
73.704
70.345
3.359
./.
23.265
139.659
135.696
3.963
./.
71.208
169.429
164.534
4.895
Totaal baten
Resultaat
2013
93.083
Begroot
110.489
2012
107.235
2011
116.394
2010
98.221
(bedragen in duizenden euro’s)
Het resultaat is 10,7 miljoen euro hoger dan begroot.
Vermogen Het vermogen bedraagt ultimo 2013 114,9 miljoen euro. In procenten van de uitgaven over het boekjaar steeg de omvang van het totaal van de opleidings- en ontwikkelingsfondsen van 97 procent per ultimo 2012 naar 153 procent per ultimo 2013. De ontwikkeling van de omvang van het totaal van alle fondsen over de afgelopen jaren was als volgt: 60 Omvang van de deelfondsen
(bedragen in duizenden euro’s)
2013
114.905
2012
97.712
2011
64.181
2010
87.445
2009
141.853
De specificatie per deelfonds (vanaf 2011) was als volgt. (bedragen in duizenden euro’s)
2013
Totaal
A-fonds
B-fonds
S-fonds
31.233
114.905
86.165
./.
2.493
2012
97.712
67.296
./.
407
30.823
2011
64.181
32.840
538
30.803
Premiebeleid
● Premie
en bestemmingsfondsen
De uitgaven van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds moeten passen binnen de statutaire doelstellingen van het fonds. Bestedingen worden daarom per deelfonds begroot en uiteindelijk per doelstelling verantwoord. Het bestuur van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds stelt de premie vast en de verdeling daarvan over de deelfondsen op basis van de per deelfonds begrote uitgaven en de verwachte inkomsten van de beleggingen. Het uitgangspunt is bij premievaststelling dat een stijging of daling van de premie binnen een bandbreedte van tien procent blijft. Overschotten en/of tekorten in enig jaar worden ten gunste respectievelijk ten laste gebracht van het vermogen. Het premiepercentage en de verdeling daarvan wordt jaarlijks door het bestuur van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds vastgesteld en vervolgens ter goedkeuring voorgelegd aan Bouwend Nederland, FNV Bouw en CNV Vakmensen.
61
Uitvoering
● Subsidieverstrekking
62
en -verantwoording
Het bestuur van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds beslist over de toekenning van subsidie en ziet toe op de verantwoording van subsidiegelden. De verantwoording van verstrekte subsidie moet plaatsvinden binnen de kaders van de eigen statuten en reglementen en het Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring cao-bepalingen (Toetsingskader AVV) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dit Toetsingskader AVV bepaalt onder meer dat het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds haar doelen moet omschrijven en dat er een limitatieve omschrijving moet zijn van de bestedingsdoelen en activiteiten welke door het fonds mogen worden gefinancierd. De statuten en het Toetsingskader AVV bepalen ook dat subsidieontvangende instellingen een begroting en verantwoording moeten indienen, welke zijn gespecificeerd overeenkomstig de bestedingsdoelen van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds. Tenslotte is een belangrijke eis dat de subsidieverantwoordingen moeten zijn voorzien van een controleverklaring, afgegeven door een registeraccountant of accountant-administratieconsulent met certificerende bevoegdheid, waaruit blijkt dat de subsidie is aangewend conform de statutaire bestedingsdoelen van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds. In de jaarrekening wordt de verdeling van lasten naar bestedingsdoelen gespecificeerd. De eisen omtrent aanvraag en verantwoording van subsidiegelden zijn door het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds vastgelegd in de Leidraad Administratieve Voorwaarden respectievelijk de Leidraad Administratieve Voorwaarden inzake het B-fonds. Deze zijn in september 2013 op grond van de laatste inzichten aangepast. Onderdeel van deze eisen is een door het bestuur vastgesteld controleprotocol. De gangbare werkwijze is dat het bestuur besluit over een toezegging van subsidie op basis van een subsidieaanvraag die aan de eisen conform de Leidraad Administratieve Voorwaarden voldoet. Op basis van deze toezegging ontvangt de subsidieontvanger voorschotbetalingen. Standaard is daarbij een maximale bevoorschotting van 80% van het toegezegde subsidiebedrag. De subsidie wordt pas definitief betaalbaar gesteld na ontvangst en goedkeuring door het bestuur van een gespecificeerde verantwoording voorzien van een controleverklaring. Op basis van deze verantwoording vindt de definitieve eindafrekening en –betaling plaats. Het jaarverslag, de jaarrekening, de controleverklaring en de verantwoordingen liggen vanaf 1 juli 2014 ter inzage bij het Technisch Bureau Bouwnijverheid te Harderwijk én bij de Directie UAW van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De gedrukte versie van dit jaarverslag is vanaf 1 oktober 2014 digitaal beschikbaar via www.tbbouw.nl.
● Beleggingen
De belegging van het fonds is onderhevig aan de inherente risico’s die samenhangen met beleggen. Het beleggingsbeleid is gericht op het beperken van deze risico’s. Het belangrijkste risico van de belegging is het risico van koersdaling. Dit risico wordt ondervangen door de garantie dat voor de belegging op einde looptijd 79,6 miljoen euro (de inleg, verminderd met de nominale onttrekkingen in de afgelopen jaren) uitgekeerd wordt, en doordat met slechts een deel (de variabele component) van de belegging echt belegd wordt. Door de belegging kan een deel van de middelen van het fonds niet gebruikt worden voor de subsidiebetalingen. Daarom is met Rabobank een kredietfaciliteit afgesloten waardoor het fonds altijd de beschikking heeft over voldoende liquide middelen. Bovendien bestaat de mogelijkheid om jaarlijks boetevrij middelen aan de belegging te onttrekken.
Begroting 2014 (Bedragen in duizenden euro’s)
Baten
2014
Bijdrage ingevolge cao A-fonds
49.244
B-fonds
13.698
S-fonds
25.370 88.312
Rente- en beleggingsopbrengsten
1.100 89.412
Totaal baten
Lasten
2014
Subsidies ten laste van A-fonds
43.057
B-fonds
10.999
S-fonds
31.917 85.973
Algemene kosten
3.400
Saldo naar de fondsen A-fonds
5.316
B-fonds
2.244
S-fonds Rente- en beleggingsopbrengsten Totaal lasten
./.
7.521 39 89.412
63
64
Jaarrekening
2013
Balans per 31 december 2013 (Na resultaatbestemming, bedragen in duizenden euro’s)
(Bedragen Activa in miljoenen euro’s)
2013
2012
82.848
81.389
451
451
Vaste Activa
Beleggingen Beleggingen
66
Overige leningen Vlottende activa
Vorderingen Rekening-courant APG
4.593
Rente van beleggingen
929
37
9.358
9.468
0
382
Premiebijdragen Overige vorderingen
Liquide middelen Totaal activa
(Bedragen Passiva in miljoenen euro’s)
Stichtingskapitaal
3.707
14.880
13.594
34.307
20.386
132.486
115.820
2013
2012
1
1
Omvang van de fondsen A-fonds B-fonds S-fonds
67.296
86.165 ./.
./.
2.493
407 30.823
31.233
97.712
114.905 Kortlopende schulden Nog te betalen subsidies en declaraties Overige schulden en overlopende passiva
Totaal passiva
17.146
17.882
434
225 17.580
18.107
132.486
115.820
Staat van baten en lasten over 2013 (Bedragen in duizenden euro’s)
(Bedragen Baten in miljoenen euro’s)
2013 Realisatie
2013 Begroting
2012 Realisatie
Bijdrage ingevolge cao A-fonds
55.592
67.268
64.417
B-fonds
8.895
10.498
10.884
S-fonds
26.004
31.623
30.470 109.389
90.491
105.771
Rentebaten Beleggingsopbrengsten Overige rentebaten
2.247
1.100
1.152
345
-
312
Totaal baten
(Bedragen Lasten in miljoenen euro’s)
2.592
1.100
1.464
93.083
110.489
107.235
2013 Realisatie
2013 Begroting
2012 Realisatie
Subsidies ten laste van A-fonds
35.083
55.250
B-fonds
10.985
10.099
11.813
S-fonds
25.278
33.849
29.541
Algemene kosten
28.991
71.346
99.198
70.345
3.593
3.800
3.359
Saldo naar de fondsen A-fonds B-fonds S-fonds
Totaal lasten
./.
19.820
10.587
2.086
14 ./.
410
34.456 ./.
3.110
945 20
18.144
7.491
33.531
93.083
110.489
107.235
67
Kasstroomoverzicht over 2013 (Bedragen in duizenden euro’s)
(Bedragen Activa in miljoenen euro’s)
2013
2012
Kasstroom uit regelingen Bijdragen bouwplaatspersoneel Betaalde subsidie, declaraties en algemene kosten
68
87.038
72.618
Bijdragen uta-personeel
19.642
17.981 ./.
./.
75.085
Kasstroom uit regelingen
120.859 ./.
15.514
14.179
Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Overige rentebaten Verkoop beleggingsproduct/leningen
242
371
0
10.000
Kasstroom uit beleggingsactiviteiten
242
10.371
950
0
Kasstroom uit financieringsactiviteiten Vermogensonttrekking
./.
Mutatie liquide middelen
14.806
Liquide middelen primo
24.092
Mutatie liquide middelen
14.806
Liquide middelen ultimo
38.898
De liquide middelen in het overzicht betreffen de rekening-courant verhoudingen met APG, het saldo van de bankrekeningen en depositorekeningen bij Rabobank en ABN AMRO.
./.
3.808 27.900
./.
3.808 24.092
Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling
● Algemeen
● Resultaatbepaling
De Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid is een stimuleringsfonds voor de bedrijfstak die subsidies verstrekt voor activiteiten en projecten van andere organisaties die bijdragen aan de sectorale beleidsdoelstellingen op het gebied van opleiding en ontwikkeling.
Algemeen De baten worden verantwoord in het jaar waarin deze zijn gerealiseerd De lasten worden verantwoord in het jaar waarin deze zijn uitgegeven en/of voorzienbaar zijn.
Bijdrage ingevolge cao Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar. De jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de Richtlijn voor de jaarverslaggeving 640 ‘Organisaties zonder winststreven’.
De bijdragen zijn toegerekend aan de periode waarop zij betrekking hebben. Hierbij is rekening gehouden met de bijdragen in januari t/m april 2014 die betrekking hebben op 2013 en eerder.
Rentebaten ● Waardering
van activa en passiva
Algemeen Een actief wordt in de balans opgenomen als het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het fonds zullen vloeien en de waarde van het actief betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen als het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld.
De belegging- en rentebaten zijn naar rato van de omvang over de fondsen verdeeld. De beleggingsopbrengsten bestaan uit directe beleggingsopbrengsten en indirecte beleggingsopbrengsten. Onder de directe beleggingsopbrengsten wordt de interest uit de belegging verantwoord. De indirecte beleggingsopbrengsten betreffen zowel gerealiseerde als ongerealiseerde waardeontwikkelingen. Voor het beheer van de Rabo Multi Strategy Note wordt een management fee in rekening gebracht. De betaalde management fee wordt verwerkt in de indirecte beleggingsopbrengsten van de Rabo Multi Strategy note.
Beleggingen
Subsidies ten laste van
Het beleggingsproduct van Rabobank wordt gewaardeerd op de marktwaarde van de onderliggende beleggingsstrategieën. Daarbij is de garantiewaarde, als onvoorwaardelijk recht op minstens het ingelegde bedrag, in de marktwaarde verwerkt.
De door het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds verstrekte subsidies komen ten laste van de fondsen op basis van de bestedingsdoelen waaraan zij zijn besteed. In de lasten zijn schattingen opgenomen voor subsidies die zijn verstrekt voor meerdere jaren, zoals de tegemoetkomingsgelden. Verschillen ten opzichte van de (eerste) schatting, voortvloeiend uit nieuwe schattingen op basis van actuele informatie of bij definitieve afwikkeling, worden verwerkt zodra deze blijken.
Vorderingen De waardering vindt plaats tegen nominale waarde.
Liquide middelen De liquide middelen worden gewaardeerd tegen nominale waarde.
Algemene kosten
Kortlopende schulden
De algemene kosten worden aan de subfondsen toegerekend op basis van de vermogensverhouding van de subfondsen aan het begin van het boekjaar.
De kortlopende schulden en overlopende passiva worden gewaardeerd tegen nominale waarde.
● Kasstroomoverzicht
Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgende de directe methode.
69
Toelichting op de balans per 31 december 2013 (Bedragen in duizenden euro’s, tenzij anders vermeld)
● Activa
middelen aan de belegging onttrokken ter dekking van de liquiditeitsbehoefte. In eerdere jaren werd in totaal 82,5 miljoen euro onttrokken. De garantiewaarde bedraagt ultimo 2013 79,6 miljoen euro.
Beleggingen Verloopoverzicht beleggingen Het verloop is als volgt te specificeren:
70 Boekwaarde per 1 januari Onttrekking(en) Waardeontwikkeling
2013
2012
81.389
90.236
0
10.000 1.375
2.619
Management fee
./.
372
Uitbetaling coupon
./.
788
0
82.848
81.389
Boekwaarde per 31 december
./.
222
De geldmarktfaciliteit heeft een omvang van maximaal 80,0 miljoen euro, het overeengekomen rentepercentage bedraagt Eonia plus 8 basispunten. Het rendement van het beleggingsproduct bedroeg in 2013 2,8 procent, zijnde het waardeverschil ten opzichte van de waarde ultimo 2012. Op de waardeontwikkeling van 2,6 miljoen euro is de management fee van 0,4 miljoen euro reeds in mindering gebracht. Van de waardeontwikkeling is 0,8 miljoen euro in maart 2014 uitbetaald.
Overige leningen Het bestuur heeft in 2008 een deel van het vermogen belegd in een Rabo Multi Strategy Note ter waarde van oorspronkelijk 160,0 miljoen euro. De doelstelling is het behalen van een duurzaam hoger rendement boven depositorente gedurende een periode van tien jaar. Het product kent een looptijd van tien jaar, een hoofdsomgarantie, de mogelijkheid van een jaarlijks vrij opneembaar bedrag, een voorwaardelijke couponbetaling, een ‘lock-in’ instrument en een faciliteit voor liquiditeitsvoorziening.
Dit betreft een renteloze lening voor onbepaalde tijd aan het Technisch Bureau Bouwnijverheid.
Vorderingen
Rekening-courant APG Rente lopende rekeningen en deposito’s Coupon beleggingen
De garantiewaarde van de Rabo Multi Strategy Note wordt na afloop van de gehele looptijd gegarandeerd. Bij elke 5 procent stijging (‘performance trigger’) van de waarde van de Rabo Multi Strategy Note vindt een ‘lock-in’ plaats. De waarde van de hoofdsomgarantie wordt dan met 1 procent verhoogd. Tevens vindt dan een couponuitbetaling van 1 procent van de garantiewaarde plaats. In 2013 is de ‘performance trigger’ gehaald en heeft een ‘lock-in’ en een couponuitbetaling plaatsgevonden. De Rabo Multi Strategy Note heeft twee deelstrategieën: een Commodity strategy en Risk Adjusted Equity strategy. In elke deelstrategie wordt de helft van de hoofdsom belegd. De Rabo Commodity Alpha beleggingsstrategie wordt gemanaged door Rabobank. Het betreft vooral de handel in futures van vijf grondstoffen: olie, gas, tarwe, koper en suiker. De ‘Risk Adjusted Equity beleggingsstrategie wordt eveneens gemanaged door Rabobank. Het betreft investeringen in een mandje liquide Europese aandelen (Eurostoxx). Jaarlijks is 15 procent van de waarde van de Rabo Multi Strategy Note kosteloos opneembaar. Het bestuur besluit in februari van elk jaar over het op te nemen bedrag. In 2013 zijn geen
2013
2012
4.593
3.707
141
37
788
0
1.815
1.653
7.543
7.815
0
382
14.880
13.594
2013
2012
Depositorekeningen
22.034
10.783
Lopende rekeningen
12.273
9.603
Totaal
34.307
20.386
Premiebijdragen uta-personeel Premiebijdragen bouwplaatspersoneel Overige vorderingen Totaal
De post depositorekeningen betreft depositorekeningen van ABN AMRO en Rabobank. De lopende rekeningen zijn twee rekeningen bij Rabobank en ABN AMRO.
