Jaarrapportage Milieudoelen Resultaten over het jaar 2010
Inhoud
Voorwoord .................................................................................................................................... 5 1. Inleiding ................................................................................................................................ 7 2. Milieudoel Energie.............................................................................................................. 9 3. Milieudoel Geluid................................................................................................................ 14 4. Milieudoel Lucht ................................................................................................................. 19 5. Milieudoel Geur .................................................................................................................. 25 6. Milieudoel Externe Veiligheid ............................................................................................. 33 7. Milieudoel Afvalwater ......................................................................................................... 39 8. Milieudoel Vervoermanagement......................................................................................... 42 9. Milieudoel Afval .................................................................................................................. 47 10. Project Glastuinbouw ......................................................................................................... 51 11.
Financiële verantwoording milieudoelen 2010 ................................................................... 55
-3-
Voorwoord
De nieuwe werkwijze is geleidelijk ontwikkeld vanuit in eerste instantie de milieudoelen Geluid en Energie, naar ook milieudoelen als lucht, geur en externe veiligheid. Voor een branche als glastuinbouw waar meerdere milieudoelen relevant zijn en aangepakt moeten worden, is deze nieuwe werkwijze vormgegeven als ‘brancheaanpak’. Daar waar veel milieuwinst te behalen is, door ondermeer de vervoerwijze en vervoeromvang van bedrijven kritisch te beoordelen, is de aanpak van ‘vervoermanagement’ ontstaan.
De DCMR heeft enkele jaren geleden gekozen voor een belangrijke verandering in haar werkwijze bij het milieutoezicht op de bedrijven in het midden- en kleinbedrijf. Tot dat moment werden bedrijven gecontroleerd met een vaste frequentie; afhankelijk van de milieubelasting kon dit een frequentie zijn van eens per jaar, eens per twee jaar of een langere tijdsperiode. Bij een preventieve controle werden in principe alle relevante eisen waaraan een bedrijf moet voldoen gecontroleerd. Vanaf 2008 is deze werkwijze gedeeltelijk losgelaten en deels vervangen door een werkwijze waarbij veel gerichter het aanpakken van de milieubelasting van bepaalde typen bedrijven centraal staat. Deze werkwijze is aangeduid als de ‘milieudoelenaanpak’. In het kader van het milieudoel geluid zijn branches en bedrijven geselecteerd, waar heel veel klachten bestaan over de geluidhinder. Het treffende voorbeeld daarvan zijn de klachten over een deel van de horecabedrijven. Zo werden in het kader van het Milieudoel Energie de branches en bedrijven geselecteerd waar nog veel energiebesparing mogelijk moest zijn. Teneinde juist deze bedrijven gericht te kunnen aanspreken op het nemen van energiebesparende maatregelen. In deze vernieuwde aanpak past het om voor een dergelijk milieuvraagstuk, juist te kiezen voor een werkwijze waarmee zo’n onderwerp bij die bedrijven het meest effectief en efficiënt kan worden aangepakt. Bij energiebesparing is ervoor gekozen om niet louter individuele bedrijven te controleren, maar afspraken te maken met branches en aanvullend via voorlichting de bedrijven aan te spreken op de eigen verantwoordelijkheid.
De milieudoelenaanpak wordt veelal projectmatig uitgevoerd: de bedrijven waar een zelfde type “knelpunt” moet worden gecontroleerd en zo nodig moet worden aangepakt, worden in een periode van enkele maanden gecontroleerd. Over het resultaat wordt gezamenlijk gerapporteerd. In dit Jaarrapport Milieudoelen 2010 worden de resultaten van de projecten die in het kader van deze milieudoelen werkwijze zijn uitgevoerd weergegeven. Zoveel mogelijk wordt aangegeven wat de milieuwinst is die met deze inspanning is geboekt. De rapportage bevat daarmee een selectie van de werkwijzen van de DCMR bij vooral het midden- en kleinbedrijf. Het rapport is ingedeeld naar de verschillende milieuthema`s, afzonderlijk is aandacht gegeven aan de milieudoelen in de glastuinbouw en de milieuwinst die door het kritisch onderzoek van de vervoerwijzen van bedrijven kan worden geboekt.
Arie Deelen, Voorzitter Stuugroep Milieudoelen DCMR
De andere aanpak is bij de DCMR voor de circa 24000 bedrijven in het midden- en kleinbedrijf voor een deel in de plaats gekomen van de traditionele werkwijze. Met de nieuwe werkwijze worden gericht speerpunten gekozen, onderwerpen die gedurende een tijdelijke periode extra aandacht behoeven.
Juni 2011
-5-
1.
Inleiding
In 2008 is gestart met de uitvoering van de milieudoelen energie en geluid. De milieudoelen voor lucht, geur en externe veiligheid zijn gestart in 2009. De nog resterende thema’s afvalwater, afval, bodem en licht volgden in 2010.
Vanaf 2008 is de milieudoelenaanpak bij bedrijven een belangrijke basis voor de activiteiten van de DCMR. De milieudoelenaanpak richt zich op het inzichtelijk maken van gerealiseerde milieuwinst. Op deze wijze wil de DCMR zijn bijdrage leveren aan het verbeteren van de milieukwaliteit in de regio Rijnmond.
Ontwikkelingen binnen de milieudoelen Het milieudoelenprogramma heeft een looptijd tot 2012 en is grotendeels (nog) gebaseerd op de speer-puntenanalyse uit 2005. Gezien de tijd die inmiddels is verstreken, wordt in 2011 opnieuw (kort) een dergelijke analyse uitgevoerd. Op basis van de uitkomsten zal vervolgens het Algemeen Bestuur van de DCMR het meerjarenprogramma vaststellen voor de periode van 2012 tot en met 2015.
De milieudoelenaanpak is ontwikkeld op basis van een speerpuntenanalyse uit 2005 die de milieubelasting van verschillende bronnen (zoals verkeer, industrie en scheepvaart) op verschillende milieuthema’s in kaart bracht. Uit deze speerpuntenanalyse vloeide een aanpak voort die is gebaseerd op zogenaamde milieudoelen. Per milieuthema en branche zijn doelstellingen geformuleerd. Daarbij moet u denken aan doelen op het gebied van energie, veiligheid, afval, geluid, afvalwater, geur en luchtkwaliteit. De doelstellingen zijn uitgewerkt in een meerjarenprogramma voor de periode van 2008-2012. Het meerjarenprogramma is opgebouwd uit de jaarprogramma’s per milieudoel. In de jaarprogramma’s worden activiteiten en projecten aangegeven die in dat jaar aangepakt moeten worden.
Naast de verstreken tijd, zijn er meer argumenten om een nieuwe speerpuntenanalyse uit te voeren. Deze argumenten zijn ingegeven door een aantal ontwikkelingen en ervaringen van de afgelopen jaren: • na vaststelling van de doelstellingen voor het Milieudoel Energie zijn in 2008 de regionale doelstellingen voor de reductie van CO2-emissies vastgelegd in de Regionale Klimaatagenda; • het Milieudoel Afvalwater was bij de speerpuntenanalyse in 2004/2005 geen apart thema, maar was een onderdeel van het Milieudoel Afval; • de activiteiten op het gebied van vervoermanagement waren in 2009 nog ondergebracht bij het Milieudoel Lucht. De resultaten van een vervoerscan die in 2009 bij 30 bedrijven is uitgevoerd, zijn de aanleiding geweest vervoermanagement als apart milieudoel aan te merken. De resultaten uit deze scans gaven aan dat er een aanzienlijke besparing mogelijk is bij deze bedrijven op het gebied van de uitstoot van NOx, fijn stof en CO2. Gezien de verbinding met het Milieudoel Energie (CO2) is er eveneens voor gekozen vervoermanagement als apart thema aan te merken en in deze rapportage dan ook een eigen hoofdstuk te geven; • de Milieudoelen Bodem en Licht zijn als thema’s gestart in 2010. Bij de beide thema’s is in 2010 het beeld ontstaan dat het toevoegen van dit thema aan de milieudoelenaanpak weinig meerwaarde heeft ten opzichte van de continuering van de bestaande werkwijzen; • in 2011 vindt een evaluatie van het MAP (Milieuactiviteiten Programma) plaats; dit heeft een directe relatie met de milieudoelenaanpak en dus de speerpuntenanalyse; • in 2011 stellen we op basis van landelijke eisen, wensen en ontwikkelingen binnen de DCMR een nota op met een risicogestuurde benadering van vergunningverlening, toezicht en handhaving.
Hoe maken we dat milieurendement zichtbaar? Werken op basis van milieudoelen betekent dat de DCMR de beschikbare instrumenten en capaciteit inzet bij die bedrijfsbranches en milieuthema’s waar het meeste resultaat te halen is, als het gaat om de kwaliteit van het milieu. Daarbij wordt gebruikt gemaakt van een breed pakket aan instrumenten gebaseerd op de gedachte: stimuleren als het kan, handhaven als het moet. Afhankelijk van de doelstelling van een project of thema kan een bepaalde aanpak worden gekozen. Hierover brengen we jaarlijks het Jaarrapport Milieudoelen uit. Een rapportage over onze activiteiten en de behaalde resultaten, aan de hand van heldere indicatoren. Doel van het Jaarrapport Milieudoelen De rapportage over de voortgang en realisatie van milieudoelen vormt input voor zowel de jaarlijkse bijstelling van operationele doelen, als de vierjaarlijkse analyse op speerpunten. De rapportage sluit aan op de eindrapportages over de werkplannen die de DCMR opstelt voor individuele gemeenten. Waar de eindrapportages vooral een financiële verantwoording zijn over de gerealiseerde producten (controles, vergunningen, meldingen) per gemeente, geeft het Jaarrapport Milieudoelen een overzicht van de geboekte voortgang en resultaten met betrekking tot milieudoelen op regionaal niveau. Waar mogelijk is een uitsplitsing per gemeente gemaakt. De beschrijving van de voortgang richt zich voornamelijk op de bedrijven waarvoor de gemeenten het bevoegde gezag zijn. De provinciale bedrijven sluiten zich aan vanaf 2011.
-7-
de DCMR de bedrijven ondersteunen bij het wegnemen van (wettelijke) barrières door partijen bij elkaar te brengen voor het vinden van oplossingen. Er wordt dus explicieter naar de (on)mogelijkheden voor bedrijven gekeken om de milieuregels na te leven. Bovendien worden, nog meer dan in het verleden, ‘goed’ presterende bedrijven beloond door minder toezichtlast.
Relevante bedrijven en branches Het milieudoelenprogramma richt zich op de voor het programma relevante bedrijven en branches. Dit zijn niet alle circa 25.000 Wm-plichtige bedrijven binnen de regio. Bovendien verschilt het per milieuthema welke branches en bedrijven relevant zijn. Met andere woorden: welke branches en bedrijven leveren een substantiële bijdrage aan de milieubelasting? Dat kan betekenen dat voor de ene branche minder aandacht nodig is dan voor de andere. Nieuwe ontwikkelingen kunnen ervoor zorgen dat branches en bedrijven worden toegevoegd aan het programma. De resultaten die branches en bedrijven realiseren, worden gemonitord.
Leeswijzer De rapportage is net als de milieudoelenaanpak voornamelijk thematisch ingedeeld. Alle hoofdstukken kennen een zelfde indeling: een korte inleiding, een weergave van wat we willen bereiken, wat we daarvoor hebben gedaan, wat we daarmee hebben bereikt, gevolgd door een conclusie. Ten slotte worden per thema nog aantal projecten beschreven die in 2010 zijn uitgevoerd en is een overzicht opgenomen van de voortgang in 2010. Waar mogelijk vertalen we dat naar individuele gemeenten. Een nieuw hoofdstuk in deze Jaarrapportage is de financiële verantwoording. Hierin wordt kort de systematiek van de begroting van het milieudoelenbudget beschreven, evenals de uitputting van het budget per milieudoel.
De milieudoelenaanpak bij bedrijven De bedrijven krijgen meer dan voorheen te maken met een manier van toezicht en handhaving, waarbij de DCMR op basis van het milieudoelenprogramma de programmering en inhoud van het toezicht vastlegt. Dus programmeren op basis van te realiseren doelstellingen per milieuthema. Zo ontstaat bij sommige branches wellicht de mogelijkheid om in eigen tempo te voldoen aan de wettelijke verplichtingen, bijvoorbeeld door zelfregulering. In andere gevallen kan
-8-
2.
