DCMR Milieudienst Rijnmond Parallelweg 1 Postbus 843 3100 AV Schiedam T 010 - 246 80 00 F 010 - 246 82 83 E
[email protected] I www.dcmr.nl Twitter: @MilieuRijnmond
Jaarrapportage Milieudoelen Resultaten over het jaar 2012
Jaarrapportage Milieudoelen Resultaten over het jaar 2012
Inhoudsopgave Voorwoord .................................................................................................................................... 5
1. Inleiding................................................................................................................................ 7 2. Milieudoel energie ................................................................................................................ 9 3. Milieudoel geluid ................................................................................................................ 15 4. Milieudoel lucht .................................................................................................................. 23 5. Milieudoel geur................................................................................................................... 27 6. Milieudoel externe veiligheid .............................................................................................. 35 7. Milieudoel afvalwater ......................................................................................................... 41 8. Milieudoel vervoermanagement ......................................................................................... 45 9. Milieudoel afval .................................................................................................................. 49
-3-
-4-
Voorwoord wordt gemeten. Wanneer een ondernemer te veel geluid bij de woningen produceert, krijgt hij een signaal en kan hij direct zelf maatregelen treffen. Het aantal klachten rondom het Stadhuisplein is afgenomen en zowel omwonenden als ondernemers zijn enthousiast, vooral omdat duidelijkheid wordt gegeven van wie en waar het geluid vandaan komt.
Vijf jaar geleden startte de DCMR het programma Milieudoelen, een nieuwe aanpak die zich richtte op die bedrijven en branches waar daadwerkelijk milieuwinst te behalen viel. Met het meerjarenprogramma hadden we een duidelijk vertrekpunt: niet alleen een focus op individuele bedrijven, maar ook op branches en thema`s. Een bredere focus, maar tegelijk gericht op die milieuaspecten waar we resultaat wilden zien.
Bij het onderwerp energie is het resultaat direct zichtbaar. Kijk naar de afdekking van koelmeubelen bij veel supermarkten. Bestuurders van negen ziekenhuizen tekenden in februari 2012 een intentieverklaring, ze beloven hiermee in maart 2013 een uitgewerkt energieplan in te dienen. In 2010 tekende de hotelsector een convenant met het Rotterdam Climate Initiative. Daarin werden de deelnemende hoteleigenaren uitgedaagd om hun bedrijf te verduurzamen en het Green Key certificaat te halen. Een onderdeel daarvan is het nemen van energiebesparende maatregelen. In 2012 zijn vanuit het milieudoel energie hotels in de regio gecontroleerd. De Green Key hotels hebben het als groep duidelijk beter gedaan dan de andere hotels.
Waar staan we na vijf jaar werken op basis van de milieudoelen? Hebben we de met deze aanpak resultaten geboekt? Bij welke bedrijven is winst gehaald als het gaat om bijvoorbeeld energiebesparing, het terugdringen van geluidsoverlast door in te zetten op de voornaamste veroorzakers hiervan of het verbeteren van het naleefgedrag op het onderdeel veiligheid? In deze Jaarrapportage vindt u per milieudoel de in 2012 behaalde resultaten. Daarbij is per milieudoel zoveel mogelijk aangegeven welke milieuwinst is geboekt. Hieronder vindt u een selectie van wat u in deze rapportage kunt lezen.
Bij externe veiligheid viel iets anders op bij het project lpgtankstations. Het afgelopen jaar leerde ons dat de ondernemers de milieu- en veiligheidsvoorschriften slechter naleefden dan het jaar ervoor. Dit vraagt bij ons om een analyse van de oorzaak en wellicht een andere aanpak. We hebben de tegenvallende controleresultaten gecommuniceerd met de brancheorganisaties. Zij hebben toegezegd om hun leden aan te sporen om de naleving te verbeteren.
Er is het afgelopen jaar een lichte daling geconstateerd in het aantal lawaaimeldingen over de horeca. Echter niet in de mate die we voor ogen hadden. We hebben met de gemeente Rotterdam het horecabeleid aangepast: na het aanvragen van een exploitatievergunning wordt nu direct een akoestisch onderzoek gevraagd. Als daaruit blijkt dat de regels nageleefd kunnen worden, wordt een vergunning afgegeven. Deze preventieve aanpak voorkomt problemen na opening. Deze aanpak is en wordt meegenomen in de overleggen met de overige gemeenten. Om het aantal klachten terug te brengen, pakken we de horeca ook anders aan. Zo variëren we de dag en het tijdstip van controlemetingen en voeren we de handhaving anders uit. Bijvoorbeeld dat een overtreding van geluidvoorschriften gevolgen kan hebben voor de exploitatievergunning. De gemeenten Vlaardingen, Maassluis en Rotterdam doen hier al ervaringen mee op.
In december 2012 heeft het algemeen bestuur van de DCMR ingestemd met het Verbeterprogramma Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving. In dit programma staan 7 speerpunten geformuleerd. In 2013 voert de DCMR deze verbeteringen in de uitvoering van de bedrijfsgerichte taken door. We verbreden de ervaring met de milieudoelen nu naar een meer doelgerichte en gedifferentieerde aanpak. Hiervoor zijn 18 projecten benoemd die in 2013 worden uitgevoerd. Het motto voor 2013: verbeteracties doorvoeren, creatief blijven en nadenken.
Een succes is de aanpak van horecalawaai op het Stadhuisplein in Rotterdam. Daar waar veel horecagelegenheden bij elkaar liggen is het vaak lastig om te bepalen welke locatie de overlast veroorzaakt. Het afgelopen jaar is daarom een meetsysteem opzet waarbij op verschillende plaatsen bij de acht horecabedrijven en in de omgeving het geluidniveau
Arie Deelen, voorzitter stuurgroep Milieudoelen
-5-
-6-
1.
Inleiding De rapportage over het jaar 2012 ligt voor u. De rapportage sluit aan op de eindrapportages over de werkplannen die de DCMR opstelt voor individuele participanten. Waar de eindrapportages vooral een financiële verantwoording zijn over de gerealiseerde producten (controles, vergunningen, klachten) per gemeente, geeft de Jaarrapportage Milieudoelen een overzicht van de geboekte voortgang op regionaal niveau. De resultaten worden gerapporteerd over alle gemeenten samen: het Meerjarenprogramma Milieudoelen is immers een regionaal programma. Waar mogelijk splitsen we de resultaten per gemeente of bevoegd gezag uit. De jaarrapportage vormt input voor de (cyclus van) jaarplannen per thema en voor het Verbeterprogramma Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving.
Sinds 2008 is de milieudoelenaanpak een belangrijke basis voor bedrijfsgerichte activiteiten van de DCMR. Werken op basis van milieudoelen betekent dat de DCMR de beschikbare capaciteit en instrumenten inzet bij die branches en milieuthema’s waar voor deze groep bedrijven het meeste resultaat te halen is. Resultaat is daarbij gedefinieerd in termen van ‘veiliger’, ‘minder overlast’ en ‘minder milieubelasting’. Het bereiken van kwantitatieve normen zoals de aantallen controles is daaraan ondergeschikt gemaakt. De basis van de milieudoelen Gemeenten en provincie hebben in toenemende mate behoefte aan inzicht in de uitvoering van de bedrijfsgerichte taken van de DCMR: welke activiteiten voert de DCMR uit, waar richten deze activiteiten zich op en wat voor resultaten worden er mee bereikt? Vanuit deze behoefte is de DCMR in 2004 het project ‘Milieudoelen voor bedrijven’ gestart. Allereerst is hiervoor een speerpuntenanalyse uitgevoerd, die per milieuthema inzicht gaf in de milieubelasting van de verschillende branches. Het ging hierbij om de milieuthema’s energie, geluid, lucht, geur, externe veiligheid, afval, bodem en afvalwater.
Relevante bedrijven en branches Het milieudoelenprogramma richt zich per milieuthema op de branches en bedrijven die een substantiële bijdrage leveren aan de milieubelasting. Ruim 50% van de circa 25.000 Wm-plichtige bedrijven1) binnen de regio is voor één of meer mileuthema’s relevant. Hoofdlijnen financiering van de milieudoelenaanpak De aanpak van de milieudoelen wordt gefinancierd uit de werkplannen van de gemeenten en de provincie. Het Milieu Activiteiten Programma (MAP) vormt hiervoor het uitgangspunt. De inzet wordt vastgelegd in de werkprogramma’s van de gemeenten en de provincie. Het milieudoelenprogramma stuurt voor een deel de programmering van deze bedrijfsgebonden activiteiten in de werkprogramma’s van de gemeenten en provincie aan.
Doelen, aanpak en instrumenten Op basis van de speerpuntenanalyse zijn per thema strategische doelen geformuleerd, in termen van te boeken milieuwinst. Deze strategische milieudoelen zijn in het Meerjarenprogramma Milieudoelen 2008-2012 uitgewerkt in operationele doelen, waarbij ook de aanpak is beschreven om deze doelen te bereiken. Per milieudoel wordt jaarlijks een plan opgesteld met daarin de projecten die in dat jaar worden uitgevoerd, geselecteerd op het grootste verwachte effect. De jaarplannen per thema vormen samen het jaarprogramma Milieudoelen.
Ontwikkelingen binnen het milieudoelenprogramma Het Meerjarenprogramma Milieudoelen 2008-2012 had een looptijd tot en met 2012. Hoewel deze Jaarrapportage vooral gaat over wat we in 2012 gedaan en bereikt hebben, bevat deze editie ook een bescheiden terugblik over de afgelopen periode van 5 jaar. In 2013 wordt een nieuw Meerjarenprogramma Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving 2013-2016 geschreven. Dit meerjarenprogramma omvat ook het onderdeel Milieudoelen. De basis hiervoor is gelegd met een nieuwe speerpuntenanalyse (2012).
Bij de aanpak van de milieudoelen maakt de DCMR gebruik van haar reguliere bevoegdheden op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Maar er is ook ruimte voor andere instrumenten. Zo worden binnen de milieudoelenaanpak nieuwe en bestaande instrumenten ingezet, zoals branchevoorlichting en mediation. Ook nieuwe technieken, zoals de e-nose (zie hoofdstuk 5), worden ingezet. Daarnaast worden de landelijke ontwikkelingen bijgehouden en doorvertaald naar de milieudoelenaanpak.
Leeswijzer De rapportage is net als de eerdere rapportages ingedeeld per thema; elk hoofdstuk behandelt een milieudoel. De hoofdstukken zijn ingedeeld in een korte inleiding, de doelen, de aanpak, wat we hebben gedaan, in hoeverre we de doelen hebben bereikt en een conclusie. In kaderteksten wordt nader ingegaan op belangrijke ontwikkelingen en illustratieve voorbeelden. De tabellen en figuren geven inzicht in ontwikkelingen in de tijd en zijn zo veel mogelijk gesplitst per participant. Mocht u meer detailinformatie willen weten, kunt u contact opnemen met de DCMR.
In 2008 is gestart met de uitvoering van de milieudoelen energie en geluid. In 2009 zijn hier de doelen lucht, geur en externe veiligheid bijgekomen. De thema’s afval, afvalwater en vervoermanagement volgden in 2010. Hoe maken we het milieurendement zichtbaar? De DCMR brengt jaarlijks de Jaarrapportage Milieudoelen uit. In het rapport leggen we verantwoording af over de voortgang van de milieudoelen en de realisatie van de geformuleerde doelen. 1)
Wm-plichtige bedrijven moeten voldoen aan de eisen in de Wet milieubeheer (Wm). Voor het grootste deel van deze bedrijven zijn de voorschriften van toepassing uit het Activiteitenbesluit, dat onder de Wet milieubeheer valt.
-7-
-8-
2.
Milieudoel energie
Het ondernemen van actie om het energieverbruik terug te dringen blijft onverminderd nodig. Vanwege het klimaat, maar ook om de afhankelijkheid van fossiele energiebronnen te verminderen en onze energievoorziening voor de toekomst zeker te stellen. Een keuze voor de toekomst en tegelijk een verstandige economische keuze. Deze noodzaak om energie te besparen wordt onderstreept door de energie-eisen die vanuit de milieuwetgeving worden gesteld aan bedrijven en instellingen. In het Activiteitenbesluit uit 2008 is ondubbelzinnig opgenomen dat energiebesparende maatregelen genomen moeten worden. De komst van dit besluit is door de DCMR aangegrepen om via de milieudoelenaanpak stevig op energie in te zetten.
De provincie Zuid-Holland heeft voor 2020 als doelen gesteld om het energieverbruik 20% te verminderen, 20% minder CO2 uit te stoten en het aandeel duurzame energie te verhogen tot 20%.
Wat willen we bereiken? Het milieudoel energie1) is gericht op het besparen van energie en het terugdringen van CO2-uitstoot. De doelstelling voor energie is om bij te dragen aan de klimaatdoelen van het Rotterdam Climate Initiative (RCI), de stadsregio Rotterdam en de provincie Zuid-Holland. Het RCI wil dat Rotterdam in 2025 50% minder CO2-uitstoot dan in 1990. De stadsregio Rotterdam heeft als doel om in 2025 40% minder CO2 uit te stoten dan in 1990, waarbij de Rotterdamse haven niet wordt meegerekend.
Voor 2012 waren de volgende speerpunten benoemd: • We controleren hotels en commerciële datacenters op hun energieprestatie. • Bij eerder bezochte bedrijven en instellingen controleren we of de maatregelen uit de besparingsplannen zijn genomen (nacontroles). • We zetten handhavingsinstrumenten in bij de bedrijven en instellingen die ook na herhaaldelijke herinneringen de verplichte energiemaatregelen niet hebben genomen. • De doelgroepen “overige bedrijven” en “industriële bedrijven” worden in een vervolgprogramma gehergroepeerd.
1)
Deze strategische doelen zijn vertaald naar de volgende operationele doelstellingen, die uiterlijk in 2012 gerealiseerd moeten worden: 1. We werken voor alle relevante sectoren en bedrijfs takken de aanpak uit om te komen tot besparingsmaatregelen. 2. We hebben 85% van de relevante bedrijven en instellingen op hun energieprestatie beoordeeld.
Milieudoel energie is gelijk aan het project ‘opleggen rendabele maatregelen bedrijven’ uit de Klimaatagenda van de stadsregio Rotterdam
-9-
Hoe hebben we dat aangepakt? Het milieudoel energie richt zich op bedrijven en instellingen met een energieverbruik dat boven een bepaalde grenswaarde ligt2). Deze bedrijven en instellingen zijn op grond van de Wet milieubeheer verplicht om energiebesparende maatregelen te treffen. In de regio gaat dit om ruim 4.100 locaties. Bedrijven die vallen onder het Europese systeem van CO2-handel zitten hier niet bij, omdat aan die bedrijven geen energie-eisen gesteld kunnen worden via de Wet milieubeheer.
Locaties die nog maatregelen moeten nemen worden aangemerkt als achterblijver. Achterblijvers moeten in een ‘plan van aanpak’ aangeven wanneer ze de ontbrekende maatregelen treffen. De DCMR beoordeelt deze plannen. Na het verstrijken van de termijnen in die plannen worden nacontroles uitgevoerd. Als maatregelen niet worden genomen zonder een goede reden, wordt een handhavend traject ingezet. Locaties die geen maatregelen hoeven nemen worden aangemerkt als nalever (zie ook het kader ‘Een nieuwe term: nalevers’). In figuur 2.1 staan alle tot en met 2012 in het kader van het milieudoel energie bezochte locaties.
De bedrijven worden branchegewijs aangepakt. Daarbij worden steeds de branches geselecteerd waar we het grootste effect verwachten, op basis van het aantal bedrijven, het geschatte energieverbruik en het aantal maatregelen dat waarschijnlijk nog genomen moet worden. In eerdere jaren waren dit onder meer scholen, zorginstellingen, supermarkten en kantoorgebouwen. Elke branche wordt gecontroleerd met een op die bedrijven afgestemde lijst met maatregelen die binnen vijf jaar of minder terug worden verdiend.
Daarnaast vindt overleg plaats met brancheorganisaties en worden in overleg met andere milieudiensten en gemeenten afspraken gemaakt met landelijk opererende concerns, zoals ketens van warenhuizen en supermarkten. Door hen te bewegen om op landelijk niveau maatregelen te treffen vergroten we onze slagkracht.
Figuur 2.1 Kaart met de bezochte bedrijven
Toelichting: Op deze kaart staan de bedrijven en instellingen weergegeven die in het kader van het milieudoel energie zijn bezocht, onderverdeeld in nalevers en achterblijvers. 2)
Deze grens is getrokken bij een jaarlijks verbruik van 50.000 kWh elektriciteit en / of 25.000 kuub aardgas. Gebruik van stadswarmte, verwarmen met stookolie en dergelijke worden omgerekend naar aardgasverbruik.
-10 -
Een nieuwe term: nalevers Tot 2012 werden bezochte locaties op basis van hun energieprestatie ingedeeld als koploper of achterblijver. De koplopers waren de weinige bedrijven en instellingen die bij de eerste controle al voldeden aan de energie-eisen. De locaties waar energiemaatregelen verplicht genomen moesten worden werden achterblijvers. Tijdens de nacontroles, die in 2011 zijn gestart, bleken veel locaties alle energiemaatregelen genomen te hebben. Dit positieve resultaat zorgde er echter wel voor dat de groep die aan de wettelijke eisen voldeed zo sterk groeide dat de term koploper de lading niet meer dekte. Daarnaast impliceert de term koploper dat weinig energiewinst meer te halen is op een locatie, terwijl dit soms wel heel goed
mogelijk is (bijvoorbeeld door gedragsmaatregelen). Zie ook het kader ‘koplopers en achterblijvers’ in de jaarrapportage milieudoelen 2011. Eind 2012 is besloten om de term koploper te vervangen door de term nalever. Een nalever is een bedrijf of instelling waar zoveel wettelijk verplichte energiemaatregelen genomen zijn dat we als DCMR geen verdere energieeisen meer stellen. Door voortaan over nalevers te spreken hopen we onduidelijkheid te voorkomen. Daarnaast maken we hiermee de term koploper vrij om bedrijven en instellingen te benoemen die ruimschoots meer doen dan ze wettelijk verplicht zijn en daarmee een voorbeeld vormen in hun branche.
Wat hebben we daarvoor in 2012 gedaan?
In figuur 2.2 staat de ontwikkeling van het aantal bezochte locaties en nalevers sinds de start van het milieudoel energie. De ervaring van de toezichthouders is dat bij de meeste bezochte locaties energiebesparing geen structureel onderdeel uitmaakt van de bedrijfsvoering, ook nadat maatregelen zijn genomen. Het is dus niet vanzelfsprekend dat bedrijven en instellingen uit zichzelf aandacht houden voor energiebesparing en de wettelijke eisen op dat gebied.
Doorlichten van nieuwe branches In 2012 zijn 13 datacenters gecontroleerd op energiemaatregelen. Datacenters zijn grote energiegebruikers. Vooral bij de bedrijven met wat oudere koelsystemen kan veel energie worden bespaard. Negen van de dertien datacenters presteerden onder de norm en moeten een besparingsonderzoek indienen. Als alle rendabele maatregelen bij deze bedrijven worden uitgevoerd, voorkomt dat naar schatting jaarlijks 1.651 ton CO2-uitstoot. De vier datacenters die goed presteerden bekijken de mogelijkheid om een duurzaamheidskeurmerk te halen.
Figuur 2.2 Ontwikkeling beoordeelde bedrijven en nalevers Milieudoel Energie beoordeelde bedrijven en nalevers 1600 1400
In 2010 is door de hotelsector een convenant met het Rotterdam Climate Initiative ondertekend. Daarin werden de deelnemende hoteleigenaren uitgedaagd om hun bedrijf te verduurzamen en het Green Key certificaat te halen. Een onderdeel daarvan is het nemen van energiebesparende maatregelen. Dit convenant liep eind 2011 af. In 2012 zijn vanuit het milieudoel energie 46 hotels in de regio gecontroleerd. Van de 18 hotels die de Green Key hebben gehaald, bleken er 16 aan de eisen te voldoen. Bij de 28 andere hotels waren dit er 15. De Green Key hotels hebben het als groep dus duidelijk beter gedaan dan de andere hotels. De hotels die niet aan de eisen voldoen, moeten een plan indienen voor het nemen van de ontbrekende energiemaatregelen.
1200
Aantal
1000 Beoordeeld
800
Nalever 600 400 200 0 2008
2009
2010
2011
2012 MD Energie 0022
Toelichting: In dit staafdiagram staat de ontwikkeling van het aantal beoordeelde bedrijven en het aantal nalevers.
Overig Bestuurders van negen ziekenhuizen hebben op 8 februari 2012 een intentieverklaring ondertekend, waarin ze hebben beloofd dat in maart 2013 een uitgewerkt energieplan wordt ingediend bij de DCMR. Deze verklaring is voortgekomen uit de masterclasses energiebesparing voor ziekenhuizen, die in 2011 zijn gestart. In deze masterclasses stond het delen van kennis en ervaring centraal. Daarnaast is een pilotproject uitgevoerd met systemen om warmte en koude op te slaan. Zie daarvoor de kadertekst ‘WKO waar voor je geld’.
Uitvoeren van nacontroles In 2012 zijn nacontroles uitgevoerd in de branches supermarkten, voortgezet onderwijs, zorginstellingen, bouwmarkten, kantoren en groothandels met koel- en vriesinstallaties. De meerderheid van de nagecontroleerde bedrijven en instellingen hebben voldoende energiemaatregelen genomen. Bij zes locaties, drie supermarkten en drie onderwijsinstellingen, was dit niet het geval en is een dwangsom opgelegd. Gezien het grote aantal nacontroles is dit een zeer laag aantal. Van de nagecontroleerde bedrijven bleken er 153 nu alle maatregelen genomen te hebben.