● Passiva
Verloop van de fondsen in 2013 Totaal
A-fonds
Saldo per 31 december 2012
97.711
67.296
Beleggingsbaten 2013 naar fondsen
2.592
1.785
Bijdrage bouw en uta 2013
90.491
55.593
Lasten 2013 naar fondsen
74.940
37.558
18.144
19.820
Resultaat 2013 Vermogensoverdracht Saldo per 31 december 2013
./.
950 114.905
De lang beschikbare middelen van de deelfondsen worden belegd in een beleggingsproduct van Rabobank. De beleggingsen rentebaten zijn naar rato van de omvang van de fondsen aan het begin van het jaar over de fondsen verdeeld. In de jaarrekening 2011 werd reeds melding gemaakt van verwachte besluitvorming inzake een nieuwe, meer onafhankelijke positie ten opzichte van de bedrijfstak van het Economisch Instituut voor de Bouw. In 2013 is hierover een besluit genomen, met de consequentie dat de vermogensoverdracht die in het verleden is gedaan door het Economisch Instituut voor de Bouw aan het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid (gecorrigeerd voor inflatie) ongedaan is gemaakt. Dat heeft in 2013 geleid tot een vermogensonttrekking aan het A-fonds van 0,95 miljoen euro.
./.
B-fonds
S-fonds
./.
407
30.823
./.
11
818
8.895
26.004
10.970
26.411
2.086
410
0
0
./.
950 86.165
./.
2.493
31.233
71
Kortlopende schulden 2013
2012
Inzake A-fonds
13.238
15.001
Inzake B-fonds
3.242
2.755
Inzake S-fonds
666
126
17.146
17.882
434
225
17.580
18.107
Nog te betalen subsidies en declaraties
72
Tussentelling Algemene kosten Totaal te betalen
Niet in de balans opgenomen verplichtingen Het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds staat tot 2040 borg tot een bedrag van 4,3 miljoen euro inzake een door de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid aan Bouw & Infra Park bv verstrekte hypothecaire geldlening. Ten name van de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwsector en de Stichting Opleidings- en Ontwikkelings fonds voor de Infrasector zijn garanties afgegeven in het kader van aangevraagde en beschikte ESF-subsidies. De maximale subsidie bedraagt 3,9 miljoen euro.
Toelichting op de staat van baten en lasten over 2013 (bedragen in duizenden euro’s, tenzij anders vermeld)
● Baten
Bijdragen ingevolge cao 2013 Realisatie
(Bedragen in miljoenen euro’s)
2013 Begroting
2012 Realisatie
uta
bouw
uta
bouw
uta
bouw
10.192
45.402
11.451
55.817
10.723
53.694
73
Ten gunste van A-fonds B-fonds
4.131
4.763
4.642
5.856
4.799
6.085
S-fonds
3.820
22.183
4.280
27.343
4.122
26.348
Totaal
18.143
72.348
20.373
89.016
19.644
86.127
De premiebijdrage van bedrijven ingevolge de BTER-cao worden geïncasseerd door APG. De premiebijdragen worden verantwoord in het jaar waarop de heffing betrekking heeft. Het S-fonds kent voor het bouwplaatspersoneel een andere loonsom dan de overige deelfondsen. Dit komt doordat voor werknemers die gebruik maken van de vierdaagse werkweek geen premie is verschuldigd. De verdeling van de bijdragen over de deelfondsen A, B en S vindt plaats in de verhouding van de voor elk jaar vastgestelde verdeling per deelfonds.
Rente- en beleggingen
Indirecte beleggingsopbrengsten
2013
2012
2.247
1.152
Deposito’s
245
123
Rekening-courant APG
100
188
2.592
1.464
Totaal
De indirecte beleggingsopbrengst betreft het koersresultaat van het beleggingsproduct van de Rabobank, inclusief de uitbetaalde coupon.
● Lasten
Algemene kosten
Administratiekosten APG
74
2013
2012
2.703
2.543
890
816
3.593
3.359
Fondskosten Totaal
Verdeling lasten naar fondsen en bestedingsdoelen 2013
A-fonds
A-1
4.508
A-2
17.263
9.449 23.007
213
271
A-4
2.663
2.248
A-5
9.851
10.867
A-6
1.619
2.388
A-7
24
208
A-8
1.418
1.170 30.710
37.559 B-1
222
263
B-2
701
794
B-3
73
30
B-4
118
107 2.071
B-5
1.568
B-6
840
1.016
B-7
3.548
3.874
B-8
244
312
B-9
532
439
B-10
2.378
2.032
B-11
602
676
B-12
148
Totaal S-fonds
./.
A-3
Totaal B-fonds
2012
227 11.841
10.970 S-1
645
682
S-2
12.427
15.698
S-3
12.878
S-4
461
18.621 ./.
3.848
Totaal
26.411
31.153
Totaal besteed
74.940
73.704
De administratie van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds, alsmede het secretariaat, wordt gevoerd door het Technisch Bureau Bouwnijverheid. Het Technisch Bureau Bouwnijverheid is onder rechtstreeks toezicht van het bestuur ook verantwoordelijk voor de beleggingen.
● Ondertekening
van de jaarrekening
Harderwijk, 19 juni 2014 Namens het bestuur, N.J. van Til M.B. van Veldhuize
75
Overige gegevens
●C ontroleverklaring
van de onafhankelijke
accountant Aan: het bestuur van Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid
oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening.
Verklaring betreffende de jaarrekening 76
Wij hebben de in dit rapport opgenomen jaarrekening 2013 van Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid te Harderwijk gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2013 en de staat van baten en lasten over 2013 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen.
Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het saldo van baten en lasten getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het jaarverslag, beide in overeenstemming met de Richtlijn voor de jaarverslaggeving 640 “Organisaties zonder winststreven”. Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een
Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controleinformatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
Oordeel betreffende de jaarrekening Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen van Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid per 31 december 2013 en het saldo van baten en lasten over 2013 in overeenstemming met de Richtlijn voor de jaarverslaggeving 640 “Organisaties zonder winststreven”.
Verklaring betreffende andere wettelijke voorschriften en/of voorschriften van regelgevende instanties Voorts zijn wij van oordeel dat de in de jaarrekening weer gegeven uitsplitsing van de lasten naar bestedingsdoelen juist is en aansluit bij de statuten en reglementen van het fonds, in overeenstemming met de relevante bepalingen van het Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring CAObepalingen. Den Haag, 19 juni 2014 BDO Audit & Assurance B.V. namens deze, w.g. J.J. Herst RA
Jaarverslag over boekjaar
2013
77
Inhoudsopgave
●
Jaarrekening 2013
Voorwoord Bestuur Doelstelling van het fonds Kerncijfers Premiebeleid Uitvoering Gegevens over het verslagjaar Communicatie
● 78
Jaarrekening 2013
Balans per 31 december 2013 Staat van baten en lasten over 2013 Kasstroomoverzicht over 2013 Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling Toelichting op de balans per 31 december 2013 Toelichting op de staat van baten en lasten over 2013
●
79 80 81 82 83 84 89 93
96 97 98 99 100 102
Overige gegevens
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant 104 Statutaire bestemming van het saldo van baten en lasten 104
Voorwoord Toekomstgericht opleiden
In de bedrijfstak dreigt binnen afzienbare tijd een tekort aan gekwalificeerd personeel te ontstaan. Dit tekort wordt veroorzaakt door de noodgedwongen uitstroom van het aantal vakkrachten in de afgelopen jaren. Daarnaast wordt de sector geconfronteerd met een dalende instroom van jongeren met een vaktechnische opleiding. Op het moment dat de bouwproductie toeneemt en de werkgelegenheid in de bouw- en infrasector aantrekt, heeft de bedrijfstak behoefte aan vakbekwame mensen. Juist op dat moment moet er weer goed gekwalificeerd personeel beschikbaar zijn. Om op de toekomst voorbereid te zijn omarmt het Scholingsfonds het sectorplan Bouw & Infra. In dat sectorplan gaat het concreet om scholing van
bouwplaatswerknemers. Enerzijds richt het plan zich op het verdiepen van de vakkennis en het vergroten van de vakbekwaamheid, anderzijds is er ruimte voor toekomstgerichte scholing en het opleiden van werknemers in duurzame technologieën. Het Scholingsfonds stimuleert werkgevers om binnen hun onderneming een opleidings- en scholingsbeleid te voeren. Dat alles is niet alleen van belang voor de individuele vakkracht, maar ook belangrijk voor de toekomst van de gehele bedrijfstak.
Het bestuur van de Stichting Scholingsfonds voor de Bouwnijverheid is onderdeel van het cluster van besturen bedrijfstakeigen regelingen (clusterbestuur BTER). 79
Bestuur
De Stichting Scholingsfonds voor de Bouwnijverheid is gevestigd te Harderwijk. Het bestuur van de stichting is paritair samengesteld uit vijf werkgevers- en vijf werknemersleden; vijf zijn benoemd door Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven, drie door FNV Bouw en twee door CNV Vakmensen. Werkgeversbestuursleden (namens Bouwend Nederland)
N.J. van Til, fungerend voorzitter A.W.J. Borst W. Ketting G.C.J.J. Peek G. Werkhoven 80
Werknemersbestuursleden Mw. M.B. van Veldhuizen, voorzitter (namens FNV Bouw) J.G. Crombeen (namens FNV Bouw) G. Lokhorst (namens CNV Vakmensen) Mw. S.H. ter Maat (namens FNV Bouw) 1 H.A. van der Spek (namens CNV Vakmensen) 2
1
Mevrouw Ter Maat is per 1 april 2013 toegetreden tot het bestuur. Zij is de per 20 september 2012 afgetreden heer Kerstens opgevolgd.
2
De heer Van der Spek is per 1 mei 2013 toegetreden tot het bestuur. Hij is de per 1 januari 2013 afgetreden heer Van Wijngaarden opgevolgd.
Doelstelling van het fonds
Het Scholingsfonds voor de Bouwnijverheid bestaat sinds 1988 en is uitvoerder van de bedrijfstakeigen regeling voor de stimulering van scholing van bouwplaatsmedewerkers. De regeling is opgenomen in artikel 62a van de CAO voor de Bouwnijverheid. In dit cao-artikel is geregeld dat werkgevers de taak hebben in hun onderneming een opleidings- en scholingsbeleid te voeren. Elk jaar moet de werkgever een scholingsplan maken, waarin rekening gehouden wordt met de scholingswensen van hun werknemers.
●
Statutaire doelstelling
De statutaire doelstelling van de stichting Scholingsfonds voor de Bouwnijverheid luidt (artikel 3): De stichting Scholingsfonds heeft ten doel: 1. Uitvoering te geven aan de vergoedingsregeling voor de vergoeding van verlet-, cursus- en reiskosten aan de werkgever wiens werknemer deelneemt aan de scholingsactiviteiten als bedoeld in artikel 62a van de CAO voor de Bouwnijverheid; 2. Uitvoering te geven aan de erkenningsregeling voor opleidingsinstituten die scholing aanbieden waarvoor de vergoedingsregeling van toepassing is; 3. Uitvoering te geven aan scholingsactiviteiten ten behoeve van werknemers gericht op het bevorderen van goede werking van de arbeidsmarkt in de sector en van activiteiten die de employability van werknemers in de sector verhogen. Bij de ontwikkeling van een scholingsplan kunnen werkgevers advies inwinnen bij de opleidingsinstituten die zijn vermeld in de digitale catalogus ‘Opleidingen CAO voor de Bouwnijverheid’. Vooral de wat grotere instituten hebben hiervoor speciale opleidingsadviseurs in dienst. Het clusterbestuur stimuleert werkgevers een gericht scholingsbeleid te voeren. Het Scholingsfonds is vooral toegespitst op vaktechnische bijscholing. Wettelijk verplichte cursussen maken geen deel uit van de werkingssfeer van het Scholingsfonds, zodat die cursussen niet zijn opgenomen in de Scholingsfondscatalogus. Voor die cursussen is geen stimulering nodig doordat de wet hierin dwingend voorziet.
●
Artikel 62a van de CAO voor de Bouwnijverheid
In artikel 62a van de CAO voor de Bouwnijverheid is vastgelegd dat de bouwplaatsmedewerker per kalenderjaar recht heeft op gemiddeld twee dagen scholing met behoud van loon. Als voorwaarde geldt dat het scholing betreft voor de huidige functie van de werknemer of voor een toekomstige, onder de CAO voor de Bouwnijverheid vallende functie als bouwplaatsmedewerker. Het Scholingsfonds verstrekt de werkgever een vaste vergoeding voor verlet- en reiskosten van de werknemer. De werkgever betaalt het werkelijke loon door aan de werknemer op de dagen dat de werknemer scholing heeft gevolgd. Naast die vergoedingen betaalt het Scholingsfonds aan de werkgever een vaste bijdrage in de cursuskosten. De werkgever betaalt de werkelijke cursuskosten aan het opleidingsinstituut. In bepaalde gevallen kan een werknemer gebruikmaken van een zelfstandig scholingsrecht. Die situatie kan zich voordoen als de werkgever geen opleidings- en scholingsbeleid heeft ontwikkeld of als hij een werknemer twee jaar of langer niet in de gelegenheid heeft gesteld om een cursus in het belang van zijn functie te volgen. De werknemer kan dan bij vakorganisaties informeren naar geschikte cursussen. Het Scholingsfonds vergoedt de verlet-, reis- en cursuskosten dan rechtstreeks aan de werknemer en brengt die in rekening bij de nalatige werkgever. In het verslagjaar is er geen gebruikgemaakt van het zelfstandig scholingsrecht. ● Beleidsdoelstellingen en vergoedingenstructuur
Het bestuur van het Scholingsfonds heeft uit zijn midden een paritaire erkenningscommissie aangesteld. Deze bestuurlijke erkenningscommissie van het Scholingsfonds volgt de ontwikkelingen op scholingsgebied in het algemeen en in de bedrijfstak bouwnijverheid in het bijzonder. De commissie laat zich bijstaan door het Centrum voor Innovatie van Opleidingen (CINOP). Aan de hand van de volgende onderwerpen beziet de commissie samen met cao-partijen of de beleidsdoelstellingen van het Scholingsfonds en de vergoedingenstructuur aanpassing behoeven: • economische teruggang landelijk en specifiek in de bouwsector; • verminderde inkomsten voor het fonds; • vergrijzing van de beroepsbevolking; • instroombehoefte aan jonge vakmensen; • carrière en doorstroombehoefte van werknemers.
81
Kerncijfers
2013
2012
2011
2010
2009
7.785
8.598
9.489
9.868
10.435
Aantal deelnemers ultimo verslagjaar
66.948
79.301
94.273
100.647
108.408
Aantal gevolgde scholingsdagen
30.048
41.821
38.371
52.139
49.544
Uitkeringen (in miljoenen euro’s)
8,7
11,7
11,0
15,0
13,9
(Bedragen in miljoenen euro’s)
Aantal werkgevers ultimo verslagjaar 3
82
Aantallen werkgevers en werknemers die onder de CAO voor de Bouwnijverheid vallen.
3
Premiebeleid
Het Scholingsfonds wordt gefinancierd uit het S-fonds van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds. Werkgevers en werknemers betalen een bijdrage aan het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds. Bouwend Nederland, FNV Bouw en CNV Vakmensen stellen de hoogte van de bijdrage jaarlijks vast na advies van het clusterbestuur BTER.
83
Uitvoering
●
Vergoedingsregeling
Een cursus komt alleen voor vergoeding in aanmerking als die cursus is opgenomen in de digitale catalogus van het Scholingsfonds. Dan is er sprake van zogeheten door het Scholingsfonds erkende cursussen. Die cursussen vallen onder de reikwijdte en de doelstellingen van het Scholingsfonds. Wettelijk verplichte cursussen vallen niet onder de reikwijdte van het Scholingsfonds.
84
Het opleidingspakket van het Scholingsfonds is toegespitst op vaktechnische bijscholing. De vergoeding geldt voor cursussen op het terrein van de volgende thema’s: • vaktechniek, kwaliteitszorg en milieu; • communicatie en samenwerking; • organisatie, planning en automatisering. Het Scholingsfonds hoeft niet de totale kosten aan de werkgever te vergoeden. Er is immers sprake van een uniforme tegemoetkoming in de scholingskosten. Op basis van ervaringscijfers is de forfaitaire vergoeding voor verlet-, reis- en cursuskosten vastgesteld.