Milieudoel Energie
De aandacht voor energie en klimaat is de afgelopen jaren onverminderd groot gebleven. Ook buiten het milieuveld mag ‘de klimaatcrisis’ op aandacht blijven rekenen. Waarbij ook de samenhang met de financiële crisis en de mate waarin beide elkaar kunnen versterken of dempen onderwerp van gesprek blijft. Afspraken over energiebesparing en vermindering van CO2-emissies zijn op diverse niveaus (mondiaal, europees, nationaal, regionaal en lokaal) vastgelegd.
De bedrijven en instellingen waar de DCMR zich met dit milieudoelprogramma op richt, zijn verantwoordelijk voor een CO2-emissie van ca. 2,1 Mton. Het doel van de milieudoelenaanpak is om bij deze bedrijven en instellingen vanaf 2012 op jaarbasis 5% CO2 ofwel 110 kton CO2 te reduceren. Dit komt overeen met het energieverbruik van zo’n 28.500 huishoudens, vergelijkbaar met een gemeente als Schiedam. Wat hebben we daarvoor gedaan? Koplopers en achterblijvers Sinds 2008 heeft de DCMR honderden bedrijven en instellingen met een hoog energieverbruik op hun energieprestatie gecontroleerd. Vanaf de start zijn twee zaken branchegewijs beoordeeld: ten eerste of de bedrijven de beste in hun markt beschikbare technologieën gebruiken en, ten tweede de besparingswinst die met maatregelen behaald kan worden. Alle bedrijven binnen een branche zijn met behulp van vaste richtlijnen en hulpmiddelen ingedeeld in koplopers en achterblijvers. Branches met een eenvoudige energiehuishouding toetsen we aan een standaard maatregelenlijst met maatregelen die zich doorgaans binnen 5 jaar terugverdienen. Bij branches en bedrijven waarvan de energiehuishouding complex van aard is, wordt een energieonderzoek verlangd.
Het onderwerp energie is geschikt voor een aanpak via milieudoelen, omdat het onderwerp zich leent voor een combinatie van stimulering en regulering (verplichting op grond van de Wet milieubeheer). Deze combinatie leidt ertoe dat niet alleen de koplopers, maar juist ook het peloton bedrijven daarachter concrete maatregelen neemt. Wat willen we bereiken? De DCMR draagt met zijn aanpak van het Milieudoel Energie bij bedrijven bij aan de nationale, provinciale, regionale en lokale reductiedoelstellingen voor CO2. Regionale doelstellingen De regionale doelstellingen voor de reductie van CO2emissies zijn vastgelegd in de Regionale Klimaatagenda (2008). Het doel van de samenwerkende gemeenten van de stadsregio Rotterdam is om in 2025 40% minder CO2 uit te stoten dan in 1990. Het Milieudoel Energie valt binnen de Regionale Klimaatagenda onder de noemer ‘Opleggen rendabele maatregelen bedrijven’. De milieudoelenactiviteiten van de DCMR dragen ook bij aan de doelstellingen van het Rotterdam Climate Initiative (RCI). Het RCI is een ambitieus klimaatprogramma waarin de gemeente Rotterdam, het Havenbedrijf Rotterdam N.V., de DCMR Milieudienst Rijnmond en Deltalinqs samenwerken. De doelstelling van het RCI is 50% minder CO2 in 2025 t.o.v. 1990, voorbereiding op klimaatverandering en versterking van de Rotterdamse economie.
Koplopers zijn bedrijven en instellingen die tenminste 90% van de rendabele maatregelen hebben genomen. Zij ontvangen een advies over maatregelen die ze nog kunnen treffen. Achterblijvers krijgen verplichtende maatregelen opgelegd, zodat ook zij op termijn de best beschikbare technieken in hun bedrijf hebben toegepast. De DCMR werkt hierbij met maatregellijsten, maatwerkvoorschriften en aanpassing van vergunningvoorschriften. Naast de aanpak met behulp van de Wet milieubeheer zijn ook andere instrumenten ingezet (voorlichting, branchebijeenkomsten etc.). Doorgelichte branches Eind 2010 waren bijna 800 bedrijven beoordeeld op hun energieprestatie. De volgende branches zijn doorgelicht: supermarkten, onderwijs, zorginstellingen, ziekenhuizen en gemeentelijke instellingen. Het afgelopen jaar is het aantal relevante bedrijven dat onder het milieudoel valt met ruim 600 bedrijven toegenomen (+17%). Door deze toename van relevante bedrijven is het niet mogelijk de 85% doelstelling in 2012 te halen. Om de afwijking niet te groot te laten worden, zijn in 2010 meer bedrijven beoordeeld dan de jaren ervoor. Deze stijgende lijn willen we in 2011 en 2012 voortzetten. In 2011 wordt het programma en de daarbij behorende doelstellingen herijkt.
Gericht op energie relevante bedrijven en instellingen De aanpak van het Milieudoel Energie richt zich op energierelevante bedrijven en instellingen uit onder meer de glastuinbouwsector, voedingsmiddelenindustrie, opslag-, transport-, groot- en detailhandel, dienstverlening, zorg en onderwijs. De doelstelling van het programma is dat in 2012 85% van de relevante bedrijven en instellingen op hun energieprestatie is beoordeeld. Het afgelopen jaar is het aantal relevante bedrijven dat onder het project valt met 616 bedrijven toegenomen (+17%) tot ruim 4.2001) ‘relevante’ bedrijven en instellingen. Bedrijven en instellingen zijn als ‘relevant’ aangemerkt als hun jaarlijks energieverbruik hoger is dan 50.000 kWh of 25.000 m3 gas. Bedrijven die deelnamen aan emissiehandel zijn uitgezonderd.
1)
Deze toename is onder andere veroorzaakt door een inventarisatie onder de verguningplichtige bedrijven die niet meedoen aan de CO2-emisssiehandel.
-9-
In figuur 2.1 is de verdeling van deze relevante bedrijven weergegeven naar bedrijfstak (de verdeling op basis van het bevoegde gezag in het kader van de Wet milieubeheer is hieronder terug te vinden in figuur 2.3 en tabel 2.1.
Milieudoel Energie 40 35 30
Milieudoel Energie
Doel 2012
Aantal (x 1000)
verdeling relevante bedrijven naar branche 11% 20% 9%
6%
6%
4% 8%
2%
CO2 - reductie huishoudenequivalent
Glastuinbouw/landbouw Industriele bedrijven Supermarkten Groot en detailhandel Opslag en koel- en vrieshuizen Gemeentelijke instellingen Kantoren Gebouwen Voortgezet onderwijs Zorgsector Overig
Overig Ziekenhuizen Gemeentelijke instellingen Zorginstellingen Voortgezet onderwijs Supermarkten
25 20 15 10 5 0 2008
2009
2010
MD Energie 0020
Figuur 2.2 (Potentiële) reductie in CO2-uitstoot voor het Milieudoel Energie
6%
19% 9%
Conclusie Uitvoering programma vraagt meer tijd Tot en met 2010 is van 19% van de relevante bedrijven de energieprestatie beoordeeld (796 van de 4.241). Mede doordat het aantal bedrijven dat binnen het project valt is toegenomen, zal de uitvoering van het totale programma meer tijd in beslag gaan nemen. De doelstelling om eind 2012 85% energie-relevante bedrijven te hebben beoordeeld zal daarmee niet gehaald worden.
MD Energie 0014
Figuur 2.1 Verdeling relevante bedrijven naar bedrijfstak voor het Milieudoel Energie (eind 2010)
Wat hebben we daarmee bereikt? 55% van de reductiedoelstelling in beeld De inventarisaties tot nu toe laten zien dat bij de 800 doorgelichte bedrijven en instellingen een besparing van 60 kton CO2 mogelijk is (vergelijkbaar met de uitstoot van ongeveer 16.000 huishoudens). Eind 2010 is daarmee al 55% van de reductiedoelstelling in beeld. Een groot deel hiervan, namelijk 37 kton, is in 2010 in beeld gebracht. In figuur 2.2 is de verdeling van de in kaart gebrachte winst per branche (uitgedrukt in aantal huishoudens) weergegeven.
Veel laaghangend fruit Bij 70% van de (tot en met 2010) beoordeelde bedrijven is nog veel laaghangend fruit te plukken, en is een besparing van tenminste 10% op het totale energieverbruik haalbaar. Dit levert in potentie een vermindering van de CO2-uitstoot op die vergelijkbaar is met de uitstoot van ongeveer 16.000 huishoudens. Dit komt overeen met 55% van de CO2-doelstelling. De verwachting is dat de beoogde CO2reductiedoelstelling van 28.500 huishoudens (110 kton) in 2012 kan worden gerealiseerd. Bedrijven hebben minstens 3 tot 5 jaar nodig om de maatregelen uit te voeren. De bedrijven worden tijdens en na afloop van de termijnen bezocht.
De in beeld gebrachte CO2-besparing wordt over het algemeen binnen 3-5 jaar verzilverd. Daarvoor zijn op grond van de Wet milieubeheer op branche- of (individueel) bedrijfsniveau afspraken gemaakt. Deze afspraken controleren en monitoren we. Aangezien het gaat om besparingsmaatregelen die zichzelf binnen 5 jaar terugverdienen (10 jaar voor gemeentelijke instellingen) levert dit de bedrijven ook een financieel voordeel op.
Voorzichtige voorspellling Wanneer we op basis van de gegevens die we tot onze beschikking hebben over de onderzochte bedrijven en het besparingsrendement dan kunnen we een voorzichtige voorspelling doen over het besparingspotentieel voor de toekomst. Dat potentieel komt dan fors hoger uit dan de doelstelling van 28.500 huishoudens.
In 2010 zijn met name bij ziekenhuizen en supermarkten forse resultaten geboekt. Een groot aantal supermarktconcerns heeft ingestemd met een concreet pakket van besparingsmaatregelen. Ziekenhuizen hebben ingestemd met een kennisuitwisselingstraject op dit vlak. De milieudoelenaanpak in het Rijnmondgebied wordt ook landelijk door de ministeries en Agentschap NL als kansrijk gepromoot. CE Delft en ECN doen onderzoek naar de mogelijkheden van een landelijke uitrol van de aanpak.
Resultaat per branche Voordat een compleet schematisch overzicht wordt geboden van de voortgang per branche wordt eerst voor een drietal branches meer in detail stil gestaan bij de uitvoering. Gezamenlijk geeft dit een beeld van de werkwijze en voortgang van het Milieudoel Energie. - 10 -
Supermarkten Convenant tussen Albert Heijn en milieudiensten Begin 2010 is tussen een Albert Heijn en de milieudiensten Amsterdam en IJmond een convenant gesloten waarbij ook andere ketens en bevoegde gezagen binnen Nederland kunnen aansluiten. De kern van de afspraken is dat deelnemende supermarkten binnen heel Nederland voor 1 januari 2015 een pakket met energiebesparende maatregelen hebben getroffen.
Voor de Regio Rijnmond worden voor 35 relevante KPNlocaties de komende jaren maatregelen getroffen. De aanpak via afspraken met landelijke ketens lijkt efficiënt: in principe hoeven alleen nog de gemaakte afspraken gecontroleerd te worden. Bovendien kan deze aanpak door de ketens landelijk uitgerold worden waardoor de milieuwinst verder kan toenemen. Bekeken wordt of deze aanpak ook ingezet kan worden voor andere (winkel)ketens zoals de V&D en Blokker.
230 supermarktfilialen met een relevant energieverbruik Op 23 augustus 2010 zijn alle gemeenten uit de regio Rijnmond formeel tot dit convenant toegetreden. Dat betekent dat deelnemende supermarkten tot 2015 niet op energiebesparing worden gecontroleerd. Binnen het DCMR gebied zijn 230 supermarktfilialen actief met een relevant energieverbruik. Hiervan nemen ruim 100 filialen deel aan het convenant ‘energiebesparing bij supermarkten’. Als alle 230 filialen de relevante maatregelen getroffen hebben, levert dat een totale CO2-reductie op van 6.500 huishoudens (25 kton). Eind 2009 was de potentiële besparing nog maar gelijk aan 2.550 huishoudens aangezien daarbij alleen het afdekken van de koelmeubelen was meegenomen. Aansluiting bij het convenant levert derhalve een grote en ‘makkelijke’ besparing op. In 2011 worden de niet aan het convenant deelnemende supermarkten doorgelicht op de relevante besparingsmaatregelen die zij kunnen treffen.
