Jaarrapportage arboconvenanten 2004
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Arbeidsomstandigheden Den Haag, maart 2005
Inhoudsopgave
Inleiding
………………………………………………………………………………….1
Hoofdstuk 1 Resultaten ………………………………………………….……………….2 1.1 Inleiding ………………………………………………………………………….2 1.2 Ontwikkelingen en resultaten binnen lopende trajecten ………………….………..2 1.3 Resultaten afgeronde trajecten ………………………………………………....8 1.4 CAO onderzoek ………………………………………………………....……....11 1.5 Ontwikkeling verzuim en WAO- instroom …………………………………………13 1.5.1 Verzuim ……………………………………………………………………..13 1.5.2 WAO-instroom ……………………………………………………………15 1.6 Inverdieneffecten …………………………………………………………………16
Hoofdstuk 2 Beleid en implementatie ……………………………………………17 2.1 Trajecten ………………………………………………………………….....17 2.1.1 Looptijd ……………………………………………………………………...19 2.1.2 Deelname tweedefase ……………………………………………………….21 2.1.3 Financiën ……………………………………………………………………..22 2.2 Onderwerpen ……………………………………………………………………..23 2.3 Bereik onder werknemers …………………………………………………….27
Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5 Bijlage 6
Overzicht van getekende convenanten …………………………………i Overzicht van getekende intentieverklaringen ………………………….iv Overzicht van afgeronde trajecten ………………………………………..v Overzicht SZW-subsidies arboconvenanten, per 31 december 2004…………vi Resultaten van afgeronde trajecten ………………………………………viii Overzicht koppeling arboconvenanten en CAO’s ………………………xxv
Inleiding
Aanleiding In mei 2004 is de nota ‘Jaarrapportage arboconvenanten 2003’ aan de Tweede Kamer verzonden om de leden te informeren over wat er tot en met december 2003 met de convenantenaanpak op het terrein van arbeidsomstandigheden is bereikt1 (Kamerstuk 20032004, 25883, nr. 25). In 2003 lag de nadruk onder meer op de beleidsvorming rondom de tweedefaseconvenanten (de zogenaamde arboplusconvenanten), waarin de thema’s verzuim en reïntegratie centraal staan. In 2004 is dit beleid verder tot uitvoering gebracht. Deze en andere ontwikkelingen in 2004 vormen de basis voor onderhavige vervolgrapportage, de ‘Jaarrapportage arboconvenanten 2004’. Ontwikkelingen in 2004 Een terugblik op het kalenderjaar 2004 laat een aantal belangrijke gebeurtenissen en mijlpalen zien, te beginnen met de ondertekening van het laatste eerstefaseconvenant. Het totaal aantal eerstefaseconvenanten komt daarmee uit op 50, een aantal dat de verwachtingen bij de start van de aanpak in 1999 veruit heeft overtroffen. Het tijdperk van het afsluiten van eerstefaseconvenanten bereikt daarmee het einde en de aandacht verschuift volledig naar het proces van implementatie en in een aantal trajecten zelfs al naar de afronding. In totaal hebben in 2004 10 trajecten het einde van de looptijd bereikt. Dat betekent dat vanaf 2004 de contouren zichtbaar beginnen te worden van de structurele veranderingen die ingezet zijn door de arboconvenanten. Tegelijkertijd staat het jaar 2004 in het teken van het afsluiten van convenanten in het kader van de tweedefase. Er zijn in 2004 11 intentieverklaringen en 9 tweedefaseconvenanten ondertekend 2 . Het totaal aantal sectoren dat gaat deelnemen aan de tweedefase komt uit op 18. Een deel van deze sectoren heeft de kans gegrepen de tweedefaseconvenanten zodanig te benutten, dat zij fungeren als flankerend WAO-beleid: in 6 trajecten zijn intentionele of concrete, kwantitatieve afspraken gemaakt over de reïntegratie van WAO-ers. Leeswijzer Het vervolg van deze jaarrapportage bestaat uit twee hoofdstukken. Hoofdstuk 1 is gewijd aan de belangrijkste resultaten en uitkomsten die er over 2004 zijn te melden: de activiteiten in de lopende trajecten, de uitkomsten van de evaluatie-onderzoeken in de afgeronde trajecten, de doorwerking van convenantafspraken naar CAO-niveau, de ontwikkeling in het verzuim en de WAO-instroom in convenantsectoren enerzijds en niet-convenantsectoren anderzijds en een herberekening van de inverdieneffecten. In hoofdstuk 2 bevat voornamelijk feiten en cijfers: het beschrijft de stand van zaken per ultimo 2004 voor wat betreft de convenanttrajecten en biedt eveneens informatie over de looptijden – en dan met name de wijzigingen daarin -, over financiën, over de onderwerpen waarop de convenantafspraken zich richten en over het bereik van de afspraken.
1
2
De Tweede Kamer is al eerder via nota’s geïnformeerd over de voortgang binnen de convenantenaanpak: • Arboconvenanten Nieuwe Stijl: een rapportage over de periode 1999-2002 (Kamerstuk 2002-2003, 25883, nr.12) • Jaarrapportage arboconvenanten 2000 (Besluitenlijst d.d. 13 juni 2001 van de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid) Een deel van de sectoren heeft in 2004 zowel een intentieverklaring als een convenant getekend. Voor meer informatie, zie hoofdstuk 2.
1
HOOFDSTUK 1 RESULTATEN
1.1
Inleiding
Alle convenanttrajecten zullen op of voor 1 juli 2007 zijn beëindigd. Hierna volgt nog een half jaar voor de financiële afwikkeling en de finale eindeva luatie van de convenantenaanpak. Dit betekent dat de uiteindelijke resultaten pas eind 2007 zichtbaar zullen zijn. Dat laat onverlet dat er tussentijds ook al uitkomsten te melden zijn. De beschrijving daarvan begint met een paragraaf over ontwikkelingen en resultaten binnen lopende trajecten (paragraaf 1.2); immers ook binnen nog niet afgeronde trajecten zijn al uitkomsten te melden. Overigens is voor wat betreft dit onderdeel de keuze gemaakt om niet álle lopende trajecten op te nemen in de rapportage: het betreft een selectie. Deze beschrijvingen zijn afgewisseld met een weergave van (lopende) trajectoverstijgende activiteiten. Er zijn diverse trajecten, die in 2004 het einde van de looptijd hebben bereikt. Elk van deze trajecten is afgerond met een evaluatie-onderzoek. Dit onderzoek beschrijft onder meer de inspanningen die convenantpartijen hebben verricht om van het convenant een succes te maken en de resultaten die dit heeft opgeleverd. Paragraaf 1.3 is gebaseerd op de uitkomsten van de beschikbare evaluatie-onderzoeken over de afgeronde trajecten met de academische ziekenhuizen, de rijksoverheid, de horeca, de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ), de dakdekkers, de gemeenten, de kinderopvang, de thuiszorg en de gehandicaptenzorg; een uitgebreide beschrijving van de resultaten per traject is te vinden in bijlage 5. Maar ook op trajectoverstijgend niveau zijn er tussentijds analyses verricht om te bezien of de convenantenaanpak vruchten afwerpt. Er is in de eerste plaats bekeken in welke mate convenantafspraken doorwerken naar het CAO-niveau (paragraaf 1.4). In de tweede plaats is de ontwikkeling van het verzuim en de WAO-instroom in convenantsectoren geanalyseerd en vergeleken met die in niet-convenantsectoren (paragraaf 1.5). En in de derde plaats is een raming gemaakt van de potentiële inverdieneffecten van arboconvenanten (paragraaf 1.6).
1.2
Ontwikkelingen en resultaten binnen lopende trajecten
Door ergocoaches minder verzuim in de zorg Zorginstellingen met ergocoaches hebben gemiddeld een lager verzuim door rugklachten dan instellingen zónder ergocoaches. Dat blijkt uit onderzoek dat in 2004 is uitgevoerd op grond van de gegevens van 90 instellingen uit 5 verschillende zorgbranches. De resultaten laten eveneens zien dat ergocoaches een sleutelrol spelen bij het daadwerkelijk realiseren van positieve veranderingen in werkgewoontes op de werkvloer. Het fenomeen ergocoach is de afgelopen jaren vanuit de arboconvenanten in de zorg ontwikkeld en gepromoot. Een ergocoach is een teamlid met extra verantwoordelijkheid om de blootstelling aan fysieke belasting bij medewerkers te voorkomen en te verminderen: de coach denkt mee over het arbobeleid, over de aanschaf van nieuwe hulpmiddelen en begeleidt medewerkers in de praktijk. Er zijn in totaal 8.000 ergocoaches actief binnen de zorg- en welzijnssector. Steeds meer peuterspeelzalen voeren ergonomische normen in In 2004 zijn de resultaten verschenen van een tussenmeting in de peuterspeelzalen, onder meer om in kaart te brengen hoe het staat met de voortgang van de invoering van
2
ergonomische normen. De belangrijkste conclusie van deze tussenmeting is dat de invoering van de normen duidelijk gevorderd is. Dat de implementatie volop in gang is, blijkt onder meer uit de toenemende mate waarin peuterspeelzalen hun werkruimten hebben aangepast. Zo zijn volgens 62% van de werknemers trapjes of opstapjes aanwezig bij de aankleedtafel (35% in de nulmeting). En 54% geeft aan dat meubilair zodanig is dat de leiding op volwassen hoogte kan werken (15% in de nulmeting). Er is niet alleen aandacht voor de aanschaf van meubilair, maar ook voor ergonomisch bewustzijn, zo laten de resultaten van de tussenmeting zien. Op dat terrein is overigens nog wel winst te boeken; de werkplekverkenningen hebben uitgewezen dat veel leidsters de ergonomische normen wél kennen, maar dat zij het in de praktijk wel eens moeilijk vinden om deze na te leven. Onderwijssector doet ervaring op met mediation In 2002 is in het kader van het arboconvenant het pilotproject ‘Introductie van Mediation in de onderwijssector’ (IMO) gestart. Doel van dit project is nagaan of mediation een effectief instrument is om uitva l vanwege arbeidsconflicten te reduceren of te voorkomen. In 2004 heeft een evaluatie van het IMO-project plaatsgevonden. Daarbij zijn het proces van implementatie van mediation, het mediation proces zélf en de effecten van mediation onder de loep genomen. Het rapport met de resultaten van de evaluatie laat zien dat er in totaal 49 mediations volledig zijn afgerond in de pilotperiode. De bekendheid met het instrument mediation is enigszins toegenomen en ook het verzuimverlagend effect ervan is aangetoond. Het is echter nog niet mogelijk gebleken een daadwerkelijke kosten-batenanalyse te maken. Innovatie van werkprocessen en technologie in de zorg In de meeste zorgbranches, met uitzondering van de academische ziekenhuizen, is het niet gelukt om tot tweedefaseconvenanten te komen. Om te stimuleren dat er ook ná afloop van de convenanten aandacht blijft voor de ingezette veranderingen, is in 2004 een alternatief uitgewerkt voor tweedefaseconvenanten, en wel in de vorm van een concreet projectvoorstel gericht op de thema’s fysieke belasting en agressie. In het project ligt het accent op de innovatie van werkprocessen en technologie en in het bijzonder op de implementatie daarvan. Vanuit de eerstefaseconvenanten zijn namelijk al verschillende inspanningen geleverd om te komen tot nieuwe hulpmiddelen, technieken en/of werkmethoden. Bekend is echter dat instellingen in de zorg deze innovaties (nog) niet op grote schaal toepassen. Hier sluit het projectvoorstel op aan. De activiteiten binnen het project kunnen onderverdeeld worden in drie clusters: (1) onderzoek, (2) communicatie en (3) training en scholing. Het onderzoek is bedoeld om de effectiviteit van bepaalde innovaties aan te tonen, via een communicatieplan kunnen deze vervolgens een brede bekendheid krijgen in de sector en middels trainings- en scholingsinstituten krijgt de verspreiding vorm. De staatssecretaris van SZW heeft inmiddels ingestemd met het projectvoorstel. Het voorstel zal in de loop van 2005 nader uitgewerkt worden. Voor de uitvoering van het project stelt SZW €2 miljoen beschikbaar, afkomstig uit de vrijgekomen convenantmiddelen.
Steeds meer stille funderingstechnieken Binnen de funderingsbranche is in 2004 een tussenmeting uitgevoerd om vast te kunnen stellen hoe het staat met de realisatie van de doelstellingen op het gebied van schadelijk geluid. Hoewel het technisch nog niet mogelijk is om het schadelijk geluid volledig uit te bannen in de branche, is er wél een duidelijke toename geconstateerd van de toepassing van stille funderingstechnieken. Tweederde van de bedrijven binnen de sector heeft de laatste vijf jaar geïnvesteerd in geluidsbeperkende voorzieningen, de helft heeft dat de afgelopen twee jaar nog gedaan. Alles bij elkaar hebben de gedane investeringen ertoe geleid dat in 48% van de 3
bedrijven het geluidsniveau de laatste twee jaar licht is gedaald (tussen nul en vijf decibel), en dat in 42% van de bedrijven sprake is van een substantiële daling (meer dan vijf decibel) gedurende dezelfde periode. De convenantafspraken spelen daarbij overigens een ondergeschikte rol; de belangrijkste stimulans voor bedrijven om het geluid terug te dringen is dat plaatselijke overheden steeds vaker eisen stellen aan het geluid dat mag worden geproduceerd, vooral bij bouwprojecten in de nabijheid van reeds bestaande woningen. Een punt van aandacht is nog wel het gebruik van gehoorbescherming door het personeel. Hoewel het bewustzijn onder werknemers van de risico’s van schadelijk geluid evident is toegenomen, ligt het percentage werknemers dat consequent gebruik maakt van persoonlijke beschermingsmiddelen met 55% nog ver af van de convenantdoelstelling van 90%. Een extra voorlichtings-offensief om bedrijven én werknemers te wijzen op hun verantwoordelijkheid is daarom in voorbereiding. Daarbij werkt de branche samen met de Arbeidsinspectie, die in mei een inspectieproject gaat uitvoeren in de funderingsbranche. Deelnemers pilotprojecten in de bouw enthousiast In de bouw zijn in 2004 twee pilotprojecten afgerond. Het eerste pilotproject richt zich specifiek op het thema werkdruk. Tijdens een werkconferentie voor alle deelnemers, blijkt dat de bedrijven enthousiast zijn over de gekozen aanpak. Net als in de horeca geldt ook hier dat een eenduidige, geïsoleerde aanpak van het thema werkdruk niet aanspreekt en dat een benadering waarin de bedrijfsvoering centraal staat wél succesvol is. Het andere project is erop gericht om fysieke belasting te verminderen door het gebruik van hulpmiddelen. Aan deze pilot hebben in totaal 11 bouwbedrijven meegewerkt. De resultaten van het pilotproject laten onder meer zien dat bij een meerderheid van de deelnemende bedrijven de belangstelling voor het thema ‘gebruik van hulpmiddelen’ is toegenomen, dat bedrijven die hun organisatiestructuur hebben ingericht op het gebruik van hulpmiddelen de beste resultaten hebben gehaald en dat het verbeteren van de inzet en het gebruik van hulpmiddelen alleen slaagt bij een tweeledige aanpak, namelijk via een aanpak die zowel gericht is op de organisatorische aspecten als op het individuele gedrag van de werknemer. De pilot heeft een aantal praktische scenario’s opgeleverd, welke bruikbaar zijn voor andere bedrijven. Verbreding van deze aanpak zal plaatsvinden via het vervolgproject ‘Hulpmiddelen helpen’. Arbo-innovatieprijsvraag in de agrarische sectoren Ook in 2004 organiseerde de agrarische sector weer de arbo- innovatieprijsvraag, een initiatief vanuit het convenant. Met deze prijsvraag worden agrariërs met goede ideeën om het werk gezonder te maken, beloond. Bij de beoordeling van de inzendingen let de jury voornamelijk op de gezondheidseffecten – in het bijzonder op een vermindering van de belasting aan de rug en ledematen en van psychische belasting -, op de praktische toepasbaarheid en op originaliteit. De innovatieprijs van 2004 is gegaan naar de champignon-pluklift, een uitvinding die werkt op een luchtcilinder. Daardoor blijven de te vullen bakken steeds op de juiste hoogte en hoeft de champignonplukker minder belastend te bukken en niet meer te manoeuvreren met volle en lege bakken. Eveneens wordt zo de kans op vallen verkleind. Behalve de champignon-pluklift zijn ook de gewasverzorgingsfiets en de multi-purpose wielenwisselaar in de prijzen gevallen. In 2002 en 2003 is de innovatieprijs eveneens uitgereikt. Diverse inzendingen zijn inmiddels in gebruik genomen in de sector. Bovendien is een aantal uitvindingen opgenomen op de FARBO-lijst3 . 3
De FARBO-lijst is een door SZW samengestelde lijst met arbovriendelijke arbeidsmiddelen. Ondernemers en non-profitorganisaties kunnen voor de aanschaf van een op de lijst vermeld arbeidsmiddel subsidie aanvragen bij het Agentschap SZW.
4
Brancheoverstijgende activiteiten van CNV en FNV SZW verleent vanaf 2002 subsidie voor activiteiten van het FNV expertisecentrum arboconvenanten. De activiteiten van het centrum richten zich op voorlichting en advisering aan werknemersvertegenwoordigers en werknemers in verschillende bedrijfstakken. Betrokkenheid en kennis van werknemers op het gebied van arbo- en verzuimbeleid is een bela ngrijke succesfactor voor de implementatie van convenantafspraken. Vanuit het expertisecentrum wordt o.a. de FNV-website arboconvenanten onderhouden en wordt extra aandacht besteed aan de begeleiding van voorlopers op het terrein van arbeidsomstandigheden. De subsidie loopt per 1 juli 2005 ten einde. Ook levert SZW een financiële bijdrage aan het project ‘veilig en gezond werken’van het CNV, een project dat eind 2003 is gestart. Het project loopt tot november 2006 en is eveneens gericht op het vergroten van kennis, bewustwording en betrokkenheid bij werknemers op het terrein van arbeidsomstandigheden. Men hoopt deze doelstelling te bereiken door het organiseren van regionale (thema)bijeenkomsten, de opbouw van een kenniscentrum (website en telefoonlijn) en de vorming van een intersectoraal regionaal netwerk.
Nieuw preventiemiddel gereed voor orkesten: de ‘Geluidwijzer’ Het geluidsniveau dat een symfonieorkest produceert bij het spelen van bepaalde luide passages uit muziekstukken, kan gehoorschade tot gevolg hebben bij de musici. Daarom is vanuit het convenant met de orkesten in 2004 de ‘Geluidwijzer’ ontwikkeld, waarbij geluidsdeskundigen honderden (symfonische) muziekwerken hebben beoordeeld op hun geluidsdosis. De stukken zijn verdeeld in vier klassen, in sterkte aflopend van rood naar oranje, geel en groen. Met behulp hiervan wil de sector het bewustzijn onder musici van de rsisico’s die zij lopen, vergroten. Dit moet hen aanzetten tot het verlenen van medewerking bij het doorvoeren van geluidsbeperkende maatregelen, zoals het kiezen van een andere opstelling bij repetities. Tegelijkertijd is het voor de artistieke leiding van een orkest mogelijk om bij de samenstelling van het repertoire tijdens een concertseizoen rekening te houden met de geluidsbelasting die deze tot gevolg heeft. Tot voor kort was dit vrijwel onbespreekbaar, maar er is duidelijk een kentering gaande. Verschillende ontwikkelingen zijn daarop van invloed, zoals de toekenning vorig jaar van een forse schadevergoeding aan een musicus van het Gelders Orkest, en de ontwikkeling van een specifiek op musici toegesneden gehoortestmethode. Verder zullen in de loop van 2005 ‘arbo-ambassadeurs’ worden aangesteld: mensen die binnen de sector gezag genieten, en die doordrongen zijn van het belang van arbozorg. Deze ambassadeurs krijgen een belangrijke rol bij de borging van de resultaten van dit convenant, dat eind 2005 afloopt. Fase van instrumentontwikkeling in de sociale werkvoorziening afgerond In de sociale werkvoorziening zijn in 2004 verschillende instrumenten vanuit het arboconvenant beschikbaar gekomen, welke gepresenteerd zijn op het congres ‘SW werkt aan arbo!’. Een voorbeeld daarvan is de ‘basiSWerkplekwijzer’, een internetapplicatie die richtlijnen geeft voor het ergonomisch inrichten van de werkplek. Het programma gaat uit van de werkzaamheden die op een werkplek uitgevoerd worden. De werkzaamheden bepalen welke werkhouding de medewerker ergonomisch gezien het best kan aannemen. Vervolgens kan de werkplek zo ingericht worden dat de medewerker in de geadviseerde werkhouding kan werken. De andere instrumenten die de branche heeft ontwikkeld, zijn het handboek psychosociale belasting, de arbothermometer – bedoeld om de belastbaarheid van een medewerker in kaart te brengen – en een branche risico- inventarisatie en –evaluatie (ri&e). Ondanks alle inspanningen vanuit het convenant blijft het ziekteverzuim binnen de sociale werkvoorziening hoog: het gemiddelde verzuimpercentage over 2003 is 14,22% en daarmee
5
vrijwel gelijk gebleven met dat van 2000. Om hierin verandering aan te brengen, gaan de convenantpartijen in 2005 het draagvlak verder vergroten via een communicatie- en implementatieplan. Convenantsectoren werken samen aan oplosmiddelen; project valt in de prijzen Eind 2004 is de Solvent Stewardship Award toegekend aan het project “Omgaan met oplosmiddelen”. Dit project is gericht op vermindering van de blootstelling aan oplosmiddelen tijdens schoonmaakwerkzaamheden in de flexografie en verpakkingsdiepdruk. Het gaat hier om een gezamenlijk project van de papier- en kartonindustrie en de grafimediabranche, dat wordt uitgevoerd in het kader van de arboconvenanten voor deze twee sectoren. Op basis van eerder onderzoek is een checklist opgesteld, met daaraan gekoppeld een praktische leeswijzer die achtergrondinformatie bevat. Deze hulpmiddelen zijn nader toegelicht in twee workshops, waar bijna alle betreffende bedrijven acte de présence gaven. Tijdens de workshop werd gedemonstreerd welke vermindering in blootstelling kan worden bereikt door het nemen van bepaalde maatregelen, zodat duidelijk werd welke maatregelen wel en welke niet werken in de praktijk. De Solvent Stewardship Award wordt toegekend door ESIG, de Europese branchevereniging van producenten van oplosmiddelen. De onafhankelijke jury (met onder meer vertegenwoordigers van de Europese Commissie, vakbladen en een andere sector die oplosmiddelen gebruikt) waardeerde met name de praktische insteek en het adequaat bedienen van de doelgroep, alsmede de brede toepasbaarheid van de gekozen methodiek.