Vergoeding van cursuskosten Afhankelijk van het thema dat van toepassing is, geldt voor de cursuskosten per deelnemer per dag de volgende vergoeding: • 74 euro voor cursussen op het terrein van kwaliteitszorg en milieu; • 89 euro voor cursussen op het terrein van communicatie en samenwerking; • 113 euro voor vaktechnische cursussen en cursussen op het terrein van organisatie, planning en automatisering. De kosten van de leermeestercursussen worden op grond van cao-afspraken volledig vergoed.
Vergoeding van verlet- en reiskosten Als verlet- en reiskostenvergoeding keert het Scholingsfonds aan de werkgever een vast bedrag als tegemoetkoming in de loonkosten per werknemer per cursusdag uit. De werkgever betaalt het werkelijke vast overeengekomen loon door aan de werknemer. De vergoeding van het Scholingsfonds aan de werkgever is afhankelijk van de leeftijd van de werknemer op de datum waarop de cursus is gevolgd. De hoogte van de vergoedingen zijn vastgesteld door het bestuur. In het hiernavolgende schema staat een overzicht van de vastgestelde vergoedingen per leeftijd.
Leeftijd
Staffel
Vergoeding in de verlet- en reiskosten
22 jaar
100 procent
160 euro
21 jaar
87,5 procent
140 euro
20 jaar
75 procent
120 euro
19 jaar
65 procent
104 euro 88 euro
18 jaar
55 procent
17 jaar
45 procent
72 euro
16 jaar
40 procent
64 euro
Regeling vierdaagse werkweek voor 55-plussers De CAO voor de Bouwnijverheid kent een bijzondere regeling voor werknemers die 55 jaar of ouder zijn, een volledige 40-urige arbeidsovereenkomst hebben, maar per week 32 uur werken. Deze regeling staat bekend als de vierdaagse werkweek voor 55-plussers als bedoeld in artikel 26a van die CAO. Om tot een volledig doorbetaalde werkweek te komen bij een vierdaagse werkweek hebben deze werknemers onder meer hun roostervrije dagen inclusief 2 scholingsdagen per jaar ingeleverd. De werkgever is voor hen geen bijdrage aan het S-fonds verschuldigd. Voor deze werknemers is een afwijkende vergoedingsregeling door het Scholingsfonds vastgesteld. Over de eerste 2 cursusdagen per kalenderjaar worden alleen de cursuskosten vergoed , en vanaf de 3e cursusdag worden zowel de cursuskosten als de reis- en verletkosten vergoed. Naar aanleiding van gevalsbehandeling is in het verslagjaar door APG aan het bestuur gerapporteerd dat deze vergoedingsregeling sinds april 2011 niet in alle gevallen juist is uitgevoerd. Dat is het gevolg van een gewijzigde administratieve afhandeling door de introductie van de digitale portal MijnBTER. Ten onrechte is sindsdien ook de gewone parttimer van 55-plus met een 32-urige werkweek aangemerkt als deelnemer aan de regeling vierdaagse werkweek. Vanaf de 3e cursusdag werden alleen de cursuskosten vergoed; verzuimd is ook de reis- en verletkosten te vergoeden. Voor deze werknemers is te weinig vergoed door het Scholingsfonds. Voorts is ten onrechte niet onderkend dat een werknemer met een 40-urige arbeidsovereenkomst en waarvoor geen bijdrage aan het S-fonds is afgedragen, aangemerkt moet worden als deelnemer aan de vierdaagse werkweek. Voor deze werknemers is te veel vergoed; ook over de eerste 2 scholingsdagen werden zowel cursuskosten als reis- en verletkosten vergoed.
Maximering van het aantal te vergoeden scholingsdagen De bedrijfstak is nu al sinds 2009 alle jaren op rij zwaar getroffen door de economische crisis. Het bestuur kan moeilijk inschatten in welke mate de teruggang in de werkgelegenheid invloed heeft op het beroep op de vergoedingsmogelijkheden die het Scholingsfonds biedt. Het is niet in lijn met de doelstelling van het Scholingsfonds als terugloop van werkgelegenheid gecompenseerd wordt door extra scholing. Aan de hand van de kwartaalrapportages volgt het bestuur deze ontwikkeling nauwkeurig. In artikel 62a van de CAO voor de Bouwnijverheid is geregeld dat de bouwplaatswerknemer per kalenderjaar recht heeft op gemiddeld twee dagen scholing met behoud van loon.
Maximeringsbepaling In de bedrijfstak wordt het gemiddelde van twee cursusdagen per werknemer per jaar al lange tijd niet gehaald. Maar het is het ook niet de bedoeling dat uitwassen zich kunnen voordoen in het aantal cursusdagen op werknemers- óf werkgeversniveau. Het maximum aantal te vergoeden cursusdagen moet in overeenstemming zijn met de cao-bepalingen. Per werknemer wordt daarom niet meer dan zes cursusdagen per jaar per dienstbetrekking vergoed. Per werkgever wordt per jaar niet meer cursusdagen vergoed dan tweemaal het aantal bouwplaatswerknemers dat bij hem in dienst is. Deze maximeringsbepaling is op 1 juli 2010 in werking getreden. De uitgangspunten van de regeling zijn zo geformuleerd dat rekening gehouden wordt met parttimedienstverbanden, kleine werknemersbestanden, gebroken dienstverbanden en het feit dat een personeelsbestand in één jaar sterk in grootte kan schommelen. Uitgangspunten voor werkgevers Op werkgeversniveau geldt: • het maximale aantal cursusdagen dat een werkgever in een kalenderjaar krijgt vergoed, is het aantal bouwplaatswerknemers dat in dienst is bij de werkgever maal twee; • de maximering heeft steeds betrekking op één kalenderjaar; • een niet-benut saldo gaat niet over naar een volgend kalenderjaar; • bij een wisselende personeelsgrootte in de loop van het jaar mag met het grootste aantal werknemers gerekend worden; • als er slechts één of twee werknemers in dienst zijn, dan is de jaarruimte voor die werkgever ook maximaal zes dagen; • vergoeding van de cursusdagen vindt plaats in volgorde van binnenkomst van de deelnamelijsten, totdat de maximumruimte is bereikt.
Uitgangspunten voor werknemers Op werknemersniveau geldt: • per individuele werknemer bedraagt de vergoeding per kalenderjaar maximaal zes cursusdagen; • een cursus van tien dagen mag wel gevolgd worden, maar er worden maximaal zes dagen vergoed; • parttimefactoren zijn niet van belang; • bij gebroken dienstverbanden (een werknemer heeft in een jaar meer dienstbetrekkingen) geldt het maximum van zes dagen bij elke werkgever. Op cursusniveau bestaat overigens al vele jaren een maximum. In de erkenningsregeling ligt vast dat een cursus niet langer mag duren dan tien dagen. Bij een langere cursus zal eerder sprake zijn van een opleiding dan van bijscholing. Cursussen die langer duren dan tien dagen komen niet in aanmerking voor erkenning en staan dus ook niet in de catalogus van het Scholingsfonds. In het verslagjaar is voor het eerst een verzoek ontvangen van een werkgever voor een ruimere vergoeding dan de maximeringsbepalingen toestaan. Dat verzoek is door de commissie Scholingsfonds afgewezen. De gedachte is dat de maximeringsbepalingen zo veel mogelijk uniform toegepast moeten worden voor alle werkgevers in de bedrijfstak. Door de aanvrager zijn geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die een uitzondering rechtvaardigen. Extra scholing boven de maximeringsruimte is uiteraard wel mogelijk, maar niet met een vergoeding door het Scholingsfonds. De toets op deze maximeringsbepalingen is niet altijd eenvoudig doordat het kalenderjaar de maatstaf is. In januari is (nog) niet bekend hoe groot het personeelsbestand in de loop van het resterende jaar wordt. Toch kan er al in januari om een vergoeding gevraagd worden. Die aanvraag moet dan al afgehandeld worden. In dat geval is de grootte van het personeelsbestand van het voorgaande kalenderjaar voorlopig de maatstaf. Daardoor kan de situatie zich voordoen dat er al vroeg in het kalenderjaar meer dagen vergoed worden dan op basis van het (te bereiken) werknemersbestand mogelijk is. Het bestuur heeft besloten in voorkomende situatie geen terugvordering in te stellen. Het bestuur heeft in het verslagjaar kennisgenomen van rapportage van APG dat de maximeringstoets niet in alle gevallen juist is toegepast. Op praktische gronden toetst APG steeds per kalenderkwartaal hoe groot de vergoedingsruimte is op werkgeversniveau. Die ruimte is het aantal bouwplaats werknemers dat in dienst is bij de werkgever maal 2. Sinds de invoering van de toets op maximering is door APG verzuimd de hoogste score van de voorgaande kwartalen van dat
85
kalenderjaar mee te wegen. Door het bestuur is besloten de rechtmatige hogere vergoeding na te betalen als daarom is of wordt verzocht door een betrokken werkgever.
Samengestelde Praktijktentamens (SPT) Leerling-werknemers volgen doorgaans geen cursus uit de Scholingsfondscatalogus. Zij zullen immers eerst opgeleid moeten worden voor een bouwplaatsberoep wil er sprake kunnen zijn van bijscholing en vergroting van de vakbekwaamheid als bedoeld door het Scholingsfonds.
86
Voor de leerlingen is wel een bijdrage aan het Scholingsfonds verschuldigd. Daarom is door partijen bij de CAO voor de Bouwnijverheid in 2000 besloten dat voor deze leerling werknemers een vergoeding uit het Scholingsfonds kan worden ontvangen als bijdrage in de kosten voor het afleggen van de Samengestelde Praktijktentamens (hierna: SPT). De SPT’s worden afgelegd bij een opleidingsbedrijf. Fundeon is de instantie die de vergoeding aanvraagt bij het Scholingsfonds. De vergoeding SPT is van oorsprong gelijk aan het beginsel in de CAO voor de Bouwnijverheid van gemiddeld twee scholingsdagen per werknemer per kalenderjaar. Een SPT bestaat altijd uit twee opeenvolgende werkdagen. Per opleiding worden doorgaans twee SPT’s afgenomen van ieder twee dagen, dus samen vier dagen. De vergoeding per SPT is 148 euro (twee dagen van 74 euro). Deze vergoeding wordt door het Scholingsfonds op declaratiebasis aan Fundeon betaald. Daarnaast ontvangt het leerbedrijf of het opleidingsbedrijf waar de leerling in dienst is een leeftijdsafhankelijke tegemoetkoming in de loonkosten van het Scholingsfonds. Door de bestuurlijke erkenningscommissie is in 2012 besloten de vergoedingsregeling SPT te verruimen. Per opleiding worden twee SPT’s (dus vier dagen) vergoed, ongeacht de duur van de opleiding, en ongeacht het aantal (verkorte) opleidingen die een leerling volgt. Daarvóór werd nog getoetst op maximaal vier dagen (twee SPT’s) per twee kalenderjaren, gelijk aan de caobepaling in artikel 62a van gemiddeld twee scholingsdagen per kalenderjaar.
●
Erkenningsregeling
Het Scholingsfonds kent een erkenningsregeling voor opleidings instituten. De erkenningsregeling toetst en waarborgt dat de kwaliteit van de opleidingsinstituten hoog genoeg is. Verder wil het bestuur met deze regeling een aanvaardbare prijs-kwaliteit verhouding bij de opleidingsinstituten stimuleren. Bovendien is het bestuur ervan overtuigd dat de erkenningsregeling leidt tot een transparante markt van opleiders en cursusaanbod.
Erkenning van een opleidingsinstituut door het Scholingsfonds vond tot 2008 uitsluitend plaats vanaf 1 juli van ieder jaar en had een geldigheid van twee jaar. Sinds 2009 is erkenning steeds mogelijk vanaf de eerste dag van een kalenderkwartaal. De erkenning geldt, net als voorheen, steeds voor een periode van maximaal twee jaren. De zogeheten erkenningsaudit wordt afgenomen door het Centrum voor Innovatie van Opleidingen (CINOP). CINOP is een onafhankelijk adviesbureau op het gebied van leren, opleiden en ontwikkelen. Op basis van de adviezen van CINOP besluit de bestuurlijke erkenningscommissie welke instituten erkend worden door het Scholingsfonds. In beginsel geldt een erkenning van een opleidingsinstituut voor maximaal twee jaren. Als een instituut voortzetting van de erkenning wenst, dan wordt een periodieke audit gehouden door CINOP. De bestuurlijke erkenningscommissie heeft in 2012 besloten de periodieke audit tijdelijk op te schorten. Per 1 januari 2014 is de periodieke audit weer in uitvoering genomen.
Monitoren op cursusprijs Naarmate een onderling vergelijkbare cursus door meer instituten wordt aangeboden, heeft een werkgever meer keus om er zijn inkoopbeleid op af te stemmen. Naarmate een cursus een meer uniek karakter heeft of geen landelijke dekking heeft is de keus voor de werkgever beperkt. Het bestuur acht het van belang dat de erkende cursussen tegen een aanvaardbare en marktconforme prijs worden aangeboden. In beginsel heeft het Scholingsfonds geen invloed op de hoogte van de cursusprijs. Die wordt door het opleidingsinstituut vastgesteld. Bij de herhalingsaudits zal door CINOP gerapporteerd worden hoe de hoogte van de cursusprijs zich verhoudt tot vergelijkbare cursussen van andere aanbieders.
Bestuurlijke erkenningscommissie Het bestuur heeft uit zijn midden vier leden aangesteld die tot taak hebben het bestuur te adviseren over de erkenning van instituten en erkenning van het cursusaanbod. De commissie (ook wel commissie Scholingsfonds genoemd) bestaat uit twee leden namens de werkgevers, één namens FNV Bouw en één namens CNV Vakmensen. De erkenningscommissie laat zich bijstaan door het Technisch Bureau Bouwnijverheid, CINOP en APG.
●K osten
erkenning en opname in de Scholingsfondscatalogus
De kosten van een erkenningsaudit (een eerste erkenning) en een periodieke audit (herhalingserkenning) worden
doorberekend aan het opleidingsinstituut dat erkend wil worden. Het tarief hiervoor was in 2013 1.100 euro, exclusief btw. Zodra een opleider is erkend, worden de door het Scholings fonds erkende cursussen van die opleider in de digitale catalogus opgenomen. Het cursusaanbod kan door de opleiders steeds per de eerste van het kalenderkwartaal geactualiseerd en uitgebreid worden. Na goedkeuring van de gewijzigde of nieuwe cursus door de bestuurlijke erkenningscommissie wordt aan de opleider per cursus die in de catalogus is opgenomen steeds per 1 januari en per 1 juli 35 euro, exclusief btw, in rekening gebracht. De betalingsverplichting voor de opleider geldt ook in het geval als na de audit blijkt dat een eerste erkenning of een vervolgerkenning niet aan de orde is. Het Scholingsfonds brengt de auditkosten steeds na afloop van de erkenningsronde in rekening. De kosten per cursus voor opname in de digitale catalogus worden steeds bij aanvang van het kalenderhalfjaar in rekening gebracht. Het bestuur heeft besloten opleidingsinstituten niet langer te erkennen en te schrappen uit de catalogus als dat opleidingsinstituut – ook na herhaalde aanmaningen – weigert de auditkosten en/of de cataloguskosten te betalen. Ook na intrekking van de erkenning blijft de betalingsverplichting bestaan. In het verslagjaar is geen opleidingsinstituut om die reden uit de catalogus geschrapt.
●A antal
instituten en aangeboden cursussen
Op 1 januari 2013 hebben 102 erkende opleidingsinstituten 1.298 62a-cursussen aangeboden. Op 1 april 2013 waren dit 1.401 cursussen van 104 erkende opleidingsinstituten. Op 1 juli van dat jaar boden 103 opleiders 1.378 cursussen aan en in het laatste kwartaal bestond het aanbod ook uit 1.378 cursussen van 103 opleidingsinstituten.