Gemeentelijke instellingen Samenwerking In 2010 onderzochten we 56 bedrijven en instellingen zoals gemeentehuizen, bibliotheken en zwembaden. Dit project sluit aan bij de doelstellingen van het samenwerkingsproject ‘Aanpak energieverspilling gemeentelijke gebouwen’ van de stadsregio Rotterdam, en maakt onderdeel uit van de regionale Klimaatagenda 2009-2012. Trekker is de gemeente Vlaardingen. Voor het stimulerende spoor wordt hierbij samen opgetrokken met de stadsregio Rotterdam. Gebouwen met grote klimaatinstallaties Bij gebouwen met grote klimaatinstallaties, zoals zwembaden, ziekenhuizen en verzorgingstehuizen, is vaak een forse energiebesparing mogelijk. Meestal laten gemeenten deze kans liggen, omdat ze opzien tegen investeringskosten. Dat is echter niet nodig. Energy Service Company’s (ESCo’s) zijn gespecialiseerd in het optimaliseren van klimaatinstallaties en het nemen van besparende maatregelen. Hun inzet wordt betaald uit de netto besparingswinst. Daarna is de winst voor de gemeente. Zo zet de gemeente Rotterdam een ESCo in om een groot aantal gebouwen te verduurzamen, en waar mogelijk de (gebruiks)kwaliteit te verhogen.
Landelijke ketens: HEMA en KPN Besprekingen over energiebesparing Met HEMA Nederland zijn besprekingen gevoerd over het realiseren van energiebesparing bij alle 15 HEMAvestigingen in het Rijnmondgebied. Dit heeft geleid tot afspraken over het pakket van maatregelen en de uitvoeringstermijnen.
Lees meer over de verduurzaming van vastgoed www.agentschapnl.nl/duurzaamvastgoedportal en ESCo’s http://regelingen.agentschapnl.nl/content/ duurzaam-vastgoed.
Energie-efficiencyplannen beoordeeld Met KPN Nederland zijn in het kader van MJA3 afspraken gemaakt over energiebesparing. De DCMR heeft samen met de milieudiensten van Amsterdam en Den Haag de energie-efficiency-plannen (EEP) beoordeeld.
- 11 -
De tabel 2.1 geeft het totaaloverzicht van de stand van zaken eind 2010 per gemeente weer. De beoordeelde bedrijven zijn na de prestatiemeting onderverdeeld in koplopers en achterblijvers. Koplopers hebben 90% van de rendabele maatregelen getroffen en bij deze groep zijn dan ook door toezicht geen vervolgacties meer noodzakelijk. Bij de achterblijvers vindt op basis van een plan van aanpak een nazorgtraject plaats. De beoordeling van besparingsplannen wordt als borging beschouwd voor de daadwerkelijke uitvoering van maatregelen.
Resultaat per gemeente Milieudoel Energie verdeling relevante bedrijven naar bevoegd gezag
Albrandswaard (1%) Barendrecht (3%) Bernisse (1%) Brielle (2%) Capelle aan den IJssel (5%) Hellevoetsluis (2%) Krimpen aan den IJssel (2%) Lansingerland (9%) Maassluis (1%) Provincie Zuid-Holland (7%) Ridderkerk (5%) Rotterdam (46%) Schiedam (6%) Spijkenisse (3%) Vlaardingen (5%) Westvoorne (2%)
Belangrijkste resultaten De tabel 2.2 vermeldt voor alle branches de belangrijkste resultaten die we in 2010 uitvoerden. Ook is aangegeven bij welke activiteiten in 2011 het zwaartepunt zal liggen. De uitvoering is verdeeld in 6 fasen waarbij fase 1 het opstellen van een plan van aanpak behelst. Alle lopende projecten zitten in fase 2 (bedrijfsbezoek), 3 (check plan van aanpak), 4 (terugkoppeling met branche) of fase 5 (aanschrijvingsbrief). De afsluitende fase 6, de heraanpak van een branche, is nog nergens bereikt.
MD Energie 0013
Figuur 2.3 Verdeling relevante bedrijven naar bevoegd gezag voor het Milieudoel Energie (eind 2010)
Gemeente Albrandswaard Barendrecht
Relevante bedrijven
Beoordeelde bedrijven
Koplopers
Achterblijvers
Plan van aanpak
48
8
136
20
5
3
1
5
15
5
Bernisse
33
8
2
6
3
Brielle
94
30
14
16
7
195
40
12
28
28
76
15
1
14
7
Capelle aan den IJssel Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland
65
12
2
10
6
383
62
38
24
11
Maassluis
63
23
3
20
7
Ridderkerk
191
32
12
20
7
Rotterdam
2.263
390
95
295
308
Schiedam
256
52
8
44
31
Spijkenisse
142
30
4
26
17
Vlaardingen
207
39
6
33
28
Westvoorne
89
35
19
16
5
4.241
796
226
570
471
Totaal
Tabel 2.1 Relevante en beoordeelde bedrijven per gemeente, tot en met 2010
- 12 -
Branche
Bereikte resultaten/acties in 2010
Planning 2011
Voortgezet en hoger onderwijs (189)
•
•
Workshop gebouwbeheerders onderwijs
Aanschrijvingsbrief
georganiseerd • •
Voorbereidingsfase nacontroles afgerond Zitting overleggroep Hoger Onderwijs van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Supermarkten (230)
•
• •
Alle gemeenten zijn toegetreden tot
•
convenant energiebesparing supermarkten Bestuurders zijn geïnformeerd over hun kansen met dit convenant Voorbereidingsfase controles 2011 afgerond
Doorlichting supermarkten die zich niet bij convenant hebben aangesloten (fase 2)
Kantoren (331)
• •
Rapportage pilot kantoren afgerond Voorbereiding 2e tranche opgestart
•
Terugkoppeling met branche en maken afspraken (fase 4)
KPN (35)
•
Collectief plan voor 35 vestigingen in Rijnmondgebied beoordeeld (i.h.k.v. MJA3)
•
Bekijken mogelijkheden voor vergelijkbare aanpak Blokker, V&D e.a. (fase1)
HEMA (15)
•
Afspraken over maatregelen bij alle 15 regionale vestigingen
•
Bekijken mogelijkheden voor vergelijkbare aanpak Blokker, V&D e.a. (fase 1)
Ziekenhuizen (12)
•
Inventarisatie energiegebruik en vervolgaanpak uitgewerkt Contacten met ziekenhuizen en
•
Terugkoppeling met branche en maken afspraken (fase 4)
•
Aanschrijvingsbrief (fase 5)
•
stakeholders Agentschap NL en TNO verzilverd in project Zorginstellingen (273)
•
Workshop gebouwbeheerders zorg
•
georganiseerd Uitwisseling ervaring met Agentschap NL en andere milieudiensten
Industriële (vergunningplichtige) bedrijven (625)
•
Inventarisatieproject indeling vergunningplichtige bedrijven opgestart
•
Bedrijfsbezoek (fase 2)
Meel- en veevoederbedrijven (9)
•
Uitvoering doorlichting bij 7 bedrijven
•
Aanschrijvingsbrief (fase 5)
Groot- en detailhandel (203)
•
Aanpak uitgewerkt, uitvoering doorlichting 60 groothandels met
•
Check plan van aanpak bouwmarkten (fase 3)
koelcellen gestart Workshop deelnemende bedrijven georganiseerd Energieprestatie bouwmarkten gemeten
•
Aanschrijvingsbrief groothandel met koelcellen (fase 5)
Bestuurders geïnformeerd over prestatiemeting eigen gemeentelijke gebouwen 40 huurpanden Rotterdam doorgelicht Esco in Rotterdam
•
Aanschrijvingsbrief (fase 5)
I.s.m. gemeente Brielle en Lansingerland informatiebijeenkomst georganiseerd Afstudeeronderzoek naar WKK rendementen afgerond 93 glastuinbouwbedrijven doorgelicht
•
Bedrijfsbezoek (fase 2)
• • Overheidsgebouwen (196)
•
• • Glastuinbouw (521)
•
• •
Tabel 2.2 Overzicht diverse projecten: branches, maatregelen en resultaten (tussen haakjes de hoeveelheid relevante bedrijven)
- 13 -
3.
Milieudoel Geluid
In figuur 3.1 is zichtbaar gemaakt welke branches relevant zijn voor het Milieudoel Geluid. Hieruit is af te lezen dat het voornamelijk gaat om de horecabedrijven. In 2006 heeft de DCMR de handhavingstaken op het gebied van horecalawaai van de politie overgenomen. Klachten die voorheen bij de politiemeldkamer werden ingediend, werden hierdoor vanaf dat moment bij de meldkamer van de DCMR gemeld. In het Rijnmondgebied bevinden zich ongeveer 3.500 horecabedrijven, waarvan 2.300 in Rotterdam.
Geluidklachten zijn in de regio Rijnmond de belangrijkste reden waarom burgers de meldkamer bellen of mailen. Jaarlijks brengt de DCMR een meldingenrapport uit met de aard van de klachten en de reden waardoor ze zijn veroorzaakt. Van alle geluidmeldingen is bijna eenderde afkomstig van de horeca. Dit is één van de redenen waarom het Milieudoel Geluid zich richt op deze branche. Geluidruimte is een schaars goed in het Rijnmondgebied. Om vestiging of uitbreiding van bedrijfsactiviteiten mogelijk te maken is het nodig dat goed naar de geluidbelasting wordt gekeken, zodat wonen, werken en recreëren in het Rijnmondgebied zonder overlast goed mogelijk is.
In figuur 3.2 is te zien dat ruim tweederde van de relevante bedrijven in de gemeente Rotterdam ligt. Wat willen we bereiken? Het Milieudoel Geluid richt zich op het terugdringen van geluidoverlast veroorzaakt door met name MKB-bedrijven.
Milieudoel Geluid verdeling relevante bedrijven naar branche
In het programma geluid 2008 tot en met 2012 is de aandacht tot en met 2010 vooral gericht op het terugdringen van geluidoverlast door horecabedrijven. Vanaf 2011 krijgen ook supermarkten, puinbrekers en droge bulk aandacht.
32%
51%
Horeca Groot- en detailhande Sportinrichtingen Overig
Wat hebben we daarvoor gedaan? In 2008 is het milieudoelenprogramma geluid gestart met de aanpak van horeca-inrichtingen. De aanpak van de overlast door horeca-inrichtingen kent drie sporen: het preventieve spoor, het repressieve spoor en het spoor van bemiddeling.
5%
12%
Het preventieve spoor In het preventieve spoor zijn exploitanten van nieuwe horecainrichtingen in een vroegtijdig stadium bezocht. Hetzij naar aanleiding van een melding in een horecaberaad of hetzij doordat gemeenten een afschrift van de exploitatievergunning aan de DCMR zenden. De DCMR wijst de ondernemers al bij dit eerste bezoek op de voorkeur voor geluidsisolatie boven andere maatregelen. Indien relevant zal een geluidsbegrenzer worden voorgeschreven. Daarnaast zijn ondernemers gewezen op de (on)mogelijkheden die ze hebben bij diverse exploitatievormen om geluid te produceren. Tevens verzocht de DCMR hen een akoestisch onderzoek te overleggen, indien de gewenste exploitatievorm hiertoe aanleiding gaf. Maatregelen die uit dit onderzoek naar voren komen, worden met behulp van maatwerkvoorschriften opgelegd aan de betreffende ondernemer. In vier gemeenten neemt de DCMR deel aan de zogenaamde horecaberaden. Tijdens deze beraden wordt beoordeeld of vestiging dan wel uitbreiding van horecagelegenheden plaats kan vinden. Op die manier weten bedrijven al bij vestiging of uitbreiding welke maatregelen ze preventief moeten nemen om overlast te voorkomen.