- 11 -
WKO waar voor je geld Het principe van WKO (warmte en koude opslag) is dat water dat in de zomer warm is geworden doordat een gebouw ermee gekoeld is, in de winter wordt gebruikt om datzelfde gebouw te verwarmen. Door het afgekoelde water dan weer in de bodem te brengen, kan de volgende zomer weer worden gekoeld. Een WKO kan daarom veel energie besparen ten opzichte van traditioneel koelen en verwarmen. De DCMR voert samen met de Dienst Milieu en Bouwtoezicht van Amsterdam een project uit genaamd “WKO waar voor je geld”, waarbij het effect van WKO wordt gemeten. Drie toezichthouders hebben een vijftal WKO’s bij de gemeenten Brielle, Schiedam, Ridderkerk en Rotterdam onderzocht. Zij concludeerden dat het beheer van WKO’s niet de aandacht krijgt die nodig is. Daardoor vallen de rende-
menten van deze installaties in de praktijk vaak tegen. Bij een WKO is het van belang om de juiste koel- en verwarmingsinstallaties te kiezen. Het in balans houden van de warmte- en koudebron in de bodem terwijl aan de warmteen koudevraag wordt voldaan is niet eenvoudig. De WKO aansluiten op een gebouwbeheersysteem kan daarbij helpen. Een andere goede tactiek is om het beheer van klimatisering van het gebouw uit te besteden aan een deskundige partij en daarbij prestatieafspraken te maken op basis van het totale energieverbruik. De uitkomsten van dit project zijn gebruikt om aanbevelingen te doen aan het Ministerie van Infrastructuur en Milieu voor het aanpassen van de regelgeving op dit gebied. Daarnaast kijken we op basis van deze ervaringen of we in het vervolg anders om moeten gaan met WKO’s die we in de praktijk tegenkomen.
Hebben we de doelen gehaald? De bijdrage van het milieudoel energie aan de CO2-doelen van RCI, stadsregio Rotterdam en provincie Zuid-Holland schatten we in op basis van de potentiële besparingen die uit de energiecontroles komen. In de nacontroles kijken we of de maatregelen genomen zijn, maar we verzamelen geen cijfers over daadwerkelijke energiebesparing3). De berekende bijdrage voor het RCI is ruim 30.000 ton CO2-uitstoot die jaarlijks wordt vermeden in de gemeente Rotterdam. Voor zowel de stadsregio als de provincie is deze bijdrage bijna 80.000 ton vermeden CO2-uitstoot per jaar (zie figuur 2.3). De besparing die dit betekent voor het energieverbruik is niet in beeld gebracht. Het milieudoel heeft geen direct effect op het percentage duurzame energie dat wordt gebruikt.
Ten eerste waren we een van de eerste milieudiensten die op grote schaal met energietoezicht aan de slag gingen. Het onvermijdelijke leertraject dat we hebben doorlopen heeft meer tijd gekost dan voorzien, waardoor het doorlichten van nieuwe branches vertraging heeft opgelopen. Ten tweede is veel werk gaan zitten in het traject na de beoordelingen, vooral het opvragen van plannen van aanpak en het uitvoeren van nacontroles. In veel branches die in de eerste jaren van het milieudoel bezocht zijn, bleek de overgrote meerderheid van de bedrijven niet te voldoen aan de eisen, waardoor het aantal bedrijven dat het natraject instroomde erg groot was. Om te zorgen dat trajecten goed afgerond konden worden met de beschikbare menskracht, is in 2012 besloten om het controleren van nieuwe branches op een lager pitje te zetten. In plaats daarvan is volop ingezet op het uitvoeren van nacontroles.
We benaderen het MKB branchegewijs en op een uniforme manier: op basis van maatregellijsten kijken we of de bedrijven nog (aanvullende) besparingsmaatregelen moeten treffen. We hebben daarnaast een inventarisatie uitgevoerd bij circa 200 vergunningplichtige bedrijven met een energieverbruik van meer dan 200.000 kWh per jaar, in de categorieën vervaardiging van producten, chemie, afvalbeheer en laad-, los-, op- en overslagbedrijven uitgevoerd. Hieruit bleek dat bij een derde van deze bedrijven een energieonderzoek is voorgeschreven in de vergunning. De komende jaren wordt het opnemen van energie-eisen in deze vergunningen van de rest van de bedrijven een belangrijk aandachtspunt.
Figuur 2.3 Potentiële uitstootreductie per branche Milieudoel Energie CO2 - reductie
90 80
Datacenters 70
Hotels Bouwmarkten
Kiloton
60
Groothandels Kantoren
50
Ziekenhuizen Gem. instellingen
40
Zorginstellingen 30
Onderwijs Supermarkten
20
Eind 2012 waren 1.354 van de 4.163 relevante bedrijven op hun energiebesparing beoordeeld. Dit komt neer op 33%, waarmee het operationele doel om 85% van de relevante bedrijven en instellingen op hun energieprestatie te beoordelen niet is gehaald. De aantallen per gemeente zijn te vinden in tabel 2.1. Dat deze doelstelling niet is gehaald heeft twee oorzaken.
3)
10 0 2008
2009
2010
2011
2012
MD Energie 0020
Toelichting: In deze figuur is de potentiële reductie van CO2-uitstoot weergegeven per bezochte branche. Voor supermarkten is de geschatte reductie minder precies dan voor de andere branches, omdat de berekening voor de supermarkten die onder het convenant “Energiebesparing bij supermarkten” vallen niet goed uit te voeren is.
Ook als we deze informatie wel zouden verzamelen is deze met grote onzekerheden omgeven omdat er veel meer factoren zijn die het energieverbruik beïnvloeden, zoals veranderingen in de bedrijfsuren en het aanschaffen van nieuwe apparatuur.
- 12 -
Conclusie Onze aanpak op energiegebied is succesvol: honderden bedrijven en instellingen hebben ondertussen energiemaatregelen genomen. Daarmee hebben we een bijdrage geleverd aan de doelen van de provincie Zuid-Holland, de stadsregio Rotterdam en het RCI. Omdat we die doelstelling vooral gebruiken als een stip op de horizon om naar toe te werken, is verder niet gekwantificeerd hoe groot deze bijdrage moet zijn. Voor de operationele doelen vindt een nadere uitwerking plaats. We zijn er niet in geslaagd om 85% van de relevante bedrijven op hun energieprestatie te beoordelen. De redenen hiervoor zijn in bovenstaande paragraaf te vinden. Met de huidige inzichten wordt een nieuwe inschatting gemaakt wanneer de energiemaatregelen genomen zijn.
Tabel 2.1 stand van zaken milieudoel energie per gemeente Bevoegd gezag Albrandswaard
Relevant
Beoordeeld
Nalever
Achterblijver
49
13
7
6
128
44
15
29
Bernisse
27
12
4
8
Brielle
85
36
22
14
Barendrecht
Capelle aan den IJssel
175
61
40
21
Hellevoetsluis
74
28
7
21
Krimpen aan den IJssel
62
21
6
15
331
189
134
55
Maassluis
58
25
7
18
Ridderkerk
183
59
28
31
Rotterdam
2.222
618
271
347
Schiedam
247
68
30
38
Spijkenisse
128
45
15
30
Vlaardingen
200
56
21
35
Westvoorne
75
44
30
14
Lansingerland
Provincie Zuid-Holland Totaal
118
35
2
33
4.163
1354
639
715
Toelichting: Nalevers hebben geen wettelijke verplichting meer om energiemaatregelen te nemen. Achterblijvers hebben deze verplichting nog wel en moeten een plan van aanpak indienen.
Energie buiten het milieudoel Energie, en daarmee samenhangend klimaat, heeft breed de aandacht en is een thema waaraan door veel organisaties en vanuit vele invalshoeken wordt gewerkt. Daarom is het hier niet mogelijk om een compleet beeld te geven van alles wat speelt op energiegebied, maar beperken we ons tot het werk van de DCMR en andere spelers in de regio. Ondanks het feit dat ze zeer energierelevant zijn, vallen bedrijven die deelnemen aan CO2-emissiehandel niet onder het milieudoel energie. Deze bedrijven zijn namelijk vrijgesteld van energie-eisen vanuit de Wet milieubeheer. De gemeenten in de regio werken op energiegebied samen in de regionale Klimaatagenda, waar diverse programma’s onder vallen. Onder meer het programma ‘stimuleren energie besparen bedrijven’, dat energiebesparing bij bedrijven bevordert en daarmee goed aansluit bij het milieudoel energie. Bedrijven in en om de Rotterdamse haven worden door het Havenbedrijf Rotterdam en Deltalinqs, beide partner in het Rotterdam Climate Initiative (RCI), gestimuleerd om energie te besparen en hun CO2-uitstoot te verminderen.
Daarnaast voert de DCMR monitoringsprogramma’s uit voor de stadsregio Rotterdam, de provincie Zuid-Holland en het RCI. Vanuit diverse rollen, onder meer als partner in het RCI, zorgt de DCMR dat energie wordt meegewogen in ruimtelijke processen en bestuurlijke besluitvorming en stimuleren we bedrijven en instellingen om energiezuinig te worden. Terugblik op meerjarenprogramma In 2007 is een meerjarig uitvoeringsprogramma energie uitgewerkt, op basis van een speerpuntenanalyse uit 2005. Dit programma bevatte de aanpak van energie via de Wet milieubeheer, bestaande uit het selecteren van branches op basis van energieverbruik, het doorlichten van de bedrijven, het voorschrijven van energiebesparingsmaatregelen, het uitvoeren van nacontroles en het eventueel opleggen van sancties. Hiermee is het fundament gelegd voor het milieudoel energie. Na de start in 2008 is het aantal sectoren die zijn doorgelicht gestaag uitgebreid. In figuur 2.3 staat voor elke sector weergegeven hoeveel CO2-uitstoot voorkomen wordt als de verplichte maatregelen genomen worden. In 2011 zijn de eerste nacontroles uitgevoerd.
- 13 -
Tabel 2.2 Overzicht projecten milieudoel energie 2012 Project
Omschrijving
Nacontroles supermarkten.
Controle op het toepassen van de energiemaatregelen.
Nacontroles voortgezet onderwijs.
Controle op het toepassen van de energiemaatregelen.
Nacontroles zorginstellingen.
Controle op het toepassen van de energiemaatregelen.
Ziekenhuizen.
Afronding traject masterclasses.
Overheidsinstellingen.
Controle op het toepassen van de energiemaatregelen.
Ketens in de groot- en detailhandel.
Plannen van aanpak voor ketens waarmee wordt samengewerkt.
Nacontroles bouwmarkten.
Controle op het toepassen van de energiemaatregelen.
Nacontroles groothandels met koel- en vriesinstallaties.
Controle op het toepassen van de energiemaatregelen.
Nacontroles tweede tranche kantoren.
Controle op het toepassen van de energiemaatregelen.
Indeling overige bedrijven.
Nadere analyse van de groep bedrijven die nog niet in branches zijn ingedeeld.
Industriële bedrijven.
Voortzetting inventarisatie energieverbruiken en vergunningsituatie.
Controles datacenters.
Inventarisatie en bezoek van de relevante datacenters.
Controles hotels en congreslocaties.
Eerste controles en inventarisatie na Green Key traject.
Afronding glastuinbouw.
Opmaken balans van de projecten en bezoeken laatste bedrijven.
- 14 -
3.
Milieudoel geluid
De volgende operationele doelen zijn gesteld voor 2012: 1. We kiezen een aanpak om de geluidsbelasting te beperken bij op- en overslagbedrijven en bij de horeca. 2. We gaan in gesprek met de gemeenten in de regio over het vroegtijdig melden van nieuwe horeca-inrichtingen bij de DCMR. 3. We vragen de gemeenten of zij in de toestemmingsbrief voor incidentele feesten willen schrijven dat het belangrijk is om de omwonenden te informeren. 4. We zetten een structureel overleg op met Koninklijke Horeca Nederland.
Veel bedrijven in de regio Rijnmond zijn in of dicht bij woongebieden gevestigd. Hierdoor is geluid een belangrijke bron van overlast en de voornaamste reden voor bewoners om de meldkamer van de DCMR te bellen. Geluid veroorzaakt hinder en verstoort slaap. Langdurige geluidsoverlast zorgt voor (lichamelijke) stress, een vergrote kans op hoge bloeddruk en hart- en vaatziekten en verminderde leerprestaties bij kinderen. Wat willen we bereiken? Met het milieudoel willen we geluidsoverlast terugdringen door ons te richten op de voornaamste veroorzakers hiervan. We streven naar een betere naleving door bedrijven, minder gehinderde bewoners en minder lawaaiklachten. De voortgang van het milieudoel geluid wordt afgemeten aan het aantal lawaaiklachten1).
Hoe hebben we dat aangepakt? Geluidsoverlast kan op drie manieren worden aangepakt: preventief, repressief en bemiddelend. Preventief adviseren we over de vestiging van nieuwe bedrijven die overlast kunnen veroorzaken. Waar nodig leggen we maatwerkvoorschriften op of nemen we geluidsvoorschriften op in de vergunning. Repressief controleren we op de naleving van geluidsvoorschriften. Als regels ontoereikend zijn bieden we mediation aan.
Dit aantal moet in 2012 lager liggen dan in 2011. Daarnaast mogen in de top tien horecageluid maximaal twee bedrijven staan die daar ook in 2011 in stonden. In 2015 moeten bij de horecabedrijven waar dit nodig is maatwerkvoorschriften zijn opgelegd en bij op- en overslagbedrijven moeten de best beschikbare technieken zijn voorgeschreven.
1)
Exclusief klachten over vliegtuiglawaai; die worden niet in het milieudoel geluid meegenomen.
- 15 -
Figuur 3.1 Verdeling lawaaiklachten naar branches
In figuur 3.1 is het aantal lawaaiklachten per branche weergegeven. De horeca is met 3.080 van de in totaal 5.987 lawaaiklachten de grootste veroorzaker. Het zwaartepunt van het milieudoel geluid ligt dan ook op deze branche. We richten ons verder op transportbanden, sportaccommodaties, bouwlawaai, airco’s en de bevoorrading van supermarkten. In figuur 3.2 vindt u een kaart met de bedrijven waarover in 2012 lawaaiklachten zijn ontvangen.
Milieudoel Geluid klachten per branche
Procesindustrie (2) Afvalverwerkers (32) Landbouw (71) Industrie (229) Nutsvoorzieningen (25) Bouwnijverheid (206) Reparatie en handel (1114) Horeca (3080) Transport en opslag (226) Installaties (37) Dienstverlening (179) Onderwijs en zorg (101) Sport en recreatie (672)
MD Geluid 0023
Toelichting: In deze figuur zijn de lawaaiklachten weergegeven die aan branches toe te kennen zijn. De grootste groep klachten, 3.080 van de in totaal 5.987 is afkomstig van horecagelegenheden. De 397 lawaaiklachten die niet aan branches konden worden toegekend (maar wel relevant zijn voor het milieudoel) zijn niet meegenomen in deze figuur.
Figuur 3.2 Kaart met bedrijven in de regio waarover lawaaiklachten zijn ingediend
Toelichting: Op deze kaart staan de locaties weergegeven waarover lawaaiklachten zijn ingediend. De opvallende concentratie van locaties in het centrum van Rotterdam bestaat voornamelijk uit horecagelegenheden.
- 16 -
Wat hebben we daarvoor in 2012 gedaan?
Tabel 3.1 Lawaaiklachten horeca en uitgevoerde acties per gemeente Gemeente
Hand
con-
having
werk
troles
(dwang-
voor-
bij
som of
schriften
horeca
proces
bij
verbaal)
horeca
Maat-
bij 2010
2011
Albrandswaard
26
15
8
2
0
0
Barendrecht
73
89
13
28
1
0
Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel
2012
9
10
33
9
1
0
16
20
16
14
1
0
128
33
45
19
0
0
Hellevoetsluis
14
35
68
9
1
0
Krimpen aan den IJssel
26
10
13
0
0
0
113
62
53
16
1
1
Lansingerland Maassluis
24
8
17
3
0
0
Ridderkerk
80
51
50
14
1
1
Rotterdam
2671
2568
2414
369
22
8
Schiedam
180
97
189
38
3
0
Spijkenisse
52
26
49
31
2
0
Vlaardingen
113
107
87
36
0
1
Westvoorne
14
16
25
3
0
1
3539
3147
3080
591
33
12
Totaal
Toelichting: In deze tabel staat het aantal horecalawaaiklachten2) per gemeente, met daarnaast de acties die de DCMR daarop heeft genomen. Opvallend is dat, ondanks een daling van het totaal aantal klachten, een aantal gemeenten een sterke stijging laten zien; vooral Schiedam en Hellevoetsluis.
Transportbanden bij op- en overslagbedrijven In 2011 bleek dat transportbanden een grote bijdrage leveren aan de geluidproductie van op- en overslagbedrijven. In 2012 is navraag gedaan naar stillere transportbanden bij leveranciers en installateurs. Het vervangen van de rollers van de transportbanden, wat bij één bedrijf al was gedaan, leek veelbelovend. De leveranciers konden echter niet met onderzoeken onderbouwen dat deze rollers stiller zijn. Zonder een dergelijke onderbouwing mogen we dit (juridisch) niet opnemen in vergunningen.
Milieudoel Geluid lawaaiklachten horeca 5
4
Aantal (x 1000)
Geluids-
horeca
Figuur 3.3 Lawaaiklachten horeca
3
Sportaccommodaties Na de horeca zijn sportaccommodaties de grootste veroorzaker van geluidsoverlast, vooral door feesten die slechts één of twee keer per jaar worden georganiseerd. Sportverenigingen weten meestal niet dat hier wettelijke eisen voor gelden en ook niet dat ze hier een paar keer per jaar ontheffing voor kunnen krijgen. Daarnaast stellen de sportverenigingen de omwonenden meestal niet op de hoogte, terwijl dat klachten kan voorkomen.
Overige gemeenten Rotterdam
2
1
0 2008
2009
2010
2011
2012 MD Geluid 0021
Toelichting: Het aantal lawaaiklachten in de horeca is sinds de start van het milieudoel gestaag gedaald, met de sterkste daling in 2011. In 2012 is de daling een stuk kleiner, vooral doordat het aantal klachten uit de regiogemeenten gestegen is. Zie voor de aantallen per gemeente tabel 3.1.
2)
Horecalawaai klachten
Horeca In 2012 is, in samenspraak met de DCMR, het horecabeleid van de gemeente Rotterdam veranderd. In plaats van afwachten totdat geluidsoverlast ontstaat, wordt na het aanvragen van een exploitatievergunning voor horeca meteen een akoestisch onderzoek gevraagd. Een vergunning wordt alleen afgegeven als uit dit onderzoek blijkt dat de geluidsnormen nageleefd kunnen worden. Deze werkwijze voorkomt overlast in een later stadium. Daarnaast is het voor de ondernemer vaak makkelijker en goedkoper om maatregelen, als deze nodig zijn, te nemen tijdens het inrichten of verbouwen van het bedrijf. Vanwege de goede ervaringen zijn in 2012 ook de andere gemeenten in de regio geadviseerd om op deze manier te gaan werken. Als horecagelegenheden dicht bij elkaar liggen, is het lastig om te bepalen welk bedrijf geluidsoverlast veroorzaakt. Individuele ondernemers kunnen dan niet worden aangesproken op deze overlast. Op het Stadhuisplein in Rotterdam is in 2012, bij wijze van proef, een meetsysteem opgezet om hier duidelijkheid over te scheppen. Het aantal lawaaiklachten is daarna sterk afgenomen. Zie de kadertekst monitoringssysteem Stadhuisplein voor meer hierover. Om de geluidsoverlast van horeca verder te beteugelen, is ook gekeken waar verbeteringen mogelijk zijn in werkwijzen van de DCMR en beleid van de bevoegde gezagen. Dit gaat van het variëren van tijdstippen van metingen tot het veranderen van de wijze waarop wordt gehandhaafd. Een voorbeeld van dit laatste is dat een geluidsovertreding in Vlaardingen, Maassluis en Rotterdam gevolgen kan hebben voor de exploitatievergunning van een locatie. In tabellen 3.1, 3.2 en 3.3 en figuur 3.3 vindt u meer informatie over lawaaioverlast door horeca.
Hierin zijn de horeca-lawaaiklachten over airco’s en dergelijke niet opgenomen.
- 17 -
Monitoringssysteem Stadhuisplein Als horecagelegenheden dicht bij elkaar liggen, is het lastig om te bepalen welk bedrijf geluidsoverlast veroorzaakt. Individuele ondernemers kunnen dan niet worden aangesproken op deze overlast. Op het Stadhuisplein in Rotterdam is, bij wijze van proef, een meetsysteem opgezet om dit wel mogelijk te maken. Bij twee woongebouwen op 100 meter afstand van het Stadhuisplein zijn meetpunten opgesteld. Bij acht horecabedrijven op het Stadhuisplein wordt het geluidsniveau binnen en op het terras gemeten. Als blijkt dat het geluidsniveau bij de woongebouwen bepaald wordt door het geluidsniveau van één van de horecabedrijven, wordt een scherm naast de mengtafel bij dat bedrijf rood. Voor dat bedrijf is meteen duidelijk dat er minder geluid geproduceerd moet worden. Dit kan door eventuele muziek op het terras uit te zetten, een openstaande pui dicht te doen, de muziek binnen zachter te zetten of (op langere termijn) de geluidsisolatie van de gevel of pui te verbeteren. De meldkamer van de DCMR kan op afstand zien welke kleur scherm elk bedrijf bij de mengtafel heeft (of heeft gehad) en onderneemt zo nodig actie. Het systeem heeft al vruchten afgeworpen: één bedrijf heeft de geluidsisolatie van de pui verbeterd door het plaatsen van zwaar akoestisch glas. Een tweede bedrijf gaat een zwaardere (tweede) pui plaatsen voor verdere geluidsisolatie.
De horecagelegenheden nemen dus maatregelen om de schermen op groen te houden en geen waarschuwing van het systeem te krijgen. Als alle acht bedrijven een groen scherm hebben, komt de hoorbare muziek van een andere gelegenheid in de omgeving. Zo bleek dat een grote discotheek in de omgeving van het Stadhuisplein voor overlast zorgt. Tot nog toe waren alle geluidsklachten toegeschreven aan het Stadhuisplein; nu blijkt dat dit niet altijd terecht is geweest. De discotheek moet maatregelen nemen om het geluid terug te dringen. Het systeem levert van omwonenden louter positieve reacties op. Zij zijn blij met de afname van de geluidsoverlast. Positieve geluiden ook vanuit de horecaondernemers; zij zijn vooral enthousiast over de duidelijkheid die ermee wordt geschapen. Tijdens een bijeenkomst met beide groepen begin 2013 prees Burgemeester Aboutaleb de inzet en deskundigheid van DCMR bij de ontwikkeling van dit systeem. Dit monitoringssysteem kan, zeker gezien de goede eerste ervaringen, ook op andere locaties toegepast worden. Positieve effecten hiervan zijn vooral te verwachten op plaatsen waar overlast bestaat van meerdere horecabedrijven die dicht bij elkaar zitten en het dus lastig is om de veroorzaker van de overlast aan te wijzen.
verlenen van toestemming als bij klachten gebruikt wordt. Andere belangrijke aandachtspunten die er in staan zijn energieverbruik, onderhoud en het gebruikte koudemiddel.