Nieuwe evaluatiemethode voor cursusbeoordeling De bestuurlijke erkenningscommissie heeft in 2009 de aanzet gegeven de manier van cursusevaluatie te verbeteren. De achterliggende gedachte daarbij was om te komen tot meer inzicht ten aanzien van de inhoud en praktische bruikbaarheid van cursussen. Medio 2009 zijn zes representatieve opleidingsinstituten bereid gevonden mee te werken aan een pilot voor de nieuwe evaluatiemethode. Die opleidingsinstituten zijn: Bouwradius, BOB, Bouwcirkel, Civilion Construct, ValQ, en Repair Care Int. In het najaar van 2009 zijn de eerste ervaringen opgedaan en in 2013 is de pilot afgerond. De resultaten van de pilot hebben niet
doen besluiten om een nieuwe evaluatiemethode in te voeren, maar om de bestaande methode ongewijzigd voort te zetten. Het bestuur dankt bovengenoemde organisaties voor hun medewerking aan de pilot.
●D igitale
aanlevering van presentielijsten
Het Scholingsfonds stelt de cursus- en verletkostenvergoeding aan de werkgever vast aan de hand van presentielijsten. Deze papieren presentielijsten worden op de laatste cursusdag door de cursist ingevuld bij het opleidingsinstituut. Het opleidingsinstituut stuurt de presentielijst daarna per post op aan het Scholingsfonds. Het clusterbestuur BTER heeft in 2011 besloten de mogelijkheid te bieden aan opleidingsinstituten tot het indienen van de presentielijsten via het internet. Elektronische gegevensaanlevering is immers steeds meer een geaccepteerde standaard (zo ook bij de Belastingdienst, UWV en de opgave loon en premie aan APG). Elektronische gegevensaanlevering biedt een aantal voordelen: • betalingen aan de werkgever zullen sneller plaatsvinden als een foutloze digitale presentielijst is ingediend door het opleidingsinstituut; • fouten in de aanlevering worden aan de bron (bij het opleidingsinstituut) gesignaleerd; • papieren communicatie is niet meer nodig, ook niet als een presentielijst (nog) niet kan worden verwerkt; • er is ‘realtime’ inzicht in de status van afhandeling van de presentielijsten; • er is altijd (24 uur per dag, zeven dagen per week) inzicht beschikbaar voor het opleidingsinstituut van de eigen verwerkingshistorie; • er is altijd (24 uur per dag, zeven dagen per week) inzicht beschikbaar voor de werkgever in de eigen verwerkings- en de betaalhistorie. In het verslagjaar is door de bedrijfstak voldoende ervaring opgedaan met de mogelijkheid tot elektronische aanlevering. Het Scholingsfonds zal naar verwachting in de eerste helft van 2014 de mogelijkheid bieden aan opleidingsinstituten de presentielijsten aan te leveren via een zogeheten XML-bestand. Nadat ook met de aanleveringsmogelijkheid via XML voldoende ervaring is opgedaan en als dat naar tevredenheid werkt, zal het clusterbestuur BTER besluiten de papieren aanleveringsmogelijkheid niet meer toe te staan. De bedrijfstak zal daarover tijdig en meer keren geïnformeerd worden.
87
●B eroepsregeling
●
Een opleidingsinstituut kan worden erkend op basis van een kritisch onderzoek (of audit) naar de bedrijfsvoering. Als een opleidingsinstituut na een audit niet erkend wordt door het bestuur, dan kan het opleidingsinstituut daartegen in beroep gaan. Ook als het bestuur een erkenning intrekt, kan het betrokken opleidingsinstituut een beroep instellen. De onafhankelijke Beroepscommissie Erkenningsregeling behandelt de beroepschriften. Deze commissie bestaat uit drie leden, één afkomstig uit de advocatuur, één afkomstig uit het onderwijs en één afkomstig uit de (bouwrelevante) wetenschap. In het verslagjaar zijn geen beroepschriften ingediend.
Het Scholingsfonds kent een klachtenregeling. Wie vindt dat de vergoedingsregeling niet goed wordt uitgevoerd of dat de statuten of het reglement niet correct zijn geïnterpreteerd, kan een klacht indienen bij het Scholingsfonds. Klachten over de werkingssfeer van het Scholingsfonds of de aard en inhoud van de reglementaire voorwaarden zijn niet-ontvankelijk.
88 ●
Sectorplan 2013-2015
Sociale partners in de bouw- en infrasector richten zich samen met minister Asscher van SZW op werkzekerheid en het voorkomen van werkloosheid in de sector. Daarom investeren zij samen 120 miljoen in de arbeidsmarkt, via een sectorplan Bouw & Infra dat een looptijd heeft van twee jaar. De bouw- en infrasector staat voor grote uitdagingen. Ze moet bij een aanhoudende financiële crisis overleven. Op de middellange termijn dreigt een tekort aan vakkrachten. Werknemers die de sector straks keihard nodig heeft, worden nu ontslagen. Er worden nu nauwelijks leerlingen opgeleid, terwijl die straks hard nodig zijn om te voldoen aan de vraag naar vakkrachten. Daarnaast staat de sector voor de uitdaging om de duurzame inzetbaarheid van de werknemers te vergroten, zodat de werknemers op termijn ook behouden kunnen blijven. Het sectorplan Bouw & Infra bevat maatregelen die zijn gericht op het behoud van vakkrachten, het vergroten van de instroom van nieuwe leerlingen en het vergroten van duurzame inzetbaarheid. De maatregelen betekenen een investering van 120 miljoen euro. Deze worden voor de helft gefinancierd door de sector zelf, het ministerie van SZW betaalt de andere helft. Het sectorplan bestaat uit 10 verschillende onderdelen, waarbij ook het Scholingsfonds is betrokken. Het gaat daarbij voor het Scholingsfonds concreet om het stimuleren van toekomstgerichte scholing in duurzame technologieën en toekomstgerichte competenties voor 14.000 werknemers. Onder duurzame technologieën wordt hier verstaan duurzaam en energiebesparend bouwen. Cursussen die tussen 1 november 2013 en 31 oktober 2015 gevolgd zijn onder de thema’s duurzaam bouwen en communicatie komen voor cofinanciering in aanmerking.
Klachtenregeling
Het bestuur heeft een klachtencommissie benoemd, bestaande uit één medewerker van het Technisch Bureau Bouwnijverheid en twee medewerkers van APG die niet bij de uitvoering zijn betrokken. De klachtencommissie neemt klachten in behandeling van: • werkgevers die de CAO voor de Bouwnijverheid toepassen; • werknemers die onder dezelfde cao vallen; • anderen die rechtstreeks in hun belang worden getroffen. In 2013 is er geen klacht bij het Scholingsfonds ingediend.
●
Begroting
Het bestuur stelt jaarlijks een begroting op om de kosten van het fonds te monitoren. Deze begroting wordt niet gebruikt om de fondsactiviteiten gedurende het jaar te sturen. Derhalve is in het jaarverslag geen begroting opgenomen.
Gegevens over het verslagjaar
0,50 0,45 0,40 0,35 0,30 0,25 0,20 0,15 0,10 0,05
Scholingsgraad
20 13
2
0,00 20 1
Het Scholingsfonds vergoedt aan de werkgever een vaste bijdrage in de verlet-, reis- en cursuskosten. In 2013 heeft het Scholingsfonds 8,7 miljoen euro uitgekeerd. Hiervan had 5,0 miljoen euro (2012: 6,5 miljoen) betrekking op verletvergoedingen en 3,7 miljoen (2012: 5,2 miljoen) op cursuskosten. Aan reguliere cursussen werd 3,4 miljoen euro (2012: 4,5 miljoen) uitgegeven; aan samengestelde praktijktoetsen 0,3 miljoen (2012: 0,7 miljoen). Het Scholingsfonds draagt bij in de kosten van het afleggen van SPT’s voor leerling-werknemers in de sectoren Bouw & UTA. De SPT’s worden afgelegd bij een opleidingsbedrijf.
20 11
In 2013 ontving het Scholingsfonds 14.987 deelnamelijsten. In 2012 waren dit er 13.565. Een deelnamelijst vormt de basis voor de verstrekking van vergoedingen uit het Scholingsfonds aan een werkgever.
0
Ontvangen deelnamelijsten en totaal betaalde vergoedingen
In de periode tussen 2004 en 2007 is het aantal gevolgde scholingsdagen elk jaar afgenomen. Het gemiddelde aantal gevolgde scholingsdagen per werknemer, de zogeheten scholingsgraad, bedroeg in 2003 ongeveer 0,8. Tot 2006 is het gemiddelde aantal iets teruggelopen, tot ongeveer 0,6 scholingsdag in 2006. In 2007 is de scholingsgraad bijna gehalveerd ten opzichte van 2006. Dit is voor een groot gedeelte het gevolg van het feit dat het Scholingsfonds sinds juli 2006 geen cursussen meer vergoedt op het gebied van arbo, veiligheid en gezondheid. Sinds 2008 is de scholingsgraad weer toegenomen. Over 2008 was de scholingsgraad 0,34. In 2009 was dit 0,39. De scholingsgraad over 2010 bedroeg 0,45. In 2011 nam de scholingsgraad iets af. In 2011 was de scholingsgraad 0,40. In 2012 is de scholingsgraad gestegen naar 0,47. In de hiernavolgende figuur is het verloop van de scholingsgraad per werknemer schematisch weergegeven. In 2013 daalde de scholingsgraad naar 0,41.
20 1
Een cursus komt voor vergoeding in aanmerking als die cursus is opgenomen in de catalogus van het Scholingsfonds. Het Scholingsfonds keert daarbij een vast bedrag uit aan de werkgever voor verlet- en reiskostenvergoeding.
Aantal cursussen en gevolgde scholingsdagen
9
Vergoedingen en aantallen
20 0
●
89
●
Aantal scholingsdagen per onderwerp
●
De hiernavolgende tabel geeft een overzicht van het aantal gevolgde scholingsdagen per cursusonderwerp. Onderwerp
2013
2012
Afwerkingstechnieken
1.482
6.886
De hiernavolgende tabel geeft een overzicht van het aantal werknemers en werkgevers voor wie het afgelopen jaar scholingsdagen zijn vergoed. Het overzicht is onderverdeeld naar afzonderlijke regio’s. Regio
Aantal werknemers
Aantal werkgevers
118
Betontechnieken
831
524
Buisleidingen
652
2.191
Groningen
929
Isolatietechnieken
233
478
Leeuwarden
692
97
Maatvoeren en uitzetten
569
708
Enschede
2.668
276
Nieuwegein
3.688
195
Apeldoorn
1.906
194
Onderhoud, renovatie, restauratie en slopen
90
Aantal werknemers en werkgevers
Steigerbouw
134
62
1.373
2.022
210
394
Arnhem
1.924
223
Wegenbouw
488
734
Zaandam
1.814
128
Arbeidsmiddelen
256
306
Alkmaar
909
88
Dakwerken
823
619
Leiden
1.717
198
70
212
Rotterdam
1.799
183
912
967
Breda
1.822
222
1.445
967
Roermond
1.526
60
1.291
1.891
Den Bosch
2.585
117
Timmeren en houtbewerken
2.290
1.355
Eindhoven
713
97
Verticaal transport
3.180
1.160
Maastricht
465
46
24.157
2.242
Transportmiddelen
Installatietechnieken Lassers, machinisten, monteurs Metselen en voegen Bestraten
Werken op hoogte
30
50
Kwaliteitszorg en milieu
1.208
694
Communicatie en samenwerking
4.871
7.779
Organisatie, planning en automatisering
3.489
3.906
25.837
33.805
Totaal
Daarnaast werden er in 2013 4.211 samengestelde praktijk tentamens gevolgd. In totaal zijn er dus 30.048 scholingsdagen gevolgd.
Totaal
●
Cursusperiode
Het volgende diagram laat zien dat de scholingsdagen vooral in de eerste maanden van het kalenderjaar worden gevolgd.
16.000 14.000 12.000 10.000 8.000 6.000 4.000
91
2.000
●
2010
c de
no v
ok t
se p
g
l
2011
au
ju
n
ei
2012
ju
m
r
rt
2013
ap
m
n ja
fe b
0
2009
Cursuskostenvergoeding per cursusthema
De catalogus ‘Opleidingen CAO voor de Bouwnijverheid’ is sinds 2007 ingedeeld in vier thema’s. Voor ieder thema en de cursussen die daaronder vallen, is er een vaste cursuskostenvergoeding. Thema’s
Omschrijving
2013
2012
2011
2010
2009
Thema 1
Vaktechniek
113
113
113
113
113
Thema 2
Kwaliteitszorg en milieu
74
74
74
74
74
Thema 3
Communicatie en samenwerking, inclusief leermeester
89
89
89
89
89
Thema 4
Organisatie, planning en automatisering
113
113
113
113
113
●
Aantal gevolgde scholingsdagen per cursusthema
Hierna volgt een diagram van het aantal in de afgelopen vijf jaar per thema gevolgde scholingsdagen. De leermeestercursussen maken deel uit van thema 3, communicatie en samenwerking, maar worden volgens cao-afspraken voor 100 procent vergoed. Voor andere cursussen van thema 3 betaalt het Scholingsfonds een vergoeding van 89 euro per cursusdag.
●
Bedrijfsomvang
In het onderstaande diagram is de verdeling gegeven van de deelname in de afgelopen vijf jaar aan scholingsdagen van bedrijven met verschillende aantallen werknemers. Scholingsdagen gevolgd door werknemers in het midden- en kleinbedrijf (tot en met negentien werknemers) omvatten 16,9 procent van het totale aantal gevolgde cursussen in 2013. In 2012 was dit 16,3 procent.
40.000 30.000
35.000
92
30.000 25.000
30.000 25.000
25.000 20.000
20.000
20.000 15.000
15.000
15.000 10.000
10.000
10.000 5.000
5.000
5.000 0
0
0
2013 Thema 1
2012 Thema 2
2011 Thema 3
2010 Thema 4
2009
2013
2012
2011
2010
2009
2013
2012
2011
2010
2009
tot 5
5 tot 9
10 tot 19
20 tot tot 5 49
50 tot999 5 tot
100 en19meer 10 tot
20 tot 49
50 tot 99
100 en meer
Communicatie
Scholing en opleiding leveren een belangrijke bijdrage aan de persoonlijke ontwikkeling van werknemers. Een vergoedingsregeling voor bouwplaatswerknemers onder de CAO voor de Bouwnijverheid vormt daarvoor een stimulans. Voor het bestuur is dit het uitgangspunt van het beleid. Dit beleid wordt verder voor een belangrijk deel bepaald door technologische en maatschappelijke ontwikkelingen, bijvoorbeeld op het terrein van arbeidsmarktpolitiek en wet- en regelgeving. Met zijn communicatieactiviteiten wil het Scholingsfonds werkgevers goed informeren over de mogelijkheden tot scholing van werknemers.
●W ebsite
Via de website van het Scholingsfonds wordt algemene informatie verstrekt over de (vergoedings)regeling van het fonds. Daarnaast is de catalogus ‘Opleidingen CAO voor de Bouwnijverheid’ online te raadplegen. Naast de catalogus bevat de website een nieuwsrubriek en informatie over de erkenningsregeling van het Scholingsfonds. In 2013 is de website 12.142 keer bezocht. In 2012 werd de website 12.745 keer bezocht. (Bedragen in miljoenen euro’s) 2013
Het bestuur stelt ieder jaar het pr- en voorlichtingsbeleid vast, evenals de begroting daarvoor. De belangrijkste instrumenten om werkgevers over het Scholingsfonds te informeren zijn de catalogus ‘Opleidingen CAO voor de Bouwnijverheid’, Cordares Post4 , het jaarboek BTER en de website van het Scholingsfonds, www.scholingsfonds.nl. Ook wordt deelgenomen aan gerenommeerde bouwbeurzen om voorlichting te geven over de regeling van het Scholingsfonds.