Voorlichters aan de slag in de bakkerij, maalindustrie en bakkerijgrondstoffenindustrie In het arboconvenant met de bakkerijen, toeleveranciers van bakkerijgrondstoffen en de maalindustrie zijn afspraken gemaakt over de preventie van grondstofallergie. Grondstofallergie kan ontstaan door het werken met meel en enzymen en kan klachten geven als eczeem, kortademigheid en chronisch hoesten. In het convenant is afgesproken dat elke bakkerij een stofbeheersingsplan moet hebben. Tot medio 2005 krijgen alle ambachtelijke bakkerijen bezoek van een voorlichter die hen helpt bij het opstellen van een stofbeheersingsplan en hen adviseert over preventiemaatregelen voor meelstofallergie. Het voorlichtingsproject verloopt heel redelijk. De bakkerijvoorlichters hebben eind 2004 1.483 bezoeken gebracht aan ambachtelijke bakkerijen. Er zijn 1.170 stofbeheersingsplannen gereed. Het aantal aangeschreven bakkers dat uiteindelijk een bezoek weigert is ongeveer 5% van het totaal aantal geplande bezoeken. In het stofbeheersingsplan worden systematisch alle kritische plekken in kaart gebracht zodat passende maatregelen genomen kunnen worden (technische hulpmiddelen, andere grondstoffen, gedisciplineerder werken). De voorlichter loopt mee door het bedrijf en vult samen met de ondernemers het stofbeheersingsplan in. De voorlichter geeft tips en adviezen over de maatregelen die genomen kunnen worden en verstrekt een praktijkhandboek waarin alle mogelijke maatregelen overzichtelijk zijn beschreven. Coachend leidinggeven in de schoonmaak- en glazenwassersbranche In het convenant is afgesproken dat alle 16.000 direct leidinggevenden in de branche een tweedaagse training coachend leidinggeven moeten volgen. Voor de drie niveaus van direct leidinggevenden (voorlieden, objectleiding en rayonleiding) is apart lesmateriaal ontwikkeld. De deelnemers aan de cursus leren hoe zij medewerkers kunnen ondersteunen bij het gezond en veilig werken, welke rol zij kunnen spelen bij het voorkomen dat mensen ziek worden en hoe zij zieke medewerkers kunnen helpen bij het herstel. In 2004 hebben in totaal 3000 leidinggevenden deze training gevolgd.
6
RSI-adviseurs in de vleesindustrie Bedrijven in de vleesindustrie krijgen gratis voorlichting en advies van RSI-adviseurs. Via bezoeken aan bedrijven ge ven de adviseurs uitleg over de convenantafspraken. Ook bieden zij ondersteuning bij de toepassing van het RSI-meetinstrument, de werkcheck en bij het maken van een plan van aanpak om klachten aan het bewegingsapparaat te bestrijden. De RSIadviseurs lopen door het hele bedrijf en reiken praktische oplossingen aan. Praktijkvoorbeelden worden door de RSI-adviseurs verzameld en als handige praktijktips op de website van het convenant van de vleesindustrie geplaatst. Bedrijfsarts en arboconvenanten Bedrijfsartsen zijn niet systematisch betrokken geweest bij de convenanttrajecten, terwijl hun werkterrein toch direct raakt aan de tripartiete afspraken. Immers: arboconvenanten kunnen een krachtige ondersteuning vormen van de adviezen van de bedrijfsarts, mits deze bekend is met de convenantafspraken. Reden genoeg voor de NVAB, de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde, om – met subsidie van SZW - een project op te zetten dat de convenantkennis bij bedrijfsartsen vergroot. Het project ‘Bedrijfsarts en arboconvenanten’ is in 2004 van start gegaan en bestaat uit verschillende activiteiten, die concrete producten als resultaat (zullen) hebben. In de eerste plaats is dat de WebWegWijzer Arboconvenanten, die onderdeel is gaan vormen van de NVABsite. Via deze wegwijzer kunnen bedrijfsartsen de weg naar alle relevante informatiebronnen rondom de arboconvenanten vinden. In de tweede plaats gaat het om de Handwijzers bij de richtlijnen, die informatie bevatten over branchespecifieke belastende factoren, die relevant zijn voor bepaalde aandoeningen in de richtlijnen en voor strategieën voor preventie en interventie. En in de derde plaats wordt er een eendaagse scholingsmodule ontwikkeld voor bedrijfsartsen over arboconvenanten.
Praktische hulpmiddelen voor bedrijven in de meubelindustrie In de meubelindustrie wordt bij de productie en afwerking van meubels en interieurs veel gewerkt met oplosmiddelen, of wel vluchtige organische stoffen (VOS). Veelvuldig contact met deze stoffen kan leiden tot hoofdpijn, eczeem, luchtwegaandoeningen of in het ernstigste geval hersenschade. Om de blootstelling aan deze stoffen te verminderen worden bij 400 bedrijven gratis VOS-scans uitgevoerd, waardoor duidelijk wordt welke maatregelen bedrijven moeten nemen om de risico’s op blootstelling aan oplosmiddelen te verminderen. De bedrijven worden doorgelicht op het gebruik van oplosmiddelen en krijgen een advies op maat over de vervanging van VOS-houdende producten door minder schadelijke producten. Ook over de vermindering van fysieke belasting zijn convenantafspraken gemaakt. In het kader hiervan is een softwareprogramma ontwikkeld waarmee de fysieke belasting op de werkvloer kan worden gemeten; de zogenaamde Fysimeubel. Het resultaat is een beknopt rapport met bijbehorende oplossingen dat ook in de ri&e kan worden opgenomen. Het softwareprogramma kan op een makkelijke wijze via de website van de sector worden geïnstalleerd. Arbo-meetkoffer in de timmerindustrie en de houthandel In mei ontvingen alle bedrijven in de timmerindustrie de Arbo-meetkoffer 2004, en eind 2004 kwam dit instrument ook beschikbaar voor de houthandel. Met de instrumenten op deze cdrom kunnen bedrijven nu aan de slag met een grondige analyse en aanpak van de lichamelijke belasting in het bedrijf. Voor 2005 en 2006 zullen houtstof en geluid in de meetkoffer worden opgenomen. Met de meetkoffer kunnen de bedrijven zelf, zonder inschakeling van deskundigen, een kwalitatieve inschatting maken van de risico's op het gebied van fysieke belasting, houtstof en geluid, en prioriteiten bepalen in de aanpak van deze risico's. De cd-rom presenteert meteen concrete oplossingen in de vorm van technische beschrijvingen met een
7
bijbehorende kostenindicatie. Ook randvoorwaarden voor de invoering van de concrete oplossingen en informatie over leveranciers worden beschreven. Bedrijven krijgen zo op een praktische en snelle manier inzicht in de knelpunten m.b.t. de betreffende risico’s zonder blootstellingsmetingen uit te hoeven voeren. Middels vragenlijsten worden werksituaties beoordeeld waarbij wordt gekeken naar de machines, de toegepaste werkmethoden daarbij en de werkomgeving (zoals de akoestiek van de ruimte en de afzuiginstallatie). In de koffer zit tevens de wettelijk verplichte RI&E. De meetkoffer is zodanig gestructureerd dat de inventarisatie leidt tot een overzicht van knelpunten en mogelijke oplossingen. Ook andere sectoren hebben inmiddels belangstelling getoond voor dit instrument. Voorlichtingscampagne van start in de koek en snoep Begin oktober is de voorlichtingscampagne met als titel ‘Dat werkt wel zo lekker!’gestart. De voorlichtingscampagne duurt ruim een jaar en zal een belangrijke bijdrage leveren aan de uitvoering van de convenantafspraken. In het convenant is afgesproken om het ziekteverzuim met 15% en de WAO-instroom met 25% te verminderen en om de blootstelling aan fysieke belasting / RSI en werkdruk beide met 20% te verlagen. Tilly is het gezicht van de campagne en presenteert zich als één van de werknemers uit de sector. Een onderdeel van de voorlichtingscampagne is een website waarop Tilly tips geeft over gezond werken (www.datwerktwelzolekker.nl). Zij is ook degene die de branche op de hoogte gaat brengen en houden van de thema’s en maatregelen in het arboconvenant. Verder zijn zowel werkgevers als werknemers door haar uitgenodigd om ideeën te verzinnen waardoor werknemers gezonder kunnen gaan werken. Op de website worden tevens hulpmiddelen aangeboden die gebruikt kunnen worden om de arbeidsomstandigheden te verbeteren. Voorbeelden van aangeboden hulpmiddelen zijn een werkwijzer en oplossingenboek voor RSI en lichamelijke belasting, een quick scan werkdruk en een digitale ri&e. Verder zijn er arbo-adviseurs actief die zelf contact opnemen met koek- en snoepbedrijven, worden er cursussen gegeven aan le idinggevenden over hun rol als arbovraagbaak en arbocoach en worden er RSI-consulenten opgeleid.
1.3
Resultaten afgeronde trajecten
Zoals reeds eerder vermeld, zijn van een groot deel van de afgeronde trajecten de resultaten beschikbaar in de vorm van evaluatie-onderzoeken4 . Deze resultaten zijn uitgebreid beschreven in bijlage 5 van deze rapportage. In deze paragraaf, wordt een aantal conclusies getrokken op basis van de uitkomsten van de evaluatie-onderzoeken. Daarbij is een tweetal kanttekeningen op zijn plaats: • de conclusies zijn gebaseerd op de resultaten van slechts 9 trajecten; methodologisch gezien is dat aantal eigenlijk te beperkt om daaruit algemene lijnen te destilleren; • bovendien gaat het om trajecten die dateren uit de beginfase van het convenantenproject, een fase waarin diverse aspecten, bijvoorbeeld monitoring, beleidsmatig nog vorm moesten krijgen en waarin nog geen gebruik kon worden gemaakt van de ervaringen uit andere trajecten. Van representativiteit is daarom geen enkele sprake, hetgeen impliceert dat de conclusies niet zonder meer zijn te vertalen naar de gehele convenantenaanpak. Met andere woorden: de nodige voorzichtigheid is geboden bij de interpretatie van de inhoud van deze paragraaf en het
4
Zie ook bijlage 3: het overzicht van afgeronde trajecten. Hierin staat eveneens voor welke trajecten het evaluatieonderzoek reeds verschenen is.
8
is niet uitgesloten dat het beeld in de toekomst – wanneer er méér trajecten zijn beëindigd – bijgesteld zal worden. Realisatie doelstellingen Voor wat betreft de realisatie van de doelstellingen is er een onderscheid te maken tussen de onderwerpen verzuim en WAO-instroom enerzijds en de arbeidsrisico’s anderzijds. Als het gaat om verzuim en/of WAO-instroom, dan weten partijen de doelstellingen geheel of vrijwel volledig te bereiken. Van de totale, potentiële besparingen is als gevolg al €265 miljoen gerealiseerd in de afgeronde trajecten, uitgaande van een identieke berekeningssystematiek (zie paragraaf 1.6). Het lijkt erop dat het aanpakken van deze thema’s relatief snel leidt tot aantoonbare resultaten. Overigens is het aannemelijk dat een aantal externe factoren, zoals de conjunctuur of de Wet Verbetering Poortwachter, er mede in hebben bijdragen, dat de doelstellingen ten aanzien van verzuim en WAO-instroom over het algemeen zijn gehaald. Als het gaat om de arbeidsrisico’s daarentegen, is het beeld wat diffuser. In een aantal trajecten is het niet te beoordelen of de reductiedoelstellingen op dit gebied zijn gehaald, omdat de vereiste gegevens om dat vast te kunnen stellen, niet beschikbaar zijn. In de trajecten waar wél cijfers voor handen zijn, is het niet mogelijk om één algemene, dalende tendens in de blootstelling vast te stellen. Evenmin is het mogelijk om per risico stellige uitspraken te doen, mede vanwege het feit dat niet elk traject over alle arbeidsrisico’s afspraken bevat en dat de aantallen daardoor te gering zijn om daarin tendensen te onderscheiden. De arbeidsrisico’s die het meest voorkomen in de 9 trajecten, waarop deze paragraaf is gebaseerd, zijn fysieke belasting en werkdruk. Het thema fysieke belasting is bijvoorbeeld met succes aangepakt in de kinderopvang, de thuiszorg en de gehandicaptenzorg: in deze trajecten is men erin geslaagd de gestelde (kwantitatieve) doelstellingen grotendeels te realiseren. Het arbeidsrisico werkdruk hebben partijen in de horeca en in de gemeenten weten terug te dringen, in de rijksoverheid echter is dit risico nog steeds een probleem. Tóch zijn er wel een aantal behoedzame conclusies te trekken als het gaat over de doelstellingen ten aanzien van de arbeidsrisico’s: • Er zijn veel inspanningen gepleegd om de arbeidsrisico’s aan te pakken en de doelstellingen te realiseren. • Niet álle inspanningen vertalen zich onmiddellijk in een reductie van de blootstelling. Het is mogelijk dat er sprake is van een vertraagd effect; in dat geval zullen de resultaten pas zichtbaar worden in de periode ná afloop van het convenant 5 . • Het feit dat bepaalde doelstellingen (nog) niet gerealiseerd zijn, betekent níet, dat partijen niets hebben bereikt 6 . In verschillende convenanttrajecten hebben zij op andere wijze successen geboekt bij de vormgeving van het bronbeleid, bijvoorbeeld via: o het bespreekbaar maken en het agenderen van belangrijke problematiek in de branche; o het aanzetten tot actie daartoe door individuele werkgevers en werknemers via het stimuleren van andere werkwijzen dan wel van het gebruik van middelen / instrumenten; o het tot stand laten komen van nieuwe normering, onder meer in de vorm van beleidsregels. • In een beperkt aantal trajecten is het niet of onvoldoende gelukt om een bepaald arbeidsrisico aan te pakken. Het gaat dan om convenanten die afspraken over een groot 5
6
Niet alle doelstellingen in deze eerste convenanten richten zich overigens op de primaire ingang risico-blootstelling. Bij het afsluiten van deze trajecten bestond er nog geen vaste gang van zaken voor wat betreft het bedenken en formuleren van praktische, kwantitatieve doelstellingen. Nog los daarvan staat de opvatting dat doelstellingen realistisch en haalbaar moeten zijn. Dat is op voorhand niet altijd eenvoudig te beoordelen.
9
aantal onderwerpen bevatten. Het lijkt erop dat bij een breed scala aan onderwerpen partijen - bewust of onbewust – prioriteiten gaan stellen, waardoor niet alle onderwerpen van het convenant evenveel aandacht krijgen (zie ook succesfactoren en leerpunten).
Inzet instrumenten Om de doelstellingen te realiseren, organiseren de convenantpartijen uiteenlopende activiteiten en maken zij gebruik van verschillende instrumenten. Maatwerk voert hierbij de boventoon. De diversiteit maakt het echter lastig een rubricering aan te brengen. Tóch is er wel een globale onderverdeling te maken in ingezette instrumenten. In de eerste plaats zijn er meetinstrumenten, bedoeld om de stand van zaken in kaart te kunnen brengen en daarmee ondersteunend van karakter, zoals een werkdrukmeter, een ziekteverzuimregistratiesysteem en een WAO-monitor. Ook een branche- ri&e kan tot deze groep gerekend worden. In de tweede plaats gaat het om middelen en instrumenten, gericht op informatievoorziening over het anders inric hten van de werkzaamheden of over een gedragsverandering, zoals handboeken of werkboeken, workshops en trainingen. En in de derde plaats betreft het arbeidsmiddelen of instrumenten, bedoeld voor het gebruik tijdens de reguliere werkzaamheden, bijvoorbeeld een tilhulplift. Voor een deel van de ingezette instrumenten geldt dat er indicatoren beschikbaar zijn over de mate dan wel de frequentie van het gebruik door medewerkers of over de waardering hiervoor, maar daadwerkelijk inzicht in welke middelen en instrumenten nu echt effectief zijn gebleken, is er nog niet. Het blijkt lastig vast te stellen of de inzet van een specifiek instrument feitelijk bijdraagt aan het realiseren van de doelstellingen en daarom gebeurt dat waarschijnlijk (nog) niet op grote schaal. Een voorbeeld van een instrument waar wél een indicatie van de effectiviteit is gemaakt, is het programma integraal verzuimmanagement in de GGZ. Succesfactoren en leerpunten De partijen betrokken bij de eerste, afgeronde trajecten hebben in feite gefungeerd als een soort van pioniers: zij verdienen de waardering voor de eerste stappen die zijn gezet, zij dienen in sommige opzichten als een voorbeeld en in andere opzichten laten zij juist zien hoe zaken beter kunnen. Op grond van de ervaringen van de ‘pioniers’ is er een aantal factoren te benoemen die het proces van implementatie bevorderen, hier aangeduid als succesfactoren: • draagvlak: het bij aanvang van het traject investeren in het creëren van draagvlak op bedrijfsniveau is erg zinvol gebleken; • focus: een smal convenant met een beperkt aantal onderwerpen is beter uitvoerbaar. Een te brede insteek maakt een gerichte en samenhangende aanpak lastig; een veelheid aan deelprojecten kan er vervolgens toe leiden dat niet elk project evenveel prioriteit krijgt en kan het realiseren van de doelstellingen in de weg staan; • persoonlijke benadering: het verdient aanbeveling te overwegen om in te zetten op een persoonlijke benadering van werkgevers en werknemers. Dit is succesvol gebleken bij de horeca, de dakdekkers en in de zorg. Op die wijze wordt de doorwerking van de convenantafspraken naar de werkvloer bevorderd. • stok achter de deur: een laatste factor die een stimulans blijkt te zijn voor het proces van implementatie, is de wetenschap dat de normering vanuit het convenant ook ná afloop van het convenant van kracht blijft en dat de Arbeidsinspectie dat als uitgangspunt kan nemen voor de handhaving.
10
De afgeronde trajecten leveren ook een aantal leerpunten op voor de nog lopende trajecten: • reserveer voldoende tijd voor het proces van implementatie; • richt bij aanvang van het traject het proces van monitoring goed in, zodat aan het einde van de looptijd de resultaten goed zichtbaar gemaakt kunnen worden7 ; • draag zorg voor commitment bij het management; • versterk de rol van de medezeggenschapsraden; • denk goed na over de verbreding van activiteiten vanuit pilots en experimenten, indien zij succesvol zijn gebleken; • besteed gedurende het traject ook energie aan het inzichtelijk maken van de effectiviteit van alle activiteiten en instrumenten. Borging Het is van belang dat de sociale partners de afspraken ná afloop van het arboconvenant structureel verankeren, om te waarborgen dat van alle inspanningen die gedurende de looptijd van een convenant zijn verricht, een duurzame werking uitgaat. In de convenanttrajecten die nu afgelopen zijn, gebeurt dat op verschillende manieren: • continuering van eerste fase afspraken in een tweedefaseconvenant; • voortzetting van activiteiten vanuit het convenant of vasthouden aan gewijzigde procedures en werkwijzen, voortvloeiend uit het convenant; • handhaving van normen en kaders door de Arbeidsinspectie; • vastleggen van afspraken in een beleidsregel; • verankeren van afspraken in een CAO-bepaling.
1.4
CAO-onderzoek
Het is wenselijk dat afspraken uit convenanten ook hun weg vinden naar het CAO-niveau, aangezien het CAO- instrument een aantal voordelen kent boven dat van het convenant 8 . Immers: - de CAO wordt voortdurend vernieuwd, terwijl de convenantenaanpak uiterlijk in 2007 eindigt; de CAO is daarom een geschikt instrument om afspraken te verankeren9 ; - de CAO kent minder afwijkingsmogelijkheden als het gaat om de juridische afdwingbaarheid van afspraken richting individuele werkgevers en werknemers; - de werkingssfeer van de CAO kan worden vergroot via een verzoek tot algemeen verbindend verklaren (AVV), waardoor de bepalingen niet meer alleen gelden voor de contracterende partijen, maar voor de gehele branche. Tegen deze achtergrond is zowel in 2002 als in 2003 geïnventariseerd in welke mate convenantafspraken of gedeelten daarvan daadwerkelijk doorwerken op CAO-niveau. Inmiddels is deze inventarisatie opnieuw geactualiseerd 10 .