MD Geluid 0023
Figuur 3.1 Verdeling relevante bedrijven naar bedrijfstak voor het Milieudoel Geluid
Milieudoel Geluid verdeling relevante bedrijven naar bevoegd gezag
Albrandswaard (1%) Barendrecht (1%) Bernisse (0%) Brielle (0%) Capelle a/d IJssel (2%) Hellevoetsluis (0%) Krimpen a/d IJssel (2%) Lansingerland (6%) Maassluis (2%) Provincie Zuid-Holland (1%) Ridderkerk (5%) Rotterdam (68%) Schiedam (5%) Spijkenisse (1%) Vlaardingen (5%) Westvoorne (1%)
Bron: MD Geluid 0010
Figuur 3.2 Verdeling relevante bedrijven naar bevoegd gezag voor het Milieudoel Geluid
- 14 -
In 2009 waren er 93 horecabedrijven met 10 of meer klachten en in 2010 zijn dit er 87. Hiervan liggen 74 horecabedrijven in Rotterdam.
Het repressieve spoor In het repressieve spoor voerde de DCMR horecageluidmeetronden uit bij structureel overlastgevende bedrijven. We beoordeelden bovendien of alsnog maatwerkvoorschriften moesten worden oplegd of dat direct handhavend kon worden optreden bij geconstateerde overtredingen van voorschriften. In 2010 zijn in totaal 527 controles uitgevoerd bij horecabedrijven in verband met geluidoverlast. Lastiger wordt het wanneer veel bedrijven direct naast elkaar zijn gevestigd. Op het Stadhuisplein in Rotterdam is bijvoorbeeld veel horeca geconcentreerd, hetgeen het bepalen van het geluidniveau per bedrijf bemoeilijkt. De geluidproductie van de hier aanwezige horeca wordt in samenhang opgepakt en loopt nog door in 2011.
Inzet Milieudoel Geluid draagt bij aan daling aantal klachten Vanaf 2006, toen de DCMR de taken van de politie op het gebied van horecalawaai overnam, is het aantal klachten dat bij de meldkamer gemeld werd, aanvankelijk fors gestegen. In 2006 ontving de meldkamer 2.389 klachten over horeca en in 2008 waren dat er 3.894, een stijging met 63%. Sinds de inzet van het Milieudoel Geluid op de horeca-branche is een daling ingezet tot 3.539 klachten in 2010, een daling met 9%. Milieudoel Geluid lawaaimeldingen horeca
5
Het spoor van bemiddeling Het spoor van bemiddeling, mediation, is ingezet voor overlastgevende situaties die uitmonden in slepende conflicten. Aantal (x 1000)
4
In 2009 is een start gemaakt met de toepassing van mediation ofwel conflictbemiddeling door een bemiddelaar. Instrument
Aantal in 2010
Mediation
5
Geluidmetingen
429
Handhaving (dwangsom of pv)
Maatwerkvoorschriften
43
36
3 Overig Rotterdam
2
1
0 2008
2009
2010
MD Geluid 0021
Figuur 3.3 Lawaaimeldingen horeca
Tabel 3.1 Overzicht van de door de DCMR ingezette instrumenten
Conclusie De daling van het aantal klachten over de horeca top 10 en de verschuiving van de bedrijven uit de top10 tonen aan dat de aanpak van het Milieudoel Geluid effect sorteert.
Wat hebben we daarmee bereikt? Daling van het aantal klachten Het totaal aantal klachten van geluidoverlast over de horecabedrijven in de top 10, een van de speerpunten van het Milieudoel Geluid, daalde van 963 in 2008 naar 583 in 2010, omgerekend een daling van 40% in twee jaar. Daarnaast valt op dat ook het aantal klachten per bedrijf in de horeca top 10 is afgenomen in twee jaar. In de horeca top 10 van 2010 staan 3 bedrijven die ook in 2009 in de top 10 stonden. Het gaat om Grandcafé De Punt en Bar Dancing De Skihut in Rotterdam en Café Wilhelmina in Schiedam.
Andere sectoren hebben nog beperkt extra aandacht gekregen. In 2011 zal naast horeca aandacht besteed worden aan supermarkten, puinbrekers en droge bulk. Bij supermarkten is vooral het laden en lossen een bron van geluidoverlast. Puinbrekers en droge bulk zijn over het algemeen ver verwijderd van de woonbebouwing en veroorzaken om die reden weinig overlast. Zij leggen echter wel een beslag op de geluidruimte van (gezoneerde) industrieterreinen.
- 15 -
Voorbeelden van projecten
Mediation: evaluatie biedt verbeterpunten Klachten terug te voeren op spanningsveld Een deel van de vele klachten die inwoners van de regio Rijnmond jaarlijks indienen bij de meldkamer van de DCMR, is terug te voeren op het spanningsveld dat ontstaat doordat wonen en het uitbaten van horecagelegenheden op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. In deze situatie is het ‘milieuprobleem’ vaak de stok om de hond te slaan, maar niet (of niet alleen maar) de oorzaak van het conflict. Juist in deze situaties komt de toezichthouder vaak niet verder. Er wordt onderzoek gedaan naar mogelijke overtredingen, maar meestal zonder resultaat. De klager geeft echter aan dat ‘het anders veel erger is met de stank/het lawaai etc.’, zodat meer onderzoek nodig is. Juist in deze situaties kan het handig zijn om met partijen om de tafel te zitten. Vervolgens kan een bemiddelaar conflictbemiddeling (mediation) toepassen.
Belevingsonderzoek: vermindering horecalawaai verdient meer aandacht Eind 2009 heeft de DCMR bewoners uit de regio die last hebben van horecalawaai, gevraagd mee te werken aan een onderzoek. Ondanks de inzet die DCMR pleegt, vinden veel bewoners dat vermindering van horecalawaai meer aandacht verdient en dat de DCMR onvoldoende instrumenten heeft om de overlast te verminderen. Uit het onderzoek bleek tevens dat communicatie op meerdere vlakken onvoldoende werd gevonden. De resultaten waren aanleiding om verbeterpunten in kaart te brengen. In 2010 zijn verschillende maatregelen getroffen. Aanpak communicatie Voor klagers is een factsheet ontwikkeld, waarin is aangegeven hoe de DCMR handelt naar aanleiding van klachten. Voor de ondernemers is een informatiebrief opgesteld waarin zij worden geadviseerd om bij incidentele festiviteiten hun omwonenden te informeren. Een voorbeeldbrief voor de omgeving is op internet beschikbaar gemaakt. De informatiebrief is opgestuurd naar ondernemers die onlangs een aanvraag hebben gedaan voor incidentele festiviteiten of in Rotterdam een kraskaart hebben aangevraagd.
Wisselende resultaten Inmiddels zijn 19 zaken in het kader van geluidoverlast door horecabedrijven voorgedragen voor mediation. In vijf gevallen heeft dit geleid tot een mediationtraject. Twee zaken zijn positief afgerond. De afspraken zijn vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Sinds de ondertekening zijn in beide zaken geen klachten meer ontvangen. Drie trajecten zijn afgerond zonder dat het tot afspraken is gekomen. Belangrijkste oorzaak waardoor partijen niet tot elkaar zijn gekomen: het lukt niet om het wederzijdse wantrouwen weg te nemen. In deze trajecten speelden de problemen al een jaar of langer en was de onderlinge verstandhouding zeer slecht. In één geval was er sprake van een conflictsituatie die al meer dan 20 jaar speelde. Mediation is dan niet altijd meer goed inzetbaar. In de voorgedragen zaken die niet tot een mediationtraject kwamen, wilde in de meeste gevallen (tenminste een van) de partijen niet deelnemen. Vaak was er sprake van een dusdanig geëscaleerd conflict (schelden en bedreigen) dat partijen niet meer wilden praten.
Ongeschikte panden voor horeca Naar aanleiding van akoestische informatie over een aantal horecapanden is vastgesteld welke panden (in de huidige bouwkundige situatie) niet geschikt zijn om geluidmakende horeca in te laten vestigen. Deze informatie kan worden gebruikt bij de advisering op aanvragen voor een exploitatievergunning. Lik-op-stuk proces verbaal Wanneer strafrechtelijk wordt opgetreden, duurt het vaak nog maanden voor een ondernemer werkelijk een boete of een uitnodiging voor een rechtszaak ontvangt. Om de termijn tussen overtreding en straf te verkorten, is een lik-op-stuk proces-verbaal opgesteld in overleg met het Openbaar Ministerie.
Eind 2010 is het instrument mediation geëvalueerd. Hieruit volgt dat de aanpak een goede toevoeging is aan de handhaving, en dat er meer kansen zijn om het instrument nuttig in te zetten.
- 16 -
Top 10 horecabedrijven: 40% minder klachten In het onderstaand overzicht is van de 10 meest overlastgevende horecabedrijven in 2010 aangegeven hoeveel meldingen van geluidoverlast zijn binnengekomen en welke acties zijn ondernomen om de overlast op te heffen. Bedrijf
Gemeente
Eetcafé Restaurant Gülcan
Rotterdam, Delfshaven
Meldingen 2010 84
Opmerkingen Gebouw is verbouwd. Sindsdien geen klachten ontvangen.
Café Leuk
Rotterdam, Noord
77
10 geluidcontroles verricht, maar geen overschrijdingen geconstateerd.
Grandcafé De Punt
Rotterdam, Centrum
65
Locatie is verbouwd en akoestisch rapport is opgesteld, geluidbegrenzer geïnstalleerd. Klachten komen echter nog steeds binnen.
Café Wilhelmina
Schiedam
60
Veel meetronden geweest, maar slechts bij uitzondering een overtreding. Voorstel tot mediation is aangehouden in afwachting van uitkomst bezwarenprocedure.
Café de Keizer
Capelle aan den IJssel
57
Geen overtredingen geconstateerd bij meetronden, begrenzer geïnstalleerd. Klachten komen echter nog steeds binnen.
Veranda Lounge B.V.
Rotterdam, IJsselmonde
55
Overtredingen zijn geconstateerd bij meetronden, last onder dwangsom. Akoestische situatie aangepast. Hierna geen klachten meer.
Eetcafé Jofel
Lansingerland
47
Overtredingen zijn geconstateerd bij meetronden, brief verzonden voor het uitvoeren van een akoestisch onderzoek.
Café Harry International
Rotterdam, Delfshaven
47
Overtredingen zijn geconstateerd bij meetronden, last onder dwangsom. Hierna geen klachten meer.
Café Willens en Wetens
Rotterdam, Centrum
46
Totaal 11 geluidcontroles uitgevoerd, maar geen overtredingen geconstateerd.
Bar Dancing De Skihut
Rotterdam, Centrum
45
De locatie wordt meegenomen in het project Stadhuisplein. Dit loopt door in 2011.
Tabel 3.2 Top 10 overlastgevende horecabedrijven
- 17 -
Resultaat per gemeente Gemeente
Horecaklachten
Geluidmetingen
Handhaving
Maatwerk-
(dwangsom of pv)
voorschriften
Mediation
Albrandswaard
26
0
0
0
2
Barendrecht
73
3
1
1
0
Bernisse
9
0
0
0
1
16
2
0
0
0
128
16
0
2
0
Hellevoetsluis
14
1
0
0
1
Krimpen aan den IJssel*
26
5
1
0
0
113
24
1
0
0
Brielle Capelle aan den IJssel
Lansingerland* Maassluis
24
9
1
0
0
Ridderkerk
80
39
1
2
1
Rotterdam*
2.671
274
34
27
0
180
10
0
2
1
52
2
0
1
0
Vlaardingen*
113
47
4
0
0
Westvoorne
14
0
0
1
0
3.539
429
43
36
5
Schiedam Spijkenisse
Totaal
*) Deze gemeenten organiseren horecaberaad of zenden exploitatievergunningen toe Tabel 3.3 Resultaten per gemeenten
Overzicht bereikte resultaten Branche
Bereikte resultaten/acties in 2010
Horeca (258) Preventie
• • •
Horecaberaden Afspraken over vroegtijdige toezending exploitatievergunningen of aanvragen Beoordeling vestiging nieuwe inrichtingen
Horeca (258)
•
Factsheet voor klagers ontwikkeld
Communicatie
• •
Toezending factsheet bij horecaklacht Brief aan horeca-ondernemers t.a.v. communicatie over incidentele festiviteiten
Horeca (258) Top 10 bedrijven
• • •
Daling aantal klachten uit horeca top 10 7 bedrijven verdwenen uit top 10 Project Stadhuisplein Rotterdam
Horeca Mediation
• •
5 trajecten 2 trajecten positief afgerond
Horeca Maatwerkvoorschriften
•
36 beschikkingen
Tabel 3.4 Overzicht bereikte resultaten (tussen haakjes het aantal bedrijven)
- 18 -
4.