●C atalogus
‘Opleidingen CAO voor de Bouwnijverheid’
Alle cursussen waarvoor een vergoeding uit het Scholingsfonds wordt verkregen, staan in de catalogus. Sinds juli 2006 is de catalogus alleen nog beschikbaar via de website www. scholingsfonds.nl. Deze online beschikbaarheid maakt tussentijdse correcties en aanvullingen mogelijk. Opleidingsinstituten mogen sinds januari 2009 viermaal per jaar hun cursusaanbod in de catalogus actualiseren en hun profiel aanpassen. In de oude situatie was het slechts mogelijk tweemaal per jaar het cursusaanbod aan te passen. Opleidingsinstituten mogen nieuwe cursussen opvoeren, de inhoud van een cursus wijzigen en prijswijzigingen doorvoeren. Nieuwe erkenning van opleidingsinstituten door het Scholingsfonds is steeds mogelijk per eerste dag van het kalenderkwartaal. In de oude situatie was het slechts mogelijk om één keer per jaar (steeds per 1 juli) erkenning te verkrijgen. Met een groter en flexibeler cursusaanbod hoopt het bestuur van het Scholingsfonds beter tegemoet te komen aan de scholingsbehoeften binnen de bouwnijverheid.
4
Homepage
12.142
2012
2011
2010
2009
12.745
13.105
10.954
11.916
In 2008 is er voor de aparte websites van de diverse BTERregelingen één internetportaal gekomen. Het adres van deze website is www.bter-bouw.nl. Ook het webadres van het Scholingsfonds zal voortaan leiden naar dit portaal. Dit is er ook de oorzaak van dat het aantal directe bezoeken aan de website van het Scholingsfonds is gedaald. In 2013 trok het BTER-portaal 84.758 bezoekers.
●D igitale
aanmelding
Werkgevers die de CAO voor de Bouwnijverheid toepassen, worden gestimuleerd om cursusdeelnemers via internet aan te melden voor een opleiding uit de catalogus. Aanmelding via internet vermindert het papiergebruik en biedt de opleiders, die de aanmelding per e-mail ontvangen, direct alle nodige gegevens voor de administratieve afhandeling met het Scholingsfonds. Aanmelding via de website van het Scholingsfonds heeft als bijkomend voordeel dat de administratie al in een vroeg stadium kan controleren of aan de voorwaarden wordt voldaan.
●B eurzen
en promotieactiviteiten
Het bestuur hecht eraan dat doelstelling en activiteiten van het Scholingsfonds bekendheid krijgen en behouden. Om dit te bereiken, stelt het bestuur jaarlijks een begroting vast voor publicitaire en promotieactiviteiten. De ‘oneven’ jaren zijn gereserveerd voor de Internationale Bouwbeurs in Utrecht.
Halverwege 2013 heeft deze uitgave een nieuwe naam gekregen, namelijk BOUWpensioen & BTERpost.
93
In 2013 was het Scholingsfonds met een informatieve stand aanwezig op de tweejaarlijkse Internationale Bouwbeurs in Utrecht. De beurs is gehouden van 4 tot en met 9 februari 2013. In de ‘even’ jaren is het Scholingsfonds aanwezig op de tweejaarlijkse Technische Kontaktdagen (TKD). De TKD is het grootste outdoor-evenement voor grondverzetmaterieel en aanverwante specialismen in Nederland. De laatste TKD vond plaats in Wezep, van 7 tot en met 9 juni 2012. In 2014 staat de aanwezigheid van het Scholingsfonds op het programma voor de TKD van 22 tot en met 24 mei in Almere.
94
Jaarrekening
2013
95
Balans per 31 december 2013 (Na resultaatbestemming, bedragen in duizenden euro’s)
(Bedragen Activa in miljoenen euro’s)
2013
2012
Kortlopende vorderingen (1) Te vorderen uitkeringen Vooruitbetaalde kosten TBB Overige vorderingen
11
297
307
307
53
29
Som der kortlopende vorderingen Liquide middelen (2) Totaal activa
371
633
1.048
2.746
1.419
3.379
2013
2012
-
-
96 (Bedragen Passiva in miljoenen euro’s)
Eigen vermogen (3) Beschikbaar saldo van baten en lasten Kortlopende schulden (4) Overige schulden en overlopende passiva
Totaal passiva
3.379
1.419 1.419
3.379
1.419
3.379
Staat van baten en lasten over 2013 (Bedragen in duizenden euro’s)
(Bedragen Baten in miljoenen euro’s)
Subsidie Opleidings- en Ontwikkelingsfonds (5) Interest (6)
2013
2012
14.886
11.890 1
1
Overige baten (7)
95
96
Onttrekking voorziening dubieuze vorderingen (8)
31
-
Totaal baten
(Bedragen Lasten in miljoenen euro’s)
12.017
14.983
2013
2012
Uitkeringen (9)
8.707
11.727
Administratiekosten (10)
3.309
3.224
Overige lasten (11)
1
1
Dotatie voorziening dubieuze vorderingen (12)
-
31
Totaal lasten
Onttrokken aan het beschikbaar saldo van baten en lasten
97
12.017
14.983
-
-
Kasstroomoverzicht over 2013 (Bedragen in duizenden euro’s)
2013
(Bedragen in miljoenen euro’s)
2012
Kasstroom uit scholingsactiviteiten Uitgekeerde scholings- en verletvergoedingen
./.
8.473
./.
Administratiekosten
./.
3.321
./.
Overige inkomsten
3.331 17.095
10.095
Kasstroom uit scholingsvergoedingen
12.368
./.
1.396
1.699
Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Directe beleggingsopbrengsten
8
1
Kasstroom uit beleggingsactiviteiten
1
8
1.698
1.404
98 Mutatie liquide middelen
./.
Liquide middelen primo periode Mutatie liquide middelen Liquide middelen ultimo periode
./.
2.746
1.342
1.698
1.404
1.048
2.746
Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling
●
Algemeen
Liquide middelen De waardering vindt plaats tegen nominale waarde.
Het Scholingsfonds vergoedt verlet-, reis- en cursuskosten wegens scholingsdagen in de bouwnijverheid in Nederland. De administratie van het Scholingsfonds is bij contract opgedragen aan APG. Het boekjaar is gelijk aan het kalender jaar.
Kortlopende schulden De kortlopende schulden worden gewaardeerd tegen nominale waarde.
● ●
Going concern
Vanaf 2006 is de scholingsfondsregeling een subfonds van de stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid (het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds). Vanuit deze hoedanigheid worden er geen premies meer ontvangen in het Scholingsfonds doch wel uitkeringen verstrekt en kosten gemaakt. Alle uitkeringen en kosten in het kader van de scholingsfondsregeling (S-fonds) worden gedekt middels een subsidie vanuit het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds en toegekend aan het Scholingsfonds. De jaarrekening van het Scholingsfonds is voor het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds de subsidieverantwoording. Op basis van de jaarrekening wordt de subsidie definitief toegekend door het bestuur van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds. Het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds staat garant voor alle uitgaven die gedaan worden in het kader van de scholings fondsregeling. Zodoende is er bij het opstellen van de jaarrekening gebruikgemaakt van het going concern-principe. De jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving 640 ‘Organisaties zonder winststreven’.
●
Waardering van activa en passiva
Resultaatbepaling
Algemeen Baten en lasten worden toegerekend aan de periode waarop zij betrekking hebben. Baten worden in de staat van baten en lasten opgenomen als een vermeerdering van het economisch potentieel heeft plaatsgevonden, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting en de omvang daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt als een vermindering van het economisch potentieel heeft plaatsgevonden, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting en de omvang daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld.
Subsidie Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds subsidieert de administratiekosten, de uitkeringslasten en de overige lasten van het fonds. Het negatieve saldo van de staat van baten en lasten wordt als gevolg van het feit dat de scholingsfondsregeling valt in een subfonds van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds, in zijn geheel gesubsidieerd.
Uitkeringen De uitkeringen betreffen gederfde loonkosten en reis- en cursus kosten en zijn aan de periode toegerekend waarop zij betrekking hebben. Hierbij is rekening gehouden met de uitkeringen in januari en februari 2014 die betrekking hebben op 2013 en eerder.
Algemeen Een actief wordt in de balans opgenomen als het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het fonds zullen vloeien en de waarde van het actief betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen als het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld.
Kortlopende vorderingen Voor vorderingen wordt op de nominale waarde een voorziening voor mogelijke oninbaarheid in mindering gebracht. Deze voorziening is gerelateerd aan de uitstaande vorderingen.
Administratiekosten De administratiekosten worden toegerekend aan de periode waarop het door APG in rekening gebrachte bedrag betrekking heeft.
Verstrekte subsidies In de statuten van het fonds staat vermeld dat het fonds de mogelijkheid heeft om subsidies te verstrekken aan derden. In dit boekjaar heeft het fonds geen subsidies verstrekt.
Kasstroomoverzicht Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de directe methode.
99
Toelichting op de balans per 31 december 2013 (Bedragen in duizenden euro’s, tenzij anders vermeld)
●
Activa
1. Kortlopende vorderingen Vorderingen op instituten (Bedragen in miljoenen euro’s)
Nog te innen op instituten
2013
2012
2
4
Af: voorziening dubieuze vorderingen
100
- stand begin boekjaar
4
- afgeboekte bedragen
-
-
2
2
- onttrekking/dotatie voorziening dubieuze vorderingen
./.
2
- stand einde boekjaar
2
4
Stand einde boekjaar van de vorderingen op instituten
-
-
De vorderingen op instituten ultimo 2013 zijn geheel voorzien als gevolg van te verwachten oninbaarheid.
Te vorderen uitkeringen In 2013 heeft het bestuur besloten om de in 2012 ontstane vordering af te boeken. Dit betrof terug te vorderen uitkeringen als gevolg van teveel uitgekeerde SFO-dagen (2012: 326). Op deze vordering was in 2012 een bedrag van 29 voorzien als gevolg van te verwachten oninbaarheid. Vooruitbetaalde kosten TBB Dit betreft een vooruitbetaald bedrag, inzake een liquiditeitsbuffer, aan het Technisch Bureau voor de Bouwnijverheid. Overige vorderingen Dit betreft de afrekening administratiekosten 53 (2012: 29).
2. Liquide middelen Liquide middelen betreffen het saldo van de bankrekening van het Scholingsfonds 1.048 (2012: 2.746). De middelen staan ter vrije beschikking.
●
Passiva
3. Eigen vermogen Het beschikbaar saldo van baten en lasten is nihil. Het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds zal de administratiekosten en de lasten als gevolg van de scholingsregeling dekken.
4. Kortlopende schulden Overige schulden en overlopende passiva De overige schulden kunnen als volgt worden gespecificeerd: 2013
(Bedragen in miljoenen euro’s)
2012
Nog te betalen administratiekosten
122
109
Nog te betalen uitkeringen
757
840
Subsidie Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Toegekende subsidie 2013
./.
Correctie subsidie 2013 Dekking uitkeringen 2013, regeling 61-a Reeds ontvangen voorschotten
./.
3.352
./.
3.247 23
43 ./.
8.581
11.662 17.316
12.430 540
2.430
1.419
3.379
101
Toelichting op de staat van baten en lasten over 2013 (Bedragen in duizenden euro’s, tenzij anders vermeld)
●
Baten
5. Subsidie Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds zal de administratie kosten 2013 van het Scholingsfonds voor de Bouwnijverheid subsidiëren. De bijdragen voor 2013 zijn als volgt te specificeren: 2013
(Bedragen in miljoenen euro’s)
Toegekende subsidie (S2) Correctie subsidie (S2)
2012
3.247
3.352 ./.
Dekking uitkeringen, regeling 61-a (S2)
43
./.
23
8.581
11.662
11.890
14.886
102
De werkelijke administratiekosten over 2013 zijn lager uitgevallen dan vooraf begroot en het verschil is als aanvullende subsidie opgenomen. Doordat er geen premieopbrengsten zijn maar wel uitkeringslasten is er een negatieve stand van baten en lasten. Voor dit negatieve saldo (8.581) is een subsidieaanvraag gedaan aan en toegezegd door het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds.
6. Interest Dit betreft de interest over het saldo liquide middelen.
7. Overige baten Dit betreft de facturatie inzake het vermelden van de opleidingen in de Catalogus van het Scholingsfonds voor de Bouwnijverheid 95 (2012: 96).
8. Onttrekking voorziening dubieuze vorderingen Dit betreft de onttrekking voorziening dubieuze vorderingen op instituten. Als gevolg van het bestuursbesluit om de teveel uitgekeerde SFO-dagen niet terug te vorderen, is het bedrag dat in 2012 was voorzien (29) dit jaar onttrokken aan de voorziening.
●
Lasten
9. Uitkeringen De uitkeringen betreffen gederfde loonkosten, reis- en cursuskosten. Hieronder zijn de lasten gespecificeerd: 2013
2012
Loonvergoeding en toeslagen
4.958
6.551
Cursuskosten
3.749
5.176
8.707
11.727
(Bedragen in miljoenen euro’s)
103
10. Administratiekosten De administratiekosten zijn als volgt te specificeren: (Bedragen in miljoenen euro’s)
Administratiekosten APG Fondskosten Kosten convenant Informatie- en Verwijstaken
11. Overige lasten Deze post betreft bankkosten 1 (2012: 1).
12. Dotatie voorziening dubieuze vorderingen Dit betreft de dotatie voorziening dubieuze vorderingen op instituten en werkgevers.
●
Ondertekening van de jaarrekening
Harderwijk, 19 juni 2014 Namens het bestuur, N.J. van Til M.B. van Veldhuizen
2013
2012
1.208
1.164
311
322
1.790
1.738
3.309
3.224
Overige gegevens
●C ontroleverklaring
van de onafhankelijke
accountant Aan: het Bestuur van Stichting Scholingsfonds voor de Bouwnijverheid
Verklaring betreffende de jaarrekening
104
Wij hebben de in dit rapport opgenomen jaarrekening 2013 van Stichting Scholingsfonds voor de Bouwnijverheid te Harderwijk gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2013 en de staat van baten en lasten over 2013 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen.
Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het saldo van baten en lasten getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het jaarverslag, beide in overeenstemming met de Richtlijn voor de jaarverslaggeving 640 Organisaties zonder winststreven en de relevante bepalingen van het Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring caobepalingen. Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van
controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controleinformatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
Oordeel betreffende de jaarrekening Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen van Stichting Scholingsfonds voor de Bouwnijverheid per 31 december 2013 en van het saldo van baten en lasten over 2013 in overeenstemming met de Richtlijn voor de jaarverslaggeving 640 Organisaties zonder winststreven.
Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Verder zijn wij van oordeel dat de in de jaarrekening weergegeven uitsplitsing van de lasten naar bestedingsdoelen/activiteiten juist is en aansluit bij de statuten en/of reglementen van het fonds en de relevante bepalingen van het Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring cao-bepalingen. Amsterdam, 19 juni 2014 Ernst & Young Accountants LLP w.g. drs. D.K. Noort RA
●S tatutaire
bestemming van het saldo van baten en lasten
In de statuten zijn geen aanvullende regelingen met betrekking tot de bestemming van het saldo van baten en lasten vast gesteld. Het saldo over 2013 is nihil.
Jaarverslag over boekjaar
2013
105
Inhoudsopgave
●
Jaarrekening 2013
Voorwoord Bestuur Doelstelling van het fonds Kerncijfers Premiebeleid Uitvoering Communicatie
●
Jaarrekening 2013
Balans per 31 december 2013 Staat van baten en lasten over 2013 Kasstroomoverzicht over 2013 Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling Toelichting op de balans per 31 december 2013 Toelichting op de staat van baten en lasten over 2013
●
107 108 109 110 111 112 118
120 121 122 123 125 128
Overige gegevens
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant 130 Statutaire bestemming van het saldo van baten en lasten 130 106
Voorwoord Bijdragen aan solidariteit
Het Aanvullingsfonds verstrekt uiteenlopende uitkeringen, zowel eenmalig als op structurele basis; zowel aan werknemers als aan werkgevers. Zo verstrekt het fonds eenmalige uitkeringen aan mensen die werkloos zijn geworden. Voor deze groep vergoedt het fonds ook tijdelijk de premie voor hun pensioenopbouw. Verder richt het fonds zich op het bevorderen van de instroom van zieke en arbeidsongeschikte werknemers. Daarvoor verstrekt het fonds re-integratiebonussen aan de werkgever. Het Aanvullingsfonds kent verder een vergoedingsregeling voor de opname van extra verlofdagen door oudere werknemers. Werkgevers krijgen de hogere
loonkosten voor dit verlof volledig gecompenseerd. Deze maatregel zorgt in de bedrijfstak voor gelijkwaardigheid tussen de jonge generatie en 55+ werknemers. Het fonds biedt met haar uitkeringen werkgevers en werknemers de ondersteuning die op dat moment nodig is. Op die manier zorgt het Aanvullingsfonds voor continuïteit en draagt het bij aan de solidariteit in de bedrijfstak.