7 8
9 10
Dit is een punt dat in de nog lopende trajecten al goed opgepakt is: partijen zijn al geruime tijd doordrongen van het belang van monitoring. Ook sociale partners vinden het wenselijk dat er een omzetting van convenantenafspraken naar CAO’s plaatsvindt. Hierover hebben zij zich uitgesproken in het najaarsakkoord van 2004 (Stichting van de Arbeid, ‘Verklaring van de in de Stichting van de Arbeid vertegenwoordigde centrale organisaties van werkgevers en werknemers’, 5 november 2004). Niet alle convenantafspraken lenen zich voor opname in de CAO. Het ministerie van SZW heeft een brochure uitgebracht over dit onderwerp: zie ook voetnoot 12. ‘Terugdringing van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid in CAO’s (2004)’, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, januari 2005 (hoofdstuk 6).
11
Uitgangspunt voor de analyse vormden 51 sectoren waar per ultimo oktober 2004 een arboconvenant is getekend 11 / 12 . Voor deze convenanttrajecten zijn de bijbehorende CAO’s onderzocht. Aan sommige trajecten kunnen meerdere collectieve arbeidsovereenkomsten worden gekoppeld. Andersom hebben enkele CAO’s betrekking op meerdere convenanttrajecten. Met andere woorden: tussen CAO’s en arboconvenanten is niet altijd een één-op-één koppeling mogelijk. In totaal zijn daarom 71 CAO’s / principe-akkoorden onderzocht (zie bijlage 6). Het CAO-onderzoek wijst uit dat 35 CAO’s een of meerdere verwijzingen bevatten naar het arboconvenant. Gezamenlijk hebben deze 35 CAO’s betrekking op 29 convenantsectoren. Dit betekent concreet dat bij méér dan de helft van de getekende convenanten sprake is van een doorwerking in een of meerdere CAO’s (57%). Een vergelijking met de resultaten uit de voorgaande CAO-onderzoeken is opgenomen in onderstaande tabel. Tabel 1
Ontwikkeling in de doorwerking van convenantafspraken naar het CAO-niveau
In absolute aantallen In percentage
Convenanttrajecten met een doorwerking in de CAO 2002 (N = 33) 2003 (N = 44) 2004 (N = 51) 17 22 29 52% 50% 57%
In absolute aantallen blijkt er sinds 2002 al een toenemend aantal convenanttrajecten te zijn, waarin sociale partners in de bijbehorende CAO(‘s) een of meerdere bepalingen wijden aan de convenantafspraken. In procentuele zin doet een stijging zich pas een jaar later voor: in 2004 stijgt het percentage convenanttrajecten waarbij sprake is van een doorwerking naar de CAO met 7%-punten ten opzichte van 2003. Niet alleen op kwantitatief vlak is er sprake van een positieve ontwikkeling; ook in kwalitatieve zin lijkt er sprake te zijn van een vooruitgang: in méér CAO’s dan in de voorgaande meting, gaat het om bepalingen die concreet van aard zijn. Meestal gaat het dan om verplichtingen of het nemen van specifieke maatregelen. Of er sprake is van een feitelijke trendbreuk, kan echter op basis van een enkele vervolgmeting niet geconcludeerd worden. Voorbeelden van concrete bepalingen Uit de CAO voor het welzijnswerk ‘De werkgever voert een arbeidsomstandighedenbeleid dat de volgende onderwerpen bevat: werkdruk en werkstress, agressie en onveiligheid, fysieke belasting en verzuim en reïntegratie. Dit beleid wordt uitgevoerd met behulp van de maatregelen en instrumenten uit het arboconvenant…’ Uit de CAO voor de jeugdhulpverlening ‘Met ingang van 2003 zal jaarlijks via een brede enquête de werkdruk worden gemeten… In het kader van het arboconvenant zullen instrumenten worden ontwikkeld en aan de sector worden aangeboden gebaseerd op de uitkomsten van de enquête… Iedere werkgever is verplicht om in overleg met de ondernemingsraad een plan van aanpak te ontwikkelen gericht op het oplossen van de knelpunten die uit de enquêteresultaten naar voren komen.’ Uit de CAO van Fortis Bank ‘De werkgever voert een beleid gericht op het verminderen van werkdruk en RSI en het verbeteren van het verzuim- en reïntegratiebeleid. Hierbij worden minimaal de afspraken van het arboconvenant voor 11 12
Níet meegeteld hierin zijn de tweedefasetrajecten van sectoren die eveneens een eerstefaseconvenant hebben. De CAO’s behorende bij de (per ultimo oktober 2004) nog niet getekende convenantsectoren zijn eveneens buiten beschouwing gebleven in de analyse. Bekend is echter wel dat bij een aantal trajecten, in elk geval de contractcatering en de verblijfsrecreatie, in de huidige CAO al geanticipeerd wordt op het op handen zijnde arboconvenant.
12
het bankbedrijf in acht genomen. De werkgever bespreekt dit beleid, het plan van aanpak en de uitkomsten hiervan periodiek met de deelnemers van een tripartiet overleg (werkgever, vakbonden en ondernemingsraad).’
In 3 CAO’s, te weten die voor de verf- en drukinktindustrie, het kappersbedrijf en de sociale werkvoorziening, is een aantal artikelen uit het convena nt integraal in de CAO opgenomen. Bijzonder is ook de CAO ‘Arbeid en gezondheid’ in de sector linnenverhuur, wasserijbedrijven en textielreinigingsbedrijven. In deze CAO zijn de convenantafspraken zodanig geherformuleerd, dat ze voldoen aan de voorwaarden voor algemeen verbindend verklaring, hetgeen ook gebeurd is in de loop van 2004. Zo bevat de collectieve overeenkomst onder meer algemene randvoorwaarden ten aanzien van arbo- en verzuimbeleid op bedrijfsniveau en specifieke maatregelen voor werkgevers ten aanzien van fysieke belasting, werkdruk, geluid, klimaat en biologische agentia. Op deze wijze zijn de convenantafspraken stevig verankerd binnen de branche. Bekend is dat de partijen die betrokken zijn bij de CAO’s voor de suikerverwerkende industrie en voor de suikerwerk- en chocoladeverwerkende industrie eveneens het voornemen hebben om de convenantafspraken in een afzonderlijke CAO vast te leggen, namelijk in de CAO Arboconvenant koek-snoep. Om het proces van verankering van convenantafspraken in CAO’s te stimuleren, heeft het ministerie van SZW overigens medio 2004 een vernieuwde brochure over dit onderwerp uitgebracht 13 .
1.5
Ontwikkeling verzuim en WAO-instroom
In 2003 heeft het ministerie van SZW een extern onderzoeksbureau opdracht gegeven de ontwikkeling van het verzuim en de WAO-instroom in convenantsectoren te vergelijken met die in de niet-convenantsectoren. Toen bleek dat het verzuim in de convenantsectoren relatief veel sterker daalde in 2002 ten opzichte van 2001 dan in de niet-convenantsectoren. Eveneens was er binnen de convenantsectoren een sterkere daling in WAO-toekenningen te constateren dan in niet-convenantsectoren. SZW heeft besloten dit onderzoek in 2004 te herhalen. 1.5.1 Verzuim Voor de analyse met betrekking tot de ontwikkeling van het verzuim is gebruik gemaakt van enerzijds een groep convenantsectoren, bestaande uit sectoren die in 1999, 2000 of 2001 een convenant hebben getekend en waarvan verzuimcijfers beschikbaar zijn over de periode 1999 – 2003, en anderzijds een referentiegroep, bestaande uit alle sectoren waar géén convenant van kracht is 14/15 . De ontwikkeling in het verzuim in beide groepen is zichtbaar gemaakt in de volgende figuur.
13
14
15
Ministerie van SZW, ‘Arboconvenanten, CAO’s en algemeen verbindend verklaren (AVV); een handreiking voor convenant- en/of CAO-partijen’, juli 2004, nr. 522. De tekst van de brochure is eveneens integraal te downloaden via www.arboconvenanten.szw.nl. Dit betekent dus dat sectoren die in 2002, 2003 of 2004 een convenant hebben getekend, buiten de analyse blijven. Hiervoor is zowel een pragmatische reden - namelijk dat van deze sectoren veelal nog geen reeks van verzuimcijfers beschikbaar is – als een theoretische onderbouwing – het is immers aannemelijk te veronderstellen dat bij later getekende convenanten nog geen effect van de inspanningen op het verzuimcijfer valt waar te nemen. Ten opzichte van de voorgaande meting is ten behoeve van de analyse in 2004 een aantal correcties doorgevoerd in de samenstelling van de referentiegroep.
13
Figuur 1 Ontwikkeling van het gemiddelde verzuimpercentage in convenantsectoren en niet-convenantsectoren
Gemiddelde ziekteverzuimpercentage
8% 7,50% 7,30%
7,20%
7% 6,60%
Convenant-sectoren
6% 5,70% 5,50%
5,80% 5,60%
5,50%
5%
4% 1999
Niet-convenantsectoren
4,90%
2000
2001
2002
2003
Jaartal
De figuur laat zien dat het niveau van het ziekteverzuimpercentage in de convenantsectoren weliswaar in 2003 nog steeds hoger is dan in de niet-convenantsectoren, maar dat het verschil daartussen steeds kleiner is geworden de afgelopen jaren. Ook in de periode 2002 – 2003 is het verzuim in de convenantsectoren harder gedaald dan in de niet-convenantsectoren; de positieve ontwikkeling blijft zich met andere woorden voortzetten. Een nuancering daarbij is dat zich nu, in tegenstelling tot voorgaand jaar, ook in de niet-convenantsectoren een substantiële daling in het verzuim voordoet. De cijfers in figuur 2 illustreren dit.
14
Figuur 2
Procentuele verandering in het verzuimpercentage t.o.v. voorgaande jaar 8% 6%
Procentuele verandering
4% 2% 0% -2%
2000
2001
2002
2003
Convenantsectoren Niet-convenantsectoren
-4% -6% -8% -10% -12% -14% Jaartal
Zoals in figuur 2 al wordt weergegeven, is het verzuim in de convenantsectoren in 2003 gedaald met 12,3% ten opzichte van 2002; in de niet-convenantsectoren bedraagt dit percentage -10,3. In 2002 bedroegen deze percentages nog respectievelijk -8,9 en -1,4. 1.5.2 WAO-instroom Om de ontwikkeling op het gebied van de WAO in kaart te brengen, is een analyse verricht op basis van WAO-toekenningspercentages in convenantsectoren en niet-convenantsectoren in de periode 2002 - 2003. De resultaten laten zich in de hierna volgende tabel kort samenvatten. Tabel 2
WAO-toekenningspercentages in convenant-sectoren en niet-convenantsectoren Convenantsectoren Niet-convenantsectoren e 1 kwartaal 2002 0,38 0,36 2e kwartaal 2002 0,33 0,29 e 3 kwartaal 2002 0,31 0,29 e 4 kwartaal 2002 0,33 0,29 Jaartotaal 2002 1,36 1,23 e 1 kwartaal 2003 0,30 0,26 2e kwartaal 2003 0,23 0,19 e 3 kwartaal 2003 0,22 0,22 4e kwartaal 2003 0,25 0,24 Jaartotaal 2003 1,00 0,90 Procentuele verandering in -26,5% 2003 t.o.v. 2002
-26,8%
De cijfers in tabel 2 leiden tot de conclusie dat het WAO-toekenningspercentage in de convenantsectoren tussen 2002 en 2003 is afgenomen met 26,5%, maar dat een vrijwel vergelijkbare ontwikkeling zich heeft voorgedaan in de niet-convenantsectoren. Er is, met andere woorden, geen evident verschil waar te nemen tussen convenantsectoren en nietconvenantsectoren. 15
Deze resultaten lijken in contrast te staan met de uitkomsten in paragraaf 1.5.1. Echter, er zijn diverse (methodologische) redenen waarom de resultaten omtrent het ziekteverzuim enerzijds en de WAO-instroom anderzijds niet rechtstreeks vergelijkbaar zijn: - in de verzuimanalyse vormen de convenantbranches de onderzoekseenheid, terwijl in de WAO-analyse de OSV-sectoren16 als eenheid zijn genomen; - de verzuimanalyse is gebaseerd op branches die in de periode 1999-2001 zijn getekend, terwijl in de WAO-analyse álle convenantbranches zijn meegenomen; - in de verzuimanalyse moest een beperkt aantal sectoren buiten beschouwing blijven bij gebrek aan cijferreeksen, in de WAO-analyse enkele andere sectoren; - de verzuimanalyse beslaat een langer tijdsbestek.
1.6
Inverdieneffecten
Op grond van een rekenmodel is een eenvoudige raming te maken van de potentiële jaarlijkse besparingen voor werkgevers, wanneer alle convenantdoelstellingen op het gebied van verzuim en WAO-instroom gerealiseerd worden aan het einde van de looptijd. De opbrengsten bestaan in dit model namelijk uit een reductie van verzuim- en WAO-kosten als gevolg van een daling in het aantal zieke werknemers en WAO-ers. Een kanttekening bij dit model is dat de relatie tussen de investeringen vanuit het convenant en de opbrengsten buiten beschouwing blijft; met andere woorden, het model maakt niet duidelijk in hoeverre de gerealiseerde doelstellingen op het gebied van verzuim en WAOinstroom zijn toe te schrijven aan de activiteiten en inspanningen die vanuit het convenant zijn ondernomen. Er moet rekening mee worden gehouden dat ook andere factoren, zoals de conjunctuur of ander overheidsbeleid, mogelijk een rol van betekenis hebben gespeeld. In de jaarrapportage arboconvenanten 2003 is een vergelijkbare exercitie uitgevoerd voor alle tot dan getekende convenanten. De potentiële besparing voor de per ultimo 2003 getekende convenanten bedroeg volgens dit rapport €650 miljoen per jaar. In 2004 zijn 11 convenanten getekend. Op basis daarvan kan een nieuwe raming gemaakt worden. In deze nieuwe berekening zijn eveneens de nog in 2005 te tekenen convenanten verdisconteerd. De potentiële opbrengsten hebben dus betrekking op 68 trajecten. De potentiële besparingen voor werkgevers komen in de nieuwe berekening dan uit op ruim €900 miljoen per jaar. Dat is fors méér dan de investeringen in de convenantenaanpak door SZW en de sociale partners. In totaal hebben zij tot nog toe zo’n €299 miljoen geïnvesteerd 17/18 . Bij de investering gaat het om een eenmalig bedrag.
16 17 18
OSV is een branche-afbakening die het UWV hanteert. Dit is exclusief de investeringen van de nog te tekenen convenanten; daarvan is het budget van sociale partners nog niet bekend. Dit is eveneens exclusief de investeringen van de individuele werkgevers.
16
HOOFDSTUK 2 BELEID EN IMPLEMENTATIE
2.1
Trajecten
In 2004 zijn er in totaal 11 arboconvenanten afgesloten. Het gaat om 2 eerstefaseconvenanten en 9 tweedefaseconvenanten. In de eerste helft van 2004 zijn 11 intentieverklaringen getekend. Vier van deze intentieverklaringen hebben inmiddels geleid tot ondertekening van een convenant en in 3 andere sectoren is overeenstemming over convenantafspraken, maar zal de daadwerkelijke ondertekening in het eerste kwartaal van 2005 plaatsvinden. Op 31 december 2004 is alleen in de sector kinderopvang de intentieverklaring niet omgezet in een tweedefaseconvenant (zie paragraaf 2.1.1). Afgesproken is dat in de nog resterende 3 sectoren, te weten de dienst justitiële inrichtingen, de ambulante handel en detailhandel in aardappelen, groenten en fruit (AGF), bloemen en vis en de contractcatering uiterlijk 1 april 2005 een arboconvenant ondertekend moet zijn. Voorbeelden van afspraken in tweedefaseconvenanten Politie (08-07-2004 tot 01-07-2007) Onderwerpen: reductie ziekteverzuim en reïntegratie WAO-ers Het convenant is van toepassing op ongeveer 59.000 mensen en is een aanvulling op het eerstefaseconvenant dat loopt tot 1 juli 2005. In het tweedefaseconvenant is o.a. afgesproken om het ziekteverzuim te reduceren met 20 procent. Ook willen convenantpartijen dat het aantal mensen met een WAO-uitkering afneemt met 10 procent (240 mensen). De totale kosten van het tweedefaseconvenant bedragen 3 miljoen euro, waarvan SZW 1 miljoen euro financiert. Met een divers pakket van maatregelen wordt gewerkt aan de realisatie van de doelstellingen. Zo wordt er in aansluiting op de branchespecifieke ri&e een branchespecifiek periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO) ontwikkeld. Het strategisch management zal worden aangesproken op haar verantwoordelijkheden voor het inbedden van arbo- verzuim- en reïntegratiebeleid in het organisatiebeleid en medewerkers zullen worden aangespoord om verantwoordelijkheid te nemen voor de eigen lichamelijke en geestelijke conditie. In de vorm van pilots worden good practices voor de reïntegratie van langdurig zieken ontwikkeld en met de korpsen wordt een registratie- en analysemodel ontwikkeld met betrekking tot arbeidsongevallen. De aanpak van de reïntegratie van WAO’ers zal worden vormgegeven mede op basis van de inmiddels opgebouwde expertise in ander sectoren zoals de landbouw en de grafimedia. Beroepsonderwijs en volwasseneducatie (23-12-2004 tot 01-07-2007) Onderwerpen: reductie ziekteverzuim en reductie WAO-instroom In het convenant is afgesproken om zowel het ziekteverzuim- als het WAO-instroompercentage met 20% te reduceren. Voor het convenant is in totaal ruim 2,5 miljoen euro beschikbaar. Hiervan betalen sociale partners en SZW ieder de helft. In de sector werken in totaal ruim 50.000 mensen. Onderdeel van het convenant is de inzet van deskundigen bij instellingen die te maken hebben met veel en langdurend ziekteverzuim. Deze deskundigen helpen onderwijsinstituten met het opstellen van een plan van aanpak dat is toegesneden op hun situatie. Ook kunnen zij begeleiding geven bij de inhuur van Arbodiensten om specifieke knelpunten op te lossen. Daarnaast komt er een model waarmee instellingen de kosten en baten van verschillende maatregelen om ziekteverzuim te verminderen tegen elkaar kunnen afwegen. Een reden van ziekteverzuim is agressie en geweld waarmee docenten en onderwijsondersteunend personeel geconfronteerd worden. Binnen de sector wordt geïnventariseerd welke maatregelen tegen geweld worden genomen en welke instellingen daaraan behoefte hebben. Vervolgens komt er een plan van aanpak om agressie en geweld verder terug te dringen. Onderdeel hiervan is een meldpunt voor incidenten met agressie en geweld.
17
Onderstaande tabel biedt een overzicht. Tabel 3
Overzicht van convenanten en intentieverklaringen in de periode januari tot en met december 2004
1. 2.
Sectoren die in 2004 een convenant hebben getekend 1 e fase Installatie- en isolatiebranche Ambulancezorg
3. 4. 5. 6. 7
2 e fase Academische ziekenhuizen Agrarische sectoren Rijksoverheid Politie Onderwijs PO/VO
8 9 10 11
Recreatie Uitgeverijbedrijf Papier en Karton Onderwijs BVE
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
Sectoren die in 2004 een intentieverklaring hebben getekend 2 e fase Beveiligingsbranche Papier- en kartonindustrie Onderwijs PO/ VO Dienst Justitiële Inrichtingen Kinderopvang Onderwijs BVE Uitgeverijbedrijf Uitzendbranche Ambulante handel en detailhandel in AGF, bloemen en vis Taxibranche Contractcatering
Stand van zaken Het totaal aantal convenanten per 31 december 2004 komt daarmee op 62, waarvan 50 eerstefaseconvenanten en12 tweedefaseconvenanten. Een compleet overzicht is te vinden in bijlage 1. Wanneer de arboconvenanten onderverdeeld worden op basis van het jaartal van ondertekening, ontstaat het volgende beeld. Figuur 3 Convenanten onderverdeeld naar jaartal van ondertekening per 31 december 2004 18
16
16
14
13
Frequentie
14
11
12 10 8
6
6 4
2
2 0 1999
2000
2001
2002
2003
2004
Jaartal van ondertekening
18
Naar verwachting zullen er voor 1 april 2005 nog 6 tweedefaseconvenanten worden ondertekend, wat betekent dat er uiteindelijk 68 arboconvenanten zullen zijn. Figuur 4 Ontwikkeling in het aantal convenanten 80 68
70
62
60 Frequentie
51 50 38
40 30
22
20 10
8 2
0 1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Stand van zaken aan het einde van het kalenderjaar
2.1.1
Looptijd
Verlengingen en einde looptijd Van de 62 convenanten is bij 12 trajecten de looptijd verstreken. Een overzicht van deze sectoren is te vinden in bijlage 3. Daarnaast zijn er diverse sectoren die een verzoek tot verlenging van de looptijd hebben ingediend. Een compleet overzicht van alle sectoren waarbij de looptijd van het convenant is verlengd, is te vinden in de volgende tabel. Tabel 4 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17.