Milieudoel Lucht
De concentratie van industrie, de hoge bevolkingsdichtheid en de grote verkeersdrukte maken de luchtkwaliteit in de regio Rijnmond een blijvend onderwerp van aandacht. Luchtverontreiniging heeft nadelige gevolgen voor de gezondheid van mensen en voor de natuur. Door onderzoek komt steeds meer informatie beschikbaar over deze gevolgen en de oorzaken ervan.
De grootste bronnen van NOx zijn het wegverkeer, de scheepvaart en de grote industrie. Verder dragen de huishoudens, de sector Handel, Diensten & Overheid en de landbouw bij aan de emissies. Nederland zal de Europese NEC richtlijn voor NOx over 2010 hoogstwaarschijnlijk net niet halen en ook de luchtkwaliteitseis voor NO2 kan in het Rijnmondgebied lokaal problemen geven. Het Milieudoel Lucht ziet daarom scherp toe op de NOx-emissies.
De laatste jaren is de luchtkwaliteit in de regio door inspanningen van overheid en bedrijfsleven aanzienlijk verbeterd. De noodzaak om de stijgende lijn door te zetten is echter nog steeds aanwezig. Het Milieudoel Lucht is gericht op de terugdringing van de uitstoot van drie categorieën stoffen: vluchtige organische stoffen (VOS), stikstofoxiden (NOx) en fijn stof (PM10).
Fijn stof (PM10) Uit epidemiologisch en toxicologisch onderzoek blijkt dat fijn stof bij inademing schadelijk is voor de gezondheid (ongeacht de concentratie). Door fijn stof in te ademen ontstaan meer luchtwegklachten of verergeren deze klachten. De grote industrie is verantwoordelijk voor ongeveer 45% van de fijn stof uitstoot, het midden- en kleinbedrijf voor ongeveer 25% en het wegverkeer voor 25%.
Wat willen we bereiken? Het Milieudoel Lucht richt zich op scherper toezicht op bedrijven die stoffen (NOx, PM10 en VOS) emitteren naar de lucht, en op het verder reduceren van die emissies. De uitstoot van de genoemde stoffen naar de lucht door het vervoer gerelateerd aan de bedrijven wordt in hoofdstuk 8 (vervoermanagement) besproken.
Minimalisatieverplichte stoffen Vanaf 2011 zet de DCMR ook in op een nieuwe categorie stoffen: de zogenaamde minimalisatieverplichte stoffen (MVP-stoffen). MVP-stoffen zijn stoffen die bijzonder (milieu) gevaarlijk zijn. Belangrijk uitgangspunt voor dergelijke stoffen, zoals bijvoorbeeld tolueen, is dat ze niet vrijkomen in de lucht. In grote lijnen verloopt de aanpak van de DCMR als volgt: met behulp van data-analyse brengen we de mogelijke gebruikers van MVP-stoffen in kaart. Daarbij sluiten we aan bij reeds aanwezige inventarisaties. Vervolgens bezoeken en controleren we de inrichtingen waar het om gaat. Het gaat hierbij naar schatting om ongeveer 10 bedrijven.
Vluchtige organische stoffen (VOS) Vluchtige organische stoffen reageren onder invloed van zonlicht tot ozon (O3), dat zeer schadelijk is voor de gezondheid van mens, plant en dier. Ozon leidt bij zonnig en windstil weer tot smogvorming. De grote industrie is verantwoordelijk voor ongeveer 40% van de emissies van vluchtig oplosbare stoffen (VOS-emissies). Het midden- en kleinbedrijf voor ongeveer 30% en het wegverkeer voor 20%. De overige 10% komt vanuit de huishoudens (verf, cosmetica, haarlak, en dergelijke). Maatregelen voor de toekomst blijven noodzakelijk bij alle bedrijven met relevante VOS-emissies.
Overzicht relevante bedrijven In de onderstaande figuren is de verdeling van de relevante bedrijven over de verschillende branches en gemeenten weergegeven. In dit overzicht zijn vooralsnog niet de raffinaderijen en chemische industrie meegenomen, omdat deze al op individuele basis worden beschouwd.
Stikstofoxiden (NOx) Stikstofoxiden (NOx) zijn schadelijk voor mensen, dieren en plantengroei. Milieudoel Lucht
Milieudoel Lucht
verdeling relevante bedrijven naar branche
verdeling relevante bedrijven naar bevoegd gezag Albrandswaard (1%) Barendrecht (2%) Bernisse (0%) Brielle (6%) Capelle a/d IJssel (1%) Hellevoetsluis (1%) Krimpen a/d IJssel (0%) Lansingerland (29%) Maassluis (1%) Provincie Zuid-Holland (16%) Ridderkerk (5%) Rotterdam (29%) Schiedam (2%) Spijkenisse (1%) Vlaardingen (1%) Westvoorne (5%)
19%
50%
15%
Land- en tuinbouw Hout- en timmerbedrijven Groot- en detailhandel Metaalbewerking Meubelindustrie Overige industrie Overig
3% 4% 2%
7% Bron: MD Lucht 0012
MD Lucht 0021
Figuur 4.2 Verdeling relevante bedrijven naar bevoegd gezag voor het Milieudoel Lucht (eind 2010)
Figuur 4.1 Verdeling relevante bedrijven naar branche voor het Milieudoel Lucht (eind 2010)
- 19 -
2.
De aantallen per categorie zijn: 135 bedrijven zijn relevant voor wat betreft de emissie van VOS, 86 voor fijn stof en 294 voor NOx.
3.
Een groot deel van de relevante bedrijven voor het Milieudoel Lucht wordt nu gevormd door de glastuinbouw, vanwege de daar aanwezige stookinstallaties (WKK’s en ketels). Veel bedrijven die relevant zijn voor NOx liggen dus in de gemeente Lansingerland. In 2011 kan deze verdeling nog veranderen als ook andere bedrijven worden toegevoegd (stookinstallaties van de grote industrie).
Veel kleine bedrijven die zijn onderzocht op VOSemissies verbruiken zo weinig VOS dat er geen nadere maatregelen nodig zijn. Veel hout- en timmerbedrijven zijn overgeschakeld op watergedragen verfsystemen. Een zeer positieve ontwikkeling. Deze bedrijven hoeven dan niet nader gecontroleerd te worden op VOS-emissie.
Stikstofoxiden (NOx ) 1. Van de bedrijven met onderzochte stookinstallaties voldoet 16% niet aan de emissieregelgeving. Bovendien hebben ze niet de best beschikbare technologieën in hun bedrijfsprocessen geïmplementeerd. Het gaat daarbij vaak om oude ketels, niet uitgevoerde verplichte keuringen of om het ontbreken van emissiemetingen. De DCMR schrijft deze bedrijven hier op aan. 2. WKK’s zonder rookgasreiniging veroorzaken een aanzienlijke uitstoot van NOx (tot zo’n 21 ton per jaar), die ook invloed kunnen hebben op de lokale luchtkwaliteit. De DCMR brengt deze emissiegegevens nu (over een termijn van enkele jaren) onder in een database. 3. Er zijn relatief weinig oude ketels in werking. Oude ketels stoten relatief veel NOx uit. Meestal worden oude ketels alleen als reserve of piekvoorziening gebruikt.
Wat hebben we daarvoor gedaan? Vluchtige organische stoffen (VOS) Bedrijven die oplosmiddelen gebruiken vallen, afhankelijk van de regelgeving, uiteen in twee categorieën: grotere bedrijven die vallen onder het Oplosmiddelenbesluit (totaal 26) en de MKB-branches die vallen onder het Activiteiten-besluit (totaal 105 bedrijven). In 2010 zijn ongeveer 75 bedrijven die vallen onder het Activiteitenbesluit gecontroleerd op VOS-emissies en de maatregelen die zij troffen (verfspuitinrichtingen en hout- en meubelindustrie). Van de 30 bedrijven die onder het Oplosmiddelenbesluit vallen zijn er 25 gecontroleerd. Stikstofoxiden (NOx ) In 2010 zijn ten aanzien van stikstofoxiden 81 bedrijven bezocht met stookinstallaties (o.a. bij de glastuinbouw) en bedrijven met veel vervoersbewegingen. In de hoofdstukken 8 en 10 worden het Milieudoel Vervoermanagement en het Project Glastuinbouw nader beschreven.
De concentraties in de lucht, van belang voor de volksgezondheid, blijven (nog) redelijk constant zoals blijkt uit de onderstaande grafiek. Stikstofdioxide 60
Fijn stof (PM10 ) Ten aanzien van het aspect fijn stof is tot op heden nog slechts een klein aantal bedrijven bezocht, namelijk 23 van de 86 relevante bedrijven.
50
40 Microgram/m
3
Schiedam Hoogvliet Maassluis Overschie Ridderkerk Rotterdam Noord Hoek van Holland
Wat hebben we daarmee bereikt? Vluchtige organische stoffen (VOS) 1. Een coachende aanpak bij bedrijven die onder het Oplosmiddelenbesluit (OMB) vallen heeft ertoe geleid dat in 2010 95% van de onderzochte bedrijven een goede oplosmiddelenboekhouding voert en kan voldoen aan het besluit. Eén bedrijf dat weigert mee te werken wordt aangeschreven. De uitstoot van VOS bij deze bedrijven is in 2009 ten opzichte van 2008 met 20% gedaald: van 2.900 ton naar 2.300 ton. Door de uitgebreide aandacht van de DCMR voor de VOS-boekhouding en VOS-emissie zijn bedrijven alerter geworden op het VOS-verbruik. Tevens denkt men na over andere technieken en spreken de bedrijven leveranciers aan op alternatieven. Hiermee is een (niet nader specificeerbare) VOS-reductie gerealiseerd.
30
20
10
0 2009
2010
Figuur 4.3 Concentratie NO2
Fijn stof (PM10 ) Specifieke controles op fijn stof zijn nog weinig uitgevoerd. Eén van de onderzochte bedrijven heeft onvoldoende maatregelen genomen ten aanzien van grootschalige lasemissies. Bij dit bedrijf wordt een traject gestart om tot maatregelen te komen. Het algemene beeld van de concentraties fijn stof in de regio laat een dalende trend zien. Technologische ontwikkelingen en verscherpte regelgeving zijn hier de belangrijkste oorzaken van. - 20 -
Ook de uitstoot van de grote bedrijven (PRTR-plichtig1)) is fors gedaald: van 1.671 ton in 2008 en 819 ton in 2009 naar 658 ton in 2010. Ten opzichte van 2008 betekent dit dus een vermindering met meer dan 50%. Het is een uitdaging voor het Milieudoel Lucht om de achterblijvende bedrijven te identificeren en daar alsnog maatregelen te laten treffen.
Conclusie De geboekte resultaten mogen er zijn. Systematisch worden alle bedrijven die relevant zijn voor het milieudoel bezocht (197 controles 2010). Inmiddels voldoet 95% van de beoordeelde bedrijven aan het Oplosmiddelenbesluit. Kanttekening: nog niet alle bedrijven zijn onderzocht. In 2010 lag de nadruk op stikstofoxiden (glastuinbouw) en VOS. Bij VOS heeft de koppeling van diverse bestanden geleid tot een veel beter inzicht in de bedrijven met VOSemissies. Hierop kan in 2011 verder worden gebouwd, bijvoorbeeld door andere bedrijven te bezoeken. De ervaring met een coachende rol bij het toezicht op de VOS-boekhouding biedt perspectief voor de toekomst. Hetzelfde kan gezegd worden van de mogelijkheden die informatiegestuurde handhaving via data-analyse biedt. Ook daar valt voor de toekomst winst te behalen. De activiteiten op het gebied van fijn stof zijn wat achtergebleven. Een vergelijkbare (projectmatige) aanpak als bij VOS verdient de voorkeur gezien de effectiviteit en efficiency die we hier realiseren.