Het bestuur van de Stichting Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid is onderdeel van het cluster van besturen bedrijfstakeigen regelingen (clusterbestuur BTER).
107
Bestuur
De Stichting Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid is gevestigd te Harderwijk. Het bestuur van de stichting is paritair samengesteld uit vijf werkgevers- en vijf werknemersleden; vijf zijn benoemd door Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven, drie door FNV Bouw en twee door CNV Vakmensen.
Werkgeversbestuursleden (namens Bouwend Nederland) N.J. van Til, fungerend voorzitter A.W.J. Borst W. Ketting G.C.J.J. Peek G. Werkhoven
Werknemersbestuursleden Mw. M.B. van Veldhuizen, voorzitter (namens FNV Bouw) J.G. Crombeen (namens FNV Bouw) G. Lokhorst (namens CNV Vakmensen) Mw. S.H. ter Maat (namens FNV Bouw) 1 H.A. van der Spek (namens CNV Vakmensen) 2
108
1
Mevrouw Ter Maat is per 1 april 2013 toegetreden tot het bestuur. Zij is de per 20 september 2012 afgetreden heer Kerstens opgevolgd.
2
De heer Van der Spek is per 1 mei 2013 toegetreden tot het bestuur. Hij is de per 1 januari 2013 afgetreden heer Van Wijngaarden opgevolgd.
Doelstelling van het fonds
Het Aanvullingsfonds verstrekt aanvullingen aan werknemers die een uitkering ontvangen als gevolg van een Sociale Verzekeringswet en verstrekt stimuleringsuitkeringen bij reintegratie. Daarnaast voorziet het fonds in een tegemoetkoming in de loonkosten van de werkgever voor extra verlofdagen van werknemers die 55 jaar of ouder zijn.
●
Regelingen en aanvullingen
Partijen bij de CAO voor de Bouwnijverheid hechten waarde aan re-integratie van zieke werknemers. Hiervoor is de bonusregeling bij succesvolle re-integratie ingesteld. De regeling houdt in dat als een werknemer in zijn tweede ziektejaar voor ten minste 50 procent re-integreert, zowel hij als zijn werkgever recht heeft op een bonus. Daarbij mag de werknemer reintegreren in zijn oude of nieuwe functie, eventueel bij een nieuwe werkgever en zelfs buiten de bedrijfstak. Het Aanvullingsfonds betaalt bovendien kosten voor opleiding, begeleiding en bemiddeling als een werknemer gebruikmaakt van het zelfstandig recht op inschakeling van een re-integratiebedrijf. Het Aanvullingsfonds verhaalt deze kosten overigens in een later stadium op de werkgever als blijkt dat die te weinig heeft ondernomen om zijn werknemer te laten re-integreren.
●
Overzicht van alle aanvullingsregelingen
Er zijn aanvullingsregelingen voor werknemers en voor werkgevers. De werknemersregelingen zijn: • eindejaarsuitkering aan wao-uitkeringsgerechtigden; • eindejaarsuitkering aan iva-uitkeringsgerechtigden; • eenmalige uitkering aan de werknemer die werkloos is geworden; • doorbetaling van ouderdomspensioenpremie over maximaal zes maanden bij een werkloosheids- en/of ziektewetuitkering; • doorbetaling van pensioenpremie voor de aanvullings regelingen 55+ en 55- van het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid (bpfBOUW) bij ontslag op economische gronden. Dit betreft een tijdelijke regeling. De werkgeversregelingen zijn: • tegemoetkoming in loonkosten voor extra verlofdagen van bouwplaatswerknemers van 55 jaar en ouder; • bonus voor de werkgever3 bij re-integratie van de werknemer in zijn tweede ziektejaar. In afzonderlijke reglementen van het Aanvullingsfonds is geregeld welke voorwaarden gelden voor de toekenning van een uitkering of een vergoeding.
109
De werknemer ontvangt van de werkgever een aanvulling tot 100 procent van het loon vanaf de eerste dag van het tweede ziektejaar tot en met
3
de laatste dag van de tweede maand na re-integratie.
Kerncijfers
2013
2012
2011
2010
2009
8.485
9.317
10.171
10.521
11.075
105.645
121.748
140.503
147.422
156.804
Bijdragen (in miljoenen euro’s)
45,1
45,0
30,4
32,1
34,5
Aanvullingen (in miljoenen euro’s)
21,1
18,5
16,4
17,8
15,6
(Bedragen in miljoenen euro’s)
Aantal werkgevers ultimo verslagjaar Aantal werknemers ultimo verslagjaar
110
Premiebeleid
Het premiepercentage wordt jaarlijks door het bestuur van het Aanvullingsfonds vastgesteld en vervolgens ter goedkeuring voorgelegd aan Bouwend Nederland, FNV Bouw en CNV Vakmensen. Bij de vaststelling wordt gekeken naar de te verwachten uitgaven, de ontwikkelingen van de loonsom en de hoogte van de noodzakelijke reserve. Over het algemeen wordt getracht grote premiefluctuaties van jaar tot jaar te voorkomen.
111
Uitvoering
Sinds 1 januari 2006 is de administratie van het Aanvullingsfonds opgedragen aan APG. Voorheen werd die door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) uitgevoerd.
●E indejaarsuitkering
voor arbeidsongeschikte
werknemers Als aanvulling op een arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt het Aanvullingsfonds aan het einde van het kalenderjaar een uitkering. De hoogte van de aanvulling is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid van de werknemer.
Eindejaarsuitkering aan wga-uitkeringsgerechtigden Gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (meer dan 35 procent, maar minder dan 80 procent) ontvangen doorgaans een uitkering op basis van de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (wga). In tegenstelling tot wao-uitkeringsgerechtigden in diezelfde arbeidsongeschiktheidsklassen ontvangen deze werknemers geen eindejaarsuitkering. Als een werknemer (nog) volledig arbeidsongeschikt is, maar hij heeft wel een goede kans op herstel, dan ontvangt die werknemer geen iva- maar een wga-uitkering. Sinds 2009 hebben wga-uitkeringsgerechtigden ook recht op de eindejaarsuitkering zolang de volledige arbeidsongeschiktheid voortduurt.
Eindejaarsuitkering aan wao-uitkeringsgerechtigden De werknemer aan wie voor 1 januari 2006 een waouitkering is toegekend, heeft bij voortduring van die uitkering recht op een eindejaarsuitkering. In de regel is de hoogte van de eindejaarsuitkering afhankelijk van de arbeidsongeschiktheidsklasse op 1 november van het kalenderjaar waarop de eindejaarsuitkering betrekking heeft. Als de wao-uitkering in de loop van het kalenderjaar is begonnen of beëindigd, bestaat er recht op de eindejaarsuitkering naar rato.
112
Eindejaarsuitkering aan iva-uitkeringsgerechtigden De wao is per 29 december 2005 vervangen door de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (wia). Werknemers aan wie voorheen een wao-uitkering is toegekend, kunnen die uitkering behouden. Werknemers die na deze datum arbeidsongeschikt zijn geworden, komen niet meer in aanmerking voor de wao, maar voor de wia. Net als bij de wao is ook bij de wia de mate van arbeids ongeschiktheid van de werknemer van belang voor de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. De wia kent twee regelingen: één voor volledig en één voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers. Volledig arbeidsongeschikte werknemers (meer dan 80 procent) ontvangen een uitkering op basis van de Wet Inkomensvoorziening Volledig en duurzaam Arbeidsongeschikten (iva). Het Aanvullingsfonds verstrekte tot en met 2008 alleen aan volledige arbeidsongeschikte iva-werknemers een eindejaarsuitkering. De hoogte van de eindejaarsuitkering is gelijk aan die voor de wao-uitkeringsgerechtigden bij volledige arbeidsongeschiktheid. Als de iva-uitkering in de loop van het kalenderjaar is begonnen of beëindigd, bestaat er recht op een eindejaarsuitkering naar rato.
Werknemers die vallen onder de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) en een volledige arbeidsverhouding hebben, komen niet in aanmerking voor de eindejaarsuitkering. Zij worden geacht een volwaardig inkomen te kunnen verwerven. Hierbij wordt overigens geen onderscheid gemaakt tussen wao- of wiauitkeringsgerechtigden.
Indexering Het bestuur van het Aanvullingsfonds heeft in 2008 besloten de eindejaarsuitkeringen voortaan jaarlijks te indexeren. De indexatie vindt plaats op basis van de procentuele stijging van de cao-lonen in de bouwnijverheid per 1 juli van het kalenderjaar ten opzichte van 1 juli een jaar eerder. Ook in 2013 zijn de eindejaarsuitkeringen verhoogd op basis van deze loonindex. Het garantieweekloon vakvolwassen werknemers functie- groep E per: 1 juli 2013 is 626 euro. 1 juli 2012 is 621 euro. De verhoging bedraagt: 626,00 : 6,2120 = 100,77 is 0,77%. (Bedragen in miljoenen euro’s)
AO-klasse uitkering
2012
2013 na indexering met 0,77%
2013 afgerond
80-100 incl. iva en wga
700,75
706,15
706,00
65-80
560,60
564,92
565,00
55-65
455,49
459,00
459,00
45-55
385,40
388,37
388,00
35-45
315,64
318,07
318,00
Overzicht uitgekeerde (afgeronde) bedragen eindejaarsuitkeringen wao/ iva/ wga (in euro’s) AO-klasse
2013
2012
2011
2010
2009
80-100% incl. iva en wga
706,00
701,00
694,00
685,00
673,00
65-80%
565,00
561,00
555,00
548,00
539,00 438,00
55-65%
459,00
455,00
451,00
445,00
45-55%
388,00
385,00
382,00
377,00
370,00
35-45%
318,00
316,00
313,00
309,00
303,00
Geen
Geen
Geen
Geen
Geen
Minder dan 35%
Eindejaarsuitkering naar rato van het kalenderjaar Als iemand slechts een deel van het kalenderjaar recht heeft op een wao- of iva-uitkering, dan bestaat recht op de eindejaarsuitkering naar rato van de duur van de uitkering. Daartoe is in 2007 door cao-partijen besloten. Dit betreft doorgaans gevallen waarbij men in de loop van het jaar met pensioen is gegaan, overleden is of ingedeeld wordt in een arbeidsongeschiktheidsklasse die niet langer recht geeft op een eindejaarsuitkering.
Administratieve uitvoering van de eindejaarsuitkering wao Formeel geldt voor de werknemer een zelfmeldprocedure om in aanmerking te komen voor de eindejaarsuitkering. Maar werknemers die in de administratie al bekend zijn als rechthebbende op de eindejaarsuitkering als wao-uitkerings gerechtigde worden jaarlijks in november aangeschreven. In de brief worden de werknemers geïnformeerd over hun rechten, wanneer de eindejaarsuitkering wordt betaald en op welk rekeningnummer de uitkering wordt overgemaakt. De werknemers worden uitdrukkelijk gevraagd het betaalrekening nummer te controleren dat in de administratie bekend is. Alleen als de werknemer de eindejaarsuitkering op een ander rekeningnummer uitbetaald wil hebben dan van hem bekend is, dient hij het Aanvullingsfonds daarover tijdig te informeren.
Administratieve uitvoering van de eindejaarsuitkering iva en wga Voor werknemers die recht hebben op de eindejaarsuitkering als iva- of wga-uitkeringsgerechtigde geldt zowel formeel als praktisch de zelfmeldprocedure. Zij moeten zich ieder jaar opnieuw aanmelden om in aanmerking te komen voor de eindejaarsuitkering. Een ex-bouwplaatswerknemer moet zich bij een van de werknemersorganisaties melden. De UTA-werknemer kan zich ook bij APG aanmelden.
Reglementswijzigingen eindejaarsuitkering De hoogte van de gestaffelde eindejaarsuitkeringen werden in
113
het reglement genoemd. Het reglement maakt deel uit van de CAO Bedrijfstakeigen Regelingen voor de Bouwnijverheid. Bij iedere wijziging in de hoogte van de eindejaarsuitkering moest het reglement aangepast worden, terwijl de cao een looptijd kent van doorgaans vijf jaren. Daarom heeft het clusterbestuur BTER in 2012 besloten de bedragen uit het reglement te schrappen en te vervangen door “het bestuur stelt de hoogte van de uitkering jaarlijks vast”.
●E enmalige
uitkering aan de werknemer die werkloos is geworden
Het Aanvullingsfonds verstrekt aan de werkloos geworden werknemer een eenmalige uitkering van 425 euro bruto. De werknemer dient deze bij de aanvang van zijn werkloosheid zelf aan te vragen. Bij nieuwe werkloosheid binnen twaalf maanden bestaat niet opnieuw recht op deze uitkering. In 2013 zijn 7.536 eenmalige uitkeringen verstrekt. In 2012 waren dit er 6.266.
Verstrekking van de eenmalige uitkering
114
In beginsel verstrekt het Aanvullingsfonds de uitkeringen nadat de aanvraag van de betrokken werknemer goedgekeurd is. Op voordracht van de werknemersorganisaties heeft het bestuur in 2009 ingestemd met een toevoeging op deze administratieve procedure. Sinds medio 2009 bestaat de mogelijkheid dat de werknemersorganisaties de netto-uitkering verstrekken aan de rechthebbenden. Het voordeel van deze werkwijze is dat de werkloos geworden werknemer nog eerder over de eenmalige uitkering beschikt. Na ontvangst en verwerking van de aanvraagformulieren worden de werknemersorganisaties uit het Aanvullingsfonds betaald.
Aanvragen van de eenmalige uitkering Om in aanmerking te komen voor de eenmalige uitkering moet een werknemer twee documenten overleggen: • een inschrijfbewijs als werkzoekende bij UWV WERKbedrijf; • een ontslagbewijs. Een bewijs van toekenning van een WW-uitkering door UWV is bij de eerste aanvraag niet vereist. In het verleden duurde het namelijk soms erg lang voordat UWV het recht op WW definitief kon vaststellen. Voor de eenmalige uitkering is nu juist van belang dat de werkloze werknemer hierover snel moet kunnen beschikken. De eenmalige uitkering is niet bedoeld voor diegenen die ontslagen zijn en direct daarna ander werk hebben gevonden. Een bewijs van toekenning van een WW-uitkering is daarom wel gewenst. Het bestuur heeft dan ook besloten de
aanvraagprocedure aan te passen. De werknemer dient op zijn aanvraagformulier te verklaren dat hij desgevraagd achteraf een bewijs van toekenning van de WW-uitkering zal insturen.
●D oorbetaling
van ouderdomspensioenpremie over maximaal zes maanden van werkloosheid
De werkloos geworden werknemer heeft gedurende maximaal zes maanden recht op doorbetaling van de ouderdoms pensioenpremie. Deze vergoeding moet de werknemer zelf aanvragen. Hij kan dit doen na afloop van zijn werkloos heidsuitkering of, als de periode van werkloosheid langer dan zes maanden heeft geduurd, na afloop van de eerste zes maanden van werkloosheid.
●D oorbetaling
van ouderdomspensioenpremie voor zieke werklozen
Tot 1 januari 2006 kende het Aanvullingsfonds een bepaling die voorzag in een vergoeding van pensioenpremie voor ‘zieke werklozen’. Dat zijn diegenen die ziek zijn terwijl ze geen dienstverband (meer) hebben. Zij ontvangen dan een Ziektewetuitkering. De vergoedingsbepaling is per 1 januari 2006 vervallen bij het Aanvullingsfonds. Als de werknemers niet of niet snel herstellen, dan komen zij na het einde van hun wachttijd in de Ziektewet in aanmerking voor een wia-uitkering. Zowel over de Ziektewet- als de wia-periode wordt voor hen geen ouderdomspensioen opgebouwd. Doordat zij voorafgaand aan hun wia-uitkering geen deelnemer zijn in bpfBOUW, komen zij ook niet in aanmerking voor premievrije bijboeking tijdens arbeidsongeschiktheid. Dit in tegenstelling tot de werknemer die voor minstens 35 procent arbeidsongeschikt is en direct uit een dienstverbandsituatie voor een wia-uitkering in aanmerking komt. Dat laatste is bepaald in de pensioenregeling van bpfBOUW. Cao-partijen voor de bouwnijverheid vonden deze situatie voor zieke werklozen ongewenst. Zij vroegen aan het bestuur van het Aanvullingsfonds of er een oplossing mogelijk is voor deze werknemers. Nadat in eerdere verslagjaren door cao-partijen een aantal principiële zaken zijn besproken, waaronder de definitie van de doelgroep, is in juni 2012 de regeling door cao-partijen vastgesteld en is de regeling door het clusterbestuur BTER in uitvoering genomen. De regeling betreft een vergoeding van ouderdomspensioenpremie voor zieke werklozen waarvan de eerste Ziektewetdag ligt na 31 december 2005 en voor 1 juli 2012. Dit betreft een uitzonderlijke regeling die een ruime mate van terugwerkende kracht kent voor een afgebakende doelgroep.