Overzicht van alle convenantsectoren waarbij de oorspronkelijke looptijd is verlengd Sector GGZ Gehandicaptenzorg Horeca Bitumineuze dakdekkers Rijksoverheid Gemeenten Onderwijs BVE Thuiszorg Kinderopvang en peuterspeelzalen Ziekenhuizen Arbovoorlichters in de bouw Banken Woningcorporaties Politie Defensie Onderwijs HOO Architecten
Oorspronkelijke einddatum 31.12.2003 01.07.2004 31.05.2003 01.09.2004 01.07.2004 09.07.2004 01.12.2004 03.03.2004 01.01.2004 01.07.2004 01.09.2004 31.12.2004 01.07.2004 01.07.2004 24.04.2005 01.12.2004 11.04.2005
Nieuwe einddatum 31.10.2004 31.10.2004 01.12.2004 31.12.2004 31.12.2004 31.12.2004 31.12.2004 31.12.2004 31.12.2004 01.04.2005 31.05.2005 01.06.2005 01.07.2005 01.07.2005 01.07.2005 01.12.2005 11.04.2006
19
Een eerstefaseconvenant kan verlengd worden als een sector de doelstellingen, zoals afgesproken in het convenant, alsnog wil bereiken. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van vertraging in de uitvoering van maatregelen door een gebrekkige procesmatige aansturing van het convenant of door bepaalde ontwikkelingen in de sector. De verlenging moet in ieder geval plaatsvinden binnen het budget en mag – inclusief de evaluatie en afwikkeling van het convenant - niet langer dan één jaar duren. De meerderheid van de sectoren die de looptijd van het convenant verlengen, heeft daarvoor een andere reden dan bovengenoemde. De achtergrond is in dat geval dat bínnen de oorspronkelijke looptijd geen ruimte is gecreëerd voor het afrondende evaluatie-onderzoek, terwijl deze activiteit wél binnen de formele looptijd van het convenant moet geschieden. Daarom is in 2003 het begrip expiratiefase geïntroduceerd, een fase waarin weliswaar allerlei activiteiten plaatsvinden, zoals de administratieve en financiële afha ndeling, maar vooral bedoeld voor het laten uitvoeren van evaluatie-onderzoek. Aangezien dit bij een groot deel van de eerstefaseconvenanten niet is ingecalculeerd ten tijde van de ondertekening19 , valt het te verwachten dat er nog meer verlengingsverzoeken zullen worden ingediend. De verlenging kan in dat geval maximaal 6 maanden bedragen. Figuur 5 biedt een compleet overzicht van het totaal aantal convenanten onderverdeeld naar het jaartal waarin de looptijd eindigt ; de (verwachte) verlengingen zijn hierin verdisconteerd. Figuur 5 Aantal convenanten onderverdeeld naar het jaartal waarin de looptijd eindigt, inclusief (verwachte) verlengingen 30 21
25
6
Frequentie
20 15
10
7 22
10 5
1
1 0
0 2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Jaartal
De meeste convenanten zullen in 2006 en 2007 gaan aflopen: 21 respectievelijk 28 trajecten. Er zullen nog verschuivingen gaan optreden in het beeld, zoals figuur 5 dat schetst, aangezien een deel van de toekomstige verlengingen is gebaseerd op een inschatting.
19
Tweedefaseconvenanten kunnen om die reden niet verlengd worden, omdat daarvoor op voorhand is afgesproken dat de afronding binnen de formele looptijd geschiedt.
20
Opgezegde trajecten In 2004 zijn in 3 trajecten de voorbereidingen voor een convenant beëindigd, omdat er geen uitzicht meer was op de totstandkoming van een convenant. Het gaat hier om de trajecten met de leer- en lederwarenindustrie, de verpleeg- en verzorgingshuizen, en het openbaar vervoer. •
Het traject met de leer- en lederwarenindustrie is formeel beëindigd in april 2004. De intentieverklaring, welke dateert van 14 februari 2003, is per brief opgezegd door SZW. De werkgeversorganisaties besloten te stoppen met het overleg over een arboconvenant. De verschillen tussen de subsectoren (leerlooierijen, lederwarenfabrikanten, (orthopedische) schoenindustrie en schoenmakers) maakte het onmogelijk om branchebrede afspraken te maken in het convenant. Verder vonden de brancheorganisaties de kosten die met de uitvoering van een convenant zijn gemoeid niet opwegen tegen de besparingen die op de gebieden van ziekteverzuim en WAOinstroom waren te realiseren.
•
De intentieverklaring met de verpleeg- en verzorgingshuizen is al getekend in juni 2000. Een convenant bleef weliswaar steeds uit, maar de sector heeft in de tussentijd wél een aparte CAO arbeid en gezondheid afgesloten, waarin verschillende elementen van het beoogde convenant zijn opgenomen. In 2004 is het traject formeel beëindigd. Oriënterend overleg over deelname aan een tweedefaseconvenant heeft evenmin tot resultaat geleid.
•
Een vergelijkbare situatie heeft zich voorgedaan in de sector openbaar vervoer. De intentieverklaring dateert van januari 2002. De hevige concurrentiestrijd tussen een beperkt aantal aanbieders van het streekbusvervoer en de daaruit voortvloeiende instabiele marktverdeling lijken er de oorzaak van te zijn dat er sinds de ondertekening van de intentieverklaring weinig beweging meer richting een arboconvenant is waargenomen. Verkennende gesprekken met twee andere onderdelen van het openbaar vervoer in het kader van deelname aan de tweedefase, te weten het stadsvervoer en de spoorwegen, zijn ook niet uitgemond in een convenanttraject.
In 2003 zijn 3 trajecten in de voorbereidende fase beëindigd, te weten in de scheeps- en jachtbouw, de ICT-branche en de metaalsector 20 . Het totaal aantal opgezegde trajecten komt daarmee uit op 6. 2.1.2
Deelname tweedefase
In de nota tweedefase convenanten21 staan alle sectoren die voldeden aan de selectiecriteria voor de tweedefase 22 , opgesomd. In totaal betrof het hier 42 sectoren, waarvan 31 sectoren waarmee al een eerstefasetraject was gestart en 11 zogenaamde ‘nieuwe’ sectoren. Na intensieve onderhandelingen met vertegenwoordigers uit deze 42 sectoren, is het resultaat dat hiervan uiteindelijk 19 sectoren de onderhandelingen voor een tweedefaseconvenant zijn gestart. Een deel daarvan (12 sectoren) participeert eveneens in de eerstefase; de overige 6 sectoren zijn nieuw, als het gaat om de convenantenaanpak. 20 21
22
In de Jaarrapportage arboconvenanten 2003 is hier uitgebreid over gerapporteerd. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Nota ‘Tweede fase convenanten’, 2003 (AVB/SBA/03 48238). De selectiecriteria hebben betrekking op de omvang van de WAO-problematiek (WAOinstroompercentage = 1,5% óf aantal WAO-uitkeringen > 10.000) én de omvang van de sector (aantal werknemers > 20.000).
21
De onderhandelingen hebben zich afgespeeld tegen de achtergrond van de economische laagconjunctuur. Tegelijkertijd waren daar ook de voorstellen van overheidszijde om de WAO en het prépensioen te wijzigen, hetgeen de verhoudingen met sociale partners heeft beïnvloed. Tóch zijn deze ontwikkelingen maar weinig gebruikt als argument voor sectoren om níet deel te nemen aan de tweedefase. In de besprekingen met sectoren die geen belangstelling hebben om mee te doen aan de tweedefase, zijn de volgende redenen genoemd: • de reductiedoelstellingen van 20% ten aanzien van ziekteverzuim en/of WAOinstroom zijn al in de eerstefase behaald en nóg een keer een dergelijke reductiedoelstelling wordt te ambitieus geacht; • de uitvoering van de afspraken in de eerstefase vraagt alle energie en aandacht; • er is geen financiering voor de tweedefase beschikbaar; met name in de zorgsector heeft dit argument een doorslaggevende rol gespeeld na de bezuinigingen bij de sectorfondsen Zorg en Welzijn. Dit alles in beschouwing nemend, kan geconcludeerd worden dat het aantal van 12 tweedefaseconvenanten dat inmiddels is ondertekend en het aantal van 6 tweedefaseconvenanten dat begin 2005 nog zal worden ondertekend, een goed resultaat is gelet op het aantal van 19 sectoren waarmee de onderhandelingen zijn gestart. 2.1.3
Financiën
Verleende subsidies aan convenantactiviteiten Het totale subsidiebedrag dat is verleend ten behoeve van de uitvoering van convenantactiviteiten tot en met 2004 van € 59 miljoen is lager dan oorspronkelijk in de begroting is gereserveerd. Deze onderbesteding is onder meer veroorzaakt door vertragingen in de uitvoering van de geplande activiteiten en het niet of later afsluiten van enkele tweedefaseconvenanten. Het opschorten van het overleg tussen het kabinet en de sociale partners eind 2004 is hierbij ook van invloed geweest. Een aantal aflopende en reeds afgeronde convenanten zullen niet het gehele budget uitputten. Een voorbeeld is de Horeca die met een onderbesteding van 45% aan subsidiegelden van € 0,8 miljoen de doelstelling bereikt heeft. Ook defensie heeft een onderuitputting van € 0,5 miljoen door vertraging in de implementatie. Dit convenant loopt af op 1 juli 2005 en de verwachting is dat ook dit convenantbudget niet geheel besteed hoeft te worden om de doelstelling te bereiken. Het gemiddelde percentage van de gerealiseerde subsidie-uitgaven van de afgeronde convenanten is 92,5%. In bijlage 4 is per convenanttraject vermeld wat de SZW-uitgaven zijn geweest in de convenantfase in de periode tot en met 31 december 2004. In de laatste kolom is aangegeven hoeveel procent van de subsidies daadwerkelijk is verleend. Reserveringen per arboconvenant Het totaal gereserveerde budget voor de per 31 december 2004 afgesloten convenanten bedraagt € 299 miljoen. Hiervan wordt 30% bijgedragen door SZW en 70% door de sociale partners. De gemiddelde reservering voor de eerstefaseconvenanten bedraagt € 1,6 miljoen per traject. Voor de tweedefaseconvenanten wordt vooralsnog gemiddeld € 1,1 miljoen per traject gereserveerd.
22
2.2
Onderwerpen
Een totaalbeeld Een inventarisatie onder de convenanten levert op dat de afspraken voornamelijk betrekking hebben op de prioritaire arbeidsrisico’s werkdruk, fysieke belasting, RSI, oplosmiddelen, allergenen en geluid, aangevuld met de thema’s vroegtijdige reïntegratie en agressie en geweld. Een rechte telling van de meest voorkomende onderwerpen in convenanten is opgenomen in tabel 5. Tabel 5
Overzicht van de meest voorkomende onderwerpen in convenanten (stand van zaken eind december 2004)
Onderwerp (Vroegtijdige) reïntegratie Werkdruk / PSA 23 Fysieke belasting / tillen RSI Oplosmiddelen Agressie en geweld Allergenen Geluid Cytostatica Reïntegratie vanuit de WAO Biologische agentia Houtstof Klimaat Kwarts
Frequentie in eerstefaseconvenanten (N = 50) 37 35 27 13 8 9 7 8 2 -
Frequentie in tweedefaseconvenanten (N = 12) 11 3 3 1 1 2 2 1 1 4
Frequentie totaal (N = 62) 48 38 30 14 9 11 9 9 3 4
1 2 2 2
1 1 -
2 2 3 2
Verzuim- en reïntegratiebeleid De tabel laat zien dat 48 convenanten afspraken over (vroegtijdige) reïntegratie bevatten. Onder het begrip vroegtijdige reïntegratie zijn diverse soorten afspraken geschaard. Meestal gaat het om kwantitatieve afspraken over de reductie van het ziekteverzuim. Ongeveer de helft van alle eerstefaseconvenanten bevat onder de noemer vroegtijdige reïntegratie ook afspraken over de reductie van de WAO- instroom. Als het gaat om onderwerpen kent de tweede fase een aantal nieuwe elementen ten opzichte van de eerste fase. Zo dienen tweedefaseconvenanten uitdrukkelijker aandacht te besteden aan verzuim- en reïntegratiebeleid en daarom ambitieuze reductiedoelstellingen te bevatten ten aanzien van het ziekteverzuim en de WAO-instroom24 .
23 24
PSA = psychosciale arbeidsbelasting Deze aangescherpte voorwaarden impliceert overigens niet dat er geen ruimte meer is voor afspraken over preventieonderwerpen.
23
Tabel 6
Overzicht van afspraken tweedefaseconvenanten
1.
Sector Schoonmaak- en glazenwassersbranche
2.
Academische ziekenhuizen
3.
Rijksoverheid
4.
Politie
5.
Onderwijs PO/VO
6. 7.
Recreatie Uitgeverijbedrijf
8.
Papier en Karton
9.
Onderwijs BVE
10.
Gemeenten
11.
Grafimedia
12.
Agraris che sectoren
over
verzuim,
WAO
en
reïntegratie
in
Afspraken - Reductie van het verzuimpercentage met 20% - Reductie van het WAO-instroompercentage met 20% - Reductie van het verzuimpercentage met 20% - 0,5% van het aantal formatieplaatsen voldoet aan de criteria voor werkplekken beschikbaar voor reïntegratie - Reductie van de verzuimduur met 20% - Reductie van het verzuim > 1 jaar met 25% - Reductie van het verzuimpercentage met 20% - Reductie van de omvang van het WAO-bestand met 10%. - Reductie van het verzuimpercentage met 10% - Reductie van het percentage langdurig zieken (langer dan 52 weken ziek) met 20 % - Reductie van het verzuimpercentage met 1 procentpunt bij instellingen die werken met het veiligheidsplan, dat wordt ondersteund door de interventiecoach agressie en geweld - Reductie van het verzuimpercentage met 20% - Verbetering verhouding verzuimpercentage sector tot landelijk gemiddelde met 20% - Verbetering verhouding WAO-instroom sector tot landelijk gemiddelde met 20% - Verbetering verhouding WAO-instroom tot de zakelijke dienstverlening 3 met 20% - Herplaatsing van 20 WAO-gerechtigden in de vorm van een tweetal pilots - Reductie van het verzuimpercentage tot 15% onder het landelijk gemiddelde van de industrie - Reductie van het WAO-instroompercentage tot 20% onder het gemiddelde van de overige industrie - Reductie van het verzuimpercentage met 20% - Reductie van het aantal instellingen in het ‘verzuimvenster’ met hoog frequent en veel langdurend verzuim met 30% - Reductie van de gemiddelde verzuimfrequentie bij 80% van de instellingen naar 1,0 - Reductie van het WAO-instroompercentage met 20% Pilot op het gebied van regionale samenwerking bij vroegtijdige reïntegratie Pilot ter bevordering van WAO-uitstroom en herplaatsingen in verband met privaat opdrachtgeverschap Pilot ter bevordering van uitstroom uit de WAO / WAZ
Reïntegratie vanuit de WAO Tabel 6 laat zien dat in 4 tweedefaseconvenanten reïntegratie vanuit de WAO als afzonderlijk onderwerp is opgenomen, te weten in de tweedefaseconvenanten met de politie en met de uitgeverijbedrijven en (in de pilots met) de agrarische sectoren en de grafimedia. Ook in de nog in 2005 te ondertekenen convenanten met de taxibranche en de uitzendbranche is overeenstemming bereikt over dergelijke afspraken. Een korte beschrijving van de pilots: - Grafimedia: afgesproken is om (1) ten minste 660 inactieve arbeidsongeschikten uit het zittend WAO-bestand te motiveren tot het starten van een reïntegratietraject en (2) de plaatsingsquote25 van circa 35% te verhogen tot minstens 50%. 25
De plaatsingsquote is het aantal trajecten dat eindigt in een duurzame plaatsing bij een nieuwe werkgever.
24
-
Verder hebben partijen binnen het convenant zich tot doel gesteld vooral kleinere ondernemingen te ondersteunen bij het snel realiseren van externe herplaatsingen (reïntegratie 2e spoor). Bijzonder aan de pilot is dat het UWV eveneens een belangrijke rol speelt: om de doelstellingen op het gebied van reïntegratie te realiseren, is het UWV-reïntegratie traject aangepast. Via de pilot Grafici Weer aan het Werk (GWW) kunnen WAO-ers uit de sector het reïntegratietraject in. In 2004 toonden ruim 300 WAO-ers belangstelling voor een van de projecten binnen GWW. 150 van deze 300 WAO-ers volgen inmiddels een traject, dat varieert van een oriënterende voorfase, scholing tot reïntegratie. Vanuit verschillende projecten zijn via het Servicepunt Grafimedia al 50 grafici aan een baan geholpen. Opvallend is dat de meeste banen buiten de grafimedia worden gevonden. Agrarische sectoren: ook de sociale partners in de agrarische sector verrichten – samen met SZW en UWV – inspanningen om langdurig arbeidsongeschikten weer aan het werk te krijgen. In 2004 startte een proefproject met als doel minimaal 1.500 bemiddelingstrajecten voor ondernemers en werknemers te organiseren. De verwachting is met deze aanpak 35% van deze ondernemers en 45% van deze werknemers weer aan een nieuwe baan te helpen. Om deze doelstelling te realiseren, nodigen vijf landelijke reïntegratieconsulenten werknemers en ondernemers die langer dan één jaar ziek zijn, uit voor een gesprek. In zo’n gesprek worden de belangstelling voor en mogelijkheden van nieuw werk besproken. De benadering is niet medisch: de focus ligt op de mogelijkheden die er nog zijn in plaats van de beperkingen. Met de sector bekende reïntegratiebedrijven helpen hen vervolgens aan een nieuwe werkkring.
Verder ter illustratie van afspraken op het terrein van reïntegratie van WAO-ers hierna het voorbeeld van de uitzendbranche; een tweedefaseconvenant waarover overeenstemming is bereikt en dat begin 2005 formeel zal worden ondertekend. Reïntegratie van WAO-ers in de uitzendbranche In het eerstefaseconvenant uitzendbranche zijn al afspraken gemaakt over de vermindering van het ziekteverzuim en de WAO-instroom van uitzendkrachten. Het tweedefaseconvenant biedt een aanvulling op de afspraken uit het eerstefaseconvenant door afspraken te maken over de reïntegratie van WAO-ers in de uitzendbranche. Uit vooronderzoek blijkt dat het aantal WAO-ers afkomstig uit de uitzendbranche aanzienlijk is, nl. ruim 40.000 personen. De maatregelen uit het tweedefaseconvenant moeten een aanvulling vormen op de reïntegratietrajecten die het UWV aanbiedt aan WAO-ers die zijn afgeschat na herbeoordeling. In het tweedefaseconvenant wordt gestreefd naar maatwerk voor WAO-ers afkomstig uit de uitzendbranche in de aanbodversterking door reïntegratiebedrijven die worden ingezet door het UWV. Daarnaast zal bemiddeling door uitzendondernemingen plaatsvinden in een aantal pilots. Begin 2005 wordt een tender georganiseerd voor grootschalige pilots gericht op bemiddeling van afgeschatte WAO-ers afkomstig uit de uitzendbranche door uitzendorganisaties. Naar verwachting zal door de maatregelen uit het tweedefaseconvenant een aantal van 1000 WAO-ers uit de uitzendbranche geplaatst worden naar werk. Als de maatregelen uit het tweedefaseconvenant succesvol blijken te zijn voor de reïntegratie van uitzend-WAO-ers, kan de opgebouwde expertise ook worden ingezet voor WAO-ers buiten de uitzendbranche. De ervaringen in de uitzendbranche kunnen in dat geval een belangrijke bijdrage leveren aan de werkhervatting van WAO-ers uit andere sectoren.
Specifieke onderwerpen in tweedefaseconvenanten Aan de Tweede Kamer is toegezegd dat tweedefaseconvenanten eveneens benut kunnen worden als middel om over specifieke activiteiten en instrumenten op het terrein van
25
verzuimreductie en reïntegratie afspraken te maken met sectoren. Zo is toegezegd dat SZW zich zal inzetten om afspraken te maken over het stimuleren van het PAGO-instrument in branches. In de kabinetsreactie op het advies van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling ‘werken aan balans’, waarin ook de afstemming werk-privé is meegenomen, worden de arboconvenanten expliciet aangehaald als middel om voort te borduren op geslaagde experimenten van het project dagindeling. Tot slot is – op het terrein van reïntegratie - aan de Tweede Kamer toegezegd dat SZW zich via de tweedefaseconvenanten zal inzetten voor de kwaliteit van reïntegratie middels het bevorderen van het gebruik van het Borea Keurmerk Reïntegratie bij de reïntegratie van zieke werknemers. Een inventarisatie van de tweedefaseconvenanten wijst uit dat afspraken over deze bijzondere onderwerpen in een aantal convenanten voorkomen. Tabel 7 biedt daarvan een overzicht. Tabel 7
Overzicht van bijzondere afspraken in tweedefaseconvenanten Afspraken werk-privé
Schoonmaaken glazenwassersbranche Gemeenten Grafimedia Academische ziekenhuizen Agrarische sectoren Rijksoverheid Politie Onderwijs PO/VO Recreatie Uitgeverijbedrijf Papier en Karton Onderwijs BVE
combinatie
BOREA Reïntegratie
Keurmerk
PAGO X
X X
X X
X X X X X
In de nog te ondertekenen tweedefaseconvenanten met de beveiligingsbranche en de taxibranche en in het verwachte convenant met de contractcatering zal aandacht worden besteed aan de balans tussen werk en privé en de invloed daarvan op het ziekteverzuim.
Afspraken over combinatie werk-privé in de sector papier en kar ton en in de sector recreatie In het tweedefaseconvenant in de papier en karton worden werkgevers en werknemers gestimuleerd om de balans privé en werk op de agenda te zetten en bespreekbaar te maken (in functioneringsgesprekken). In de communicatiecampagne ‘Grip op Verzuim’ gericht op de aan het convenant deelnemende bedrijven wordt apart aandacht besteed aan dit onderwerp. In de deelbranche verblijfsrecreatie hebben vrouwelijke werknemers een relatief hoge instroom in de WAO. Convenantpartijen hebben afgesproken om op basis van kennis in de branche en op basis van best practices pilots te starten, om zo een nadere inventarisatie te maken van de mogelijke oorzaken van ziekteverzuim en WAO-instroom. Hierbij wordt gebruik gemaakt van best practices in de branche op het terrein van balans werk-privé (moedercontracten/ maatwerkcontracten). Deze best practices leveren waardevolle informatie over het voorkomen en verminderen van instroom van vrouwen in de WAO en langdurend verzuim.
