Benchmark Wmo 2012 Resultaten over het jaar 2011
2
Wmo in beeld • Resultaten Benchmark Wmo 2011
Benchmark Wmo 2012 Resultaten over het jaar 2011 De Benchmark Wmo bestaat vijf jaar en is uitgegroeid tot het meest complete informatie- en sturingsinstrument voor en door gemeenten op het gebied van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Elk jaar willen wij gemeenten en Wmo-raden laten delen in de verzamelde gegevens. In deze publicatie vindt u de kerncijfers uit de Benchmark Wmo. De informatie heeft betrekking op het jaar 2011. De Benchmark Wmo, doel en onderdelen De Benchmark Wmo is een informatie- en sturingsinstrument voor en door gemeenten. Meedoen aan de Benchmark Wmo levert voor elk moment van de beleidscyclus nuttige informatie op over de beleidskeuzes, organisatie, prestaties en effecten voor álle negen prestatievelden van de Wmo. Deelnemende gemeenten kunnen zich vergelijken met collega-gemeenten die deelnemen aan de benchmark. Het doel van de Benchmark Wmo is drieledig: • leren van elkaar • verbeteren door vergelijken • afleggen van horizontale verantwoording De Benchmark Wmo bestaat uit twee vragenlijsten (basisbenchmark en Wmo-voorzieningen). De benchmarkrapporten geven een vergelijking van de eigen resultaten met die van andere deelnemende gemeenten. Daarnaast zijn er individuele vergelijkingsmogelijkheden.
Relatie met de klanttevredenheidsonderzoeken Wmo Naast de benchmark voert SGBO veel klanttevredenheidsonderzoeken uit in het kader van de Wmo. Veel gemeenten nemen deel aan zowel de benchmark als een klanttevredenheidsonderzoek. Daardoor is het mogelijk om het klantperspectief te koppelen aan het gemeentelijk perspectief. Dat wil zeggen: de uitvoering en organisatie van het beleid kunnen worden afgestemd op de effecten die de gemeente wil bereiken.
Leeswijzer Deze publicatie gaat allereerst in op de achtergrondkenmerken van de deelnemende gemeenten. Dan komen de resultaten aan bod op thema’s die de prestatievelden overstijgen, zoals beleidsparticipatie en uitgaven. Vervolgens worden de resultaten per prestatieveld verder uitgewerkt.
3
Deelnemers Dit jaar hebben er 124 gemeenten meegedaan aan de Benchmark Wmo. In onderstaande tabel wordt de verdeling over de vier grootteklassen weergegeven. TABEL 1. VERDELING GROOTTEKLASSEN DEELNEMENDE GEMEENTEN
Grootteklasse
% Benchmark (N)
% Nederland
0-20.000 inwoners
18% (22)
37%
20-50.000 inwoners
52% (64)
45%
50-100.000 inwoners
20% (25)
11%
Meer dan 100.000 inwoners
10% (12)
6%
Totaal
100% (123)
100%
Het grootste aantal deelnemers (64 gemeenten) bevindt zich in grootteklasse 2: gemeenten met 20.000 tot 50.000 inwoners. Deze middelgrote gemeenten zijn in de benchmark licht oververtegenwoordigd, met name ten opzichte van de kleine gemeenten. De deelnemende gemeenten komen uit alle delen van het land. In onderstaande tabel worden de deelnemers per regio weergegeven. TABEL 2. VERDELING REGIO’S DEELNEMENDE GEMEENTEN
4
Regio
% Benchmark (N)
% Nederland
Noord
10% (11)
15%
Oost
30% (37)
21%
Zuid
21% (26)
40%
West
39% (48)
24%
Totaal
100% (123)
100%
De meeste deelnemende gemeenten (48) bevinden zich in het westen van Nederland. Deze regio is, samen met de regio Oost, dan ook oververtegenwoordigd in de benchmark. De noordelijke regio is licht ondervertegenwoordigd. TABEL 3. DEELNEMENDE GEMEENTEN PER ONDERDEEL
Onderdeel
Aantal deelnemers
Basisbenchmark
123
Wmo-voorzieningen
67
De deelnemende gemeenten vormen geen exacte afspiegeling van alle gemeenten in Nederland. Sommige regio’s en grootteklassen zijn onder- of oververtegenwoordigd. Bovendien zijn de gemeenten die deelnemen aan de benchmark door de onderzoekers niet willekeurig gekozen uit alle Nederlandse gemeenten. Integendeel, de deelnemende gemeenten hebben er juist zelf voor gekozen. We kunnen, kortom, onze bevindingen niet generaliseren naar alle Nederlandse gemeenten. Dit betekent dat onze bevindingen vanuit
Wmo in beeld • Resultaten Benchmark Wmo 2011
de Benchmark Wmo niet zonder meer geldig zijn voor alle Nederlandse gemeenten. Vanwege het huidige aantal deelnemers aan de Benchmark Wmo en hun verdeling over de verschillende regio’s en grootteklassen kunnen we echter toch wel interessante gegevens presenteren over een grote groep grotere gemeenten die zich bewust zijn van het belang van informatie als basis voor beleid.
Resultaten Algemeen - Beleidsparticipatie Onder beleidsparticipatie in de Wmo worden alle activiteiten verstaan die de gemeente onderneemt om de inwoner te betrekken bij de voorbereiding en uitvoering van haar Wmobeleid. Burgers betrekken bij het ontwikkelen van beleid is belangrijk, omdat interactief beleid hen de gelegenheid geeft hun wensen en behoeften te formuleren. Daarmee nemen de tevredenheid over het beleid en het draagvlak daarvoor onder burgers toe. Bovendien versterkt het de betrokkenheid van burgers wanneer zij een rol krijgen toebedeeld bij de uitvoering van het beleid. Gemeenten kunnen burgers verschillende rollen geven, in verschillende fasen van het beleidsproces. Burgers kunnen verschillende rollen uitvoeren in beleidsparticipatie. In de benchmarkgemeenten zien we dat burgers vooral betrokken worden bij de voorbereiding en de vorming van het beleid. Daarbij hebben burgers in de praktijk voornamelijk een informerende rol. Soms wordt hun advies gevraagd. Gemeenten kunnen verschillende methoden inzetten om beleidsparticipatie te faciliteren en te bevorderen. De gemeenten van de benchmark maken vooral gebruik van Wmo-raden en -platforms. De Wmo-raad is voor gemeenten al enige jaren de meest gekozen partner als het gaat om het betrekken van burgers bij de Wmo-beleidsontwikkeling. In 97% van de deelnemende gemeenten is een Wmo-raad actief. De leden van de Wmo-raad vertegenwoordigen onder andere de doelgroepen van het Wmo-beleid in de gemeente. Tabel 4 geeft weer welke doelgroepen in 2011 waren vertegenwoordigd in de Wmo-raden van deelnemende gemeenten.
5
TABEL 4. VERTEGENWOORDIGING DOELGROEPEN IN WMO-RAAD
Doelgroep
Bm 2011 % ja
Bewoners
87%
Ouders
60%
Jongeren en jongvolwassenen (16-23 jaar)
40%
Inwoners met een fysieke beperking
95%
Inwoners met een verstandelijke beperking
71%
Inwoners met psychische of psychosociale problemen
77%
Mantelzorgers
86%
Vrijwilligers
82%
Dak- en thuislozen, verslaafden
31%
OGGz-cliënten
54%
Slachtoffers van huiselijk geweld
20%
Anders
54%
Dak- en thuislozen, verslaafden, OGGz-cliënten en slachtoffers van huiselijk geweld zijn het minst vertegenwoordigd in Wmo-raden. Dit zijn de doelgroepen van Wmo-prestatievelden 7, 8 en 9. De doelgroepen van deze prestatievelden worden overigens ieder jaar iets meer betrokken bij de ontwikkeling van het beleid. Ook jongeren en jongvolwassenen hebben in 60% van de deelnemende gemeenten geen specifieke vertegenwoordiging in de Wmo-raad. De Wmo-raad kan op verschillende manieren ondersteund worden door de gemeente. In onderstaande tabel 5 worden de verschillende vormen van ondersteuning door gemeenten weergegeven. TABEL 5. ONDERSTEUNING VAN DE WMO-RAAD DOOR GEMEENTEN
6
Vorm van ondersteuning
Benchmark % ja
Facilitering in de vorm van gebruikmaken van voorzieningen (bijv. vergaderruimte)
91%
Ambtelijke ondersteuning
87%
Deskundigheidsbevordering
58%
Coaching
39%
Beschikbaarheid budget Wmo-raad
Bm 2010 % ja
Bm 2011 % ja
Budget Wmo-raad
93%
97%
Vacatiegelden
70%
59%
Wmo in beeld • Resultaten Benchmark Wmo 2011
Uitgaven Wmo-raad Per inwoner
Bm 2009
Bm 2010
Bm 2011
Budget Wmo-raad
€ 0,32
€ 0,28
€ 0,26
Vacatiegelden
X
€ 0,12
€ 0,19
Het aantal gemeenten dat vacatiegelden uitkeert aan de Wmo-raad is gedaald. In gemeenten waar wél vacatiegelden worden uitgekeerd aan leden van de Wmo-raad is het bedrag per inwoner gestegen.