Per 1 juli 2012 zijn de reglementen van het Aanvullingsfonds aangepast en kennen ook de zieke werklozen in de toekomst een vergoeding ouderdomspensioenpremie.
●V ergoeding
pensioenpremie bij werkloosheid wegens bedrijfseconomische redenen
Werkloosheid heeft negatieve gevolgen voor de pensioenopbouw. Cao-partijen voor de bouwnijverheid hebben besloten deze gevolgen te beperken voor een bepaalde groep oudere werknemers. Cao-partijen zijn daarom op 16 juni 2009 een tijdelijke regeling overeengekomen die bepaalt dat deze groep werknemers een vergoeding voor de pensioenopbouw krijgt. Aanvankelijk was de regeling van toepassing op werknemers die tussen 1 juli 2009 en 1 april 2011 werkloos zijn geworden. De regeling is tussentijds een paar maal verlengd en geldt nu voor werkloosheid ontstaan uiterlijk op 31 december 2014. De regeling eindigt eventueel eerder zodra het beschikbaar gestelde budget is besteed. De vergoeding is uitsluitend bedoeld voor werknemers die wegens bedrijfseconomische redenen werkloos zijn geworden. Met de vergoeding wordt voorkomen dat deze werknemers pensioenaanspraken uit de aanvullingsregelingen van bpfBOUW verliezen. De vergoeding bestaat uit de pensioenpremies voor de aanvullingsregelingen 55- én 55+ van bpfBOUW en wordt voor maximaal drie jaar verstrekt. De regeling is ingevoerd op 20 oktober 2009 en heeft een terugwerkende kracht tot 1 juli 2009. Op voordracht van cao-partijen heeft het bestuur van het Aanvullingsfonds ingestemd met een budget van 10 miljoen euro voor de tijdelijke regeling. Dit budget is zowel bestemd voor de pensioenpremies als voor de uitvoeringskosten. Tegen het einde van het huidige verslagjaar zou het in 2009 beschikbaar gestelde budget van 10 miljoen euro naar verwachting volledig besteed zijn. Partijen bij de CAO voor de Bouwnijverheid hebben in december 2013 nog eens 1 miljoen euro beschikbaar gesteld, en in januari 2014 opnieuw 1 miljoen euro.
vergoeding); en • een werknemer voldoet aan alle voorwaarden van de aanvullingsregeling 55- of de aanvullingsregeling 55+ van bpfBOUW. Het Aanvullingsfonds kent al langer mogelijkheden om pensioen te blijven opbouwen. Zo verstrekt het Aanvullingsfonds een vergoeding ouderdomspensioenpremie over de eerste zes maanden van werkloosheid. Ook de stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP) bood onder voorwaarden de mogelijkheid pensioenopbouw voort te zetten. In verband met het uitputten van de financiële ruimte was 2011 het laatste jaar waarin de FVP-regeling van kracht was. In de eerste helft van 2014 verwacht FVP de toekenning pensioenpremie volledig te kunnen afronden. Beide regelingen vergoeden uitsluitend premies voor het ouderdomspensioen van bpfBOUW en niet voor de aanvullingsregelingen 55- en 55+ van bpfBOUW. De vergoeding aanvullingsregelingen 55- en 55+ van het Aanvullingsfonds wordt verstrekt zolang de aanvrager nog werkloos is én nog niet de leeftijd van 60 jaar (voor bouwplaatsmedewerkers) of 62 jaar (voor UTA-medewerkers) heeft bereikt. Het Aanvullingsfonds controleert steeds na afloop van elke zes maanden van werkloosheid of de aanvrager nog aan de voorwaarden voldoet. In 2012 heeft de bestuurlijke commissie Aanvullingsfonds besloten tot een aantal wijzigingen in het reglement. Op basis van voorgelegde gevalsbehandeling bleek dat in de praktijk een strikte toepassing van het reglement leidde tot ongewenste uitkomsten. Voortaan komen ook in aanmerking voor vergoeding de deelnemers die: • al voor de ontslagdatum in deeltijd werkzaam waren in verband met gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid; • na ontslag en toekenning van de vergoeding weer tijdelijk werkzaam zijn geweest (vergoeding dan alleen over de uren van werkloosheid).
●B onus
bij re-integratie in het tweede ziektejaar
Voorwaarden voor de vergoeding Om in aanmerking te komen voor de vergoeding gelden de volgende voorwaarden: • een werknemer is ontslagen wegens bedrijfseconomische redenen in de periode 1 juli 2009 tot 31 december 2014; en • er is sprake van een ontslagdatum die maximaal drie jaar voor de 60-jarige leeftijd (of de 62-jarige voor UTA-personeel) ligt; en • er is sprake van een volledige beëindiging van het dienstverband (werknemers die voor een deel werkloos zijn geworden, komen niet in aanmerking voor de tijdelijke
Als een zieke werknemer re-integreert in zijn tweede ziektejaar bestaat er recht op een re-integratiebonus uit het Aanvullingsfonds. De werknemer ontvangt zijn bonus van zijn werkgever. Deze vult het loon van de werknemer aan tot 100 procent over de periode vanaf de eerste dag van het tweede ziektejaar tot en met de laatste dag van zijn re-integratie. De werkgever ontvangt de bonus van het Aanvullingsfonds. Deze heeft bij succesvolle re-integratie van zijn werknemer recht op een eenmalig bedrag van 2.500 euro.
115
Er is sprake van succesvolle re-integratie als de werknemer minimaal twee loonbetalingsperioden van vier weken of een maand onafgebroken weer aan het werk is voor minimaal 50 procent van het voorheen geldende arbeidspatroon. Als er al in het eerste ziektejaar sprake is van re-integratie van 50 procent of meer bestaat geen recht op de bonus. Er is dan immers al sprake van re-integratie van een zeer grote omvang. In 2013 zijn 91 verzoeken voor een re-integratiebonus afgehandeld. In 2012 waren dat er 103. In 2013 zijn 77 bonussen bij succesvolle re-integratie uitbetaald door het Aanvullingsfonds. In 2012 waren dat er 94. De hiernavolgende figuur geeft een overzicht van de afgelopen jaren.
120
gekoppeld zijn. Het toeslagpercentage wordt elk halfjaar opnieuw vastgesteld op basis van het loon van een zogenoemde ‘maatman’. Eind 2012 is het toeslagpercentage voor het eerste halfjaar van 2013 vastgesteld op 54 procent en voor het tweede halfjaar op 54,5 procent.
Gedeclareerde en uitgekeerde verlofdagen
170.000
33,00
165.000
32,00
160.000 31,00
155.000 150.000
30,00
145.000
29,00
140.000
28,00
135.000
100
27,00
130.000 80
125.000
26,00 2013
60
2012
Gedeclareerde dagen
2011
2010
2009
Uitgekeerd bedrag in miljoenen
40
116
In 2013 zijn 140.235 extra verlofdagen gedeclareerd. In 2012 waren dat er 154.747. Het uitgekeerde bedrag bedroeg in 2013 28,5 miljoen euro. In 2012 was dat 32,1 miljoen euro.
20
0 2013
2012
Afgehandeld
●B etaling
2011
2010
2009
Uitbetaald
extra verlofdagen oudere werknemers
In de CAO voor de Bouwnijverheid is vastgelegd dat bouwplaatsmedewerkers van 55 jaar en ouder recht hebben op tien extra doorbetaalde verlofdagen. Werknemers van 60 jaar en ouder hebben recht op dertien extra doorbetaalde verlofdagen. De werkgever krijgt een tegemoetkoming in de loonkosten voor dit extra verlof, zodat de oudere werknemer voor de werkgever niet duurder is dan de werknemer tot 55 jaar. UTA-personeel kent ook extra verlof bij hogere leeftijden, maar dit valt niet onder de declaratieregeling van het Aanvullingsfonds.
Toeslagpercentage en aantal gedeclareerde dagen De werkgever krijgt naast de tegemoetkoming in de loonkosten ook een vergoeding in de vorm van een toeslag op het dagloon voor alle werkgeverslasten die aan de loondoorbetaling
●E lektronische
verwerking declaraties extra verlofdagen (EVD) oudere werknemers
Het bestuur heeft in het najaar van 2011 ingestemd met een nieuwe administratieve procedure voor de verwerking van declaraties EVD. Nieuw is dat de papieren declaratie van de werkgever te zijner tijd komt te vervallen. Voortaan kan de werkgever de declaraties elektronisch indienen via de website van de bedrijfstakeigen regelingen: www.bter-bouw.nl. De kernpunten van de nieuwe declaratieprocedure: 1. elektronische gegevensaanlevering is steeds meer een geaccepteerde standaard (zoals ook gebruikt door de Belasting dienst, UWV en ook de opgave loon en premie aan APG); 2. betalingen zullen sneller plaatshebben als een foutloze declaratie is ingediend; 3. aansluiting van de elektronische loonadministratie en de declaratie-indiening wordt mogelijk gemaakt (grote werkgevers en/of loonadministratiebureaus); 4. fouten in aanlevering worden aan de bron (bij de werkgever) gesignaleerd voordat de declaratie kan worden ingestuurd;
5. geen papieren communicatie noodzakelijk over de reden waarom een declaratie (nog) niet kan worden verwerkt; 6. er is voor de werkgever ‘realtime’ inzicht in de status van afhandeling van de declaraties; 7. er is voor de werkgever altijd (24 uur per dag, zeven dagen per week) inzicht beschikbaar in de declaratie- en betaalhistorie; 8. de werknemer wordt geïnformeerd over gedeclareerde EVD en zijn rechten. Deze nieuwe declaratieverwerking en de nieuwe informatieve taak van het Aanvullingsfonds aan de oudere werknemer (onder punt 8) is tot stand gekomen in overleg met de werknemersorganisaties. Een elektronische declaratie kan niet ingediend worden als: • het geen bouwplaatswerknemer betreft; • er onvoldoende EVD-rechten zijn opgebouwd; • er een te grote premiebetalingsachterstand is; • er niet-declarabele datums zijn ingevuld; • de declaratietermijn verlopen is. Als niet aan alle voorwaarden is voldaan voor vergoeding wordt de declaratie niet geaccepteerd. De reden daarvoor wordt direct teruggekoppeld aan de werkgever. Communicatie achteraf waarom de declaratie (nog) niet verwerkt kan worden, komt daardoor te vervallen. Bij een juiste declaratie beschikt de werkgever sneller over de vergoeding. Ook de handtekening van de werknemer op het papieren declaratieformulier is dan niet meer aan de orde. Ter controle op juistheid van de gedeclareerde EVD wordt aan alle bouwplaatswerknemers die ouder zijn dan 55 jaar eenmaal per jaar een informatieve brief gestuurd met algemene EVD-informatie en wordt de werknemer geïnformeerd over welke dagen zijn werkgever EVD heeft gedeclareerd. De werknemer wordt daardoor meer bewust van zijn EVD-rechten. Dat proces is voor het eerst in mei 2013 uitgevoerd. Medio februari 2014 hebben 12.559 werknemers de informatieve brief ontvangen. Inmiddels is in de bedrijfstak voldoende gelegenheid geweest vertrouwd te raken met de elektronische declaratieprocedure. Het Aanvullingsfonds zal naar verwachting in de eerste helft van 2014 de mogelijkheid bieden de declaraties aan te leveren via een zogeheten XML-bestand. Deze mogelijkheid is vooral interessant voor grotere aanleveringen (van grote werkgevers) of voor loonservicebureaus, die voor meer werkgevers de declaratie- indiening verzorgen. Nadat ook met deze aanleveringsmogelijk- heid voldoende ervaring is opgedaan en als ze naar tevredenheid werkt, kan het clusterbestuur BTER besluiten de papieren aanleveringsmogelijkheid niet meer toe te staan. De bedrijfstak zal daarover tijdig en meerdere keren geïnformeerd worden.
●C ommissie
Aanvullingsfonds
Het bestuur van het Aanvullingsfonds heeft uit zijn midden een paritaire commissie aangesteld. In deze commissie worden vooral praktische en uitvoeringstechnische aangelegenheden besproken. De commissie vergadert veelal op dezelfde dag aansluitend aan de vergadering van het clusterbestuur BTER. De commissie is in het verslagjaar 4 keer in vergadering bijeen geweest. Een vast agendapunt van de commissievergaderingen is de gevalsbehandeling. Als een werknemer of een werkgever op reglementaire gronden niet of niet volledig in aanmerking komt voor een toekenning van een regeling, kan men een beroep doen op de zogenoemde hardheidsclausule van het reglement. Termijnoverschrijding is een vaak voorkomende grond om een aanvraag op reglementaire gronden af te wijzen. Maar er kunnen bijzondere of onvoorziene omstandigheden aan de orde zijn die toekenning alsnog rechtvaardigen. Het bestuur heeft aan de bestuurlijke commissie de bevoegdheid gemandateerd in voorkomende gevallen een gunstiger besluit te nemen indien daarvoor naar de mening van de commissie aanleiding bestaat.
●B eleggingen
De beleggingen van het fonds zijn onderhevig aan de inherente risico’s die samenhangen met beleggen. Het beleggingsbeleid is gericht op het beperken van deze risico’s. Het belangrijkste risico van de beleggingen is het kredietrisico. Dit wordt beperkt door de obligaties en deposito’s alleen af te sluiten met tegenpartijen met een hoge kredietwaardigheid.
●B egroting
Het bestuur stelt jaarlijks een begroting op om de kosten van het fonds te monitoren. Deze begroting wordt niet gebruikt om de fondsactiviteiten gedurende het jaar te sturen. Derhalve is in het jaarverslag geen begroting opgenomen.
117
Communicatie
De website van het internetportaal van de BTER-fondsen is sinds 2008 toegankelijk. Het adres van deze website is: www.bter-bouw.nl. Het Aanvullingsfonds communiceert ook via BOUWpensioen en BTERpost (voorheen Cordares Post) en het jaarboek. Desgevraagd kan telefonisch om informatie verzocht worden bij de informatiemedewerkers van APG. Ook is het mogelijk om informatie over de verschillende aanvullingsregelingen terug te vinden op de door APG beheerde internetsite www.administratienet.nl. De declaratieformulieren voor de bonus bij re-integratie tijdens het tweede ziektejaar zijn op deze website terug te vinden en te downloaden.
● I nformatie
en begeleiding door de werknemersorganisaties
118
Naast communicatie is extra informatie over de aanvullingsregelingen heel belangrijk. Financiële regelingen zijn vaak ingewikkeld en geen dagelijkse kost voor de werknemer. Welke regelingen zijn er, welke voorwaarden gelden er, hoe en wanneer moet een aanvraag ingediend zijn? Vragen waarop de werknemersorganisaties goed antwoord kunnen geven. Naast informatie over de aanvullingsregelingen kunnen de werknemersorganisaties de werknemers ook verder begeleiden en informeren, en helpen bij het invullen van de aanvraagformulieren.
Jaarrekening
2013
Balans per 31 december 2013 (Na resultaatbestemming, bedragen in duizenden euro’s)
(Bedragen Activa in miljoenen euro’s)
2013
2012
Belegde middelen (1) Obligaties Deposito’s en kasgeldleningen
-
5.013
28.000
12.000
Som der belegde middelen
17.013
28.000
Vlottende activa (2) Vorderingen op werkgevers Overige vorderingen Nog te ontvangen interest
4.800
4.189
346
786
60
66
Som der vlottende activa
5.206
5.041
Liquide middelen (3)
13.782
29.207
46.988
51.261
2013
2012
1.452
2.862
Totaal activa
(Bedragen Passiva in miljoenen euro’s)
Beschikbaar saldo van baten en lasten (4)
120
./.