26
2.3
Bereik onder werknemers
Alle tot en met eind december 2004 getekende convenanten zijn gezamenlijk van toepassing op 3,5 miljoen werknemers. Dat is 50% van de werkzame beroepsbevolking26 . Ofwel: met de convenantenaanpak wordt inmiddels de helft van werkend Nederland bereikt. De 6 tweedefaseconvenanten – die naar verwachting begin 2005 zullen worden ondertekend – hebben samen betrekking op 0,2 miljoen werknemers. Het bereik van de convenantenaanpak eind 2004 zal dus waarschijnlijk nog met 0,2 miljoen toenemen tot 3,7 miljoen werknemers. Dat komt neer op 52% van de werkzame beroepsbevolking. Figuur 6 Ontwikkeling in het bereik van de convenantenaanpak (uitgedrukt als % van de werkzame beroepsbevolking)
Bereik onder werkzame beroepsbevolking
60% 50%
52%
2004
2005
46%
50% 40%
35% 28%
30% 20% 10%
9% 2%
0% 1999
2000
2001
2002
2003
Jaartal
Voor de getekende convenanten (N = 62) is eveneens nagegaan hoe het zit met het bereik van de afspraken onder werknemers met een uitsplitsing naar onderwerp. Tabel 8 laat dit zien. Tabel 8
Overzicht van het bereik van convenantafspraken onder werknemers met een onderscheid naar onderwerp
Onderwerp Werkdruk Vroegtijdige reïntegratie Fysieke belasting RSI Agressie en geweld Allergenen Oplosmiddelen Geluid
26 27
Bereik (in aantallen werknemers)27 3,01 miljoen 2,72 miljoen 2,14 miljoen 1,07 miljoen 1,05 miljoen 0,69 miljoen 0,67 miljoen 0,21 miljoen
Bereik (als percentage van de werkzame beroepsbevolking) 43% 39% 30% 15% 15% 10% 9% 3%
Bron: Statline. Volgens het CBS bedraagt de gemiddelde werkzame beroepsbevolking in 2004: 7,035 miljoen.
Er kunnen zich kleine wijzigingen voordoen ten opzichte van de cijfers in de jaarrapportage, mede vanwege een aanpassing van cijfers over het aantal werknemers bij een beperkt aantal trajecten.
27
Op basis van deze cijfers kan geconcludeerd worden dat het onderwerp werkdruk op de meeste werknemers van toepassing is, namelijk op 43% van de werkzame beroepsbevolking, gevolgd door de onderwerpen vroegtijdige reïntegratie (39%) en fysieke belasting (30%).
28
Bijlage 1
Overzicht van convenanten
Branche Afgesloten in 1999 1e fase Thuiszorg Kinderopvang en peuterspeelzalen Afgesloten in 2000 1e fase Arbovoorlichters in de bouw Onderwijs pilot poortwachter Horeca Onderwijs POVO Onderwijs HOO Onderwijs BVE Afgesloten in 2001 1e fase Academische ziekenhuizen
Looptijd
Onderwerpen
03.03.1999 – 31.12.2004 20.12.1999 – 31.12.2004
Fysieke belasting, werkdruk en vroegtijdige reïntegratie Fysieke belasting
28.03.2000 – 31.05.2005
Voorlichting
22.05.2000 – 01.03.2001
Vroegtijdige reïntegratie
31.05.2000 – 28.11.2000 – 28.11.2000 – 28.11.2000 –
Werkdruk Werkdruk en vroegtijdige reïntegratie Werkdruk en vroegtijdige reïntegratie Werkdruk en vroegtijdige reïntegratie
01.12.2004 01.12.2004 01.12.2005 31.12.2004
16.01.2001 – 31.12.2003
GGZ
18.01.2001 – 31.10.2004
Dakdekkers
20.01.2001 – 31.12.2004
Rijksoverheid
04.04.2000 – 31.12.2004
Woningcorporaties
06.06.2001 – 01.07.2005
Gehandicaptenzorg
04.07.2001 – 31.10.2004
Gemeenten
09.07.2001 – 31.12.2004
Politie Bouw
16.08.2001 – 01.07.2005 02.10.2001 – 02.10.2005
Grafimedia
09.10.2001 – 09.10.2005
Papier- en kartonindustrie
01.11.2001 – 31.10.2006
Banken
22.11.2001 – 01.06.2005
Kappers
17.12.2001 – 17.12.2005
Ziekenhuizen
19.12.2001 – 01.04.2005
Fysieke belasting, werkdruk, RSI, allergenen, narcosegassen, cytostatica, agressie en geweld en vroegtijdige reïntegratie Fysieke belasting, werkdruk, allergenen, agressie en geweld en vroegtijdige reïntegratie Fysieke belasting, arbeidsveiligheid en voorlichting Werkdruk, RSI en vroegtijdige reïntegratie Werkdruk, RSI en vroegtijdige reïntegratie Fysieke belasting, werkdruk, allergenen, agressie en geweld en vroegtijdige reïntegratie Fysieke belasting, RSI, werkdruk, agressie en geweld en vroegtijd ige reïntegratie Werkdruk en vroegtijdige reïntegratie Fysieke belasting, werkdruk, kwarts en oplosmiddelen RSI, werkdruk, oplosmiddelen en vroegtijdige reïntegratie Werkdruk, oplosmiddelen, geluid, klimaat, machineveiligheid en vroegtijdige reïntegratie RSI, werkdruk en vroegtijdige reïntegratie Fysieke belasting, allergenen en vroegtijdige reïntegratie Fysieke belasting, werkdruk, RSI, allergenen, agressie en geweld en vroegtijdige reïntegratie
vervolg tabel zie volgende pagina
i
Afgesloten in 2002 1e fase Sociale werkvoorziening
02.04.2002 – 02.04.2006
Funderingsbranche
04.04.2002 – 04.04.2006
Architecten
11.04.2002 – 11.04.2006
Defensie Podiumkunsten
24.04.2002 – 01.07.2005 15.05.2002 – 15.05.2006
Vleesindustrie Agrarische sectoren
05.06.2002 – 05.06.2006 02.07.2002 – 31.12.2006
Verf- en drukinktindustrie Industriële reiniging en scheepsonderhoud
27.08.2002 – 01.05.2005 11.09.2002 – 11.09.2005
Meubelindustrie
09.10.2002 – 31.12.2006
Openbare bibliotheken
10.10.2002 – 10.10.2005
Orkesten Wasserijen en textielreinigingsbedrijven
07.11.2002 – 31.12.2005 22.11.2002 – 01.07.2006
Wonenbranche
04.12.2002 – 30.09.2006
Timmerindustrie
11.12.2002 – 31.12.2006
Uitgeverijbedrijf
17.12.2002 – 31.12.2006
Afgesloten in 2003 1e fase Afbouw en onderhoud
18.02.2003 – 31.12.2006
Provincies
27.02.2003 – 30.06.2006
Houthandel
28.05.2003 – 01.07.2006
Maalindustrie en bakkerijgrondstoffenindustrie Uitzendbranche
04.06.2003 – 31.12.2006
Koek en snoep
05.12.2003 – 01.07.2006
Zorgverzekeraars
09.12.2003 – 31.12.2006
Welzijn
10.12.2003 – 31.12.2006
Jeugdhulpverlening
10.12.2003 – 31.12.2006
Mobiliteitsbranche
19.12.2003 – 01.07.2006
20.08.2003 – 01.07.2006
Fysieke belasting, werkdruk en vroegtijdige reïntegratie Begaanbaarheid bouwterreinen en geluid RSI, werkdruk en vroegtijdige reïntegratie Fysieke belasting Fysieke belasting, werkdruk, geluid en vroegtijdige reïntegratie RSI en vroegtijdige reïntegratie Fysieke belasting, werkdruk en vroegtijdige reïntegratie Oplosmiddelen Fysieke belasting, oplosmiddelen, allergenen, legionella en vroegtijdige reïntegratie Fysieke belasting, oplosmiddelen en vroegtijdige reïntegratie Fysieke belasting, werkdruk en vroegtijdige reïntegratie Geluid Fysieke belasting, werkdruk, geluid, klimaat, biologische agentia, cytostatica en arbo-infrastructuur Fysieke belasting, werkdruk, oplosmiddelen en vroegtijdige reïntegratie Fysieke belasting, werkdruk, geluid en houtstof Werkdruk, RSI en vroegtijdige reïntegratie
Fysieke belasting, kwarts, afgeschermd buitenschilderwerk en vroegtijdige reïntegratie Werkdruk, RSI, verzuimbeleid en vroegtijdige reïntegratie Fysieke belasting, werkdruk, schadelijk geluid, houtstof en reïntegratie Grondstofallergie Arbopreventie, ziekteverzuim en vroegtijdige reïntegratie RSI, werkdruk en vroegtijdige reïntegratie RSI, werkdruk en vroegtijdige reïntegratie Werkdruk, agressie en onveiligheid en vroegtijdige reïntegratie Werkdruk, agressie en onveiligheid, fysieke belasting en vroegtijdige reïntegratie Werkdruk, fysieke belasting, schadelijk geluid en oplosmiddelen
vervolg tabel zie volgende pagina
ii
2e fase
Schoonmaak- en glazenwassersbranche
09.04.2003 – 01.07.2006
Gemeenten Grafimedia
25.09.2003 – 31.12.2005 09.12.2003 – 09.12.2006
Afgesloten in 2004 1e fase Installatie- en isolatiebranche Ambulancezorg 2e fase
02.04.2004 – 31.12.2006 08.04.2004 – 30.06.2007
Academische ziekenhuizen Agrarische sectoren
09.01.2004 – 01.07.2007
Rijksoverheid Politie
22.06.2004 – 30.06.2007 08.07.2004 – 01.07.2007
Onderwijs PO/VO
08.11.2004 – 01.07.2007
Recreatie
09.12.2004 – 01.07.2007
Uitgeverijbedrijf
14.12.2004 – 30.06.2007
Papier en Karton Onderwijs BVE
15.12.2004 – 30.06.2007 23.12.2004 – 01.07.2007
22.01.2004 – 01.03.2007
Fysieke belasting, werkdruk, oplosmiddelen en allergenen, biologische agentia, cytostatica en arbobeleid, verzuimbegeleiding en vroegtijdige reïntegratie Reïntegratie 2e spoor Reïntegratie vanuit de WAO
Fysieke belasting, werkdruk en vroegtijdige reïntegratie Fysieke belasting, werkdruk, agressie en geweld en vroegtijdige reïntegratie Fysieke belasting, werkdruk en vroegtijdige reïntegratie Vroegtijdige reïntegratie en reïntegratie vanuit de WAO (/ WAZ) Reductie langdurig verzuim Vroegtijdige reïntegratie en reïntegratie vanuit de WAO Vroegtijdige reïntegratie, agressie en geweld Vroegtijdige reïntegratie, fysieke belasting, agressie en geweld, klimaat, geluid en stoffen Vroegtijdige reïntegratie en reïntegratie vanuit de WAO Vroegtijdige reïntegratie Vroegtijdige reïntegratie en psychosociale belasting
iii
Bijlage 2
Overzicht van intentieverklaringen
Branche
Getekend in 2004 2e fase Beveiligingsbranche
Datum van ondertekening
Onderwerpen in intentieverklaring
26.03.2004
Verzuimbeleid en reïntegratie langdurig zieken, werkdru k en agressie en geweld Vroegtijdige reïntegratie en reïntegratie langdurig zieken Ziekteverzuim, reïntegratie en agressie en geweld Verzuimbele id (vroegtijdige reïntegratie en reïntegratie langdurig zieken), integrale personele veiligheid en loopbaanstrategie executief personeel Vroegtijdige reïntegratie, reïntegratie langdurig zieken en werkdruk Verzuim en reïntegratiebeleid, in het bijzonder reïntegratie langdurig zieken, en psychosociale arbeidsbelasting Verzuim- en reïntegratiebeleid en vermindering WAO-instroom Reïntegratie vanuit de WAO Vroegtijdige reïntegratie en reïntegratie langdurig zieken, fysieke belasting en agressie en geweld Reïntegratie langdurig zieken, reïntegratie vanuit de WAO, fysieke belasting en agressie en geweld Vroegtijdige reïntegratie en reïntegratie langdurig zieken, intercollegiale omgangsvormen en werkdruk.
Papier- en kartonindustrie
01.04.2004
Onderwijs POVO
20.04.2004
Dienst Justitiële Inrichtingen
26.04.2004
Kinderopvang
19.05.2004
Onderwijs BVE
11.06.2004
Uitgeverijbedrijf
24.06.2004
Uitzendbranche Ambulante handel en detailhandel in AGF, bloemen en vis
30.06.2004 01.07.2004
Taxibranche
02.07.2004
Contractcatering
05.07.2004
iv
Bijlage 3
Overzicht van afgeronde convenanten
Branche
Datum van afronding
Titel en datum evaluatierapport
Afgerond in 2001 1e fase Onderwijs pilot poortwachter
01.03.2001
Evaluatie pilot poortwachter onderwijs (mei 2002)
Afgerond in 2003 1e fase Academische ziekenhuizen
31.12.2003
Eindrapportage arboconvenant academis che ziekenhuizen (juni 2004)
Afgerond in 2004 1e fase GGZ
01.11.2004
Evaluatie arboconvenant GGZ; eindrapport (september 2004) Evaluatie-onderzoek nog niet beschikbaar; eindmeting is wél al afgerond Eindverslag arboconvenant werkdruk horeca (augustus 2004) Nog niet beschikbaar Overkoepelend rapport eindevaluatie arboconvenant Rijk (juni 2004) Kernrapportage eindevaluatie arboconvenant gemeenten (oktober 2004) Evaluatie en eindmeting arboconvenant bitimineuze en kunststof dakbedekkingsbranche (oktober 2004) Evaluatie arboconvenant thuiszorg (2005) Nog niet beschikbaar Alleen eindmeting kinderopvang beschikbaar
Gehandicaptenzorg
01.11.2004
Horeca
01.12.2004
Onderwijs POVO Rijksoverheid
01.12.2004 31.12.2004
Gemeenten
31.12.2004
Dakdekkers
31.12.2004
Thuiszorg Onderwijs BVE Kinderopvang en peuterspeelzalen
31-12-2004 31.12.2004 31.12.2004
v
Bijlage 4
Overzicht SZW-subsidies arboconvenanten, per 31 december 2004
1e fase
1 Thuiszorg-tillenwerkdruk 2 Kinderopvang+ peuterspeelzalen 3 BouwArbovoorlichters 4 Onderwijs Poortwachter 5 Horeca 6 Onderwijs -PO/VO 7 Onderwijs -HOO 8 Onderwijs -BVE 9 Ziekenhuizen (academische) 10 GGZ 11 Dakdekkers 12 Rijksoverheid 13 Woningcorporaties 14 Gehandicaptenzorg 15 Gemeenten 16 Politie 17 Bouw 18 Grafimedia 19 Papier en karton 20 Banken 21 Kappers 22 Ziekenhuizen 23 Sociale Werkvoorziening 24 Funderingsbranche 25 Architecten 26 Defensie 27 Podiumkunsten 28 Vleesverwerkende industrie 29 Agrarische sectoren 30 Verfindustrie 31 Industriële reiniging Orsima 32 Meubelindustrie 33 Openbare bibliotheken 34 Orkesten 35 Wasserij- en textielreiniging 36 Wonenbranche 37 Timmerindustrie 38 Uitgeverijbedrijven
Begindatum
Einddatum Verstreken Reservering Uitgaven Gerealiseerde incl looptijd (hele loop- (t/m 2004) uitgaven verlenging in % tijd project) in % 3-3-1999 31-12-2004 100,00% 4.537.802 4.537.802 100,00%
20-12-1999
31-12-2004
100,00%
1.179.829
1.179.351
99,96%
28-3-2000
31-5-2005
96,77%
3.630.242
3.478.149
95,81%
22-5-2000
1-3-2001
100,00%
1.315.963
1.315.963
100,00%
31-5-2000 1-12-2004 22-5-2000 1-12-2004 28-11-2000 1-12-2005 28-11-2000 31-12-2004 16-1-2001 31-12-2003
100,00% 100,00% 80,00% 100,00% 100,00%
1.815.121 5.558.807 2.329.376 2.268.901 1.302.349
998.423 5.447.049 1.507.295 1.757.760 1.293.722
55,01% 97,99% 64,71% 77,47% 99,34%
18-1-2001 24-1-2001 4-4-2001 6-6-2001 4-7-2001 9-7-2001 16-8-2001 2-10-2001 9-10-2001 1-11-2001 22-11-2001 17-12-2001 19-12-2001 2-4-2002
31-10-2004 31-12-2004 31-12-2004 1-7-2005 31-10-2004 31-12-2004 1-7-2005 2-10-2005 9-10-2005 31-10-2006 1-6-2005 17-12-2005 1-4-2005 2-4-2006
100,00% 100,00% 100,00% 87,76% 100,00% 100,00% 87,23% 77,08% 77,08% 83,33% 83,72% 76,04% 80,30% 68,75%
2.631.925 680.670 1.588.231 1.157.140 2.949.571 2.611.501 1.361.341 3.630.242 2.205.939 999.269 2.268.901 2.268.901 3.176.462 1.469.573
2.489.487 680.670 1.417.042 957.230 2.853.608 2.611.500 1.155.182 2.770.064 1.249.925 587.387 2.072.989 1.035.963 2.355.322 1.200.107
94,59% 100,00% 89,22% 82,72% 96,75% 100,00% 84,86% 76,31% 56,66% 58,78% 91,37% 45,66% 74,15% 81,66%
4-4-2002 11-4-2002 24-4-2002 15-5-2002 5-6-2002
3-4-2006 11-4-2006 01-7-2005 15-5-2006 5-6-2006
68,75% 66,00% 91,67% 65,63% 64,58%
125.446 850.000 1.270.590 612.200 845.000
87.828 707.758 595.078 259.200 533.454
70,01% 83,27% 46,83% 42,34% 63,13%
2-7-2002 31-12-2006 27-8-2002 1-5-2005 11-9-2002 11-9-2005
55,56% 87,50% 83,33%
2.500.000 241.000 450.000
1.224.018 87.213 371.424
48,96% 36,19% 82,54%
9-10-2002 31-12-2006 10-10-2002 10-10-2005
52,00% 75,00%
952.000 269.059
575.518 231.978
60,45% 86,22%
7-11-2002 31-12-2005 21-11-2002 1-7-2006
68,42% 55,00%
188.500 850.000
128.945 505.387
68,41% 59,46%
4-12-2002 30-9-2006 11-12-2002 31-12-2006 17-12-2002 31-12-2006
58,70% 50,00% 49,48%
874.000 760.262 771.000
291.255 512.883 530.874
33,32% 67,46% 68,86%
Vervolgtabel zie volgende pagina
vi
1e fase
39 Afbouw en onderhoud 40 Provincies 41 Houthandel 42 Meelverwerking 43 Uitzendbranche 44 Koek en snoep 45 Zorgverzekeraars 46 Welzijn 47 Jeugdhulpverlening 48 Mobiliteitsbranches 49 Installatie- Isolatieb 50 Ambulancezorg Totaal 1e fase 2 e fase
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Schoonmaak Gemeenten Grafimedia Univ. Med. Centr Agrarische sectoren Rijksoverheid Politie Onderwijs PO/VO Recreatie Uitgeverijbedrijf Papier en Karton Onderwijs BVE
Begindatum
Einddatum Verstreken Reservering Uitgaven Gerealiseerde incl looptijd (hele loop- (t/m 2004) uitgaven verlenging in % tijd project) in % 18-2-2003 31-12-2006 52,17% 1.134.456 337.259 29,73%
27-2-2003 28-5-2003 4-6-2003 20-8-2003 5-12-2003 9-12-2003 10-12-2003 10-12-2003 19-12-2003 2-4-2004 8-4-2004
30-6-2006 1-7-2006 31-12-2006 1-7-2006 1-7-2006 31-12-2006 31-12-2006 31-12-2006 1-7-2006 31-12-2006 30-6-2007
55,00% 51,35% 44,19% 47,06% 41,94% 35,14% 35,14% 35,14% 40,98% 27,27% 22,50%
Begindatum Einddatum Verstreken incl looptijd verlenging in % 9-4-2003 1-7-2006 25-9-2003 31-12-2006 9-12-2003 9-12-2006 9-1-2004 1-7-2007 22-1-2004 1-3-2007 22-6-2004 30-6-2007 8-7-2004 1-7-2007 8-11-2004 1-7-2007 9-12-2004 1-7-2007 14-12-2004 30-6-2007 15-12-2004 30-6-2007 23-12-2004 1-07-07
53,85% 38,46% 36,11% 28,57% 29,73% 16,67% 16,67% 6,25% 3,23% 1,64% 1,64% 1,64%
950.000 130.224 721.500 450.585 1.381.150 933.827 2.727.900 496.750 1.020.000 572.407 730.995 278.714 1.333.333 361.129 666.667 180.565 779.000 574.220 975.000 211.489 774.000 211.049 77.691.114 56.333.021
13,71% 62,45% 67,61% 18,21% 56,12% 38,13% 27,08% 27,08% 73,71% 21,69% 27,27% 72,51%
Reservering Uitgaven Gerealiseerde (hele loop- (t/m 2004) uitgaven tijd project) in % 4.000.000 692.500 367.556 1.075.000 1.172.500 1.000.000 1.000.000 2.000.000 625.000 261.652 238.511 1.275.000
1.375.837 399.985 167.145 0 337.580 33.981 77.980 0 0 0 0 0
34,40% 57,76% 45,47% 0,00% 28,79% 3,40% 7,80% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
Totaal 2e fase
13.707.719
2.392.508
16,69%
Totaal 1e en 2e fase
91.398.833 58.725.529
63,82%
vii
Bijlage 5
Resultaten van afgeronde trajecten
1. Academische ziekenhuizen 28 Doelstellingen Het convenant is getekend in januari 2001 met als doel om het verzuim en de WAO- instroom binnen de sector terug te dringen en best-practices te ontwikkelen ter ondersteuning van het arbobeleid. Voor wat betreft preventie zetten de convenantpartijen in het bijzonder in op het aanpakken van de risico’s fysieke belasting, RSI, psychische belasting, allergenen en cytostatica. Reductie verzuim en WAO-instroom Voor wat betreft de reductiedoelstellingen op het gebied van verzuim en WAO- instroom laat het evaluatie-onderzoek positieve resultaten zien: - Het verzuim is gedaald van 6,8% in 2000 naar 5,2% in 2003. Dit komt er op neer dat dagelijks in de 8 Universitair Medische Centra in totaal 900 medewerkers méér aan het werk zijn. - De WAO- instroom is afgenomen van 1,15% in 2000 tot 0,64% in 2003. Preventieprogramma’s Om uitvoering te geven aan de afspraken op het gebied van de arbeidsrisico’s hebben de academische ziekenhuizen preventieprogramma’s laten ontwikkelen, welke de komende jaren een garantie bieden dat medewerkers en leidinggevenden structureel werken aan het voorkómen van klachten en verzuim: - Preventieprogramma fysieke belasting: het programma voorziet onder meer in voorlichting en training met betrekking tot de reductie van fysieke belasting, de verhoging van de fysieke belastbaarheid en het gebruik van tilhulpmiddelen, evenals in het opstellen en implementeren van een beleid fysieke belasting aan de hand van de praktijkrichtlijn voor het verplaatsen van personen en de praktijkregels voor het tillen en verplaatsen van lasten. - Preventieprogramma psychische belasting: dit programma is ontwikkeld ter ondersteuning van leidinggevenden bij het signaleren en oplossen van knelpunten op het gebied van psychische belasting, variërend van werkdruk en emotionele belasting, tot seksuele intimidatie en agressie en geweld. - Preventieprogramma RSI: het programma besteedt aandacht aan de risicofactoren die RSI tot gevolg kunnen hebben, zowel op het gebied van de ergonomie, het werkproces als op psychosociaal vlak. De kern van het programma bestaat uit het organiseren van workshops en het in gebruik nemen van pauzesoftware. - Preventieprogramma gevaarlijke stoffen: het voorkómen van werken met gevaarlijke stoffen is onmogelijk in de academische ziekenhuizen. Daarom is het preventieprogramma erop gericht medewerkers meer bewust te maken van de gevaren van het werken met gevaarlijke stoffen en ze te leren hoe zij zorgvuldig om kunnen gaan met deze stoffen. - Preventieprogramma handeczeem: dit programma is opgezet als een zorgsysteem voor gestructureerde arbodienstverlening. De kern van het programma bestaat uit een vragenlijst, een verdiepende module ri&e handeczeem, een PAGO en een preventieprotocol.