Om de overlast terug te dringen, is een informatiebrief opgesteld voor de verenigingen. In mei en juni is deze brief gestuurd aan 50 verenigingen waar voorheen lawaaiklachten over zijn ontvangen. Het aantal lawaaiklachten bij deze verenigingen is gedaald van 110 in 2011 naar 63 in 2012. Over 32 van deze verenigingen zijn geen nieuwe klachten ontvangen. In de hele regio zijn in 2012 nog bijna 700 lawaaiklachten over sportverenigingen binnengekomen. De noodzaak om deze overlast aan te pakken bestaat dus nog steeds. Omdat de informatiebrief effectief blijkt te zijn, wordt deze in 2013 naar alle sportaccommodaties in de regio gestuurd.
Bevoorrading van supermarkten In de avond en nacht (19:00 tot 7:00 uur) kan bij geluidsoverlast door laden en lossen worden opgetreden, maar ook overdag is er overlast. Om de overlast gedurende de dag terug te dringen, bespreken we met transporteurs en met de koepelorganisatie voor de detailhandel welke maatregelen mogelijk zijn. Informatie over deze maatregelen, zoals stillere voertuigen, is op een factsheet gezet die aan bedrijven wordt gegeven waar sprake is van een overlastsituatie. Bij deze aanpak wordt nauw samengewerkt met het milieudoel vervoer.
Bouwlawaai Bouwprojecten zorgen regelmatig voor overlast bij omwonenden, terwijl stiller werken in veel gevallen wel mogelijk is. In 2012 hebben we de handreiking bouwlawaai, in 2011 vanuit het milieudoel opgesteld om gemeente te helpen deze overlast in te perken, aangepast aan het nieuwe Bouwbesluit en deze aangeboden aan de gemeenten in het werkgebied van de DCMR.
Mediation Bij mediation wordt bemiddeld tussen partijen die een langlopend conflict hebben. Deze conflicten komen vaak onder onze aandacht door lawaaiklachten, maar meestal speelt er meer mee. Met mediation kan aan alle aspecten van een conflict aandacht worden gegeven. Het is lastig om partijen bij elkaar te krijgen, maar als het lukt betekent dat vaak een einde aan slepende zaken. De DCMR past mediation nu vier jaar toe als aanvulling op de reguliere behandeling van klachten, waarmee het inmiddels een volwaardige plaats in de organisatie gekregen heeft.
Airco’s Of een airco geluidsoverlast veroorzaakt, hangt af van de locatie van de buitenunit. Daarom is het belangrijk om al bij plaatsing rekening te houden met mogelijke overlast. Omdat steeds meer bedrijven een airco plaatsen, is hierover een informatiepakket gemaakt dat vanaf begin 2013 zowel bij het
- 18 -
Tabel 3.2 Top 10 lawaaiklachten bij horeca over 2012
In 2012 is mediation zeven keer ingezet. Drie van deze zaken zijn inmiddels opgelost, waarvan twee na het opstellen van een overeenkomst met afspraken en één zelfs voordat sprake was van een dergelijke overeenkomst. Voor de overige vier zaken bestaan al (concept)overeenkomsten, dus de verwachting is dat in 2013 ook deze trajecten positief worden afgerond. Hebben we de doelen bereikt? De voornaamste doelstellingen van het milieudoel geluid, een betere naleving door bedrijven, minder gehinderde bewoners en minder lawaaiklachten zijn gedeeltelijk gehaald. De verandering in naleving door bedrijven is lastig te meten, omdat de meeste controles plaatsvinden in reactie op lawaaiklachten. Alleen voor de horeca is een indicatie te geven over de naleving. In 2012 zijn meer controles uitgevoerd (591, tegen 468 in 2011), terwijl het aantal handhavingsacties, zoals het opleggen van een dwangsom, is gedaald (van 37 in 2011 naar 33 in 2012). Samen met de daling in het aantal lawaaiklachten over horeca wijst dit op een verbetering van de naleving in die branche. Maar er kunnen ook andere factoren een rol spelen, zoals weersomstandigheden. Het aantal bewoners dat geluidshinder ondervindt wordt niet meer gemeten. Het totaal aantal lawaaiklachten dat bij DCMR is ontvangen is gedaald van 6.654 in 2011 naar 6.3843) in 2012. Het doel dat het aantal lawaaiklachten in 2012 moet dalen is dus gehaald. Dit ondanks een behoorlijke stijging van het aantal lawaaiklachten over de branche reparatie en handel (284 meer). Van de bedrijven die in de top 10 voor horeca uit 2011 stonden, zijn er twee terug te vinden in de top 10 van 2012. De doelstelling is daarmee gehaald. Zie voor meer informatie tabel 3.3. In 2012 is twaalf keer een maatwerkvoorschrift opgelegd bij een horecagelegenheid. In zeven gevallen is geconstateerd dat maatwerk nodig is, maar waren de procedures voor dit maatwerk aan het einde van het jaar nog niet afgerond. De doelstelling om in 2015 bij alle horecabedrijven waar dit nodig is maatwerk op te leggen blijkt niet aan te sluiten bij de praktijk. Door de dynamiek (wisselingen van eigenaren en activiteiten) in de horecabranche kan van te voren niet worden gezegd bij hoeveel en welke van deze bedrijven maatwerk nodig is. We richten ons er daarom op om na het constateren van de noodzaak om maatwerk op te leggen de procedure hiervoor zo snel mogelijk te doorlopen.
Nr
Naam
Gemeente
1
B.E.D. Rotterdam
Rotterdam
99
Overlast na opening begin 2012. Na controle DCMR is luchtbehandeling aangepast. Muziekinstallatie wordt nog begrensd.
2
La Mamounia
Rotterdam
86
Vrijwel alleen anonieme klachten, waarschijnlijk van één melder. DCMR heeft bij onderzoek niet meer dan achtergrondmuziek geconstateerd.
3
Café-Bar Tolunay
Rotterdam
74
Na onderzoek is een dwangsom opgelegd. Na nieuwe klachten is weer een overschrijding gemeten en dus is een eerste bedrag geïnd op basis van de dwangsom.
4
‘t Dakpark
Rotterdam
70
Herhaalde overschrijdingen in de nachtperiode, ook na uitreiken bestuurlijke strafbeschikking milieu en opleggen van een dwangsom. Op de dwangsom wordt nu geïnd.
5
Café Kanarya
Schiedam
69
Kanarya moet een akoestisch onderzoek indienen, maar dat is nog niet ontvangen. De gemeente heeft een dwangsom opgelegd.
6
Eetcafé Napoleon
Rotterdam
64
De deelgemeente heeft in 2012 geïnd op een van kracht zijnde dwangsom, die nu volledig is volgelopen. In juni 2012 is een nieuwe eigenaar in de zaak gekomen, maar ook daarna zijn nog lawaaiklachten ontvangen.
7
Bewefa
Rotterdam
53
In april 2012 is na een meting geïnd op een lopende dwangsom. Ondertussen is het bedrijf gesloten in verband met faillissement.
8
Eet- en Drinkcafé JW
Rotterdam
53
Een geluidmeting in april bleek onbruikbaar, maar in september is een overschrijding van 18 decibel gemeten. Hiervoor is een bestuurlijke strafbeschikking milieu uitgereikt.
9
Bar Dancing De Skihut
Rotterdam
49
De Skihut is gevestigd op het Stadhuisplein, waar een nieuw monitoringssysteem wordt getest. Zie de kadertekst voor meer informatie. Het geluid van De Skihut is op het gehoor redelijk te onderscheiden van dat van de andere gelegenheden.
10
21
Rotterdam
56
21 gaat verbouwen omdat de bezoekers tijdens een feest door de vloer zijn gezakt. Na de verbouwing moet het café een nieuw akoestisch onderzoek indienen.
Totaal aantal lawaaiklachten
Lawaaiklachten
Toelichting
673
Toelichting: In deze tabel zijn de horecabedrijven weergegeven waarover in 2012 de meeste lawaaiklachten zijn ontvangen. Het totaal aantal klachten in de top 10 is behoorlijk gestegen ten opzichte van 2011(de teller stond toen op 522 lawaaiklachten, zie tabel 3.3).
3)
Dit getal ligt hoger dan de optelling van de lawaaiklachten bij alle branches die in figuur 3.1 zijn weergegeven. Dit komt doordat we in dit getal ook de lawaaiklachten meetellen die niet aan een specifieke branche toe te wijzen zijn, maar waarvan wel duidelijk is dat ze onder het milieudoel vallen.
- 19 -
3.
Tabel 3.3 Top 10 lawaaiklachten bij horeca: vergelijking 2011 met 2012 Positie
Naam
Gemeente
Lawaaiklachten
2011
2012
2011
2012
1
-
Cultuurpodium Perron
Rotterdam
83
29
2
7
Bewefa
Rotterdam
74
53
3
-
Willens & Wetens
Rotterdam
65
1
4
-
Paris Lounge
Rotterdam
53
36
5
-
Lounge Bar The Red4)
Barendrecht
46
0
6
9
Bar Dancing De Skihut
Rotterdam
45
49
7
-
Bar Restaurant Club Riva5)
Rotterdam
42
7
8
-
Café LEUK
Rotterdam
39
3
9
-
Café Beurs
Rotterdam
38
0
10
-
Eetcafé Jofel
Bleiswijk
37
36
522
207
Totaal aantal lawaaiklachten
4.
Conclusie In 2012 is het totaal aantal lawaaiklachten verder gedaald. De trend blijft dus positief. Daar staat tegenover dat het totaal aantal lawaaiklachten nog steeds hoog ligt, waardoor de inzet op geluid onverminderd nodig blijft, zeker in de horeca. Uitzonderingen, met een flinke stijging in het aantal lawaaiklachten, zijn de horeca in Hellevoetsluis en Schiedam en de branche reparatie en handel. Gezien deze stijgingen kan overwogen worden om de geluidsaanpak voor deze drie groepen bedrijven te intensiveren. In 2012 zijn bijna alle operationele doelen gehaald. De nog lopende trajecten worden begin 2013 afgerond. Diverse projecten zijn in 2012 vruchten af gaan werpen of zijn in stelling gebracht om dat in 2013 te gaan doen. Denk daarbij aan het monitoringssysteem op het Stadhuisplein, de diverse communicatietrajecten en het informeren van de DCMR bij het starten van een nieuwe horeca-onderneming. We verwachten dat met deze projecten de dalende lijn in het aantal lawaaiklachten voortgezet wordt. Ondanks dat we de geluidshinder niet meten, behouden we deze doelstelling in het milieudoel. Het vormt namelijk een stip aan de horizon waar we onze andere doelen en acties op kunnen richten.
Toelichting: De bedrijven uit de top 10 horecalawaaiklachten van 2011 zijn hier opnieuw bekeken. Slechts twee van de tien staan ook in de top 10 van 2012. Kanttekening daarbij is dat het aantal lawaaiklachten per bedrijf in de top 10 in 2012 hoger ligt dan in 2011 (zo is Bar Dancing De Skihut gezakt naar plaats 9, terwijl ze meer klachten hebben veroorzaakt).
Het is nog niet duidelijk bij hoeveel op- en overslagbedrijven het nodig is om extra geluidseisen te stellen. Bij twee van de zeventien gecontroleerde op- en overslagbedrijven worden extra geluidseisen in de vergunning opgenomen. Daarnaast wordt nagegaan bij welke andere bedrijven extra eisen moeten worden gesteld. De verwachting is dat in 2015 alle bedrijven in deze branche over een adequate vergunning beschikken, waarin de best beschikbare technieken zijn voorgeschreven. Operationeel: 1. Aan de hand van bevindingen uit projecten en controles sturen we de aanpak voor op- en overslag en horeca continu bij. Deze flexibiliteit is nodig om onze taken zo effectief mogelijk uit te voeren. Daarom hebben we niet voor één vaste aanpak gekozen. 2. De gemeenten Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen zijn benaderd over het vroegtijdig melden van nieuwe horeca-inrichtingen. Met de overige gemeenten is nog niet overlegd, maar bij diverse bestuurlijke overleggen is het onderwerp wel al ter sprake gekomen. De gesprekken met de resterende gemeenten zijn voor het eerste kwartaal van 2013 gepland.
4) 5)
Na het benaderen van alle gemeenten in de regio, wijzen negen gemeenten de organisatoren van incidentele feesten er in de toestemmingsbrief op dat het belangrijk is om de omwonenden te informeren. In de gemeenten Albrandswaard, Bernisse, Capelle aan den IJssel, Maassluis en Ridderkerk gebeurt dit nog niet. In het horecaoverleg van de gemeente Schiedam waar aan Koninklijke Horeca Nederland (KHN) deelneemt wordt de DCMR visie voor wat betreft de aanpak van overlastgevende horeca in het Rijnmondgebied uitgedragen. Er vindt dus structureel overleg plaats met KHN, conform het doel. Toezicht wordt hier standaard in meegenomen. Zo is tijdens het laatste overleg in 2012 de nieuwe waarschuwingsbrief waarin wordt verwezen naar de bestuurlijke strafbeschikking milieu besproken. Deze brief werd door KHN positief ontvangen.
Dit is de naam die in de top 10 van 2011 stond. In april 2012 is de naam veranderd in Heerlijk Eten en Drinken. Dit is de naam die in de top 10 van 2011 stond. In juni 2012 is de naam veranderd in De Vrienden Live.
-20 -
Terugblik op meerjarenprogramma Sinds de start van het milieudoel geluid in 2008 is vooral ingezet op de horeca, de voornaamste bron van lawaaiklachten. In de vijf jaar dat het milieudoel geluid loopt is het aantal klachten over horecabedrijven gestaag gedaald, waaruit we op mogen maken dat de aanpak effect heeft. In die periode is het toezicht op deze groep bedrijven ook geïntensiveerd. Waar dit van toepassing is wordt gehandhaafd en/of worden maatwerkvoorschriften opgelegd. De meeste horecabedrijven in de jaarlijkse lawaaiklachten top 10 zijn hier een jaar later uit verdwenen. Uit de top 10 van 2008 zijn inmiddels geen bedrijven meer in deze lijst aanwezig. Naast het reageren op lawaaiklachten, wordt ondertussen ook een preventief spoor gevolgd, onder meer door horecaondernemers te verzoeken te communiceren met de omgeving over incidentele festiviteiten. Voor de bedrijven en instellingen die voorheen vergunningplichtig waren, maar nu onder het Activiteitenbesluit vallen, zijn waar nodig de geluidnormen uit de oude vergunning omgezet in maatwerkvoorschriften.
Geluid buiten het milieudoel Niet alle op geluid gerichte werkzaamheden van de DCMR vallen onder het milieudoel geluid, hoewel er wel vaak een relatie is. Zo wordt geluid meegenomen bij het opstellen van vergunningen en het uitvoeren van reguliere controles. De meldkamer behandelt en onderzoekt lawaaiklachten. In de gemeenten Krimpen aan den IJssel, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen neemt de DCMR deel aan de horecaberaden, waarin wordt beoordeeld of uitbreiding of nieuwe vestiging van horecagelegenheden plaats kan vinden. Geluid wordt hier standaard in meegewogen, waardoor bedrijven bij vestiging al weten waar ze aan toe zijn. Een aantal oorzaken van geluidsoverlast wordt niet meegenomen in het milieudoel, namelijk vlieg-, weg- en scheepvaartverkeer. Klachten over vliegtuiglawaai worden door de DCMR geregistreerd en dit lawaai wordt gemeten met behulp van een monitoringssysteem (RANOMOS). Over de laatste twee categorieën, lawaai van wegverkeer en scheepvaart, komen geen klachten binnen bij de DCMR, maar uit eerder belevingsonderzoek6) blijkt dat inwoners van de regio Rijnmond hier wel veel hinder van ondervinden.
Tabel 3.4 Overzicht projecten milieudoel geluid 2012
De DCMR neemt geluid ook mee in de advisering over ruimtelijke ordening en in het beheer van geluidszones rond bedrijventerreinen. Ook worden bronnen van laagfrequent geluid (bromtonen) opgespoord naar aanleiding van klachten hierover. Buiten de DCMR komt geluid terug in de algemene plaatselijke verordeningen van de diverse gemeenten, waar de politie op kan controleren. Tot slot is er Europese wetgeving op het gebied van geluid, zoals de EU-richtlijn Omgevingslawaai. Op basis van deze richtlijn zijn verschillende gemeenten in de regio verplicht om eens in de vijf jaar de geluidbelasting in beeld te brengen en actieplannen op te stellen. Voor een deel van de gemeenten in de regio voert de DCMR deze taak uit.
6)
Onderzoek milieubeleving Zuid-holland 2008
- 21 -
Project
Omschrijving
Overslagbedrijven
De mogelijkheid onderzocht om stillere transportbanden voor te schrijven.
Evaluatie horecabeleid
Geëvalueerd of lawaaiklachten sneller op te lossen zijn.
Airco
Factsheet opgesteld over geluidbeperking, energiebesparing en vervanging koudemiddelen.
Detailhandel: laden en lossen
Factsheet gemaakt, samen met vervoerspartijen.
Mediation
Bemiddeld tussen melders en veroorzakers geluidsoverlast.
Sportverenigingen
Communicatie met verenigingen om geluidsoverlast te voorkomen.
Gebiedsgericht beleid
Systeem geïnstalleerd om geluid op het Stadhuisplein te meten.
- 22 -
4.
Milieudoel lucht
doorsnede. Deze deeltjes hebben verschillende effecten en samenstellingen, maar blootstelling aan hoge concentraties leidt er toe dat mensen eerder sterven. Ook fijn stof komt voornamelijk vrij bij verbrandingsprocessen. 4. De laatste categorie zijn de minimalisatieverplichte stoffen (MVP-stoffen). Dit zijn iets meer dan 100 stoffen die bijzonder gevaarlijk zijn voor mens en/of milieu, zoals tolueen en benzeen. Bedrijven zijn verplicht te streven naar een situatie waarbij deze stoffen helemaal niet vrijkomen. Dit staat bekend als minimalisatieverplichting. MVP-stoffen worden bij veel verschillende processen gebruikt. Er zijn stoffen die de lucht verontreinigen maar niet in deze vier categorieën vallen. En tussen de categorieën zit enige overlap. Deze indeling geeft echter goede, praktische handvatten om toezicht te houden op de uitstoot van stoffen naar de lucht. Dit toezicht is een wettelijke taak die de DCMR uitvoert voor al haar participanten.
Luchtverontreiniging in de regio Rijnmond wordt vooral veroorzaakt door het verkeer en de industrie. Beide groepen groeien al jaren gestaag, terwijl de uitstoot ongeveer gelijk is gebleven en de luchtkwaliteit verbeterd is. De verwachting is dat de groei van verkeer en industrie ook in de komende jaren nog aan zal houden. Daardoor blijft luchtkwaliteit een aandachtspunt en blijft het noodzaak om er aandacht aan te besteden. Met het milieudoel lucht richten we ons op vier groepen stoffen, die allemaal gezondheidseffecten kunnen veroorzaken: 1. Allereerst vluchtige organische stoffen (VOS). Onder invloed van zonlicht reageren VOS tot ozon (O3), dat zeer schadelijk is voor de gezondheid van mens, plant en dier. Ozon leidt daarnaast bij zonnig en windstil weer tot smogvorming. VOS worden in allerlei processen gebruikt en komen vrij door verdamping. 2. De tweede categorie is NOx. Dit is een verzamelnaam voor stikstofoxide (NO, niet giftig voor de mens) en stikstofdioxide (NO2, kan onder meer voor een verminderde longfunctie bij kinderen zorgen). Deze stoffen dragen bij aan het ontstaan van zure regen. NOx komt vrij bij verbrandingsprocessen. 3. Fijn stof (PM10) is de derde categorie en betreft in de lucht zwevende deeltjes die kleiner zijn dan 10 μm1) in
1)
Wat willen we bereiken? Het doel voor lucht is het terugdringen van de luchtverontreiniging door bedrijven in het algemeen. Meer specifiek willen we met het milieudoel lucht de uitstoot van de vier hiervoor
10 μm = 0,01 millimeter
- 23 -
Tabel 4.1 Relevante branches, bronnen en activiteiten voor het
genoemde groepen stoffen verlagen bij bedrijven in de regio. Daarnaast willen we bijdragen aan het bereiken van het nationale emissieplafond voor NOx. De data die we hebben over de uitstoot van VOS, MVP-stoffen, NOx en fijn stof door de bedrijven moeten een hoge kwaliteit hebben.
milieudoel lucht Branche/bron/activiteit
Op basis hiervan zijn een aantal operationele doelen gesteld: • De uitstoot van VOS in 2012 moet 20% lager zijn dan in 2008 bij bedrijven die vallen onder het Oplosmiddelenbesluit. • In 2015 moet de emissie van fijn stof bij metaalbewerkingsbedrijven, scheepswerven, glasindustrie en op- en overslag 10% lager zijn dan in 2010. • De relevante bedrijven moeten in 2015 alle verplichte maatregelen op luchtgebied hebben uitgevoerd. • In 2015 moeten bij de relevante bedrijfstakken en sectoren de best beschikbare technieken zijn voorgeschreven om de uitstoot van VOS, MVP-stoffen, NOx en fijn stof terug te dringen. • In 2015 moeten in alle vergunningen en maatwerkvoorschriften bij relevante sectoren en bedrijfstakken de eisen uit de Nederlandse emissierichtlijn lucht zijn opgenomen. • We beoordelen doorlopend of bij grote stookinstallaties de best beschikbare technieken zijn toegepast om emissies van VOS, MVP-stoffen, NOx en fijn stof terug te dringen. • PRTR-verslagen (op basis van de Pollutant Release Transfer Registerverordening) beoordelen we jaarlijks, onder meer op de emissies van VOS, NOx, fijn stof en MVP-stoffen. In tabel 4.1 staan de branches, bronnen en activiteiten weergegeven die relevant zijn voor het milieudoel lucht.
