DCMR Milieudienst Rijnmond Parallelweg 1 Postbus 843 3100 AV Schiedam T 010 - 246 80 00 F 010 - 246 82 83 E
[email protected] I www.dcmr.nl Twitter: @MilieuRijnmond
Jaarrapportage Milieudoelen Resultaten over het jaar 2011
Jaarrapportage miliedoelen Resultaten over het jaar 2011
Inhoudsopgave Voorwoord .................................................................................................................................... 5 Samenvatting................................................................................................................................ 7
1.
Inleiding................................................................................................................................ 9
2.
Milieudoel energie .............................................................................................................. 11
3.
Milieudoel geluid ................................................................................................................ 19
4.
Milieudoel lucht .................................................................................................................. 27
5.
Milieudoel geur................................................................................................................... 33
6.
Milieudoel externe veiligheid ..............................................................................................41
7.
Milieudoel afvalwater ......................................................................................................... 47
8.
Milieudoel vervoermanagement ......................................................................................... 51
9.
Milieudoel afval .................................................................................................................. 57
10. Project glastuinbouw .......................................................................................................... 61
-3-
-4-
Voorwoord management of medewerkers. Zeker waar het gaat om kleinere bedrijven zoals vuurwerkverkooppunten en LPGstations. Ondernemers nemen technische maatregelen, maar kunnen ze garanderen dat medewerkers in hun dagelijks gedrag de spelregels goed toepassen?
Bij welke bedrijven is de grootste winst te behalen als het gaat om bijvoorbeeld energiebesparing of het beperken van emissies? En waar is het noodzakelijk of wettelijk vereist die winst te behalen? Dat waren de vragen waarmee we vier jaar geleden startten. Met het Meerjarenprogramma hadden we een duidelijk vertrekpunt: niet meer alleen toezicht bij individuele bedrijven, maar de focus op branches. Een bredere focus, maar tegelijk gericht op die milieuaspecten waar we resultaat wilden zien.
In deze Jaarrapportage vindt u per milieudoel de in 2011 behaalde resultaten. Daarbij is zoveel mogelijk aangegeven welke milieuwinst is geboekt en in welke gemeenten die winst is gerealiseerd. De verschillende milieudoelen worden apart behandeld en in het laatste hoofdstuk vindt u het project glastuinbouw, waarin meerdere milieudoelen samenkomen.
De eerste successen zijn geboekt. Bij het onderwerp energie is dit letterlijk zichtbaar. Kijk naar de afdekking van koelmeubelen in supermarkten. En recent spraken de directies van alle ziekenhuizen in onze regio uit dat ze gaan werken aan energiebesparing. Dat doen ze elk vanuit een duidelijk plan van aanpak voor hun eigen locatie. Maar wel met gezamenlijke kennisuitwisseling en een gezond oog voor de kostenbesparing die ze daarmee ook kunnen realiseren.
Voor de komende tijd hebben we drie taken: nadenken, creatief zijn en volharden. We moeten nadenken over wat logische vervolgstappen zijn en hoe we hardnekkige problemen aan kunnen pakken. Dat vraagt creativiteit, onder meer in samenwerking met andere partijen. Op zo’n LPGstation bijvoorbeeld prijkt de naam van een groot concern. Is het mogelijk dat het moederbedrijf de gedragskant in haar kwaliteitscontrole opneemt? Ook kunnen we brancheverenigingen of opdrachtgevers betrekken om een probleem dat veel voorkomt aan te pakken. Dat is een kwestie van doorgaan, volharden. Zodat we van milieudoelen langzaam verschuiven naar milieusuccessen.
Soms blijkt ook dat voor een thema meer aandacht nodig is. Het terugdringen van geluidsoverlast in de horeca bijvoorbeeld. Meldingen daarover verminderen wel, maar niet in de mate die we voor ogen hadden. Er zit iets hardnekkigs, maar wat? We gaan nu samen met de gemeenten op zoek om dit boven tafel te krijgen. Waarom zou een ondernemer die geluidsoverlast veroorzaakt wel een exploitatievergunning mogen hebben? Ook een lastige zijn de bedrijven waar de risico’s vooral worden bepaald door het gedrag van
Arie Deelen, voorzitter stuurgroep Milieudoelen
-5-
-6-
Samenvatting Daarbij wordt teruggekeken naar de uitgevoerde projecten, en in het bijzonder naar de bereikte milieuresultaten.
Sinds 2008 is de milieudoelenaanpak een belangrijke basis voor met name de op MKB-bedrijven gerichte activiteiten van de DCMR. Werken op basis van milieudoelen betekent dat de DCMR de beschikbare instrumenten en capaciteit inzet bij die branches en op die milieuthema’s waar het meeste resultaat te halen is. Resultaat is hierbij gedefinieerd als kwaliteitsverbetering van het milieu. Het realiseren van kwantitatieve normen zoals aantallen controles is daaraan voor een deel ondergeschikt gemaakt.
En die resultaten mogen er zijn! In het algemeen kan worden gesteld dat de meeste milieudoelenprojecten succesvol zijn en dat de milieukwaliteit in de regio er met de nieuwe aanpak aantoonbaar op vooruitgaat. Maar niet alle projecten liggen op schema. Soms als gevolg van het zoeken naar de beste insteek. Dit kost veel tijd, omdat het nog wel eens betekent dat projectleiders de paden nog moeten banen.
Per milieuthema zijn doelstellingen geformuleerd. Zo worden met het milieudoel externe veiligheid de risico’s voor de omgeving van bedrijven en de gevolgen van een eventueel incident zo veel mogelijk beperkt. Binnen ieder milieudoel worden projecten uitgevoerd om die doelstellingen te halen. Deze projecten zijn over het algemeen gericht op bepaalde branches. Daarnaast wordt ook aandacht besteed aan het monitoren van de effecten van de uitgevoerde projecten. Zo wordt bij geluid het aantal ontvangen lawaaimeldingen bijgehouden, uitgesplitst naar branche en locatie. Samen vormen al die projecten het milieudoelenprogramma. Het programma richt zich per thema op die branches en bedrijven die een substantiële bijdrage leveren aan de milieubelasting. Ruim 50% van de circa 25.000 bedrijven in de regio die onder de Wet milieubeheer vallen, zijn voor één of meer milieudoelen relevant.
Zo wordt het lastig om voor het milieudoel energie de doelstelling voor het aantal door te lichten bedrijven te halen. Maar tegelijk blijkt dat het besparingspotentieel bij de al wel doorgelichte bedrijven hoger ligt dan verwacht. In totaal is 77 kiloton CO2-besparing in beeld gebracht na het doorlichten van ruim een kwart van de relevante bedrijven. Dit komt overeen met 22% van de totale opgave voor bedrijven zoals die is opgenomen in de regionale klimaatagenda (350 kiloton, te realiseren in 2025). Voor wat betreft het milieudoel geluid is de dalende trend in het totaal aantal lawaaimeldingen in 2011 doorgezet. De meeste horecabedrijven uit de lawaaimeldingen top tien van 2010 zijn in die van 2011 verdwenen. Tot slot bleek in 2011 het veiligheidsniveau bij de bedrijven in de regio over het algemeen voldoende. Juist het programmeren en verantwoorden op basis van deze milieudoelenaanpak maakt bijsturing van onze activiteiten mogelijk. Projecten en werkwijzen waarvan blijkt dat ze onvoldoende milieurendement opleveren worden aangepast om het rendement te verhogen. Deze jaarrapportage dient daarom behalve als verantwoordingsdocument ook als instrument om kritisch naar onze uitvoering te kijken.
De DCMR brengt jaarlijks de Jaarrapportage Milieudoelen uit. Daarin leggen we verantwoording af over de voortgang van het milieudoelenprogramma en de realisatie van de geformuleerde doelstellingen. De rapportage over het jaar 2011 ligt voor u. Uit de resultaten van de monitoring worden in deze jaarrapportage per milieudoel conclusies getrokken.
-7-
-8-
1.
Inleiding
Sinds 2008 is de milieudoelenaanpak een belangrijke basis voor met name de op MKB-bedrijven gerichte activiteiten van de DCMR. Werken op basis van milieudoelen betekent dat de DCMR de beschikbare instrumenten en capaciteit inzet bij die branches en milieuthema’s waar voor deze bedrijven het meeste resultaat te halen is, als het gaat om de kwaliteit van het milieu. Het bereiken van kwantitatieve normen zoals de aantallen controles is daaraan voor een deel ondergeschikt gemaakt. In 2011 zijn de eerste stappen gezet voor de aansluiting van de provinciale bedrijven bij de milieudoelenaanpak. Deze resultaten zijn ook weergegeven in de rapportage.
Hoe maken we het milieurendement zichtbaar? De DCMR brengt jaarlijks de Jaarrapportage Milieudoelen uit, waarin verantwoording wordt afgelegd over de voortgang van de milieudoelprogramma’s en de realisatie van de geformuleerde doelstellingen. De rapportage over het jaar 2011 ligt voor u. De rapportage sluit aan op de eindrapportages over de werkplannen die de DCMR opstelt voor individuele participanten. Waar mogelijk worden de resultaten per gemeente of bevoegd gezag uitgesplitst. De jaarrapportage vormt input voor zowel de jaarlijkse bijstelling van het milieudoelenprogramma, als de vierjaarlijkse analyse op speerpunten. Waar de eindrapportages over de werkplannen vooral als een financiële verantwoording gelden voor de gerealiseerde producten (controles, vergunningen, meldingen) per gemeente, daar geeft de Jaarrapportage Milieudoelen een overzicht van de geboekte voortgang op regionaal niveau.
De basis van de milieudoelen De milieudoelenaanpak is ontwikkeld op basis van een speerpuntenanalyse uit 2005. Deze analyse bracht de milieubelasting van verschillende bronnen (zoals industrie,verkeer en scheepvaart) op de milieuthema’s in kaart. Het gaat hierbij om de thema’s energie, geluid, lucht, geur, externe veiligheid, afval, vervoermanagement en afvalwater. De speerpuntenanalyse gaf ook inzicht in de milieubelasting per branche, waardoor de DCMR zich meer kon richten op de meest milieubelastende branches.
Relevante bedrijven en branches Het milieudoelenprogramma richt zich per thema op de branches en bedrijven die een substantiële bijdrage leveren aan de milieubelasting. Ruim 50% van de circa 25.000 Wmplichtige bedrijven1) binnen de regio zijn voor één of meer milieudoelen relevant. Voorbeelden van voor meer dan één milieudoel relevante branches zijn de glastuinbouw en de ziekenhuizen. Vanwege nieuwe ontwikkelingen worden regelmatig branches en bedrijven toegevoegd aan het programma. Het accent ligt daarbij op dit moment nog sterk bij de bedrijven die onder het gemeentelijk bevoegd gezag vallen, hierna aangeduid als ‘MKB-bedrijven’. In het afgelopen jaar zijn de provinciale bedrijven aangesloten bij de milieudoelenaanpak. Bij deze bedrijven wordt de reductie van de milieubelasting lees ook milieudoelen sterker vormgegeven door de inzet van de DCMR per individueel bedrijf.
In 2008 is gestart met de uitvoering van de milieudoelen energie en geluid. In 2009 zijn hier de doelen lucht, geur en externe veiligheid bijgekomen. De thema’s afval, afvalwater en vervoersmanagement volgden in 2010. Doelen, aanpak en instrumenten Per milieuthema zijn doelstellingen geformuleerd en is een meerjarenprogramma 2008-2012 opgesteld. In dit programma wordt de aanpak beschreven om deze doelen te bereiken. Elk jaar wordt per milieuthema een plan opgesteld met daarin de maatregelen en projecten die in dat jaar worden uitgevoerd. Daarbij worden die maatregelen en projecten geselecteerd, waarvan het grootste effect wordt verwacht. De jaarplannen van de verschillende milieudoelenthema’s vormen samen het jaarprogramma Milieudoelen.
Hoofdlijnen financiering van de milieudoelenaanpak De aanpak van de milieudoelen wordt gefinancierd uit de (jaarlijks op te stellen) werkplannen van de participanten. Het Milieu Activiteiten Programma (MAP) vormt hiervoor het uitgangspunt. Het MAP is de basis voor de uitvoering van de gemeentelijke taken door de DCMR. Het milieudoelenprogramma stuurt voor een deel de programmering van de uitvoering van de bedrijfsgebonden activiteiten in de werkplannen van de participanten aan. Ten slotte is ook binnen het werkplan van de provincie budget gereserveerd voor het uitvoeren van de milieudoelenaanpak voor een aantal relevante projecten.
Bij de aanpak van de milieudoelen maakt de DCMR gebruik van haar reguliere bevoegdheden vergunningverlening, toezicht en handhaving. Niettemin is er ook ruimte voor andere instrumenten. Zo worden binnen de milieudoelenaanpak nieuwe en bestaande instrumenten ingezet, zoals branchevoorlichting, informatieanalyse en mediation. Daarnaast worden de landelijke ontwikkelingen bijgehouden en doorvertaald naar de milieudoelenaanpak. Waar mogelijk neemt de DCMR (wettelijke) barrières weg door partijen bij elkaar te brengen voor het oplossen van knelpunten. Dergelijke instrumenten worden ingezet met als stelregel “stimuleren waar het kan, handhaven als het moet”. Bovendien worden goed presterende bedrijven nog meer dan in het verleden beloond door minder toezichtlast.
1)
Ontwikkelingen binnen het milieudoelenprogramma Het milieudoelenprogramma heeft een looptijd tot en met 2012 en is grotendeels gebaseerd op de speerpuntenanalyse uit 2005. Op dit moment wordt een nieuwe speerpuntenanalyse uitgevoerd. De uitkomsten van deze analyse vormen een basis voor het opstellen van een Meerjarenprogramma 2013-2016.
Wm-plichtige bedrijven moeten voldoen aan de eisen in de Wet milieubeheer (Wm). Voor het grootste deel van deze bedrijven zijn de voorschriften van toepassing uit het Activiteitenbesluit, dat onder de Wet milieubeheer valt.
-9-
we daarvoor hebben gedaan, wat we daarmee hebben bereikt en een conclusie. In kaderteksten wordt nader ingegaan op belangrijke ontwikkelingen en illustratieve voorbeelden. De tabellen en figuren geven inzicht in ontwikkelingen in de tijd en zijn zo veel mogelijk gesplitst per participant. Mocht u meer detailinformatie willen hebben, kunt u zich wenden tot de DCMR.
Gelijktijdig vindt op dit moment een evaluatie en vernieuwing van het MAP plaats, waar het milieudoelenprogramma deel van uitmaakt. Leeswijzer De rapportage is ingedeeld per thema; elk hoofdstuk behandelt een milieudoel. De hoofdstukken kennen steeds een vergelijkbare opbouw. Een korte inleiding, de doelen, de aanpak, wat
- 10 -
2.
Milieudoel energie
Climate Initiative en de Regionale Klimaatagenda aan vermindering van de CO2-uitstoot (respectievelijk 50% en 40%). Nationaal zijn in lijn met het Kyoto-protocol de volgende afspraken gemaakt: 6% vermindering in 2012, en op basis van Europese reductiedoelen 20% vermindering in 2020. Al deze doelen hebben 1990 als referentiejaar. De doelstellingen van het milieudoel energie zijn: • in 2012 komen tot een aanpak voor alle energierelevante branches; • in 2012 is 85% van deze bedrijven en instellingen beoordeeld op hun energieprestatie; • in 2015 heeft 85% van de relevante bedrijven de verplichte maatregelen uitgevoerd. De inschatting is dat daarmee jaarlijks 110 kiloton CO2 minder wordt uitgestoten. Energierelevant zijn bedrijven met een energieverbruik dat boven een grenswaarde ligt3). Bedrijven die vallen onder het Europese systeem van CO2-handel (waaronder veel bedrijven die onder provinciaal bevoegd gezag vallen) zijn buiten beschouwing gelaten.
In 2011 stonden energie en klimaat onverminderd in de belangstelling. “The door to 2ºC is closing” schreef het Internationaal Energie Agentschap in haar World Energy Outlook 2011. Dit is slechts één van de vele gerenommeerde instituten die vorig jaar (wederom) zulke sterke waarschuwingen hebben geuit. Het ondernemen van actie om het energieverbruik terug te dringen blijft dan ook onverminderd nodig. Vanwege het klimaat, maar ook om de afhankelijkheid van (schaarse) fossiele energiebronnen te verminderen, en onze energievoorziening ook voor de toekomst zeker te stellen. Een keuze voor de toekomst, en tegelijk een verstandige economische keuze. Deze noodzaak om energie te besparen wordt onderstreept door de energie-eisen die vanuit de milieuwetgeving worden gesteld aan bedrijven en instellingen. In het Activiteitenbesluit uit 2008 is ondubbelzinnig opgenomen dat energiebesparende maatregelen genomen moeten worden. Hoewel deze eisen niet nieuw waren, is de komst van dit besluit door de DCMR aangegrepen om via de milieudoelenaanpak stevig op energie in te zetten.
Hoe hebben we dat aangepakt? MKB-branches geïdentificeerd Het milieudoel energie wordt stapsgewijs aangepakt. Allereerst zijn de MKB-branches geïdentificeerd waarin de meeste bedrijven en instellingen energierelevant zijn. Dit zijn onder
Wat willen we bereiken? Het milieudoel energie2) richt zich op de reductie van de emissie van CO2 en haakt daarmee aan bij wensen en doelen op meerdere schaalniveaus. Regionaal werken het Rotterdam 2) 3)
Milieudoel energie is gelijk aan het project Opleggen rendabele maatregelen bedrijven uit de Klimaatagenda van de stadsregio Rotterdam De grens voor energierelevantie ligt bij een jaarlijks verbruik van 50.000 kWh elektriciteit en / of 25.000 kuub aardgas. Andere manieren waarop energie wordt verbruikt, bijvoorbeeld verwarmen met stookolie of stadswarmte, worden omgerekend naar aardgasverbruik.
- 11 -
het besparingspotentieel in een hele branche, wordt nu op het niveau van individuele maatregelen en energieverbruiken gekeken. Op basis van de kennis en ervaring van de DCMR hierover wordt bij ECN een rekentool ontwikkeld om de resultaten van energiecontroles eenduidig te berekenen. Voor supermarkten, de tweede tranche kantoorgebouwen en de nacontroles bij scholen zijn met de eerste versie van deze tool berekeningen gemaakt van de potentiële besparing op CO2-uitstoot. Voor overheidsinstellingen, bouwmarkten en groothandels met koel- en vriesinstallaties is dit ook gedaan. Daarnaast zijn ook rapportages geschreven over de bevindingen uit deze projecten.
andere supermarkten, scholen en kantoorgebouwen. De branches waar de grootste besparing mogelijk is krijgen de hoogste prioriteit. In totaal blijken ruim 4.200 locaties in de regio energierelevant te zijn. Bedrijven en instellingen worden gecontroleerd met maatregelenlijsten die op branches zijn afgestemd. Als bedrijven nog energiemaatregelen kunnen treffen met een terugverdientijd van minder dan vijf jaar, worden zij aangemerkt als achterblijver. Zie het kader koplopers en achterblijvers voor meer informatie hierover. Achterblijvers moeten in een plan aangeven wanneer ze de ontbrekende maatregelen treffen. Na het verstrijken van de termijnen in die plannen worden nacontroles uitgevoerd. Als een achterblijver geen maatregelen neemt en deze keuze ook niet goed weet te motiveren wordt een handhavend traject ingezet.
Analyse en planning Een (relatief klein) deel van de energierelevante bedrijven die niet onder het Europese systeem van emissiehandel vallen, is vergunningplichtig. Deze bedrijven zijn in 2011 geanalyseerd, waarbij onder andere het niveau van de vergunning en de complexiteit van de energiesituatie in kaart is gebracht. Ook is een onderverdeling gemaakt in groepen. In 2012 wordt een planning gemaakt voor de aanpak van deze groepen. Verder zijn de datacentra in de regio geïnventariseerd en is een route uitgestippeld om deze branche in 2012 aan te pakken. Datacentra zijn grote energieverbruikers, waar met name op koeling nog veel te besparen valt.
Afspraken met brancheorganisaties en landelijke ketens Naast deze werkwijze is er overleg met brancheorganisaties en worden afspraken gemaakt met landelijk opererende concerns zoals ketens van warenhuizen en supermarkten. Dit overleg vindt plaats samen met andere milieudiensten en gemeenten. Door aan te sluiten op initiatieven van dergelijke ketens en hen te motiveren om op landelijk niveau maatregelen te treffen vergroten we onze slagkracht. Met het milieudoel energie is de DCMR één van de vooruitstrevendste milieudiensten in Nederland op dit gebied. Vanuit deze pioniersrol wordt regelmatig kennis uitgewisseld met andere pro-actieve milieudiensten. Daarnaast wordt de werkwijze van DCMR ook uitgedragen richting gemeenten en milieudiensten die aan het begin staan van energietrajecten (zie kader).
Wat hebben we daarmee bereikt? Eind 2011 was ruim 28% van de energierelevante bedrijven en instellingen doorgelicht op de energieprestatie. Het betreft hier 1.244 locaties. Zie figuren 2.1 en 2.2. Daarnaast zijn enkele honderden bedrijven opgenomen in meerjarenafspraken en het convenant supermarkten.
Wat hebben we daarvoor in 2011 gedaan? Doorlichten van nieuwe branches In 2011 zijn een tweede groep kantoorgebouwen en supermarkten die niet onder het convenant ‘energiebesparing bij supermarkten’ vallen doorgelicht
Doorlichten van nieuwe branches Met de nieuwe doorlichtingen zijn 127 supermarkten en 38 kantoren aangesproken en aangespoord om met energiebesparing aan de slag te gaan. We zien bij deze groepen ook bewustwording ontstaan. Zo beginnen bij supermarkten de deuren voor de koelingen steeds meer ingeburgerd te raken. Wanneer deze groep supermarkten de geëiste energie-maatregelen neemt levert dit een geschatte jaarlijkse besparing op van 7.750 ton CO2. De potentiële besparing voor de bezochte kantoren komt neer op 5.024 ton CO2. Zie figuur 2.4.
Uitvoeren van nacontroles In 2011 zijn bij zorginstellingen en het voortgezet onderwijs nacontroles uitgevoerd. Daarbij is nagegaan of de eerder ingediende plannen van aanpak zijn uitgevoerd. Deze controles zijn van belang omdat ze een eerste beeld geven van de effectiviteit van de aanpak op energiegebied en de bereidheid van deze instellingen om de voorgeschreven maatregelen te treffen. Verder zijn nacontroles uitgevoerd bij de glastuinbouw, waarbij energie één van de te controleren aspecten was. Zie voor meer informatie daarover hoofdstuk 10.
Uitvoeren van nacontroles Voor veel maatregelen die scholen en zorginstellingen moesten nemen liep in 2011 de termijn af. Bij de nacontroles kwamen twee zaken naar voren. De meeste maatregelen zijn genomen en tevens bleek dat er goede redenen waren wanneer dit niet was gebeurd. Op enkele locaties had men onvoldoende maatregelen genomen, waardoor het noodzakelijk was om een vervolgtraject in te zetten. Hoewel veel van deze instellingen nog maatregelen moeten nemen met een langere uitvoeringstermijn, voldoet de rest nu aan de wettelijke eisen op energiegebied.
Berekenen en rapporteren van resultaten Bij het analyseren van de resultaten van de controles zijn we steeds beter in staat om de potentiële besparing in te schatten. Waar voorheen geschatte percentages werden gebruikt voor
- 12 -
Figuur 2.1 Kaart met de bezochte bedrijven
Toelichting: op deze kaart staan de bedrijven en instellingen weer-gegeven die in het kader van het milieudoel energie zijn bezocht, onderverdeeld in koplopers en achterblijvers.
Aantal koplopers gestegen Het aantal koplopers in deze twee sectoren is daarmee in 2011 gestegen van 44 naar 92. In figuur 2.3 staan de uitkomsten van de nacontroles bij scholen in detail weergegeven. Van de 827 maatregelen die zijn nagecontroleerd bij 101 scholen bleken er 669 gerealiseerd te zijn. Het berekende besparingspotentieel voor alle scholen is 9.385 ton CO2 per jaar4). Met de nu genomen maatregelen kan worden ingeschat hoeveel hiervan is gerealiseerd, namelijk 4.880 ton. Dit is een berekende besparing, op basis van het model dat ook voor de potentieelschattingen is gebruikt. Over enkele jaren, waarschijnlijk in 2014, wordt het mogelijk om de besparing beter in te schatten, omdat dan het energieverbruik voor en na het nemen van de maatregelen vergeleken kan worden. Dit is ook een test voor het rekenmodel dat we gebruiken. Overigens kunnen ook andere factoren dan de genomen maatregelen het energieverbruik beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld smartboards in steeds meer klassen.
Figuur 2.2 Ontwikkeling beoordeelde bedrijven en koplopers
Milieudoel Energie beoordeelde bedrijven en koplopers
1400
1200
1000
Aantal
800 Beoordeeld Koploper
600
400
200
0 2008
2009
2010
2011
MD Energie 0022
Toelichting: in dit staafdiagram is cumulatief de ontwikkeling weergegeven van het aantal beoordeelde bedrijven en het aantal koplopers. 2011 is het eerste jaar waarin het aantal koplopers niet alleen is gegroeid door het doorlichten van nieuwe bedrijven, maar ook doordat sommige bedrijven bij nacontrole (vrijwel) alle verplichte maatregelen genomen bleken te hebben. Zie voor meer informatie over de term koploper het kader koplopers en achterblijvers.
4)
- 13 -
Dit besparingspotentieel komt voort uit een nieuwe en preciezere berekening, op basis van de eerder genoemde tool van ECN. De eerste berekeningen, die in oudere stukken zijn weergegeven, vielen lager uit dan de huidige inschatting.