28
Bron: ‘Eindrapportatge arboconvenant academische ziekenhuizen’, juni 2004.
viii
In totaal hebben 18.000 medewerkers en leidinggevenden aan de preventieprogramma’s meegedaan. Beleidsregels De implementatie van de beleidsregels cytostatica en inhalatieanesthetica vormde eveneens onderdeel van de activiteiten in het kader van het arboconvenant. De beleidsregel ten aanzien van cytostatica bleek bij grondige bestudering op praktische problemen te stuiten voor wat betreft de toepassing. De opvatting was dat de beleidsregel te gedetailleerd was en op een aantal punten onvoldoende consistent en consequent. De branchebegeleidingscommissie (BBC) heeft vervolgens financiële middelen ter beschikking gesteld om gezamenlijk te komen tot een praktische vertaling van de beleidsregel in de vorm van toetsingscriteria. Dit heeft ondermeer geleid tot praktijkrichtlijnen vanuit convenantpartijen en een vaak gebruikt E-learning programma. De invoering van de beleidsregel inhalatieanesthetica verliep aanzienlijk minder problematisch; alleen bleek het in de praktijk niet goed mogelijk te zijn om te voldoen aan alle vereisten ten aanzien van ventilatie. Projectorganisatie Alle producten en diensten van dit convenant zijn ontwikkeld door mensen vanuit de sector zelf. In totaal hebben ruim 500 medewerkers meegedraaid in project en werkgroepen van het convenant. Hoewel deze werkwijze een enkele keer tot vertraging in de totstandkoming van convenantproducten leidde, heeft deze werkwijze ervoor gezorgd dat de producten en diensten aansloten bij de wensen op de werkvloer en een zeer praktisch karakter hadden. Dit leverde bij de implementie hiervan vele voordelen op. Instrumentontwikkeling Belangrijke instrumenten die gedurende de looptijd van het convenant zijn ontwikkeld, zijn het ziekteverzuimregistratiesysteem en de branchegerichte ri&e. Al bij de start van het arboconvenant was duidelijk dat de academische ziekenhuizen verzuimcijfers niet op eenduidige wijze registreerden. Gedurende de looptijd van het convenant is daarom overeenstemming bereikt over de te hanteren definities en berekeningsmethodieken en over de in te voeren softwaresystemen. Het resultaat is dat verzuimcijfers inmiddels onderling vergelijkbaar zijn. Het project ten aanzien van de ri&e stuitte op onvoorziene problemen in de toepassing en is om die reden nog niet geheel afgerond. Momenteel ligt er een kwaliteitsdocument, een functioneel ontwerp en de vragenlijsten voor verdiepende modules. In het arboplusconvenant (zie ook vervolg) zal aan de digitalisering van de ri&e in een andere opzet verder gewerkt worden. Betrokkenheid medezeggenschapsorganen In de beginfase van het convenant was er nog te weinig aandacht voor de daadwerkelijke betrokkenheid van medezeggenschapsorganen in de academische ziekenhuizen. Later heeft daarin een accentverschuiving plaatsgevonden en als gevolg is de rol van ondernemingsraden en medezeggenschapsorganen toegenomen. Zo kregen zij bijvoorbeeld de periodieke voortgangsrapportage over het convenant voor advies voorgelegd. In het algemeen geldt dat de ondernemingsraden tevreden zijn over het resultaat en noemen zij de extra aandacht voor arbo verheugend.
ix
Het voornemen is om de ondernemingsraden en hun VGWM-commissies bij het arboplusconvenant méér mogelijkheden te bieden voor het bewaken van de uitvoering van de convenantafspraken. Kostenbesparing De reducties in het ziekteverzuimpercentage en de WAO- instroom leveren een besparing op vanwege een afname in de verzuim- en WAO-kosten. De omvang van deze besparing kan globaal berekend worden aan de hand van een eenvoudige methode (zie ook paragraaf 1.6). De totale besparing komt volgens deze methode neer op een bedrag van ongeveer €17 miljoen per jaar, waarvan €13 miljoen vanwege minder ziekteverzuim en €4 miljoen door een lagere WAO-instroom. Uiteraard is niet alleen het arboconvenant verantwoordelijk voor deze besparingen, maar bijvoorbeeld ook de Wet Verbetering Poortwachter. Vervolg De sector heeft inmiddels een arboplusconvenant afgesloten. Dit convenant richt zich op de elementen preventie, verzuim en reïntegratie: - preventie ? reductie van de risicopopulatie inzake fysieke en psychische belasting door continuering van de uitvoering van preventieprogramma’s; beoogd is om nog 30.000 medewerkers deel te laten nemen aan de programma’s; - verzuim ? reductie van het ziekteverzuimpercentage in elke instelling met minimaal 20% ten opzichte van 2001 uiterlijk op 31 december 2006, in het bijzonder door terugdringen van het langdurig verzuim in de categorie 13 weken tot 1 jaar; - reïntegratie ? overwegende dat niet altijd op de eigen werkplek gereïntegreerd kan worden en met het oog op succesvolle reïntegratietrajecten en/of reïntegraties zal uiterlijk op 31 december 2006 in ieder Universitair Medisch Centrum/ Academische Ziekenhuis 0,5 % van het totaal aantal formatieplaatsen zijn aangemerkt en ingericht als reïntegratiewerkplekken. In het eerstefaseconvenant is geconstateerd dat er sprake was van een gebrek aan monitoring ten aanzien van blootstelling. Dit aspect zal in het tweedefaseconvenant daarom beter ingericht worden. 2. Rijksoverheid29 Doelstellingen Het arboconvenant voor de rijksoverheid is in april 2001 in werking getreden. Het convenant is bedoeld om de arbozorg te intensiveren. Hiertoe zijn onder meer de volgende afspraken gemaakt: - een reductie van het ziekteverzuim met 1%-punt van 7,7% in 2000 naar 6,7% eind 2003; - een stabilisering van het WAO-instroompercentage op 1,11% en indien mogelijk een reductie daarvan; - het bespreekbaar en beheersbaar maken en - indien mogelijk – het terugdringen van het arbeidsrisico werkdruk; - een toename van het aantal arbeidsgehandicapten in het personeelsbestand met minstens 10% of 300 personen. Daarnaast zijn in het plan van aanpak financiële middelen gereserveerd voor de aanpak van RSI. 29
Bron: KPMG BEA, ‘Overkoepelend rapport eindevaluatie arboconvenant Rijk’, juni 2004.
x
Realisatie van de doelstellingen De verzuimdoelstelling voor het rijk als geheel is gehaald: het ziekteverzuimpercentage bedraagt ultimo 2003 6,6%. Ook de doelstelling ten aanzien van de reductie in de WAO-instroom is gerealiseerd: het WAO-instroompercentage is gedaald van 1,11% in 2000 naar 0,60% in 2003. Voor wat betreft de afspraken op het gebied van werkdruk, zijn de uitkomsten wat genuanceerder: het onderwerp werkdruk is weliswaar beter bespreekbaar geworden, eveneens is er een verbetering in de beheersing ervan, maar werkdruk blijft nog altijd een belangrijk arbeidsrisico binnen de rijksoverheid. De doelstelling op het gebied van arbeidsgehandicapten richtte zich aanvankelijk op het aantrekken van arbeidsgehandicapten van buiten het betreffende rijksonderdeel; gedurende de looptijd is hierin eveneens meegenomen de toename van het aantal arbeidsgehandicapten binnen de organisatie. Het aantal arbeidsgehandicapten binnen de rijksonderdelen blijkt dan gedurende de convenantperiode toegenomen te zijn met 1181, ruimschoots meer dan de beoogde 300. Dit is overigens één van de redenen om in het arboplusconvenant géén afspraken meer te maken over dit onderwerp 30 . Activiteiten Om de doelstellingen te bereiken, zijn diverse maatregelen genomen, activiteiten gestart en faciliteiten geboden. Een greep daaruit: - Pilots en experimenten: rijksonderdelen hebben zélf pilots en experimenten ingediend, die moesten voldoen aan een aantal voorwaarden. Op die manier kon elk rijksonderdeel projecten starten op maat - afgestemd op de aard en de ernst van de eigen problematiek – en bestond er tevens een groot draagvlak voor de uitvoering. Voorbeelden van projecten zijn een medewerkerstevredenheidsonderzoek bij Justitie, de ontwikkeling van een cliëntvolgsyteem bij EZ, de training ‘houding en beweging’ bij SZW en het toepassen van specifieke behandelmethoden bij RSI-klachten bij BZK. Een nadeel van dit zogenaamde verleidingsmodel is overigens dat er geen sprake is van een gerichte en samenhangende aanpak. - Pauzesoftware: door beeldschermwerkplekken standaard te voorzien van een softwareprogramma dat bijdraagt aan het tijdige onderbreken van te langdurig of intensief beeldschermwerk, wordt de kans op RSI gereduceerd. Vanuit het arboconvenant is daarom subsidie beschikbaar gesteld aan de rijksonderdelen ter stimulering van het installeren van dergelijke software. In totaal is voor €200.025 aan subsidie aangevraagd door de sector rijk, hetgeen overeenkomt met ruim 88.000 licenties. - Verbetering stuurinformatie: gedurende de convenantperiode is gewerkt aan een eenduidige registratie van en rapportage over ziekteverzuim, reïntegratie en arbeidsongeschiktheid. Als gevolg vindt de verzuimregistratie nu bij alle rijksonderdelen op uniforme wijze plaats. Tevens is een start gemaakt met de WAOmonitor, waarin per departement gegevens te zien zijn over o.a. de WAO-instroom en het aandeel arbeidsgehandicapten per departement. - Activiteiten op het gebied van communicatie en voorlichting: in juni 2002 is een groot symposium georganiseerd voor alle ondernemingsraden van de sector rijk. Ruim 700 personen namen deel aan de bijeenkomst. Verder is kennisdeling eveneens bevorderd via het onderbrengen van een kennisplatform op het RYX- intranet en via de organisatie van kwartaalbijeenkomsten over onderwerpen uit het convenant. 30
Over dit onderwerp zijn kamervragen gesteld in 2004 (Kamerstukken 2003-2004, 29461, nr. 5).
xi
-
Werkdrukmeter: een deel van de rijksonderdelen heeft jaarlijks een vragenlijst ontvangen over het thema werkdruk. Deze lijst is ingevuld door de bestuurder en de ondernemingsraad. Op die manier is het oordeel van medewerkers over de beheersing van werkdruk in kaart gebracht.
Good practices Eén van de eerder genoemde kwartaalbijeenkomsten is gewijd aan het onderdeel ‘good practices’. Gedurende deze bijeenkomst was er aandacht voor tien succesvolle pilots uit het arboconvenant rijk. Om de kennisdeling te optimaliseren zijn diverse goede praktijken gebundeld in de uitgave ‘Succesvolle pilots arboconvenant sector rijk; de smaakmakers voor een gezonder organisatie’ (april 2004). Vervolg Partijen kiezen voor een vervolg, zowel via het voortzetten en uitbouwen van activiteiten op het niveau van de afzonderlijke departementen, als via het afsluiten van een tweedefaseconvenant. Voor de uitvoering van het tweedefaseconvenant is in de eindevaluatie van het eerstefaseconvenant een aantal aanbevelingen opgenomen. Daartoe behoren onder meer de volgende aandachtspunten: - inventariseer op voorhand of er draagvlak is voor centraal gecoördineerde initiatieven; - maak vooraf afspraken over de verbreding van succesvolle projecten; - verbeter het zicht op kosten/baten en effecten van projecten; - richt de monitoring goed in, om vast te kunnen stellen of alle doelstellingen zijn behaald; - ontwikkel een gezamenlijke communicatiestrategie voor centraal gecoördineerde activiteiten. De sector rijk heeft het tweedefaseconvenant inmiddels getekend. De afspraken uit dit convenant zijn erop gericht het langdurig verzuim terug te dringen; partijen stellen zich ten doel de gemiddelde verzuimduur met 20% te reduceren van 17,3 dagen in 2002 naar 13,8 dagen in 2006 en het verzuim langer dan één jaar te verminderen met 25% van 1,2% in 2002 naar 0,9% in 2006. 3. Gemeenten31 Doelstellingen Het convenant is van kracht geworden in juli 2001. Voornaamste doelstelling van het convenant is om het verzuim met 1%-punt te reduceren ten opzichte van 2000 (8,3%). Daarnaast willen partijen de arbeidsrisico’s werkdruk, agressie en ge weld, fysieke belasting en RSI aanpakken gedurende de looptijd van het convenant. Hiertoe hebben zij doelstellingen geformuleerd in een aanvullend plan van aanpak. Realisatie doelstellingen De reductiedoelstelling op het gebied van verzuim is gerealiseerd: eind 2003 bedraagt het verzuimpercentage 7,2%, hetgeen neerkomt op een daling van 1,1%-punt. Het verzuim is vooral gedaald binnen gemeenten die een gericht verzuimbeleid voeren, een plan van aanpak
31
Bronnen: Capgemini, ‘Kernrapportage eindevaluatie arboconvenant gemeenten’, oktober 2004 / Capgemini, ‘Onderzoeksrapportage eindevaluatie arobconvenant’, oktober 2004 / Orbis, ‘Eindmeting arboconvenant sector gemeenten’, oktober 2004.
xii
hebben gemaakt én gebruik hebben gemaakt van de stimuleringsregeling vanuit het arboconvenant. Tegelijkertijd is een trendbreuk in de WAO-instroom te constateren, een streven dat is vastgelegd in het arbeidsvoorwaardenakkoord voor de gemeenten 2002/2003. Het WAOinstroompercentage is in de periode 2001 – 2003 gedaald van 1,62% naar 0,76%. Voor wat betreft de realisatie van de doelstellingen ten aanzien van de arbeidsrisico’s is het beeld meer diffuus. De gemeente- medewerkers staan in 2004, in vergelijking met 2002, minder bloot aan werkdruk en werkstress (van 14.8% naar 12.9%) en agressie (van 17.2% naar (14.8%). Daarentegen is het aantal werknemers dat regelmatig meer dan 25 kilogram tilt, nauwelijks veranderd (van 6.2% naar 6.1%). Ook de groep medewerkers met RSI-klachten is vrijwel gelijk gebleven (van 28.8% naar 28.7%). De omvang van de risicogroep voor wat betreft repeterende bewegingen is in dezelfde periode toegenomen (van 53.5% naar 59.3%). Daaraan ligt een fors toegenomen PC-gebruik aan ten grondslag. Dat de algemene klachten aan het bewegingsapparaat tegelijkertijd zijn afgenomen, lijkt het resultaat te zijn van voorlichting en genomen maatregelen. Instrumentontwikkeling Ter ondersteuning van de aanpak van de arbeidsrisico’s zijn onder andere werkboeken samengesteld. Hiervan is door gemeenten veel gebruik gemaakt. De bekendheid onder de professionals is met 85 à 90 procent hoog te noemen. Dat geldt ook voor de waardering: het gemiddelde rapportcijfer komt uit op een 7,5. Eveneens zijn er workshops opgezet over RSI en fysieke belasting, werkdruk en agressie en geweld. In totaal hebben 435 deelnemers deze workshops bijgewoond, hoofdzakelijk P&Ofunctionarissen. Een evaluatie onder de deelnemers wijst uit dat zij de toegevoegde waarde van de workshops hoog inschatten: zij geven gemiddeld een 7 als rapportcijfer. Kostenbesparing De verzuimreductie van 1,1%-punt levert de gemeentelijke instellingen een kostenbesparing op. Deze heeft de sector berekend op grond van de verzuimcalculator van het A+O-fonds. Dit rekeninstrument neemt de volgende kostenposten in beschouwing: vervanging, productieverlies, verzuimbegeleiding en de dienstverlening door de arbodienst. Bij een verzuimpercentage van 8,3% komen de totale kosten uit op €644 miljoen; bij een percentage van 7,2% dalen deze kosten naar €563 miljoen. Dit komt neer op een kostenbesparing van ongeveer €81 miljoen per jaar. Een vergelijkbare exercitie is uit te voeren voor de WAO- instroom. In dat geval komt de maatschappelijke kostenreductie overeen met een jaarlijks bedrag van ongeveer €6,8 miljoen. Onbekend is in hoeverre de inspanningen vanuit het convenant hebben bijgedragen aan de gerealiseerde dalingen in het verzuim en de WAO-instroom, maar zelfs indien het volledige scala van activiteiten slechts voor 10% van de reducties verantwoordelijk is, zijn de investeringen in het convenant al binnen een kalenderjaar terugverdiend. Niet meegerekend daarbij zijn de duurzame effecten, zoals de toegenomen bewustwording en het verhoogde kennisniveau. Evenmin zijn meegenomen de immateriële baten, zoals een verbetering van het ‘verzuimklimaat’, een betere werksfeer en meer werkplezier. Voorwaarden voor een goede borging Als gevolg van het convenant is de aandacht voor arbeidsomstandigheden en verzuim toegenomen, maar om deze thema’s ook ná afloop van het convenant een structurele plaats op de agenda te geven, zijn – volgens het bureau dat de evaluatie heeft uitgevoerd - de volgende punten van belang:
xiii
•
Gedurende het convenant is de aanpak eerder curatief dan preventief geweest, vooral gericht op een daling van het ziekteverzuim. Meer aandacht voor preventie is wenselijk, terwijl tegelijkertijd meer inzicht zou moeten komen in de effectiviteit van specifieke maatregelen in relatie tot de vermindering van risico’s en klachten. • De effectiviteit van de aanpak van arbeidsrisico’s en verzuim is bovendien gebaat bij een inbedding in de bedrijfsvoeringscyclus en bij een resultaatgerichte sturing. • Eén van de succesfactoren voor een duurzame aanpak lijkt te zijn het commitment en de sturing door het (hoger) management. Het verdient aanbeveling om in de toekomst de aandacht méér op deze groep te richten en de communicatie daarop aan te passen. • Op andere beleidsterreinen binnen de gemeentelijke instellingen blijkt dat kaderstellende regelgeving leidt tot aanpassing van de uitvoering. Het pleidooi is om daarom ook ten aanzien van arbeidsrisico’s en verzuim een normatief standpunt te formuleren en dit in regelgeving te verankeren, zolang het sturen op verzuim nog geen vanzelfsprekendheid is voor alle gemeenten. Om de borging vorm te geven gaat het A+O- fonds gemeenten in opdracht van de sociale partners een programma ‘arbo, verzuim en reïntegratie 2005 – 2006’ ontwikkelen. Voor de uitvoering van dit programma heeft de sector €300.000,- gereserveerd. 4. Dakdekkers32 Doelstellingen Het convenant met de dakdekkers is getekend in januari 2001. De afspraken in het convenant hebben betrekking op informatieoverdracht, fysieke belasting en veiligheid. De doelen en bijbehorende prestatie- indicatoren zijn als volgt te omschrijven: • minimaal 75% van de bedrijven krijgt gedurende de looptijd van het convenant bezoek van een arbovoorlichter; • aan het einde van de looptijd is minstens 75% van de bedrijven bekend met de inhoud van het A-blad ‘Platte daken; het aanbrengen van bitumineuze en kunststof daken’, de naleving van de aanbevelingen uit het A-blad is dan toegenomen met 30% ten opzichte van de nulmeting en het A-blad wordt omgezet in een beleidsregel waarop de AI kan handhaven; • de klachten aan het houdings- en bewegingsapparaat nemen af met minimaal 10%; • het aantal bedrijfsongevallen met verzuim tot gevolg wordt gereduceerd met 10% en het aantal ongevallen door vallen van hoogte daalt met minimaal 25%. Realisatie doelstellingen De convenantpartijen zijn erin geslaagd te realiseren dat ongeveer driekwart van de bedrijven (73%) één of meerdere werkplekbezoeken heeft gekregen van een arbovoorlichter. Meer dan de helft van de werkgevers die door de arbovoorlichter is bezocht (61%), vindt dat er door het werplekbezoek meer aandacht is besteed aan de richtlijnen uit het A-blad. Van de werknemers geeft 35% aan wel eens contact te hebben gehad met een arbovoorlichter. Binnen deze groep is 70% van mening dat het bezoek een positieve invloed heeft gehad op het werken volgens de richtlijnen, 24% heeft door het bezoek méér geleerd over fysieke belasting en 31% heeft méér kennis opgedaan over het voorkómen van valgevaar.