Fijn stof 45 40
Grenswaarde
35 30 Microgram/m
3
Vlaardingen RIVM
25
Rotterdam RIVM Schiedam DCMR
20
Overschie DCMR
15 10 5 0 2009
2010
Figuur 4.4 Concentratie fijn stof
Uitstoot stof grote bedrijven 2
Kiloton
Verwachting 2010
1
0 2009
2010
Figuur 4.5 Uitstoot stof grote bedrijven
Zij worden ondersteund door een specialist van het Expertise Centrum van de DCMR. In 2010 zijn 20 van de 26 bedrijven beoordeeld. Vijf bedrijven worden alsnog in 2011 beoordeeld. De VOS-emissies van deze bedrijven variëren van 2,5 ton/jr tot 2.000 ton/jr. Eén bedrijf weigerde mee te werken en hier is dus een handhavingstraject gestart.
Voorbeelden van projecten VOS Oplosmiddelenbesluit Oplosmiddelenbesluit De aanpak van de bedrijven die vallen onder het Oplosmiddelenbesluit (OMB) is uniek. Dit is de reden dat op verzoek van Infomil een workshop is gegeven op een informatiedag van Infomil. Het unieke karakter zit in het gebruik van de boekhoudingen voor het bepalen van prioriteiten en de activiteiten.
In 90% van de gevallen voldeed de boekhouding niet In circa 90% van de gevallen bleek bij de eerste controle van de VOS-boekhouding in 2008 en 2009, de boekhouding niet te voldoen aan de vereisten van het Oplosmiddelenbesluit. Er is niet direct handhavend opgetreden.
Toezichthouders controleren De aanpak werkt globaal als volgt: toezichthouders controleren de boekhouding en normering van het OMB bij zo’n 26 bedrijven. 1)
PRTR = Pollutant Release Transfer Register. Bepaalde bedrijven die een vergunning hebben op grond van de Wet Milieubeheer, hebben de plicht een zogenoemd PRTR-verslag in te dienen
- 21 -
De DCMR koos ervoor om op een coachende wijze de boekhoudingen samen met de bedrijven te verbeteren. Met als resultaat: goede VOS-boekhoudingen. Door de uitgebreide aandacht van het bevoegd gezag zijn bedrijven alerter geworden op het VOS-verbruik. Zij kopen hun VOSproducten nu gerichter in en spreken leveranciers aan op alternatieven. In lijn met de oorspronkelijke doelstelling van het Oplosmiddelenbesluit wordt hiermee een reductie van oplosmiddelen behaald.
Voor het verkrijgen van een ontheffing moet het bedrijf de best beschikbare technologieën in de bedrijfsprocessen hebben geïmplementeerd. De scheepswerven met ontheffing hebben echter nauwelijks inzicht in hun VOSemissies en lijken niet heel actief met het invoeren van de best beschikbare technologieën. Er zal meer aandacht worden besteed aan de implementatie van BBTmaatregelen bij scheepswerven. VOS Activiteitenbesluit Controle op VOS-regelgeving Bij reguliere controles onder het Activiteitenbesluit worden (kleine) bedrijven gecontroleerd op de VOS-regelgeving die is vastgelegd in het Activiteitenbesluit. Daarbij komt aan de orde of de bedrijven een basale VOS-boekhouding aanhouden en of de gebruikte oplosmiddelhoudende stoffen voldoende VOS-arm zijn. Bij een 75-tal controles in 2010 bij de kleinere bedrijven die VOS uitstoten (houtbedrijven, autospuiterijen, metaalbewerking) is gebleken dat deze in toenemende mate voldoen aan de regelgeving. Een groot aantal (hout) bedrijven stoot zodanig weinig VOS uit (minder dan 1.000 kg) of is zelfs helemaal overgeschakeld op watergedragen verfsystemen, dat deze niet meer hoeven te worden bezocht en geregistreerd voor VOSemissies (59 in 2009 en 2010). Dit is een zeer positieve ontwikkeling. Daarmee blijkt dat de kleinere bedrijven in toenemende mate gebruik maken van oplosmiddelarme verfsystemen.
Aanvullende conclusies VOS-boekhoudingen • Een aantal bedrijven zit op een kantelpunt. Wanneer het VOS-verbruik iets toeneemt wordt niet meer voldaan aan het Oplosmiddelenbesluit. Aan deze bedrijven moet blijvend aandacht worden besteed. • De scheepswerven hebben een uitzonderingspositie. Met name omdat zij als één van de weinige de mogelijkheid van een ontheffing hebben gekregen, voor het indienen van een oplosmiddelenboekhouding en de toets aan het Oplosmiddelenbesluit. Bij de scheepswerven vraagt de implementatie van best beschikbare technologieën (BBT) om aandacht. Deze werkwijze is nu vastgelegd in werkinstructies. • Bij de grote bedrijven met veel uitstoot zou, naast de verplichtingen uit het Oplosmiddelenbesluit, moeten worden gekeken of aanvullende maatregelen mogelijk (kosteneffectief) zijn en wat dit aan VOS-vermindering op zou kunnen leveren. • Vanaf 2011 zal de DCMR met een nieuwe techniek, namelijk de gasfind IR-camera waarmee VOSemissies zichtbaar kunnen worden gemaakt, actief op zoek gaan naar lekkende procesonderdelen, om zodoende de lekverliezen verder te minimaliseren.
Nog enkele resultaten • Om verdamping van VOS te voorkomen is naast een goede oplosmiddelenboekhouding ook good housekeeping van belang. Bij de restgroep beschikken een aantal spuiterijen (8) en één meubelbedrijf daar niet over. • In een aantal gevallen blijken verfleveranciers zich niet aan de wettelijke verplichte VOS-aanduidingen op de verpakking te houden. Hierover wordt contact opgenomen met de VROM-inspectie.
Informatiegestuurde handhaving, data-analyse Aan de hand van DCMR-bedrijfsgegevens en landelijke gegevens uit het systeem van het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA) is onderzoek gedaan naar andere bedrijven die VOS uitstoten en mogelijk relevant zijn voor de milieudoelenaanpak. Mogelijk zijn er namelijk meer bedrijven waarvan we niet in beeld hebben dat zij onder het OMB vallen.
Aandachtspunten voor het vervolg in 2011 • Beter onderscheid maken tussen bedrijven met kleinere VOS-emissies (op basis van afvalregistratie LMA). • Factsheet of brief gebruiken om bedrijven beter voor te lichten. • Tekortkomingen wetgeving (etikettering) communiceren met VROM-inspectie.
Uit de landelijke gegevens zijn uiteindelijk 53 inrichtingen gevonden die mogelijk ook onder het besluit vallen. Op basis van de afgiftecijfers kunnen we vaststellen dat een nader onderzoek zinvol is. In dit rapport zijn cijfers over deze bedrijven overigens nog niet opgenomen. In 2011 zullen er een aantal worden bezocht. Scheepswerven Een opvallende groep binnen het Oplosmiddelenbesluit zijn de scheepswerven. Een drietal scheepswerven in de regio heeft een ontheffing gekregen.
- 22 -
Resultaat per gemeente Bezoeken per gemeente In de onderstaande tabel zijn de aantallen bezoeken per gemeente per categorie weergegeven. De provinciale bedrijven zijn meegeteld in de gemeente waar ze liggen. In sommige gevallen is het aantal bezochte bedrijven meer dan het aantal relevante bedrijven. Dit komt doordat bedrijven die niet meer onder de milieudoelencriteria vallen en na afloop van de controle worden geregistreerd als niet meer relevant. Veel kleine VOSbedrijven bleken bijvoorbeeld een lage (of geen) VOSemissies te hebben. Het aantal bezochte bedrijven kan ook lager zijn dan het aantal relevante bedrijven. Dit wordt veroorzaakt omdat het een weergave is over 2010. Deze bedrijven zijn al bezocht of worden in 2011 bezocht. De kolom ‘Relevante bedrijven’ geeft de status eind 2010 aan. VOS
VOS
NOx
NOx
PM10
PM10
Bezochte bedrijven
Relevante bedrijven
Bezochte bedrijven
Relevante bedrijven
Bezochte bedrijven
Relevante bedrijven
Albrandswaard
0
3
0
1
0
0
Barendrecht
0
7
0
3
0
1
Bernisse
0
0
0
0
0
0
Brielle
0
2
13
31
0
0
Capelle aan den IJssel
9
3
2
1
0
0
Hellevoetsluis
0
3
0
1
0
0
Gemeente
Krimpen aan den IJssel
12
3
0
0
1
2
Lansingerland
10
2
41
162
0
1
Maassluis
2
3
0
1
0
3
Ridderkerk
0
22
7
9
0
3
Rotterdam
30
63
27
53
12
58
Schiedam
9
10
2
2
1
7
Spijkenisse
0
6
0
1
0
1
Vlaardingen
3
6
1
3
0
6
Westvoorne
0
2
16
26
0
0
(10)
(22)
(1)
(10)
(12)
(61)
75
135
109
294
23
86
Provincie Zuid-Holland Totaal
Tabel 4.1 Bezochte bedrijven per gemeente
- 23 -
Overzicht bereikte resultaten Project, aantal bedrijven
Bereikte resultaten in 2010
Planning 2011
VOS (135 totaal)
Activiteitenbesluit (MKB, 81 controles)
Activiteitenbesluit
•
Aanpak hout- en meubelindustrie en bedrijven met verfspuitinrichtingen
• •
Aanpak verf(spuit)inrichtingen LMA-analyse gebruiken
Gebruik voorgeschreven
•
Factsheet vooraf toesturen
oplosmiddelarme verfsystemen
•
Contact VROM-inspectie
• •
Eenvoudige boekhouding VOS
•
Voldoen aan good housekeeping voorschriften 9 bedrijven moeten maatregelen treffen 59 bedrijven nauwelijks VOS-emissies
• •
Stikstofoxiden en stookinstallaties (totaal 294)
Oplosmiddelenbesluit (23 controles) • Door toezicht/coaching voldoet nu 95% van de bezochte bedrijven (was 50% eind 2009) • Bedrijven maken nu serieuze keuzes i.v.m. VOS-emissies • Nieuwe bedrijven geselecteerd
Oplosmiddelenbesluit • Meer aandacht scheepswerven en bedrijven die veel uitstoten • Inzetten IR VOS-camera
• •
81 controles Aanpak glastuinbouw en overige bedrijven met stookinstallaties Controles op meetrapportages, emissie-wetgeving, keuringen en totale
•
jaaremissies 16% voldoet niet (aanschrijvingen) Slechts enkele WKK’s met rookgasreiniging
•
•
• •
Fijn stof (86)
•
WKK’s veroorzaken aanzienlijke NOx emissies
• •
14-tal controles Jaaremissies bepaald en in database opgenomen Beoordeling BBT Merendeel voldoet, een bedrijf aangeschreven
• •
Tabel 4.2 Overzicht bereikte resultaten (tussen haakjes de relevante bedrijven)
- 24 -
•
•
Vervolg controles bij de groep glastuinbouw en overige bedrijven Ook grotere stookinstallaties (Bees A) van de grote industrie meenemen in het milieudoel-project WKK-bedrijven aanschrijven i.v.m. verplichting rookgas-reiniging in 2017
Provinciale bedrijven gaan meedoen in de milieudoelenaanpak
5.
Milieudoel Geur
Het Milieudoel Geur richt zich op het terugdringen van het aantal mensen dat geuroverlast ondervindt, veroorzaakt door de bedrijven in de regio Rijnmond. De DCMR brengt jaarlijks een meldingenrapport uit met de aard van de klachten en waardoor ze zijn veroorzaakt. Er zijn in het Rijnmondgebied op dit moment circa 163 bedrijven relevant voor het Milieudoel Geur. Bij 92 van deze bedrijven zijn geurcontouren van belang vanwege de aard van de processen; dit zijn de zogenaamde grote geurbedrijven. Ook bedrijven die veel overlast door processtoringen veroorzaken, kunnen rekenen op aandacht van de DCMR.