Berekenen en rapporteren van resultaten Het besparingspotentiëel voor de doorgerekende branches is hierboven weergegeven. Deze berekeningen geven ook inzicht in het jaarlijkse CO2-besparingspotentieel dat volgt uit de tot nu toe opgelegde maatregelen; zo’n 77 kton. In figuur 2.4 is te zien hoe dit besparingspotentieel is verdeeld over de branches. In tabel 2.2 staat per gemeente weergegeven hoe groot het CO2-besparingspotentieel is dat tot nu toe in kaart is gebracht. Voor sommige branches was een dergelijk splitsing niet mogelijk, bijvoorbeeld voor ziekenhuizen. Het besparingspotentieel bij die branches is niet opgenomen in de tabel. Om die reden zal het daadwerkelijke potentieel per gemeente hoger liggen.
Figuur 2.3 Energiebesparende maatregelen bij scholen
Milieudoel Energie nagecontroleerde maatregelen scholen
300
250 Maatregel niet genomen
Aantal
200
Maatregel genomen
150
100
50
Ko el in g M on ito rin g Po m pe n Ve nt ila tie Ve rli ch tin g Ve rw ar m in g
Is ol er en
Ap pa ra te n
0
MD 0011
Figuur 2.4 Potentiële uitstootreductie per branche
Toelichting: in deze figuur staat het aantal genomen en niet genomen
Milieudoel Energie
maatregelen weergegeven, zoals geconstateerd bij de nacontroles bij scholen. De scholen zijn gecontroleerd op 28 maatregelen,
CO2 - reductie
120
onderverdeeld in de genoemde acht groepen. De aantallen zijn
Geschat besparingspotentieel
100
gebaseerd op 101 nacontroles. Andere nacontroles vinden later plaats in verband met langere termijnen of vanwege centrale afspraken met schoolorganisaties met een groot aantal locaties.
Bouwmarkten Groothandels met koelen vriesinstallaties Kantoren
80
Kiloton
Ziekenhuizen
Tabel 2.1 Stand van zaken milieudoel energie per gemeente Bevoegd gezag
Rele-
Beoor-
Kop-
Achter-
Plan
vant
deeld
loper
blijver
van
Barendrecht Bernisse Brielle
48
12
6
6
2
131
44
8
36
20
30
12
4
8
4
89
33
19
14
9
186
46
18
28
37
Hellevoetsluis
74
25
4
21
15
Krimpen aan den IJssel
68
18
3
15
10 15
Capelle aan den IJssel
Lansingerland
353
185
124
61
Maassluis
64
26
6
20
10
Ridderkerk
185
56
22
34
14
Rotterdam
2.301
539
164
375
358
Schiedam
257
59
14
45
37
Spijkenisse
137
43
14
29
19
Vlaardingen
212
51
10
41
36
Westvoorne
85
47
28
19
6
143
40
3
37
31
4.363
1.236
447
789
623
Provincie Zuid-Holland Eindtotaal
Gemeentelijke instellingen Zorginstellingen
40
Voortgezet onderwijs Supermarkten
20
aanpak Albrandswaard
60
0 2008
2009
2010
2012
MD Energie 0020
Toelichting: in deze figuur is de potentiële reductie van CO2-uitstoot weergegeven per bezochte MKB-branche. De waarden in deze figuur zijn voor sommige branches anders dan in 2010, omdat de informatie over besparingen ondertussen nauwkeuriger is. Waar dit is gebeurd, zijn ook de kolommen uit eerdere jaren aangepast. Waar de kolom voor een branche hoger wordt van jaar tot jaar, zijn nieuwe doorlichtingen uitgevoerd. De schatting voor supermarkten is ruwer dan de schatting voor de andere branches. Voor de bezochte supermarkten was het potentieel redelijk precies te berekenen, maar voor degenen die onder het convenant vallen was dat niet mogelijk.
Het besparingspotentieel is ook afgezet tegen de totale CO2emissies uit de gebouwde omgeving. Deze percentages zijn nu nog laag, maar al wel significant. Bovendien moet bedacht worden dat de uitstoot vanuit de gebouwde omgeving slechts voor 44 tot 49% wordt veroorzaakt door bedrijven. De werkelijke impact van de milieudoelenaanpak ligt dus nog duidelijk hoger dan de hier gepresenteerde percentages. CE Delft becijferde in haar advies voor reductiemaatregelen in de stadsregio Rotterdam (2008) dat om in 2025 de doelstelling van 40% CO2-reductie te halen, er 350 kiloton bespaard moet worden bij bedrijven. Wanneer het totale potentieel voor de regio, 77 kiloton, daartegen wordt afgezet, blijkt al 22% van deze benodigde reductie in beeld te zijn met de aanpak van het milieudoel energie.
Toelichting: deze tabel geeft per gemeente de stand van zaken eind 2011 weer. Ieder beoordeeld bedrijf heeft het label koploper of achterblijver gekregen (zie ook het kader hierover). De achterblijvers moeten een plan van aanpak indienen. Het aantal koplopers loopt gestaag op (zie ook figuur 2.2).
- 14 -
Analyse en planning Bij 70% van de vergunningplichtige bedrijven (niet vallend onder het Europese systeem van emissiehandel) is in kaart gebracht of de vergunning op adequaat niveau is, of er een energiebesparingonderzoek is uitgevoerd en of de energiehuishouding eenvoudig of complex is. De bedrijven zijn ook onderverdeeld in groepen die een branchegerichte aanpak mogelijk maken, zoals tankstations, of die pas in een later stadium aan bod komen, zoals bedrijven die onder een meerjarenafspraak vallen.
Tabel 2.2 CO2-besparingspotentieel per gemeente Gemeente
Besparingspotentieel
Besparing op uitstoot
(ton CO2)
2009 gebouwde omgeving
Albrandswaard
465
0,9%
Barendrecht
1.407
1,8%
Bernisse
388
1,8%
Brielle
286
1,0%
Capelle aan den IJssel
2.355
1,6%
Hellevoetsluis
916
1,0%
Krimpen aan den IJssel
613
1,2%
Lansingerland
571
0,7%
Maassluis
790
1,3%
Ridderkerk
1.048
1,1%
Rotterdam
27.983
2,0%
Schiedam
2.890
1,7%
Spijkenisse
1.347
1,1%
Vlaardingen
3.468
2,0%
Westvoorne
483
1,9%
Conclusie Voor de meeste branches is inmiddels een aanpak uitgewerkt. Het milieudoel energie ligt daarmee op schema om dit eind 2012 voor alle branches gedaan te hebben. Het doel om eind 2012 85% van de energierelevante bedrijven en instellingen ook daadwerkelijk doorgelicht te hebben wordt echter lastig te halen: eind 2011 stond de teller op 28%. De reden hiervoor is dat het zoeken naar de beste aanpak voor elke branche ten koste gaat van de snelheid bij het doorlichten. Daar tegenover staat een verbetering van het instrumentarium dat de DCMR tot haar beschikking heeft, zoals maatregelenlijsten, en een steeds effectievere invulling van de branchebenadering. De doelstelling “85% van alle bedrijven en instellingen heeft in 2015 de verplichte maatregelen uitgevoerd” is eveneens lastig te halen. Het halen van de voorgaande doelstelling is een voorwaarde voor de tweede doelstelling. Tegenover de achterstand die met het doorlichten van bedrijven is ontstaan, staat dat de brancheaanpak wel werkt. De eerste resultaten uit de nacontroles zijn goed, aangezien bij de gecontroleerde locaties het overgrote deel van de maatregelen genomen blijkt te zijn. Daarnaast is het ingeschatte besparingspotentieel voor de 28% bezochte locaties zo’n 77 kiloton, terwijl de oorspronkelijke inschatting van het potentieel over de totale doelgroep 110 kiloton was. Deels is dit te verklaren doordat eerst branches zijn aangepakt waar veel te halen was. Desondanks lijkt het totale besparingspotentieel flink hoger te liggen dan de geschatte 110 kiloton. Deze 77 kiloton komt overeen met 22% van de totale opgave voor bedrijven zoals gesteld in de regionale klimaatagenda (350 kiloton).
Toelichting: in deze tabel staat het besparingspotentieel per gemeente weergegeven op basis van de uitgevoerde controles bij scholen, zorginstellingen, kantoren en supermarkten die niet onder het convenant vallen. Maar ook het potentieel per gemeente voor bouwmarkten en groothandels met koel- en vriesinstallaties dat uit controles naar voren kwam is meegenomen. Voor de overige bezochte branches (ziekenhuizen, gemeentelijke inrichtingen en supermarkten die onder het convenant vallen) was het niet mogelijk om de berekeningen op een vergelijkbaar detailniveau uit te voeren. In de derde kolom staat weergegeven welk effect deze besparing heeft op de uitstoot in de gebouwde omgeving per gemeente5). Hoewel de percentages klein zijn, zijn dit relatief grote stappen in de gebouwde omgeving, zeker aangezien slechts 44 tot 49% van de CO2-uitstoot van de gebouwde omgeving bij bedrijven vandaan komt. Een deel van die uitstoot komt bovendien voor rekening van bedrijven die niet vallen onder de energie-eisen die de Wet milieubeheer stelt. Omdat deze percentages sterk kunnen verschillen per gemeente, zijn de percentages in de tabel daar niet op aangepast.
hier wel stapsgewijs in opgenomen. Dit proces is in 2011 gestart en loopt in 2012 door.
Energie buiten het milieudoel Energie, en daarmee samenhangend klimaat kan op veel aandacht rekenen. Het is een thema waar veel organisaties vanuit vele invalshoeken aan werken. Daarom is het hier niet mogelijk om een compleet beeld te geven van alles wat speelt op energiegebied, maar beperken we ons tot het werk van de DCMR en andere spelers in de regio. Ondanks het feit dat ze relevant zijn voor het energiebesparingsvraagstuk, vallen bedrijven die deelnemen aan CO2-emissiehandel niet onder het milieudoel energie. Deze bedrijven zijn namelijk vrijgesteld van energie-eisen vanuit de Wet milieubeheer. Ook de meeste andere vergunningplichtige bedrijven vallen nu nog buiten het milieudoel, maar worden
5)
Alle gemeenten in de regio hebben energie verankerd in hun beleid. Om de doelen te bereiken werken ze samen in de regionale Klimaatagenda. Daarin is onder meer het programma ‘stimuleren energie besparen bedrijven’ opgezet. Dit programma bevordert energiebesparing bij bedrijven in het gebied van de stadsregio en sluit daarmee goed aan bij het milieudoel energie. Bedrijven in en om de Rotterdamse haven worden door het Havenbedrijf Rotterdam en Deltalinqs (beiden partner in het RCI) gestimuleerd om energie te besparen en de CO2-uitstoot te verminderen.
Om dit te berekenen is de uitstoot voor de gebouwde omgeving per gemeente gebruikt uit de CO2-scanner 2009.
- 15 -
Het leek de Zellingen niet zinvol daar nog te investeren in energiebesparende maatregelen, maar de DCMR zag dat anders. In onderling overleg is gekeken voor welke maatregelen het reëel was om ze te eisen. Zo is onder meer afgesproken dat bewegingsmelders worden geplaatst en de ketels onder handen worden genomen.
Daarnaast voert de DCMR monitoringsprogramma’s uit voor de stadsregio Rotterdam, de provincie Zuid-Holland en het Rotterdam Climate Initiative (RCI). Vanuit diverse rollen, onder meer als partner in het RCI, zorgt de DCMR dat energie wordt meegewogen in ruimtelijke processen en bestuurlijke besluitvorming en stimuleren we bedrijven en instellingen om energiezuinig te worden.
Voorbeeld uit Rotterdam: energie op school Het Libanon lyceum in Rotterdam is gevestigd in drie gebouwen uit het begin van de vorige eeuw. Uit het eerste bezoek van de DCMR bleek dat er op het energiegebruik veel te halen valt. Direct na dat bezoek is men aan de slag gegaan met de maatregelenlijst. Als eerste registreerde de school het energieverbruik. Dat leverde een schat aan informatie op. Met die informatie konden vervolgens de stookinstallaties goed ingeregeld worden. Dit leverde op het gasverbruik een besparing op van 5% per jaar. Vervolgens heeft de school daglichtafhankelijke regelingen op de verlichting geïnstalleerd. Dit leverde een besparing op van 30% per jaar in het elektraverbruik. Het Libanon lyceum heeft deze besparingen gerealiseerd ondanks een groeiend aantal studenten en behoorlijke uitbreiding van stroomverbruikers als digitale schoolborden. De maatregelen zijn ook niet ten koste gegaan van comfort. Uit de nacontrole van de DCMR bleek dat de uitvoering van de maatregelen goed op schema ligt. Daarnaast scoort de school binnen de regio Rotterdam zeer goed op het gebied van het verbruik per m2. En behoort het zelfs tot de scholen met het laagste verbruik. Het Libanon lyceum boekt daarmee niet alleen milieuwinst, maar spaart, in vergelijking met 2009, ook jaarlijks ca. 23.000 euro aan energiekosten uit.
Koplopers en achterblijvers Bezochte locaties worden op basis van hun energieprestatie als koploper of achterblijver ingedeeld. De betekenis van deze termen binnen het milieudoel energie verdient nadere toelichting. Tot 2008 was niet eerder systematisch toezicht gehouden op het voldoen aan de energie-eisen uit de Wet milieubeheer. Al snel bleek dat geen enkele bezochte locatie 100% voldeed aan de wet. Toch was het mogelijk onderscheid te maken tussen locaties die een eind op weg waren (koplopers) en locaties waar nog (heel) veel moest gebeuren (achterblijvers). Waar de grens ligt tussen koploper en achterblijver wordt per branche bepaald. Bij achterblijvers moet nog zoveel gebeuren dat het nemen van energiemaatregelen wordt opgelegd. Koplopers doen het zodanig goed dat daar geen verder toezicht wordt gehouden op de laatste paar (verplichte) maatregelen, hoewel wordt geadviseerd deze wel te nemen. Dit betekent dat ook de koplopers over het algemeen nog niet volledig voldoen aan de Wet milieubeheer en dat ook daar nog besparingspotentieel ligt. Daarnaast zijn vaak energiemaatregelen mogelijk die niet via de Wet milieubeheer kunnen worden afgedwongen, zoals de meeste gedragsmaatregelen. Dat kan er voor zorgen dat ook bij koplopers nog aardig te besparen valt. Ondertussen komen we in de situatie dat steeds meer bedrijven en instellingen de bij Wet verplicht gestelde maatregelen nemen en daarmee aan de Wet milieubeheer gaan voldoen. De term koploper dekt daardoor de lading steeds minder goed, vooral in de branches waar het stadium van nacontroles is bereikt (zoals bij scholen en zorginstellingen). Zie voor de groei van het aantal koplopers in de eerste vier jaar van het milieudoel figuur 2.2.
Voorbeeld uit Ridderkerk: een besparing van 67% Door de uitfasering van het koelmiddel R22 komen veel bedrijven de komende jaren voor de keus te staan om hun installatie te vervangen. Koelinstallaties die nog R22 bevatten mogen alleen nog met gerecycled middel worden bijgevuld. Vanaf 2015 mag het middel helemaal niet meer worden bijgevuld. De Jong Coldstores heeft vestigingen in onder andere Ridderkerk en Lansingerland en gebruikt het koelmiddel R22. De Jong Coldstores heeft bij het vervangen van een R22 koeling in Ridderkerk voor een ammoniak installatie gekozen. De verwachting vooraf was dat dit een energiebesparing van 30%, ofwel 165.000 kWh op jaarbasis op zou leveren. In de praktijk leverde de overgang echter meer dan tweemaal zoveel op: 67%, wat neerkomt op 370.000 kWh op jaarbasis. Uit de dagelijkse monitoring van het energieverbruik werd deze veel grotere besparing direct duidelijk.
Voorbeeld uit Krimpen aan den IJssel: energie in de zorg Stichting Zorgbeheer de Zellingen, met vier locaties in Krimpen aan den IJssel en Capelle aan den IJssel, is door de DCMR gecontroleerd op haar energieprestatie. Energiebesparing stond bij de stichting al hoog op de agenda. De Zellingen pakte het grondig aan en voerde energiezorg in, met een belangrijke plaats voor monitoring van het energiegebruik en vergeleek de eigen prestaties in de vorm van een benchmark. Drie van de vier locaties kwamen goed door de controles heen. Maatregelen waren er niet nodig. Het zorgcentrum in Krimpen aan den IJssel kwam er minder goed van af. Het pand was verouderd en stond al op de planning om grondig gerenoveerd te worden.
Meerjarenprogramma In 2007 is een meerjarig uitvoeringsprogramma energie uitgewerkt, op basis van de speerpunten uit 2005. Dit programma bevatte de aanpak van energie via de Wet milieubeheer. De aanpak bestaat uit:
- 16 -
• • • •
Infomil zodat ze in heel Nederland gebruikt kunnen worden. De werkwijze van DCMR om energieprojecten in te richten wordt daarbij door Infomil uitgedragen als standaard werkwijze voor gemeenten en milieudiensten die met energie aan de slag willen. Deze partijen kloppen ook aan bij de DCMR met vragen over de aanpak. Gezien deze brede behoefte, willen wij onze kennis beschikbaar stellen aan anderen. Om de kennisoverdracht te faciliteren heeft de DCMR in 2011 met het Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (ELI) een Green Deal afgesloten. Daarin is opgenomen dat de DCMR de training voor haar toezichthouders verbetert en geschikt maakt om op andere plaatsen te geven. Daarnaast wordt voor 32 trainingen de helft bijgedragen vanuit de Green Deal, zodat de drempel voor het opleiden van de toezichthouders zo laag mogelijk wordt voor gemeenten en milieudiensten. Door de ervaringen die wij hebben opgedaan over te brengen op anderen, kunnen zij hun energieprojecten beter en efficiënter inrichten. Tegelijk geeft dit duidelijkheid voor bedrijven en instellingen en legt dit een kleiner tijdsbeslag op hen. Een bijkomend voordeel is dat onze werkwijze wordt versterkt wanneer deze op meer plaatsen wordt toegepast, doordat meer ervaringen kunnen worden uitgewisseld, maar ook door het beschikbaar komen van meer jurisprudentie.
het selecteren van branches op basis van energieverbruik; het doorlichten van de bedrijven; het voorschrijven van energiebesparingsmaatregelen; en het uitvoeren van nacontroles.
Met deze aanpak is het fundament gelegd voor het milieudoel energie, dat van start is gegaan met het doorlichten van instellingen in het voortgezet onderwijs (in 2008) en de zorgsector (in 2009). In de jaren daarna is het aantal sectoren waar een eerste doorlichting plaatsgevond gestaag uitgebreid. Voor iedere sector is een inschatting gemaakt hoeveel CO2-uitstoot jaarlijks wordt voorkómen door het nemen van alle verplichte maatregelen. In figuur 2.4 staat dit potentieel per jaar weergegeven. In 2011 zijn voor het eerst nacontroles uitgevoerd, waarmee een volgende stap is gezet in het traject om bedrijven en instellingen te laten voldoen aan de Wet milieubeheer. De DCMR-aanpak krijgt navolging De DCMR is één van de voorlopers op het gebied van energietoezicht op basis van het Activiteitenbesluit. De maatregelenlijsten die wij daarbij gebruiken, afkomstig van Meijer Advies, zijn enkele jaren geleden overgenomen door
Tabel 2.3 Overzicht projecten milieudoel energie 2011 Project
Omschrijving
Verder lezen
Tweede tranche doorlichtingen kantoorgebouwen
Eerste doorlichting ca. 50 Rotterdamse kantoorgebouwen
Berekening besparingspotentieel.
Doorlichtingen supermarkten
Doorlichting supermarkten die niet onder het convenant
Notitie bestuurders Energiebesparing bij supermarkten
vallen Doorlichtingen ziekenhuizen
In samenwerking met het RCI vier masterclasses
Verslag met beschrijving Masterclassen
georganiseerd Nacontroles zorginstellingen
Uitvoeren van alle nacontroles
80% nacontroles uitgevoerd
Nacontroles onderwijsinstellingen
Uivoeren van alle nacontroles en in gesprek met onder-
Nacontroles afgerond.
wijsorganisaties Warenhuizen en retail
Afronding door-
Rapport bouwmarkten afgerond
lichten bouw-markten en pilot uitvoering besparingsplannen
Gesprek met branche uitgevoerd
Hema en Kwantum
Gesprekken met HEMA en Kwantum
Industriële (vergunningplichtige) bedrijven
70% van de bedrijven is geïnventariseerd
70% van de bedrijven gecategoriseerd
Groothandels met koeling
Doorlichtingen afgerond en rapportage opgesteld
Energiebesparing bij groothandels met koel- en
Overheidsgebouwen
Energiebesparing huurpanden gemeente Rotterdam 2010
Plan van aanpak beoordeeld en besproken
ICT-datacentra
Inventarisatie en op basis daarvan aanpak ontwikkeld
Lijst te bezoeken locaties
MJA concernaanpak
DCMR is bovenregionaal aanspreekpunt voor KPN,
Startgesprekken gevoerd voor het opstellen van nieuwe
Hogescholen, NS en UPC
efficiencyplannen
vriesinstallaties
- 17 -
- 18 -
3.
Milieudoel geluid
meldingen de grootste veroorzaker van bedrijvengerelateerde geluidsoverlast. Het zwaartepunt van de milieudoelaanpak ligt dan ook op deze branche. Daarnaast richten we ons op puinbrekers, de overslag van droge bulkgoederen en de bevoorrading van supermarkten. In figuur 3.1 is het aantal meldingen per branche weergegeven.
De regio Rijnmond is een dichtbevolkt gebied waar bedrijven in of dicht bij woongebieden gevestigd zijn. Hierdoor is geluid een belangrijke bron van overlast; geluid is de belangrijkste reden voor bewoners in de regio om de meldkamer van de DCMR te bellen. Daarmee hangt samen dat de fysieke ruimte binnen het Rijnmondgebied schaars is. Bij vestiging of uitbreiding van bedrijven moet daarom goed naar de geluidsbelasting gekeken worden. Geluid veroorzaakt hinder en slaapverstoring, met nadelige effecten op de gezondheid. Langdurige geluidsoverlast zorgt voor lichamelijke stressreacties, waardoor de kans op hoge bloeddruk en hart- en vaatziekten toeneemt. Bij kinderen kunnen daarnaast ook de leerprestaties verminderen.
Figuur 3.1 Verdeling lawaaimeldingen naar branches
Milieudoel Geluid meldingen per branche
Procesindustrie (13) Afvalverwerkers (85) Landbouw (20) Industrie (266)
Wat willen we bereiken? Het thema geluid is gericht op het terugdringen van geluidsoverlast, waarbij de focus ligt op de voornaamste veroorzakers van overlast en niet op geluidproducerende bedrijven in het algemeen. We streven naar minder lawaaimeldingen, minder gehinderde bewoners en een betere naleving door bedrijven.
Nutsvoorzieningen (5) Bouwnijverheid (120) Reparatie en handel (830) Horeca (3147) Transport en opslag (337) Installaties (57) Dienstverlening (196) Onderwijs en zorg (102) Sport en recreatie (710)
Hoe hebben we dat aangepakt? Veel aandacht voor horecabranche De gekozen aanpak is er in hoofdzaak op gericht om de overlast waarover inwoners van de regio Rijnmond bij de DCMR klagen, te verminderen. Op de kaart in figuur 3.2 zijn de bedrijven weergegeven die in 2011 lawaaimeldingen veroorzaakten. De horecabranche is jaarlijks met ruim 3.000 lawaai-
MD Geluid 0023
Toelichting: In deze figuur staan de branches weergegeven die relevant zijn op geluidgebied, gewogen naar het aantal meldingen. Achter elke branche is het ontvangen aantal meldingen weergegeven.
- 19 -
horecaondernemers, een proefproject opgezet. Zie kader voor meer informatie.
Drie sporen We volgen bij de aanpak van overlastveroorzakende branches een drietal sporen: • een preventief spoor; • een repressief spoor; • en een bemiddelend spoor. In het preventieve spoor adviseert de DCMR over de vestiging van nieuwe bedrijven die overlast kunnen veroorzaken. Waar nodig leggen we maatwerkvoorschriften op of nemen we geluidsvoorschriften op in de vergunning. In het repressieve spoor controleren we op de naleving van geluidsvoorschriften. Bij slepende conflicten biedt de DCMR mediation aan; het bemiddelende spoor.
Geluidsmetingen Als onderdeel van de toezichtstrategie voert de DCMR horecameetronden uit. Tijdens deze meetronden worden geluidsmetingen uitgevoerd. Bijvoorbeeld naar aanleiding van lawaaimeldingen of harde muziek. In het kader van het milieudoel geluid is een beperkte lawaaimeldingenanalyse uitgevoerd, om te toetsen of verbeteringen mogelijk zijn in de toezichtstrategie. Ter verbetering van de kennis van de medewerkers is een cursus voor het meten van horecageluid ontwikkeld. De medewerkers die horecameetronden uitvoeren hebben deze cursus gevolgd.
Wat hebben we daarvoor in 2011 gedaan? Al bij vestiging een akoestische onderzoek De horeca is de grootste veroorzaker van geluidsoverlast. De meldkamer van de DCMR registreert de meldingen die hierover binnenkomen. Vanuit het milieudoel geluid wordt met een helikopterview naar deze meldingen gekeken. Door bij vestiging van een horecabedrijf zo vroeg mogelijk een akoestisch onderzoek te eisen, wordt overlast in een later stadium voorkomen. Als een dergelijk onderzoek niet wordt geëist is dit later in sommige gevallen alsnog mogelijk. Bijvoorbeeld naar aanleiding van geconstateerde geluidsoverlast. Als het akoestisch onderzoek daar aanleiding toe geeft, legt de DCMR maatwerkvoorschriften op. Het doel van deze voorschriften is om toekomstige geluidsoverlast te voorkomen. Met de gemeente Rotterdam is afgesproken dat de DCMR een afschrift van de aangevraagde en verleende exploitatievergunningen ontvangt, zodat al bij het verlenen van deze vergunningen zeker is dat voldaan kan worden aan de geluideisen. Vanwege de goede ervaringen hiermee worden in 2012 ook de andere gemeenten benaderd voor het maken van dergelijke afspraken.