32
Bron: Regioplan, ‘Eindevaluatie arboconvenant bitumineuze en kunststofdakbedekkingsbranche’, november 2004.
xiv
Als het gaat om de doelstellingen ten aanzien van het A-blad, dan geldt dat deze deels gerealiseerd zijn. 71% van de werkgevers blijkt bekend te zijn met het A-blad. Dat percentage ligt nog hoger als gekeken wordt naar de afzonderlijke richtlijnen die onderdeel uitmaken van het A-blad: dat bedraagt bij de minst bekende richtlijn 85%. Bij de werknemers bedragen deze percentages respectievelijk 52% en 72%. Voor wat betreft de naleving van de richtlijnen uit het A-blad geldt dat de beoogde toename van 30% niet is verwezenlijkt; het niveau van naleving van de richtlijnen is in 2004 vrijwel gelijk aan dat in 2001. De totstandkoming van een beleidsregel is gedurende de looptijd niet noodzakelijk gebleven, aangezien de bestaande regelgeving voldoende aanknopingspunten biedt voor handhaving. De fysieke belasting blijkt aan het einde van het convenant nog steeds hoog te zijn. 73% van de werknemers tilt dagelijks meer dan 5 keer handmatig een dakrol (78% in 2004). 59% van de werknemers geeft aan dat zij regelmatig handmatig lasten tillen van 25 kilogram of meer (67% in 2001). In vergelijking met de nulmeting blijkt de blootstelling aan fysieke belasting niet duidelijk verminderd. De fysieke klachten onder werknemers zijn evenmin verminderd: in vergelijking met de nulmeting is een aantal klachten, waaronder rugklachten, zelfs toegenomen. Ten slotte de doelstellingen op het gebied van veiligheid. Het aantal valongevallen is de laatste jaren niet gedaald. Helaas moet worden vastgesteld dat de uitgevoerde maatregelen hier nog niet het gewenste effect hebben gehad. Anders ligt dit bij de bedrijfsongevallen met verzuim tot gevolg. Zowel werkgevers als werknemers melden een daling van het aantal ongevallen die leiden tot verzuim; in 2001 krijgt 9% van de werknemers te maken met een bedrijfsongeval, in 2004 is dit percentage gedaald tot 7%. Deze ontwikkeling gaat gepaard met een daling in de verzuimduur. Een belangrijk deel van de doelstelling op het gebied van veiligheid is daarmee gerealiseerd. Leereffect voor andere branches Door het relatief kleinschalige karakter van het convenant zijn de afspraken uitvoerbaar gebleven en is te spreken van een succes. Het convenant met de dakdekkers heeft een aantal leerpunten opgeleverd, die eventueel goed bruikbaar zijn in andere sectoren. Het gaat dan in het bijzonder om sectoren waar sprake is van fysieke belasting en waar werknemers vooral leren aan de hand van praktijkvoorbeelden in plaats van in theorie. In de eerste plaats is dat de directe en pragmatische benadering van de arbovoorlichters. Voor werknemers is dat een aansprekende manier om kennis te vergaren, voor werkgevers leidt het praktische advies tot aanpassingen die veilig en commercieel haalbaar en uitvoerbaar zijn. In de tweede plaats is dat de effectiviteit van de inzet van derden. Werkgevers geven aan dat zij veel aandacht aan veilig werken kunnen besteden, maar dat ‘vreemde ogen dwingen’. Om die reden bereiken de voorlichters méér effect. In de derde plaats gaat het om het realiseren van een gedragsverandering door niet het resultaat, maar de handelingen centraal te stellen. Dit kan in de praktijk door allerlei veiligheidsprocessen in te bouwen in de werkprocessen. Een voorbeeld daarvan is het ‘werkopstartformulier’, op grond waarvan de werknemer kan controleren of hij alle benodigde beschermingsmiddelen en materialen bij zich heeft, voordat hij naar de werkplaats gaat. Borging Om te waarborgen dat van alle inspanningen die gedurende de looptijd van het convenant zijn verricht, een duurzame werking uitgaat, zijn de sociale partners in elk geval overeengekomen om het arbovoorlichtersproject op eigen kracht en voor eigen rekening voort te gaan zetten. In
xv
eerste instantie zullen de voorlichters zich opnieuw richten op veiligheid en fysieke belasting. Daarbij zal – in vergelijking met voorheen – méér aandacht komen voor de vormgeving van het arbobeleid in bedrijven. Daarnaast zijn er nieuwe richtlijnen ter voorkoming van valgevaar ontwikkeld. Met name de normen voor kortdurende werkzaamheden zijn hierin aangescherpt. Deze zullen als basis gaan dienen voor de handhaving door de Arbeidsinspectie. Tot slot willen de sociale partners ook het CAO- instrument benutten om convenantafspraken te verankeren. 5. Horeca 33 Doelstelling Het convenant in de horeca is gesloten in mei 2000. Het thema werkdruk staat centraal in dit convenant. Partijen zijn overeengekomen om de risicopopulatie met betrekking tot werkdruk te reduceren met minimaal 10%. Realisatie doelstellingen De werkdruk blijkt gedaald te zijn van 34,2% in 2000 naar 29,7% in 2004. Dit komt neer op een reductie van 13,2%, waarmee de in het convenant geformuleerde doelstelling van een daling van 10% ruimschoots is gehaald. Bij dit resultaat zijn een aantal kanttekeningen te maken. In de eerste plaats dat de afname níet voor alle functiegroepen geldt; onder receptiemedewerkers is de gemeten werkdruk toegenomen gedurende de looptijd van het convenant. En in de tweede plaats dat een percentage van 29,7% impliceert dat nog steeds bijna één op de drie medewerkers last heeft van een te hoge werkdruk, hetgeen betekent dat er nog veel te doen en te winnen is. Koerswijziging De maatregelen zijn aanvankelijk conform het plan van aanpak uitgevoerd. Gedurende de looptijd van het convenant blijkt dat er een koerswijziging noodzakelijk is. Dit heeft onder meer geleid tot de campagne ‘Happy horeca’; de geïsoleerde focus op het probleem werkdruk maakt daarmee plaats voor een koppeling tussen arbeidsomstandigheden en rendement. Dit concept blijkt goed aan te sluiten bij de sector. Instrumentontwikkeling Vanuit het convenant zijn diverse instrumenten en middelen ontwikkeld en in gebruik genomen. Specifiek als onderdeel van de campagne ‘Happy horeca’ gaat het onder meer om verschillende werkboeken over de thema’s ‘werkdruk’, ‘bedrijfsvoering’, ‘personeel’ en ‘werksituatie’ en om de website www.happyhoreca.nl. Eveneens zijn er trainingen ‘Omgaan met agressie’ gegeven. Deze trainingen moeten werknemers helpen om doeltreffend om te gaan met agressieve gasten. Daarnaast krijgen de deelnemers inzicht in de invloed van alcohol en drugs op het gedrag van mensen. Een belangrijk meetinstrument dat een product is van het convenant, is de zogenaamde Quick Scan Werkdruk Horeca, afgekort tot QSWH. De QSWH is een interactief computerprogramma voor ondernemingen vanaf 5 werknemers. Met dit instrument kan een werkgever de werkdrukbeleving binnen zijn bedrijf in kaart brengen.
33
Bronnen: KPMG BEA, ‘Eindverslag arboconvenant werkdruk horeca’, augustus 2004 / TNO Arbeid, ‘Eindmeting arboconvenant werkdruk horeca’, augustus 2004 / TNO Arbeid, KPMG BEA en de BBC, ‘Van werkdruk naar happy horeca; eindrapportage van het arboconvenant werkdruk horeca’, augustus 2004.
xvi
Tot slot is gedurende de looptijd van het convenant een branche ri&e ontwikkeld, evenals een modelcontract voor de arbodienst. Bereik van het convenant Het bereik van het arboconvenant is aanzienlijk geweest. Een aantal kengetallen illustreren dit: de QSWH is in totaal 4633 keer afgenomen, 864 deelnemers volgden de training ‘Omgaan met agressie’, er is 81.143 keer gebruik gemaakt van de branche ri&e, het modelcontract is 4897 maal opgevraagd, er zijn 364.908 exemplaren verspreid van de Happy horeca-krant en de website telde 54.755 bezoekers. Succes- en faalfactoren De koppeling van arbeidsomstandigheden aan rendement (‘Beter functioneren is beter renderen’) blijkt een succesfactor te zijn in dit convenant. Op die manier is de problematiek herkenbaar geworden voor de branche. Een andere factor die heeft bijgedragen aan het welslagen van het convenant, is de persoonlijke benadering van een groot aantal werkgevers en werknemers. Een minpunt is dat de tijd voor de daadwerkelijke implementatie van maatregelen in feite te kort is geweest om structurele veranderingen te realiseren in de sector. Een groot deel van de looptijd is besteed aan het ontwikkelen en testen van instrumenten en aan het zoeken naar een geschikte strategie om werkgevers en werknemers te bereiken. Vervolgens resteerde slechts anderhalf jaar om de instrumenten en maatregelen in te voeren. En een tweede aandachtspunt is dat er bij de uitvoering van maatregelen te weinig is gedifferentieerd naar de grootte van de bedrijven. Investeringen Voor wat betreft de investeringen in het horeca-convenant is het beeld nog niet volledig. De werkelijke kosten kunnen pas enkele maanden ná afloop van het convenant vastgesteld worden, in verband met de afhandeling van lopende aanvragen. Vooralsnog wordt uitgegaan van een bedrag van €1.87 miljoen aan investeringen door SZW en de sociale partners. Ongeveer 1 /3 deel van dit budget (€625.353) is besteed aan maatregelen op ondernemingsniveau. 28% van het budget (€527.774) is gegaan naar communicatie. Het vervolg De convenantspartijen hebben ervoor gekozen geen tweedefaseconvenant af te sluiten. Wél willen sociale partners een vervolg geven aan het arboconvenant door gerichte activiteiten. Voorbeelden hiervan zijn de verankering van instrumenten en maatregelen in het horecaonderwijs en voortzetting van een structurele voorziening kennisontwikkeling, innovatie en voorlichting. Deze voorziening zal ondergebracht worden bij het Horeca Branche Instituut (HBI). Een nadere invulling hiervan moet nog plaatsvinden. 6. GGZ34 Doelstellingen Het convenant met de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) is getekend in januari 2001. In dit arboconvenant zijn de volgende kwantitatieve doelstellingen geformuleerd: • het reduceren van het verschil tussen het verzuim in de GGZ en het vergelijkbaar landelijk gemiddelde met tenminste 50%; 34
Bron: Research voor Beleid, ‘Evaluatie arboconvenant GGZ; eindrapport’, september 2004.
xvii
• • •
het reduceren van de instroom in de WAO met tenminste 10%; het reduceren van de blootstelling aan te hoge psychische belasting, aan te hoge werkdruk en aan agressie en onveiligheid met tenminste 10%; het reduceren van de mate van blootstelling aan fysieke belasting met tenminste 30%.
Realisatie doelstellingen Het verzuimpercentage in de GGZ is tussen 2000 en 2003 gedaald van 7,1% naar 5,3%. Het verschil tussen het gemiddelde ziekteverzuimpercentage in de GGZ en het vergelijkbare landelijk gemiddelde is in deze periode daarmee gereduceerd met 69%: ruimschoots meer dan de beoogde 50%. De reductie is met name het gevolg van een daling in de verzuimduur van 16,0 dagen in 2000 naar 12,9 dagen in 2003. Overigens is ook de verzuimfrequentie afgenomen: van 1,77 naar 1,69. De meting aan het einde van het convenanttraject wijst uit dat vrijwel alle GGZ- instellingen de verzuimaanpak verbeterd hebben de afgelopen jaar. De prioritaire maatregelen zijn door de meeste instellingen toegepast. Ruim 1 /3 van de instellingen heeft zich bij het verbeteren van de verzuimaanpak laten ondersteunen door Falke & Verbaan. Deze instellingen hebben gemiddeld een sterkere verzuimdaling dan instellingen die geen gebruik hebben gemaakt van het traject van Falke en Verbaan. In absolute aantallen bedraagt de WAO-instroom 1114 personen in 2000. In 2003 is dit cijfer gedaald naar 691 personen. Dit komt neer op een reductie van 38%. Ook procentueel gezien is er een sterke daling te constateren in de WAO-instroom (1,61% in 2001 en 0,92% in 200335 ). De conclusie luidt dat ook op dit terrein de doelstelling in ruime mate is gerealiseerd. Voor wat betreft de ontwikkeling in de blootstelling aan psychische belasting geldt dat de beschikbare gegevens beperkt zijn en niet leiden tot een eenduidig beeld. Over het behalen van de doelstelling kan daarom geen uitspraak worden gedaan. Wel is duidelijk dat dit het thema is dat – samen met verzuim – verreweg het meeste aandacht heeft gekregen in de afzonderlijke instellingen. Aan de hand van begeleidingstrajecten, pilots en trainingen zijn tal van goede praktijken ontwikkeld en zijn werkwijzen op de werkvloer aangepast. Als het gaat om agressie en geweld, dan blijkt dat de blootstelling in 2004 vrijwel ongewijzigd is ten opzichte van 2003. Dat geldt eveneens voor de gevolgen van agressie en geweld die medewerkers ervaren. Er zijn geen gegevens beschikbaar over de blootstelling aan agressie bij aanvang van het convenant, waardoor geen conclusies kunnen worden getrokken over het bereiken van de doelstelling. Wel blijkt uit de eindmeting van het convenant dat vrijwel alle instellingen in de laatste periode van het convenant veel actiever zijn geworden met het nemen van maatregelen rond agressie en geweld Ten aanzien van fysieke belasting bestaat de indruk dat het thema ondanks alle inspanningen niet overal landt op de werkvloer. Dit wordt afgeleid uit onder meer de beperkte interesse vanuit de branche voor advies en begeleiding bij het invoeren van het werkpakket fysieke belasting. Positief is wél de toename in het percentage instellingen dat met de praktijkrichtlijnen werkt. Eveneens lijkt de blootstelling aan fysieke overbelasting te zijn verminderd. Het is echter op basis van het beschikbare materiaal niet mogelijk een uitspraak te doen in hoeverre de reductiedoelstelling van 30% is gerealiseerd. Uitvoering maatregelen 35
Voor het jaar 2000 is geen volledig vergelijkbaar instroompercentage beschikbaar.
xviii
Om de verzuimdoelstellingen te realiseren zijn een aantal maatregelen geformuleerd. De eerste prioritaire maatregel is dat instellingen een eigen verzuimdoelstelling hanteren. Dit blijkt in 2004 77% van de instellingen daadwerkelijk te doen. De tweede prioritaire maatregel is dat instellingen voor alle werknemers die 6 weken of langer ziek zijn een reïntegratieplan opstellen en dat plan bespreken met de betreffende medewerker 36 . In 2004 geeft 85% van alle instellingen aan dat deze maatregel is ingevoerd. En de derde prioritaire maatregel is dat instellingen afspraken maken over de rolverdeling en de geldende procedures met betrekking tot reïntegratie. Dergelijke afspraken worden in 2004 in 99% van de instellingen gemaakt. Naast de prioritaire maatregelen, zijn er ook nog aanbevolen en ondersteunende maatregelen genomen, bijvoorbeeld het voeren van een Sociaal Medisch Teamoverleg (vindt plaats in 91% van de instellingen), het aanstellen van een reïntegratiecoördinator (is gebeurd in 20% van de instellingen), het volgen van een training verzuimbeleid voor leidinggevenden en P&Ofunctionarissen (mogelijkheid bestaat in ongeveer 80% van de instellingen) en deelnemen aan het programma integraal verzuimmanagement bij Falke en Verbaan (heeft 37% van de instellingen gedaan). Tot de prioritaire maatregelen om psychische belasting aan te pakken, behoort een screening met behulp van de monitor psychische belasting. Dit meetinstrument is door 41% van de instellingen ingezet. Prioritaire maatregelen in het kader van agressie en onveiligheid zijn onder meer het systematisch registreren en bespreken van agressie- incidenten (gebeurt in 73% van de instellingen), het ontwikkelen van gedragscodes (heeft 63% van de instellingen gedaan) en het verbeteren van de opvang na agressie-incidenten (heeft 80% van de instellingen opgepakt). Om de aanpak van fysieke belasting te ondersteunen, zijn praktijkrichtlijnen opgesteld, is een werkpakket en een ‘tilkoffer’ ontwikkeld en is met subsidie gerichte ondersteuning gegeven. In totaal blijkt in 2004 dat 20% van de instellingen volgens de praktijkrichtlijnen werkt (7% in 2001). Succes- en faalfactoren Een sterk punt bij de uitvoering van de maatregelen is in de eerste plaats de integratie van activiteiten vanuit het convenant met de activiteiten van GGZ Nederland. In de tweede plaats is dat het voor aanvang van het convenant testen van de belangrijkste ondersteuningstrajecten door middel van pilots. En in de derde plaats gaat het om de inschakeling van externe bureaus, hetgeen geleid heeft tot deskundige ondersteuning van GGZ-instellingen en tot een effectieve communicatie over het arboconvenant. Een belemmerende factor voor de uitvoering van maatregelen is de brede insteek gebleken, waarbij veel verschillende onderwerpen gelijktijdig zijn aangepakt. In de verschillende instellingen hebben daardoor niet alle onderwerpen evenveel aandacht gekregen. Doeltreffendheid Het behalen van de doelstellingen ter reductie van ziekteverzuim en WAO-instroom in de GGZ lijkt me t name het gevolg te zijn van veranderingen in verzuimbegeleiding en algemeen arbobeleid en van omgevingsfactoren, zoals de economische recessie, en niet zozeer van een reductie van de blootstelling aan arbeidsrisico’s. De afzonderlijke invloed van de verschillende factoren is niet vast te stellen, maar er zijn diverse bevindingen die de impact van het arboconvenant duidelijk maken:
36
Sinds april 2002 is dat overigens een wettelijke verplichting vanuit de WVP.
xix
• • • •
de verzuimdaling is al in 2001 ingezet, ná start van het convenant en vóór de stijging van de werkloosheid en de invoering van de Wet Verbetering Poortwachter; de daling in het ziekteverzuim in de GGZ is sterker dan de landelijke daling; er is een relatief sterke verzuimdaling bij instellingen die hebben deelgenomen aan het programma integraal verzuimmanagement vanuit het convena nt; er is een reductie in de verzuimfrequentie, hetgeen duidt op een cultuurverandering.