Kortlopende schulden (5) 33.814
39.991
Te betalen loonheffing
Te betalen vergoeding extra verlofdagen oudere werknemers
3.650
3.578
Nog te betalen uitkeringen
3.492
3.427
Lening o/g
4.500
-
Overige schulden
2.984
1.403
Som der kortlopende schulden
48.440
48.399
Totaal passiva
46.988
51.261
Staat van baten en lasten over 2013 (Bedragen in duizenden euro’s)
(Bedragen Baten in miljoenen euro’s)
Bijdragen (6) Beleggingsopbrengsten (7) Overige baten (8)
2013
44.975
45.106 186
555
71
360
Totaal baten
(Bedragen Lasten in miljoenen euro’s)
Vergoedingen extra verlofdagen oudere werknemers (9) Eindejaarsuitkeringen (10) Aanvullingen ww-uitkeringen (11) Re-integratiebonus (12) Administratiekosten (13) Overige lasten (14)
45.363
45.890
2013
2012
22.359
27.270
9.970
11.022
11.098
7.459
193
235
5.743
5.104
314
624 51.714
49.677
Totaal lasten Saldo van baten en lasten
2012
./.
4.314
./.
5.824
121
Kasstroomoverzicht over 2013 (Bedragen in duizenden euro’s)
2013
(Bedragen in miljoenen euro’s)
2012
Kasstroom uit loopbaan- en aanvullingsactiviteiten Bijdragen van werkgevers
44.301
44.495
Aanvullingen
./.
19.597
./.
16.208
Uitgekeerde extra verlofdagen
./.
28.536
./.
32.087
Administratiekosten
./.
5.232
./.
6.167
./.
1.807
Lening o/g Stichting Risicofonds Overige
-
4.500 ./.
260
Kasstroom uit aanvullingsactiviteiten
./.
./.
4.630
11.968
Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Aankoop beleggingen Verkoop en aflossingen van beleggingen Directe beleggingsopbrengsten
./.
./.
20.000
77.398
192
584
Kasstroom uit beleggingsactiviteiten
./.
10.795
23.724
Mutatie liquide middelen
./.
15.425
11.756
Liquide middelen primo periode Mutatie liquide middelen Liquide middelen ultimo periode
122
54.258
9.013
./.
29.207
17.451
15.425
11.756
13.782
29.207
Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling
●A lgemeen
●W aardering
Het Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid (verder Aanvullingsfonds) verstrekt aanvullingen op uitkeringen en/of eenmalige uitkeringen aan werknemers die werkloos zijn of een ziektewetuitkering ontvangen.
Algemeen
De administratie van het Aanvullingsfonds is bij contract is opgedragen aan APG.
Aanvullingen bij werkloosheid • Een eenmalige uitkering van 425 euro voor de werkloos geworden werknemer; • Een aanvulling pensioenpremie om een volledige pensioen opbouw tijdens het eerste halfjaar van de ww-uitkering te realiseren.
Aanvullingen bij werkloosheid tijdens ziekte • Een eenmalige uitkering van 425 euro voor werkloos geworden zieke werknemer; • Een vergoeding van de ouderdomspensioenpremie voor zieke werkelozen.
van activa en passiva
Een actief wordt in de balans opgenomen als het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het fonds zullen vloeien en de waarde van het actief betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen als het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld.
Belegde middelen Obligaties Obligaties worden gewaardeerd op marktwaarde, exclusief opgelopen rente. Zowel ongerealiseerde als gerealiseerde waardeverschillen worden rechtstreeks in de staat van baten en lasten verantwoord. Deposito’s en kasgeldleningen Deposito’s en kasgeldleningen worden gewaardeerd tegen nominale waarde.
Andere doelstellingen van het Aanvullingsfonds De verstrekking van eindejaarsuitkeringen aan werknemers met een wao- of iva-uitkering.
Vlottende activa
Het Aanvullingsfonds betaalt ook kosten voor opleiding, begeleiding en bemiddeling als een werknemer gebruik maakt van het zelfstandig recht op inschakeling van een re-integratiebedrijf.
Vorderingen op werkgevers Voor vorderingen op werkgevers wordt op de nominale waarde een voorziening voor mogelijke oninbaarheid in mindering gebracht. Deze voorziening is gerelateerd aan de uitstaande vorderingen met betrekking tot bijdragen die vermoedelijk buiten incasso worden gesteld.
Het Aanvullingsfonds verstrekt tegemoetkomingen aan werkgevers voor de kosten die zij moeten maken op basis van hun plicht het loon door te betalen over extra verlofdagen waarop werknemers van 55 jaar en ouder recht hebben.
Overige vorderingen De waardering vindt plaats tegen nominale waarde.
Liquide middelen In de reglementen van het Aanvullingsfonds is geregeld welke voorwaarden gelden voor toekenning van een aanvulling of uitkering.
De liquide middelen worden gewaardeerd tegen nominale waarde.
Kortlopende schulden Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar. De jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de Richtlijn voor de jaarverslaggeving 640 ‘Organisaties zonder winststreven’.
Te betalen vergoeding extra verlofdagen oudere werknemers Deze post betreft de nog te betalen vergoeding van extra verlofdagen aan werknemers van 55 jaar en ouder. De post is opgebouwd door de opgebouwde, nog niet opgenomen extra verlofdagen van werknemers met een dienstbetrekking ultimo boekjaar te vermenigvuldigen met een gemiddeld dagtarief. De overige kortlopende schulden worden gewaardeerd tegen nominale waarde.
123
●R esultaatbepaling
Algemeen Baten en lasten worden toegerekend aan de periode waarop zij betrekking hebben. Baten worden in de staat van baten en lasten opgenomen als een vermeerdering van het economisch potentieel heeft plaatsgevonden, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting en de omvang daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt als een vermindering van het economisch potentieel heeft plaatsgevonden, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting en de omvang daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld.
Bijdragen De bijdragen zijn toegerekend aan de periode waarop zij betrekking hebben. Hierbij is rekening gehouden met de bijdragen in januari, februari en maart 2014 die betrekking hebben op 2013 en eerder.
Beleggingsopbrengsten
124
De beleggingsopbrengsten bestaan uit directe beleggings opbrengsten en indirecte beleggingsopbrengsten. Onder de directe beleggingsopbrengsten wordt de interest van de beleggingen en de liquide middelen verantwoord. De indirecte beleggingsopbrengsten betreffen zowel de ongerealiseerde als gerealiseerde waardeontwikkelingen.
Vergoeding extra verlofdagen oudere werknemers Deze vergoeding betreft de lasten van tien of dertien extra verlofdagen, toegekend aan werknemers van 55 jaar en ouder, respectievelijk 60 jaar en ouder.
Administratiekosten De administratiekosten worden toegerekend aan de periode waarop het door APG in rekening gebrachte bedrag betrekking heeft.
●K asstroomoverzicht
Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de directe methode.
Toelichting op de balans per 31 december 2013 (Bedragen in duizenden euro’s, tenzij anders vermeld)
●
Activa
1. Belegde middelen Obligaties Onderstaand is het verloop van de obligaties weergegeven. (Bedragen in miljoenen euro’s)
Stand begin boekjaar Verkopen
2013
2012
5.013
4.962
5.013
-
Herwaardering
-
51
Stand einde boekjaar
-
5.013
2013
2012
./.
Deposito’s Onderstaand is het verloop van de aan- en verkopen van deposito’s weergegeven. (Bedragen in miljoenen euro’s)
Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen
./.
4.000
35.140
-
23.258
4.000
./.
54.398
125 Stand einde boekjaar
-
4.000
2013
2012
Kasgeldleningen Onderstaand is het verloop van de leningen aan Tijdspaarfonds voor de Bouwnijverheid weergegeven. (Bedragen in miljoenen euro’s)
Stand begin boekjaar Uitgeleend Afgelost Stand einde boekjaar
Deze post bestaat uit een in mei 2012 verstrekte lening aan Stichting Tijdspaarfonds voor de Bouwnijverheid van 31 miljoen (looptijd tot en met 1 januari 2014, rente 2 weeks-Euribor), waarvan ultimo 2013 een nog terug te betalen bedrag resteert van 8 miljoen, en een in mei 2013 verstrekte lening van 20 miljoen (looptijd tot en met 1 mei 2014, rente 2 weeks-Euribor).
8.000
-
20.000
31.000
28.000
./.
23.000 8.000
2. Vlottende activa Vorderingen op werkgevers (Bedragen in miljoenen euro’s)
Nog te innen bijdragen van werkgevers
2013
2012
7.002
6.040
Af: voorziening dubieuze vorderingen - stand begin boekjaar
1.851
1.213
- afgeboekte bijdragen
55
21
296
617
- toevoeging voorziening dubieuze vorderingen - stand einde boekjaar
2.202
1.851
Stand einde boekjaar van de vorderingen op werkgevers
4.800
4.189
Voor de vorderingen op in faillissement verkerende werkgevers is een 100 procent voorziening getroffen. De vorderingen op werkgevers die in surseance van betaling verkeren en werkgevers vallend onder de Wet schuldsanering natuurlijke personen zijn voor 60 procent voorzien.
126
Overige vorderingen Dit betreft een vooruitbetaald bedrag inzake een liquiditeits- buffer aan het Technisch Bureau voor de Bouwnijverheid 310 (2012: 310), nog te vorderen administratiekosten 7 (2012: 449) en nog te vorderen overige bedragen 29 (2012: 28). Nog te ontvangen interest Dit betreft nog te ontvangen interest op de belegde middelen.
3. Liquide middelen De liquide middelen betreffen het saldo van de bankrekeningen van de Stichting Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid en staan ter vrije beschikking van het fonds. Het saldo bevat voor 8,2 miljoen (2012: 26,3 miljoen) aan liquide middelen die op een private banking spaarrekening staan met een hoger rendement dan een reguliere bankrekening.
●
Passiva
4. Beschikbaar saldo van baten en lasten Dit is het cumulatieve saldo van lasten en baten. Het verloop is als volgt: 2013
(Bedragen in miljoenen euro’s)
Stand begin boekjaar
2012
8.686
2.862
Saldo van de staat van baten en lasten
./.
Stand einde boekjaar
./.
4.314 1.452
./.
5.824 2.862
Het beschikbaar saldo van baten en lasten is vrij besteedbaar.
5. Kortlopende schulden Te betalen vergoeding extra verlofdagen oudere werknemers Dit bedrag betreft de per 31 december 2013 te betalen extra verlofdagen die tot uiterlijk 31 december 2016 kunnen worden opgenomen.
Te betalen loonheffing Deze post omvat de nog af te dragen loonheffing over uitkeringen 3.650 (2012: 3.578). Nog te betalen uitkeringen Dit betreft nog te betalen aanvullingen 3.492 (2012: 3.427). Lening o/g Dit betreft een lening van 4.500 van Stichting Risicofonds voor de Bouwnijverheid met een looptijd van 19 december 2013 tot en met uiterlijk 30 april 2015. Het rentepercentage betreft 1,0%. Overige schulden Deze post omvat te betalen pensioenpremies 2.764 (2012: 1.237), nog te betalen administratiekosten 218 (2012: 148), nog te betalen rente lening Stichting Risicofonds voor de Bouwnijverheid 2 (2012: 0) en nog te betalen overige kosten 0 (2012: 18).
127
Toelichting op de staat van baten en lasten over 2013 (Bedragen in duizenden euro’s, tenzij anders vermeld)
●
Baten
6. Bijdragen Sinds 1 januari 2006 zijn de bij het fonds aangesloten werkgevers verantwoordelijk voor het aanleveren van de loongrondslag ten behoeve van de premieberekening. Over deze grondslag wordt vervolgens de premie voor het fonds vastgesteld. Dientengevolge worden de premiebaten voor de jaarrekening bepaald op de door werkgevers aangegeven loongrondslag en de daarop vastgestelde premie tot en met drie maanden na afloop van het boekjaar. Per cao bedraagt het gemiddelde bijdragepercentage voor: (Bedragen in miljoenen euro’s)
Bouwbedrijf UTA-personeel in de Bouwbedrijven
De bijdragen voor Bouwbedrijf, respectievelijk UTA-personeel in de Bouwbedrijven, betreffen in het jaar 2013 35,945 miljoen (2012: 36,866 miljoen), respectievelijk 9,161 miljoen (2012: 8,109 miljoen). 128
7. Beleggingsopbrengsten Dit betreft de rente over de beleggingen en het saldo van de liquide middelen, alsmede het resultaat als gevolg van de waardevermeerdering van de obligaties.
8. Overige baten Dit betreft een vrijval van de schuld vakantiewaarden 0 (2012: 39), vrijval immateriële prikkel 0 (2012: 212), baten incassokosten 39 (2012: 69) en overige incidentele baten 32 (2012:40). ●
Lasten
9. Vergoeding extra verlofdagen oudere werknemers Deze vergoeding betreft de lasten van tien of dertien extra verlofdagen, toegekend aan werknemers van 55 jaar en ouder, respectievelijk 60 jaar en ouder.
10. Eindejaarsuitkeringen Deze post betreft de verstrekking van eindejaarsuitkeringen aan werknemers met een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
11. Aanvullingen ww-uitkeringen Deze post betreft de aanvulling op werkloosheidsuitkeringen van 11.098 (2012: 7.459).
2013
2012
1,630
1,390
0,480
0,390
12. Kosten re-integratie Deze kosten betreffen de vaste bonus aan de werkgever van 2.500 euro. De bonus is een tegemoetkoming in de extra loonkosten en de kosten voor re-integratie ten behoeve van de werknemer die in zijn tweede ziektejaar voor tenminste 50 procent van zijn gebruikelijke arbeidspatroon het werk heeft hervat.
13. Administratiekosten De administratiekosten zijn als volgt te specificeren: (Bedragen in miljoenen euro’s)
Administratiekosten APG Fondskosten Kosten convenant Informatie- en Verwijstaken
2013
2012
3.934
3.470
619
479
1.190
1.155
5.743
5.104
2013
2012
296
617
18
7
314
624
14. Overige lasten Dit betreft overige resultaatposten. Deze post is als volgt te specificeren: (Bedragen in miljoenen euro’s)
Toevoeging voorziening oninbaarheid Overige incidentele lasten
●
Ondertekening van de jaarrekening
Harderwijk, 19 juni 2014 Namens het bestuur, N.J. van Til M.B. van Veldhuizen
129
Overige gegevens
●C ontroleverklaring
van de onafhankelijke
accountant Aan: het Bestuur van Stichting Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid
Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit rapport opgenomen jaarrekening 2013 van Stichting Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid te Harderwijk gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2013 en de staat van baten en lasten over 2013 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen.
130
Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het saldo van baten en lasten getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het jaarverslag, beide in overeenstemming met de Richtlijn voor de jaarverslaggeving 640 Organisaties zonder winststreven en de relevante bepalingen van het Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring caobepalingen. Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van
controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controleinformatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
Oordeel betreffende de jaarrekening Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen van Stichting Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid per 31 december 2013 en van het saldo van baten en lasten over 2013 in overeenstemming met de Richtlijn voor de jaarverslaggeving 640 Organisaties zonder winststreven.
Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Verder zijn wij van oordeel dat de in de jaarrekening weergegeven uitsplitsing van de lasten naar bestedingsdoelen/activiteiten juist is en aansluit bij de statuten en/of reglementen van het fonds en de relevante bepalingen van het Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring cao-bepalingen. Amsterdam, 19 juni 2014 Ernst & Young Accountants LLP w.g. drs. D.K. Noort RA
●S tatutaire
bestemming van het saldo van baten en lasten
In de statuten zijn geen aanvullende regelingen met betrekking tot de bestemming van het saldo van baten en lasten vastgesteld. Het saldo over 2013 is toegevoegd aan het cumulatief saldo van baten en lasten.
131
132
Uitgave APG Basisweg 100 1043 AP Amsterdam Postbus 637 1000 EE Amsterdam
Vormgeving en productie Dadomoto, Nieuwegein