Puinbrekers en opslaglocaties voor droge bulkgoederen In de Wet geluidhinder is bepaald dat rond industrieterreinen waarop bepaalde bedrijven en instellingen zijn gevestigd of zich mogen vestigen, een geluidszone kan worden vastgesteld. We spreken dan over gezoneerde industrieterreinen. Buiten deze zone mogen de bedrijven op het industrieterrein gezamenlijk niet meer dan 50 dB(A) aan geluid veroorzaken. Aan bedrijven op gezoneerde industrieterreinen wordt daarom een beperkte geluidsruimte toegekend. Op gezoneerde industrieterreinen blijken puinbrekers en opslaglocaties voor droge bulkgoederen vaak een groot beslag te leggen op de beschikbare geluidsruimte. Om na te gaan of hier iets aan te doen is, zijn in alle vergunningen in deze twee branches de geluidvoorschriften getoetst op actualiteit. Specifiek is gekeken of de best beschikbare technieken zijn voorgeschreven. Laagfrequent geluid Laagfrequent geluid ervaren inwoners vaak als een bromtoon of een trilling. Een vorm van geluidsoverlast die moeilijk aan te pakken is omdat de bron meestal niet te vinden is. De gezondheidseffecten kunnen echter groot zijn, aangezien laagfrequent geluid vaak niet went; gehinderden worden zich dan juist meer bewust van de lage tonen naarmate de overlast langer voortduurt. Om toezichthouders handvatten te geven waarmee ze zo snel mogelijk in kunnen spelen op laagfrequent geluid, is vanuit het milieudoel het document “Brondetectie Laag Frequent Geluid” opgesteld. Dit document beschrijft de eerste stappen die gezet kunnen worden en wanneer het noodzakelijk is de geluidspecialisten van de DCMR in te schakelen.
Belang van goed geïnformeerde omwonenden In het kader van het milieudoel geluid is in 2009 een onderzoek uitgevoerd naar de beleving van horecalawaai bij inwoners van het Rijnmondgebied. Hieruit bleek dat omwonenden vooral het gebrek aan informatie over incidentele festiviteiten vervelend vonden. In 2011 hebben de horecabedrijven die met regelmaat dergelijke festiviteiten melden een brief gehad over nut en noodzaak van het informeren van omwonenden. Ter ondersteuning van deze ondernemers is tevens een voorbeeldbrief beschikbaar gesteld. Diverse ondernemers hebben de DCMR laten weten de voorbeeldbrief op prijs te stellen. Zij hebben tevens aangegeven het middel bij hun volgende evenement in te willen zetten om hun buren te informeren.
Bouwlawaai Bouwprojecten leiden geregeld tot overlast bij omwonenden, terwijl deze projecten in veel gevallen stiller kunnen worden uitgevoerd. De DCMR heeft de Handreiking Bouwlawaai opgesteld, met daarin een stroomschema dat gemeenten helpt bij het beoordelen van bouwaanvragen. Gemeenten hebben daarmee een krachtig instrument in handen om geluidsoverlast in te perken (zie ook kadertekst). In 2012 wordt de handreiking aangepast aan het nieuwe Bouwbesluit en aangeboden aan de gemeenten in het werkgebied van de DCMR.
Complexiteit horecaconcentratiegebieden In horecaconcentratiegebieden is het vaak moeilijk geluidsoverlast aan een specifiek bedrijf toe te kennen, wat het lastig maakt om de overlast aan te pakken. Vanuit het milieudoel geluid wordt gezocht naar mogelijkheden om ook in deze complexe situaties de overlast terug te dringen. Hiertoe is op het Stadhuisplein in Rotterdam, in samenwerking met de - 20 -
Mediation Een vast onderdeel van het milieudoel geluid is mediation, waarbij bemiddeld wordt tussen partijen die vanwege geluidsoverlast al geruime tijd met elkaar in conflict zijn. Het is lastig om dergelijke partijen bij elkaar te krijgen, maar als het lukt betekent dat vaak een einde aan slepende zaken. In 2011 bemiddelde de DCMR in drie mediationtrajecten. Daarnaast is in vier gevallen een startoverleg gevoerd waarbij bleek dat één of beide partijen geen medewerking wilde verlenen, waarmee er geen basis was voor een mediationtraject. Mediation is als instrument ondergebracht bij het milieudoel geluid. Het middel is echter inzetbaar in al die gevallen waar klager en ondernemer er samen niet uitkomen. Dit geldt dus ook voor dergelijke situaties bij andere milieudoelen.
Slechts vier bedrijven staan in de top 10 van zowel 2011 als 2010 en slechts één hiervan heeft in 2011 meer klachten veroorzaakt dan het jaar ervoor (zie tabellen 3.2 en 3.3). Het aantal klachten voor de hele top 10 is met 10% gedaald. Tabel 3.2 Lawaaimeldingen top 10 over 2011 Nr
Naam
Gemeente
Lawaai-
Toelichting
meldingen 1
Cultuurpodium
Rotterdam
83
Perron
Dwangsom opgelegd voor niet indienen akoestisch onderzoek en later verbeurd verklaard. Ook een dwangsom opgelegd voor overschrijding van de geluidsnorm. Hierna geen overtredingen geconstateerd.
Wat hebben we daarmee bereikt? Horeca Het aantal lawaaimeldingen over horeca in de regio lag in 2011 lager dan in 2010. Die dalende trend is terug te zien in tien gemeenten. Bij de overige vijf heeft een lichte tot matige toename plaatsgevonden (zie tabel 3.1).
2
Bewefa
Rotterdam
74
Middels maatwerk is een
3
Willens &
Rotterdam
65
Naar aanleiding van maatwerk
geluidbegrenzer voorgeschreven.
Wetens
is in december een begrenzer geplaatst.
4
Paris Lounge
Rotterdam
53
Dwangsom opgelegd voor overtreding van de geluidnormen
Tabel 3.1 Lawaaimeldingen horeca en uitgevoerde acties per gemeente Gemeente
Horecalawaai
Geluids-
Hand
Maatwerk
meldingen
controles
having
voor-
bij horeca
(dwang-
schriften
som of
bij horeca
en twee keer geïnd in 2011. 5
Lounge Bar
Baren-
The Red
drecht
Bar Dancing
Rotterdam
46
indienen akoestisch onderzoek bij de melding en volledig geïnd.
6
45
De Skihut
maar lastig te meten.
verbaal)
Wordt meegenomen in het
bij horeca 2011
Albrandswaard
26
15
4
Barendrecht
73
89
21
9
10
6
16
20
11
128
33
16
Hellevoetsluis
14
35
5
Krimpen aan den IJssel
26
10
2
1
113
62
18
1
Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel
Lansingerland
De Skihut is als enige op het Stadhuisplein herkenbaar,
proces
2010
Dwangsom opgelegd voor niet
monitoringsproject daar (zie kader). 7
1
1
Bar Restaurant
Rotterdam
42
Club Riva
Akoestisch onderzoek na aanvulling goedgekeurd. Maatwerkprocedure voor een begrenzer wordt gestart.
1
8
Café LEUK
Rotterdam
39
Dwangsom opgelegd na constatering overtreding begin 2011. Daarna geen overtredingen
1
meer geconstateerd. 9
Café Beurs
Rotterdam
38
Akoestisch onderzoek geeft
Maassluis
24
8
2
Ridderkerk
80
51
39
Rotterdam
2671
2568
270
31
3
geluidbegrenzer niet nodig is.
Schiedam
180
97
20
2
1
Maatwerk wordt opgelegd voor
Spijkenisse
52
26
24
Vlaardingen
113
107
25
Westvoorne totaal
14
16
5
3539
3147
468
aan dat bij gesloten deuren een
dichthouden deuren. 10
Eetcafé Jofel
Bleiswijk
37
Dwangsom opgelegd en begrenzer geplaatst. Daarna geen
37
overtredingen meer. Maatwerk
6
wordt opgelegd. Totaal aantal lawaaimeldingen
Toelichting: in deze tabel staat het aantal horecalawaaimeldingen per gemeente weergegeven. In tien gemeenten is dit aantal in 2011 gedaald ten opzichte van 2010. De tabel toont ook het aantal uitgevoerde geluidscontroles. Niet bij alle uitgevoerde geluidscontroles zijn ook geluidmetingen gedaan. Bijvoorbeeld omdat ook zonder meten duidelijk is dat er geen overlast kan worden geconstateerd of omdat er niet (meer) gemeten kan worden wanneer de DCMR ter plaatse komt. Tot slot laat de tabel zien welke vervolgacties zijn uitgevoerd.
522
Toelichting: in deze tabel zijn de horecabedrijven weergegeven waarover in 2011 de meeste klachten zijn ontvangen. Zes van deze bedrijven zijn nieuw in de top 10.
- 21 -
Uit de analyse van lawaaimeldingen over horeca bleek nog iets anders. Vanuit enkele gemeenten melden inwoners deze ook vaak op woensdagen, terwijl dan geen standaard horecameetronden worden gehouden. Dit is een reden om in 2012 de analyse ook voor de overige (deel)gemeenten uit te voeren. De resultaten vormen input voor het evalueren en bijsturen van de horecahandhaving. De ontwikkeling van het aantal lawaaimeldingen in de horeca is weergegeven in figuur 3.3.
Tabel 3.3. Horecalawaaimeldingen top 10: vergelijking 2010 met 2011 Nr
Naam
1
Gemeente
Eetcafé
Lawaai-
Lawaai-
meldingen
meldingen
2010
2011
84
12
Rotterdam
Restaurant
Verschuiving
Positie 1 → de top 10 uit
Gülcan 2
Café Leuk
Rotterdam
77
39
Positie 2 →
3
Grandcafé De
Rotterdam
65
22
Positie 3 →
positie 8
Punt 4
Puinbrekers en opslaglocaties voor droge bulkgoederen In de meeste vergunningen voor puinbrekers en opslaglocaties voor droge bulkgoederen bleken de geluidvoorschriften in orde te zijn. De overige vergunningen worden geactualiseerd, waarbij de best beschikbare technieken worden opgenomen. Uit het onderzoek dat in dit kader is uitgevoerd, bleek ook dat met name transportbanden een grote bijdrage leveren aan de totale geluidproductie van deze bedrijven. In 2012 wordt onderzocht wat de best beschikbare technieken zijn op het gebied van transportbanden. Deze informatie kan daarna worden gebruikt voor de reguliere handhaving en vergunningverlening.
de top 10 uit
Café
Schiedam
60
22
Positie 4 →
57
17
Positie 5 →
Wilhelmina
de top 10 uit
5
Café de
Capelle aan
Keizer
den IJssel
6
Veranda
Rotterdam
55
2
Positie 6 →
7
Eetcafé Jofel
Lansingerland
47
37
Positie 7 →
8
Café Harry
Rotterdam
47
1
Positie 8 →
9
Café Willens
Rotterdam
46
65
Positie 9 →
10
Bar Dancing
Rotterdam
45
45
Positie 10 →
de top 10 uit
Lounge B.V.
de top 10 uit
positie 10
International
de top 10 uit
en Wetens
Mediation Uit monitoring van de mediationtrajecten is gebleken dat de aanpak effectief is wanneer een mediationtraject wordt doorlopen (zie ook kadertekst). Maar ook alleen het initiëren van mediation en het afzonderlijk spreken met de betrokken partijen kan al voor toenadering zorgen. Men gaat weer met elkaar in gesprek, waarbij vaak oplossingen worden gevonden.
positie 3
De Skihut
positie 6
Totaal aantal lawaaimeldingen
583
262
Toelichting: in deze tabel is de top 10 van horecalawaaimeldingen uit 2010 weergegeven. Zes van deze bedrijven komen niet terug in de top tien van 2011, waaronder het bedrijf met de meeste lawaaimeldingen, Eetcafé Restaurant Gülcan. Nadat daar een verbouwing heeft plaats-
Conclusie De daling van het aantal meldingen bij de bedrijven in de top 10 van 2010 wijst er op dat de aanpak effectief is in het verbeteren van de situatie bij de meest overlastveroorzakende horecabedrijven. Gezien de afname van het aantal meldingen over horeca, heeft de aanpak ook een gunstig effect op de horecasector in het algemeen. Zowel in totaal als in de top 10 van 2011 ten opzichte van die van 2010, Daar staat tegenover dat er in de top 10 steeds weer nieuwe bedrijven bovendrijven die veel meldingen veroorzaken. Al met al vergt de geluidaanpak een intensieve inzet. Hiermee wordt echter wel de geluidsoverlast in de regio langzaam maar zeker teruggedrongen.
gevonden, zijn geen lawaaimeldingen meer ontvangen. Figuur 3.3 Lawaaimeldingen horeca
Milieudoel Geluid lawaaimeldingen horeca
5
Aantal (x 1000)
4
3 Overige gemeenten Rotterdam
2
1
0 2008
2009
2010
2011
MD Geluid 0021
Toelichting: in deze figuur staat het verloop van het aantal lawaaimeldingen in de horeca weergegeven. In de afgelopen vier jaar is het aantal meldingen gestaag gedaald, met de sterkste daling in 2011.
- 22 -
waardoor individuele ondernemers voor het eerst op een te hoog geluidniveau aangesproken kunnen worden. Het systeem wordt in 2012 actief en zal na een aantal maanden worden geëvalueerd.
Geluid buiten het milieudoel De DCMR neemt geluid ook mee bij het opstellen van vergunningen en het uitvoeren van controles. Een deel van het werk op geluidgebied wordt uitgevoerd door de meldkamer en omvat het behandelen en onderzoeken van lawaaimeldingen. Wanneer nodig wordt proces verbaal opgemaakt en / of advies gegeven om een dwangsom op te leggen. In vier gemeenten neemt de DCMR deel aan de horecaberaden. Tijdens die beraden wordt beoordeeld of uitbreiding of nieuwe vestiging van horecagelegenheden plaats kan vinden. Mogelijke geluidsoverlast wordt hier standaard in meegewogen, waardoor bedrijven bij vestiging al weten waar ze aan toe zijn. Beginnende horecaondernemers wordt gevraagd om een akoestisch onderzoek uit te voeren. De DCMR legt indien nodig maatwerkvoorschriften op.
Voorbeeld uit Rotterdam: mediation geluidsoverlast nachtelijk transport Bij een groothandel in vleesproducten ondervonden omwonenden ’s nachts geluidsoverlast. Omdat dit veroorzaakt werd door transportbewegingen (waaronder keren en achteruitrijden) buiten het bedrijf, waren de geluidnormen van het Activiteitenbesluit hier niet van toepassing. Om toch iets aan deze situatie te kunnen doen, is het dossier voorgedragen voor mediation. Gedurende een aantal overlegsessies kwamen de betrokkenen dichter tot elkaar. Vervolgens zijn afspraken gemaakt over aanrijroutes en tijdstippen waarop wordt gewerkt. Daardoor is er fors minder overlast en is de nachtrust van omwonenden sterk verbeterd. De betrokkenen waarderen ook het feit dat bedrijf en buren weer samen ‘door een deur’ kunnen.
Monitoring, RO-advies en EU-richtlijn Een aantal oorzaken van geluidsoverlast neemt de DCMR niet mee in het milieudoel. Zoals bijvoorbeeld de overlast veroorzaakt door vlieg-, weg- en scheepvaartverkeer. Meldingen over vliegtuiglawaai registreert de DCMR. Via het monitoringsysteem (RANOMOS) meet de DCMR het lawaai. Over de laatste twee categorieën, lawaai van wegverkeer en scheepvaart, komen geen klachten binnen bij de DCMR. Dat neemt niet weg dat de inwoners van de regio Rijnmond hier wel veel hinder van ondervinden (blijkt uit belevingsonderzoeken). De DCMR neemt geluidsvraagstukken ook mee in de advisering over ruimtelijke ordening en in het zonebeheer van bedrijventerreinen. Daarnaast onderzoekt de DCMR onder meer laagfrequent geluid. Buiten de DCMR komt geluid terug in de APV’s van de diverse gemeenten, waar de politie op kan controleren. Tot slot is er Europese wetgeving op het gebied van geluid, zoals de EU-richtlijn Omgevingslawaai. Deze richtlijn verplicht gemeenten in de regio om eens in de vijf jaar de geluidsbelasting in beeld te brengen en actieplannen op te stellen. Voor enkele gemeenten voert de DCMR deze taak uit.
Analyse horecalawaaimeldingen Voor een aantal gemeenten (o.a. Spijkenisse, Vlaardingen en Rotterdam) is het patroon van lawaaimeldingen geanalyseerd. Deze analyse bood inzicht in de spreiding in de dagen en tijdstippen waarop inwoners de meeste klachten indienen. De planning van de horecameetronden bleek hier niet altijd goed op te zijn afgestemd. Naast de voor de hand liggende momenten, vrijdag- en zaterdagavonden, blijkt ook op woensdagavond een piek in het aantal lawaaimeldingen voor te komen. Bij een aantal locaties zijn alle lawaaimeldingen door één omwonende ingediend. In dergelijke situaties komt het voor dat de ondernemer zich wel aan de geluidnormen houdt, maar dat deze omwonende toch overlast ondervindt. In die gevallen onderzoekt de DCMR of mediation uitkomst kan bieden. Geluid bij bouw- en onderhoudsactiviteiten In 2011 heeft de DCMR een (ontwerp) Handreiking Bouwlawaai opgesteld. De basis hiervan is een makkelijk te volgen stroomschema, waarmee gemeenten voor elke ontheffingsaanvraag zelf kunnen beoordelen of geluid relevant is. In die gevallen kan de gemeente met behulp van de bijbehorende formulieren zelf veel zaken oplossen. Voor complexere gevallen kan de DCMR worden ingeschakeld. De handreiking is in samenwerking met de DCMR aan te passen aan de precieze wensen van een gemeente. Gemeenten kunnen een aangepaste versie van het stroomschema op de website plaatsen. Op die manier kunnen aannemers het schema zelf doorlopen. Het schema helpt hen bij de vraag welke ontheffing ze moeten aanvragen en welke informatie ze aan moeten leveren. Dit bespaart zowel de gemeente als de aannemer tijd. Het slijpen van spoorrails is een activiteit waar regelmatig ontheffingen voor worden aangevraagd. Dit moet één tot twee maal per jaar gebeuren en kan leiden tot geluids-
Voorbeeld uit Rotterdam: monitoringsproject Stadhuisplein Op het Stadhuisplein in Rotterdam veroorzaken meerdere naast elkaar gelegen horecagelegenheden geluidsoverlast. Dit bemoeilijkt al jaren een adequate handhaving, omdat bij een melding niet eenduidig een veroorzaker kan worden aangewezen. In 2011 was dit bij 204 meldingen het geval. Andere lawaaimeldingen waren wel toe te kennen, bijvoorbeeld de 45 lawaaimeldingen over De Skihut. Het uitvoeren van een representatieve meting is echter ook hier niet mogelijk, doordat het geluid niet afzonderlijk van de naastgelegen bedrijven kan worden gemeten. In 2011 is in samenwerking met de gemeente en de ondernemers een plan uitgewerkt om hier verandering in te brengen. Door een monitoringssysteem te plaatsen, bestaande uit geluidmeters op verschillende locaties, wordt de individuele geluidproductie beter inzichtelijk gemaakt. Zowel de ondernemers als de toezichthouders krijgen daarmee inzicht in de geluidproductie per bedrijf. Dit biedt duidelijkheid,
- 23 -
ook geïntensiveerd. Waar dit van toepassing is handhaaft de DCMR of leggen we maatwerkvoorschriften op. De meeste horecabedrijven in de jaarlijkse lawaaimeldingen top 10 zijn hier een jaar later uit verdwenen. Uit de top 10 van 2008 zijn inmiddels geen bedrijven meer in deze lijst aanwezig. Naast het reageren op lawaaimeldingen volgt de DCMR ook een preventief spoor. Onder meer door horecaondernemers te helpen bij het communiceren over incidentele festiviteiten. Voor de bedrijven en instellingen die voorheen vergunningplichtig waren, maar nu onder het Activiteitenbesluit vallen, zijn waar nodig de geluidnormen uit de oude vergunning omgezet in maatwerkvoorschriften. Binnen de DCMR wordt de kennis van de toezichthouders vergroot, onder meer met de intern ontwikkelde cursus horecageluidmeten.
overlast, aangezien dit werk ‘s nachts plaatsvindt. De gemeente Lansingerland vroeg hierover in 2011 aan de DCMR advies. De gemeente heeft aan de hand van dit advies voorwaarden gesteld om geluidsoverlast minder waarschijnlijk te maken. Met behulp van de handreiking kunnen gemeenten dergelijke aanvragen in de toekomst zelf behandelen. Meerjarenprogramma Sinds de start van het milieudoel geluid in 2008 is vooral ingezet op de horeca, de voornaamste bron van lawaaimeldingen. In de vier jaar dat het milieudoel geluid loopt is het aantal meldingen over horecabedrijven gestaag gedaald, waaruit we op mogen maken dat de aanpak effect heeft. In die periode is het toezicht op deze groep bedrijven
Figuur 3.2 Kaart met alle bedrijven waarover lawaaimeldingen zijn ingediend
Toelichting: op deze kaart staan de locaties weergegeven waarover lawaaimeldingen zijn ingediend. De concentratie van locaties in het centrum van Rotterdam valt hierbij op. Dit zijn voornamelijk meldingen over horecagelegenheden.
- 24 -
Tabel 3.4 Overzicht projecten milieudoel geluid 2011 Project
Omschrijving
Verder lezen
Aanpak laagfrequent geluid
Actualisatie van het protocol omgaan met laagfrequent
Brondetectie
geluid en handvatten voor opsporen bronnen
Laagfrequent Geluid
Bouwlawaai
Protocol beoordelen bouwaanvragen ontwikkeld voor
Stroomschema op website DCMR
gemeenten Meetronden Horeca
Horecacommunicatie
Analyse en monitoring van de resultaten van
Jaarrapport Vergunningverlening en Toezicht & Handhaving
horecameetronden
2011
Voorlichting aan horeca-uitbaters over incidentele
Voorbeeldbrief voor ondernemers op website DCMR
festiviteiten Puinbrekers en droge bulkopslagen
Actualiteit vergunningen op geluidgebied getoetst. De
Gebiedsgericht beleid
Gebiedsgerichte aanpak van horecalawaai
Analyse lawaaimeldingen
Analyse dient als input voor de herziening van het
meeste vergunningen zijn in orde
horecabeleid
- 25 -
Het project loopt nog. Een rapportage volgt in 2012
- 26 -
4.
Milieudoel lucht
Deze deeltjes variëren in samenstelling en effect, maar in het algemeen leidt blootstelling aan hoge concentraties ertoe dat mensen eerder sterven. Ook PM10 komt voornamelijk vrij bij verbrandingsprocessen.
De voornaamste bronnen van luchtverontreiniging in de regio Rijnmond zijn de industrie en het verkeer. Beide groeien al jaren gestaag en deze groei zal zich naar verwachting de komende jaren doorzetten, waardoor luchtkwaliteit een aandachtspunt blijft en de noodzaak om maatregelen te nemen blijft bestaan. Dat neemt niet weg dat de luchtkwaliteit de laatste jaren verbeterd is. Binnen het milieudoel lucht onderscheiden we vier categorieën stoffen, die allen gezondheidseffecten kunnen veroorzaken.
Minimalisatieverplichte stoffen De laatste categorie bestaat uit de minimalisatieverplichte stoffen (MVP-stoffen); iets meer dan 100 stoffen die bijzonder gevaarlijk zijn voor mens en/of milieu, waaronder bijvoorbeeld kwik en benzeen. Voor deze stoffen is het streven altijd het niet vrijkomen in de lucht, ook bekend als ‘minimalisatieverplichting’. MVP-stoffen kunnen bij zeer diverse processen vrijkomen. Deze vier categorieën zijn niet uitputtend voor de mogelijke stoffen die de lucht kunnen verontreinigen, en tussen de categorieën zit enige overlap. Voor het milieudoel lucht is dit echter een goede indeling gebleken. Toezicht op de uitstoot van deze stoffen is een wettelijke taak die door de DCMR wordt uitgevoerd voor al haar participanten.
Vluchtige organische stoffen Vluchtige organische stoffen (VOS), die onder invloed van zonlicht reageren tot ozon (O3), dat zeer schadelijk is voor de gezondheid van mens, plant en dier. Ozon leidt daarnaast bij zonnig en windstil weer tot smogvorming. VOS worden in allerlei processen gebruikt en komen vrij door verdamping. Stikstofoxiden De tweede categorie is NOx. Dit is een verzamelnaam voor stikstofoxide (NO, niet giftig voor de mens) en stikstofdioxide (NO2, dat onder meer de longfunctie bij kinderen kan verminderen). Deze stoffen dragen bij aan het ontstaan van zure regen. NOx komt vrij bij verbrandingsprocessen.
Wat willen we bereiken? Het milieudoel lucht richt zich op het terugdringen van de uitstoot van de vier hierboven genoemde categorieën stoffen bij bedrijven in de regio Rijnmond. Om op die manier vermindering van de hinder, klachten en negatieve gevolgen voor de gezondheid te bereiken. Dit sluit aan bij doelen en plannen op nationale schaal, bijvoorbeeld het Nationaal Reductieplan VOS.
Fijn stof Fijn stof (PM10 ) is de derde categorie. Fijn stof betreft in de lucht zwevende deeltjes die kleiner zijn dan 10 μm in doorsnede. - 27 -
aanvullende eisen gesteld moeten worden. We registreren de emissies en ingevoerde maatregelen. Zo nodig schrijft de DCMR aanvullende maatregelen voor. Als een bedrijf de emissies voldoende verlaagt, is het bedrijf niet langer relevant voor het milieudoel lucht.