Relevant voor VOS
NOx
fijn stof
MVPstoffen
Raffinaderijen
X
X
X
X
Grote op- en overslag-bedrijven (natte bulk)
X
X
Tankstations (inclusief LPG)
X
X
Metaalelectro
X
X
Laboratoria
X
Houtverwerkende industrie
X
X X
X
Autospuiterijen
X
X
Ziekenhuizen
X
X
Glastuinbouw
X
Energiecentrales
X
Droge bulk
X
Stuwadoors Scheepswerven
X X
X
Meel-, graan- en veevoederfabrieken
X
Scheepvaart
X
Bedrijven die onder het oplosmiddelenbesluit vallen
X
Overige bedrijven met grote stookinstallaties
X
X
X
X
Homogeniseren van stookolie
X
Butaniseren van benzine
X
Lage NOx-bronnen
X
X
In 2013 worden alle oplosmiddelenbedrijven systematisch benaderd. Gemeenten zijn wettelijk verplicht om de gegevens uit de VOS-boekhoudingen te rapporteren aan de Europese Commissie. De DCMR doet dit jaarlijks voor de participanten. Het aantal bedrijven dat onder het Oplosmiddelenbesluit valt is de laatste jaren gedaald, omdat een aantal bedrijven hun VOS gebruik tot onder de grenswaarde van het besluit of zelfs helemaal naar nul heeft teruggedrongen. Een andere positieve ontwikkeling is dat de kwaliteit van de boekhoudingen steeds beter wordt. Dit schept duidelijkheid en zorgt ervoor dat controles sneller kunnen worden uitgevoerd. Het bedrijf ADM (Rotterdam) is verantwoordelijk voor 85 tot 90% van de VOS-emissie van deze groep bedrijven. Daarom wordt extra aandacht besteed aan het terugdringen van de emissies bij dit bedrijf.
Hoe hebben we dat aangepakt? Het milieudoel lucht wordt aangepakt door scherp toe te zien op bedrijven die VOS, NOx, PM10 en MVP-stoffen emitteren en waar mogelijk op grond van de Wet milieubeheer strenge eisen te stellen aan de uitstoot. Per soort emissie worden daarvoor eerst de relevante bedrijven bepaald. Daarna wordt via dossieronderzoek voor ieder bedrijf bepaald wat de essentiële processen zijn, wat voor maatregelen van belang zijn en in hoeverre deze al worden toegepast. Vervolgens wordt gekeken naar de mogelijkheden om deze emissies verder terug te dringen. Dit gaat met name bij vergunningplichtige bedrijven bijna altijd om voor dat bedrijf specifieke maatregelen. Als bij een bedrijf de emissies voldoende verlaagd worden, bijvoorbeeld door het overstappen naar oplosmiddelarme producten, wordt het bedrijf niet langer als relevant gezien voor het milieudoel lucht.
Stikstofoxiden (NOx) Het terugdringen van de uitstoot van stikstofoxiden gebeurt vanuit toezicht op twee besluiten, BEMS en BEES-A, die beiden over stookinstallaties gaan. BEES-A verplicht bedrijven om hun stookinstallaties periodiek te laten controleren en onderhouden. De DCMR controleert met steekproeven de emissies van deze installaties (in 2012 vijf installaties bij vier bedrijven). Bij één installatie is een overtreding geconstateerd. Daarnaast zijn tijdens vergunningverlening ook twee overtredingen aan het licht gekomen. Op de geconstateerde overtredingen is actie ondernomen.
Wat hebben we daarvoor in 2012 gedaan? Vluchtige organische stoffen (VOS) In de regio vallen 24 bedrijven die relatief grote hoeveelheden VOS uitstoten onder het Oplosmiddelenbesluit. De DCMR houdt toezicht op de eisen in dit besluit door het controleren van de VOS-boekhoudingen van deze bedrijven. In 2012 zijn de boekhoudingen ad hoc gecontroleerd. - 24 -
Stikstofoxiden in de Glastuinbouw Zoals in de inleiding gemeld, is de uitstoot van stikstofoxiden (bekend als NOx) een aandachtspunt voor het milieudoel lucht. In de glastuinbouw, een omvangrijke sector in en rond het Rijnmondgebied, wordt veel aardgas verstookt in energie-installaties die warmte en elektriciteit opwekken. Daarmee voorzien de tuinders in hun behoefte aan warmte, licht en CO2-bemesting. Het verstoken van aardgas in deze installaties brengt uitstoot van NOx met zich mee. Het totaal aan NOx in de lucht wordt berekend in de grootschalige achtergrondconcentraties (GCN). Hierin worden gegevens opgenomen van NOx-bronnen in de hele regio, inclusief de glastuinbouw. De totale concentratie NOx uit de GCN is echter lager dan de meetwaarden in het veld. Op basis van gegevens uit het milieudoel lucht is onderzoek uitgevoerd naar NOx in de tuinbouwsector. Met gegevens uit milieu-inspecties bij glastuinbouwbedrijven in Lansingerland zijn nieuwe berekeningen gemaakt van de totale uit-
stoot van de tuinbouwsector. Hieruit bleek dat de gebruikte installaties meer NOx uitstoten dan tot nu toe werd aangenomen. Daarmee kan een deel van het verschil tussen de GCN en de metingen worden verklaard. Hoewel verder onderzoek nodig is, lijkt het wenselijk om de NOx-emissies van de tuinbouwsector terug te dringen. Met de inzet van zuiveringstechnieken voor de rookgassen kan hier een flinke slag in worden geslagen. Op basis van een aanscherping van de eisen voor stookinstallaties is te verwachten dat deze technieken vanaf 2017 grootschalig worden ingezet. Uit deze studie is de aanbeveling gekomen om de drempelwaarde voor tuinbouwbedrijven die aan uitstooteisen moeten voldoen (nu 2 hectare of meer) omlaag te brengen. Daarnaast is het aan te bevelen om ook bij andere bedrijven in de regio met soortgelijke stookinstallaties de NOx-uitstoot te onderzoeken.
Minimalisatieverplichte stoffen (MVP-stoffen) In 2012 zijn vijf laboratoria gecontroleerd op de uitstoot van MVP-stoffen. Dit is gebeurd op basis van de NeR in het Activiteitenbesluit. Drie van deze laboratoria bleken zo weinig van deze stoffen te gebruiken dat ze onder de vrijstellingsgrens2) vallen. Bij de andere twee werden deze grenzen voor één of meer stofcategorieën overschreden. Zij moeten daarom met berekeningen en/of metingen aantonen dat de toegestane concentraties en massastromen niet worden overschreden. De luchtexperts van DCMR schatten op voorhand in dat de concentratiegrenzen niet worden overschreden. In 2013 bepalen we definitief of luchtemissies bij laboratoria relevant genoeg zijn om hier regelmatig op toe te blijven zien. In 2012 is de VOS-camera van de DCMR ingezet worden om bij tank op- en overslagbedrijven emissies in beeld te brengen. Bij een aantal van deze bedrijven is specifiek op basis van klachten en/of meldingen onderzoek gedaan met behulp vab de VOS-camera. Daar waar maatregelen nodig waren, zijn deze geëist.
In 2010 en 2011 zijn ongeveer 100 glastuinbouwbedrijven bezocht, waarbij onder meer op de stookinstallaties is gecontroleerd. In de kadertekst stikstofoxiden in de glastuinbouw staat hoe de gegevens uit deze controles zijn gebruikt om modellen over luchtverontreiniging te verbeteren. Controles op BEMS en BEES-A bij raffinaderijen en andere bedrijven met grote stookinstallaties worden in 2013 uitgevoerd. Fijn stof (PM10) Bedrijven die meer dan een ton fijn stof per jaar uitstoten zijn als relevant aangemerkt voor het milieudoel lucht. Het gaat om een groep van 39 bedrijven, waaronder houtzagerijen (gemeentelijk bevoegd gezag), scheepswerven, bedrijven die schepen laden en lossen en bedrijven die droge bulk opslaan. Bij deze groep bedrijven is in 2012 geïnventariseerd of ze boven deze grenswaarde uit komen. Houtzagerijen bleken niet relevant te zijn. Scheepswerven en bedrijven die schepen laden en lossen zijn relevant doordat het gebruik van grote hoeveelheden diesel in hun mobiele apparaten een grote uitstoot van fijn stof met zich meebrengt. Dit is in 2013 een aandachtspunt voor het milieudoel lucht. Zo kan bijvoorbeeld worden onderzocht of brandstoffen met een lagere uitstoot geëist kunnen worden. Ook bedrijven die droge bulk opslaan zijn relevant op gebied van fijn stof, vooral door verwaaiing van stof vanuit de opslag en bij het verplaatsen van de bulk. Ook hier wordt onderzocht welke maatregelen genomen en geëist kunnen worden om de uitstoot terug te dringen. Het is in 2012 niet gelukt om alle bedrijven te controleren die in 2011 meer dan een ton fijn stof per jaar uit bleken te stoten. Bij één van de drie bedrijven waar een actualisatie van de vergunning nodig is, is een vergunningtraject gestart.
2)
De nationale emissierichtlijn (NeR) in het Activiteitenbesluit Om het thema lucht beter te integreren in het reguliere toezicht is in 2012 een themadocument over de NeR opgesteld. Dit document is in 2012 gebruikt als leidraad bij het uitvoeren van inspecties bij de laboratoria, vooral om te bekijken of de laboratoria relevant zijn voor de uitstoot van VOS. Daarnaast zijn er ervaringen uitgewisseld en is bij het bureau lucht kennis beschikbaar gesteld om de toezichtbureaus te instrueren en te adviseren op dit vlak.
Omdat bij MVP-stoffen altijd gestreefd moet worden naar een uitstoot van nul, hebben bedrijven die onder deze vrijstellingsgrens blijven nog steeds een inspanningsverplichting om de uitstoot terug te dringen. Welke inspanning precies wordt geëist is afhankelijk van de lokale milieukwaliteit. Ze zijn wel vrijgesteld van de resultaatverplichting.
- 25 -
Hebben we de doelen bereikt? In 2012 is binnen het milieudoel lucht vooral gestuurd op het opzetten van een nieuwe, meer integrale aanpak. Daardoor zijn we in 2013 en verder beter in staat om de focus te leggen op de meest relevante bedrijven binnen elke branche. De bedoeling is deze bedrijven aan te pakken via toezicht en handhaving en via vergunningtrajecten. De DCMR beschikt over cijfers van de emissies van de vier groepen stoffen bij de grote bedrijven in de regio (op basis van de emissieregistratie en de milieujaarverslagen van deze bedrijven), maar nog niet over de gegevens van alle industriële bronnen samen. Het is ook niet mogelijk om dit af te leiden uit metingen van de luchtkwaliteit die door DCMR worden uitgevoerd, omdat daar ook bijdragen vanuit andere bronnen in zitten (bijvoorbeeld van verkeer). In de kwaliteit van de data over de uitstoot van VOS, MVP-stoffen, NOx en fijn stof door bedrijven is derhalve nog verbetering nodig. Daarentegen kunnen we kwalitatief wel zeggen dat we emissies naar lucht hebben teruggedrongen. Het toezicht bij de grote bedrijven, zoals in de Botlek en Europoort, was onder meer gericht op aspecten die relevant zijn voor lucht. Ook als ze niet in het kader van het milieudoel lucht werden uitgevoerd. Specifiek is als doel gesteld dat de uitstoot van VOS in 2012 20% lager moet zijn dan in 2008 bij bedrijven die onder het oplosmiddelenbesluit vallen. De omvang van de uitstoot blijkt uit de controles van de VOS boekhoudingen over 2012, die in 2013 worden uitgevoerd. Of dit doel is gehaald is dus pas na 2013 te zeggen. Aangezien in 2010 al een reductie van 14% was bereikt, liggen we op koers om dit doel te halen. Voor de overige operationele doelen is 2015 het doeljaar. De aanpak die nodig is om deze doelen te bereiken wordt
opgenomen in het Verbeterprogramma Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving. Ook wordt het aspect lucht meegenomen in vergunningprocedures (voorschrijven best beschikbare technieken en toepassen eisen uit de NeR). Het terugdringen van emissies bij stookinstallaties en het beoordelen van PRTR-verslagen, hebben we in 2012 via het toezicht op de betreffende bedrijven aangepakt. De uitkomst van deze aanpak is niet kwantitatief in beeld gebracht. De DCMR beoordeelt jaarlijks ongeveer 100 E-PRTR-verslagen. Deze verslagen worden ingediend door (vooral de grote) bedrijven die samen verantwoordelijk zijn voor 80% van alle industriële emissies. In een E-PRTR-verslag worden emissies naar water, bodem en lucht boven een bepaalde drempelwaarde gerapporteerd. Ook wordt de wijze van bepalen van de emissie beschreven. Voor het Rijnmondgebied is de DCMR verantwoordelijk voor het toetsen van de volledigheid van de verslagen en voor het steekproefsgewijs vaststellen of de gerapporteerde emissies kloppen. Het is van groot belang dat de gerapporteerde gegevens juist zijn, omdat deze onder andere worden gebruikt om te bepalen of Nederland voldoet aan internationale afspraken als het Kyoto-protocol en de NEC-plafonds. Conclusie Op basis van de projecten en onderzoeken is de aanpak van het milieudoel lucht in 2012 herijkt. In 2013 en verder wordt het milieudoel meegenomen in het Verbeterprogramma Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving. Hierin worden ook de raffinaderijen, stookinstallaties en de chemische industrie meegenomen. Aan het eind van 2013 kunnen hiervan de eerste resultaten worden gepresenteerd.
Lucht buiten het milieudoel Lucht speelt ook een rol in het milieudoel vervoermanagement. Zie voor meer informatie daarover hoofdstuk 8. Indirect speelt ook het milieudoel energie een rol op luchtgebied; als minder aardgas wordt verstookt, daalt daarmee automatisch ook de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen die daarbij vrij komen. Buiten DCMR gebeurt veel op het gebied van lucht; het meeste niet (direct) gericht op bedrijven maar op bronnen zoals het wegverkeer en de scheepvaart. Een voorbeeld is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Tabel 4.2 Overzicht projecten milieudoel lucht 2012
- 26 -
Project
Omschrijving
Gebruik van MVP-stoffen bij inrichtingen
Controles bij bedrijven die MVP-stoffen uitstoten.
Toepassen van de NeR in het Activiteitenbesluit
Voorlichten van toezichthouders en adviesrol vanuit het bureau lucht.
VOS-Oplosmiddelenbesluit
Controles van bedrijven die onder dit besluit vallen.
NeR in het Activiteitenbesluit
Voorlichten en controleren van de hiervoor relevante bedrijven.
Stookinstallaties
Terugdringen van NOx-uitstoot door controles.
BEES-A
Opvragen meetgegevens en uitvoeren metingen bij stookinstallaties.
Fijn stof
Toetsen en vergelijken fijn stof emissies bedrijven.
5.
Milieudoel geur
Wat willen we bereiken? Met het milieudoel geur richten we ons op het terugdringen van geuroverlast door bedrijven en op het terugdringen van het aantal klachten hierover. In 2015 moeten alle relevante bedrijven de best beschikbare technieken hebben ingevoerd om hun geuruitstoot te beperken. Daarmee moet ook het gebied met een te hoge gemiddelde geurbelasting1) 10% kleiner worden ten opzichte van 2010.
We ruiken veel verschillende geuren in onze leefomgeving. Die geuren komen van de barbecue van de buren, het restaurant om de hoek, de grote industrie en alle bedrijven daar tussenin. Een sterke geur wordt, zeker als deze ook onaangenaam is, vaak als stank ervaren. Als een dergelijke situatie lang aanhoudt kan dit tot geurhinder leiden. Vaak voorkomende of langdurige geurhinder is, vanwege de chronische stress die dit kan veroorzaken, slecht voor de gezondheid. Er is geen vast verband tussen hoe goed een stof geroken kan worden en hoe giftig deze is, dus geuroverlast hoeft niet op giftige stoffen in de lucht te wijzen. Binnen de regio Rijnmond is geur een belangrijke bron van hinder, vooral door de vele bedrijven die te ruiken zijn. Het vaststellen van geuroverlast, en de bron ervan, is echter lastig en kon tot voor kort alleen worden gedaan door speciaal getrainde toezichthouders. De laatste jaren wordt het steeds beter mogelijk om hier ook meetapparatuur voor in te schakelen; onder meer de e-nose. De Wet milieubeheer biedt mogelijkheden om geuroverlast van bedrijven aan te pakken via eisen in vergunningen en besluiten. Hiervan maken we bij het milieudoel geur maximaal gebruik.
1)
Voor 2012 zijn drie operationele doelen gesteld. 1. We lichten de 96 relevante grote bedrijven door op het aspect geur. 2. In vergunningen en maatwerkvoorschriften voor bedrijven in de relevante branches nemen we de best beschikbare technieken op om geuruitstoot te beperken. 3. Aan de gemeenten met de zwaarste geurbelasting, in het centrale deel van de regio, bieden we de module Ruimtelijke Ordening en Stank aan.
De geurbelasting wordt weergegeven in geureenheden per kubieke meter. Het gebied dat 10% kleiner moet worden is het gebied waar 10 of meer geureenheden per kubieke meter voorkomen.
- 27 -
Hoe hebben we dat aangepakt? In de regio Rijnmond zijn 96 bedrijven aangemerkt als grote geurbedrijven vanwege de aard van de processen. Deze bedrijven moeten hun uitstoot van geurstoffen verlagen; ook degenen waar weinig of geen geurklachten over binnenkomen. De grote geurbedrijven liggen vooral in het Rotterdamse havengebied. Daarnaast is er een groep ‘overige bedrijven’. Dit zijn bedrijven die 4 of meer geurklachten veroorzaken in een jaar, maar niet onder de grote geurbedrijven vallen. In 2012 ging dit om 27 bedrijven, vooral horecagelegenheden in woonomgevingen. Zie figuren 5.1 en 5.2 voor de verdeling van de geurbedrijven over de bevoegde gezagen en branches.
Het milieudoel geur wordt via twee sporen aangepakt. In het eerste spoor worden de vergunningen van de grote geurbedrijven doorgelicht en waar nodig worden de geurvoorschriften aangescherpt. Bij bedrijven die geuroverlast veroorzaken en onder het Activiteitenbesluit vallen worden maatwerkvoorschriften opgesteld. Het tweede spoor is gericht op toezicht en handhaving. Bij de grote geurbedrijven komt geur aan bod bij de algemene inspecties van de relevante bedrijven. Aangezien toezichthouders beperkt de tijd hebben voor controles, kan het voorkomen dat er dringender zaken spelen, waardoor het thema geur niet kan worden meegenomen. Door de sterke nadruk op externe veiligheid is dit de afgelopen jaren gebeurd. Controles bij overige bedrijven worden uitgevoerd naar aanleiding van geurklachten. Bedrijven die in overtreding zijn moeten dan maatregelen nemen. Als geen sprake is van een overtreding, maar wel van geurhinder, wordt gekeken of bedrijven vrijwillig iets aan de overlast willen doen. De relevante en gecontroleerde bedrijven zijn te vinden in tabel 5.1. De aanpak wordt ondersteund door de ontwikkeling en inzet van meetinstrumenten zoals de e-nose en het maken van de kaart met geurcontouren (figuur 5.3).
Figuur 5.1 Verdeling relevante bedrijven naar bevoegd gezag
Milieudoel Geur relevante bedrijven per bevoegd gezag Albrandswaard (0) Barendrecht (4) Bernisse (1) Brielle (0) Capelle aan den IJssel (2) Hellevoetsluis (2) Krimpen aan den IJssel (1) Lansingerland (4) Maassluis (1) Provincie Zuid-Holland (62) Ridderkerk (1) Rotterdam (40) Schiedam (2) Spijkenisse (0) Vlaardingen (1) Westvoorne (2)
Tabel 5.1 Relevante en gecontroleerde bedrijven per gemeente Gemeente
Uitgevoerde controles bij grote geurbedrijven
Relevante grote geurbedrijven
Uitgevoerde controles bij overige geurbedrijven
Relevante overige geurbedrijven
Toelichting: In deze figuur staan per bevoegd gezag de geurrelevante bedrijven weergegeven. De meeste bedrijven onder provinciaal
Albrandswaard
0
0
0
0
Barendrecht
0
1
0
3
bevoegd gezag liggen in Rotterdam. De hinder strekt zich echter ook uit buiten Rotterdam. Achter elk bevoegd gezag is tussen haakjes het aantal relevante bedrijven weergegeven.
Bernisse
0
1
0
0
Brielle
0
0
0
0
Capelle aan den IJssel
0
1 (1)
0
2
Hellevoetsluis
0
1
0
1
Krimpen aan den IJssel
0
0
0
1
Lansingerland
2
4
0
0
Maassluis
0
0
0
1
Ridderkerk
0
1
0
0
Figuur 5.2 Verdeling relevante bedrijven naar branche
Milieudoel Geur relevante bedrijven per branche
Rotterdam
27 (22)
79 (58)
3
19
Schiedam
1 (1)
2 (1)
0
0
Spijkenisse
0
0
0
0
Vlaardingen
0
4 (3)
0
0
Voedingsmiddelen (12)
Westvoorne
1
2
0
0
Horeca (17)
Totaal provincie bevoegd gezag
23
63
0
0
Afvalbeheer (24) Chemische industrie (29) Olie-industrie (21)
Groot- en detailhandel (3) Overig (17)
Toelichting: In deze tabel is het aantal gecontroleerde en relevante bedrijven weergegeven, onderverdeeld in grote en overige geurbedrijven en uitgesplitst naar gemeente. Tussen haakjes is weergegeven hoeveel van deze bedrijven onder provinciaal bevoegd gezag vallen.
Toelichting: In deze figuur staan de branches weergegeven waar de bedrijven in vallen die in 2012 geurrelevant waren. Achter elke branche is het aantal relevante bedrijven weergegeven.
- 28 -
Figuur 5.3 Kaart met geurcontouren 3
Geureenheden/m 0 - 0,5 0,5 - 1 1 - 1,5 1,5 - 2 2-3 3-4 4-5 5-6 6-8 8 - 10 10 - 15 15 - 20 > 20
0
5
10 Km
2013-EC-KENV-Milieudoelen/76
Toelichting: Op deze kaart is de geurbelasting te zien die berekend is uit de bij de DCMR bekende gegevens over geuruitstoot bij bedrijven.