Algemeen-uitgaven Uitgaven Wmo-breed De totale Wmo-uitgaven zijn gedefinieerd als de programma- en uitvoeringskosten, inclusief de directe personeelskosten (medewerkers belast met de uitvoering inclusief eerstelijnsmanagement en beleidsontwikkeling), maar exclusief gemeentebrede overhead en kosten voor huisvesting. In onderstaande tabel zien we een overzicht van de uitgaven Wmo-breed van de afgelopen drie jaren. TABEL 6. UITGAVEN WMO-BREED PER INWONER
Uitgaven Wmo-breed
2008
2009
2010
2011
2012
Begrote uitgaven voor dit jaar
n.v.t.1
€ 218,29
€ 235,75
€ 234,17
€ 248,40
Realisatie uitgaven dit jaar
€ 208,77
€ 230,07
€ 233,16
€ 252,17
N.v.t.
Bij de totale Wmo-uitgaven kunnen de volgende zaken worden opgemerkt:1 • De gemeentelijke Wmo-uitgaven zijn sinds de invoering van de Wmo in 2007 ieder jaar gestegen. Ook in 2011 stegen de gerealiseerde Wmo-uitgaven van de deelnemende gemeenten ten opzichte van voorgaande jaren. • Grote gemeenten die deelnamen aan de benchmark hebben hogere Wmo-uitgaven per inwoner dan kleine gemeenten. De gemiddelde Wmo-brede uitgaven bedragen voor de grote gemeenten € 334,91, terwijl de kleine gemeenten gemiddeld € 237,11 per inwoner uitgeven. De vergelijking van deze uitgaven is echter niet altijd goed mogelijk. Niet alle gemeenten scharen namelijk dezelfde uitgaven onder de Wmo.
IV3-posten De benchmark levert ook gegevens op over de uitgaven met betrekking tot de zogenoemde IV3-posten (zoals die aangeleverd worden aan het CBS). Het betreft de uitgaven voor hulp bij het huishouden, voorzieningen voor gehandicapten, maatschappelijk werk en sociaal-cultureel werk.
1
Dit is over 2008 niet uitgevraagd.
7
In figuur 1 wordt de ontwikkeling van deze uitgaven over de afgelopen drie jaar weergegeven. FIGUUR 1. UITGAVEN IV3-POSTEN PER INWONER
€ 110,00 € 82,50 € 55,00 € 27,50 €
0 2010
2009
2011
huishoudelijke verzorging voorzieningen gehandicapten maatschappelijke begeleiding en advies sociaal-cultureel werk
De uitgaven met betrekking tot de IV3-posten zijn de afgelopen drie jaar vrijwel gelijk gebleven of gedaald, met uitzondering van de uitgaven voor huishoudelijke verzorging. De uitgaven voor huishoudelijke verzorging zijn in 2011 opnieuw gestegen.
Prestatieveld 1 – Leefbaarheid en sociale samenhang Leefbaarheid en sociale samenhang zijn belangrijke begrippen binnen de Wmo. Deze begrippen draaien om de kwaliteit van de buurt en de omgang tussen buurtgenoten. Een sterke sociale samenhang en goede leefbaarheid leiden tot een gezondere leefomgeving en daar gaat een preventieve werking van uit. Een centrale gedachte in de Wmo is immers dat burgers eerst een beroep doen op hun eigen netwerk, alvorens gebruik te maken van collectieve of individu-
8
ele voorzieningen.
Inzet van gemeenten Gemeenten kunnen verschillende middelen inzetten om de leefbaarheid en sociale samenhang in wijken en buurten te vergroten. Het doel van deze inzet is het faciliteren van (de ontwikkeling van) de ‘civil society’. We zien de afgelopen jaren een stijgende inzet op buurtbemiddeling, buurtbeheer en buurttoezicht. Ook is er een toename van de inzet op activiteiten rond straat- en buurtcontact. In de volgende tabel ziet u een overzicht van middelen die benchmarkdeelnemers in 2011 hebben ingezet.
Wmo in beeld • Resultaten Benchmark Wmo 2011
TABEL 7. ACTIVITEITEN VOOR HET BEVORDEREN VAN LEEFBAARHEID EN SOCIALE SAMENHANG
Activiteiten bevorderen leefbaarheid
Bm 2011 % ja
Bevorderen van burgerparticipatie bij lokale activiteiten
98%
Stimuleren van eigen initiatieven van burgers
98%
Bevorderen van burgerplatforms
79%
Bevorderen van netwerkvorming voor specifieke groepen
77%
Zorgen voor goede buurtinformatie en buurtvoorlichting
93%
Zorgen voor buurtbemiddeling
70%
Bevorderen van buurtbeheer en buurttoezicht
72%
Bevorderen dat bewoners zelf wijkgedragscodes ontwikkelen
29%
Bevorderen van buurt- en straatcontactactiviteiten
90%
Verder maken gemeenten in toenemende mate afspraken met woningcorporaties over sociale samenhang en leefbaarheid. Onderstaande tabel laat zien op welke terreinen gemeenten afspraken hebben gemaakt met woningcorporaties. TABEL 8. AFSPRAKEN MET WONINGCORPORATIES
Onderwerp
Bm 2010 % ja, afspraken gemaakt
Bm 2011 % ja, afspraken gemaakt
Leegstand
54%
59%
Gepast aanbod sociale woningen
90%
95%
Illegale verhuur/bewoning
54%
58%
Politiekeurmerk veilig wonen
64%
72%
Opslag en afval
56%
67%
Onderhoud van groen
59%
66%
Investeringen in speeltuinen
43%
48%
Voortuinproject
29%
32%
Burendag
30%
34%
Buurtbemiddeling
61%
64%
Schoonmaakacties
48%
54%
Veiligheid in buurten
75%
81%
Resultaten en effecten De effecten en resultaten van het gemeentelijk beleid op het thema leefbaarheid en sociale samenhang worden in de benchmark onderzocht via vragen met betrekking tot verschillende kernindicatoren. De scores voor deze indicatoren zijn de resultaten van de meest recente Integrale Veiligheidsmonitor (voorheen Leefbaarheid en Veiligheidsonderzoek (L&V)), het Belevingsonderzoek van SGBO, GGD-onderzoek onder de bevolking, de uitkomsten van de landelijke politiemonitor of eigen representatief onderzoek onder burgers, waarin burgers bepaalde stellingen zijn voorgelegd.
9
Tabel 9 geeft de kernindicatoren weer op het gebied van sociale samenhang en leefbaarheid. TABEL 9. LEEFBAARHEIDSSCORES
Score
Bm 2009
Bm 2010
Bm 2011
Sociale kwaliteit (0-10)
6,6
6,6
6,7
Fysieke verloedering (0-10)
3,9
3,8
3,4
Sociale overlast
X
1,9
1,8
Overige overlast
X
X
1,6
Aandeel onveiligheidsbeleving
X
18%
19%
Uit tabel 9 blijkt dat de score op sociale kwaliteit de afgelopen jaren stabiel is gebleven. De gemiddelde score op fysieke verloedering is de afgelopen jaren wel verbeterd in de benchmarkgemeenten. Binnen deze gemeenten scoren de kleine deelnemende gemeenten beter op sociale kwaliteit en tegengaan van verloedering dan de grote gemeenten. In 2011 is de gemiddelde score op onveiligheidsbeleving onder inwoners van benchmarkdeelnemers 19%. Dit betekent dat 81% van de inwoners van de deelnemende gemeenten zich nooit onveilig voelt in de eigen wijk. Ook hier scoren kleine gemeenten beter dan grote gemeenten in de benchmark.
Prestatieveld 2 – Preventieve ondersteuning jeugd Prestatieveld 2 beslaat de op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden. Het betreft alle inspanningen die de gemeente verricht om jongeren in de gemeente, én hun ouders, te ondersteunen. Daarbij is de aandacht vooral gericht op risicojongeren. Zij lopen het risico terecht te komen in schooluitval en criminaliteit. Met de juiste ondersteuning kan mogelijk voorkomen worden dat die risico’s realiteit worden. Er zijn vijf functies van het preventief jeugdbeleid die ouders en jeugdigen helpen bij de ontwikkeling en opvoeding. De vijf functies zijn ‘informatie en advies’, ‘signaleren van proble-
10
men’, ‘toegang tot het hulpaanbod’, ‘licht-pedagogische hulp’ en ‘coördinatie van zorg’. De functies vormen de basis van prestatieveld 2.