Bij de start van het milieudoel zijn de volgende doelstellingen geformuleerd: • het Rijnmondgebied draagt tot 2010 bij aan het Nationaal Reductieplan VOS (NRPVOS, gemiddeld 30% reductie VOS t.o.v. 2000). De nationale en Europese wetgeving die van toepassing is wordt in 2010 volledig nageleefd; • het Rijnmondgebied draagt tot 2010 bij aan het bereiken van het Nationaal Emissieplafond (NEC) voor NOx. Het toezicht op de NOx-emissies van stookinstallaties wordt geïntensiveerd; • installaties en activiteiten die een relevante (lokale) bijdrage leveren aan de emissie van fijn stof dienen op zo kort mogelijke termijn BBT toe te passen. Nieuwe activiteiten die een significante bijdrage leveren aan fijn stof in de directe leefomgeving worden zonodig ontmoedigd.
In figuur 4.2 staat een overzicht van de relevante bedrijven verdeeld over de gemeenten. In dit overzicht zijn niet de raffinaderijen en de chemische industrie opgenomen, omdat deze niet onder de brancheaanpak van het milieudoel vallen, maar op individuele basis worden beschouwd. Figuur 4.2 Verdeling bedrijven naar branche
Milieudoel Lucht relevante bedrijven per branche
Figuur 4.1 Verdeling bedrijven naar bevoegd gezag
Milieudoel Lucht
Land- en tuinbouw (258)
relevante bedrijven per bevoegd gezag
Hout- en timmerbedrijven (35) Groot- en detailhandel (10)
Albrandswaard (4) Barendrecht (10) Bernisse (0) Brielle (33) Capelle aan den IJssel (4) Hellevoetsluis (4) Krimpen aan den IJssel (1) Lansingerland (164) Maassluis (5) Provincie Zuid-Holland (93) Ridderkerk (31) Rotterdam (163) Schiedam (10) Spijkenisse (7) Vlaardingen (7) Westvoorne (28)
Metaalbewerking (22) Meubelindustrie (17) Overige industrie (78) Overig (96)
MD Lucht 0021
Toelichting: in deze figuur staat de verdeling van het totaal aantal bedrijven dat relevant is voor het milieudoel lucht over de verschillende branches. Achter elke branche staat tussen haakjes het aantal bedrijven. In deze figuur zijn de raffinaderijen en de
MD Lucht 0012
chemische industrie niet opgenomen, aangezien die bedrijven niet onder de brancheaanpak van het milieudoel lucht vallen.
Toelichting: in deze figuur is het aantal bedrijven per bevoegd gezag weergegeven dat relevant is voor het thema lucht. Achter elk bevoegd gezag is het aantal bedrijven weergegeven. In deze figuur zijn de raffinaderijen en de chemische industrie niet opgenomen, aangezien die bedrijven niet onder de brancheaanpak van het milieudoel lucht vallen.
Wat hebben we daarvoor in 2011 gedaan? Vluchtige organische stoffen (VOS) Op basis van het Oplosmiddelenbesluit houdt de DCMR toezicht bij de bedrijven waar deze stoffen in grotere hoeveelheden worden uitgestoten. In 2011 zijn bij alle bedrijven die onder dit besluit vallen de VOS-boekhoudingen opgevraagd en gecontroleerd. Gemeenten zijn wettelijk verplicht om de gegevens hieruit te rapporteren aan de Europese Commissie. De DCMR heeft dit voor haar participanten gedaan. De overige bedrijven die VOS uitstoten vallen onder het Activiteitenbesluit. In 2011 zijn deze bedrijven alleen gecontroleerd wanneer daar een speciale aanleiding toe was. In 2012 worden deze bedrijven weer wel bezocht.
Hoe hebben we dat aangepakt? Scherp toezicht, eisen aan de emissie Het verlagen van de uitstoot wordt aangepakt door scherp toe te zien op bedrijven die VOS, NOx, PM10 en MVP-stoffen emitteren. Daarnaast door waar mogelijk op grond van de Wet milieubeheer strenge eisen te stellen aan de uitstoot. Daartoe zijn allereerst de relevante bedrijven in beeld gebracht op basis van emissiegegevens. De doelgroep voor het milieudoel lucht bestaat uit ongeveer 500 bedrijven. Voor VOS circa 130 bedrijven, fijn stof circa 80 bedrijven, NOx circa 290 bedrijven. Door veranderingen in bedrijven en processen, kunnen de aantallen per doelgroep per jaar veranderen.
Stikstofoxiden (NOx ) In 2011 hebben we ons gericht op een belangrijke bron van NOx, namelijk de stookinstallaties in de glastuinbouw. Meer hierover is te vinden hoofdstuk 10: project glastuinbouw.
Controlebezoeken: wie voldoet, wie niet? De aanpak van de bedrijven verloopt als volgt: door middel van controlebezoeken brengen we in beeld welke bedrijven reeds aan de geldende verplichtingen uit de wet en aan de stand der techniek voldoen, en bij welke bedrijven
Fijn stof (PM10 ) In 2011 zijn controles uitgevoerd bij de bedrijven die een forse bijdrage leveren aan fijn stof in de lokale omgeving maar niet eerder zijn gecontroleerd in het kader van het - 28 -
milieudoel lucht. Onder meer overslagbedrijven van droge bulk, containerterminals en scheepswerven zijn bezocht. De 39 bezochte bedrijven zijn gecontroleerd op de maatregelen die genomen zijn om de emissies van fijn stof tegen te gaan. Zo is bijvoorbeeld getoetst of deze bedrijven de beste beschikbare technieken toepassen.
Overigens is één bedrijf, ADM met een jaarlijkse uitstoot van ruim 1.800 ton, verantwoordelijk voor het grootste deel van de VOS-emissie bij deze groep bedrijven. Bij de meeste bedrijven hoefden geen extra reductiemaatregelen te worden gevraagd, omdat ze al voldoen aan de wettelijke eisen. Wat we daarnaast constateren is dat bedrijven zich bewuster zijn van de noodzaak om de emissies te beperken. Onlosmakelijk heeft dit te maken met de extra aandacht die nu al enkele jaren wordt besteed aan de VOSboekhouding.
Minimalisatieverplichte stoffen (MVP-stoffen) Om in 2012 tot goed toezicht op deze groep stoffen te komen, is in 2011 een analysetraject doorlopen. Voor de belangrijkste stoffen, benzeen, PAK’s, kwik en dioxines, zijn databases van DCMR, Douane, Rijkswaterstaat en Arbeidsinspectie geanalyseerd en met elkaar vergeleken. Specifiek zocht de DCMR naar branches die in dit kader nog niet in beeld waren, maar wel MVP-stoffen uitstoten. Een dergelijke geïntegreerde analyse is uniek in Nederland.
Stikstofoxiden (NOx ) Over het algemeen voldoen de gecontroleerde glastuinbouwbedrijven aan de eisen op gebied van emissies en keuringen. Het is helaas nog niet mogelijk om de jaarlijkse NOx-uitstoot in tonnen in kaart te brengen. Het is wel aannemelijk dat de NOx-uitstoot in 2010 en 2011 iets is gestegen, aangezien NOx bij verbranding vrij komt en er door de koude winter meer gestookt is in de glastuinbouw. Zie voor meer informatie hoofdstuk 10, project glastuinbouw.
De nationale emissierichtlijn (NeR) in het Activiteitenbesluit Het is wenselijk om het thema lucht beter te integreren in het reguliere toezicht bij bedrijven die onder het Activiteitenbesluit vallen. Daarom is een themadocument over lucht in het Activiteitenbesluit opgesteld voor toezichthouders. Gezien de diversiteit van bedrijven die onder het Activiteitenbesluit vallen, hebben deze controles effect op de emissies van alle categorieën stoffen. De NeR in het Activiteitenbesluit wordt per branche opgepakt.
Fijn stof (PM10 ) Bij de 39 gecontroleerde bedrijven zijn geen overtredingen geconstateerd. Ieder van deze bedrijven stoot echter meer dan een ton fijn stof per jaar uit. Daarom worden ze in 2012 weer gecontroleerd. Bij drie van de 39 bedrijven worden de vergunningen geactualiseerd. Dat houdt onder meer in dat deze bedrijven de best beschikbare technieken in hun bedrijfsprocessen moeten implementeren. In de komende jaren wordt duidelijk of de uitstoot van fijn stof daadwerkelijk is gedaald bij deze bedrijven.
Wat hebben we daarmee bereikt? Vluchtige organische stoffen (VOS) Vrijwel alle ingediende VOS-boekhoudingen met gegevens uit 2010 bleken goed ingevuld te zijn. Ook waren de juiste berekeningen toegepast. De trend van dalende emissies bij deze bedrijven is in 2010 voortgezet (zie ook figuur 4.3).
Minimalisatieverplichte stoffen (MVP-stoffen) Uit het analysetraject zijn geen nieuwe branches gekomen die mogelijk MVP-stoffen uitstoten. De gegevens uit de analyse zijn gebruikt in een plan om in 2012 de relevante bedrijven specifiek op deze stoffen te controleren. Daarbij worden de volgende processen meegenomen: • houtverduurzaming en metaalbewerking; • de productie van brandvertragers; • polymeren, rubber, papier en bestrijdingsmiddelen; • het toepassen van inkten en verven; • en de branches raffinaderijen, chemische industrie en op- en overslagbedrijven van vloeibare bulk.
Figuur 4.3 VOS-uitstoot bij bedrijven die onder het oplosmiddelenbesluit vallen
Milieudoel Lucht VOS - emissie
3000
2500
ton
2000
1500
1000
Conclusie Doelstelling VOS gehaald De doelstelling om de uitstoot in de relevante categorieën stoffen te verlagen is bij VOS gehaald. De dalende lijn bij de bezochte bedrijven is doorgezet. Wat betreft NOx is het waarschijnlijk dat de uitstoot in de glastuinbouw in 2010 en 2011 iets omhoog is gegaan als gevolg van de koude winter, maar dat is niet met zekerheid te zeggen. Of en hoe de uitstoot van fijn stof is veranderd, is nog niet bekend. Voor MVP-stoffen zijn we nog niet op het punt dat we uitspraken over verandering van de uitstoot kunnen doen.
500
0 2008
2009
2010
MD Lucht 0022
Toelichting: in deze figuur staat de ontwikkeling weergegeven van de uitstoot van VOS bij bedrijven die onder het oplosmiddelenbesluit vallen. Hierbij moet wel vermeld worden dat het grootste deel van deze VOS door één bedrijf wordt uitgestoten. Bovendien vindt een groot deel van de totale uitstoot van VOS in de regio Rijnmond plaats bij (grote) bedrijven die niet onder het oplosmiddelenbesluit vallen. Die uitstoot is niet weergegeven in deze figuur.
- 29 -
Regelmatig toezicht werpt vruchten af Hoewel het veelal nog niet duidelijk is of de uitstoot lager is geworden, is uit de projecten binnen het milieudoel lucht wel duidelijk geworden dat de bezochte bedrijven over het algemeen voldoen aan de gestelde eisen uit de Wet milieubeheer. Dit is te danken aan het regelmatige toezicht van de afgelopen jaren en een gegroeid bewustzijn bij bedrijven. Grote verdere verlagingen van de uitstoot zijn daardoor lastig af te dwingen vanuit de Wet milieubeheer. Voor MVP-stoffen is dit wellicht nog wel mogelijk, aangezien het toezichttraject daar nog van start moet gaan.
Tabel 4.1 Bedrijven die onder het Oplosmiddelenbesluit vallen, verdeeld naar vestigingsgemeente Gemeente
Aantal bedrijven
Krimpen aan den IJssel
2
Maassluis
1
Ridderkerk
1
Rotterdam
17
Schiedam Totaal
4 25
Toelichting: in deze tabel is weergegeven hoeveel bedrijven per gemeente onder het Oplosmiddelenbesluit vallen. Een deel van deze bedrijven valt onder gemeentelijk bevoegd gezag, een ander deel onder de provincie.
Lucht speelt ook een rol in het milieudoel vervoermanagement. Zie voor meer informatie daarover hoofdstuk 7. Indirect speelt ook het milieudoel energie een rol op luchtgebied; energiebesparing verlaagt vaak ook de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. Buiten de DCMR gebeurt veel op het gebied van lucht, maar het meeste hiervan is niet (direct) gericht op bedrijven. Een voorbeeld is de Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Lucht buiten het milieudoel Ook in het reguliere toezichtwerk, in vergunningverlening en het behandelen van incidenten wordt het thema lucht meegenomen. Dit betreft bijvoorbeeld taken als advisering over emissiebeperkende maatregelen bij vergunningverlening en controle van elektronische Milieu-jaarverslagen (e-MJV’s) en E-PRTR-verslagen. E-PRTR staat voor de European Pollutant Release Transfer Registerverordening. Deze verslagen worden ingediend door (vooral de grote) industriële bedrijven die samen verantwoordelijk zijn voor 80% van alle industriële emissies. De DCMR beoordeelt jaarlijks ongeveer 100 E-PRTR-verslagen. Met een e-PRTR-verslag rapporteert een bedrijf over de emissies naar water, bodem en lucht boven een bepaalde drempelwaarde. Ook wordt beschreven hoe de emissie wordt bepaald. Voor het Rijnmondgebied is de DCMR verantwoordelijk voor het toetsen van de volledigheid van de verslagen en voor het steekproefsgewijs vaststellen of de gerapporteerde emissies kloppen. Het is van groot belang dat de gerapporteerde gegevens juist zijn, omdat deze onder andere worden gebruikt om te bepalen of Nederland voldoet aan internationale afspraken als het Kyoto-protocol en de NECplafonds6). Emissiemetingen Daarnaast voerde de DCMR bij veel bedrijven emissiemetingen uit, onder meer voor vier vluchtige metaalverbindingen, benzeen, fijn stof (PM10) en ultrafijn stof (PM2,5). Met de in 2011 aangeschafte infraroodcamera onderzocht de DCMR benzeenbronnen bij op- en overslagbedrijven voor vloeibare bulk. Daarbij zijn diverse lekkende tanks zijn ontdekt. Het bedrijf Odfjell is daarbij geïdentificeerd als belangrijke benzeenbron, waarop omvangrijk handhavend optreden is gevolgd. Daarnaast is ook onderzoek gedaan naar benzeenpieken die door meetstations zijn waargenomen. Daarbij is vooral gekeken naar andere benzeenbronnen, zoals ontgassende schepen.
6)
7)
Brabant Mobiel Europoort BV Brabant Mobiel Europoort BV7) is een bedrijf dat gespecialiseerd is in straal- en schilderwerk voor raffinaderijen, chemische fabrieken en tankopslagbedrijven. Door de aard van de werkzaamheden valt het bedrijf onder het Oplosmiddelenbesluit. Sinds 1-10-2011 werkt Brabant Mobiel met zink high solid verven voor een deel van haar opdrachten. Dit zijn verven waaraan geen extra oplosmiddel wordt toegevoegd. Deze belangrijke stap is gezet nadat de toezichthouder het onderwerp aan de orde stelde in verband met het verminderen van de uitstoot van oplosmiddelen. Brabant Mobiel stelt verplicht een plan van aanpak op voor het verder terugdringen van de VOS-emissies en verwacht daar in maart 2012 mee klaar te zijn, in aanloop naar de ISO 14000 certificering. Meerjarenprogramma Bij de start van het meerjarenprogramma milieudoel lucht in 2009 is in eerste instantie ingezet op de bedrijven die niet op individuele basis werden aangepakt. Dat betekende dat in de praktijk de raffinaderijen en chemische industrie buiten het milieudoelenprogramma bleven. De grote groep overige bedrijven is in beeld gebracht en onderverdeeld op basis van de drie belangrijkste luchtthema’s: VOS, NOx en fijn stof. Waar nodig is een verdere uitsplitsing gemaakt, bijvoorbeeld in twee groepen waar VOS relevant is: bedrijven onder het
National Emission Ceiling of NEC-plafond is een emissieplafond dat de landen binnen de EU onderling in 2001 hebben afgesproken om de uitstoot van verzurende en luchtverontreinigende stoffen te beperken. Bevoegd gezag is de gemeente Rotterdam.
- 30 -
Vanaf 2012 komen ook twee nieuwe thema’s aan de orde: MVP-stoffen en NeR in het Activiteitenbesluit. Het gaat om twee onderwerpen die nog niet eerder projectmatig zijn opgepakt. De voorbereidingen hiervoor hebben in 2011 plaatsgevonden.
Oplosmiddelenbesluit en (kleinere) bedrijven onder het Activiteitenbesluit. De aanpak is erop gericht om binnen vier jaar alle bedrijven doorlopen te hebben. Belangrijk onderdeel van de milieudoelcontroles lucht is bedrijven er van bewust maken dat zij zelf continue aandacht moeten besteden aan de emissies. Tabel 4.2 Overzicht projecten milieudoel lucht 2011 Project
Omschrijving
Verder lezen
Project VOS Activiteitenbesluit
Controle van bedrijven onder Activiteitenbesluit, wanneer
Loopt door in 2012
Glastuinbouw (BEMS)
Controle stookinstallaties in de glastuinbouw in verband met
Meer hierover is te vinden in hoofdstuk 10: project
NOx-uitstoot
glastuinbouw (BEMS)
VOS-boekhouding opgevraagd bij deze bedrijven. Controle
Loopt door in 2012
daar aanleiding toe was
Project Oplosmiddelenbesluit
uitgevoerd als daar aanleiding toe was. Dalende trend VOSemissies zet zich hier voort Project
Dit is het project BEES A; gericht op de uitstoot van grote
NOx-stookinstallaties
stookinstallaties
Project fijn stof
Controles bij een aantal bedrijven met een forse
Dit wordt pas meegenomen in 2012
Loopt door in 2012
bijdrage aan fijn stof. Geen overtredingen, maar wel drie vergunningen die geactualiseerd moeten worden Gebruik van MVP stoffen bij inrichtingen
Analysetraject doorlopen met verschillende data-bases.
Loopt door in 2012
Geen nieuwe branches gevonden die mogelijk MVP-stoffen uitstoten Toepassing van de NeR in het Activiteitenbesluit
Themadocument voor toezichthouders opgesteld
- 31 -
Loopt door in 2012
- 32 -
5.
Milieudoel geur
•
en - eveneens voor eind 2012 - de best beschikbare geurbeperkende maatregelen voor te schrijven; • in 2011 aan alle gemeenten in het zwaarst belaste centrale deel van het Rijnmondgebied een module RO en stank aanbieden. Om een goed beeld te krijgen van de geurmeldingen in de regio, zie figuur 5.1.
Vanuit vele bronnen komen geuren onze leefomgeving binnen. Van de barbecue bij de buren en het restaurant om de hoek tot de grote industrie. Wanneer de geurbelasting groot is, wordt dit al snel als stank ervaren, wat kan leiden tot hinder. Hoewel de specifieke stoffen die geroken worden niet altijd direct gevaar opleveren, heeft langdurige geurhinder wel degelijk een negatief effect op de gezondheid. Binnen de regio Rijnmond zijn uiteenlopende bedrijven gevestigd die te ruiken zijn. Geur is dan ook een belangrijke bron van hinder. Hoewel geur en de hinder lastig objectief vast te stellen zijn, biedt de Wet milieubeheer wel handvatten om geuroverlast van bedrijven tegen te gaan. Om beter gebruik te maken van deze mogelijkheid, is het milieudoel geur in het leven geroepen.
Hoe hebben we dat aangepakt? Identificeren relevante bedrijven Op 1 januari 2011 waren er 169 bedrijven bekend bij de DCMR die relevant zijn voor het milieudoel geur. Van deze bedrijven zijn er 92 relevant vanwege de aard van de processen; dit zijn de grote geurbedrijven. Daaronder vallen ook bedrijven die veel overlast door bijvoorbeeld processtoringen veroorzaken. De provincie Zuid-Holland en de gemeente Rotterdam zijn voor de meeste van de grote geurbedrijven het bevoegde gezag, respectievelijk 58 en 22 bedrijven. De overige 77 bedrijven zijn als relevant aangemerkt omdat ze in een woonomgeving geurhinder veroorzaken. Deze bedrijven vallen allemaal onder gemeentelijk bevoegd gezag. In figuur 5.2 is de verdeling van de bedrijven over de bevoegde gezagen in de regio te zien. Bedrijven die onder provinciaal bevoegd gezag vallen (58) liggen voor een groot deel (53) in Rotterdam (zie ook tabel 5.1).
Wat willen we bereiken? Het milieudoel geur richt zich op het terugdringen van geuroverlast door bedrijven. Bij grote geurbedrijven is het terugdringen van geuremissies het doel. Bij overige (lokale) bedrijven is de aanpak vooral gericht op meldingen- en hinder. Dat betekent intensivering van toezicht, aanvullende metingen, eventuele mediation en zo nodig aanscherping van voorschriften. Het doel was om voor eind 2012: • voor eind 2012 alle bedrijven met relevante geurbronnen door te lichten;
- 33 -
Figuur 5.1 Kaart met geurmeldingen per melder
Toelichting: op deze kaart is weergegeven waar de geurmeldingen vandaan komen. De stippen buiten de regio zijn geurmeldingen die bij DCMR zijn binnen-gekomen en die waarschijnlijk wel toe te rekenen zijn aan bedrijvigheid binnen de regio.
Verdeling bedrijven over branches In figuur 5.3 is zichtbaar gemaakt in welke branches de relevante geurbedrijven te verdelen zijn. De horeca, chemische industrie en overige industrie (onder meer raffinaderijen) zorgen voor de meeste overlastmeldingen van geur. Op de kaart in figuur 5.4 is het relatieve aantal geurmeldingen per gemeente in de regio Rijnmond weergegeven. In figuur 5.5 is het totaal aantal ontvangen geurmeldingen weergegeven voor de afgelopen jaren. Figuur 5.1 geeft de locaties aan waarvandaan geuroverlast is gemeld, inclusief de meldingen van buiten de regio die (met grote waarschijnlijkheid) terug te voeren zijn op bedrijvigheid binnen de regio.
Figuur 5.2 Verdeling relevante bedrijven naar bevoegd gezag
Milieudoel Geur relevante bedrijven per bevoegd gezag Albrandswaard (0) Barendrecht (6) Bernisse (1) Brielle (0) Capelle aan den IJssel (0) Hellevoetsluis (2) Krimpen aan den IJssel (0) Lansingerland (6) Maassluis (1) Provincie Zuid-Holland (58) Ridderkerk (2) Rotterdam (82) Schiedam (5) Spijkenisse (1) Vlaardingen (3) Westvoorne (2)
MD Geur 0011
Toelichting: deze figuur laat per bevoegd gezag de geurrelevante bedrijven zien. Veel bedrijven onder provinciaal bevoegd gezag bevinden zich in Rotterdam: het is duidelijk dat de overgrote meerderheid van de geurrelevante bedrijven in Rotterdam ligt. De hinder strekt zich echter ook uit buiten Rotterdam. Achter elk bevoegd gezag is tussen haakjes het aantal relevante bedrijven weergegeven.
- 34 -
Figuur 5.5 Ontwikkeling geurmeldingen
Figuur 5.3 Verdeling relevante bedrijven naar branche
Milieudoel Geur
Milieudoel Geur
relevante bedrijven per branche
geurmeldingen
6
5 Afvalbeheer (27) Chemische industrie (26)
4
Aantal (x 1000)
Olie-industrie (21) Voedingsmiddelen (12) Horeca (44) Groot- en detailhandel (17)
3
2
Overig (22)
1
0 2009
MD Geur 0022
2010
2011
Bron: MD Geur 0023
Toelichting: in deze figuur staan de branches weergegeven waar
Toelichting: in deze figuur staat het totaal aantal geurmeldingen
de bedrijven in vallen die in 2011 relevant voor het milieudoel geur waren. Achter elke branche is het aantal relevante bedrijven
weergegeven dat in de afgelopen drie jaar bij de meldkamer van de DCMR is binnengekomen. In deze totalen zijn ook meldingen
weergegeven.
meegenomen die van buiten de regio Rijnmond komen, maar die waarschijnlijk wel door activiteiten binnen de regio zijn veroorzaakt.
Figuur 5.4 Kaart geurmeldingen per 1000 inwoners
Toelichting: op deze kaart staat het aantal geurmeldingen voor elke gemeente in de regio, weergegeven als het aantal meldingen per 1000 inwoners. Dat geeft een relatieve maat voor de hoeveelheid geuroverlast die in de gemeenten wordt ondervonden.
- 35 -
Een aanpak via twee sporen In het eerste spoor licht de DCMR de vergunningen van de grote geurbedrijven systematisch door en waar dit nodig én mogelijk is, scherpt de DCMR de geurvoorschriften aan. Vallen bedrijven onder het activiteitenbesluit en veroorzaken ze geuroverlast, dan stelt de DCMR zonodig maatwerkvoorschriften op. Het tweede spoor is gericht op handhaven van vastgestelde overtredingen, over het algemeen naar aanleiding van geurmeldingen. De aanpak wordt ondersteund door de ontwikkeling en inzet van meetinstrumentarium zoals de elektronische neus of E-nose (zie kader) en de geurcontourenkaart (weergegeven in figuur 5.6).
Terugdringen geurhinder bij overige bedrijven Bij de kleinere bedrijven die regelmatig geurmeldingen veroorzaken worden deze meldingen systematisch onderzocht en waar nodig wordt handhavend opgetreden (tweede spoor). Denk daarbij bijvoorbeeld aan horecagelegenheden, Zie voor het aantal bezochte bedrijven per gemeente tabel 5.1. In de praktijk kan sprake zijn van complexe situaties, waarbij de overlast duidelijk is geconstateerd, maar een oplossing niet onmiddellijk voorhanden is. Bijvoorbeeld doordat de geuroverlast in eerste instantie niet aan het juiste bedrijf wordt toegekend en/of doordat meerdere afvoerkanalen gecombineerd zijn. Om toezichthouders een handvat te geven om sneller en eenduidiger te kunnen handelen in dergelijke situaties, is een werkinstructie opgesteld. Deze werkinstructie wordt ook opgenomen in een landelijke handleiding geur van Agentschap NL.
Wat hebben we daarvoor in 2011 gedaan? Terugdringen geurhinder bij grote bedrijven Conform het eerste spoor van de aanpak zijn de vergunningen van een aantal grote geurbedrijven geanalyseerd op volledigheid van de geurvoorschriften. Daarnaast zijn deze bedrijven in het tweede spoor op de geurmaatregelen gecontroleerd (zie tabel 5.1). Bij de bedrijven die nog niet alle best beschikbare technieken hadden ingevoerd wordt bij aanpassing van de vergunning geëist dat dit op korte termijn alsnog gebeurt. In 2011 is ook een uitgebreide pilot afgerond met de E-nose (zie kader).