Wat hebben we daarvoor in 2012 gedaan?
meetnet geoptimaliseerd en zijn op proefbasis ook mobiele e-noses ingezet. De signalen uit dit netwerk komen binnen bij de meldkamer van de DCMR en worden gebruikt om de veroorzakers van geurklachten beter op te sporen. Naast deze algemene metingen, zijn de e-noses ook ingezet bij twee specifieke bedrijven. Bij Farm Frites in Oudenhoorn om voor geur een nulsituatie vast te leggen. In 2013 wordt, nadat Farm Frites geurmaatregelen heeft getroffen, opnieuw een meting uitgevoerd. Op die manier kan de effectiviteit van de maatregelen worden bepaald. Daarnaast is samengewerkt met Vopak Terminal Europoort BV, de grootste veroorzaker van geurklachten in de regio. Meer over de geuroverlast door Vopak en het gebruik van e-noses in deze vindt u in de kadertekst ‘Geurmaatregelen bij Vopak’. In tabel 5.2 vindt u de tien grote geurbedrijven die in 2012 de meeste geurklachten hebben veroorzaakt.
Terugdringen geurhinder veroorzaakt door grote bedrijven In 2012 zijn 31 grote geurbedrijven gecontroleerd op het thema geur: 28 in het Rotterdamse havengebied en drie daarbuiten. Bij Vopak en Abengoa, de twee voornaamste veroorzakers van geurklachten onder de grote geurbedrijven, is in 2012 wel stevig ingezet op handhaving op onder meer geur. In totaal zijn nu 67 van de 96 grote geurbedrijven doorgelicht. Bij 25 van deze bedrijven moet de vergunning worden aangepast, zodat de best beschikbare technieken om geur terug te dringen verplicht worden gesteld. Aanscherpen van de vergunningen gebeurt zo veel mogelijk op momenten waarop de vergunning toch al moet worden aangepast of vervangen. In het Rijnmondgebied wordt de geuremissie in kaart gebracht met behulp van een netwerk van e-noses op vaste locaties. Dit zijn apparaten die geuren meten. In 2012 is dit
- 29 -
Tabel 5.2 Klachten top 10 bij grote geurbedrijven Nr 2012
In 2011
Bedrijf
1
1
2
Aantal klachten
Bevoegd gezag
Branche
Acties
92
Provincie Zuid-Holland
Tank op- en overslag
In 2012 heeft de DCMR een tweede dwangsom opgelegd op een thermische naverbrander, die eind 2013 stankoverlast structureel moet gaan voorkomen. Daarnaast zijn in 2012 ook kort lopende dwangsommen opgelegd om de stankoverlast te beperken. Vopak is via bewonersbijeenkomsten en op de eigen website beter gaan communiceren over stankvoorvallen en hun aanpak daarvan. Zie ook het kader ‘Geurmaatregelen bij Vopak’
234
74
Provincie Zuid-Holland
Chemische industrie
In 2012 heeft de DCMR tien maal geïnd op de in 2011 opgelegde dwangsom (totaal 100.000 euro). Abengoa heeft hier beroep tegen aangetekend. Abengoa onderkent de geurproblemen wel en heeft een nieuw plan ingediend voor het nemen van maatregelen.
65
60
23
Provincie Zuid-Holland
Raffinaderijen
De stankklachten zijn eind september veroorzaakt in de voorbereiding van een grote onderhoudsstop. Door een te grote aanvoer kon de fakkel niet alle zwavelverbindingen verbranden, waardoor overlast is ontstaan. Shell heeft technische en organisatorische maatregelen uitgewerkt om een dergelijk voorval in de toekomst te voorkomen.
Farm Frites b.v.
50
57
39
Bernisse
Voedingsmiddelen
De e-nose is ingezet om een nulsituatie vast te leggen. In 2013 wordt, nadat Farm Frites geurmaatregelen heeft getroffen, opnieuw een meting uitgevoerd. Op die manier kan de effectiviteit van de maatregelen worden bepaald.
7
Provimi B.V.
44
53
88
Rotterdam
Voedingsmiddelen
Uit geuronderzoek blijkt dat om te kunnen voldoen aan de geurnormen de productie van diervoeders met kersenaroma moeten worden beperkt.
6
9
Archer Daniels Midland Europoort
37
34
5
Provincie Zuid-Holland
Chemische industrie
De voornaamste bron van geur binnen dit bedrijf is in een geuronderzoek opgespoord. In een zienswijzebrief is aangegeven dat deze bron moet worden aangepakt.
7
-
Odfjell Terminals (Rotterdam) B.V.
34
4
1
Provincie Zuid-Holland
Tank op- en overslag
De 34 stankklachten zijn veroorzaakt door een incident op 27 maart 2012. Na onderzoek bleek dit te gaan om partij stookolie met een te hoog gehalte stankverwekkende mercaptanen. Odfjell heeft corrigerende maatregelen getroffen, die door de DCMR zijn gecontroleerd. Het bedrijf is voor deze overtreding aangeschreven door de DCMR.
8
-
Argos Terminals B.V.
22
5
6
Provincie Zuid-Holland
Tank op- en overslag
Op drie dagen eind september en begin oktober zijn 22 klachten over een oliegeur binnengekomen uit Vlaardingen en Schiedam. Argos Terminals was in alle gevallen stookolie aan het lossen vanuit een schip en is hier op aangesproken. Ze hebben daarop de snelheid van lossen gehalveerd.
9
-
Snack Connection B.V.
18
24
7
Lansingerland
Voedingsmiddelen
Het bedrijf is aangeschreven om uiterlijk 1 januari 2013 emissiemetingen uit te laten uitvoeren en de analyseresultaten ter beoordeling aan de DCMR te sturen.
10
-
Quaker Oats B.V.
15
19
37
Rotterdam
Voedingsmiddelen
In 2012 het jaarlijkse geuronderzoek uitgevoerd en beoordeeld door DCMR. Er is een opvallende verlaging van 80% in de geurconcentratie waargenomen, zonder dat daar een goede verklaring voor is. Er is nog wel een aanvullende berekening nodig van het geurniveau bij de dichtstbijzijnde woning.
2012
2011
2010
Vopak Terminal Europoort B.V.
645
281
2
Abengoa Bioenergy Netherlands B.V.
196
3
5
Shell Nederland Raffinaderij B.V.
4
6
5
Toelichting: In deze tabel zijn de tien grote geurbedrijven weergegeven waar in 2012 de meeste klachten over zijn binnengekomen en de ondernomen acties.
- 30 -
Geurmaatregelen bij Vopak Vopak Terminal Europoort B.V. staat al een aantal jaar op de eerste plaats in de top tien geurklachten van de DCMR. Eind 2011 heeft Vopak een plan van aanpak ingediend om de stankoverlast te stoppen, met daarin maatregelen zoals het plaatsen van een verbrandingsinstallatie voor de stookoliedampen. De geurexperts van de DCMR hebben het plan getoetst. Hun conclusie is dat het plan voldoende ambitieus is en dat de voorgestelde maatregelen de geuroverlast ook echt terug kunnen dringen. Om hier zeker over te zijn, heeft de DCMR ook een beoordeling van een externe expert gevraagd. Ook daaruit bleek dat het plan voldoende ambitieus is. Het plan van aanpak, waarin geurmaatregelen gefaseerd in worden gevoerd tot eind 2013, is goedgekeurd. Om zeker te weten dat het plan wordt uitgevoerd, zijn de termijnen vastgelegd door middel van een dwangsom. Dit betekent dat Vopak elke keer dat een termijn uit het plan niet wordt gehaald een geldboete krijgt (verbeuren van de dwangsom).
Ondanks de grote investeringen die Vopak in 2012 heeft gedaan in het nemen van geurmaatregelen, is de stankoverlast toegenomen. De DCMR heeft daarop indringend met de directie van Vopak gesproken en er op aangedrongen dat aanvullende maatregelen worden genomen. Eén van die maatregelen was het in samenwerking met DCMR opzetten van een meetsysteem met e-noses om geurpieken vast te stellen. Bij het constateren van een dergelijke piek, verlaagt Vopak de snelheid van het overpompen van olieproducten van of naar schepen. Hoewel het aantal geurklachten over Vopak in 2012 sterk is toegenomen, verwachten we dat het meetsysteem een positief effect heeft gehad. Dat het aantal klachten fors gestegen is, is vooral te wijten aan een groter aantal verladingen dan in voorgaande jaren en aan een veel groter aandeel geurcomponenten in de verladen olie. In 2013 gaat Vopak verder met het nemen van maatregelen om de geuroverlast in te dammen, zoals in hun plan van aanpak is beschreven. De DCMR ziet er op toe dat deze maatregelen ook echt genomen worden.
Terugdringen geurhinder veroorzaakt door overige bedrijven Wanneer klachten binnenkomen van geuroverlast door overige bedrijven, vooral horecagelegenheden, worden deze onderzocht. Daarnaast zijn bij drie van deze bedrijven controles uitgevoerd. Als uit een controle blijkt dat aanvullende maatregelen nodig zijn, worden deze verplicht gesteld. In 2012 was dit echter nergens het geval. In tabel 5.2 vindt u de tien overige bedrijven die in 2012 de meeste geurklachten hebben veroorzaakt.
In 2012 zijn de toezichthouders die veel met deze bedrijven te maken hebben, extra voorgelicht over het systematisch onderzoeken van geurklachten. Dit levert beter toezicht op geurgebied op. Verder is de effectiviteit van ontgeuringsinstallaties onderzocht. Meer daarover vindt u in het kader ‘Geuroverlast bij restaurants’.
Tabel 5.3 Top 10 geurklachten bij overige bedrijven Nr 2012
In 2011
Bedrijf
1
1
2
3
3
Aantal klachten
Bevoegd gezag
Branche
Acties
3
Rotterdam
Horeca
Proces verbaal en dwangsom.
0
Rotterdam
Horeca
Drie inningen op dwangsom over afvoer bakdampen.
0
0
Rotterdam
Horeca
Bouwkundige gebreken gevonden. Worden in 2013 verholpen.
26
83
126
Rotterdam
Horeca
Dwangsom in verband met de ontgeuringsinstallatie.
21
0
0
Maassluis
Overig
In december 2012 zijn filters geplaatst in het rioolgemaal.
19
1
2
Rotterdam
Horeca
Dwangsom in verband met benzinegeur van bromfietsen.
Eethuiz Verre Oosten
11
0
0
Rotterdam
Horeca
Na aanpassing aan afvoerpijp in augustus 2012 geen klachten meer.
-
Japans Restaurant Banzai
11
0
0
Barendrecht
Horeca
In november 2012 de 24 UV lampen van de ontgeuringsinstallatie vervangen.
9
-
Little V*
11
0
0
Rotterdam
Horeca
Na plaatsen hogere afvoerpijp in september 2012 geen klachten meer.
10
-
Shabu Shabu BV
11
0
0
Rotterdam
Horeca
Aanschrijving om doelmatigheid ontgeuringsinstallatie te verbeteren of pijp bovendaks uit te voeren.
2012
2011
2010
Vapiano*
93
53
Sumo Rotterdam B.V.
55
39
-
Toko Singapura
39
4
1
Sate Bar*
5
-
Rioolpomp Wagenstraat
6
-
New York Pizza Delivery Schieweg
7
-
8
Toelichting: In deze tabel zijn de tien overige bedrijven weergegeven waarover in 2012 de meeste geurklachten zijn binnengekomen. Bedrijven die bezocht zijn in het onderzoek naar ontgeuringsinstallaties zijn aangegeven met een *. Zie de kadertekst ‘Geuroverlast bij restaurants’.
- 31 -
Geuroverlast bij restaurants In augustus 2012 is bij zeven overlastgevende restaurants in Rotterdam een onderzoek uitgevoerd naar de effectiviteit van ontgeuringsinstallaties, onder meer bij vier bedrijven die in de top tien overige geurbedrijven staan (gemarkeerd met een * in tabel 5.3). Er is gekeken naar de geplaatste installaties, bijvoorbeeld verschillende soorten filters, en naar de frequentie waarmee ze worden onderhouden. Uit het onderzoek bleek dat de gebruikte technieken niet alle geurstoffen uit de afgevoerde lucht verwijderen; er blijft altijd een restgeur over. Daarnaast bleek dat de restaurants
hun bakdampen meestal afvoeren op straatniveau. Doordat boven de meeste afblaaspunten appartementen zitten, kunnen de bakluchten zich amper vermengen met de buitenlucht voordat ze bij deze appartementen aankomen. Dit leidt vaak tot overlast en klachten, ondanks de geplaatste ontgeuringsinstallaties. De conclusie uit het onderzoek is dus dat alleen het installeren van ontgeuringsinstallaties meestal onvoldoende is om de overlast weg te nemen. De beste oplossing in deze situaties is het aanpassen van de afvoer, zodat het afblaaspunt boven de dakrand komt te liggen.
Geur in ruimtelijke plannen De gegevens die tot nu toe zijn verzameld bij de grote geurbedrijven zijn ingevoerd in een cumulatief geurmodel, dat een geurcontour berekent voor elk bedrijf. Een geurcontour is een lijn om een bedrijf waarbinnen een bepaalde geurbelasting te verwachten is. Die geurcontouren kunnen per bedrijf worden weergegeven, maar er kan ook een optelling worden gemaakt van alle ingevoerde gegevens. Het resultaat daarvan is de kaart in figuur 5.3. Van een behoorlijk deel van de grote geurbedrijven zijn echter nog geen gedetailleerde gegevens bekend. Die moeten komen uit geurrapporten die voor die bedrijven worden opgesteld en uit de nog uit te voeren geurcontroles bij die bedrijven. Het model is daarom nog niet volledig, maar het wordt wel continu actueel gehouden op basis van de laatst bekende informatie. De kaart met geurcontouren wordt al gedeeld met de gemeenten in de regio, onder de naam signaalkaart. De DCMR werkt ook aan een module Ruimtelijke Ordening en Stank, die naast de kaart werkinstructies en een beleidslijn bevat over hoe in ruimtelijke ordening met geur omgegaan kan worden.
Figuur 5.6 geeft de locaties waarvandaan geuroverlast is gemeld, inclusief de klachten van buiten de regio die (met grote waarschijnlijkheid) terug te voeren zijn op bedrijvigheid binnen de regio. Of de geuroverlast in de regio ook is afgenomen meten we niet direct, maar de stijging van het aantal geurklachten wijst er op dat er meer overlast ondervonden is. Figuur 5.4 Ontwikkeling geurklachten Milieudoel Geur geurklachten 6
5
Aantal (x 1000)
4
3
2
1
0 2009
2010
2011
2012 MD Geur 0023
Hebben we de doelen bereikt? Doordat de prioriteit in toezicht bij een deel van de grote geurbedrijven, zoals raffinaderijen, tankopslagbedrijven en de chemische industrie, in 2011 en 2012 bij externe veiligheid is gelegd, zijn de projecten voor het milieudoel geur doorgeschoven naar 2013.
Toelichting: In deze figuur staat het totaal aantal geurklachten weergegeven dat in de afgelopen vier jaar bij de meldkamer van de DCMR is binnengekomen. Hierin zijn ook klachten meegenomen die van buiten de regio Rijnmond komen, maar die waarschijnlijk wel door activiteiten binnen de regio zijn veroorzaakt.
Van het invoeren van de best beschikbare technieken voor het beperken van geuruitstoot, is geen precieze status te geven. Bedrijven voeren deze technieken over het algemeen ook pas in wanneer ze voorgeschreven worden in de vergunning. Ook is niet aan te geven of het gebied met een te hoge gemiddelde geurbelasting kleiner is geworden. Het halen van dit doel is afhankelijk van het nemen van maatregelen door bedrijven. Beide doelen zijn voor 2015 gesteld en zijn sterk afhankelijk van de onderstaande operationele doelen. Het is mogelijk om deze doelen in 2015 te halen, maar dan moeten prioriteiten worden verlegd. Wat de operationele doelen aangaat:
Als we naar de specifieke doelen kijken, zien we dat het aantal geurklachten de laatste twee jaar behoorlijk is gestegen (van 4.447 in 2010 naar 4.994 in 2011 en 5.581 in 2012). In figuur 5.4 staat het totaal aantal ontvangen geurklachten voor de afgelopen jaren. Tussen 2011 en 2012 is die stijging voor een belangrijk deel terug te voeren op een toename van het aantal klachten over Vopak (van 281 in 2011 naar 645 in 2012). Op de kaart in figuur 5.5 is het relatieve aantal geurklachten per gemeente in de regio Rijnmond weergegeven.
- 32-
1.
Conclusie Gezien de stijging van het aantal klachten blijft geur zeker een aandachtspunt. Door de expertise die we opbouwen met de inzet van de e-nose en de ontwikkeling van de geurcontourenkaart wordt de geurproblematiek steeds duidelijker. Voor wat betreft grote geurbedrijven, zoals Vopak, blijft waakzaamheid geboden, omdat ook aanpassing van de werkzaamheden die binnen vergunningen vallen tot (veel) meer overlast kan leiden.
Tot en met 2012 zijn 67 van de 96 relevante grote bedrijven doorgelicht op geur. Van 42 bedrijven is bekend dat geen aanpassingen van de vergunning nodig zijn. Bij 25 bedrijven zijn wel aanpassingen noodzakelijk. De andere doelen binnen geur zijn afhankelijk van het afronden van deze doorlichtingen. Om in vergunningen voor te kunnen schrijven dat de bedrijven de best beschikbare technieken moeten nemen, moeten ze op geur zijn doorgelicht. Omdat dat nog niet voor alle bedrijven is gebeurd, is dit doel nog niet gehaald. De module Ruimtelijke Ordening en Stank wordt momenteel ontwikkeld.
2.
3.
Geur buiten het milieudoel Het aspect geur wordt meegenomen bij het schrijven en actualiseren van vergunningen. Bedrijven die niet vergunningplichtig zijn worden op geur beoordeeld als uit hun melding blijkt dat ze mogelijk geurrelevant zijn. Op geuraspecten die in vergunningen of in maatwerkvoorschriften
zijn opgenomen wordt in het reguliere leerd. Dit registreren en onderzoeken door de meldkamer en toezichthouders milieudoel, maar het analyseren van de tenpatronen wel.
toezicht gecontrovan geurklachten valt niet onder het klachten en klach-
Figuur 5.5 Kaart stankklachten per 1000 inwoners
¯
Stankklachten per 1000 inwoners 1- 2 2- 4 4- 8 8 - 15 16 - 27
0
5
10 Km
2013-EC-KENV-Milieudoelen/76
Toelichting: Op deze kaart staat het aantal stankklachten voor elke (deel)gemeente in de regio, weergegeven als aantal klachten per 1000 inwoners.
- 33 -
Figuur 5.6 Kaart met geuroverlast per melder
Geuroverlast per melder 1 -3 klachten 3 - 10 klachten 10 - 30 klachten 30 of meer klachten
0
5
10 Km
2013-EC-KENV-Milieudoelen/75
Toelichting: Op deze kaart is weergegeven waar de geurklachten vandaan komen. De stippen buiten de regio zijn geurklachten die bij de DCMR zijn binnengekomen en die waarschijnlijk toe te rekenen zijn aan bedrijvigheid binnen de regio.
Terugblik op meerjarenprogramma Sinds de start van het milieudoel geur in 2009 zijn de grote bedrijven met relevante geuremissies in kaart gebracht en zijn overige bedrijven met meerdere geurklachten geregistreerd. Op basis van deze gegevens is de aandacht gelegd bij de meest overlastgevende bedrijven. Met deze bedrijven in beeld is een werkinstructie gemaakt voor het beoordelen van geursituaties en het monitoren van de geurstatus. Met deze werkinstructie kan geur volwaardig worden meegenomen in het werk van vergunningverleners en toezichthouders. Dit geldt in het bijzonder voor de bedrijven die vallen onder het verscherpte geurbeleid in het centrale deel van het Rijnmondgebied (“Geuraanpak Kerngebied Rijnmond”, Provincie Zuid-Holland, 2005). Ook is ondersteuning voorhanden van de geurspecialisten van de DCMR. Bij complexe geursituaties kunnen zij de e-nose inzetten.
Tabel 5.4 Overzicht projecten milieudoel geur 2012
- 34 -
Project
Omschrijving
Prioriteiten en actieplan 2012
Plan voor het aanscherpen van de vergunningvoorschriften.
Vervolg grote geurbedrijven
Doorlichten van grote geurbedrijven.
Vervolg overige geurbedrijven
Systematisch onderzoeken en registreren van geurklachten.
E-nose bij top 10 bedrijven
In kaart brengen van ernst en duur van geuremissies bij deze bedrijven.
Grafische module geurbronnen
Genereren grafische overzichten van geur in het gebied.
Geur in ruimtelijke ordening
Grafische overzichten gebruiken om geur meer aandacht te geven in ruimtelijke processen.
6.
Milieudoel externe veiligheid
Wat willen we bereiken? Met het milieudoel externe veiligheid willen we de kans op ongevallen in bedrijven kleiner maken en de gevolgen van een eventueel ongeval beperken. De ruim 530 bedrijven in het Rijnmondgebied die een veiligheidsrisico voor hun omgeving vormen zijn opgenomen in het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS). Voorbeelden hiervan zijn LPGtankstations en opslagvoorzieningen voor gevaarlijke stoffen. De DCMR zorgt ervoor dat het RRGS actueel blijft voor deze regio.
Bij het begrip veiligheid zijn twee zaken van belang. Ten eerste is het aantal mogelijke oorzaken van gevaarlijke situaties belangrijk. En ten tweede is de hoeveelheid beschermende maatregelen om gevaarlijke situaties te voorkomen relevant. Het is mogelijk om te berekenen of een situatie veilig is of niet. Op dat gegeven is de regelgeving op veiligheidsgebied gestoeld. De beleving van risico’s (de emotionele kant van veiligheid) is niet in de berekening vertegenwoordigd. Eén aspect van veiligheid is het risico dat de omgeving loopt doordat iets mis kan gaan binnen een bedrijf. Dit wordt externe veiligheid genoemd en is waar dit milieudoel zich op richt.