Verzuim Jeugdige inwoners die ‘niet goed in hun vel zitten’ geven signalen af in de vorm van verzuim, schooluitval of crimineel gedrag. Verzuim kan dus een indicatie zijn voor problematiek bij opgroeien en opvoeden. Voor de gemeente is een belangrijke taak weggelegd in het tegengaan van verzuim en schooluitval. De leerplichtambtenaar speelt een belangrijke rol bij de signalering van uitval en verzuim. Het merendeel van de benchmarkgemeenten (58%) voldoet niet aan de ‘leerplichtnorm2’, die stelt dat 1 fte leerplichtambtenaar op 3.800 leerplichtige leerlingen nodig is. Het absolute schoolverzuim en het relatieve schoolverzuim zijn in het schooljaar 2010-2011 gestegen.
2
Opgesteld door Ingrado. Zie www.ingrado.nl
Wmo in beeld • Resultaten Benchmark Wmo 2011
In de benchmarkgemeenten is het relatieve schoolverzuim – dat is verzuim zonder geldige reden van een ingeschreven leerling – met 2% licht gestegen in het schooljaar 2010-2011. Het absolute schoolverzuim – leerplichtigen die geheel niet staan ingeschreven bij een onderwijsinstelling – is in de deelnemende gemeenten gestegen met ruim 40%. In het kader van actief verzuimbeleid is het aantal HALT-afdoeningen voor verzuim met 54% toegenomen onder de benchmarkdeelnemers. Ook het aantal processen-verbaal voor schoolverzuim is onder de benchmarkdeelnemers toegenomen met 8%. Landelijk is het aantal processen-verbaal voor verzuim met 18% gestegen. De aanpak van schooluitval door gemeenten werpt nu zijn vruchten af. Het aantal voortijdig schoolverlaters is onder de benchmarkdeelnemers gestabiliseerd in vergelijking met vorig jaar. Het aantal herplaatste voortijdig schoolverlaters is toegenomen. Verschillende gemeenten hebben aangegeven dat zij intensiever zijn gaan inzetten op schooluitval (bijvoorbeeld met lik-op-stukbeleid). Ook landelijk is het aantal voortijdig schoolverlaters heel licht gedaald (met 1%).
CJG en faciliteiten opvoedingsondersteuning Elke gemeente moet sinds 2011 ten minste één CJG binnen de gemeente hebben. Dit CJG is een herkenbaar inlooppunt waar jongeren en ouderen terecht kunnen met vragen over opgroeien en opvoeden. In 98% van de deelnemende gemeenten is inmiddels een fysieke plek voor opvoedondersteuning gerealiseerd. De ontwikkeling van het CJG is nog niet in alle gemeenten volledig afgerond. Zo zijn de CJG-medewerkers in 15% van de deelnemende gemeenten niet geschoold in vraagverheldering. Verder krijgt men slechts in 67% van de gemeenten direct een doorverwijzingsafspraak mee. Een CJG had in 2011 gemiddeld 12 bezoekers per 1.000 inwoners tot 22 jaar oud. Hierbij moet worden opgemerkt dat 32% van de CJG’s het aantal bezoekers (nog) niet registreert. Gemeenten bieden verschillende vormen van opvoedingsondersteuning, onder andere vanuit het CJG. Het aanbod op het gebied van digitale opvoedingsondersteuning stijgt. Verder is het aanbod in vrijwel alle gemeenten gelijk aan dat van vorig jaar. Zo bieden bijna alle deelnemende gemeenten individuele begeleiding en ondersteuning en school-/jeugd- of gezinsmaatschappelijk werk. Ook zijn er in alle deelnemende gemeenten zorgadviesteams (ZAT’s) aanwezig. Verder bieden vrijwel alle gemeenten zorgcoördinatie op het gebied van jeugd en jongeren. Het gebruik van opvoedondersteuning en het zicht op het gebruik van opvoedondersteuning zijn in 2011 toegenomen ten opzichte van 2010: • Het aantal vragen aan de opvoedtelefoon is toegenomen. Ook het zicht op het aantal vragen is toegenomen. • Het aantal vragen aan het digitaal steunpunt is toegenomen. Ook het zicht op het aantal vragen is toegenomen. Gemeenten geven in 2011 gemiddeld € 7,13 per 0- t/m 22-jarige uit aan schoolmaatschappelijk werk. Grote gemeenten (100.000+ inwoners) geven hieraan gemiddeld € 2,11 per 0- t/m 22-jarige meer uit dan kleine gemeenten (tot 20.000 inwoners).
11
Prestatieveld 3 – Informatie, advies en cliëntondersteuning Gemeenten dragen zorg voor het compenseren van burgers met beperkingen. Hiervoor kunnen burgers terecht bij het loket. De compensatie is niet omschreven in de wet; het gaat om het resultaat van de compensatie. Gemeenten zijn vrij om zelf gestalte te geven aan de compensatieplicht. De gekantelde werkwijze houdt in dat de gemeenten burgers helpen om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen en te participeren, ondanks beperkingen. Daarbij wordt in gesprek met de burger eerst in beeld gebracht wat het probleem is en wat de mogelijkheden van de burger zijn om dit probleem te verkleinen. Als dat niet voldoende is, wordt er gekeken naar de mogelijkheden binnen het eigen netwerk, de informele hulp en algemene voorzieningen. Daarna komen collectieve voorzieningen in beeld. Ten slotte wordt er gekeken naar een individuele voorziening. In de gedachte van de ‘Kanteling’ staat een omslag van claim- en aanbodgericht werken (voorzieningen en hulpmiddelen) naar vraag- en resultaatgericht werken (participatie en zelfredzaamheid) centraal. Zeker met het oog op de naderende decentralisatie van de AWBZ-begeleiding vinden gemeenten het belangrijk dat de werkwijze van de Kanteling zijn beslag krijgt en de basis vormt voor de uitvoering van de decentralisatie AWBZ. Alle benchmarkgemeenten geven aan dat zij gekanteld willen werken. 18% van de gemeenten had de verordening al in 2011 aangepast en 65% was van plan dit in 2012 te gaan doen. TABEL 10. WERKWIJZE KANTELING
Invoering werkwijze Kanteling
Bm 2011
Ja, is in 2011 ingevoerd
22%
Ja, in 2011 pilot/steekproefsgewijs
29%
Ja, starten in 2012
49%
In de hiernavolgende tabel is te zien wat gemeenten hebben gedaan ter voorbereiding op de Kanteling. Van de benchmarkdeelnemers heeft 63% een visiedocument vastgesteld. Relatief weinig gemeenten hebben een financiële doorrekening of risicoanalyse gemaakt, respectieve-
12
lijk 31% en 21%. Van de gemeenten heeft 60% (nog) geen plan voor de communicatie met de burgers. Gemiddeld hebben ze 3,9 van de 9 genoemde punten geregeld ter voorbereiding op de Kanteling. 16% van de deelnemende gemeenten heeft hiervoor nog helemaal niets geregeld.
Wmo in beeld • Resultaten Benchmark Wmo 2011
TABEL 11. STELLINGEN KANTELING
Stelling
Bm 2011 % ja
Visiedocument vastgesteld
63%
Krachtenveldanalyse gedaan
22%
(Subsidie)afspraken gemaakt met maatschappelijke partners over wie welke activiteiten uitvoert
55%
Monitoren en evaluatie vastgelegd
45%
Visie op regie, rolverdeling en samenwerking met ketenpartners
61%
Visie en strategie verhouding de Kanteling met andere domeinen
50%
Financiële doorrekening de Kanteling
31%
Risicoanalyse gemaakt
21%
Communicatieplan richting burger
40%
In de helft van alle deelnemende gemeenten is het Wmo-loket een apart gemeentelijk loket. Een kwart van de loketten is onderdeel van de balie Burgerzaken of Publiekszaken. Verder is 3% van de loketten onafhankelijk en is 4% ondergebracht bij een uitvoeringspartner, zoals een welzijnsorganisatie. Wmo-loketten werken met steeds meer partners samen, zoals aanbieders van thuiszorg, woningcorporaties en de GGD. Bijna de helft van de gemeenten geeft aan dat samenwerkende partners ook meldingen in behandeling nemen. Tweederde van de gemeenten werkt met meldingsformulieren en bij een derde van de gemeenten wordt nog gebruikgemaakt van een aanvraagformulier voor een individuele voorziening. Voor een effectieve uitvoering van de Kanteling is registratie en monitoring van aantallen cliënten erg belangrijk. Inzicht in deze cijfers is een vereiste om effecten van de Kanteling te meten. De aantallen informatie- en adviesvragen en aanvragen van voorzieningen die binnenkomen bij het loket staan in de hiernavolgende tabel. TABEL 12. AANTAL INFORMATIE- EN ADVIESAANVRAGEN EN AANVRAGEN VAN VOORZIENINGEN
Per 1.000 inwoners
2009
2010
2011
Aantal informatie en adviesvragen loket
126
145
108
Aantal aanvragen voorzieningen
43
45
45
Bijna de helft, namelijk 48% van de deelnemende gemeenten, voerde in 2011 keukentafelgesprekken. De aantallen keukentafelgesprekken lopen per gemeenten sterk uiteen. Van de gemeenten die in 2011 nog geen keukentafelgesprekken voerden, wil 38% daarmee in 2012 beginnen. In driekwart van de gemeenten wordt het keukentafelgesprek alleen nog gevoerd met nieuwe cliënten. Een keukentafelgesprek bij iedere nieuwe melding is de werkwijze in 42% van de gemeenten. Gemeenten zijn nog niet zover met de registratie van het aantal keukentafelgesprekken en het aantal meldingen. Het gesprek wordt meestal gevoerd door Wmo-consulenten in dienst van de gemeente (95%). Het niveau van de gespreksvoerder is hoog: 79% heeft een hbo-opleiding of wo-opleiding gedaan.