Geur in ruimtelijke plannen Buiten de twee in de aanpak genoemde sporen, is het ook belangrijk om geurvraagstukken zo vroeg mogelijk mee te nemen in ruimtelijke plannen. Daarmee kan de kans op toekomstige geuroverlast worden geminimaliseerd. In 2010 is de ontwikkeling van een rekenprogramma en database begonnen om de geuremissies van bedrijven individueel en cumulatief te berekenen en te beheren. Hiermee kunnen geurcontourenkaarten worden gemaakt. Dit ontwikkeltraject is in 2011 afgerond. De geurcontourenkaarten vormen een opmaat naar het maken van de module RO en stank.
Tabel 5.1 Relevante en bezochte bedrijven per gemeente Gemeente
Uitge-
Relevante
Uitge-
Relevante
voerde
grote geur-
voerde
overige
controles
bedrijven
controles
geur-
bij grote
bij overige
bedrijven
geur-
geur-
bedrijven
bedrijven
Wat hebben we daarmee bereikt? Terugdringen geurhinder bij grote bedrijven Eind 2011 is de helft van de 92 relevante bedrijven bezocht, geregistreerd en beoordeeld. Voor deze bedrijven geldt dat de vergunning bepalend is voor de maatregelen die het bedrijf moet treffen om overlast te voorkomen. Soms vergt dat een aanpassing van de vergunning. Wanneer die aanpassing niet binnen de natuurlijke momenten valt waarop actualisatie van de vergunning noodzakelijk is, blijft een dergelijke aanpassing een lastig proces. Hierdoor moet het merendeel van de vergunningen nog worden aangepast. Het gevolg daarvan is dat de DCMR achterloopt op de planning. Zowel voor het doorlichten van de bedrijven als voor het aanpassen van de vergunning. De top 10 van geurmeldingen bij de grote bedrijven in 2011 is in tabel 5.2 weergegeven.
Albrandswaard Barendrecht Bernisse
1 1
1
1 (1)
1 (1)
1
5
1
2
Brielle Capelle aan den IJssel Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland
3
4
Maassluis
2 1
Ridderkerk
1
1 1
Rotterdam
43 (31)
75 (53)
18
60
Schiedam
2
2
1
3
5 (4)
5 (4)
36
58
Spijkenisse Vlaardingen
1
Westvoorne Totaal provincie
Terugdringen geurhinder bij overige bedrijven De aanpak via het tweede spoor heeft geleid tot een verschuiving van de bedrijven in de top 10 van geurmeldingen, maar het totaal aantal meldingen vertoont een stijgende tendens (zie figuur 5.5). een dergelijke stijging kan meerdere oorzaken hebben( bedrijven die zich nieuw vestigen, beter zomerweer) De top 10 van geurmeldingen bij de overige bedrijven in 2011 is in tabel 5.3 weergegeven. Bij een aantal van die bedrijven is het geurprobleem opgelost of zijn de meldingen afgenomen. Bij enkele bedrijven lopen nog handhavingsacties.
2
2 nvt
nvt
bevoegd gezag
Toelichting: in deze tabel is het aantal gecontroleerde en relevante bedrijven weergegeven, onderverdeeld voor zowel de grote als de kleine geurbedrijven en uitgesplitst naar gemeente. Tussen haakjes is weergegeven hoeveel van deze bedrijven onder provinciaal bevoegd gezag vallen.
- 36 -
Tabel 5.2 Meldingen top 10 bij grote geurbedrijven Nr
bedrijf
Aantal
Aantal
meldingen
meldinge
2011
2010
Gemeente
Bevoegd gezag
Branche
1
Vopak Terminal Europoort B.V.
281
92
Rotterdam
Provincie Zuid-Holland
Olie industrie
2
Abengoa Bioenergy Netherlands B.V.
234
74
Rotterdam
Provincie Zuid-Holland
Chemische industrie
3
Maatschap Europoort Terminal
110
Rotterdam
Provincie Zuid-Holland
Olie industrie
4
Beelen Rotterdam B.V.
63
Vlaardingen
Provincie Zuid-Holland
Afvalbeheer
5
Shell Nederland Raffinaderij B.V.
60
23
Rotterdam
Provincie Zuid-Holland
Olie industrie
6
Farm Frites b.v.
57
39
Bernisse
Bernisse
Voedingsmiddelen industrie
7
Provimi B.V.
53
88
Rotterdam
Rotterdam - Feijenoord
Voedingsmiddelen industrie
8
Transportbedrijf Van Vliet B.V.
37
12
Rotterdam
Provincie Zuid-Holland
Afvalbeheer
9
Archer Daniels Midland Europoort
34
5
Rotterdam
Provincie Zuid-Holland
Chemische industrie
Romij Nederland B.V.
27
Vlaardingen
Provincie Zuid-Holland
Chemische industrie
10
Toelichting: in deze tabel zijn de tien grote geurbedrijven weergegeven waar in 2011 de meeste meldingen over zijn binnengekomen. Tabel 5.3 Meldingen top 10 bij overige bedrijven Nr
bedrijf
Aantal
Aantal
meldingen
mel-dingen
2011
2010
In gemeente (is ook bevoegd gezag)
Branche
1
Sate Bar
83
126
Rotterdam
Horeca
2
Vapiano
53
3
Rotterdam
Horeca
3
Sumo Rotterdam B.V.
39
Rotterdam
Horeca
4
Ulgomami
36
Rotterdam - Feijenoord
Horeca
5
Bali House B.V.
23
12
Rotterdam
Horeca
6
Betty Beer B.V.
21
8
Rotterdam
Horeca
7
STC-Group
12
7
Rotterdam - Delfshaven
Overige
8
Heerlijck Eten & Drinken
10
Rotterdam - Prins Alexander
Horeca
9
Eneco, WKC-installatie Vaanpark
9
9
Barendrecht
Overige
Bakkerij Ak Hazar
9
6
Rotterdam - Noord
Horeca
10
Toelichting: in deze tabel zijn de tien overige bedrijven weergegeven waar de meeste geurmeldingen over zijn binnengekomen in 2011. Opvallend is dat een klein aantal bedrijven veel meldingen heeft veroorzaakt en dat de aantallen lager in de top 10 veel kleiner zijn.
ongrijpbare aspect geur mee te wegen in de ruimtelijke planvorming; de module RO en stank. Het maken van deze module is op zichzelf geen doelstelling meer. Eerst wordt ingezet op het actueel maken van de geurcontourenkaart, om daar vervolgens ervaring mee op te doen. Het gebruik van de geurcontourenkaart kan als instrument bij de beoordeling van ruimtelijke planvorming worden betrokken.
Geur in ruimtelijke plannen Bij de start van het milieudoel werd het aspect geur nog maar mondjesmaat betrokken in ruimtelijke planvorming, met name door een gebrek aan instrumenten. Met het beschikbaar komen van actuele geurcontourenkaarten kunnen we inzicht verschaffen in de geurbelasting op elke gewenste locatie, voor zowel vergunningverleners als ruimtelijke ordenaars en adviseurs. Ook voor toezichthouders zijn de geurcontourenkaarten behulpzaam (zie ook de kaart met geurcontouren in figuur 5.6). De geurcontouren die de basis voor de kaart vormen worden stelselmatig verkleind door het toepassen van best beschikbare technieken bij bedrijven.
Conclusie Doorlichten geurbronnen achter op schema Het doorlichten van alle bedrijven met relevante geurbronnen ligt iets achter op schema, aangezien eind 2011 de helft gedaan was. De doelstelling is echter zeker nog haalbaar. Het actualiseren van alle vergunningen voor eind 2012 is moeilijk realiseerbaar, aangezien dit afhangt van natuurlijke momenten voor aanpassing. Voor de kleine bedrijven is geen concreet doel gesteld. Het aanpakken van deze bedrijven op basis van meldingen draagt wel direct bij aan de totaaldoelstelling om de geuroverlast terug te dringen, getuige de verschuivingen in de top 10.
Relatie tussen geurbelasting, -beleving en -klachten De afgelopen jaren is een relatie gelegd tussen de cumulatieve geurbelasting, geurbeleving (uit onderzoek van de provincie) en geurklachten. Op basis daarvan kan bij de beoordeling van ruimtelijke plannen het percentage inwoners worden geschat dat mogelijk geurhinder gaat ondervinden. Op termijn kan dit gemeenten een krachtige tool geven om het anders
- 37 -
voor de beoordeling van geur in ruimtelijke plannen de geurcontourenkaart als hulpmiddel aangeboden. In een later stadium (na 2012) kan wellicht een volgende stap worden gezet naar een RO-module.
Modules RO en stank Het aanbieden van de module RO en stank, aan alle gemeenten in het zwaarst belaste centrale deel van het Rijnmondgebied vervalt als doelstelling. Vooralsnog wordt
Tijdens het opvolgende onderzoek blijkt dat de situatie complex is, aangezien de afvoerkanalen van het gebouw waarschijnlijk vervuild zijn en meerdere commerciële ruimten bedienen. Het lijkt er op dat de horeca-ondernemer zich in de waan van de dag niet heeft bekommerd over het goede beheer en onderhoud van de installaties. In de loop van 2011 is samen met eigenaren en beheerders gezocht naar een oplossing en in oktober is aan gebruiker en eigenaar de verplichting opgelegd om de kanalen schoon te maken en de uitmonding te verbeteren.
Geur buiten het milieudoel Het aspect geur wordt meegenomen bij het schrijven en actualiseren van vergunningen. Wanneer een een bedrijf dat relevant is voor het milieudoel geur zich meldt en niet vergunningplichtig is, wordt in het kader van het Activiteitenbesluit een beoordeling gemaakt op het aspect geur. Daarnaast worden bij controles geuraspecten ook meegenomen als die van toepassing zijn. Het registreren en onderzoeken van geurklachten door de meldkamer en toezichthouders valt ook niet onder het milieudoel, maar het analyseren van de klachten en klachtenpatronen wel. De DCMR beheert ook het E-nose meetnet in het Rijnmondgebied, het meetnet met elektronische detectoren die gevoelig zijn voor veranderingen in de luchtsamenstelling.
Voorbeeld uit Hoek van Holland: Transportbedrijf Van Vliet B.V. Bij transportbedrijf Van Vliet in Hoek van Holland worden afvalstoffen van tuinbouwbedrijven gecomposteerd. Daarvoor wordt onder andere het buitenterrein gebruikt. Dit veroorzaakt regelmatig geuroverlast, wat in 2010 bevestigd is door onderzoek vanuit het milieudoel geur. In dat onderzoek is ook vastgesteld dat deze activiteiten niet voldoen aan het geurbeleid voor het Rijnmondgebied en dat de best beschikbare technieken niet zijn toegepast. In de aan het bedrijf verleende revisievergunning is daarom vastgelegd dat de composteringsactiviteiten verplaatst moeten worden naar een overdekte hal die via een biofilter en een 35 meter hoge schoorsteen op de buitenlucht ventileert. De verwachting is dat hiermee de geur(pieken) aanzienlijk minder worden. De bouw van de composteringshal is inmiddels in volle gang.
Voorbeeld uit Lansingerland Bij notenbranderij Snack Connection BV (voorheen Dutch Nut Group) zijn geurmetingen uitgevoerd met de E-nose. Dit is een elektronische detector die gevoelig is voor veranderingen in de luchtsamenstelling. De E-nose is daardoor in staat geuren te meten. De E-nose kan worden ingezet bij gecompliceerde bedrijfssituaties met onvoldoende inzicht in de geuremissie. In 2010/2011 is een nulsituatie opgenomen om de geuremissies goed in kaart te brengen. In 2012 wordt een nieuwe meting uitgevoerd na het nemen van maatregelen door Snack Connection, zodat het effect daarvan kan worden beoordeeld. Het onderzoek heeft goede resultaten opgeleverd ten aanzien van het vastleggen van de “vingerafdruk” van de specifieke geur van het bedrijf. De vingerafdruk geeft de unieke samenstelling van geuren die het bedrijf uitstoot weer. Op basis van deze metingen worden verbeteringen in de methode doorgevoerd om ook dicht bij woonhuizen goed te kunnen meten. Bij de eerste metingen was het nog lastig om de geuren van het bedrijf, gemeten bij woningen, uit de metingen te filteren. Het uitvoeren van objectieve metingen met de E-nose is een nieuwe werkwijze die meer duidelijkheid bied voor alle betrokkenen; bedrijven, bewoners én toezichthouders.
Meerjarenprogramma Sinds de start van het milieudoel geur in 2009 zijn alle grote bedrijven met relevante geuremissies in kaart gebracht. Ook zijn overige bedrijven met meerdere geurklachten geregistreerd. Op basis van deze gegevens is de aandacht gericht op de bedrijven die de meeste overlast geven. Met deze bedrijven in beeld zijn werkinstructie gemaakt. Bijvoorbeeld voor het beoordelen van geursituaties en het monitoren van de geurstatus. Met deze werkinstructie kan geur beter worden meegenomen in het werk van vergunningverleners en toezichthouders. Ook is ondersteuning voorhanden van de geurspecialisten van de DCMR. Bij complexe geursituaties kunnen zij de E-nose inzetten (zie ook kader ‘Voorbeeld uit Lansingerland’).
Voorbeeld uit Barendrecht (horeca) Halverwege 2011 werd een hinderlijke geur van kruiden gemeld, afkomstig van het bedrijf Wokkie Wok in Barendrecht.
- 38 -
Figuur 5.6 Kaart met geurcontouren
Toelichting: op deze kaart is de geurbelasting te zien die berekend is uit de bij de DCMR bekende gegevens over geuruitstoot bij bedrijven. Het is heel duidelijk te zien dat het kerngebied voor geur vooral ligt op en om het haven industrieel complex in Rotterdam. Tabel 5.4 Overzicht projecten milieudoel geur 2011 Project
Omschrijving
Verder lezen
Grote geurbedrijven en actieplan vergunningen
Helft van de bedrijven bezocht, geregistreerd en beoordeeld.
Actieplan 2012
Overige geurbedrijven
Werkinstructies om zaken sneller en eenduidiger op te
Metingen inzetten bij top-10 bedrijven (E-nose)
Pilotproject uitgevoerd, zie ook kader
Rapport Eerste fase E-nose inzet Snack Connection BV
Grafische toepassing geurbronnen
Tool ontwikkeld en geur-contourenkaart in de maak
Rapport Actualisatie geurcontourenkaart Rijnmond
Geur in ruimtelijke plannen
Bovenstaande tool uit-
Nog niet beschikbaar
Gestage voortgang actualisatie van vergunningen
lossen
(voorheen Dutch Nut Group)
bouwen tot goed hupmiddel voor RO
- 39 -
- 40 -
6.
Milieudoel externe veiligheid
De Wet milieubeheer is het belangrijkste kader om maatregelen op het gebied van externe veiligheid te realiseren. Deze wet stelt aan alle relevante bedrijven eisen. In het bijzonder aan de categorie bedrijven die onder het Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO) vallen. Het Milieudoel externe veiligheid is een aanvulling op die onderwerpen die niet of niet volledig opgepakt worden in al bestaande trajecten zoals de Programmafinanciering en controles van de verkooppunten van consumentenvuurwerk.
Bij externe veiligheid wordt gekeken naar de kans dat een ongeval plaatsvindt binnen een bedrijf en naar de gevolgen van een dergelijk ongeval buiten het bedrijf. Doel is altijd om deze risico’s zo klein mogelijk te krijgen en te houden. In de regio Rijnmond bevindt zich een zeer grote verscheidenheid aan bedrijven en risico’s, waardoor externe veiligheid hier hoog op de agenda staat.
veiligheid wordt geborgd door verschillende regelgevingen.
Wat is veiligheid? Veiligheid is de mate van afwezigheid van potentiële oorzaken van een gevaarlijke situatie of de mate van aanwezigheid van beschermde maatregelen tegen deze potentiële oorzaken. Het begrip veiligheid heeft een rationele en een denkbeeldige kant. Rationeel kan op basis van berekeningen bepaald worden of een situatie veilig is of niet. Om de rationele veiligheid te waarborgen bestaat er regelgeving. Eén aspect van veiligheid is externe veiligheid (naast bijvoorbeeld sociale veiligheid). Bij externe veiligheid gaat het om veiligheid buiten een inrichting: de risico’s die omwonenden lopen door vliegverkeer en door de productie, het gebruik, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. Ongelukken in de horeca, zoals de cafébrand in Volendam, vallen er buiten. Bij de vuurwerkramp in Enschede, met grote schade voor de directe omgeving van de vuurwerkfabriek, gaat het wel om externe veiligheid. Externe
Wat bepaalt nu een risico? Hoe groot een risico is, hangt af van verschillende zaken. Om te beginnen van de omvang van het bedrijf en de aard van de activiteiten die daar plaatsvinden, inclusief het transport van en naar de bedrijfsplek. Zo is het produceren van stoffen vaak risicovoller dan het opslaan ervan. Daarbij speelt de mate waarin de regels worden nageleefd een belangrijke rol. Tot slot wordt het risico bepaald door het aantal mensen dat in de omgeving van het bedrijf woont. De vuurwerkramp in Enschede laat goed zien dat er drie factoren in het spel waren: de omvang van het bedrijf waar het vuurwerk was opgeslagen (of de hoeveelheid opgeslagen vuurwerk), de gebrekkige naleving van de regels en het feit dat het bedrijf dicht bij een woonwijk lag.
- 41 -
gegevens over aard, aantal en ernst van ongevallen met dodelijke slachtoffers in zulk soort bedrijven. Uit die berekening komen getallen die de kans uitdrukken dat dodelijk ongevallen plaatsvinden.
Hoe groot is een risico en voor wie? Het risico dat een bepaald bedrijf veroorzaakt, wordt onder andere berekend aan de hand van informatie over opzet en functioneren van het bedrijf en aan de hand van historische
Wat willen we bereiken? De DCMR beoogt met de uitvoering van het milieudoel externe veiligheid de risico’s voor de omgeving van bedrijven en de gevolgen van een eventueel incident zo veel mogelijk te beperken en streeft ernaar het veiligheidsbewustzijn binnen bedrijven te laten toenemen. De voor veiligheid relevante bedrijven zijn die bedrijven die in het kader van het regionale project Risico-inventarisatie in het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) van het IPO/RIVM zijn geregistreerd. De DCMR zorgt ervoor dat het RRGS actueel blijft. In dit register bevinden zich de bedrijven die door de aard van hun processen een verhoogd veiligheidsrisico opleveren voor hun directe omgeving. Voorbeelden hiervan zijn LPGtankstations en opslagvoorzieningen voor gevaarlijke stoffen.
Tabel 6.1 Overzicht relevante en bezochte bedrijven Categorie
Relevante
Bezochte
bedrijven
bedrijven
BRZO
87
87
LPG-tankstations
48
46
Opslag verpakte gevaarlijke stoffen (PGS 15)
63
63
Ammoniakkoel- of vriesinstallatie
12
12
Spoorwegemplacement
5
5
24
23
Consumentenvuurwerk (meer dan 10.000 kg)
2
2
ARIE-inrichtingen
2
1
67
0
Munitie en ontplofbare stoffen
2
2
Distikstofoxide (N2O)
1
0
Overige branches en installaties
142
109
Gasdrukregel- en meetstations
74
13
Vervoersbedrijf
(Aanvullende risicoinventarisatie en -evaluatie) Propaantanks
Hoe hebben we dat aangepakt? Het milieudoel externe veiligheid is gestart in 2009. In tabel 6.1 staan de relevante categorieën, en de aantallen bedrijven daarbinnen, weergegeven op volgorde van prioriteit. De indeling in categorieën is gebaseerd op het RRGS. Hoe hoger een categorie in de lijst staat, hoe groter de impact van een ongeval dat plaatsvindt bij bedrijven uit die categorie. De indeling is niet alleen gebaseerd op branches (zoals LPGtankstations en spoorwegemplacementen), maar ook op installaties (zoals ammoniak-koelinstallaties en de opslag van verpakte gevaarlijks stoffen) en regelgeving (BRZO). De BRZO-bedrijven vormen de belangrijkste categorie. Voor deze bedrijven voert de DCMR een apart inspectieprogramma uit.
Meel- en veevoederbedrijven Totaal
4
0
531
370
Toelichting: in deze tabel zijn de relevante en in 2011 bezochte bedrijven weergegeven. De categorieën zijn op volgorde gezet van prioriteit, waarbij de BRZO-bedrijven de hoogste prioriteit hebben.
Voor het derde spoor, het voorkómen van problemen, is een goed inzicht in de risicocontouren van de bedrijven noodzakelijk, zodat hiermee bij ruimtelijke procedures rekening gehouden kan worden. De basis voor dit inzicht is het actueel houden van het RRGS. Op de kaart in figuur 6.1 staan de risicocontouren weergegeven voor de regio. Op www.risicokaart.nl zijn deze risicocontouren in meer detail te vinden.
In de aanpak van het milieudoel worden drie sporen gevolgd: 1. het verkleinen van de kans op een ongeval bij bestaande (risicovolle) situaties; 2. het verminderen van de gevolgen van een ramp of zwaar ongeval bij een bedrijf; 3. het voorkómen van toekomstige problemen door externe veiligheid in ruimtelijke ordening mee te nemen.
Wat hebben we daarvoor in 2011 gedaan? In tabel 6.1 is een overzicht weergeven van de relevante bedrijven en het aantal bedrijven dat in 2011 is bezocht. In tabel 6.2 zijn de relevante en bezochte bedrijven uitgesplitst naar de verschillende gemeenten binnen het Rijnmondgebied.
Bij de eerste twee sporen wordt niet alleen gecontroleerd op de aanwezigheid van technische voorzieningen bij bedrijven, maar ook op organisatorische maatregelen zoals de opleiding en training van personeel. In het algemeen wordt bij grote op het gebied van veiligheid, relevante bedrijven gecontroleerd op de aanwezigheid en het in orde zijn van een veiligheidsbeheerssysteem. Een dergelijk systeem zorgt dat zowel kennis als technische aspecten op orde blijven, waarmee het bedrijf zowel de kans op incidenten als de mogelijk impact ervan verkleint.
Verkleinen van risico’s en gevolgen van incidenten In 2011 zijn diverse in het RRGS opgenomen groepen bedrijven gecontroleerd op basis van de eerste twee sporen van de aanpak. Deze bedrijven zijn gecontroleerd op technische aspecten, zoals: controle op lekdichtheid van installaties, op organisatorische voorzieningen zoals de aanwezigheid van noodplannen en het oefenen van die plannen. Bij 34 bedrijven heeft een aanscherping plaatsgevonden door het actualiseren van de vergunning.
- 42 -
Figuur 6.1 Kaart met risicocontouren
Toelichting: op deze kaart staan de risicocontouren weergegeven rondom de activiteiten die gevaar opleveren in de regio. In de rode gebieden mogen geen kwetsbare bestemmingen zoals bijvoorbeeld woningen aanwezig zijn. In de regio Rijnmond zijn nog enkele plaatsen waar dat wel het geval is, zogenaamde saneringssituaties, maar dit betreft geen grote of ernstige saneringen. In de oranje gebieden is het verplicht om een berekening te maken van het groepsrisico.
In samenwerking met de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) is een beleidsdocument opgesteld voor het omgaan met brandbare stoffen in de buurt van propaantanks. Hierbij is gekeken naar grote propaantanks bij bedrijven. Mogelijk vindt later een uitrol plaats naar particulieren met een propaantank. De in 2011 gecontroleerde groepen bedrijven zijn LPG-tankstations, koel- en vriesvemen (met ammoniakinstallaties), spooremplacementen, opslagbedrijven voor munitie en explosieve stoffen, gasdrukmeet en -regelstations, propaanopslagtanks en bedrijven die verpakte gevaarlijke stoffen opslaan (PGS 15).
Vervolg Op basis van de resultaten van de projecten die in 2011 zijn uitgevoerd is een vervolginzet bepaald voor de komende jaren. Hierin worden nieuwe projectdoelstellingen geformuleerd, om de strategische doelen te kunnen halen. Wat hebben we daarmee bereikt? Verkleinen van risico’s en gevolgen van incidenten De belangrijkste categorieën bedrijven zijn in 2011 gecontroleerd. De vermindering van de risico’s is echter niet te kwantificeren, omdat bijvoorbeeld onmogelijk berekend kan worden hoeveel ongevallen zijn voorkómen doordat het personeel hierop getraind is. Wel is inzichtelijk gemaakt dat ongeveer 80% van de bezochte bedrijven de eisen op veiligheidsgebied goed naleeft. Door de bedrijven te controleren op technische voorzieningen en organisatorische maatregelen, zijn de bedrijven zich meer bewust geworden van de risico’s van hun bedrijfsvoering voor de omgeving. Dit verbetert de veiligheid, maar om de bedrijven veiligheidsbewust te houden blijven controles nodig.