Het doel is gesteld dat in 2015 ruim 300 bedrijven van de doelgroep in de regio1) de best beschikbare technieken op veiligheidsgebied hebben ingevoerd. Dit betekent dat de meest doeltreffende veiligheidsmaatregelen zijn genomen, onder de voorwaarde dat ze economisch en technisch haalbaar zijn. Binnen het milieudoel zijn deze doelen ook verder uitgewerkt in operationele doelen2). Voor het monitoren van dit milieudoel beantwoorden we per bedrijf vier vragen: 1. Zijn de (in vergunning of Activiteitenbesluit) voorgeschreven technische voorzieningen aanwezig en werken ze? 2. Zijn de (in vergunning of Activiteitenbesluit) voorgeschreven organisatorische maatregelen genomen?
Externe veiligheid draait om het beperken van risico’s voor de omgeving. Een risico bestaat uit de kans dat een ongeval plaatsvindt binnen een bedrijf en de gevolgen buiten een bedrijf als een dergelijk ongeval plaatsvindt. Vanzelfsprekend willen we beiden zo klein mogelijk maken en houden. De risico’s terugbrengen naar nul is helaas onmogelijk. In het Rijnmondgebied zijn veel bedrijven aanwezig waar externe veiligheid een belangrijk onderwerp is. Een groot deel van deze bedrijven is zeer complex en valt onder het Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO). 1)
2)
Dit zijn de bedrijven in de regio die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen. In tabel 6.1 zijn de betreffende categorieën met een * aangemerkt. De uitgewerkte operationele doelen zijn te vinden in het Jaarprogramma 2012 milieudoel veiligheid.
- 35 -
3. 4.
gebaseerd op branches (zoals LPG-tankstations), maar ook op installaties (zoals koelinstallaties met ammoniak) en regelgeving (zoals BRZO). In tabel 6.2 en figuur 6.1 zijn de relevante en bezochte bedrijven uitgesplitst naar de verschillende gemeenten in het Rijnmondgebied.
Voldoen de technische voorzieningen aan de huidige inzichten op dat vlak? Voldoen de organisatorische maatregelen aan de huidige inzichten op dat vlak?
Met de antwoorden op deze vragen kunnen we een goed beeld schetsen van de veiligheidssituatie bij bedrijven in het Rijnmondgebied.
Tabel 6.2 Aantal relevante en in projecten bezochte bedrijven, uitgesplitst naar gemeente
Albrandswaard
De eerste twee sporen worden meestal tegelijk opgepakt. De uitvoering vindt plaats door te controleren op technische voorzieningen en organisatorische maatregelen. Het derde spoor draait om het actueel houden van de gegevens over de veiligheid van bedrijven. Daarmee wordt het belangrijkste veiligheidsinstrument voor ruimtelijke ordening, de kaart met risicovolle gebieden (zie figuur 6.2), actueel gehouden. Tabel 6.1 Overzicht relevante en in projecten bezochte bedrijven. Categorie BRZO*
Relevante bedrijven
Bezochte bedrijven
99
99
74
74
Opslag verpakte gevaarlijke stoffen (PGS 15)*
43
36
Ammoniakkoel- of vriesinstallatie*
12
5
Spoorwegemplacement*
5
5
Vervoersbedrijf*
7
7
Consumentenvuurwerk (meer dan 10.000 kg)
2
1
ARIE-inrichtingen (Aanvullende risicoinventarisatie en -evaluatie)*
2
2
Propaantanks*
67
1
Munitie en ontplofbare stoffen
2
2
Distikstofoxide (N2O)*
1
1
93
57
4
2
Benzinestations (zonder LPG-verkoop)
124
124
Totaal
531
416
Overige branches en installaties Meel- en veevoederbedrijven
8
3
1
3
15 (1)
4
2
Bernisse
23
1
3
Brielle
12
4
3
Capelle aan de IJssel
16
5
5
Hellevoetsluis
16
1
4
Krimpen aan den IJssel
13 (3)
2
5
Lansingerland
24
3
13
Maassluis
6 (1)
1
Ridderkerk
20 (1)
4
Schiedam
24 (4)
1
Spijkenisse
27
6
4
3
Vlaardingen
39 (9)
3
1
9
Westvoorne
9 315 (110)
3 1
3 9
2 34
Spoorwegemplacementen
Benzinetankstations (zonder LPG)
Vervoersbedrijf
Aammoniakkoel- of vriesinstallatie 1
Barendrecht
Rotterdam LPG-tankstations*
Aantal relevante bedrijven (provinciaal bevoegd gezag)
PGS 15
Gemeente
LPG-tankstations
Bezochte bedrijven
Hoe hebben we dat aangepakt? In de aanpak van het milieudoel worden drie sporen gevolgd: 1. het verkleinen van de kans op een ongeval bij bestaande (risicovolle) situaties, 2. het verminderen van de gevolgen van een ramp of zwaar ongeval bij een bedrijf, 3. het voorkómen van toekomstige problemen door externe veiligheid in ruimtelijke ordening mee te nemen.
1 29
4
7
58
5
Toelichting: In deze tabel is het aantal in projecten bezochte relevante bedrijven uitgesplitst per gemeente en per categorie. De getallen tussen haakjes geven steeds het aantal bedrijven weer dat onder provinciaal bevoegd gezag valt. De getallen verschillen met die in tabel 6.1 omdat daarin ook de niet-projectgerelateerde controles zijn meegenomen. Bij controles in het kader van projecten wordt dieper ingegaan op externe veiligheid. Figuur 6.1 Verdeling relevante bedrijven naar bevoegd gezag Milieudoel Veiligheid relevante bedrijven per bevoegd gezag
Albrandswaard (8) Barendrecht (15) Bernisse (23) Brielle (12) Capelle aan den IJssel (16) Hellevoetsluis (16)
Toelichting: in deze tabel zijn de relevante en in 2012 bezochte bedrijven weergegeven. De categorieën zijn op volgorde gezet van prioriteit, waarbij de BRZO-bedrijven de hoogste prioriteit hebben. De met een * aangemerkte categorieën moeten in 2015 de best beschikbare technieken op veiligheidsgebied hebben ingevoerd.
Krimpen aan den IJssel (13) Lansingerland (24) Maassluis (6) Provincie Zuid-Holland (129) Ridderkerk (20) Rotterdam (315) Schiedam (24) Spijkenisse (27) Vlaardingen (39)
Wat hebben we daarvoor in 2012 gedaan? In tabel 6.1 staat een overzicht van de groepen relevante bedrijven. Hoe hoger een groep in de lijst staat, hoe belangrijker deze is voor de veiligheid in de regio. Voor de BRZObedrijven, de belangrijkste categorie, voert de DCMR een apart inspectieprogramma uit. De indeling is niet alleen
Westvoorne (9) MD Veiligheid 0025
Toelichting: Deze figuur laat per bevoegd gezag het aantal bedrijven zien dat relevant is voor externe veiligheid.
- 36 -
Odfjell Het bedrijf Odfjell is veel in de publiciteit geweest in verband met externe veiligheid en de controles daarop. Op 27 juli 2012 heeft Odfjell onder zware handhavingsdruk van de DCMR, VRR (Veiligheidsregio Rotterdam) en Inspectie SZW (Inspectie sociale zaken en werkgelegenheid) besloten de werkzaamheden op de tankterminal stil te leggen. Odfjell kon op vele punten niet meer voldoen aan de minimale vereisten voor de veiligheid van werknemers en omgeving. Directe aanleiding voor het stilleggen door Odfjell was het niet of onvoldoende functioneren van de blus- en koelsystemen. De tanks met licht ontvlambare stoffen mogen pas weer in gebruik genomen worden als aan de strikte eisen (waaronder een livetest per tank) voor blus- en koelsystemen en de integriteit van de tanks wordt voldaan. In 2012 is veel aandacht gegaan naar dit dossier en de spin off hiervan. Onderzoek heeft plaatsgevonden bij bedrijven in het Rijnmondgebied met vergelijkbare risico’s. In dat onderzoek zijn geen tweede Odfjell-gevallen aangetroffen. Inspectie SZW heeft het project landelijk uitgerold.
Daarnaast is met TNO een onderzoek gedaan naar mogelijkheden om sneller en beter inzicht te krijgen in de risico’s bij bedrijven, door de bedrijfscultuur te beoordelen. Ook is in samenwerking met gespecialiseerde bureau’s een lijst samengesteld van de kritische veiligheidsvoorzieningen die bij inspecties beoordeeld moeten worden. De onderzoeksraad voor de veiligheid is een onderzoek gestart naar de veiligheid van Odfjell, maar ook naar de vergunningverlening, inspecties, toezicht en handhaving en de rol van overige betrokken partijen. Verder heeft de DCMR een verbeterprogramma Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving opgesteld, waarvan een nieuw risicomodel onderdeel uitmaakt. Naast de inherente risico’s van bedrijfsactiviteiten worden in dat risicomodel ook het naleefgedrag en klachten over de bedrijven meegenomen. In navolging van de handhavingsinzet bij Odfjell heeft een aantal andere bedrijven eveneens uit eigen beweging de activiteiten - tijdelijk - stilgelegd om veiligheidsmaatregelen te nemen.
Risico Risicoberekeningen vormen de basis voor de regels op gebied van externe veiligheid waar bedrijven aan moeten voldoen. Het uitvoeren van deze berekeningen is een complexe aangelegenheid, maar hieronder vindt u de basis waarop deze berekeningen zijn gestoeld.
Hoe groot is een risico en voor wie? De drie bovenstaande factoren worden gebruikt om het risico dat een bedrijf veroorzaakt te berekenen. Op basis daarvan wordt om een bedrijf heen een risicocontour getekend waarbinnen de kans dat een onbeschermde persoon overlijdt na een ongeval bij dat bedrijf één op een miljoen is, als hij onbeschermd op die plaats verblijft. De risicocontouren van bedrijven die dicht bij elkaar liggen kunnen worden samengesteld. In figuur 6.1 zijn deze samengestelde contouren voor de bedrijven in de regio Rijnmond weergegeven.
Wat bepaalt nu een risico? Hoe groot een risico is hangt af van de omvang van het bedrijf en de aard van de activiteiten die daar plaatsvinden, inclusief het transport van en naar het bedrijf. Daarnaast speelt de mate waarin de regels worden nageleefd een belangrijke rol en wordt het risico bepaald door het aantal mensen dat in de omgeving van het bedrijf woont.
Verkleinen van risico’s en gevolgen van incidenten Op deze vlakken, de eerste twee sporen in de aanpak, lag ook in 2012 de nadruk van het milieudoel externe veiligheid. In negen projecten zijn de verschillende categorieën risico’s aangepakt. Daarbij is zowel aandacht besteed aan fysieke aspecten, zoals de opslag van gevaarlijke stoffen, als aan organisatorische maatregelen, zoals noodplannen. Een volledig overzicht van de projecten vindt u in tabel 6.4. Hieronder staat een aantal opvallende en interessante zaken uit de projecten weergegeven.
Overigens was in 2011 het naleefgedrag ook al verslechterd ten opzichte van 2010. Hiervoor is geen duidelijke oorzaak gevonden. Op de overtredingen is gehandhaafd. Ook zijn de tegenvallende controleresultaten besproken met de brancheorganisaties. Zij hebben toegezegd om hun leden stevig aan te sporen om de naleving van wet- en regelgeving te verbeteren. Drie van de vijf in 2012 gecontroleerde spoorwegemplacementen bleken aan de voorschriften te voldoen. Bij de andere twee locaties zijn in totaal zeven overtredingen aan het licht gekomen. Hoewel het aantal overtredingen daarmee hetzelfde is als in 2011 is de totale veiligheidssituatie in 2012 verbeterd, omdat de overtredingen minder zwaarwegend waren. Op de overtredingen is gehandhaafd. Door de passieve en reactieve houding van de exploitant van de emplacementen en de risico’s die dergelijke terreinen met zich mee brengen wordt de controlefrequentie in 2013 niet verlaagd.
Bij benzinestations is de naleving van milieu- en veilgheidsvoorschriften verslechterd. In 2011 voldeed 25% van de gecontroleerde locaties aan alle voorschriften. In 2012 was dit 21% (41 locaties). Bij LPG-tankstations was hetzelfde beeld te zien; in 2011 voldeed 34 % van de gecontroleerde LPGlocaties direct aan de voorschriften. In 2012 was dit 19%.
- 37 -
ven zijn hierop aangeschreven en voor alle drie zijn vergunningprocedures in gang gezet. Bij de overige 41 bedrijven zijn geen overtredingen geconstateerd.
Daarnaast is in 2012 ook een controlemethodiek opgesteld voor de veiligheidscontouren van spoorwegemplacementen. Vanaf 2013 wordt deze methodiek ingezet om de vergunningen van de emplacementen te toetsen aan de contour en waar nodig aanvullende maatregelen te eisen.
Voorkómen van nieuwe problemen Het derde spoor is vooral gericht op de omgeving van risicobedrijven. Nieuwe probleemsituaties op veiligheidsgebied ontstaan wanneer kwetsbare bestemmingen (zoals woningen, maar vooral ook zorginstellingen en scholen) worden gepland en gebouwd op plaatsen waar dit qua veiligheid eigenlijk niet kan. Om dit te voorkomen is een kaart beschikbaar met daarop de gebieden waar beperkingen gelden (zie figuur 6.2). Deze kaart dient als input bij het maken van bestemmingsplannen. Op www.risicokaart.nl is deze kaart in meer detail te vinden. Vanwege het belang van deze risicokaart, heeft het actueel houden hiervan prioriteit. De informatie over gevaarlijke stoffen die hiervoor nodig is, komt uit een landelijk register (het RRGS), dat voor de het Rijnmondgebied wordt gevoed door de DCMR.
In de media en de politiek is vaker aandacht besteed aan gassen die vrij kunnen komen uit containers. Deze aandacht heeft zich vooral gericht op de veiligheid van medewerkers van de betreffende bedrijven, maar de situatie is ook van belang voor de externe veiligheid. Om risico’s buiten een bedrijf te voorkomen, moeten dergelijke containers op voldoende afstand van de bedrijfsgrens staan. Hieraan worden eisen gesteld in de vergunning (bijvoorbeeld bij ontgassen van bestrijdingsmiddelen zoals fosgeen) of in het Activiteitenbesluit (bijvoorbeeld bij ventileren van stoffen die uit producten vrijkomen, zoals ammonia). In 2012 heeft de DCMR samen met de Inspectie SZW een lijst van 78 bedrijven samengesteld waar deze activiteiten mogelijk plaatsvinden. Van deze bedrijven zijn er 44 gecontroleerd in 2012. Drie bleken geen vergunning te hebben, terwijl dit wel verplicht is. Deze bedrij-
Figuur 6.2 Kaart met risicocontouren
Externe veiligheid Inrichting -6 10 - risicocontour
0
5
10 Km
2013-EC-KENV-Milieudoelen/77
Toelichting: Op deze kaart staan risicocontouren weergegeven rondom de bedrijven in de regio die relevant zijn voor externe veiligheid. De meest actuele versie van deze kaart is te vinden op www.risicokaart.nl.
- 38 -
Hebben we de doelen bereikt? De voortgang op de doelen wordt gemeten aan de hand van de eerder genoemde vier vragen. De vragen zijn in 2012 bij 102 beoordeelde bedrijven beantwoord, zie tabel 6.3. Op basis van deze gegevens hebben we een indicatie van de algemene veiligheidssituatie bij bedrijven in de regio. De meeste beoordeelde bedrijven voldoen aan de voorschriften in hun vergunningen wanneer het om technische eisen gaat, maar de naleving is minder goed op de organisatorische maatregelen.
Door het uitvoeren van projecten en de vele controles die daarmee samenhangen, hebben we ook in 2012 de bedrijven bewogen om aandacht te besteden aan veiligheid. Binnen een aantal branches zien we dan ook verbetering optreden. Aan de andere kant zijn er ook branches waar stilstand of zelfs achteruitgang optreedt, met name bij de tankstations. Hiervoor wordt een steviger aanpak ingezet. Tabel 6.3 Algemeen beeld veiligheidssituatie bedrijven Vraag
Ja
Nee
100
2
0
Zijn de (in vergunning of Besluit) voorgeschreven organisatorische maatregelen genomen?
84
4
14
Voldoen de technische voorzieningen aan de huidige inzichten op dat vlak?
24
4
74
Voldoen de organisatorische maatregelen aan de huidige inzichten op dat vlak?
84
4
14
Zijn de (in vergunning of Besluit) voorgeschreven technische voorzieningen aanwezig en werken ze?
Het doel dat ruim 300 bedrijven uit de doelgroep in de regio in 2015 de best beschikbare technieken op veiligheidsgebied ingevoerd moeten hebben is op basis van de beperkte informatie niet goed aan te geven. In het algemeen kan wel worden gesteld dat de meeste beoordeelde bedrijven voldoen aan de eisen die nu aan ze worden gesteld. Conclusie Het algemene beeld ten aanzien van de externe veiligheid van de beoordeelde bedrijven in de regio is, dat de veiligheid bij bedrijven op basis van de huidige eisen redelijk op orde is, maar dat er met name op organisatorische aspecten nog winst te behalen is. Inzet op het gebied van externe veiligheid blijft daarom nodig.
Onduidelijk
Toelichting: In deze tabel staan de antwoorden op de vier vragen die voor 102 van de 402 bezochte veiligheidsrelevante bedrijven zijn beantwoord.
De eerste ervaringen met het stellen van de vier vragen, zoals in tabel 6.3 weergegeven, wijzen er op dat dit een goede manier is om het algemene veiligheidsniveau bij de bedrijven in de regio te monitoren. We zetten deze werkwijze in 2013 voort.
Externe veiligheid buiten het milieudoel Externe veiligheid is een centraal onderdeel van het werk van de DCMR. Ook buiten het milieudoel gebeurt, langs twee sporen, veel aan dit onderwerp. Het eerste spoor, Programmafinanciering Externe Veiligheid 2011-2014, is een subsidieprogramma van de provincie ZuidHolland. Het provinciale toekomstbeeld voor externe veiligheid in 2040 is een veiliger leefomgeving in Zuid-Holland. In haar externe veiligheidsbeleid streeft de provincie ernaar om veiligheidsrisico’s zoveel mogelijk terug te dringen door het ontstaan van nieuwe knelpunten voor zover mogelijk te voorkomen en bestaande knelpunten te saneren. Het provinciale programma is leidend voor het regionale programma. De bedrijven in het Rijnmondgebied die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen, zijn beoordeeld op de aanwezigheid van saneringssituaties. Er is sprake van een saneringssituatie als kwetsbare objecten, zoals woningen en grote kantoren, te dicht bij een dergelijk bedrijf liggen (zie figuur 6.2). Saneringssituaties worden aangepakt door het in kaart brengen van de risicosituaties, het aanscherpen
van vergunningen en het vaststellen van veiligheidscontouren. Ook wordt externe veiligheid meegewogen in adviezen op het gebied van ruimtelijke ordening Het tweede spoor, het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (BRZO), integreert wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding in één juridisch kader. Doelstelling is het voorkomen en beheersen van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De DCMR voert namens haar participanten, maar ook voor externe klanten, toezichtstaken uit die voortvloeien uit het BRZO. Bij de uitvoering van deze taken werkt de DCMR samen met andere diensten zoals de Arbeidsinspectie en de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond. Bij de vorming van 28 landelijk georganiseerde regionale uitvoeringsdiensten (RUD) is besloten om 6 gespecialiseerde uitvoeringsdiensten in te richten voor de bedrijven die onder het BRZO en het RIE (richtlijn industriële emissies) tot categorie 4 vallen. De DCMR werkt samen met de 4 overige RUD’s in de provincie Zuid-Holland en de RUD-Zeeland, om aan de landelijke kwaliteitscriteria voor de uitvoering bij deze doelgroep invulling te geven. - 39 -
Tabel 6.4 Overzicht projecten milieudoel externe veiligheid 2012 Project
Omschrijving en resultaten
Benzinestations, Inclusief LPG
De milieu- en veiligheidsvoorschriften werden in 2012 minder goed nageleefd dan in 2011, zowel bij tankstations met als zonder aflevering van LPG.
Koel en vriesvemen (ammoniak)
Vijf bedrijven gecontroleerd op koelinstallatie met ammoniak en bij twee daarvan geen overtredingen gevonden. Bij de andere drie bedrijven waren klein overtredingen die ongedaan zijn gemaakt.
Spoorwegemplacementen
De naleving van de veiligheidsvoorschriften is verbeterd.
Opslag verpakte gevaarlijke stoffen (PGS 15)
Meerdere controles per jaar bij 43 bedrijven. Het veiligheidsniveau bij deze bedrijven is redelijk
Opslag munitie en explosieve stoffen
Gecontroleerd op technische en organisatorische aspecten. Geen overtredingen geconstateerd.
Borgen van de risicocontour van spoorweg emplacementen
Opstellen van controlemethodiek voor de veiligheidscontour van de spoorwegemplacementen.
Opslag brandbare vloeistoffen in verticale cilindrische tanks(PGS 29)
Bij bedrijven die achterbleven op veiligheidsgebied zijn de vergunningen up to date gemaakt (de best beschikbare technieken zijn voorgeschreven), zodat hier toezicht op kan worden gehouden.
Ontgassen van containers
Drie van de 44 op het ontgassen van containers gecontroleerde bedrijven hebben hiervoor nog geen vergunning. De procedures zijn in gang gezet.
2012
- 40 -
7.
Milieudoel afvalwater
Door veranderingen in de wetgeving zijn alle indirecte lozingen van afvalwater onder de Wet milieubeheer gebracht, en daarmee onder provinciaal en gemeentelijk bevoegd gezag komen te vallen. De DCMR voert sinds januari 2012 deze taak uit voor de participanten. De verantwoordelijkheid voor directe lozingen, die onder de Waterwet vallen, is onder bevoegd gezag waterbeheerders gebleven.
Afvalwater van bedrijven kan op twee manieren worden afgevoerd: door directe lozingen en door indirecte lozingen. Directe lozingen zijn lozingen die rechtstreeks door het bedrijf, al dan niet na passage van een zuiveringstechnische werk van het bedrijf zelf, op het oppervlaktewater worden geloosd. Een indirecte lozing is een lozing die niet direct op het oppervlaktewater uitkomt, maar wordt geloosd op de riolering. Afvalwater dat verzameld wordt via het riool wordt behandeld in rioolzuiveringsinstallaties (RWZI’s), waarna het ook geloosd wordt op het oppervlaktewater.