13
TABEL 13. UITVOERING KANTELING
Stelling
Bm 2011 % ja
Bm 2012 % ja
Minimaal de helft van de medewerkers is geselecteerd op basis van een competentieprofiel
37%
25%
Gespreksvoerders zijn bijgeschoold in het voeren van het gesprek op basis van de principes van de Kanteling
45%
51%
Gespreksvoerders zijn bijgeschoold in het toepassen van de sociale kaart
38%
51%
De consulent die werkt volgens de gekantelde aanpak moet over andere competenties beschikken dan de ‘klassieke’ consulent. Belangrijke competenties voor een consulent zijn bijvoorbeeld: de juiste vragen stellen, doorvragen, inlevingsvermogen en overtuigingskracht. Het gesprek wordt meestal gevoerd bij de cliënt thuis en nauwelijks in een wijksteunpunt of bij uitvoerende partijen.
Prestatieveld 4 – Mantelzorg en vrijwilligers Mantelzorg Mantelzorgers zorgen voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Mantelzorg is dus iets anders dan de gebruikelijke (alledaagse) zorg, zoals de zorg voor een gezond kind. Maar liefst circa een op de vijf inwoner is mantelzorger. Voor gemeenten is de mantelzorger een belangrijke partner in het lokale zorgbeleid. Mantelzorgers helpen met hun inzet het beroep op Wmo-voorzieningen te beperken en uit te stellen. Mantelzorgers moeten niet alleen om die reden goed ondersteund worden bij hun inzet, maar ook vanwege het risico dat zij zelf overbelast raken. De gevolgen kunnen zo verstrekkend zijn dat mantelzorgers dan zelf niet meer kunnen meedoen aan de maatschappij. Onderstaande tabel laat zien welke vormen van ondersteuning de deelnemende gemeenten in 2011 boden aan mantelzorgers in de gemeente.
14
TABEL 14. ONDERSTEUNINGSFACILITEITEN MANTELZORGERS
Faciliteiten
Bm 2011 % ja
Respijtzorg thuis
91%
Respijtzorg buitenshuis
69%
Kinderopvang
15%
Cursussen
88%
Faciliteiten
21%
Vrijstelling sollicitatieplicht
31%
Lotgenotencontact
96%
Nazorg
83%
Begeleiding/ondersteuning
99%
Activiteiten gericht op ontspanning
88%
Wmo in beeld • Resultaten Benchmark Wmo 2011
Gemeenten hebben de uitvoering van het mantelzorgbeleid veelal ondergebracht bij het Steunpunt Mantelzorg. In onderstaande tabel wordt weergegeven welke functies dit steunpunt heeft in de benchmarkgemeenten. TABEL 15. FUNCTIES STEUNPUNT MANTELZORG
Functie
Bm 2011 % ja
Regionale en landelijke contacten onderhouden en netwerken opbouwen
96%
Intensieve samenwerking met organisaties van cliëntondersteuners
91%
Begrip mantelzorg uitdragen/communicatie/pr
97%
Belangen behartigen van mantelzorgers
95%
Zelf nieuwe vrijwilligers werven (bijv. onder mantelzorgers)
86%
Platform organiseren
58%
Onderzoek doen onder mantelzorgers
70%
Ondersteuning bij regeltaken (bijv. mantelzorgmakelaar)
84%
Sommige groepen mantelzorgers behoeven bijzondere aandacht of een andere aanpak in de ondersteuning. Dit zijn vooral de jonge mantelzorgers en mantelzorgers van GGZ-cliënten. In tabel 16 ziet u hoeveel gemeenten (of ondersteuningsorganisaties mantelzorg) specifieke ondersteuning aanbieden aan deze doelgroepen. TABEL 16. AANBOD ONDERSTEUNING BIJZONDERE DOELGROEPEN
Doelgroep
Bm 2011 % ja
Mantelzorgers GGZ-cliënten
53%
Jonge mantelzorgers
69%
Bereik mantelzorgers In 2011 kwamen er bij het Steunpunt Mantelzorg gemiddeld 7,4 vragen met betrekking tot mantelzorg binnen per 1.000 inwoners. Het Wmo-loket kreeg gemiddeld 1,3 van dergelijke vragen per 1.000 inwoners. In de benchmarkgemeenten staan gemiddeld 7,6 mantelzorgers geregistreerd bij het Steunpunt Mantelzorg of de bij de gemeente. Dit is minder dan 5% van het totale aantal mantelzorgers in gemeenten.
15
Tevredenheidsonderzoeken onder mantelzorgers SGBO heeft veel mantelzorgers geïnterviewd in tevredenheidsonderzoeken. Uit deze gesprekken komen verschillende oorzaken voor het lage aantal geregistreerde mantelzorgers naar voren: • onbekendheid met de term ‘mantelzorg’; • onbekendheid met de mogelijkheid om zich te registreren bij steunpunt of gemeente; • onwil om zich te laten registreren als mantelzorger.
Uitgaven mantelzorg Benchmarkdeelnemers hebben in 2011 per inwoner 5% minder uitgegeven aan mantelzorg dan in 2010. Het aantal gefinancierde uren van een mantelzorgconsulent is ongewijzigd gebleven. In onderstaande tabel zien we de begrote en gerealiseerde uitgaven van de deelnemende gemeenten per inwoner in de afgelopen twee jaar. TABEL 17. UITGAVEN MANTELZORG
2010
2011
Aantal uren financiering consulent (per 1.000 inwoners per week)
0,6
0,6
Gerealiseerde uitgaven
€ 2,05
€ 1,95
Begrote uitgaven volgend jaar
€ 2,13
€ 2,00
Vrijwilligers De vrijwillige inzet van burgers is een onmisbaar deel van de samenleving en versterkt de zogenoemde ‘civil society’. Het gaat om vrijwillige inzet, die niet voortvloeit uit gezin, familie, vrienden, overheid of het bedrijfsleven. De ‘civil society’ verwijst naar dat deel van de samenleving waarin burgers voor elkaar klaarstaan en zich organiseren. De gemeente speelt hierin vooral een ondersteunende rol door het scheppen van gunstige voorwaarden en het samenbrengen van partijen. Het aandeel vrijwilligers op de totale bevolking bedraagt circa 40%.
16
Het is voor gemeenten van belang om te weten hoe het aantal vrijwilligers zich ontwikkelt. Een groot deel van de vrijwilligers is vergrijsd en er is weinig aanwas van jongere vrijwilligers. Door de groeiende nadruk op arbeidsparticipatie hebben burgers steeds minder mogelijkheden om regelmatig en langdurig vrijwilligerswerk te doen. Door deze ontwikkelingen staat het vrijwilligerswerk onder druk. Elk jaar geeft een deel van de vrijwilligers aan het volgende jaar te gaan stoppen met het vrijwilligerswerk. Het is een taak van gemeenten om de vrijwilligers waar mogelijk te ondersteunen en te waarderen, zodat zij hun werk voortzetten. Tabel 18 toont de vormen van ondersteuning die de deelnemende gemeenten in 2011 boden aan vrijwilligers.