Voorkómen van nieuwe problemen In het kader van het derde spoor is het landelijk register risicosituaties gevaarlijke stoffen, het RRGS, actueel gehouden. In 2011 heeft in dit kader een verbeterslag plaatsgevonden, door het interne RRGS-database te vergelijken met de RIVM-database. Daarnaast is voor de toezichthouders en vergunningverleners een intern document opgesteld over de wijze waarop het interne RRGS-bestand actueel gehouden moet worden. - 43 -
Tabel 6.2 Aantal relevante en bezochte bedrijven, uitgesplitst naar gemeente Gemeente
Aantal bedrijven
Bezochte bedrijven
(prov. bevoegd gezag) ConsumentenAmmoniakLPG-tankstations Albrandswaard
15 (1)
regel- en
koel- of vries-
Vervoers-
(meer dan
Brandbare
PGS 15
installatie
bedrijf
10.000 kg)
vaste stoffen
2
1
1
1
3
Barendrecht
Gasdruk-
vuurwerk
stations
(1) 1
1
Bernisse
23
1
2
Brielle
12
1
2
Capelle aan den IJssel
16
5
1
Hellevoetsluis
16
1
1
13 (3)
2
24
3
Maassluis
6 (1)
1
Ridderkerk
20 (1)
2
Schiedam
24 (4)
1
Spijkenisse
27
4
1
Vlaardingen
39 (9)
2
5
Westvoorne
9
1
315 (110)
22
Krimpen aan den IJssel Lansingerland
Rotterdam
2
meetGassen
1 1
1
1 1
30
1
(2)
1 1
9
17
(1)
(2)
8 (1)
8
4
Toelichting: in deze tabel is het aantal relevante bedrijven uitgesplitst per gemeente en per categorie. De getallen tussen haakjes geven steeds het aantal bedrijven weer dat onder provinciaal bevoegd gezag valt. Tabel 6.3 Overzicht projecten milieudoel externe veiligheid 2011 Project
Omschrijving en resultaten 2011
Verder lezen
Benzinestations, inclusief LPG
Controles bij 88 tankstations (32 met LPG). Naleefgedrag is verslechterd ten opzichte van
Rapportage uitgevoerde controles
2010, vooral bij installaties voor vloeibare brandstoffen
Benzinestations (incl. LPG) 2011
Controles op koelinstallaties met ammoniak. Goede naleving, maar twee bedrijven houden
IHP Rotterdam 2011, Integrale rapportage
geen jaarlijkse noodplanoefeningen en zijn hier op aangeschreven
controles Koel- en vriesvemen
Meerdere controles per jaar bij 71 bedrijven. Lichte verbetering, maar niet in gedrag, zoals
IHP Rotterdam 2011, Integrale rapportage
het bijhouden van een journaal
opslag gevaarlijke stoffen
Oefenen noodplannen
10 oefeningen bijgewoond. Ten opzichte van 2010 is het veiligheidsniveau gestegen
IHP Rotterdam 2011, Integrale rapportage
Opslag munitie en explosieve stoffen
Controles bij drie bedrijven op technische en organisatorische aspecten. Geen
Eindverslag, De opslag van munitie en
overtredingen
explosieve stoffen
Veiligheidsniveau is verbeterd in vergelijking met 2010, door het beter inzicht op
IHP Rotterdam 2011, Integrale rapportage
onderhoud van de bluswatervoorzieningen. Dit niveau behoeft wel verbetering. Twee
controles spoorwegemplacementen.
Koel- en vriesvemen (ammoniak)
Opslag verpakte gevaarlijke stoffen (PGS 15)
Oefenen noodplannen
Spoorwegemplacementen
emplacementen zijn aangeschreven op geconstateerde overtredingen Gasdruk meet- en regelstations
Overleg gestart met Gasunie over het opnemen van gasdetectiesysteem
Brandbare stoffen
Geen afwijkingen geconstateerd
Gasdrukhouders
Veiligheidniveau is redelijk. Vier bedrijven zijn aangeschreven op geconstateerde
Rapportage Project
overtredingen
Veiligheidsbeheerssysteem bij bedrijven met gasopslag 2011
Propaantanks interne afstanden versus
Samen met de VVR de effecten onderzocht van brandbare stoffen naast propaantanks
brandbare stoffen
van drie en acht kuub. Hierdoor ontstaat een sterk verhoogd veiligheidsrisico in de omgeving van de propaantank. Brandbare stoffen moeten minimaal 3 meter van propaantanks af staan
- 44 -
Voorkómen van nieuwe problemen Vanuit de vergelijking van het RRGS met de database van het RIVM zijn inrichtingen komen te vervallen of aangevuld, waardoor de risicokaart voor het Rijnmond actueler en vollediger is geworden. De kwaliteit van de risicokaart is daarmee verbeterd. Daarmee wordt, in het kader van ruimtelijke ontwikkeling, voorkómen dat risicovolle bedrijven te dicht op kwetsbare bestemmingen zoals woningen worden gepland. Dat levert minder doorgaans dure saneringen op. Beknopte resultaten van de individuele projecten zijn te vinden in tabel 6.3.
Conclusie Hoewel nog niet alle bezochte bedrijven de eisen op veiligheidsgebied helemaal goed naleven, is het veiligheidsniveau over het algemeen voldoende. Daarmee worden de risico’s voor de omgeving op een eventuele ramp of zwaar ongeval bij een bedrijf beperkt. Controles blijven echter wel nodig, ook om het veiligheidsbewustzijn op peil te houden. In het actueel houden van het RRGS is in 2011 een flinke slag geslagen.
toezichthoudende diensten zoals de Arbeidsinspectie en de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond. Verder wordt externe veiligheid meegenomen in vele andere werkzaamheden binnen de DCMR. Zo worden kleinere bedrijven waar bijvoorbeeld kleine hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, ook regelmatig gecontroleerd. Ook wordt externe veiligheid meegewogen in adviezen op het gebied van ruimtelijke ordening en kunnen de specialisten van de DCMR risicoberekeningen maken en beoordelen.
Externe veiligheid buiten het milieudoel Externe veiligheid is een centraal onderdeel van het werk van de DCMR. Buiten het milieudoel stopt de DCMR dan ook veel energie dit onderwerp. De twee voornaamste sporen waarlangs dit gebeurt zijn hier weergegeven. Het eerste spoor, Programmafinanciering Externe Veiligheid Het eerste spoor, Programmafinanciering Externe Veiligheid 2011-2014, is een subsidieprogramma van de provincie Zuid-Holland, waar regionale samenwerkingsverbanden voor in aanmerking komen. Het provinciale toekomstbeeld voor externe veiligheid in 2040 is een veiliger fysieke leefomgeving in Zuid-Holland. In haar externe veiligheidsbeleid streeft de provincie Zuid-Holland ernaar om veiligheidsrisico’s zoveel mogelijk terug te dringen: zij wil het ontstaan van nieuwe knelpunten voor zover mogelijk voorkómen en bestaande knelpunten saneren. Het provinciale programma is leidend voor het regionale programma. De ruim 250 bedrijven in het Rijnmondgebied die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen zijn beoordeeld op de aanwezigheid van saneringssituaties. Er is sprake van een saneringssituatie als kwetsbare objecten, zoals woningen en grote kantoren, te dicht bij een dergelijk bedrijf liggen (zie ook de kaart in figuur 6.1). Het aanpakken van saneringssituaties gebeurt door het in kaart brengen van de risicosituaties, het aanscherpen van vergunningen en het vaststellen van veiligheidscontouren.
Voorbeeld uit Rotterdam: oefenen noodplan bij ECT Omdat het 100% voorkómen van incidenten onmogelijk is, moeten bedrijven noodplannen hebben. Bij risicovolle bedrijven staat in de vergunning dat dit plan regelmatig geoefend moet worden. De DCMR is vaak aanwezig bij deze oefeningen; zo ook in 2011 bij ECT. Het scenario voor de oefening was het volgende. Een chauffeur van een vrachtwagen met aanhangers wordt onwel. Bij een scherpe bocht vallen drie containers van de wagen, waarvan er één op een personenwagen terecht komt. Een surveillant van ECT is als eerste ter plaatse en ziet dat de bestuurder van de personenwagen bekneld is door de container en dat uit de container, waar geen etiketten voor gevaarlijke stoffen op te zien zijn, een rode vloeistof lekt. De surveillant meldt het ongeval aan de afdeling operations. Operations geeft het bericht door aan de meldkamer van de DCMR en aan de Bedrijfshulpverleners Gevaarlijke Stoffen (BGS-ers) van ECT. De poorten van het terrein gaan dicht voor verkeer en de buurbedrijven worden op de hoogte gesteld. De BGS-ers kunnen echter geen contact meer maken met de inspecteur van de containers. De inspecteur blijkt op onderzoek te zijn uitgegaan en is daardoor zelf slachtoffer geworden. In samenwerking met de brandweer, die 17 minuten na het begin van het incident ter plaatse is en de leiding overneemt, wordt de situatie onder controle gebracht. Daarna wordt de zorg voor de slachtoffers gestart. Buiten de surveillant die onvoldoende afstand van het incident heeft gehouden, is de oefening goed verlopen. Juist doordat fouten worden gemaakt tijdens oefeningen, wordt hiervan geleerd.
Het tweede spoor, BRZO Het tweede spoor, het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (BRZO), integreert wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding in één juridisch kader. Doelstelling is het voorkomen en beheersen van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Het BRZO stelt eisen aan de meest risicovolle bedrijven in Nederland en regelt de wijze waarop de overheid daarop moet toezien. De DCMR voert namens haar participanten, maar ook voor externe klanten, toezichtstaken uit die voortvloeien uit het BRZO. Bij de uitvoering van deze taken werkt de DCMR samen met diverse andere
- 45 -
- 46 -
7.
Milieudoel afvalwater
taken zich goed lenen voor de milieudoelenaanpak. Via het milieudoel afvalwater zorgt de DCMR voor een goede implementatie van deze wetten.
Het lozen van afvalwater op oppervlaktewater of in de bodem kan negatieve gevolgen voor het milieu hebben. Om die reden wordt nagenoeg al het (bedrijfs)afvalwater in Nederland via het riool afgevoerd en in zuiveringsinstallaties behandeld voordat het op het oppervlaktewater wordt geloosd. Bij extreme stortbuien wordt rioolwater ook ongezuiverd geloosd via overstorten, omdat de maximale capaciteit van het rioolstelsel dan is bereikt. Door de toename in het aantal extreme stortbuien, een gevolg van klimaatverandering, en de toename van verharde oppervlakken, neemt het aantal van dergelijke lozingen toe. Het afvoeren van regenwater in een apart stelsel, dat op veel plaatsen nog moet worden aangelegd, vermindert dit risico sterk.
Wat willen we bereiken? Het milieudoel afvalwater richt zich in hoofdzaak op de bescherming van riolering en (in het verlengde hiervan) de zuiveringsinstallaties. Daarnaast draagt het milieudoel afvalwater bij aan twee zaken: • een milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van afvalwater; • en duurzaam gebruik van water in het algemeen. Hoe hebben we dat aangepakt? De aanpak van het thema afvalwater kent - net als bij afval een voorkeursvolgorde in de aanpak: 1. het voorkómen of beperken van het ontstaan van afvalwater (preventie); 2. hergebruik van afvalwater; 3. in het riool brengen van afvalwater of na het zuiveren in het milieu brengen van afvalwater.
Afvalwater kan een samenstelling hebben die de werking van riolering en zuiveringsinstallaties in gevaar brengt. Om dit te ondervangen, worden eisen gesteld aan de kwaliteit van afvalwater. In recente jaren hebben een aantal verschuivingen plaatsgevonden in deze wetgeving. Zo is in 2008, met de Wet gemeentelijke watertaken de verantwoordelijkheid voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater bij de gemeenten neergelegd. Vanaf eind 2009 (vaststelling Waterwet) valt het lozen van afvalwater op de riolering door bedrijven onder de Wet milieubeheer. Hierdoor zijn gemeenten en provincie voor deze zogenaamde indirecte lozingen bevoegd gezag geworden (zie kader). In 2010 is het milieudoel afvalwater van start gegaan. Een belangrijke reden was dat deze nieuwe bedrijfsgerichte
Voor de laatste stap gelden wettelijke regels. Het milieudoel afvalwater richt zich vooral op lozingen op het riool. Bij de uitvoering richten we ons op die sectoren en branches die door hun bedrijfsprocessen vaak een zware wissel trekken op het goed functioneren van de riolen en zuiveringsinstallaties. - 47 -
In 2011 is ook een plan geschreven voor de verdere aanpak van het milieudoel afvalwater. Hierin zijn doelen geformuleerd en op basis daarvan vijf concrete projecten beschreven. In een van de projecten worden vergunningplichtige bedrijven gecontroleerd op het toepassen van de best beschikbare technieken. Bij meldingplichtige bedrijven zal op basis van dossieronderzoek en informatie van de waterkwaliteitsbeheerders worden onderzocht voor welke bedrijven maatwerkvoorschriften moeten worden opgesteld. De start van deze projecten in 2012 valt samen met het overgaan van de taken voor indirecte lozingen bij bedrijven onder gemeentelijk bevoegd gezag van de waterschappen naar de DCMR. De DCMR voert toezicht uit bij zowel vergunningplichtige als meldingplichtige bedrijven. Op basis van die ervaringen wordt bekeken welke branches/bedrijven extra aandacht behoeven.
Vetten, zuren en basische stoffen kunnen bij lozing leiden tot verstopping of aantasting van de riolen. Bestrijdingsmiddelen, oliën en afvalwater van ziekenhuizen kunnen de werking van zuiveringsinstallaties negatief beïnvloeden. Met het oog op deze stoffen zijn allereerst horeca, drukkerijen, jachthavens, ziekenhuizen en glastuinbouw als relevante groepen aangemerkt. Wat hebben we daarvoor in 2011 gedaan? Projectmatige aanpak van jachthavens en glastuinbouw Het milieudoel afvalwater heeft zich in 2010 en 2011 vooral gericht op het projectmatig aanpakken van jachthavens en glastuinbouw. Het project jachthavens is in 2010 uitgevoerd en in 2011 hebben nacontroles plaatsgevonden bij de 17 jachthavens die nog maatregelen moesten nemen (zie kader). Bij vrijwel al deze nacontroles (op drie na) bleek de situatie inmiddels in orde te zijn. Bij de controles in de glastuinbouw zijn de bedrijven geïnventariseerd op het gebied van afvalwater. Zie voor meer daarover hoofdstuk 10, project glastuinbouw.
Conclusie Met de planning die in 2011 is gemaakt, staat het milieudoel stevig opgelijnd om afvalwater in 2012 en verder aan te pakken en de uitvoering van de (nieuwe) gemeentelijke taken op dit vlak te waarborgen. passing op indirecte lozingen van afvalwater. De indirecte lozingen vallen vanaf dat moment onder de Wet milieubeheer. Hiermee is niet langer de waterbeheerder maar de gemeente of de provincie het bevoegd gezag voor de indirecte lozingen. De DCMR is uitvoerder van de Wet milieubeheer voor de gemeenten in de regio. De uitvoering vindt plaats als integraal onderdeel van de vergunningverlening, meldingen en toezicht en handhaving voor de betreffende inrichtingen. Ook bemonstering en analyse van afvalwater vallen onder de taken.
Afvalwater buiten het milieudoel Om de nieuwe taak met betrekking tot indirecte lozingen in 2012 (zie kader) goed vorm te geven, is in 2011 een plan gemaakt om de vergunningverlening en het toezicht aan te pakken. Verder is overlegd met de waterkwaliteitsbeheerders over de overdracht van deze taken en de bijbehorende dossiers. Deze trajecten zijn parallel uitgevoerd aan het schrijven van de planning voor het milieudoel afvalwater voor 2012. De DCMR neemt het onderwerp afvalwater ook mee bij branches die niet in beeld zijn binnen het milieudoel, zeker wanneer de Wet milieubeheer hier eisen aan stelt. Zoals de controle op de aanwezigheid van een olieafscheider en slibvangput; twee maatregelen die vanuit het Activiteitenbesluit verplicht worden gesteld bij garages. Of een voorschrift dat wordt opgenomen in de vergunning van een bedrijf dat containers reinigt. Zo’n voorschrift stel dan eisen ten aanzien van de zuiveringsinstallatie van het bedrijf. Vanaf 2012 worden deze branches meegenomen in een van de vijf milieudoelprojecten uit het Plan van Aanpak Afvalwater.
De DCMR heeft deze taken overgenomen van de waterschappen en RWS, en voert het toezicht uit: vanaf 1 juli 2010 voor de bedrijven onder provinciaal bevoegd gezag en vanaf 1 januari 2012 voor de bedrijven waarvoor de gemeenten bevoegd gezag zijn. De waterschappen hebben de uitvoering stapsgewijs overgedragen aan de DCMR. De gemeenten zijn tijdens dit traject ambtelijk een aantal keer bijgepraat c.q. enkele gemeenten hebben ook direct deel genomen aan deze gesprekken. Project jachthavens Jachthavens met meer dan vijftig ligplaatsen zijn verplicht een installatie te hebben waarmee tanks voor huishoudelijk afvalwater leeggepompt kunnen worden. Voor veel pleziervaartuigen zijn dergelijke tanks nodig, aangezien ze sinds 1 januari 2009 geen huishoudelijk afvalwater meer mogen lozen op oppervlaktewater. In 2009 en 2010 zijn samen met de waterkwaliteitsbeheerders de jachthavens geïnventariseerd die een dergelijke inzamelvoorziening moeten hebben. Doel van het project is dat alle jachthavens voldoen aan het Activiteitenbesluit op dit vlak. Naast afvalwater van vaartuigen zijn ook voorzieningen bij de afspuitplaats en de
Buiten de DCMR houden vele organisaties zich bezig met afvalwater en waterkwaliteit in het algemeen. Zo onderhouden en vernieuwen gemeenten de riolen en worden zuiveringsinstallaties beheerd door de waterschappen, die ook waterkwaliteitsbeheerder zijn voor binnenwateren. Voor de grote rivieren en de buitenwateren is Rijkswaterstaat de waterkwaliteitsbeheeder. Toezicht indirecte lozingen Per 22 december 2009 is de Waterwet van kracht geworden. De Waterwet is in tegenstelling tot zijn voorganger, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo), niet van toe- 48 -
inzamelvoorziening op orde. Wat betreft voorzieningen voor de afspuitplaats en vetafscheiders in de kantine zijn bij diverse havens overtredingen geconstateerd. Alle bedrijven die niet voldeden aan het Activiteitenbesluit zijn aangeschreven en hebben een termijn gekregen om de overtreding(en) ongedaan te maken. In 2011 zijn bij 17 bedrijven nacontroles uitgevoerd. Bij vrijwel al deze bedrijven (op drie na) bleken alle voorzieningen inmiddels op orde te zijn.
lozing van vethoudend afvalwater uit de kantine meegenomen. Bij 35 jachthavens zijn in 2010 milieucontroles uitgevoerd. Bij vier jachthavens bleek het aantal ligplaatsen alsnog kleiner dan vijftig te zijn en één jachthaven was niet meer in gebruik. Zes jachthavens hadden een overeenkomst met een nabijgelegen jachthaven voor de inzameling van afvalwater, waardoor ze de voorzieningen niet zelf hoefden te hebben. Van de overige 24 jachthavens hadden er 14 de
Figuur 7.1 Kaart met locaties bezochte jachthavens
Toelichting: op deze kaart staan de jachthavens weergegeven die gecontroleerd zijn. Jachthavens waarvan bekend was dat ze minder dan vijftig ligplaatsen hebben, zijn niet in het project meegenomen.
- 49 -
- 50 -
8.
Milieudoel vervoersmanagement
Onder vervoermanagement wordt het slim organiseren van het vervoer van goederen en personen van en naar een bedrijf verstaan. Voor de overheid is vervoermanagement met name vanwege betere bereikbaarheid en milieuwinst interessant. Voor bedrijven is het kostenaspect de belangrijkste motivatie om hiermee aan de slag te gaan. Zo ontstaat een optimale mix van people-, planet- en profitbelangen: verminderen van vervoersbewegingen leidt tot besparing op transportkosten, betere bereikbaarheid, reductie van verkeersemissies en milieu- en gezondheidswinst. In 2007 heeft het kabinet voor wat betreft woon-werkverkeer gekozen voor een niet verplichtende, maar ook niet vrijblijvende aanpak met hulp van de Taskforce Mobiliteitsmanagement. In de regio Rijnmond is dit doorvertaald in het programma Slim Bereikbaar.
Wat willen we bereiken? Het milieudoel vervoermanagement richt zich op reductie van bedrijfsgerelateerde verkeersemissies, met name de uitstoot van fijn stof, CO2 en NOx, en reductie van de geluidsbelasting in de regio. Zie voor meer uitleg over luchtvervuilende stoffen hoofdstuk 4, lucht. Concreet zijn de volgende doelen geformuleerd: 1. het milieudoel vervoermanagement zorgt bij de benaderde bedrijven voor een reductie van de NOx-emissie van 5% in de periode 2009-2018; 2. het milieudoel vervoermanagement zorgt bij de benaderde bedrijven voor een reductie van de fijn stof-emissie van 10% in de periode 2009-2018; 3. het milieudoel vervoermanagement zorgt bij de benaderde bedrijven voor een reductie van de CO2-emissie van 10% in de periode 2009-2018; 4. het milieudoel vervoermanagement zorgt voor een reductie van geluid in de regio (elektrische motoren en stille banden).
Daarnaast verplicht de Wet milieubeheer bedrijven om nadelige milieugevolgen van vervoer zoveel mogelijk te beperken. Als dit relevant is worden vervoersvoorschriften om die reden in de vergunning opgenomen. Voor bedrijven die geen vergunning nodig hebben, is in het Activiteitenbesluit zorgplicht op het gebied van vervoer opgenomen. Wanneer die eisen niet toereikend zijn, kunnen maatwerkvoorschriften worden opgelegd. De insteek voor het milieudoel is met de wettelijke eisen als vangnet gericht op een combinatie van maatregelen. Namelijk de combinatie van het verbeteren van de bereikbaarheid, het verlagen van transportkosten, en het realiseren van milieuen gezondheidswinst. Die samenstelling maakt vervoermanagement een geschikt onderwerp voor een stimulerende en informerende aanpak.
Daarmee draagt het milieudoel vervoermanagement bij aan de doelstellingen van het Rotterdam Climate Initiative, de provincie Zuid-Holland en de Klimaatagenda van de stadsregio Rotterdam op het gebied van beperking van de CO2emissies. Bovendien draagt de aanpak bij bedrijven bij aan de diverse luchtkwaliteitsdoelstellingen die regionaal en landelijk zijn gesteld. Hoe hebben we dat aangepakt? Vooral aandacht voor het stimulerende spoor Het milieudoel vervoermanagement stimuleert bedrijven werk te maken van vervoermanagement. Vooral door hen te over- 51 -
tuigen van het belang. Daarvoor worden bedrijven gefaciliteerd bij het zoeken naar maatregelen om hun vervoer beter en slimmer in te richten. Het wettelijke spoor wordt in eerste instantie niet gevolgd in het milieudoel. Daar staat tegenover dat het wel dient als achtervang bij bedrijven die ongevoelig zijn voor het stimulerende spoor.
Gemeentebreed vervoermanagement bij bedrijven In 2011 is een pilot gemeentebreed vervoermanagement gestart in de gemeente Schiedam. Via drie deelprojecten wordt getracht om tot (efficiency)verbetering van vervoer in de stad te komen. De rol van het milieudoel vervoermanagement hierin is het bij elkaar brengen en op één lijn krijgen van de partijen die zich hier mee bezig houden en het berekenen van de (potentiële) effecten. De drie projecten worden in 2012 voortgezet en staan hieronder beschreven: 1. duurzame stedelijke distributie: verbetering van de bevoorrading van winkeliers in de binnenstad; 2. bedrijven met grote goederenvervoerstromen: stimuleren vervoermanagement, al dan niet via de Lean and Green Award; 3. programma Slim bereikbaar binnen de knoop Schiedam: verbetering woon-werkverkeer.
Reduceren van het aantal gereden kilometers De insteek is bedrijven te stimuleren minder kilometers te rijden. Daarmee wordt aan de vier geformuleerde doelen bijgedragen én de bedrijven besparen door deze aanpak kosten. Daarnaast wordt gekeken naar maatregelen die op één of enkele van de doelen werken. Zoals reductie van geluid door de toepassing van elektrische motoren en stille banden. Of het verminderen van fijn stof door het toepassen van roetfilters.
Vervoermanagementproject Nieuw Mathenesse in Schiedam In opdracht van de gemeente Schiedam is in 2011 een onderzoek afgerond bij vervoerrelevante bedrijven op bedrijventerrein Nieuw Mathenesse. Het doel was om tot besparing van transportkilometers en -kosten te komen. Het onderzoek vond plaats als onderdeel van de beoogde duurzame herstructurering van Nieuw Mathenesse.
Tweehonderd bedrijven in de regio Rijnmond De doelgroep bestaat uit zo’n tweehonderd bedrijven in de regio Rijnmond. Wie wel of niet tot deze doelgroep behoort hangt af van de volgende factoren: • het bedrijf maakt vijfhonderdduizend km of meer voor goederentransport; • het bedrijf heeft minimaal vijftig werknemers in dienst, of minimaal vijfhonderd bezoekers; • indien deze getallen niet beschikbaar waren is expert judgement gebruikt voor de beoordeling.
Interne kennisoverdracht De ervaring leert dat het lastig is om vervoer in het reguliere werk van de DCMR in te passen zonder over specifieke kennis te beschikken. Om deze kennis bij de medewerkers van de DCMR te vergroten, is een voorlichtingstraject ingezet. In 2011 zijn twee proefsessies gehouden, waaruit bleek dat het nodig is de informatie toe te spitsen op vier verschillende doelgroepen binnen de DCMR. De benodigde aanpassingen zijn eind 2011 gedaan en in 2012 worden dienstbreed voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd.
De doelgroep bestaat voornamelijk uit transportbedrijven, reststoffen verwerkers, agro- bedrijven en de petrochemische industrie. Hoewel ook kleinere bedrijven kunnen profiteren van vervoermanagement, is gekozen om binnen het milieudoel eerst de aandacht bij deze grote bedrijven te leggen, omdat daar per bedrijf grote winst te halen is. Wat hebben we daarvoor in 2011 gedaan? In 2011 zijn projecten uitgevoerd om specifieke vervoerkansen voor bedrijven, gemeenten, stadsregio en provincie in kaart te brengen en om het effect van eerdere projecten te meten. Ook is gestart met het ontwikkelen van instrumenten voor toezichthouders.