Kosten en baten Sociale partners en SZW hebben gezamenlijk €5,3 miljoen ge ïnvesteerd in het convenant. Naast het convenant waren er vanuit sociale partners ook nog een aantal ondersteunende subsidiestromen ten behoeve van de instellingen Als gevolg van de afgenomen verzuim- en WAO-instroompercentages is een eenvoudige berekening van de kostenbesparing te maken. Jaarlijks levert dit een besparing op van €32 miljoen aan verzuimkosten en €13 miljoen aan WAO-kosten, in totaal €45 miljoen. Borging Voor zover veranderingen binnen ins tellingen beleidsmatig van karakter zijn, bijvoorbeeld veranderde werkwijzen en procedures, mag verondersteld worden dat zij een structureel van aard zijn, dus ook ná afloop van het convenant. Om alle instellingen ook na afloop van het convenant te stimuleren door te gaan met de convenantthema’s, is in 2004 een groot inspectieproject van de Arbeidsinspectie gestart. 7. Kinderopvang37 Doelstellingen Het convenant met de kinderopvang dateert van december 1999 en is later uitgebreid naar de peuterspeelzalen38 . De focus ligt op het arbeidsrisico fysieke belasting. De doelstellingen luiden als volgt: • De organisaties voeren een gericht beleid met betrekking tot fysieke belasting van werknemers. De organisaties bevorderen daartoe dat de kinderdagverblijven de normen in hun arbeidsomstandighedenbeleid hanteren. • De organisaties bevorderen dat de kinderdagverblijven binnen een jaar na aanvang van het convenant een plan van aanpak opstellen voor het invoeren van de normen. Realisatie doelstellingen Bij de normen, waarop de doelstellingen betrekking hebben, gaat het enerzijds om ergonomische richtlijnen voor de inrichting van werkruimten en anderzijds om de werkhouding van leidsters. Vanaf 1 januari 2004 moeten alle kinderdagverblijven aan deze normen voldoen. De uitgevoerde eindmeting wijst uit dat 80% van alle instellingen geheel of grotendeels aan alle ergonomische normen voldoet. Als het gaat om de naleving van een aantal specifieke normen ten aanzien van de inrichting van de werkplek, dan blijkt in 92% van de instellingen het meubilair zodanig te zijn, dat de leiding op volwassenenhoogte kan werken; in eveneens 92% van de kinderdagverblijven zijn bij de aankleedtafel trapjes of opstapjes aanwezig; en in 91% van de instellingen is het gangpad tussen enkele bedjes minimaal 60 centimeter breed. 37 38
Bron: Research voor Beleid, ‘Monitor invoering ergonomische normen in de kinderopvang’, augustus 2004. De rapportage over de eindmeting in de peuterspeelzalen is nog niet definitief vastgesteld. Om die reden beperkt deze paragraaf zich tot de resultaten binnen de kinderopvang.
xx
Als het gaat om het maken van een plan van aanpak om de normen in te voeren, zoals vastgelegd in het convenant, blijkt dat de helft van alle instellingen hiertoe actie heeft ondernomen. Blijkbaar is een deel van de instellingen de invoering gestart zonder plan van aanpak. Bereik werkvloer Om een indicatie te krijgen van het bereik van de werkvloer is in de eindmeting zowel bij werkgevers als bij werknemers gevraagd naar de bekendheid van informatiebronnen, gerelateerd aan het arboconvenant, en naar de bekendheid van de normen. Tot de informatiebronnen worden gerekend de brochure ‘Ergonomie in de kinderopvang’ de ‘Koopwijzer voor meubilair in de kinderopvang’, de brochure ‘De meest gestelde vragen over hoogzitten’ en de website www.arbo-kinderopvang.nl. Over het algemeen geldt dat werkgevers beter bekend zijn met de informatiebronnen dan werknemers. De meeste bekendheid geniet de brochure ‘Ergonomie in de kinderopvang’ (88% bij de werkgevers, 57% bij de werknemers. De website is het minst bekend als informatiebron (69% bij de werkgevers, 22% bij de werknemers). Als het gaat om de bekendheid van de ergonomische normen, dan zijn de normen voor het tillen en dragen van kinderen en voor het werken op volwassen hoogte het meest bekend: 97% respectievelijk 95% bij de werkgevers en 86% respectievelijk 88% bij werknemers. De normen voor het voeren van bewust beleid rond het tillen en dragen door zwangere medewerksters zijn aanzienlijk minder bekend, met name bij werknemers (29%). Dit is eveneens terug te zien in de naleving (20% volgens werknemers). Een ander middel om de werkvloer te bereiken, is het geven van voorlichting. 57% van de werknemers geeft in de eindmeting aan dat zij in de organisatie voorlichting of instructie krijgen over een goede werkhouding en het voorkomen van een te hoge lichamelijke belasting. Deze voorlichting vindt volgens werknemers meestal plaats in de vorm van (til-)cursussen (82%). Het percentage werkgevers en werknemers dat de voorlichting effectief vindt, ligt rond de 50%. Succesfactoren Een aantal factoren hebben geleid tot het welslagen van het convenant: • Draagvlak: binnen de sector is vanaf de start van het convenant veel draagvlak geweest voor de ontwikkeling en de invoering van de normen. De metingen gedurende de looptijd van het convenant illustreren dit; de eindmeting laat zien dat vrijwel alle werknemers (94%) en een ruime meerderheid van de werkgevers (65%) de vastgestelde ergonomische normen noodzakelijk vinden. De sociale partners hebben een actieve rol gespeeld om dat draagvlak te creëren. • Subsidieregeling: onvoldoende financiële middelen bleken één van de belemmeringen te zijn bij de invoering van de ergonomische normen. Om die reden is er een subsidieregeling ingesteld voor de aanschaf van meubilair en voor trainingen van leidsters en leidinggevenden. Deze regeling is een goede stimulans gebleken; vanwege de grote belangstelling is de regeling tot twee keer toe verlengd. • Smal convenant: het convenant heeft zich beperkt tot het onderwerp fysieke belasting. Een smalle focus bevordert de implementatie van afspraken. • Beleidsregel fysieke belasting: de beleidsregel fysieke belasting, die aan het einde van de looptijd van kracht is geworden, heeft gefungeerd als een ‘stok achter de deur’. Mede daardoor is de aanpak succesvol geweest.
xxi
Beleidsregel fysieke belasting Een deel van de ergonomische normen, ontwikkeld vanuit het convenant, is vertaald in beleidsregel 5.2-2. De grondslag voor deze beleidsregel ligt in artikel 5.2 van het Arbobesluit. De beleidsrege l bevat normen voor het werken op volwassenenhoogte en schrijft de maten voor die gehanteerd moeten worden voor de werkhoogte bij een aankleedtafel, voor de hoogte van de bovenkant van een bedmatras van een hoog bed, voor de hoogte van een bodem van een hoge box, voor de vrije werkruimte en voor de plint bij een aankleedtafel. Een tilnorm maakt eveneens onderdeel uit van de beleidsregel: kinderen die méér wegen dan 23 kg mogen niet getild worden. En ten slotte stelt de beleidsregel grenzen aan het tijdsbestek waarin medewerkers in een bepaalde houding mogen werken, zoals werken met een gebogen rug, zitten op de vloer en hurken en knielen. De beleidsregel is op 23 juli 2000 in werking getreden voor nieuwe kinderdagverblijven of nieuwe ruimten van bestaande kinderdagverblijven die na die datum ingericht worden. Voor alle andere dagverblijven is een overgangsregeling ingesteld en is de beleidsregel per 1 januari 2004 van kracht geworden. Borging Via de totstandkoming van de beleidsregel, is een deel van de afspraken vanuit het convenant stevig verankerd, ook ná afloop van het convenant. De beleidsregel vormt de basis voor handhaving door de Arbeidsinspectie (AI). De AI bereidt een inspectieproject in de sector voor; de bezoeken zullen in de loop van 2005 plaatsvinden. 8. Thuiszorg 39 Doelstellingen Het convenant in de thuiszorg is het eerste arboconvenant nieuwe stijl en dateert van maart 1999. De belangrijkste doelstelling van dit arboconvenant is de volledige implementatie van de groene praktijkregels in de sector, regels die aangeven hoe medewerkers gezondheidsschade als gevolg van fysieke belasting zoveel mogelijk kunnen voorkomen dan wel beperken. Gedurende het traject zijn nog een aantal kwantitatieve doelstellingen toegevoegd aan het convenant: • het terugdringen van het verzuim: een halvering van het verschil tussen het ziekteverzuim in de thuiszorg en het ziekteverzuim in het bedrijfsleven; • het bevorderen van de reïntegratie van arbeidsgehandicapten met een streefniveau van 500 te reïntegreren personen in de thuiszorg; • het terugdringen van de instroom in de WAO: een halvering van het verschil tussen de instroom in de WAO in de thuiszorg en de WAO-instroom in het bedrijfsleven. Eveneens hebben de convenantpartijen het voornemen om het thema werkdruk aan te pakken; ten aanzien van dit onderwerp zijn echter geen concrete doelstellingen geformuleerd. Realisatie doelstellingen Een schriftelijke enquête onder thuiszorginstellingen wijst uit dat 90% van de instellingen aan de slag is gegaan met de praktijkregels 40 . De doelstelling op dit gebied is daarmee vrijwel gerealiseerd. Van de hulpmiddelen, die via de praktijkregels voorgeschreven worden, blijken instellingen het meest gebruik te maken van de hoog- laagbedden, de steunkousenaantrekkers en de tilliften. 39 40
Bron: Regioplan, ‘Evaluatie arboconvenant thuiszorg’, januari 2005. Bron: Locomotion, ‘Eindrapportage monitoring invoering groene praktijkregels’, 2004.
xxii
Het ziekteverzuim is in de thuiszorg gedaald van 9,8% in 1999 naar 7,6% in 2003. Daarmee is het verzuim in de thuiszorg sneller afgenomen dan in het bedrijfsleven, dat in diezelfde periode een reductie heeft gerealiseerd van 6,9% naar 5,9%. De ten doel gestelde halvering van het verschil in verzuim tussen de thuiszorg en het bedrijfsleven is echter niet gerealiseerd; het verschil is gereduceerd tot 41%. Het begrip reïntegratie is in het convenant geoperationaliseerd als het (her-)plaatsen van WAO-ers bij de eigen of een andere werkgever. De reïntegratiedoelstelling blijkt in 2001 al te zijn gerealiseerd: het aantal reïntegraties is tussen 1999 en 2001 toegenomen met 678, in plaats van de voorgenomen 500. De WAO- instroomkans is in de thuiszorg tussen 2000 en 2003 gedaald met 45%; voor het bedrijfsleven bedraagt de reductie in dezelfde periode 33%. De WAO- instroom is in de thuiszorg dus harder gedaald dan in het bedrijfsleven; de gewenste halvering van het verschil is echter niet gerealiseerd. Alhoewel er geen conc rete doelstellingen zijn geformuleerd ten aanzien van het thema werkdruk, is via een medewerkersraadpleging wél de ervaren werkdruk onder medewerkers in kaart gebracht. In 1999 geeft nog 47% van de medewerkers aan vaak of altijd werkdruk te ervaren, in 2002 is dit cijfer gedaald naar 32%. Bereik van de werkvloer De bekendheid van het convenant in de thuiszorginstellingen is hoog: 99% van de instellingen is ervan op de hoogte en 91% heeft een strategie- of actieplan opgesteld voor de uitvoering van de maatregelen uit het convenant. Het onderwerp fysieke belasting heeft daarbij méér aandacht gekregen dan het thema werkdruk. Dat blijkt ook uit de cijfers over de bekendheid en het gebruik van instrumenten en produkten vanuit het convenant. 69% van alle werknemers blijkt voorlichting te hebben gehad over het omgaan met fysieke belasting, 40% is bekend met de tilprotocollen, 35% kent de brochure ‘Stilstaan bij bewegen’ en eveneens 35% is op de hoogte van de groene praktijkregels. Het werkpakket in het kader van de werkdrukbeheersing is slechts bij 11% van de medewerkers bekend; voor de brochures over werkdruk ligt dit cijfer rond de 9%. Succesfactoren en leerpunten Volgens sleutelpersonen in de branche is het grote draagvlak binnen de sector voor de convenantafspraken een belangrijke succesfactor geweest bij de implementatie van de maatregelen. Het evaluatie-onderzoek wijst eveneens uit dat er bij de invulling van het convenant te veel hooi op de vork is genomen: het convenant kent een veelheid aan deelprojecten. Onderwerpen met een minder hoge prioriteit dreigen dan uit het zicht te raken. Een leerpunt is dat het beter is om te focussen op een beperkt aantal onderwerpen. Borging Er zijn nog geen structurele voorzieningen getroffen voor een duurzame doorwerking va n de convenantafspraken in de thuiszorg. Sociale partners achten dat wel wenselijk en voeren daarover nog overleg, maar zijn tegelijkertijd sceptisch over de resultaten daarvan. De sector streeft ernaar om de groene praktijkregels te vertalen naar een bele idsregel, echter gezien het huidige politieke klimaat is het nog niet duidelijk of deze beleidsregel daadwerkelijk tot stand zal komen. Wél staat vast dat de groene praktijkregels beschouwd
xxiii
zullen worden als de stand van de wetenschap. De Arbeidsinspectie neemt dit als uitgangspunt voor een inspectieproject, dat in de loop van 2005 uitgevoerd zal worden. Verder is er een aantal ontwikkelingen in de thuiszorg, die de aandacht voor het thema arbeidsomstandigheden wellicht in gevaar brengen, een reële zorg van de convenantpartijen. In de eerste plaats zijn dat de recente bezuinigingen; door de beperking van de financiële middelen zal de aandacht van directies verschuiven naar de financiële positie van de instellingen. In de tweede plaats is dat de invoering van de WMO. Dit wetsvoorstel voorziet in een uitbreiding van de rol van de gemeenten; de vraag is of zij evenveel prioriteit toekennen aan het arbeidsomstandighedenbeleid. En in de derde plaats is dat het wegvallen van het sectorfonds Zorg & Welzijn, dat als uitvoerder verantwoordelijk is geweest voor het veiligstellen van kennis en instrumenten vanuit het convenant. Het risico bestaat dat informatie niet langer centraal bewaard wordt en dus versnipperd raakt. 9. Gehandicaptenzorg41/42 Doelstellingen Het convenant met de gehandicaptenzorg is getekend in juli 2001. De kwantitatieve doelstellingen luiden als volgt: • een halvering van het verschil tussen het gemiddeld ziekteverzuim in de gehandicaptenzorg en het vergelijkbare gemiddelde in het bedrijfsleven; • een reductie van de blootstelling aan fysieke belasting met minimaal 30%; • een reductie van de blootstelling aan een te hoge psychische belasting en werkdruk met minimaal 10%; • een reductie van de klachten als gevolg van agressie en onveiligheid met ten minste 10%. Realisatie doelstellingen Het ziekteverzuim in de gehandicaptenzorg is tussen 2000 en (het 2e kwartaal van) 2004 gedaald van 8,7% naar 5,9%; de conclusie is dat het verzuim in deze branche harder gedaald is dan in het bedrijfsleven. De beoogde doelstelling van een halvering van het verschil in ziekteverzuim tussen de gehandicaptenzorg en het bedrijfsleven, blijkt gerealiseerd te zijn. In het plan van aanpak is eveneens een reductiedoelstelling van 10% opgenomen voor de WAO-instroom. Ook deze doelstelling is gehaald: de WAO-instroom in de gehandicaptenzorg is teruggelopen van 1,67% in 20001 naar 0,89% in 2003. De blootstelling aan fysieke belasting is gedurende de looptijd van het convenant afgenomen met 20%; de doelstelling is daarmee niet helemaal gerealiseerd. Geconstateerd is wél, dat instellingen veel geïnvesteerd hebben om de blootstelling aan fysiek belastende werkzaamheden terug te dringen; met name in het laatste jaar van het convenant zijn op instellingsniveau grote vorderingen gemaakt met het implementeren van een gestructureerd beleid en specifieke maatregelen. De verwachting is dat hiervan een vertraagd effect uitgaat. Op het terrein van agressie en geweld hebben instellingen eveneens veel ondernomen. Een aantal voorbeelden die dit illustreren: 86% van alle instellingen spoort werknemers aan om agressie-incidenten te melden, in 77% van de instellingen hebben werknemers de training ‘omgaan met agressie’ gevolgd, 73% van de instellingen bespreekt agressie- incidenten in het 41 42
Bron: Bureau Bartels, ‘Monitor Arboconvenant gehandicaptenzorg; eindmeting’, oktober 2004. Het evaluatie-onderzoek in de gehandicaptenzorg is nog niet opgeleverd; om die reden blijft de beschrijving van de resultaten beperkt.
xxiv
werkoverleg en 65% heeft richtlijnen voor de opvang van medewerkers ná een agressieincident. De instellingen hebben de maatregelen echter recent ingevoerd, met name in het laatste jaar van de looptijd is er aandacht gekomen voor het thema agressie en geweld. Verondersteld wordt dat daarom nog geen effect zichtbaar is op het aantal agressieincidenten; evenmin is er een reductie waar te nemen in de klachten als gevolg van incidenten. De doelstelling is vooralsnog dus niet gerealiseerd. De toegenomen aandacht voor het risico bij instellingen biedt echter een goede basis voor de toekomst. Er heeft geen nulmeting plaatsgevonden voor wat betreft het onderwerp werkdruk en psychische belasting. Het laatste jaar van het convenant is er in de metingen wél aandacht geweest voor dit onderwerp. Op basis daarvan is er geen overtuigende, positieve ontwikkeling waar te nemen, noch onder instellingen, noch onder medewerkers. De conclusie luidt dan ook de doelstelling op dit gebied niet is gerealiseerd. Bereik van de werkvloer Nagenoeg alle instellingen zijn bereikt: de eindmeting laat zien dat 98% van de instellingen bekend is met de inhoud van het arboconvenant. Om de maatregelen vanuit het convenant te vertalen naar beleid op instellingenniveau, heeft 80% van alle instellingen een strategie- of actieplan opgesteld. In deze plannen blijken instellingen zich met name te concentreren op de arbeidsrisico’s fysieke belasting en agressie en geweld. Het aandeel werknemers dat het arboconvenant kent, is bij de eindmeting uitgekomen op 67%.
xxv
Bijlage 6
Overzicht koppeling arboconvenanten – CAO’s
Convenanttraject 1e fase
1e fase
Convenant getekend in 1999 Thuiszorg Kinderopvang en peuterspeelzalen Convenant getekend in 2000 Arbovoorlichters in de bouw Onderwijs pilot poortwachter Horeca Onderwijs POVO Onderwijs HOO
Onderwijs BVE
1e fase
Convenant getekend in 2001 Academische ziekenhuizen GGZ Dakdekkers Rijksoverheid Woningcorporaties Gehandicaptenzorg Gemeenten Politie Bouw Grafimedia Papier- en kartonindustrie
Banken
1e fase
Kappers Ziekenhuizen Convenant getekend in 2002 Sociale werkvoorziening Funderingsbranche Architecten Defensie Podiumkunsten
Onderzochte CAO (‘s)
Thuiszorg Kinderopvang
n.v.t. n.v.t. Horeca en aanverwant bedrijf Primair onderwijs Voortgezet onderwijs Hoger beroepsonderwijs Nederlandse universiteiten (deel 1 en deel 2) Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie Academische ziekenhuizen Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) Bitumineuze en kunststof dakbedekkingsbedrijf Rijkspersoneel Woondiensten Gehandicaptenzorg Gemeente-ambtenaren Politie Bouwbedrijf Bouwbedrijf UTA-personeel Grafimedia Kartonnage en flexibele verpakkingsbedrijf Papierindustrie ABN-AMRO Fortis -bank ING-bank Rabobank SNS Reaalgroep Algemene Bank-CAO Kappersbedrijf Ziekenhuizen Sociale werkvoorziening Geen eigen CAO; onderdeel van de bouw Architectenbureaus Defensie-personeel Geen eigen CAO. Afzonderlijke CAO’s die overlap vertonen met de podiumkunsten: Dans Nederlandse orkesten Nederlands theater
Afspraak in CAO X
X
X
X X X X
X
X X X X X X X X
X
X
Vervolg tabel: zie volgende pagina
xxvi
Vervolg e
1 fase
Vleesindustrie
Agrarische sectoren
Verf- en drukinktindustrie Industriële reiniging en scheepsonderhoud Meubelindustrie Openbare bibliotheken Orkesten Wasserijen en textielreinigingsbedrijven Wonenbranche Timmerindustrie Uitgeverijbedrijf
1e fase
Convenant getekend in 2003 Afbouw en onderhoud
Provincies Houthandel Maalindustrie en bakkerijgrondstoffenindustrie Uitzendbranche Koek en snoep
Zorgverzekeraars Welzijn Jeugdhulpverlening Mobiliteitsbranche
2e fase
Vleessector Vleeswarenindustrie Slagersbedrijf Open teelten Glastuinbouw Dierhouderij Hoveniersbedrijf Landbouwwerktuigen expoiterende ondernemingen Bereide verf- en drukinktindustrie Orsima
X X
Meubelindustrie en meubileringsbedrijven Openbare bibliotheken Geen eigen CAO. Onderdeel van de podiumkunsten. Linnenverhuur, wasserij en textielreiniging Wonen Timmerfabrieken Boeken- en tijdschriftenuitgeverijbedrijf
X
X X X
X X X
Afbouw Loodgieters-, fitters- en CVbedrijven Provinciepersoneel Houthandel Houtverwerkende industrie Bakkersbedrijf Uitzendkrachten ABU Suikerverwerkende industrie Suikerwerk- en chocoladeverwerkende industrie Zorgverzekeraars Welzijnswerk Jeugdhulpverlening Motorvoertuigen en tweewielerbedrijven Bandenbranche Carosseriebedrijf Elektrotechnisch bedrijf Schoonmaak- en glazenwassersbedrijf Zie 1 e fase Zie 1 e fase
Schoonmaak- en glazenwassersbranche Gemeenten* Grafimedia* Convenant getekend in 2004 1e fase Installatie- en isolatiebranche Isolatiebedrijf Ambulancezorg Ambulancezorg 2e fase Academische ziekenhuizen* Zie 1 e fase Agrarische sectoren* Zie 1 e fase * Niet meegeteld als aparte trajecten in het kader van het CAO-onderzoek.
X X X
X X X
X
X
xxvii