Wmo in beeld • Resultaten Benchmark Wmo 2011
TABEL 18. ONDERSTEUNINGSFACILITEITEN VOOR VRIJWILLIGERS
Faciliteiten
Bm 2011 % ja
Kinderopvang
7%
Deskundigheidsbevordering
88%
Faciliteiten (parkeerkaarten, kortingspassen, et cetera)
7%
Vrijstelling sollicitatieplicht
20%
Verzekering
97%
Vrijwilligersonderscheiding/prijzen/vrijwilliger van het jaar
86%
Cursussen voor medewerkers van een vrijwilligersorganisatie
84%
Informatie over wet- en regelgeving
89%
Cursussen voor individuele vrijwilligers
70%
Vrijwilligersvacaturebank
93%
Wervingscampagne
78%
Reiskostenvergoeding
20%
Administratieve ondersteuning
26%
Financiële middelen voor ondersteuning
38%
Hulp bij organisatie
64%
Steeds meer gemeenten richten zich op kerncomponenten en -faciliteiten binnen de ondersteuningsstructuur, zoals deskundigheidsbevordering, cursussen, een vrijwilligersvacaturebank en een wervingscampagne. Slechts weinig gemeenten bieden faciliteiten aan zoals kinderopvang, vrijstelling van sollicitatieplicht, reiskostenvergoeding en administratieve ondersteuning. De benchmark laat zien dat het nauwelijks duidelijk is in welke mate vrijwilligers gebruikmaken van dergelijke ondersteuning. Een uitzondering vormt het gebruik van deskundigheidsbevordering: 56% van de gemeenten weet in hoeverre hiervan gebruik gemaakt wordt door vrijwilligers. Verder heeft iets meer dan een derde van de benchmarkgemeenten zicht op het gebruik van de cursussen voor medewerkers van een vrijwilligersorganisatie. Gemeenten verlenen de ondersteuning van vrijwilligers doorgaans niet zelf, maar besteden deze uit aan een uitvoeringsinstantie, die dit samen met de vrijwilligersorganisaties oppakt. Tabel 19 geeft weer aan welke functies de ondersteuningsorganisaties invulling geven.
17
TABEL 19. FUNCTIES STEUNPUNT VRIJWILLIGERS
Functies
Bm 2011 % ja
Bemiddelen en makelen van vrijwilligers en organisaties
96%
Bemiddelen en makelen van maatschappelijke stages
84%
Bemiddelen en makelen van bedrijven (Maatschappelijk Betrokken Ondernemen)
55%
Belangenbehartiging
75%
Regionale en landelijke contacten onderhouden en netwerken opbouwen
89%
Platform organiseren
64%
Samenwerking met het mantelzorgsteunpunt
86%
Onderzoek doen onder vrijwilligers
64%
Uitgaven ondersteuning vrijwilligerswerk De benchmarkdeelnemers gaven in 2011 per inwoner 6% minder uit aan de ondersteuning van vrijwilligerswerk dan in 2010. De uitgaven voor 2012 zijn weer lager begroot dan in 2011. De hiernavolgende tabel geeft de begrote en gerealiseerde uitgaven van de deelnemende gemeenten in de afgelopen twee jaar weer. TABEL 20. UITGAVEN ONDERSTEUNING VRIJWILLIGERSWERK
Uitgaven per inwoner Gerealiseerde uitgaven Begrote uitgaven volgend jaar
2010
2011
€ 2,66
€ 2,50
€ 2,93
€ 2,58
Prestatieveld 5 en 6 – Algemene en individuele maatregelen ter bevordering van deelname aan het maatschappelijke verkeer en het bevorderen van het zelfstandig functioneren3
18
Met de invoering van de Wmo is de stap gezet van het verstrekken van voorzieningen naar het compenseren van beperkingen. Toch bestaat een belangrijk deel van de compensatie (nog) uit het verstrekken van individuele voorzieningen.
Eigen bijdrage Gemeenten kunnen voor een individuele voorziening een eigen bijdrage heffen, maar ze hoeven dit niet te doen. De eigen bijdrage mag voor alle individuele voorzieningen worden toegepast, met uitzondering van de rolstoel. De wet stelt uiterste grenzen aan het heffen van eigen bijdragen. Bijna alle gemeenten hanteren deze grenzen in hun beleid, zodat ze maximaal gebruik kunnen maken van de mogelijkheden van de eigenbijdrageregeling.
3
De resultaten uit dit hoofdstuk komen deels uit de basisbenchmark en deels uit het onderdeel Wmo-voorzieningen. De basisbenchmark is gebaseerd op 124 gemeenten, het onderdeel Wmo-voorzieningen is gebaseerd op 67 gemeenten.
Wmo in beeld • Resultaten Benchmark Wmo 2011
Van de benchmarkgemeenten heffen bijna alle gemeenten een eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden. Benchmarkgemeenten vragen nu ook steeds vaker een eigen bijdrage voor de andere voorzieningen. TABEL 21. EIGEN BIJDRAGEN VOOR INDIVIDUELE VOORZIENINGEN
Voorziening
Bm 2009 % ja
Bm 2010 % ja
Bm 2011 % ja
Hulp bij het huishouden
99%
100%
99%
Roerende zaken, niet zijnde een individuele voorziening
32%
40%
58%
Onroerende woonvoorziening
47%
52%
71%
Individuele vervoersvoorziening
33%
39%
59%
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het aantal gemeenten dat aan eigen inwoners een eigen bijdrage vraagt voor roerende zaken is gestegen van 40% naar 58% in 2011. Een roerende zaak of voorziening is een los hulpmiddel dat ook meegenomen kan worden naar een andere woning, zoals een douchestoel, een tillift of een badplank. Verder toont de tabel aan dat het aantal gemeenten dat aan inwoners een eigen bijdrage vraagt voor een onroerende woonvoorziening is toegenomen naar 71%. Onroerende voorzieningen zijn verbouwingen of aanpassingen in een woning, zoals een aanpassing van keuken of badkamer. Hierdoor kan de cliënt met een beperking zelfstandig blijven wonen. Een individuele vervoersvoorziening is uitsluitend gericht op buitenvervoer en bedoeld om mensen in staat te stellen om bestemmingen te bereiken in de woon- en leefomgeving. Het gaat daarbij om afstanden die vaak lopend of fietsend overbrugd kunnen worden met bijvoorbeeld de scootmobiel, driewielfiets, buggy of een wandelwagen voor oudere kinderen. In meer dan de helft van de gemeenten, namelijk 59%, moeten inwoners een eigen bijdrage betalen voor een individuele vervoersvoorziening. In 2011 was dat nog in slechts 39% van de gemeenten het geval. De inkomsten uit eigen bijdragen zijn in de benchmarkgemeenten fors gestegen: van € 13,85 per inwoner in 2010 naar € 16,93 per inwoner in 2011. Dit is een stijging van 22%. TABEL 22. INKOMSTEN UIT EIGEN BIJDRAGEN VOOR INDIVIDUELE VOORZIENINGEN
Eigen bijdragen per inwoner
2008
2009
2010
2011
€ 11,24
€ 11,64
€ 13,85
€ 16,93
Uitvoeringskosten De totale kosten voor de Wmo-voorzieningen bestaan uit programmakosten (de kosten voor hulp bij het huishouden en wonen, rolstoelen, vervoer (Wrv) en uitvoeringskosten. Onder uitvoeringskosten vallen de directe personeelskosten, de kosten voor externe indicatie en overige kosten die gerelateerd zijn aan de uitvoering en geen betrekking hebben op de voorziening zelf. De kosten voor de uitvoering beslaan 12% van het totaal. Dat is ongeveer hetzelfde deel als in voorgaande jaren.
19
FIGUUR 2. TOTALE KOSTEN WMO-VOORZIENINGEN
Uitvoering
12%
HH Wrv
29%
60%
In 2011 bedragen de uitvoeringskosten € 17,75 per inwoner. TABEL 23. UITVOERINGSKOSTEN PER INWONER
2007
2008
2009
2010
2011
Personeelskosten
€ 11,65
€ 14,23
€ 13,40
€ 14,09
€ 14,69
Externe indicatiekosten
€ 2,47
€ 2,98
€ 2,51
€ 1,90
€ 1,63
Overige uitvoeringskosten
€ 0,96
€ 2,14
€ 1,36
€ 1,48
€ 1,60
Totale uitvoeringskosten
€ 15,15
€ 18,89
€ 17,41
€ 17,53
€ 17,75
De uitvoeringskosten in 2011 zijn iets hoger dan in 2010. Dit komt door de trend van dalende externe indicatiekosten en stijgende personeelskosten van de gemeenten in 2011. Dit past bij de ontwikkeling dat gemeenten steeds meer zelf gaan indiceren. Gemiddeld indiceren gemeenten 85% van de aanvragen voor hulp bij het huishouden zelf; voor hulpmiddelen is dit 82%. In 2010 waren die percentages respectievelijk 77% en 74%, in 2009 67% en 63%. Van de formatie die gemeenten inzetten voor de uitvoering van de individuele voorzieningen
20
is 64% uitvoerend personeel. Het gaat om loketmedewerkers, consulenten en medewerkers die zich bezighouden met beroep en bezwaar en contractbeheer. Ondersteunend personeel maakt 19% uit van de formatie: financieel administratief medewerkers, applicatiebeheerders en medewerkers voor interne controle. De overige 17% is werkzaam in overheadfuncties, zoals leidinggevenden, beleidsmedewerkers of kwaliteitsmedewerkers.