Wat willen we bereiken? Het milieudoel afvalwater is vooral gericht op bescherming van de riolering en (in het verlengde hiervan) de zuiveringsinstallaties en het milieu. Daarnaast richt het milieudoel afvalwater zich op duurzaam gebruik van water in het algemeen. In 2012 zijn de volgende operationele doelen gesteld: 1. Voor alle relevante bedrijven bepalen we welke prioriteit ze krijgen en hoe vaak ze bezocht moeten worden. 2. Waar mogelijk realiseren we dat hemelwater gescheiden wordt afgevoerd. 3. Bij problemen met de riolering sporen we de oorzaken op en nemen we deze zo veel mogelijk weg. 4. Aanvullen en aanscherpen van de kennis van toezichthouders over afvalwater. 5. We dragen bij aan de discussie over ontwikkelingen van nieuwe wet- en regelgeving en de implementatie daarvan door deelname aan de landelijke overleggroep afvalwater.
Het direct lozen van ongezuiverd afvalwater is vanwege de negatieve gevolgen voor het milieu meestal niet toegestaan. Indirecte lozingen van afvalwater mogen de werking van de RWZI’s niet verstoren en de riolering niet negatief beïnvloeden. Daarom stelt de wet eisen aan afvalwater dat in het riool wordt gebracht. De DCMR controleert of bedrijven hieraan voldoen. Verder moet worden voorkomen dat er zoveel water door het riool wordt afgevoerd dat de zuiveringen de toestroom niet aankunnen. In dat geval wordt het overtollige rioolwater namelijk geloosd via overstorten, waardoor het ongezuiverd in het milieu terecht komt. Een manier om de toestroom te beperken, is om regenwater af te voeren via een gescheiden riool, of direct naar het oppervlaktewater te laten stromen. Dit staat bekend als ‘afkoppeling hemelwater’. - 41 -
Figuur 7.1 Kaart met bezochte locaties
Toelichting: Op deze kaart staan de locaties weergegeven die in 2012 zijn gecontroleerd. Er is onderscheid gemaakt tussen de bedrijven die voorheen onder de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) vielen en de overige bedrijven.
Hoe hebben we dat aangepakt? We pakken het milieudoel afvalwater langs verschillende sporen aan. Bedrijven worden gecontroleerd op voorzieningen zoals slibvangputten en olieafscheiders en op de kwaliteit van het geloosde afvalwater. Op basis van de controleresultaten bepalen we ook met welke prioriteit en frequentie de bedrijven moeten worden bezocht in de toekomst. De controles vergroten daarnaast de kennis en ervaring van de toezichthouders met het aspect afvalwater, dat met de komst van de Waterwet een zwaarder accent heeft gekregen voor de DCMR. Om de resultaten van onze inzet te monitoren zijn milieudoelvragen meegegeven aan de toezichthouders.
Overigens zijn er meerdere locaties waar bij het toezicht naar afvalwater is gekeken, zonder dat milieudoelenvragen zijn ingevuld of bemonstering heeft plaatsgevonden. Dit vanuit de (beperktere) taak die de DCMR voor wat betreft afvalwater al had, vóór de overdracht van de taken die op grond van de Wvo voorheen bij de waterbeheerders waren belegd. Bij alle controles is een inventarisatie uitgevoerd naar de stand van zaken omtrent de afkoppeling van de afvoer van hemelwater. Wat hebben we daarvoor in 2012 gedaan? Van de 218 bedrijven die voorheen onder de Wvo vielen zijn bij 50 bedrijven in 2012 de milieudoelvragen ingevuld. Bij een deel van die locaties zijn monsters van het afvalwater genomen. Bij 18 locaties werden geen vragen ingevuld, maar heeft wel bemonstering plaatsgevonden. Bij 55 van de overige relevante bedrijven zijn milieudoelvragen ingevuld. Zie figuur 7.1 voor de bezochte locaties.
De relevante bedrijven voor het milieudoel zijn in twee groepen ingedeeld. Allereerst de bedrijven die voorheen onder de Wet verontreiniging oppervlaktewateren vielen. De tweede categorie bestaat uit overige relevante bedrijven, zoals autosloperijen en laboratoria. Deze branches zijn geselecteerd uit het Integraal Handhavingsprogramma Rotterdam.
- 42 -
Hebben we de doelen bereikt? In 2012 is gewerkt aan het beschermen van riolering en zuiveringen. Enerzijds door het verzamelen van informatie om de aanpak van de nieuwe taak vorm te geven, anderzijds door het thema afvalwater mee te nemen bij controles. Met de inventarisatie van afkoppeling hemelwater en het duurzame gebruik van water is een start gemaakt, maar dit moet nog verder worden uitgewerkt. Met het milieudoel afvalwater is dus de nodige vooruitgang geboekt, vooral in de voorbereidende fase; praktische stappen volgen in 2013 en later.
Op basis van de resultaten van de controles die bij 123 relevante bedrijven zijn uitgevoerd worden de prioriteit en bezoekfrequentie vastgesteld. Daarnaast zijn de waterbeheerders in de regio geraadpleegd. De inventarisaties waar in 2012 ruimte voor was, bleken echter een te beperkt beeld te geven om prioriteit en bezoekfrequentie vast te stellen voor alle branches. Er is wel een eerste aanzet gemaakt, maar de analyse wordt afgerond in 2013. Bij de inventarisatie is ook gevraagd of regenwater gescheiden wordt afgevoerd. Bij 32 van de bezochte bedrijven blijkt dit al te gebeuren. Bij de overige 91 bedrijven wordt regenwater niet gescheiden afgevoerd, of het is onbekend of dit gebeurt. Via (maatwerk)voorschriften kunnen eisen worden gesteld aan gescheiden afvoer. Voordat we extra eisen gaan stellen, kijken we eerst wat precies de wensen van betrokken participanten en waterbeheerders zijn, welke mogelijkheden er zijn en welke knelpunten we kunnen verwachten.
De operationele doelen voor 2012 zijn deels gehaald. Per doel: 1. Het vaststellen van prioriteit en bezoekfrequentie per bedrijf / branche is nog niet afgerond. De informatie die de uitgevoerde controles opleverden bleken nog onvoldoende basis te geven om dit voor alle branches vast te kunnen leggen. Dit traject loopt door in 2013. 2. In 2012 zijn voor wat betreft duurzaam gebruik van water en de afkoppeling van regenwaterafvoer de eerste inventariserende stappen gezet. 3. Er zijn in 2012 geen verzoeken vanuit gemeenten binnengekomen om problemen met de riolering aan te pakken. We hebben bij de gemeenten aandacht gevraagd voor de mogelijke rol die de DCMR kan spelen bij aanpakken van problemen met de riolering. De gemeenten hebben aangegeven vooralsnog geen behoefte te hebben aan een apart toezichtproject op lozingen van vethoudend afvalwater door bakkramen en horecabedrijven. 4. De actuele kennis op het gebied van afvalwater is vergroot met behulp van diverse trainingen voor toezichthouders. 5. In 2012 heeft de DCMR door deelname aan de landelijke overleggroep afvalwater bijgedragen aan de ontwikkeling van regelgeving. In 2013 wordt de deelname aan deze groep voortgezet.
Om problemen met de riolering in kaart te brengen, hebben we vragen gesteld aan alle gemeenten in de regio, vooral over problemen door vethoudend afvalwater, waardoor de riolering kan verstoppen. Er zijn geen grote structurele problemen naar voren gekomen. Diverse gemeenten gaven wel aan dat er problemen bestaan bij restaurants en bakkramen, waar direct op het riool geloosd wordt of waar de vetvangput onvoldoende functioneert. De gemeenten spraken de bedrijven hier vaak zelf op aan vanuit hun rol als rioolbeheerder. We hebben ze erop gewezen dat ze hiervoor ook de DCMR kunnen inschakelen. Om een goede uitvoering te geven aan het milieudoel afvalwater, is het van belang dat de toezichthouders op de hoogte zijn van de actuele regelgeving en technieken op dit gebied. Voor de toezichthouders die zich met afvalwater bezig houden zijn eind 2011 (door Infomil en Rijkswaterstaat) en in de loop van 2012 (door de waterbeheerders) trainingen gegeven waarin de kennis over afvalwater aangevuld en aangescherpt is. In 2012 zijn de voorbereidingen gestart voor een aanvullende cursus.
Conclusie De belangrijkste conclusie in 2012 is dat de situatie op het gebied van afvalwater bij veel bedrijven nog onvoldoende in beeld is. In 2013 vullen we dit beeld verder in. Naarmate de inventarisaties en analyses vorderen, wordt steeds duidelijker welke concrete acties nodig zijn en waar accenten moeten liggen. Naar verwachting zal het aantal als relevant aangemerkte bedrijven stijgen.
De DCMR neemt deel aan de landelijke overleggroep afvalwater. Daardoor blijven we op de hoogte van de laatste ontwikkelingen op het gebied van wet- en regelgeving, waardoor we onze aanpak actueel houden en continu kunnen verbeteren. Anderzijds leveren we vanuit onze ervaringen input aan deze overleggroep, en dragen bij aan de ontwikkeling van wet- en regelgeving.
Niet alle operationele doelen voor 2012 zijn gehaald. Dit is vooral te wijten aan het feit dat het milieudoel in de opstartfase zit. De projecten die in 2012 nog niet waren afgerond, worden in 2013 voortgezet.
- 43 -
Afvalwater buiten het milieudoel Binnen DCMR valt nagenoeg alles wat met afvalwater te maken heeft onder het milieudoel. De grote uitzondering hierop is het lozen van zout water (brijn) door de glastuinbouw. Dit zijn directe lozingen, terwijl het milieudoel afvalwater zich in 2012 alleen met indirecte lozingen heeft beziggehouden. In 2013 wordt gekeken of we brijnlozingen in het milieudoel onder brengen.
Tabel 7.1 Uitgevoerde projecten milieudoel afvalwater 2012
Buiten DCMR houden vele organisaties zich bezig met afvalwater en waterkwaliteit in het algemeen. Zo onderhouden en vernieuwen gemeenten de riolen en worden zuiveringsinstallaties beheerd door de waterschappen, die ook waterbeheerder zijn voor binnenwateren (directe lozingen). Voor de grote rivieren en de buitenwateren is Rijkswaterstaat de waterbeheerder.
- 44 -
Project
Omschrijving
Programmering voormalige Wvo aangewezen branches
De taken die zijn overgenomen van de waterbeheerders onderbrengen in de plannen en programmering van de DCMR. Loopt door in 2013.
Pilot afkoppeling hemelwater
Eerste beperkte inventarisatie. Wensen van participanten worden verkend.
Cursus metalelectro
In 2011 en 2012 zijn een aantal cursussen over afvalwater (breder dan metalelectro) georganiseerd.
Programmering overige branches
Nagegaan of er branches zijn buiten de voormalige Wvo bedrijven die extra aandacht nodig hebben op het gebied van afvalwater.
Traceren problemen riolering
Contact opgenomen met gemeenten. Problemen komen voor bij restaurants, dus die zijn aangemerkt als aandachtsgebied.
Bijdrage ontwikkeling en implementatie regelgeving
De DCMR neemt deel aan de landelijke overleggroep afvalwater.
8.
Milieudoel vervoermanagement
3.
Met vervoermanagement, het slim organiseren van vervoer van goederen en personen, is de bereikbaarheid te verbeteren, is milieu- en gezondheidswinst te behalen, kan worden bijgedragen aan klimaatambities en zijn kosten te besparen. Dus een ideale mix van people, planet en profit die interessant is voor overheden, bedrijven én instellingen.
4.
5. Wat willen we bereiken? Met het milieudoel vervoermanagement willen we de uitstoot van fijn stof, NOx en CO2 verlagen en de hinder door verkeerslawaai verminderen. Concreet moet in de periode 20092018 bij de benaderde bedrijven de NOx-emissie met 5% omlaag en de uitstoot van fijn stof en CO2 met 10%. Meer uitleg over luchtvervuilende stoffen is te vinden in hoofdstuk 4, lucht.
6.
We benaderen en helpen minimaal 10 bedrijven met provinciale vergunning bij het maken van vervoerplannen en het terugdringen van verkeersemissies. We ontwikkelen een monitoringsmethode om emissiereducties in kaart te brengen en deze te relateren aan beleidsambities. We brengen de maatregelen in kaart die zijn genomen door bedrijven die eerder vervoerplannen hebben opgesteld. We trainen toezichthouders in het monitoren van vervoersmaatregelen.
Hoe hebben we dat aangepakt? In dit milieudoel worden bedrijven gestimuleerd om werk te maken van vervoermanagement. Samen met bedrijven wordt gezocht naar maatregelen die de doelen dichterbij brengen én kosten besparen. De doelgroep voor dit milieudoel bestaat uit zo’n 200 bedrijven in het Rijnmondgebied, bijvoorbeeld transportbedrijven, verwerkers van reststoffen, agro-bedrijven en petrochemische industrie. Deze bedrijven rijden jaarlijks minimaal 1.000.000 kilometer voor goederentransport. Daarnaast gaat aandacht uit naar locaties met 500 of meer bezoekers per dag, zoals bioscopen, theaters, ziekenhuizen, sporthallen en stadions.
Om deze doelen in 2018 te halen, zijn voor 2012 de volgende operationele doelen gesteld: 1. Met gemeenten verkennen we bij welke ambities op ruimtelijk, economisch en verkeer & vervoersgebied een vervoermanagementaanpak kansrijk is. 2. In een vijftal gemeenten starten we vervoersprojecten die aansluiten bij duurzame mobiliteitsambities van die gemeenten. Waar mogelijk doen we dit in samenwerking met ambitieuze brancheverenigingen en bedrijven.
- 45 -
Met de andere milieudoelen wordt informatie uitgewisseld en waar mogelijk worden projecten gecombineerd. Zo besteden we binnen het milieudoel geluid (zie hoofdstuk 3) aandacht aan het verminderen van de geluidsoverlast bij het bevoorraden van supermarkten.
Tabel 8.1 Met gemeenten verkende mogelijkheden om vervoer aan te pakken Gemeente
Besproken mogelijkheden
Schiedam
Schiedam wil in de hele gemeente bedrijven met grote vervoersstromen ondersteunen bij het opstellen van vervoersplannen. Met, waar mogelijk, als resultaat erkenning voor deze bedrijven (in de vorm van Lean and Green awards). Schiedam wil ook voor de hele gemeente de mogelijke reductie in verkeersemissies in kaart brengen en de maatregelen en effecten monitoren.
Vlaardingen
Vlaardingen wil vijf bedrijven met grote vervoersstromen ondersteunen bij het maken van vervoersplannen. Als de aanzienlijke besparing die dit voor deze bedrijven op kan leveren wordt gerealiseerd, is de verwachting dat ook andere bedrijven in de gemeente kritisch naar hun vervoer gaan kijken.
Ridderkerk
Ridderkerk wil de verkeersemissies in de gemeente verminderen, met name in delen van de gemeente waar de luchtkwaliteit matig is. Daarom worden bedrijven die veel transporten uitvoeren in die delen van Ridderkerk, met name gevestigd op bedrijventerrein Donkersloot, gestimuleerd om vervoersmaatregelen te treffen.
Krimpen aan den IJssel
Krimpen aan den IJssel wil vooral de bereikbaarheid en ontsluiting van de Stormpolder verbeteren. Om 16:00 uur rijden veel mensen de Stormpolder uit, om vervolgens vast te lopen op de toegangswegen naar de Algerabrug. Naast bereikbaarheidsdoelen heeft Krimpen ook ambities op het gebied van duurzame mobiliteit. Een mogelijkheid is om met bedrijven aanvullende afspraken te maken die niet alleen gericht zijn op bereikbaarheid, maar ook op reductie van verkeersemissies (zoals schone brandstoffen, schone voertuigen en roetfilters).
Barendrecht
Barendrecht richt zich op duurzame ontwikkeling van het cluster agrofood-bedrijven, onder meer gericht op duurzaam transport. Gezocht wordt naar maatregelen voor individuele bedrijven, maar ook naar mogelijkheden om de krachten te bundelen.
Rotterdam
Met Rotterdam is afgesproken dat in 2013 kansrijke voorstellen voor vervoermanagement worden ingediend, met als kader het Rotterdams Actieprogramma Luchtkwaliteit. Daarmee wordt ingespeeld op ambities die zijn vastgelegd in “Investeren in Duurzame groei, Programma Duurzaam 2010-2014” van de gemeente Rotterdam.
Lansingerland
Met Lansingerland zijn de mogelijkheden besproken om tot een vermindering van vervoer te komen binnen de agrobranche. In 2013 wordt hier mogelijk een vervolg aan gegeven.
In 2012 zijn diverse overleggen gevoerd met de provincie Zuid-Holland en is deelgenomen aan een werksessie met bedrijven over transport. Daaruit bleek dat bedrijven die veel transporteren al doordrongen zijn van het belang van duurzaam vervoer. Zij zien een belangrijke rol voor de overheid in zowel het stimuleren van duurzaam vervoer als in het toezien op de wettelijke eisen op dit vlak. Op basis van deze gesprekken is eind 2012 afgesproken dat de provincie in het kader van het Provinciale Actieprogramma Luchtkwaliteit opdracht geeft om met tien bedrijven met een provinciale vergunning vervoersplannen op te stellen. Doel is om emissies van goederenvervoer te verlagen, door verbeterde logistiek en schonere wagenparken. In de loop van 2012 is de opzet gewijzigd voor het monitoren van de 30 bedrijven die eerder begeleid zijn in het maken van vervoersplannen. In plaats van telefonisch benaderen van de bedrijven, worden gezamenlijke bezoeken uitgevoerd door de DCMR en het Ingenieursbureau Rotterdam, waarvoor de stadsregio Rotterdam in 2013 opdracht verstrekt. Het bleek hierdoor niet mogelijk om de monitoringsronde eind 2012 uit te voeren, zoals eerder was gepland: deze is daarom uitgesteld naar 2013. In 2012 zijn voor vergunningverleners handreikingen van IPO en CROW verschenen, over de invulling die via de Wet milieubeheer aan vervoermanagement gegeven kan worden. Op basis daarvan is in 2012 binnen de DCMR gediscussieerd over de rol van vervoermanagement binnen de wettelijke taken die de DCMR uitvoert. Naar verwachting worden in de eerste helft van 2013 de prioriteiten van de DCMR vastgesteld. Dan is ook duidelijk welke onderwerpen aan de orde moeten komen in de trainingen voor toezichthouders en vergunningverleners. De trainingen zijn daarom ook verschoven naar 2013.
Toelichting: in deze tabel staan de mogelijkheden weergegeven die met zeven gemeenten zijn besproken om tot een aanpak van vervoer te komen die aansluit bij de wensen van die gemeente.
Wat hebben we daarvoor in 2012 gedaan? Met zeven gemeenten zijn projecten op vervoersgebied verkend die aansluiten bij hun ambities op ruimtelijk, economisch en verkeer & vervoersgebied. In tabel 8.1 is voor deze zeven gemeenten aangegeven welke mogelijkheden besproken zijn. Deze zijn vooral gericht op het verduurzamen van vervoer bij bedrijven.
Hebben we de doelen bereikt? In 2012 heeft geen monitoringsronde plaatsgevonden. Daardoor is het ook niet mogelijk aan te geven welke vooruitgang is geboekt op het verminderen van de uitstoot van fijn stof, CO2 en NOx en in het terugdringen van de hinder door verkeerslawaai.
Eind 2012 is in het kader van het Regionaal Actieprogramma Luchtkwaliteit met de stadsregio Rotterdam afgesproken dat de DCMR in vijf gemeenten vervoerprojecten gaat begeleiden. Dit gaat om de eerste 5 gemeenten die in tabel 8.1 zijn weergegeven. Dit initiatief is voortgekomen uit een regionale discussie met de stadsregio, gemeente Rotterdam, de Verkeersonderneming en de DCMR. Hieruit kwam naar voren dat de DCMR, naast begeleiding van de projecten, een belangrijke rol kan spelen door toezicht op vervoer te houden op basis van de Wet milieubeheer (conform art. 1.1 lid 2) en door inhoudelijk de focus te leggen op schoner vrachtverkeer.
Operationele doelen: 1. De verkenning op vervoersgebied is zoals gepland met zeven gemeenten uitgevoerd (zie tabel 8.1). 2. Het is niet gelukt om in 2012 vervoersprojecten te starten bij vijf gemeenten. Met de afspraken die hierover met de stadsregio zijn gemaakt, zijn deze projecten wel op de rails gezet, zodat ze in 2013 van start kunnen gaan.
- 46 -
Milieudoel vervoermanagement en budgetten In tegenstelling tot andere milieudoelen, werkt het milieudoel vervoermanagement veel met externe budgetten en financiering. De algemene coördinatie en het verspreiden van kennis wordt vanuit het milieudoel opgepakt, maar specifieke projecten worden door participanten of regionale partners gefinancierd, of uit verworven subsidies. Op die manier is het mogelijk de vervoermanagementprojecten zo uit te
3.
4.
5.
6.
voeren dat ze optimaal aansluiten bij de wensen van elke participant. Daardoor is de nadruk komen te liggen bij gemeenten waar projecten zijn uitgevoerd. De ambitie van de DCMR is om dergelijke vervoerprojecten voor alle participanten uit te voeren, zodat vervoerrelevante bedrijven in de hele regio bereikt kunnen worden in stimulerende trajecten en/of via het regulerend spoor.
Conclusie Vijf van de zes operationele doelstellingen voor 2012 zijn niet gehaald, vooral doordat de concrete projecten zijn uitgesteld naar 2013. Dat betekent dat in 2012 vooral voorbereidend werk is gedaan. Omdat ook de projecten zijn uitgesteld waarin de resultaten worden gemonitord, is niet vastgesteld hoeveel vooruitgang is geboekt in het terugdringen van de uitstoot van fijn stof, CO2 en NOx en verminderen van de hinder door geluid. Ondanks de opgelopen vertraging is er geen reden om, wat het stimulerende deel van het milieudoel aangaat, een andere koers te gaan varen. Ten eerste omdat de lessen uit 2011/2012 laten zien dat we bedrijven hiermee aan de slag kunnen krijgen en ten tweede omdat de gemeenten waar in 2013 projecten worden uitgevoerd hier enthousiast over zijn. Gezien het aantal projecten dat op stapel staat, mag verwacht worden dat 2013 een grote stap op weg naar de realisatie van de doelen wordt gezet. Zeker als wordt besloten om vervoersaspecten mee te nemen bij vergunningverlening en toezicht in het kader van de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit.