Milieudoel Geur verdeling relevante bedrijven naar bevoegd gezag
Albrandswaard (0%) Barendrecht (4%) Bernisse (1%) Brielle (0%) Capelle a/d IJssel (0%) Hellevoetsluis (1%) Krimpen a/d IJssel (0%) Lansingerland (2%) Maassluis (1%) Provincie Zuid-Holland (41%) Ridderkerk (1%) Rotterdam (42%) Schiedam (2%) Spijkenisse (1%) Vlaardingen (2%) Westvoorne (2%)
Voor het grootste deel zijn de gemeente Rotterdam (16%) en de provincie Zuid-Holland (73%) het bevoegde gezag voor deze bedrijven. De overige 11% bedrijven liggen verspreid over de andere gemeenten. In het kader van het Milieudoel Geur zijn ook de overige bedrijven van belang die in een woonomgeving geurhinder veroorzaken (b.v. horeca). Deze overige bedrijven (71) vallen onder gemeentelijk bevoegd gezag (66% Rotterdam, 34% overige gemeenten).
Bron: MD Geur 0011
Figuur 5.2 Verdeling relevante bedrijven naar bevoegd gezag
Milieudoel Geur verdeling herkomst klachten
Albrandswaard (2%) Barendrecht (2%) Bernisse (1%) Brielle (4%) Capelle aan den IJssel (1%) Hellevoetsluis (3%) Krimpen aan den IJssel (0%) Lansingerland (2%) Maassluis (15%) Ridderkerk (1%) Rotterdam (40%) Schiedam (7%) Spijkenisse (5%) Vlaardingen (13%) Westvoorne (5%)
In figuur 5.1 is zichtbaar gemaakt om welke branches het gaat. Voor de meeste overlastmeldingen van geur zorgen de branches ‘(Petro)Chemische industrie’, ‘Overig’ (voedingsmiddelen) en ‘Horeca’. In figuur 5.2 is te zien dat ruim 42% van de overlastgevende bedrijven in de gemeente Rotterdam ligt, terwijl ook de provinciale bedrijven merendeels in de gemeente Rotterdam liggen.
MD Geur 0015
Figuur 5.3 Klachten naar woonplaats klager verdeeld
Milieudoel Geur verdeling relevante bedrijven naar branche 18%
18%
11% 18%
23%
Wat willen we bereiken? Het Milieudoel Geur richt zich op het terugdringen van geuroverlast door bedrijven. Het programma geur dat gestart is in 2009 richt zich met name op het terugbrengen van de geuremissies van de grote geurbedrijven en het terugdringen van incidentele geurhinder door lokale bedrijven. Bij de grote bedrijven wordt ingezet op het toepassen van de best beschikbare technologieën (BBT) in processen en het beter beheersen van processen om incidenten te voorkomen. Bij de overige bedrijven wordt met name bij klachten ingezet op betere vaststelling van overlast en sneller handhaven op de geconstateerde overtredingen.
Afvalbeheer Chemische industrie Overige industrie Horeca Groot- en detailhandel Overig
12%
Wat hebben we daarvoor gedaan? In tabel 5.5 is de voortgang van de verschillende projecten weergegeven. Grofweg richten de activiteiten zich op 4 deelprojecten:
MD Geur 0022
Figuur 5.1 Verdeling relevante bedrijven naar branches
- 25 -
1.
2.
3.
4.
Project grote bedrijven De geuremissie van de 92 grote bedrijven wordt stelselmatig beoordeeld en gemonitord. Bij vergunningprocedures worden de geurvoorschriften zo nodig aangescherpt. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan incidentenmanagement. Tevens vindt er een strikte handhaving plaats bij geurklachten. Project overige bedrijven Hierbij staat de DCMR een gerichtere inzet voor bij bedrijven die regelmatig klachten veroorzaken. Bijvoorbeeld door overlast vast te stellen en te handhaven op vastgestelde overtredingen. E-nose Het inzetten van deze nieuwe meetmethode voor een betere en snellere vaststelling van geuroverlast lijkt veelbelovend. Deze meetmethode kan worden ingezet voor gebiedsbewaking en voor inzet bij specifieke bedrijven met veel geuroverlast. Grafische module Er wordt een programma ontwikkeld om ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen de individuele en cumulatieve geur (en te verwachten geurhinder) van de grote bedrijven geografisch weer te geven.
Goede inpassing bij ruimtelijke plannen Met technische aanpassingen, het aanscherpen van procedures en gerichte controles zetten we in op het reduceren van geuremissies en het zo veel mogelijk voorkomen van incidenten. Het inzicht in de geuremissies van de grote bedrijven wordt steeds beter. De tweede insteek om overlast te beperken is het voorkómen van overlast door bij ruimtelijke plannen te zorgen voor een goede inpassing ten opzichte van nieuwe of bestaande geurbronnen. De software om geografisch de geurbronnen en mogelijke geurhinder weer te geven is eind 2010 opgeleverd en wordt in de loop van 2011 gevuld met de recente geurgegevens van de (grote) bedrijven, waarna het beschikbaar wordt gesteld voor o.a. alle gemeenten in Rijnmond. Conclusie Onderscheid in aanpak Via het Milieudoel Geur wordt de aandacht (en monitoring) gericht op de bedrijven met de grootste geurbelasting. Er is in de aanpak een onderscheid gemaakt tussen de bedrijven met grote emissiebronnen en de kleinere (MKB-)bedrijven die lokale geuroverlast veroorzaken. De specifieke aanpak via e-noses biedt ook goede mogelijkheden om gericht aanvullende maatregelen te (laten) treffen.
Wat hebben we daarmee bereikt? Het aantal stankmeldingen neemt gestaag af. Het totaal aantal meldingen van geurhinder is in 2010 gedaald naar 4.447 (4.569 in 2009). Sinds de oprichting van de meldkamer van de DCMR in 1967 is het aantal meldingen van geurhinder nog niet zo laag geweest. Deze dalende trend willen we graag voortzetten. Meldingen 24 22 20 18
Aantal (x 1000)
16 14 12
Totaal
10
Totaal stank Stank industrie
8 6 4 2 0 2009
2010
Figuur 5.4 Aantal geurmeldingen
- 26 -
De aard van de problematiek is helaas zodanig dat de problemen niet altijd op korte termijn zijn opgelost. Wel wordt bij deze bedrijven door de DCMR voortdurend gewerkt aan een oplossing.
Voorbeelden van projecten Hieronder worden enkele overzichten gegeven van bedrijven die vanwege klachten of specifieke geurproblematiek veel aandacht vergen (handhaving en vergunningverlening).
Naam
Plaats
Branche
BP Raffinaderij Rotterdam B.V.
Rotterdam, Europoort
Raffinaderijen
2008
2009
2010
2
53
369
Vopak Terminal Europoort B.V.
Rotterdam, Europoort
Tank op/overslag
Abengoa Bioenergy Netherlands B.V.
Rotterdam, Europoort
Procesindustrie
101
239
92
0
0
74
Esso Nederland B.V. (Raffinaderij Rotterdam)
Rotterdam, Botlek
Raffinaderijen
58
11
60
Kuwait Petroleum Europoort B.V.
Rotterdam, Europoort
Raffinaderijen
3
19
24
Shell Nederland Raffinaderij B.V.
Rotterdam, Vondelingenplaat
Raffinaderijen
69
112
23
Akzo Nobel Chemicals B.V. locatie Botlek
Rotterdam, Botlek
Procesindustrie
0
2
13
Transportbedrijf Van Vliet B.V.
Hoek van Holland
Transport, compostering
6
3
12
AVR Afvalverwerking B.V.
Rotterdam, Botlek
Afvalverbrandingsinstallatie
0
0
6
Archer Daniels Midland Europoort
Rotterdam, Europoort
Procesindustrie
4
2
5
Tabel 5.1 Klachten top 10 provinciale grote geurbedrijven
incident bij de BP Raffinaderij (stroomstoring Eneco). Bij Vopak Europoort en Shell Nederland Raffinaderij zijn het aantal meldingen significant teruggebracht door het nemen van maatregelen.
Grote geurbedrijven: 678 klachten De top 10 provinciale grote geurbedrijven veroorzaken in 2010 samen 678 klachten. In deze groep van bedrijven is het aantal klachten ten opzichte van 2009 met 32% gestegen. Deze stijging is met name ontstaan door het
- 27 -
Naam
Plaats
Branche
Bevoegd gezag
Provimi B.V.
Rotterdam
Vervaardiging van veevoeder
Rotterdam,
2008
2009
2010
70
77
88
3
0
46
45
27
39
9
24
37
Feijenoord Aveno N.V. / R.R.M. (v/h Romi)
Vlaardingen
Vervaardiging van margarine
Vlaardingen
Farm Frites B.V.
Oudenhoorn
Vervaardiging van
Bernisse
aardappelproducten Quaker Oats B.V.
Rotterdam
Vervaardiging van overige
Rotterdam,
voedingsmiddelen
Charlois
Dutch Nut Group B.V.
Bergschenhoek
Vervaardiging van overige voedingsmiddelen
Lansingerland
19
21
24
Den Hartogh Cleaning B.V.
Rotterdam, Botlek
Laad-, los- en overslagactiviteiten voor zeeschepen
Rotterdam
13
13
22
Stena Line B.V.
Hoek van Holland
Passagiersvaart, veerdiensten en sleepvaart (zeevaart)
Rotterdam, Hoek van Holland
13
18
9
Unilever Nederland Services B.V.
Rotterdam
Vervaardiging van margarine
Rotterdam, Feijenoord
0
1
3
Sargeant Terminals B.V.
Rotterdam, Botlek
Laad-, los- en overslagactiviteiten voor zeeschepen
Rotterdam
3
0
2
Tabel 5.2 Klachten top 9 gemeentelijke grote geurbedrijven
situaties die al langdurig spelen (Provimi B.V., Farm Frites B.V. en Dutch Nut Group B.V.). Bij deze bedrijven wordt mogelijk meer geklaagd vanwege de aandacht die er nu is voor deze bedrijven. Voor deze bedrijven worden structurele oplossingen gezocht. Oplossingen voor deze bedrijven vragen vaak grote ingrepen in het proces of grote investeringen en duren soms langer dan wenselijk.
44% meer klachten Van de 21 gemeentelijke grote geurbedrijven hebben 9 bedrijven in 2010 in totaal 270 klachten bij de meldkamer van de DCMR veroorzaakt. Dit is 44% meer dan het aantal klachten afkomstig van de gemeentelijke top 10 bedrijven in 2009. Gedeeltelijk heeft deze stijging te maken met bestaande
- 28 -
Naam
Branche
Bevoegd gezag
Saté Bar
Cafetaria’s, lunchrooms,
Rotterdam
2008
2009
2010
4
41
126
snackbars, eetkramen e.d.
Acties Ontgeuringsinstallatie aangepast, beroepszaak.
J. van der Gaag
Carrosserieherstel
Rotterdam, Overschie
9
5
25
Overlast van spuitactiviteiten.
Lezzet Restaurant
Restaurants
Rotterdam,
0
0
24
Nieuw bedrijf, in januari 2011
Feijenoord Vis & Vleespaleis
Winkels in vis
Rotterdam
wordt de afvoerpijp geplaatst.
Rotterdam,
0
2
21
Pand staat nu leeg.
17
12
16
Stank van waterzuivering, dwangsom vastgesteld.
HillegersbergSchiebroek
Tank Services Pernis B.V.
Reiniging van transport- middelen en overige reiniging
Rotterdam
Serya Restaurant
Restaurants
Vlaardingen
0
1
16
Dwangsom aanpassing ontgeuringsinstallatie.
Restaurant Asterlo
Restaurants
Rotterdam, Charlois
0
4
13
Nieuw restaurant heeft ontgeuringsinstallatie geplaatst en overlast als deur open staat.
Bali House B.V. i.o.
Cafetaria’s, lunchrooms, snackbars, eetkramen e.d.
Rotterdam
0
5
12
Bedrijf is in oktober 2010 overgenomen; geen geuroverlast geconstateerd.
C. Steinweg Handelsveem
Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen (geen ruwe tropische producten)
Rotterdam
0
9
10
Overlast bij kantoren door bewerking kruiden.
Eneco, WKC-installatie Vaanpark
Installaties: stookinstallaties > 900 kW thermisch vermogen
Barendrecht
8
15
9
Warmtekrachtcentrale met langdurige geurlachten (gaslucht) Nog geen inzicht in geuremissie.
Tabel 5.3 Klachten overige geurbedrijven
bedrijven. Gezamenlijk werden in 2009 400 klachten geuit over de bedrijven in de top 10; in 2010 is dat 32% minder. Snellere aanpak van de overlast is wenselijk.