Aanvragen Het aantal nieuwe aanvragen voor hulp bij het huishouden en andere voorzieningen blijkt terug te lopen, zie onderstaande tabel. TABEL 24. AANTAL NIEUWE AANVRAGEN VOOR HULP BIJ HET HUISHOUDEN EN ANDERE VOORZIENINGEN
Per 1.000 inwoners
2009
2010
2011
Nieuwe aanvragen HH
12,0
10,9
9,2
Nieuwe aanvragen Wrv
23,2
21,9
19,2
Wmo in beeld • Resultaten Benchmark Wmo 2011
Dat lijkt een onverwachte ontwikkeling, gezien de vergrijzing en de extramuralisering van de zorg. Het teruglopende aantal aanvragen kan voortkomen uit bezuinigingen van gemeenten. Een eigen bijdrage voor een voorziening kan bijvoorbeeld veroorzaken dat mensen terughoudend zijn in het aanvragen van een voorziening. Een andere oorzaak zou de Kanteling kunnen zijn. Een geregistreerde melding hoeft niet automatisch te resulteren in een aanvraag voor een voorziening, omdat er misschien ook een andere oplossing mogelijk is. Gemeenten stimuleren burgers in eerste instantie te zoeken naar mogelijke oplossingen in het eigen netwerk. De eventuele noodzaak van de voorziening wordt kritischer beoordeeld. Voor het beroep op Wmo-voorzieningen is het aantal 75-plussers interessant, aangezien ouderen steeds langer fit blijven en op latere leeftijd een beroep doen op Wmo-voorzieningen. Bij het bereiken van een hogere leeftijd nemen vaak de gebreken toe en daarmee de (ervaren) beperkingen. Stijging van het aantal 75-plussers brengt daardoor een toename van het aantal Wmo-cliënten met zich mee en daarmee hogere Wmo-uitgaven voor voorzieningen. Naast leeftijd zijn inkomen en gezondheidstoestand factoren die een rol spelen bij de behoefte aan voorzieningen. Deze factoren hangen vaak samen. Mensen met een lager inkomen hebben vaker een slechtere gezondheid. Gemiddeld 91% van de 75-plussers woont thuis. De verwachting is dat dit percentage zal toenemen door onder andere het verdwijnen van de lichtere zorgzwaartepakketten (ZZP’s) voor nieuwe cliënten. De zorg en ondersteuning voor nieuwe cliënten wordt niet meer in de instellingen geboden, maar in de eigen omgeving. Deze maatregel gaat per 1 januari 2013 in voor de ZZP’s 1 en 2. Gemeenten zijn nog niet zover met de registratie van het aantal keukentafelgesprekken en het aantal meldingen.
Doorlooptijden Belangrijk voor de cliënt zijn de ‘doorlooptijden’ van de voorzieningen, dat wil zeggen de periode tussen het moment van de aanvraag en het leveren van de voorziening. Sinds 2007 worden deze doorlooptijden korter. Ook voor 2011 lijkt deze trend zich voort te zetten voor het merendeel van de voorzieningen. Vanaf de aanvraag duurt het gemiddeld 41 kalenderdagen voordat een beschikking voor een rolstoel wordt afgegeven. Veel gemeenten weten echter niet hoe lang het duurt voordat de voorziening geleverd wordt. De tevredenheid van cliënten over de aanvraagprocedure wordt gewaardeerd met een 7,4. Dit rapportcijfer is niet veranderd ten opzichte van voorgaande jaren. Nog steeds zien we dat cliënten het meest tevreden zijn over de tijd die wordt genomen voor de aanvraag en het minst over de wachttijd van aanvraag tot hulpverlening. Het percentage afwijzingen voor aanvragen voor wonen – rolstoelen – vervoer ligt hoger (10%) dan voor hulp bij het huishouden (5%). Deze percentages zijn vergelijkbaar met die in voorgaande jaren. Het percentage bezwaarschriften is voor beide groepen redelijk vergelijkbaar: 1,5% bij hulp bij het huishouden en 1,2% bij de overige voorzieningen. Het aantal gegrondverklaringen van bezwaarschriften ligt hoger bij de overige voorzieningen (21%) dan bij hulp bij het huishouden (15%).
Hulp bij het huishouden Van 2009 naar 2010 stegen de uitgaven voor hulp bij het huishouden fors. In 2011 is de stijging minder fors, maar toch nog bijna 6% per inwoner. De gemiddelde uitgaven per cliënt stijgen van € 3.234,— naar € 3.370,—.
21
TABEL 25. KENGETALLEN HULP BIJ HET HUISHOUDEN
2008
2009
2010
2011
% inwoners met HH
2,9%
2,6%
2,8%
2,8%
Uitgaven HH per inwoner
€ 78
€ 77
€ 91
€ 96
Uitgaven HH per cliënt
€ 2.638
€ 2.929
€ 3.234
€ 3.370
Aantal uur HH (natura) per cliënt
2,9
2,9
2,9
Aantal uur HH (pgb) per cliënt
3,8
3,8
3,9
% cliënten met pgb
16%
17%
18%
61%
66%
71%
Aandeel eenvoudige hulp (bij geleverde uren)
54%
Het aantal cliënten met eenvoudige hulp (HH1, exclusief alfahulp) neemt toe ten opzichte van het aantal cliënten met een zwaardere vorm van hulp (HH2 of HH3). Bij het aantal nieuwe toekenningen is de verhouding zelfs 80% eenvoudige hulp ten opzichte van 20% HH2/HH3. Van de cliënten krijgt 76% eenvoudige hulp. Het percentage van de geleverde uren voor eenvoudige hulp bedraagt 71%. Het aantal nieuwe toekenningen voor hulp bij het huishouden laat net als het aantal aanvragen een dalende trend zien. Dit zou erop kunnen wijzen dat gemeenten strikter indiceren. De deelcategorieën die wel stijgen zijn nieuwe toekenningen voor alfahulp en nieuwe toekenningen voor het persoonsgebonden budget.
Cliënttevredenheid over hulp bij het huishouden Uit de tevredenheidsonderzoeken van SGBO blijkt dat cliënten hun hulp bij het huishouden gemiddeld met een 7,8 waarderen. Dit rapportcijfer is al sinds 2008 onveranderd. Doorslaggevende factoren voor de cliënttevredenheid zijn de kwaliteit van het schoonmaakwerk en de inzet van de medewerker.
Woonvoorzieningen, rolstoelen en vervoersvoorzieningen
22
De uitgaven voor woonvoorzieningen, rolstoelen en vervoer laten de afgelopen jaren een redelijk stabiel beeld zien.
Wmo in beeld • Resultaten Benchmark Wmo 2011
FIGUUR 3. UITGAVEN WRV-VOORZIENINGEN PER INWONER
€ 16 € 12 €8 €4 €0 2006
2007
2008
2009
2010
2011
uitgaven voor woonvoorzieningen per inwoner (totaal) uitgaven voor rolstoelen (totaal) uitgaven individuele vervoersvoorzieningen (totaal) uitgaven voor collectief vervoer per inwoner
De totale uitgaven voor Wrv-voorzieningen bedragen in 2011 € 43,— per inwoner. Dit is een lichte daling van de uitgaven ten opzichte van 2010. Per cliënt stijgen deze uitgaven echter, in 2011 naar € 1.260,—. In 2010 bedroegen de uitgaven nog € 1.083,— per inwoner. De oorzaak lijkt vooral een groter aantal voorzieningen per inwoner te zijn. FIGUUR 4. VERDELING UITGAVEN WRV-VOORZIENINGEN PER TYPE VOORZIENING
6%
6%
woonaanpassingen
24%
verhuizingen rolstoel incl sportvz
18%
collectief vervoer 2%
scootmobielen overig vervoer
19% 26%
geldsomverstrekkingen
23
Ongeveer 4% van de inwoners van de benchmarkgemeenten heeft een Wrv-voorziening. Dit zijn cliënten die gebruikmaken van één of meer van de volgende voorzieningen: een vervoersvergoeding, collectief vervoer, een vervoermiddel (scootmobiel, auto en dergelijke) of een rolstoel. Het percentage inwoners met een Wrv-voorziening is licht gedaald ten opzichte van 2010. Sinds 2009 is er een daling waarneembaar in het aantal inwoners met een uitstaande voorziening4 .