Met de provincie is afgesproken dat het project om tien bedrijven met een provinciale vergunning te bezoeken in 2013 uitgevoerd wordt. Het ontwikkelen van een monitoringsmethode om emissiereducties in kaart te brengen is uitgesteld naar 2013, omdat voor het ontwikkelen van deze methode input nodig is uit de andere projecten. Het monitoren van de genomen maatregelen bij de 30 bedrijven die eerder geholpen zijn bij het opstellen van vervoerplannen is uitgesteld naar begin 2013. Het organiseren van trainingen is uitgesteld tot nadat een besluit is genomen over de wijze waarop vervoer ingepast wordt in toezicht en vergunningverlening. Naar verwachting worden de trainingen in de loop van 2013 gegeven.
Terugblik op meerjarenprogramma Vervoermanagement is in 2010 gestart als project onder het milieudoel lucht. Uit dat project bleek dat een brede benadering van vervoer beter aansluit bij de transportwereld van bedrijven en meer kansen biedt om emissies terug te dringen. Bovendien sluit een separaat milieudoel veel beter aan bij de ontwikkeling van de Wm-rol met het oog op vervoermanagement. Dit was aanleiding om in 2011 vervoermanagement als zelfstandig milieudoel in te richten.
Vervoermanagement buiten het milieudoel Binnen de DCMR wordt het grootste deel van de werkzaamheden op het gebied van vervoer bij bedrijven uitgevoerd onder de vlag van het milieudoel. Naast de DCMR zijn veel publieke partijen in de regio actief op het gebied van bedrijfsgerelateerd vervoer, zoals de Verkeersonderneming, provincie Zuid-Holland, Stadsregio Rotterdam, Dienst Stadsontwikkeling Rotterdam, Programmabureau Duurzaam en vele V&V-initiatieven in regiogemeenten. Daarnaast zijn er belangrijke impulsen van het Havenbedrijf Rotterdam en brancheorganisaties zoals Connekt, EVO en TLN. Bij nagenoeg al deze vervoerspartijen staat het verbeteren van de bereikbaarheid centraal. Incidenteel wordt ook naar de effecten op CO2-uitstoot gekeken. De effecten van maatregelen voor NOx, fijn stof en geluid, van belang voor gezondheid en kwaliteit van de leefomgeving, worden door deze partijen niet of nauwelijks in beeld gebracht. De meerwaarde van de DCMR in dit krachtenveld is de specifieke focus op milieu-, gezondheids- en klimaateffecten van verkeersemissies.
In het milieudoel worden bedrijven gestimuleerd om met behulp van een vervoersplan de maatregelen en besparingspotentiëlen in beeld te brengen. De uitvoering van de vervoersplannen wordt gemonitord, waarbij wordt vastgesteld welke maatregelen uit die plannen al zijn uitgevoerd, wat de effecten daarvan zijn en wanneer de overige maatregelen worden uitgevoerd. Er wordt naar samenwerking gezocht met andere partijen die zich richten op bedrijfsgerelateerd transport, waardoor een breder bestuurlijk, maatschappelijk en financieel draagvlak ontstaat voor initiatieven.
- 47 -
Tabel 8.2 Overzicht projecten milieudoel vervoer 2012 Project
Omschrijving
Project Lean and Green in de haven
Transparent maken van verkeersemissies van bedrijven met een L&G award
Verkenning kansen bij gemeenten
Verkennen van de kansen op vervoergebied.
Gebieds-, branche- en ketengerichte projecten
Projecten ontwikkeld voor 5 gemeenten.
Aansluiten bij branchegerichte projecten en milieudoelen
Aangesloten bij project milieudoel geluid over overlast van laden en lossen bij supermarkten.
Vervoerplannen bij minmaal 10 provinciale bedrijven
Met de provincie afgesproken dat 10 bedrijven benaderd worden in 2013.
Ontwikkelen monithoringsmethodiek
Ontwikkelen methode voor het volgen van emissiereducties. Uitgesteld naar 2013.
Monitoren van bedrijven met vervoerplannen
Monitoring of de maatregelen uit eerder ingediende vervoerplannen zijn uitgevoerd. Uitgesteld naar 2013.
Voorlichtingsbijeenkomsten voor toezichthouders
Verdiepingsslag kennis over vervoer en vervoerplannen. Uitgesteld naar 2013.
- 48 -
9.
Milieudoel afval
Het bedrijfsleven beschouwde afval lang als kostenpost: de verwijdering ervan kost immers geld. De overheid zag afval vooral als een risico voor milieu en leefomgeving. De laatste jaren is dit beeld veranderd, vooral doordat grondstoffen schaarser en duurder worden. Als afval niet ontstaat scheelt dat in de kosten. En als afval niet verwijderd maar gerecycled wordt, ontstaat een positieve waarde waar eerst een kostenpost bestond. Bedrijven, instellingen en overheden worden zich bewust van de (financiële) waarde van goed afvalstoffenbeheer. In de afvalwereld (be- en verwerkers van afval) verschuift de focus dan ook naar preventie, scheiding en hergebruik. Afvalbedrijven zien zichzelf steeds meer als grondstoffenleverancier.
Preventie, ofwel het verminderen van de hoeveelheid afval die ontstaat, heeft de voorkeur. In 2015 moet bij relevante branches, zoals zorginstellingen en garages, 10% minder restafval vrijkomen dan in 2010. Daarnaast moet in 2015 op minimaaléén bedrijventerrein parkmanagement zijn gerealiseerd. Hergebruik, recycling en terugwinnen van grondstoffen is de tweede keus. In 2013 moeten de mogelijkheden in kaart zijn gebracht voor het uitwisselen van afvalstromen bij bedrijven die een milieujaarverslag moeten maken. Milieuhygiënische verantwoorde verwerking van afval is nodig als de andere twee opties niet mogelijk zijn. We richten ons binnen het milieudoel in eerste instantie op de juiste afvoer van asbest en noodseinmiddelen.
Met het milieudoel afval versterken we deze positieve ontwikkeling door bedrijven te wijzen op de mogelijkheden, maar ook op de verplichtingen op afvalgebied. Onverantwoorde omgang met afval wordt niet geaccepteerd en excessen worden aangepakt via de Wet milieubeheer. Bedrijven en instellingen die bereid zijn om een stap extra te zetten op afvalgebied, reiken we via het milieudoel afval zoveel mogelijk de helpende hand.
De voor het jaar 2012 gestelde operationele doelen zijn: 1. We werken een aanpak uit voor alle relevante sectoren en bedrijfstakken. 2. In vergunningen, maatwerkvoorschriften en plannen van aanpak bij de afvalverwerkende industrie nemen we de best beschikbare technieken op. 3. Bij de circa 130 bedrijven die afval op moeten nemen in hun milieujaarverslag inventariseren we de afvalstromen. 4. We kiezen minimaal één bedrijventerrein waar parkmanagement wordt opgezet.
Wat willen we bereiken? Het hoofddoel voor het milieudoel afval is een verantwoord afvalbeleid bij bedrijven door bij te dragen aan preventie, hergebruik en verantwoorde verwerking van afval. - 49 -
Hoe hebben we dat aangepakt? Met informatieanalyse gaan we na waar onze inzet het meest rendement op kan leveren. De branches waar we ons op richten met het milieudoel afval zijn gekozen op basis van de schadelijkheid en risico’s van het vrijkomende afval (bijvoorbeeld ziekenhuizen) en de hoeveelheid afval (bijvoorbeeld zorginstellingen). De groep relevante bedrijven en instellingen is echter niet in beton gegoten en kan veranderen op basis van analyse- en projectresultaten, en nieuwe informatie van bijvoorbeeld ketenpartners. Naast het benaderen van individuele bedrijven, hanteren we ook een gebiedsgerichte aanpak, vooral richting bedrijventerreinen.
In 2012 zijn 44 bedrijven bezocht waarover in 2010 en 2011 klachten over zwerfafval zijn binnengekomen. Bij vier van deze bedrijven is opnieuw zwerfafval in de omgeving aangetroffen. Deze bedrijven zijn hier schriftelijk op aangesproken, en bij nacontroles bleek dat het zwerfafval was opgeruimd. In 2012 zijn we het project ‘Veiligheid en emissies bij de open overslag en blenden van stookolie’ gestart. Aanleiding voor het project was de rapportage Blends in Beeld die in 2011 in opdracht van de VROM-inspectie is opgesteld. Uit dat rapport bleek dat de Rotterdamse Haven een grote speler is op de wereldmarkt (21,5 miljoen ton/jr.) voor de productie, export en import van stookolie. Ook is gebleken dat de samenstelling van de stookolie en de blendcomponenten vaak onbekend is: het rapport geeft aan dat er een risico bestaat dat gevaarlijke1) afvalstoffen worden bijgemengd in de stookolie. De Wet milieubeheer eist dat deze afvalstoffen worden verwerkt door erkende afvalverwerkers. Bijmenging in stookolie of andere producten is uiteraard niet toegestaan, maar vanwege de hoge kosten van reguliere verwerking of vernietiging van gevaarlijk afval is er wel een financiële drijfveer om dit te doen. Dus er is voldoende reden om hier nader onderzoek naar te doen. Om de herkomst van ongewenste stoffen die voor blenden worden gebruikt te kunnen achterhalen, is een (internationale) ketenaanpak noodzakelijk. DCMR heeft daarom samenwerking gezocht met de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILenT). DCMR blijft in Rijnmond de bedrijven nauwgezet controleren die zich met blenden bezighouden. Het toezicht focust zich daarbij op de naleving van voorschriften voor veiligheid en emissies.
Wat hebben we daarvoor in 2012 gedaan? Preventie Om het ontstaan van afval terug te dringen zijn controles uitgevoerd bij zorginstellingen, waarbij plasticafval en swill (voedselafval) centraal stonden. Om bedrijven te kunnen wijzen op de mogelijkheden die ze hebben om afval te voorkomen, waren in 2012 gedetailleerde afvalscans gepland. In de aanloopfase bleek dat deze scans, om effectief te zijn, heel specifiek in moeten grijpen op bedrijfsprocessen. De verwachte resultaten van het project werden daarmee te laag om de investering in de scans te verantwoorden. In plaats van de scans is een factsheet opgesteld die door toezichthouders aan bedrijven wordt gegeven. Hergebruik Op twee bedrijventerreinen is gekeken of parkmanagement te realiseren is. Allereerst op Groot Vettenoord in Vlaardingen. Daar is in 2011 een initiatief gestart om een parkmanagementorganisatie op te zetten, met als eerste focus een gemeenschappelijke inzameling van afval. Het is aan de gemeente Vlaardingen om de volgende stap in dit proces te zetten. Dat is nog niet gedaan. Daarnaast is voor bedrijventerrein Spaanse Polder in Rotterdam geïnventariseerd welke mogelijkheden er zijn als samengewerkt wordt op diverse thema’s, zoals energie en afval. Er is een plan opgesteld om parkmanagement van de grond te krijgen, met een focus op het groothandelsterrein, wat een deel van Spaanse Polder in beslag neemt. Er zijn uiteindelijk echter geen concrete stappen ondernomen, omdat in 2012 bleek dat de gemeente Rotterdam het groothandelsterrein wil verkopen. Hierdoor zijn de duurzaamheidsinitiatieven voor Spaanse Polder tijdelijk van de baan.
Bij 18 autodemontagebedrijven is nagegaan of koelmiddelen uit airco’s worden afgetapt en opgeslagen en of deze dan op de juiste manier worden afgevoerd. Bij de controles bleek dat een aantal bedrijven deze koelmiddelen afgeeft aan de brancheorganisatie Auto Recycling Nederland, waarna ze naar een eindverwerker gaan. Dit betekent dat die bedrijven het afval niet (direct) aan een erkende afvalinzamelaar aanbieden, terwijl dit wel verplicht is. Of dit betekent dat de koelmiddelen op onverantwoorde wijze worden verwerkt wordt in 2013, in samenwerking met het landelijke brancheteam autodemontage, nader onderzocht. De wijze waarop asbestafval door particulieren, instellingen en bedrijven wordt aangeleverd bij milieustations moet voldoen aan strenge eisen. In 2012 zijn medewerkers van milieustations hierover voorgelicht tijdens uitgevoerde milieucontroles. Het project E-waste, gericht op de inzameling en verwerking van electronica-afval, is in 2012 voortgezet. Op basis van een eerdere analyse is ingezoomd op mogelijke ‘lekken’ in de E-waste keten. Hieruit is duidelijk geworden welke vier groepen locaties we moeten controleren om de illegale verwerking van E-waste terug te dringen:
Verantwoorde verwerking Het Activiteitenbesluit uit 2008 verplicht ondernemers om de openbare ruimte rond hun bedrijf tot een afstand van 25 meter schoon te houden. Het gaat daarbij om afval afkomstig uit het bedrijf of bestemd voor het bedrijf. Zwerfafval is één van de belangrijkste ergernissen van bewoners over hun leefomgeving. We willen het ontstaan van zwerfafval door bedrijven zoveel mogelijk voorkomen. 1)
Met gevaarlijk afval doelen we op afvalstromen die in gevolge de Europese Afvalstoffenlijst (Eural) als gevaarlijk afval worden aangemerkt.
- 50 -
Supermarkt moet omgeving schoon houden “Ik weet ervan. Maar ik ga niet achter iedereen aanlopen die een papiertje laat vallen.” De bedrijfsleider van een supermarkt in Rhoon reageert vrij laconiek als toezichthouder Ralf Vermeij van de DCMR hem confronteert met het zwerfafval rond zijn bedrijf.
De bedrijfsleider van de supermarkt kent de regelgeving: in de afgelopen jaren is hij al eerder door de DCMR op de vingers getikt voor het zwerfafval. In het kader van een project voor het milieudoel afval wordt hij in 2012 opnieuw bezocht. “Hij zou de rommel drie tot vier keer per week laten opruimen”, zegt Ralf Vermeij. “Maar ik zie afval dat er al veel langer ligt. De ondernemer krijgt dus van ons een stevige brief.”
vens hebben over het ontstaan van afval bij bedrijven is het niet mogelijk om inzichtelijk te maken hoe groot onze bijdrage precies is. Daarnaast zijn de gegevens van bedrijven over productiehoeveelheden en groottes van inkomende stofstromen niet bekend, waardoor we geen referentiekader hebben om de afvalstromen die we meten (kwantitatief en kwalitatief) te relateren aan preventie, hergebruik en verantwoorde verwerking. Tot slot is de vermindering van de hoeveelheid restafval bij relevante branches met 10% in 2015 is niet te meten, omdat geen nulsituatie vastgelegd kon worden voor 2010.
1.
Milieustations (waar veel elektronica-afval wordt ingeleverd). 2. Bedrijven die metaalafval verwerken. 3. Containerbedrijven die E-waste op transport zetten (als dit afval op de juiste manier in een container wordt opgeslagen is het na transport nog recyclebaar, maar als dit niet juist gebeurt blijft er alleen (nagenoeg) onrecyclebaar schroot over). 4. Refurbishbedrijven (deze bedrijven verkopen gebruikte elektronica door, maar pas nadat ze de werking getest hebben). De controles op E-waste vinden in 2013 plaats.
Wat betreft de milieuhygiënische verwijdering van asbest en noodseinmiddelen geldt dat bij de laatste controles dit nagenoeg overal op orde was. Het is nu dus vooral zaak dit vast te houden, door controles uit te blijven voeren.
Informatie en analyse Om te achterhalen waar milieuwinst te behalen is op afvalgebied, wordt informatie verzameld en geanalyseerd. Deze analyses zijn nodig om het milieudoel afval zo effectief mogelijk te maken. Eén van de belangrijkste ambities op afvalgebied is om uiteindelijk 100% te hergebruiken, door materialenkringlopen te sluiten. Dit staat bekend als Cradle to Cradle en wordt ook wel de circulaire economie genoemd. In 2012 is gekeken welke rol het Rijnmondgebied en de DCMR hierin kunnen spelen. Het onderzoek is nog niet afgerond en loopt door in 2013. Zo’n 130 milieujaarverslagen waar informatie over afvalstromen in moet staan, zijn in 2012 beoordeeld. Allereerst is gekeken naar afwijkingen ten opzichte van voorgaande jaren. Als deze gegevens afwijken, moet daar een goede verklaring voor zijn die consistent is met andere bij ons bekende gegevens, zoals een langdurige onderhoudsstop of een verbouwing. Daarnaast is gekeken of de opgegeven stromen en hoeveelheden kloppen met de gegevens van het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA). Alle rapporten die hierop in 2012 zijn beoordeeld zijn in orde bevonden. In de inventarisatie zijn zowel de soorten afval als de hoeveelheden meegenomen. In 2011 is echter al gebleken dat deze informatie onvoldoende gedetailleerd is om dit sturend te laten zijn voor de aanpak van het milieudoel afval.
Het doel om in 2015 op minimaal één bedrijventerrein parkmanagement ingevoerd te hebben is afhankelijk van acties die niet door de DCMR moeten worden uitgevoerd, maar door andere partijen zoals bedrijven en gemeenten. In de afgelopen jaren is de focus binnen het milieudoel afval verschoven van de operationele doelen naar het veel meer inspelen op de actuele trends op afvalgebied en het explicieter gebruik maken van de uitkomsten van onze analysetrajecten. De voortgang op de operationele doelen is als volgt: 1. Qua aanpak houden we in het algemeen de eerder gedefinieerde prioriteitenvolgorde van preventie, hergebruik en verantwoorde verwerking aan. Voor specifieke branches wordt een aanpak gekozen wanneer we er daadwerkelijk mee aan de slag gaan, op basis van onze analysetrajecten. 2. Op het opnemen van de best beschikbare technieken in vergunningen, maatwerkvoorschriften en plannen van aanpak bij de afvalverwerkende industrie gebeurt via het reguliere werk. We doen dit op natuurlijke momenten, wanneer vergunningen toch moeten worden aangepast. 3. De afvalstromen van de 130 bedrijven die afval op moeten nemen in hun milieujaarverslag zijn geïnventariseerd. 4. In Spaanse Polder is parkmanagement tijdelijk van de baan en in Groot Vettenoord is onvoldoende vooruitgang geboekt om daar de definitieve keuze op te laten vallen. In 2013 wordt gekeken of er mogelijkheden voor parkmanagement zijn in andere gemeenten in de regio.
Hebben we de doelen bereikt? Over de hoofddoelstelling voor afval, het bijdragen aan preventie, hergebruik en verantwoorde verwerking is alleen kwalitatief iets te zeggen. Op basis van de projectresultaten, zoals beschreven in de voorgaande paragraaf, weten we dat we een bijdrage leveren, maar omdat we weinig totaalgege-
- 51 -
Conclusie In het kader van het milieudoel afval zijn de afgelopen jaren vooral analyses uitgevoerd en controles uitgevoerd gericht op de verwerkingsketens van gevaarlijke afvalstromen. Preventie en hergebruik hebben minder aandacht gehad. Het milieudoel afval richt zich bij het onderdeel ‘verantwoorde verwerking’ eerder op ketens dan op bedrijven. De aanpak daarvan is complex, omdat meerdere bedrijven en typen be-
drijven in samenhang moeten worden onderzocht. Voor wat betreft het onderdeel preventie is de conclusie dat de inzet van afvalscans onvoldoende resultaten oplevert om de investering in deze scans te verantwoorden. Ten aanzien van parkmanagement geldt dat de DCMR voor de voortgang afhankelijk is van andere partijen die een rol spelen in het proces om te komen tot een gemeenschappelijke organisatie voor parkmanagement.
Afval buiten het milieudoel Niet alle activiteiten binnen de DCMR op het gebied van afvalpreventie en -verwerking vallen onder het milieudoel. Dit gaat met name om controles, vergunningverlening en incidentenbestrijding bij afvalrelevante bedrijven. De projecten voor het milieudoel afval haken vaak aan bij deze reguliere werkzaamheden. Ook andere organisaties richten zich op het reduceren van de afvalproblematiek via wetgeving. Zo houden de politie en de afdelingen toezicht en handhaving bij de gemeenten toezicht op de algemene plaatselijke verordening (APV), waarin regels zijn opgenomen rondom afvaldump en zwerfafval. Overigens wordt zwerfafval, dat aan één bedrijf of instelling is toe te wijzen, wel meegenomen in het milieudoel afval. Verder stimuleren onder anderen Nedvang, Stichting Nederland Schoon en Wecycle dat afvalstromen verminderen en dat er minder afval in de leefomgeving terecht komt. Zij doen dit samen met en/of namens de producenten van goederen die vaak als (zwerf)afval eindigen.
Daarnaast zijn hergebruik en preventie toegevoegd aan de aanpak, waarbij zowel wettelijke eisen als bewustwording bij ondernemers aan bod komt. Na de start van het milieudoel bleek ook snel de noodzaak tot het analyseren van de beschikbare informatie op afvalgebied, zowel om strategische keuzes te maken in de aanpak van afvalstromen als om de beste aanpak uit te stippelen. Tabel 9.1 Overzicht projecten milieudoel afval 2012
Terugblik op het meerjarenprogramma Het milieudoel afval was bij de start in 2010 vooral gericht op toezicht op de verwijdering van risicovol afval zoals asbest en noodseinmiddelen. Vanaf 2011 is het milieudoel verbreed naar meer afvalsoorten en nieuwe branches.
- 52 -
Project
Omschrijving
Ziekenhuizen en zorginstellingen
Reductie van afvalstromen in deze branches.
Zwerfafval
Preventief toezicht bij relevante bedrijven.
E-waste
De keten voor elektronisch afval transparant maken in het Rijnmondgebied.
Asbest milieustations
Juiste verwerking bij het inzamelpunt.
Bunkerolie
Juiste afvoer afvalstoffen in verband met opmengen in verband met bunkerolie.
Afvalscans
Factsheet over verantwoorde verwerking van afval.
Geografische avalscans
Opstellen afval footprint per gemeente.
Afvalstof naar grondstof
Opbouwen van kennis over de circulaire economie.
Parkmanagement
Voortzetten van de pilot parkmanagement.
DCMR Milieudienst Rijnmond Parallelweg 1 Postbus 843 3100 AV Schiedam T 010 - 246 80 00 F 010 - 246 82 83 E
[email protected] I www.dcmr.nl Twitter: @MilieuRijnmond
Jaarrapportage Milieudoelen Resultaten over het jaar 2012