Lean and Green Awards voor bedrijven in de haven Diverse bedrijven in de Rotterdamse haven zijn bezig met het behalen van een Lean & Green Award, waarmee ze laten zien zich in te spannen om de CO2-uitstoot van hun logistieke proces te verminderen. Deze award wordt toegekend wanneer bedrijven zich op basis van een schriftelijk plan committeren aan vervoermaatregelen die voldoende zijn om minimaal 20% CO2 te reduceren in vijf jaar. In opdracht van het Havenbedrijf Rotterdam heeft de DCMR deze bedrijven benaderd met de vraag om naast CO2reductie ook de reductie van NOx en fijn stof in kaart te brengen die met de geplande maatregelen te halen is. De meeste bedrijven staan hier positief tegenover, mits de benodigde inspanningen beperkt blijven. In 2012 worden de berekeningen uitgevoerd en verzorgt de DCMR hierover een totaalrapportage.
Monitoren van bedrijfsvervoerplannen In 2010 en 2011 zijn bij dertig bedrijven in de regio controlebezoeken uitgevoerd om na te gaan welke maatregelen uit de vervoerplannen die in 2007/2008 met ondersteuning van de DCMR zijn opgesteld. Door ondertekening van deze vervoerplannen hebben deze bedrijven zich verplicht om de in het vervoerplan opgenomen maatregelen (die doorgaans ook tot transportkostenbesparing leiden) in vier jaar tijd daadwerkelijk uit te voeren. De controlebezoeken zijn uitgevoerd ongeveer halverwege het uitvoeringstraject. Bij de bezoeken aan de bedrijven is ook in beeld gebracht wat de effecten zijn van de uitgevoerde maatregelen. Wat is de gerealiseerde kilometerbesparing, de reductie van CO2, NOx en fijn stof? Met name die resultaten analyseerde de DCMR. Ten slotte is tijdens deze bezoeken het gebruik van ‘de nieuwe band’, die veilig, stil en zuinig is, gestimuleerd.
Verkenning van kansrijke vervoermanagementprojecten in regiogemeenten In 2011 zijn zes gemeenten en de provincie Zuid Holland bezocht om de kansen op het gebied van vervoermanagement in kaart te brengen. Deze kansen zijn verdeeld over vier sporen: - 52 -
• • • •
de individuele benadering; de branchegerichte benadering; de ketengerichte benadering en; de gebiedsgerichte benadering van vervoerrelevante bedrijven.
Aangezien twee jaar zijn verstreken van de vier jaar die de bedrijven hebben om de maatregelen te nemen, liggen ze redelijk op schema. Schoner maken van het wagenpark is enigszins achtergebleven omdat veel bedrijven door de economische crisis het vervangen van voertuigen hebben uitgesteld. Verwacht mag worden dat dit in de komende twee jaar in ieder geval gedeeltelijk wordt ingelopen. Tot nog toe is met deze maatregelen een emissiereductie van ongeveer 5 kiloton CO2 op jaarbasis bereikt (zie ook figuur 8.1), met als voornaamste reden dat bijna 5 miljoen kilometer per jaar minder wordt gereden. Op de andere milieuaspecten zijn vergelijkbare resultaten behaald: de bereikbaarheid via de weg is verbeterd en de bedrijven hebben financiële besparingen gerealiseerd. Hiermee hebben deze bedrijven bijgedragen aan het realiseren van regionale en lokale ambities op deze vlakken.
Daarnaast informeert de DCMR gemeenten hoe zij gebiedsgericht vervoermanagement onderdeel kunnen maken van ruimtelijke en economische planontwikkeling. In 2011 is vooral geïnvesteerd in het verkennen van kansrijke projecten. Het project is nog niet afgerond en in 2012 worden ook de overige gemeenten in de regio waar vervoermanagement kansrijk is bezocht. Wat hebben we daarmee bereikt? In 2011 is vooral organisatorisch en procesmatig een slag geslagen, in de vorm van het opzetten en starten van projecten, het geven van voorlichting en het ontwikkelen van tools. Veel resultaten kunnen daardoor nog niet worden gekwantificeerd in aantallen en effecten, maar de uitgangspositie voor nadere concretisering in 2012 is wel sterk gemaakt. De resultaten die al wel bekend zijn, wijzen er op dat de aanpak effect sorteert.
CO2-emissiereductie goederenvervoer In figuur 8.2 staat de CO2-emissiereductie weergegeven voor de maatregelen die de bedrijven hebben getroffen op het gebied van goederenvervoer. De maatregelen beladingsgraad, zuinig rijgedrag en ritplanning zijn vergaand gerealiseerd en blijken, naast modal shift binnenvaart, te leiden tot de hoogste CO2-reductie. Zuinig rijgedrag levert het hoogste resultaat op: een deel van de bedrijven heeft de chauffeurs op cursus gestuurd om het ‘Nieuwe Rijden’ onder de knie te krijgen. Deze maatregel vereist een relatief lage investering en geeft veel rendement. Van de maatregel ‘modal shift spoor’ werd veel verwacht maar het blijkt een heel onzekere maatregel. Dit wordt veroorzaakt door allerlei omstandigheden waar bedrijven weinig tot geen invloed op hebben. Denk daarbij aan zaken als schommelende olieprijzen, stakingen, verdwijnen of verminderen van lijnen door spooraanbieders en door het minder geschikt zijn voor producten die snel kunnen bederven.
Monitoren bedrijfsvervoerplannen Van het in beeld gebrachte besparingspotentieel voor goederenvervoer en personenvervoer is 40 à 50% gerealiseerd. Figuur 8.1 Potentiële en gerealiseerde emissiesreducties bij dertig vervoerrelevante bedrijven in de regio Rijnmond
Milieudoel Vervoermanagement emissiereductie CO2
16 14 12
Kiloton
10 Potentieel Gerealiseerd
8
Figuur 8.2 Emissiereductie CO2 in verband met goederenvervoer
Milieudoel Vervoersmanagement
6 4
2500
2
2000
0 Personenvervoer
Schoner Wagenpark
1500 VM 003
Ton
Goederenvervoer
emissiereductie CO2
1000
Toelichting: in deze figuur staat de stand van zaken weergegeven bij de dertig bedrijven die vervoerplannen hebben opgesteld. Voor goederenvervoer en personenvervoer ligt de gerealiseerde reductie rond de helft van het potentieel. Bij schoner wagenpark is de gerealiseerde reductie een stuk lager. Door de crisis hebben bedrijven de aanschaf van nieuwe voertuigen uitgesteld. De verwachting is dat dit in de komende twee jaar in ieder geval gedeeltelijk wordt ingelopen.
Potentieel 2010 Gerealiseerd 2010
500
0
r r k k n g g rt en ad tuu ie in te oo brui ra aa ig ra st c nn ged r sp Ke env tu gi sg tru ve itpla ift er lo f s n rij h o e s v to ie in g t d i n R l s b r a d la in bu tere nte ift od an Zu Be istri I sh ro M br G D al n re od o t M i on M g in
VM 009
Toelichting: in deze figuur is voor elke maatregel weergegeven hoeveel van het berekende besparingspotentieel eind 2010 / begin 2011 was gerealiseerd bij de dertig bedrijven die vervoersplannen opstelden. Doordat veel maatregelen al zijn gerealiseerd is de potentie al gehaald of zelfs overschreden.Voor enkele maatregelen blijft de realisatie nog achter.
- 53 -
vervoer kunnen de deelnemende bedrijven totaal € 643.800 besparing op transportkosten opleveren. Zie ook tabel 8.2. Dit vervoersproject wordt in 2012 geëvalueerd.
Verder zijn verschillende aanbevelingen gedaan, waaronder vooral het onder de aandacht brengen van de meest succesvolle maatregelen bij andere bedrijven in de regio. Doorgerekend naar de 195 belangrijkste vervoerrelevante bedrijven in de regio is het besparingspotentieel op alle vlakken groot. Zie hiervoor tabel 8.1. In 2012 vindt opnieuw een monitoringsonderzoek plaats in dit kader.
Verenning van kansrijke vervoermanagementprojecten in regiogemeenten Het onderwerp blijkt de bezochte gemeenten aan te spreken en er liggen volop kansen om in 2012 vervoermanagementprojecten op te zetten (o.a. in Vlaardingen, Barendrecht, Krimpen aan den IJssel en Ridderkerk).
Gemeentebreed vervoermanagement bij bedrijven Ondanks dat gemeentebreed vervoermanagement efficiencyslagen mogelijk maakt, blijkt het smeden van coalities en het uitwerken van overeenkomsten tijdrovend te zijn. Daardoor verloopt het project minder snel dan aanvankelijk gehoopt. Wat in 2011 in ieder geval is bereikt is dat het convenant duurzame stedelijke distributie is ondertekend en dat de uitvoering hiervan is gestart.
Conclusie Op basis van de projecten waar kwantitatieve gegevens over bekend zijn, wordt duidelijk dat het milieudoel vervoermanagement in 2011 heeft bijgedragen aan het terugdringen van bedrijfsgerelateerde verkeersemissies. De verwachting is dat de overige projecten direct en indirect ook bij (gaan) dragen aan het verwezenlijken van de doelstellingen. Gezien de tot nu toe behaalde resultaten is het zinvol om de aanpak van vervoermanagement door te zetten bij de overige vervoerrelevante bedrijven. Dat geldt ook voor projecten in het kader van ruimtelijke en economische ontwikkeling uit te voeren binnen alle gemeenten in de regio.
Vervoermanagementproject Nieuw Mathenesse in Schiedam Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat er sprake is van een aanzienlijk besparingspotentieel. De deelnemende bedrijven leggen jaarlijks 18,4 miljoen vervoerskilometers af. Hierop kan maximaal 1,8 miljoen kilometers worden bespaard, ofwel bijna 10%. Maatregelen gericht op goederen-
Tabel 8.1 Besparingspotentieel alle vervoerrelevante bedrijven in de regio Rijnmond Km-besparing
Rotterdam 110 bedrijven Regiogemeenten 85 bedrijven Totaal
Besparing transport-
CO2-reductie
NOx-reductie
Fijn stof
kosten (€)
(ton/jaar)
(ton/jaar)
(ton/jaar)
60 miljoen
24 miljoen
56.000
215
10,5
32 miljoen
12,5 miljoen
29.500
115
5,2
92 miljoen
36,5 miljoen
85.500
330
15,7
Toelichting: in deze tabel zijn de besparings- en reductiepotentiëlen weergegeven zoals die zijn geschat voor de 195 grote vervoer-relevante bedrijven in de regio Rijnmond. Tabel 8.2 Besparingspotentieel vervoermanagementproject Nieuw Mathenesse CO2 (in kilo) Huidige
Reductie
situatie Goederenvervoer
11.040.754
717.649
NOX (in kilo) Reductie
Huidige
(%)
situatie
6,5%
124.901
Reductie
Fijn stof (in kilo) Reductie
Huidige
(%)
situatie
5,7%
2.985
7.157
Reductie
101
Transportkilometers Reductie
Huidige
(%)
situatie
Besparing
Besparing
3,4%
13.378.693
1.023.470
7,7% 15,6
(%)
Personenvervoer
936.167
146.042
15,6%
2.032
317
15,6%
309
48
15,6%
5.061.917
780.659
Schoon wagenpark
557.700
455.600
81,7%
2.019
1.850
91,6%
272
270
99,5%
nvt
nvt
nvy
12.534.621
1.319.291
10,5%
127.310
9.324
7,3%
3.565
419
11,7%
18.440.610
1.813.129
9,8%
Totalen
Toelichting: in deze tabel zijn de besparingen en reducties te zien die te realiseren zijn als alle bedrijven op Nieuw Mathenesse de maatregelen op vervoersgebied nemen.
- 54 -
In deze verkenning wordt ook gekeken naar kansen om energie te besparen en duurzame energie op te wekken. Als het dakoppervlak van de bedrijven in het gebied, een miljoen vierkante meter, economisch te benutten is, kan dit gebruikt worden voor de eigen energievoorziening, inclusief het opladen van elektrische voertuigen.
Vervoermanagement buiten het milieudoel Binnen de DCMR wordt het grootste deel van de werkzaamheden op het gebied van vervoer en vervoermanagement uitgevoerd onder de vlag van het milieudoel. Alleen de vergunningverlening bij vervoerrelevante bedrijven valt hier buiten, maar hierover wordt wel afgestemd met de themaspecialisten. Buiten DCMR zijn vele partijen actief op vervoersgebied, met name Rijkswaterstaat, de provincie Zuid-Holland, de Verkeersonderneming, de Stadsregio Rotterdam, Slim Bereikbaar, de Dienst Stadsontwikkeling Rotterdam, het Havenbedrijf Rotterdam, Programmabureau Duurzaam, Connekt, EVO, TLN en de Stichting e-laad. Bij nagenoeg al deze vervoerspartijen staat het verbeteren van de bereikbaarheid centraal. Incidenteel wordt ook naar de effecten op CO2-uitstoot gekeken. De effecten van maatregelen voor NOx, fijn stof en geluid, van belang voor gezondheid en kwaliteit van de leefomgeving, worden door deze partijen niet of nauwelijks in beeld gebracht. De meerwaarde van de DCMR in dit krachtenveld is de specifieke focus op milieueffecten van verkeer.
Meerjarenprogramma Vervoermanagement is in 2010 gestart als project onder het milieudoel lucht. Uit dat project bleek dat met vervoermanagement aanzienlijke winst te boeken was op meerdere milieuthema’s. Deze resultaten waren aanleiding om in 2011 vervoermanagement als zelfstandig milieudoel in te richten. Bij de aanpak is vooral een stimulerend spoor gevolgd: bedrijven worden gestimuleerd om met behulp van een vervoerplan de maatregelen en besparingspotentiëlen in beeld te brengen. De uitvoering van de vervoerplannen worden gemonitord, waarbij wordt vastgesteld welke maatregelen uit de vervoerplannen al zijn uitgevoerd, wat de effecten daarvan waren en wanneer de overige maatregelen worden uitgevoerd. Daar waar mogelijk en gewenst wordt gezocht naar mogelijkheden om samen te werken met V&V-partijen (Verkeersonderneming, Slim bereikbaar, Stadsregio Rotterdam/ Metropoolregio, Havenbedrijf, etc.), waardoor een veel bredere dynamiek en breder bestuurlijk, maatschappelijk en financieel draagvlak ontstaat voor (nieuwe)initiatieven.
Milieudoel vervoermanagement en budgetten In tegenstelling tot andere milieudoelen, werkt het milieudoel vervoermanagement veel met externe budgetten en financiering. De algemene coördinatie en het verspreiden van kennis wordt vanuit het milieudoel opgepakt. Specifieke projecten worden los door participanten gefinancierd, of uit verworven subsidies. Op die manier is het mogelijk de vervoermanagementprojecten zo uit te voeren dat ze optimaal aansluiten bij de wensen van elke participant. Daardoor is echter de nadruk komen te liggen bij gemeenten waar dergelijke projecten zijn uitgevoerd. De ambitie van de DCMR is om voor al haar participanten dergelijke vervoerprojecten uit te voeren, zodat alle vervoerrelevante bedrijven in de regio bereikt kunnen worden in stimulerende trajecten.
In het komende jaren (vanaf 2012) richt het milieudoel vervoermanagement zich ook op verbetering van de implementatie van vervoermanagement via het wettelijke spoor, in het kader van Wm/Wabo/Activiteitenbesluit. Beleidsnotitie Ministerie van Infrastructuur en Milieu Zoals in de inleiding van dit hoofdstuk beschreven, zijn bedrijven verplicht om de nadelige milieugevolgen van vervoersbewegingen te beperken. In april 2011 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu de “Beleidsnotitie Vervoermanagement/Mobiliteitsmanagement van en naar een inrichting” gepubliceerd. Deze beleidsnotitie geeft enig houvast voor vergunningverleners en handhavers om in de praktijk met de vervoerseisen in de Wet milieubeheer te werken en wordt in het milieudoel vervoermanagement meegenomen. In de beleidsnotitie wordt aangegeven dat er behoefte is aan een algemeen erkende lijst van verplichte maatregelen. Een dergelijke lijst zou een concreet toetsingskader geven voor toezichthouders en vergunningverleners en daarmee duidelijkheid scheppen voor alle betrokken partijen. Aan de hand van de projecten die onder het milieudoel vervoermanagement worden uitgevoerd, brengt de DCMR nu langzaam maar zeker een dergelijke lijst in beeld die specifiek toegespitst is op de regio Rijnmond.
Vervoermanagementproject Vlaardingen In de gemeente Vlaardingen is een project in voorbereiding om vijf vervoerrelevante bedrijven te ondersteunen bij het verlagen van de kilometers voor vervoer over de weg van goederen, personeel en bezoekers. Bij bedrijven met een eigen wagenpark worden ook de mogelijkheden meegenomen om dit wagenpark te vergroenen. Door middel van scans wordt bij deze bedrijven vastgesteld waar besparing mogelijk is. Elk bedrijf stelt een vervoerplan op met verbetermaatregelen waarin per maatregel de effecten worden berekend voor kilometerbesparing, kostenbesparing en reductie van CO2, NOx en fijn stof. Vervoermanagementproject Barendrecht In de gemeente Barendrecht is een project voor agrobedrijven in voorbereiding, waarbij de branche- en ketengerichte efficiencyslagen in kaart worden gebracht die de bedrijfslogistiek kunnen verbeteren.
- 55 -
Tabel 8.3 Overzicht projecten milieudoel vervoer 2011 Project
Omschrijving
Verder lezen
Kansen voor gebieds-
Vervoermanagement inventariseren en onder de aandacht
“Intentieverklaring Duurzame Stedelijke Distributie
gericht vervoermanagement inventariseren
brengen bij gemeenten en provincie
Binnenstad Schiedam”
Evaluatie vervoersproject Nieuw-Mathenesse
Evaluatie van dat project en delen van de lessen met de
“Vervoermanagement loont bij bedrijven in Nieuw
gemeente Schiedam en de bedrijven daar
Mathenesse”
25 vervoerrelevante bedrijven bezoeken (in 2011)
Bedrijven worden benaderd en gestimuleerd om met vervoer
Bijdrage aan ruimtelijke processen
Definiëren van projecten waar vervoer een belangrijke rol
Pilot integraal vervoermanagement
Integraal vervoer-management implementeren bij één
aan de slag te gaan.
kan spelen en dit oppakken
gemeente. Opleiden thema-specialisten en voor-lichtingsbijeenkomsten
Meer kennis voor toezichthouders op vervoersgebied.
toezichthouders Vervoer in bedrijfs-bezoeken
Uitvoeren van themacontroles op vervoergebied.
Monitoringtool voor in beeld brengen milieu-effecten
“Monitoringrapportage 2010 Vervoermanagement bij 30
maatregelen
bedrijven in de regio Rijnmond”
Integrale stimulering nieuwe band
- 56 -
9.
Milieudoel afval
De tweede keus is hergebruik van materialen en stoffen. Waar dat niet mogelijk is, streven we naar een milieuhygiënisch verantwoorde verwerking. Dit sluit aan bij de doelstellingen uit het Landelijk Afvalbeheerplan 2002-2012. Concrete doelen zijn gesteld voor de branches die in het milieudoel worden benaderd. De hoeveelheid afvalstoffen die niet wordt hergebruikt moet via de eerste twee invalshoeken tussen 2008 en 2012 met 10% dalen. Eind 2012 moet bij diezelfde branches de hoeveelheid onjuist afgevoerde afvalstoffen teruggebracht zijn tot nul.
Afval werd traditioneel gezien als kostenpost en als een gevaar voor milieu en leefomgeving. De laatste jaren is dit beeld veranderd, vooral onder invloed van het schaarser en daardoor duurder worden van grondstoffen. Doordat afval niet verwijderd, maar gerecycled wordt, ontstaat een positieve waarde waar eerst een kostenpost bestond. In de afvalwereld verschuift de focus dan ook naar preventie en hergebruik: afvalbedrijven profileren zich steeds meer als grondstoffenleverancier. Bedrijven, instellingen en overheden worden zich steeds bewuster van de waarde van goed afvalstoffenbeheer. Ze plukken hier ook de financiële vruchten van.
Hoe hebben we dat aangepakt? Bij de keuze van de activiteiten en branches waar het milieudoel afval zich op richt, keek de DCMR naar de schadelijkheid en risico’s van het afval (bijvoorbeeld ziekenhuisafval) en de hoeveelheid afval (glastuinbouw en bedrijven met een milieujaarverslag). De groep bedrijven en instellingen die als relevant wordt gezien, is niet statisch maar kan veranderen op basis van projectresultaten en nieuwe informatie. Naast de route van een bedrijfsgerichte aanpak verkennen we ook de meerwaarde van gebiedgerichte projecten, vooral voor bedrijventerreinen. En tot slot maken we gebruik van informatieanalyse om na te gaan waar onze inzet het meest rendement op kan leveren.
De DCMR kan deze positieve ontwikkeling in de afvalwereld versterken door bedrijven te wijzen op de mogelijkheden, maar ook op de verplichtingen. Dit wordt met behulp van het milieudoel afval vorm gegeven. De DCMR maakt duidelijk dat onverantwoorde omgang met afval niet wordt geaccepteerd en pakt excessen aan via de Wet milieubeheer. Op plaatsen waar men juist bereid is om een stap extra te zetten op afvalgebied, reiken we via het milieudoel afval zoveel mogelijk de helpende hand. Wat willen we bereiken? Met het milieudoel afval streven we naar een verantwoord afvalbeleid bij bedrijven langs drie invalshoeken. Preventie en dus verminderen van de hoeveelheid afval die ontstaat heeft daarbij de voorkeur.
Wat hebben we daarvoor in 2011 gedaan? Hieronder staat voor de gedefinieerde sporen weergegeven wat we in 2011 hebben gedaan om de doelen te bereiken.
- 57 -
Preventie In het preventieve spoor hebben we in 2011 aandacht besteed aan de zorg. Een in 2010 gestart project met ziekenhuizen is in 2011 afgerond. Doel was om de hoeveelheid vrijkomend afval te verminderen. Vanwege de goede ervaringen is een vervolgonderzoek gestart bij 12 zorginstellingen, waar de verschillende afvalstromen geïnventariseerd en beoordeeld zijn. Daarnaast is ook aandacht besteed aan de inkoop van goederen, omdat afvalpreventie daar begint. De doelstelling van beide projecten is om de hoeveelheid restafval bij beide branches in 2015 met 10% te verminderen. De gemeenten waar de bezochte zorginstellingen liggen zijn te vinden in tabel 9.1. In 2011 is ook een eerste verkenning uitgevoerd om afvalscans uit te voeren bij individuele bedrijven en op bedrijventerreinen, zodat in 2012 een project hiervoor opgestart kan worden.
Parkmanagement Groot Vettenoord Vlaardingen De DCMR initieert en faciliteert het opzetten van een parkmanagement-organisatie die onder meer gezamenlijke afvalinzameling kan regelen. Ervaringen in andere regio’s leren dat bij de aanpak van een bedrijfsterrein gemiddeld 20% van het afval voorkomen kan worden. Bovendien kan door collectieve aanbesteding van bedrijfsafval een prijsvoordeel behaald worden van gemiddeld 25%. In deze pilot wordt nagegaan of dergelijke percentages ook in de regio Rijnmond te halen zijn. In 2012 wordt dit project voortgezet, waarna de DCMR de opgedane kennis en ervaring in wil zetten bij meer bedrijventerreinen. Verantwoorde verwerking In het 3e spoor (‘verantwoorde verwerking’) is gekeken naar het asfaltgranulaat dat vrijkomt bij het verwijderen van de asfaltlaag van wegen. Dit granulaat mag in nieuw asfalt worden verwerkt, tenzij het teer bevat, Dit zogenoemde teerhoudend asfaltgranulaat (TAG) kan door het hoge gehalte aan PAK (polycyclische aromatische koolwaterstoffen) een gevaar opleveren voor gezondheid en milieu. Uit de branche zijn aanwijzingen gekomen dat TAG mogelijk toch in nieuw asfalt wordt verwerkt. Om dit na te gaan, is voor de regio Rijnmond een analyse uitgevoerd bij drie schakels in de keten: de locatie waar het granulaat vrijkomt, de ontdoener en de verwerker. Na deze analyse zijn inspectiebezoeken uitgevoerd bij bedrijven in de drie genoemde schakels.
Tabel 9.1 Bezochte zorginstellingen Gemeente
Bezochte zorginstellingen
Capelle aan den IJssel
1
Hellevoetsluis
1
Krimpen aan den IJssel
1
Lansingerland
2
Rotterdam
6
Vlaardingen
1
Toelichting: in deze tabel staan de gemeenten weergegeven waar bezoeken hebben plaatsgevonden in de pilot afval bij zorginstellingen.
Informatie en analyse Om te achterhalen in welke gebieden en bij welke branches winst te behalen is op afvalgebied, is het nodig om analyses uit te voeren. Deze analyses hebben betrekking op al de hierboven genoemde sporen en zijn nodig om het milieudoel afval zo effectief mogelijk te maken. Op het niveau van viercijferige postcodegebieden is voor een deel van de gemeenten in de regio in kaart gebracht waar welk afval vrijkomt. In 2012 wordt voor de overige gemeenten een dergelijke geografische afvalscan uitgevoerd. Hiermee kan bepaald worden bij welke afvalstoffen en bij welke actoren prioriteit moet worden gelegd om de (beleids)doelen op afvalgebied te realiseren.
Hergebruik In het hergebruiksspoor is gekeken naar de inzameling en verwerking van elektronica-afval (E-waste). Het project is in 2011 gestart en loopt door in 2012. Dit project komt voort uit de landelijke prioriteiten die in het Landelijk Overleg Milieu (LOM) zijn vastgesteld met de relevante partners, waaronder IPO en VNG. Door eerst een gedegen analyse uit te voeren en op basis daarvan een interventiestrategie op te stellen, kunnen we samen met onze handhavingspartners meer grip krijgen op de verwijderingsketen van E-waste. Dit moet uiteindelijk leiden tot een betere naleving en daarmee het opdrogen van E-waste stromen richting illegale inzamelaars, handelaars en uiteindelijk 3e wereld landen. In tabel 9.2 staat waar de bedrijven liggen die in dit kader zijn bezocht.