Woonvoorzieningen Woonvoorzieningen bestaan uit woningaanpassingen, roerende woonvoorzieningen en verhuiskostenvergoedingen. De uitgaven voor woningaanpassingen en roerende woonvoorzieningen per inwoner zijn in 2011 gedaald. Gemeenten sturen meer op andere oplossingen, zoals verhuizen in plaats van kostbare woningaanpassingen. TABEL 26. UITGAVEN EN AANTAL VERSTREKTE WOONVOORZIENINGEN
Uitgaven per inwoner
2007
2008
Woningaanpassingen en roerende woonvoorzieningen
2009
2010
2011
€ 11,90
€ 11,80
€ 10,80
Vergoedingen voor verhuizing en inrichting
€ 1,00
€ 0,80
€ 1,00
€ 0,90
€ 0,90
Totaal woonvoorzieningen
€ 12,50
€ 13,60
€ 12,60
€ 12,60
€ 11,10
Gebruik per 1.000 inwoners
2007
2008
2009
2010
2011
Aantal verstrekte woonvoorzieningen
7,2
6,8
7,0
7,4
6,0
Het aantal nieuw toegekende woonvoorzieningen is in 2011 fors gedaald ten opzichte van 2010. Dit zou kunnen komen doordat gemeenten kleine woningaanpassingen steeds vaker algemeen gebruikelijk verklaren. Ook kan een strikter beleid een rol spelen. Er zijn gemeenten die woningaanpassingen die vanwege de leeftijd voorspelbaar zijn niet meer vergoeden. Cliënten moeten dan zelf de kosten daarvan opbrengen. Sommige gemeenten sturen strikter op verhuizen door de kostengrens te verlagen. Daardoor hoeven er minder vaak dure
24
woningaanpassingen uitgevoerd te worden. Gemeenten kunnen het primaat van verhuizen alleen goed toepassen als er genoeg aanbod is van levensloopbestendige woningen, aanpasbare of aangepaste woningen. De beschikbaarheid van levensloopbestendige woningen, aanpasbare of aangepaste woningen bepaalt mede de druk op de woonvoorzieningen en woningaanpassingen. Bij onvoldoende aanbod zullen mensen langer in hun huidige, niet aangepaste woning blijven wonen.
4
Uitstaande voorzieningen zijn zaken als een rolstoel, individuele vervoersvoorziening of een pas voor het collectief vervoer.
Wmo in beeld • Resultaten Benchmark Wmo 2011
Levensloopbestendig en/of aanpasbaar bouwen Van de benchmarkgemeenten voert 58% beleid op het terrein van levensloopbestendig en/of aanpasbaar bouwen. Het merendeel van de gemeenten heeft afspraken met woningcorporaties vastgelegd over levensloopgeschikte of levensloopbestendige woningen. Van de gemeenten heeft 68% schriftelijke afspraken en 14% mondelinge afspraken. De overige gemeenten (17%) hebben geen afspraken. Veelgemaakte afspraken zijn: bij renovatie/opplussen de woning geschikt maken, bij nieuwbouwplannen standaard toetsen door de gemeente, een bepaald percentage huizen levensloopbestendig maken of alle nieuwgebouwde huurwoningen moeten levensloopbestendig zijn.
Maar het aantal gemeenten dat zicht heeft op het aandeel levensloopbestendige woningen of aangepaste of aanpasbare woningen is klein. Van de benchmarkgemeenten heeft minder dan de helft zicht op het aantal levensloopbestendige woningen, 41% weet hoeveel aangepaste woningen er zijn en 36% weet dat van het aantal aanpasbare woningen. Door gebrek aan deze kennis is het lastig om te zoeken naar passende woningen. Natuurlijk is het ook van belang hoe de verhouding koop-/huurwoningen is en welk deel van de huur particulier is. Daarom zoeken gemeenten ook steeds vaker naar preventieve middelen (zoals een campagne gericht op 55-plussers) om burgers bewust te maken van de noodzaak om tijdig voor aanpassingen in hun huis te zorgen of een geschikter huis te zoeken.
Rolstoelen De uitgaven voor rolstoelen zijn in 2011 verder gedaald. De gemiddelde uitgave per rolstoel is ongeveer € 700,— per jaar. Het aantal verstrekte rolstoelen blijft op een vergelijkbaar niveau als in 2010. TABEL 27. AANTALLEN EN UITGAVEN VOOR ROLSTOELEN
Rolstoelen
2007
2008
2009
2010
2011
Uitgaven per inwoner (in €)
7,70
9,40
9,20
9,00
8,40
Uitstaand aantallen per 1.000 inwoners
11,7
11,5
13,0
12,1
12,2
Scootmobielen Uit het tevredenheidsonderzoek van SGBO blijkt dat 88% van de ondervraagden de scootmobiel dagelijks of wekelijks gebruikt. De scootmobiel valt onder individueel vervoer, naast overige individuele vervoersvoorzieningen in natura (bruikleenauto`s, driewielfietsen en dergelijke) en geldsomverstrekkingen (kilometervergoeding, taxigebruik, autoaanpassingen). De uitgaven voor individueel vervoer zijn in 2011 licht gedaald. De uitgaven voor scootmobielen blijven ongeveer op hetzelfde niveau.
25
TABEL 28. UITGAVEN EN AANTALLEN VAN INDIVIDUELE VERVOERSVOORZIENINGEN, WAARONDER SCOOTMOBIELEN
Type voorziening
2007
2008
2009
2010
2011
Uitgaven individuele vervoersvoorzieningen per inwoner (in €)
12,10
13,90
14,20
12,80
12,30
7,60
8,10
8,10
Waarvan scootmobielen per inwoner (in €) Aantal individuele vervoersvoorzieningen (aantallen per 1.000 inwoners)
15,3
16,3
20,3
16,3
13,6
Waarvan scootmobielen (aantallen per 1.000 inwoners)
7,0
7,6
8,9
8,2
8,0
In 2011 is het aantal verstrekkingen van geldsommen en scootmobielen gedaald. Ook het aantal nieuw toegekende scootmobielen stijgt niet verder. Dit kan verklaard worden door het feit dat steeds meer gemeenten een eigen bijdrage vragen voor de scootmobiel. Ook wordt het gebruik van de scootmobiel actief gemonitord door gemeenten. Van de rolstoelen wordt gemiddeld 52% herverstrekt en van de scootmobielen 54%. Het percentage herverstrekkingen loopt per gemeente erg uiteen. Er zijn gemeenten die maar 10% van de scootmobielen herverstrekken en er zijn gemeenten die bijna alle scootmobielen herverstrekken. Gemeenten vinden daarbij steeds efficiëntere manieren om scootmobielen te verstrekken, bijvoorbeeld via een scootmobielpool.
De scootmobiel moet carpoolen. In het kader van bezuinigingen kan het de gemeente ook wat opleveren. De gemeente verstrekt scootmobielen vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning. Een scootmobielpool zou betekenen dat mensen die weinig (één tot twee keer per week) gebruikmaken van een scootmobiel deze kunnen delen. Als de pool goed werkt, zijn er uiteindelijk minder scootmobielen nodig en kan de gemeente kosten besparen.
In de media wordt al langere tijd gesproken over scootmobielpools en uiteindelijk blijkt dit
26
verschijnsel toch van de grond te komen, zij het langzaam: van de benchmarkgemeenten heeft slechts 4% een scootmobielpool. Voor burgers met een vervoersprobleem is de toegankelijkheid van de openbare ruimte en de openbare gebouwen erg belangrijk. Zo geeft 83% van de cliënten met een scootmobiel aan soms of vaak problemen te ervaren met de openbare ruimte. 63% ervaart soms of vaak problemen met openbare gebouwen.
Toegankelijkheid Steeds meer gemeenten hebben schriftelijke afspraken gemaakt om de fysieke toegankelijkheid van ruimten, gebouwen en openbaar vervoer voor mensen met beperkingen te bevorderen. De tevredenheid over de toegankelijkheid wordt nog niet zo vaak gemeten. Van de gemeenten doet 42% dit voor openbare gebouwen, 40% voor openbare ruimten, 36% meet de tevredenheid over de toegankelijkheid in het openbaar vervoer en een kwart die over de toegankelijkheid van private gebouwen met een publieke functie.
Wmo in beeld • Resultaten Benchmark Wmo 2011
Collectief vervoer 92% van de benchmarkgemeenten heeft een collectief vervoerssysteem. Bij het merendeel van de gemeenten (91%) is er geen keuze mogelijk tussen een geldbedrag en een collectieve vervoersvoorziening. In 4 benchmarkgemeenten krijgen cliënten met collectief vervoer aanvullend een vast bedrag. TABEL 29. AANTALLEN EN UITGAVEN COLLECTIEF VERVOER
Type voorziening
2007
2008
2009
2010
2011
Uitgaven per inwoner (in €)
10,00
11,10
10,30
11,80
11,70
Aantal collectieve vervoersvoorzieningen per 1.000 inwoners
27,9
37,8
34,6
39,5
35,5
De stijging in de afgelopen jaren van het aantal collectieve vervoersvoorzieningen zet niet door in 2011. Ten opzichte van 2010 is er zelfs een daling wat betreft het collectief vervoer. Omdat de uitgaven ongeveer gelijk blijven en het aantal cliënten daalt, stijgt de gemiddelde uitgave voor collectief vervoer per cliënt van € 338,— naar € 368,—.
Collectief vervoer Het rapportcijfer voor collectief vervoer is dit jaar een 7,1. Dat is een stijging ten opzichte van vorig jaar. In 2008 was het rapportcijfer nog een 6,7. 35% van de ondervraagden gebruikt dagelijks collectief vervoer. De wachttijden en omrijtijden hebben de grootste invloed op het rapportcijfer van het collectief vervoer en de prijs de minste.
Prestatievelden 7, 8 en 9 – Verslavingsbeleid, openbare geestelijke gezondheidszorg en maatschappelijke opvang De prestatievelden 7, 8 en 9 gaan over maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en ondersteuning van kwetsbare personen. Onder deze groep vallen dak- en thuislozen, verslaafden, mensen met psychische en psychosociale problemen, kortom, mensen met verscheidene problemen en meer problemen dan zij aankunnen. De prestatievelden zijn als volgt gedefinieerd: • Prestatieveld 7: het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang en het voeren van beleid ter bestrijding van geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer is gepleegd. • Prestatieveld 8: het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen. • Prestatieveld 9: het bevorderen van verslavingsbeleid. De verantwoordelijkheden voor de zorg voor deze kwetsbare burgers zijn verdeeld over centrumgemeenten en regiogemeenten. De centrumgemeente is verantwoordelijk voor de coördinatie en het inrichten van zorg en opvang van kwetsbare groepen en personen, kort gezegd de bovenlokale taken. Centrumgemeenten én regiogemeenten hebben samen de verantwoordelijkheid voor het realiseren van (collectieve) preventie, toeleiding en nazorg.
27
Beleid In de vrouwenopvang worden maar weinig activiteiten door een gemeente alleen ontplooid. Met name het beschikbaar stellen van opvangvoorzieningen en het Steunpunt Huiselijk Geweld vindt in regionaal verband plaats. Het casusoverleg en het casemanagement vinden wel op gemeentelijk niveau plaats. In de maatschappelijke opvang worden onderdelen van het beleid ook door centrum- en regiogemeenten gezamenlijk opgepakt. Op een aantal punten kan de samenwerking echter worden verbeterd, zoals rond het spreiden van opvangvoorzieningen in de regio. In 42% van de deelnemende centrumgemeenten wordt het beleid op dit onderdeel niet gezamenlijk met regiogemeenten ontwikkeld en uitgevoerd. Van de regiogemeenten zegt 20% dat dit beleid niet gezamenlijk wordt gevoerd. Ten opzichte van de vorige meting is er nauwelijks enige vooruitgang te constateren. Ook het beleid betreffende het woningaanbod voor inwoners die terugkeren uit een instelling of detentie voert 47% van de deelnemende centrumgemeenten niet samen met regiogemeenten uit. 33% van de regiogemeenten geeft aan dit niet samen met hun centrumgemeente te doen. Centrumgemeenten werken sinds 2006 aan het realiseren van hun doelstellingen uit het Stedelijk Kompas. In 2011 bleek met name het terugdringen van overlastgevend gedrag voor centrumgemeenten een moeilijke opgave. Centrumgemeenten zijn in vergelijking met vorig jaar steeds beter in staat om voor alle daklozen trajecten op te stellen en huisvesting voor deze groep te verzorgen. Ook activiteiten op het terrein van de OGGz en het voorkomen van dakloosheid worden in regionaal verband georganiseerd. Daarbij heeft de centrumgemeente veelal de voorzieningen en middelen beschikbaar waarbij regiogemeenten aansluiten. Zo vindt het OGGz-platform veelal in een samenwerking tussen regio- en centrumgemeenten plaats, evenals het maken van afspraken met organisaties over de uitvoering van het OGGz-beleid. In 2010 beschikte 89% van de deelnemende gemeenten over een lokaal zorgnetwerk. In 2011 is dit aandeel gestegen tot 93% van de deelnemende gemeenten.
Uitvoering Gemeenten werken met verschillende partners samen bij de uitvoering van het beleid voor
28
kwetsbare groepen en individuen. Belangrijke partners daarbij zijn woningcorporaties. Met de corporaties worden in steeds meer deelnemende gemeenten afspraken gemaakt over het voorkomen van huisuitzettingen en het beschikbaar stellen van woningen voor begeleid wonen voor verschillende doelgroepen. Centrumgemeenten maken op deze terreinen meer afspraken met woningcorporaties dan regiogemeenten.
Wmo in beeld • Resultaten Benchmark Wmo 2011
TABEL 30. AFSPRAKEN MET WONINGCORPORATIES BESCHIKBAARHEID BEGELEID WONEN
Centrumgemeenten % ja
Regiogemeenten % ja
Dak- en thuislozen
95%
43%
Vrouwen uit de vrouwenopvang
63%
45%
GGZ-cliënten
63%
45%
Verslaafden
58%
39%
Ex-gedetineerden
50%
53%
Centrum- en regiogemeenten melden dat er onvoldoende plaatsen beschikbaar zijn in de vrouwenopvang en de maatschappelijke opvang. De helft van de centrumgemeenten geeft aan dat er voldoende plaatsen beschikbaar zijn in de maatschappelijke opvang en de vrouwenopvang. In regiogemeenten ligt dit percentage hoger. TABEL 31. VOLDOENDE OPVANGPLAATSEN BESCHIKBAAR
Voldoende opvangplaatsen
Centrum % ja
Regio % ja
Maatschappelijke opvang
47%
66%
Vrouwenopvang
50%
71%
Sinds de invoering van de Wmo heeft het OGGz-beleid nadrukkelijker een lokaal karakter gekregen. Hoewel een aantal taken rond de OGGz bij de centrumgemeenten is belegd, nemen veel regiogemeenten ook hun verantwoordelijkheid voor de doelgroep van prestatieveld 8 van de Wmo. In de regiogemeenten nemen vooral de activiteiten toe op het terrein van preventie, vroegsignalering en nazorg. Vergeleken met de vorige meting is ook het gemeentelijk aanbod aan activiteiten op het gebied van arbeids-, onderwijs-, sociale en financiële rehabilitatie toegenomen. In tabel 32 staat welke activiteiten er in het kader van nazorg en herstel in deelnemende gemeenten worden aangeboden door de centrum- en regiogemeenten gezamenlijk.
29
TABEL 32. ACTIVITEITEN IN HET KADER VAN HERSTEL EN NAZORG
Activiteit
Bm 2010 % aangeboden in gemeente en regio
Bm 2011 % aangeboden in gemeente en regio
Woonrehabilitatie
57%
58%
Arbeidsrehabilitatie
55%
63%
Onderwijsrehabilitatie
50%
55%
Sociale rehabilitatie
55%
60%
Financiële rehabilitatie
53%
57%
Overige dagbesteding
56%
54%
Fysiek herstel
39%
39%
Psychische rehabilitatie
48%
48%
Effecten Het aantal meldingen van huiselijk geweld bij de politie is het afgelopen jaar gedaald in de benchmarkgemeenten. Het aantal meldingen per 10.000 inwoners bedroeg in 2010 nog 30,2. In 2011 daalde dit aantal tot 26,2 meldingen per 10.000 inwoners. Bij het Steunpunt Huiselijk Geweld steeg het aantal meldingen per 10.000 inwoners licht van 13,4 in 2010 naar 13,8 in 2011. Het zicht op de omvang en uitstroom van doelgroepen van de Wmo-prestatievelden 7, 8 en 9 lijkt ieder jaar iets toe te nemen. Met name is er meer bekend over de doelgroep van de vrouwenopvang, de maatschappelijke opvang en de doelgroep van de OGGz. Daar staat tegenover dat 26% van de deelnemende gemeenten geen zicht heeft op de omvang van de doelgroep van de zwerfjongerenopvang. Verder geeft 19% van de benchmarkgemeenten aan niet te weten hoeveel mensen er gebruikmaken van een nazorgtraject.
30
Wmo in beeld • Resultaten Benchmark Wmo 2011
Colofon November 2012
SGBO Korte Houtstraat 20 A-B 2511 CD DEN HAAG Postbus 10242 2501 HE DEN HAAG Telefoon: 070 - 310 38 83 E-mail:
[email protected] www.benchmarkwmo.nl www.tevredenheidsonderzoekenwmo.nl www.sgbo.nl
BMC Smallepad 34 3811 MG AMERSFOORT Postbus 490 3800 AL AMERSFOORT Telefoon: 033 - 496 52 00 E-mail:
[email protected] www.bmc.nl DISCLAIMER
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van SGBO. Aan de totstandkoming van deze publicatie is de grootst mogelijke zorg besteed. SGBO kan echter niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele onjuistheden, noch kunnen aan de inhoud rechten worden ontleend.
31
SGBO Postbus 10242 2501 HE DEN HAAG Telefoon: 070 - 310 38 83
[email protected] www.benchmarkwmo.nl www.sgbo.nl