Verder is onderzocht welke gegevens uit de verslagen te halen zijn die voor het E-PRTR (European Pollutant Release Transfer Register) worden geschreven. Het E-PRTR is het Europese register waarin bepaalde bedrijven verplicht rapporteren over hun emissies en afvalstromen. Deze informatie is beschikbaar voor het publiek. Door de gegevens uit de E-PRTR-verslagen naast andere gegevens over afval te leggen, specifiek die uit het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA), is nagegaan of de E-PRTR-verslagen voor toezicht bruikbare informatie bevatten.
Tabel 9.2 Bezochte bedrijven in het kader van E-waste Gemeente
Bezochte bedrijven i.v.m. E-waste
Capelle aan den IJssel
1
Hellevoetsluis
4
Krimpen aan den IJssel
2
Lansingerland
3
Ridderkerk
1
Rotterdam
10
Schiedam
2
Vlaardingen
1
Westvoorne
2
Toelichting: de in het kader van E-waste bezochte bedrijven liggen verspreid over de regio. De soorten bedrijven beslaan de hele keten, van elektronicawinkels tot afvalverwerkers.
- 58 -
Wat hebben we daarmee bereikt? Preventie In ziekenhuizen zijn de afvaladministraties grotendeels op orde. Verbeteringen zijn mogelijk bij het gescheiden inzamelen en afvoeren van houtafval, metalen en vooral plastic afval. Zorginstellingen scheiden over het algemeen afval goed. De instellingen geven de diverse stromen vervolgens mee aan erkende inzamelaars. Enkele instellingen houden bij de inkoop al rekening met de hoeveelheid verpakkingsmateriaal, bijvoorbeeld door medicijnen in herbruikbare bakken aan te laten leveren. Twee afvalstromen waar duidelijk verbetering te behalen valt, zijn plasticafval en voedselafval (swill). Op basis hiervan is besloten om in 2012 een grotere groep zorginstellingen te bezoeken, waar we vooral zullen letten op deze twee stromen.
Conclusie Uit de in 2011 uitgevoerde projecten blijkt dat bij zorginstellingen kansen liggen voor het terugdringen van de hoeveelheid afvalstoffen die niet worden hergebruikt. Wat dit kwantitatief betekent is nog niet bekend, maar de doelstelling van 10% vermindering lijkt haalbaar. Het afvoeren van afvalstoffen blijkt bij de bezochte zorginstellingen correct te verlopen. De verwachting is dat dit voor nagenoeg alle zorginstellingen zo is. Daardoor is de doelstelling om te streven naar correct afgevoerde afvalstoffen goed te halen. Voor E-waste en TAG ligt het halen van dit doel nog ver weg. Bij E-waste is bekend dat nog vaak onjuist geadministreerd wordt en dat de inzameling via schrootbedrijven aandacht behoeft. Bij TAG moet hier eerst nog nader onderzoek naar worden gedaan. Met de trajecten die voor informatie en analyse zijn ingezet krijgt de DCMR steeds meer grip op onregelmatigheden in afvalstromen en malafide afvalverwerkers. De bijdrage hiervan aan het halen van de doelen is belangrijk, ook al is deze indirect.
Hergebruik De afvalstromen van E-waste blijken lastig in beeld te brengen, omdat wettelijke meldingseisen zijn vervallen en E-waste vaak onjuist gescheiden en geadministreerd wordt, maar ook omdat het toezicht versnipperd is (o.a. douane, ILT (Inspectie Leefomgeving en Transport) en DCMR). Een betere samenwerking tussen de partijen die bij de E-waste keten betrokken zijn, kan problemen oplossen en een grote milieuwinst opleveren. In 2012 zet de DCMR zich met het vervolg van het project E-waste in om deze milieuwinst te bereiken.
Figuur 9.1 Foute meldingen in verband met TAG
Milieudoel Afval meldingen in verband met TAG
10000 9000 8000 7000
Verantwoorde verwerking Uit de analyse van de afvalstromen die teerhoudend asfaltgranulaat (TAG) kunnen bevatten, is gebleken dat vooral bij de registratie fouten worden gemaakt. In figuur 9.1 zijn de drie onderzochte stromen weergegeven. Foute meldingen in de eerste en derde categorie betekenen dat niet-teerhoudende stromen als teerhoudend zijn verwerkt. Dit is financieel onvoordelig, maar de impact op de leefomgeving hiervan is zeer beperkt. Een fout in de tweede categorie kan echter betekenen dat TAG is aangemeld als niet-teerhoudend en kan wijzen op een verkeerde verwerking hiervan. Gezien het relatief grote aantal onjuiste meldingen in deze categorie, wordt in 2012 bij zes bedrijven nader onderzoek verricht. Overigens staat in de figuur het aantal meldingen weergeven zonder te corrigeren voor gewicht van de geanalyseerde stromen.
Aantal
6000 Totaal
5000
Onjuist
4000 3000 2000 1000 0 170301
170302 Euralcode
170303
MD Afval 0010
Toelichting: afvalstoffen moeten bij verwijdering worden gemeld bij het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen. In dit staafdiagram staan de meldingen voor het jaar 2010 weergegeven die verband kunnen houden met teerhoudend asfaltgranulaat (TAG) en waarbij de ontdoener of de ontvanger in de regio Rijnmond gevestigd is. De Euralcodes zijn categorieën afvalstoffen. In deze figuur is 170301 bitumenmengsels die teer bevatten (TAG moet hieronder worden gemeld), is 170302 overige bitumenmengsels en is 170303 teer en met teer behandelde producten. In de eerste en derde categorie zijn niet-teerhoudende stromen bij foutmelding als teerhoudend verwerkt. In de tweede categorie kan TAG aangemeld zijn als “nietteerhoudend”, wat mogelijk op verkeerde verwerking duidt. In de figuur staat het aantal meldingen weergegeven. Het gewicht per melding kan sterk verschillen.
Informatie en analyse De gegevens uit de E-PRTR jaarverslagen blijken niet bruikbaar voor toezicht op afvalgebied, onder andere doordat de gegevens in veel van deze verslagen niet compleet zijn. Daarnaast blijkt dat de vergelijking met gegevens van het LMA lastig is, omdat bij het LMA niet altijd duidelijk is of het bedrijf dat afval meldt dit afval ook zelf geproduceerd heeft. In de toekomst kan mogelijk opnieuw naar deze wijze van analyse worden gekeken. Daarvoor kunnen twee redenen zijn. De regelgeving voor E-PRTR wordt strenger of het melden bij het LMA moet preciezer gebeuren. De DCMR stuurt een voorstel hiertoe naar de betrokken ministeries.
- 59 -
aantal criteria voldoen, waaronder een leeftijd van minimaal honderd jaar, een zeer vooraanstaande positie in het eigen vakgebied en een onberispelijke bedrijfsvoering. Bij milieudoelcontroles is in 2011 gebleken dat aan dit laatste criterium zeker wordt voldaan op afvalgebied. Bij Dahlman komen veel verschillende afvalstoffen vrij die allemaal gescheiden worden gehouden en ook gescheiden worden afgevoerd. Er is een overdekte opslagplaats waar het bedrijf afval van oude TL-balken en lege blikken verf tot gevaarlijke afvalstoffen gesorteerd bewaart. We zouden graag zien dat alle bedrijven in de regio dit niveau halen in het omgaan met afval.
Afval buiten het milieudoel Niet alle activiteiten binnen de DCMR op het gebied van afvalpreventie en -verwerking vallen onder het milieudoel. Dit gaat met name om controles, vergunningverlening en incidentenbestrijding bij afvalrelevante bedrijven. Daarnaast vallen de spelers in de afvalketen, van metaalverwerkers en milieustraten tot de AVR, niet onder het milieudoel. Bij deze bedrijven is het bewustzijn over de waarde van (het verantwoord verwerken van) afval al hoog, waardoor het opzetten van aparte projecten voor deze branche niet nodig is. Wel legt de DCMR periodiek controlebezoeken af bij deze bedrijven. Ook andere organisaties richten zich op het reduceren van de afvalproblematiek. De politie en de afdelingen toezicht en handhaving bij de gemeenten houden toezicht op de algemene plaatselijke verordening (APV), waarin regels zijn opgenomen rondom afvaldump en zwerfafval. Overigens wordt zwerfafval dat aan één bedrijf of instelling is toe te wijzen vanaf 2012 ook meegenomen in het milieudoel afval. Verder stimuleren onder anderen Nedvang, Stichting Nederland Schoon en Wecycle dat afvalstromen verminderen en dat er minder afval in de leefomgeving terecht komt. Zij doen dit samen met en / of namens de producenten van goederen die vaak als (zwerf)afval eindigen.
Meerjarenprogramma Het milieudoel afval is gestart in 2010 en was in eerste instantie voornamelijk gericht op handhaving van (de verwijdering van) risicovolle afvalstromen zoals asbest en noodseinmiddelen. Dit gebeurde onder de noemer verantwoorde verwerking. Vanaf 2011 is het milieudoel verbreed, naar meerdere afvalsoorten en branches. Daarnaast zijn hergebruik en preventie toegevoegd aan de aanpak, waarbij zowel naar vergunningverlening als naar berustwording bij ondernemers wordt gekeken. Tot slot werd na de start van het milieudoel snel duidelijk dat het analyseren van de beschikbare informatie op afvalgebied nodig is, zowel om strategische keuzes te maken in welke afvalstromen het eerste aangepakt moeten worden als om te bepalen hoe dit het beste aangepakt kan worden.
Voorbeeld uit Maassluis: Dahlman Begin 2012 ontving Dahlman, producent van industriële filtratiesystemen, het predicaat Koninklijk. Deze eer wordt door de Koningin toegekend aan bedrijven die aan een
Tabel 9.3 Overzicht projecten milieudoel afval 2011 Project
Omschrijving
Verder lezen
Ziekenhuizen
Beoordelen afvalketens van deze instellingen. Verbetering is
Eindverslag project ziekenhuizen 2010-2011
Zorginstellingen
Pilot bij 12 zorginstellingen. In 2012 bredere uitrol van deze
mogelijk voor een aantal afvalstromen Eindverslag project Zorginstellingen 2011
aanpak E-Waste
Inzamelings- en verwijderings-structuur van elektronisch
E-waste eindverslag (vertrouwelijk)
afval in kaart gebracht. Geografische afvalscans
Geproduceerd afval op niveau van postcode in kaart
Analyserapport Geografische afvalscan
brengen Teerhoudend Asfaltgranulaat
Onderzoek naar aanwijzingen dat dit granulaat illegaal wordt
Analyserapport Teerhoudend Asfalt Granulaat
verwerkt Informatie-analyse E-PRTR
E-PRTR-verslagen zijn doorgelicht op afvalgebied. Hier
Zie hierboven
bleek niet voldoende informatie uit te komen om nuttig te gebruiken Parkmanagement
Inzet van dit middel om bedrijventerreinen te verduurzamen. De pilot is in voorbereiding
- 60 -
Factsheet/blauwdruk parkmanagement
10. Project glastuinbouw
project glastuinbouw loopt regelmatig afgestemd met brancheorganisaties en andere relevante partijen.
De glastuinbouw is één van de bedrijfstakken met de grootste milieu-impact binnen de milieudoelenaanpak. Dit is enerzijds een gevolg van het grote aantal glastuinbouwbedrijven, 525, maar anderzijds ook van de grote impact van elk bedrijf afzonderlijk. De glastuinbouw is voor meerdere milieudoelen een relevante bedrijfstak. Voor het verwarmen en verlichten van kassen en gewassen is veel energie nodig, waar forse emissies van vooral CO2 en NOx mee samenhangen. Er worden ook veel meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen gebruikt, die deels in het afvalwater terecht komen. Door het gebruik van assimilatieverlichting gedurende de nacht, kan behoorlijke lichthinder ontstaan bij omwonenden.
Wat willen we bereiken? Binnen het project glastuinbouw wordt gestreefd naar het verminderen van de milieudruk van deze sector. In 2011 is daarbij gekeken naar de thema’s energie, lucht en afvalwater, waarbij de volgende operationele doelen zijn gesteld: • Energie: administratieve controle op het voldoen aan de verbruiksnormen bij alle actieve glastuinbouwbedrijven (zie kader voor meer over verbruiksnormen). • Lucht: controle op voldoen aan de emissienormen voor NOx en nagaan van de mogelijkheid om berekeningen te maken van de totale jaarlijkse emissie hiervan. • Afvalwater: inventariseren van de verschillende (afval) waterstromen bij de bezochte bedrijven. Daarnaast is het doel gesteld om de ontwikkeling van efficiënt en effectief toezicht bij de glastuinbouw (vernieuwend toezicht) een extra impuls te geven.
Ook de glastuinbouw onderkent deze behoorlijke milieuimpact en is ook bereid om stappen te ondernemen om deze te verminderen. Dit is concreet gemaakt in het GLAMIconvenant (glastuinbouw en milieu), een initiatief van de stuurgroep Glastuinbouw en Milieu. De stuurgroep GLAMI is een landelijk platform waarin overheid en bedrijfsleven samen beleid vastleggen op het gebied van glastuinbouw en milieu, specifiek over energie-efficiëntie, meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen. Deze afspraken zijn vertaald naar individuele bedrijfsnormen en hebben een wettelijk kader gekregen in het Besluit Glastuinbouw. De DCMR koos ervoor om deze branche integraal en projectmatig aan te pakken, zodat een goede afstemming tussen de thema’s mogelijk is en de toezichtlast voor de bedrijven niet te hoog oploopt. Daarbij is in de jaren dat het
Hoe hebben we dat aangepakt? De basis voor de aanpak wordt gevormd door het Besluit Glastuinbouw en door de afspraken zoals vastgelegd in het GLAMI-convenant. Elk jaar wordt een ander deel van de 525 bedrijven in de regio Rijnmond bezocht. In tabel 10.1 staat de verdeling van deze bedrijven over de gemeenten weergegeven. In 2011 is het project in twee fasen uitgevoerd. Eerst is een administratieve beoordeling uitgevoerd bij alle - 61 -
bedrijven binnen de branche op het gebruik van energie, meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen. In de tweede fase van het project is een deel van de bedrijven bezocht, in ieder geval de bedrijven waar onregelmatigheden zijn gevonden bij de administratieve controle. Hoewel de administratieve beoordelingen voldoenden zijn om de operationele doelen voor energie en lucht te bereiken, zijn beide aspecten ook meegenomen bij de bedrijfsbezoeken.
Energie Bij 21 van de 96 bezochte bedrijven was het niet mogelijk om de energieprestatie te achterhalen door het ontbreken van de vereiste data. Van de 76 overige bedrijven voldeed 90% aan de (energie)verbruiksnormen en konden daarom als koploper worden aangemerkt. Dit is weergegeven op de kaart in figuur 10.1. Bij het merendeel van de bedrijven die niet voldoen bestaat het vermoeden dat het hier vooral om een verkeerde registratie gaat en niet om maatregelen die niet zijn genomen. Het absolute energieverbruik in de sector is iets gestegen, maar daar staat tegenover dat de productie hoger ligt en dat de afgelopen jaren de winters relatief koud waren. Zie ook figuur 10.3. Wanneer deze factoren worden meegerekend, blijkt dat de glastuinbouwbedrijven het goed doen op energiegebied. Dit is allereerst een verdienste van de branche, maar ook de aandacht van toezicht op basis van de Wet milieubeheer heeft hier aan bijgedragen.
Tabel 10.1 Gemeente
Relevante
Uit-
Kop-
Achter-
Niet
bedrijven
gevoerde
lopers
blijvers
beoor-
controles
deeld
Albrandswaard
3
1
0
1
0
Barendrecht
9
0
0
0
0
48
1
1
0
0
Hellevoetsluis
2
0
0
0
0
Lansingerland
274
79
42
18
19
Maassluis
2
1
1
0
0
Ridderkerk
48
1
1
0
0
Rotterdam
63
0
0
0
0
Westvoorne
75
13
10
1
2
Brielle
Lucht Voor het milieudoel Lucht is gekeken naar de emissie-eisen voor stookinstallaties en naar de totale emissie van NOx op jaarbasis. Ruim 70% van de tuinders blijkt in de praktijk de installaties tijdig te onderhouden en te keuren. Inmiddels voldoen, na de inzet van toezicht en handhaving, vrijwel alle bedrijven aan de emissie-eisen. Een substantiële verbetering is alleen nog mogelijk wanneer de installaties worden voorzien van rookgasreiniging. De eisen op dit gebied worden in 2017 verder aangescherpt. Het maken van een berekening van de totale NOx-emissie blijkt mogelijk te zijn, maar is in 2011 nog niet afgerond. Het is waarschijnlijk dat de NOx-emissie iets gestegen is ten opzichte van eerdere jaren, aangezien door de koude winter meer gas is verstookt.
Toelichting: in de tabel staan de in 2011 uitgevoerde controles bij glastuinbouwbedrijven. Van niet-beoordeelde bedrijven waren de
Afvalwater Voor het inventariseren en controleren van de afvalwaterstromen is een checklist gebruikt, die gericht is op het voorkómen en beperken van het ontstaan van afvalwater. Bij 14 bedrijven zijn overtredingen geconstateerd. Het ging daarbij om het ontbreken van een ontheffing van de provincie, of om het ontbreken van verplichte monstername en analyse van het geloosde brijn (brak water; een restproduct van het ontzilten van grondwater).
voor de beoordeling benodigde gegevens niet te achterhalen, ook niet tijdens de controle.
Wat hebben we daarvoor in 2011 gedaan? In 2011 zijn 96 controles uitgevoerd bij glastuinbouwbedrijven. Bij 21 bedrijven bleek uit de administratieve beoordeling dat ze niet voldeden aan de registratie-eisen. Zie voor de locaties van de gecontroleerde bedrijven de kaart in figuur 10.1. Tijdens de controles is op de aspecten energie en lucht gecontroleerd en zijn de afvalwaterstromen geïnventariseerd. Aanvullend is aandacht besteed aan lekdichtheid van installaties met CFK’s, de opslageisen voor kunstmeststoffen en voldoende afscherming bij assimilatieverlichting.
Overig Bij de controle van de overige aspecten, lekdichtheid van koelsystemen, opslag-eisen aan kunstmeststoffen en afscherming bij assimilatiebelichting, zijn geen overtredingen geconstateerd.
Wat hebben we daarmee bereikt? Uit de administratieve controles is gebleken dat het percentage bedrijven dat de verbruiksnorm haalt voor stikstof en fosfor nog verder gestegen is. Nagenoeg alle bedrijven voldoen hieraan. Op energiegebied is het percentage dat de verbruiksnorm haalt iets lager geworden. Zie hieronder voor een verklaring. In figuur 10.2 is het verloop van deze percentages sinds 2003 te zien.
Conclusie Na een aantal jaren van intensieve aandacht en toezicht, is de milieudruk van de glastuinbouw in de regio Rijnmond duidelijk afgenomen en is de naleving van de wetgeving sterk verbeterd. Alleen bij de teelt van rozen bestaat nog een knelpunt. De doelen die voor 2011 zijn gesteld voor energie, lucht en afvalwater zijn gehaald. Het thema afvalwater wordt in 2013 verder opgepakt. - 62 -
Figuur 10.1 Kaart met in 2011 bezochte glastuinbouwbedrijven en hun status op energiegebied
Toelichting: bij de bezoeken zijn onder meer de bedrijven opgenomen waarbij de toegestuurde registratiegegevens aanleiding gaven om ter plaatse te gaan kijken of waar de gegevens helemaal niet zijn toegestuurd. Als ook tijdens dit bezoek geen gegevens te vinden waren, is het bedrijf aangemerkt als niet beoordeeld. Figuur 10.2 Percentage bedrijven dat verbruiksnormen haalt
Figuur 10.3 Energieverbruiken in de glastuinbouw
Project Glastuinbouw
Project Glastuinbouw
bedrijven die verbruiksnorm halen
100
16000
90
gemiddeld energieverbruik
200 180
14000
80
160
Verbruik
12000
Gemiddeld verbruik (GJ/ha)
60 Energie 50
Stikstof Fosfor
40 30 20
Graaddagen
140
10000
120
8000
100 80
6000
Graaddagen vorst
Percentage
70
60
4000 40
10
2000
0
0
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
20 0
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
MD 0012
Toelichting: de grafiek toont het verloop van het percentage glastuinbouwbedrijven dat de verbruiksnormen haalt. Op de normen voor stikstof en fosfor is de laatste jaren meer nadruk gelegd. Bijna alle bedrijven halen nu de norm. Op energiegebied zijn in de eerste jaren van de brancheaanpak grote stappen gezet. In 2010 is vooral door de koude winter meer energie verbruikt (zie ook figuur 10.3), waardoor het percentage dat de norm haalt is gedaald.
MD Energie 0015
Toelichting: het energieverbruik per hectare is in de loop der jaren fors naar beneden gegaan (ongeveer een derde). In 2010 is door de koude winter (die zich vertaalt in het hoge aantal graaddagen vorst) meer gas verbruikt, waardoor het verbruik weer iets gestegen is.
- 63 -
baar temperatuurniveau brengt. De warmte kan worden onttrokken aan de omgeving: bodem, water, lucht of afvalwarmte. Het voordeel is dat je tegelijk zowel warmte als kou kunt oogsten.
Glastuinbouw buiten het project De DCMR behandelt incidentmeldingen en klachten, zoals over lichthinder. Buiten de DCMR worden ook door andere overheden controles uitgevoerd, onder meer door waterschappen en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Om de toezichtlast voor de bedrijven te verminderen is in 2011 binnen de gemeente Lansingerland ervaring opgedaan met het controleren van glastuinbouwbedrijven namens elkaar. Dan komt per bedrijf slechts één toezichthouder over de vloer, wat effectiever en efficiënter toezicht tot gevolg heeft. De samenwerking bestaat vooral uit het afstemmen van controlemethoden en planningen. In 2012 wordt deze samenwerking uitgebreid naar het hele Rijnmond-gebied.
De geïnstalleerde warmtepomp produceert zeer efficiënt warmte en tegelijkertijd kou. De geproduceerde warmte wordt in de kas gebruikt terwijl de kou op dat moment wordt opgeslagen in de ondergrond (in een watervoerende laag). In het voorjaar en in de zomer wordt dit water van 6°C weer opgepompt om de kas en de bollen te koelen. De energiewinst voor de ondernemer is dat het verbruik van gas ten behoeve van de verwarming van de kas is teruggebracht van 300.000 m3 naar nihil gasverbruik. Daarnaast levert een warmtepomp veel energiewinst (stroom) op ten opzichte van de conventionele koelingen (koelinstallaties op HCFK of natte koeltorens).
Voorbeeld uit Hoek van Holland en Lansingerland De bedrijven T&J van der Houwen en C.A. van der Houwen in Hoek van Holland en Tuinbouwbedrijf A+G van den Bosch uit Lansingerland zijn aan de slag gegaan om het certificaat Groen Label Kas te halen. Kassen met dit certificaat hebben een lagere milieubelasting en dragen daarmee bij aan de verduurzaming van de glastuinbouw. Om het certificaat te halen moeten in een kas maatregelen genomen zijn om het gebruik van energie, fosfaat, stikstof, gewasbeschermingsmiddelen en waterverbruik terug te dringen, naast het voldoen aan wettelijke eisen, Zo worden bijvoorbeeld uitgebreide eisen gesteld aan de verwarming en is het gebruik van een klimaatcomputer verplicht. Inclusief de sensoren voor CO2, temperatuur en luchtvochtigheid.
Meerjarenprogramma In het verleden werden de glastuinbouwbedrijven elke drie jaar bezocht en stonden deze controles relatief los van elkaar. In 2003 is begonnen met het projectmatig aanpakken van het toezicht in deze branche. In de eerste jaren na 2003 zijn op de gebieden energie en lucht de grootste slagen gemaakt. In 2009 is in het verlengde van het milieudoelenprogramma het project Glastuinbouw gestart. Doel was om de branchegerichte aanpak door te zetten en een goede integratie te bewerkstelligen met de themagerichte milieudoelen. In deze periode is de naleving van de normen op het gebied van stikstof en fosfor sterk verbeterd. Het beeld over de hele branche sinds 2003 is die van een forse vooruitgang. Zowel in harde getallen als in het milieubewustzijn bij de bedrijven. Hierin heeft het toezicht vanuit de DCMR zeker een rol gespeeld, maar ook de aandacht voor milieu vanuit de branche en de detailhandel heeft hieraan bijgedragen.
Het certificatieschema Groen Label Kas wordt beheerd door SMK (Stichting Milieukeur) onder verantwoordelijkheid van een College van Deskundigen. Tuinders met gecertificeerde kassen kunnen meedoen met de Regeling groenprojecten en overheidsregelingen MIA, Vamil en het Borgstellingsfonds. Daarmee kunnen tuinders behoorlijke financiële voordelen behalen. Het certificaat mag echter niet op de eindproducten worden geplaatst die uit deze kassen komen. Om aan de consument aan te geven dat een product duurzaam geproduceerd is, zijn keurmerken zoals Milieukeur beschikbaar. Het telen van producten in een Groen Label kas is wel een goede stap op weg naar het behalen van dergelijke keurmerken.
Verbruiksnormen in de glastuinbouw In de glastuinbouw kijken we vooral naar verbruiksnormen. In het Besluit Glastuinbouw worden eisen gesteld aan de verbruiken van energie en meststoffen per bedrijf. Voor energie wijkt dit af van de methode met terugverdientijden die voor de meeste branches wordt gebruikt. Omdat glastuinbouwbedrijven behoorlijk van elkaar verschillen, is per teelt een aparte verbruiksnorm gedefinieerd. Daarmee wordt gezorgd dat de verbruiksnormen voor elk bedrijf scherp maar wel haalbaar zijn. In figuur 10.2 is te zien dat in 2009 een grote sprong is gemaakt in het aantal bedrijven dat voldoet aan deze normen.
Voorbeeld uit Brielle Amaryllis-teler Sonneveld in Vierpolders, gemeente Brielle, heeft in de kas zowel koude als warmte nodig. Twee jaar geleden is men overgestapt naar een elektrische warmtepomp. Een warmtepomp is een installatie die duurzame omgevingswarmte van een laag naar een hoger en bruik-
- 64 -