Drie dezelfde bedrijven in top 10 Drie van de bedrijven die in 2009 in de top 10 gemeentelijke overige geurbedrijven stonden, staan daar in 2010 nog steeds in. Zeven van de tien bedrijven zijn horeca-
- 29 -
E-nose Menselijke factor heeft beperkingen Het zijn meestal mensen die geurmetingen uitvoeren. Mensen met een ‘gekalibreerde’ neus bepalen/ruiken hoeveel geureenheden er in de buitenlucht of een geurzak zitten. Op die manier is het uiteraard niet mogelijk om geur continu te monitoren. Hierdoor is het lastig om de specifieke omstandigheden waaronder overlast ontstaat, te achterhalen. De inzet van de e-nose technologie als ‘odour management tool’ kan in deze situaties hulp bieden. In situaties waarbij een specifiek bedrijf veelvuldig geuroverlast veroorzaakt, kan de oorzaak effectiever achterhaald worden met behulp van de e-nose technologie. Ook ondersteunt deze technologie de werkzaamheden van de DCMR meldkamer bij het sneller en effectiever opsporen van een overlastgevende geurbron zònder dat het veroorzakende bedrijf bekend is. Daadwerkelijk optredende geurhinder kan hiermee gemeten worden.
is een online geurmonitoring met tien e-noses uitgevoerd in de regio Rijnmond. De e-nose metingen werden samen met meteogegevens en binnenkomende stankmeldingen geprojecteerd op een geografische achtergrond. Ook waren twee mobiele e-noses beschikbaar voor de uitrukauto’s van de DCMR meldkamer. Sneller dan de eerste bewoner die een klacht meldt De resultaten laten een relatie zien tussen een opkomende en zich verspreidende geurpluim en binnenkomende stankklachten. Opvallend is dat e-noses geuremissie waarnemen ruim voordat de eerste klacht bij de meldkamer wordt ingediend. Bij het vullen van een olietanker met stookolie bleek bijvoorbeeld dat de e-nose een geurpluim 45 minuten vòòr de eerste klacht registreerde. De mobiele e-nose bleek daarnaast goed in staat om het werk van de meldkamer te verifiëren: zo vonden we een correlatie tussen de geurwaarnemingen van de uitrukkende dienst van de meldkamer en de e-nose.
Veelvuldige overlast van geur In probleemsituaties waarbij een bedrijf veelvuldig geuroverlast veroorzaakt in zijn directe omgeving, kan de odour management tool ingezet worden. In dergelijke situaties kan met behulp van een e-nose meetcampagne, objectief een relatie gelegd worden tussen de ervaren hinder van omwonenden en de emissies van het bedrijf.
Voorkómen van daadwerkelijk optredende geurhinder Bovenstaande voorbeelden tonen aan dat met e-noses in de toekomst effectiever en sneller een geurbron kan worden opgespoord en tot actie worden overgegaan. Daadwerkelijk optredende geurhinder kan hiermee gereduceerd worden, waardoor minder klachten van omwonenden komen.
Specifieke omstandigheden achterhalen Het continu monitoren van de geuruitstoot is één van de voordelen. Waarom? De specifieke omstandigheden waaronder de overlast ontstaat kan de DCMR achterhalen. Vervolgens kunnen we gericht(er) naar een oplossing van het geurprobleem zoeken. Eind 2010 is deze online geurmonitoringtool in het kader van milieudoelen ingezet bij de problematiek rondom Dutch Nut Group (DNG B.V.). De DCMR zette een meetcampagne op om de emissies van het bedrijf te analyseren. Doel: zijn de emissies te relateren aan de geurklachten? En zo ja, in welke mate? In 2011 zal hetzelfde meetprogramma worden herhaald om te bepalen of de genomen maatregelen in het voorjaar van 2011 effect hebben gehad naar de omgeving.
Grafische toepassing geurbronnen Eerste aanzet In 2010 is een eerste aanzet gemaakt om de geuremissies van bedrijven individueel en cumulatief te bepalen en geografisch in beeld te brengen. De DCMR werkt in samenwerkingmet adviesbureau Witteveen en Bos aan een structuur voor een database, en een rekenmodule voor het in beeld brengen van geurcontouren in het Rijnmondgebied. Zo kunnen periodieke overzichten worden gegenereerd bijvoorbeeld ten behoeve van vergunningverlening, handhaving en RO-advisering op het gebied van geur. De relaties met klachten en geurhinder worden daarin meegenomen en weergegeven. De software is eind 2010 opgeleverd. We vullen de software in 2011 met de recente geurgegevens van de (grote) bedrijven. Eind 2011 stellen we dit hulpmiddel beschikbaar voor vergunningverleners en RO-medewerkers van zowel de DCMR als de gemeenten.
Geurbron opsporen zonder dat bedrijf bekend is Deze technologie zetten we ook in bij het sneller en effectiever opsporen van een overlast gevende geurbron zonder dat het veroorzakende bedrijf bekend is. In 2008
- 30 -
Resultaat per gemeente In de onderstaande tabel zijn de aantallen bezoeken per gemeente per categorie weergegeven die in het kader van het Milieudoel Geur zijn geregistreerd. De registraties voor het milieudoel worden nog niet bij alle bedrijven uitgevoerd en geven daardoor nog geen volledig beeld. De provinciale bedrijven zijn meegeteld in de gemeente waar ze liggen. De kolom ‘Relevante bedrijven’ geeft de status eind 2010 aan. Bij de categorie ‘Overige bedrijven’ in Rotterdam en Lansingerland is het aantal controles meer dan het aantal relevante bedrijven. Dit komt omdat bedrijven met klachten soms meermaals worden bezocht.
Grote bedrijven Gemeente
Overige bedrijven
Controles bij bedrijven
Relevante bedrijven
Controles bij bedrijven
Relevante bedrijven
Albrandswaard
0
0
0
0
Barendrecht
0
1
0
5
Bernisse
0
2
0
0
Brielle
0
0
0
0
Capelle aan den IJssel
0
1
0
0
Hellevoetsluis
0
1
0
2
Krimpen aan den IJssel
0
0
0
2
Lansingerland
0
4
6
2
Maassluis
0
0
0
1
Ridderkerk
0
1
0
1
Rotterdam
46
73
64
53
Schiedam
1
2
0
3
Spijkenisse
0
0
0
1
Vlaardingen
3
4
0
3
Westvoorne Provincie Zuid-Holland Totaal
0
3
0
0
(40)
(67)
0
(0)
50
92
72
73
Tabel 5.4 Bezochte bedrijven per gemeente
- 31 -
Overzicht bereikte resultaten Project
Bereikte resultaten in 2010
Planning 2011
E-nose
•
Meetcampagne bij 1 bedrijf (DNG) Geur
•
Na maatregelen in 2011 resultaat
•
volledig in beeld Geurmonitoring in een gebied met vaste
•
doormeten Continuering gebruik bij klachten door
opstelling (verbonden met meldkamer) en mobiele e-nosen leverde goede
de meldkamer DCMR •
resultaten op Top 10 klachtenveroorzakers
• •
Mogelijke inzet bij meer probleembedrijven
Situatie en problematiek redelijk goed in beeld Opgepakt via ‘reguliere’ handhavingspoor
• • •
Continuering huidige werkwijze Betere registratie Streven naar snellere maatregelen
Grafische toepassing geurbronnen
• •
Oplevering software eind 2010 Eerste kaart gemaakt
• •
Vullen dataset met recente gegevens Oplevering aan gemeenten
Grote bedrijven (50)
• •
Doorlichting bedrijven t.a.v. geuremissie Starten met actualiseren vergunningen (38%) Gegevens invoeren in grafische toepassing geurbronnen
•
Starten met actualiseren vergunningen (38%) Gegevens invoeren in grafische toepassing geurbronnen
72 controles bij bedrijven met terugkerende klachten Reguliere handhavingsacties ingezet
• • •
• Overige bedrijven (72)
• •
Tabel 5.5 Overzicht bereikte resultaten
- 32 -
•
Continuering huidige werkwijze Betere registratie Streven naar snellere maatregelen
6.
Milieudoel Externe Veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om de mate van veiligheid buiten het terrein van een bedrijf. De mate van veiligheid is afhankelijk van de kans op een ongeval en de gevolgen van het ongeval. In het Rijnmondgebied is sprake van een zeer grote verscheidenheid aan bedrijven en risico’s. Via het spoor van milieudoelen, maar ook via de zogenaamde Programmafinanciering Externe Veiligheid wordt gewerkt aan externe veiligheid en rampenbestrijding.
Wat willen we bereiken? Drie sporen Het Milieudoel Externe Veiligheid richt zich op de doelgroep bedrijven die in het landelijke Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS) zijn opgenomen. Het milieudoel volgt daarbij drie sporen: • ten eerste het verkleinen van de kans op een ongeval bij bestaande situaties; • daarnaast het verminderen van de gevolgen van een ramp of zwaar ongeval bij een bedrijf; • ten slotte op het voorkomen van toekomstige problemen.
Programmafinanciering was tot en met 2010 een subsidieprogramma van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (voorheen VROM). Doel van de subsidie was om wetgeving op het gebied van externe veiligheid in Nederland te implementeren. Van 2011 tot en met 2014 worden externe veiligheidgelden van programmafinanciering door de provincie Zuid-Holland aan de regio ter beschikking gesteld via de DCMR. De DCMR, de Veiligheidsregio RotterdamRijnmond en de gemeenten, hebben voor Rijnmond een regionaal programma voor het jaar 2011 opgesteld. Ten opzichte van 2010 is 36% minder geld beschikbaar, waardoor een aantal taken komt te vervallen.
Technische voorzieningen én organisatorische maatregelen Voor de eerste twee sporen gaat het niet alleen om de aanwezigheid van technische voorzieningen bij bedrijven, maar ook om organisatorische maatregelen van bedrijven, bijvoorbeeld de opleiding en training van personeel. Hiermee verkleint het bedrijf de kans op incidenten en de impact ervan. Voor deze twee sporen stelde de DCMR een planning op, waarbij alle bedrijven uiterlijk in 2012 zijn gecontroleerd deze aspecten binnen de organisatie.
Het Milieudoel Externe Veiligheid is een aanvulling op die onderwerpen die niet of minder opgepakt worden in al bestaande trajecten zoals de Programmafinanciering en controles van de kleinere verkooppunten van consumentenvuurwerk. Voor de belangrijkste categorie, de BRZO-bedrijven, is een apart coördinatiepunt ingericht. Activiteiten bij deze bedrijven worden dan ook met dit punt afgestemd. Voor deze bedrijven is de provincie Zuid-Holland veelal het bevoegd gezag. Omschrijving
Inzicht in de risicocontouren van bedrijven Voor het derde spoor, het voorkómen van toekomstige problemen, is het noodzakelijk om een goed inzicht te hebben in de risicocontouren van de bedrijven zodat bij ruimtelijke procedures hiermee rekening kan worden gehouden. Op www.risicokaart.nl staan kaarten met de actuele stand van zaken.
Aantal bedrijven totaal
Aantal bedrijven bezocht
87
77
BRZO1) LPG-tankstations
48
31
Opslag verpakte gevaarlijke stoffen (PGS 15)
63
60
Ammoniakkoel- of vriesinstallatie
16
1
5
5
Spoorwegemplacement Vervoersbedrijf
24
23
Consumentenvuurwerk (meer dan 10.000 kg)
2
1
ARIE-inrichtingen (Aanvullende risicoinventarisatie en -evaluatie)
2
1
67
46
2
1
Propaantanks Munitie en ontplofbare stoffen Distikstofoxide (N2O)
1
0
Overige branches en installaties
213
60
- gasdrukregel- en meetstations
74
66
- meel- en veevoederbedrijven
4
3
608
375
Totaal 1)
Alle BRZO-bedrijven worden jaarlijks gecontroleerd. In dit overzicht zijn alleen de extra bezoeken n.a.v. het Milieudoel Externe Veiligheid opgenomen. BRZO-bedrijven zijn bedrijven die vallen onder het Besluit Risico Zware Ongevallen.
Tabel 6.1 Overzicht aantal bezochte bedrijven
- 33 -
bestaande situaties en het verminderen van de gevolgen van ongevallen. LPG-tankstations, de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen (PGS 15), spoorwegemplacementen, BRZO-bedrijven, opslag grotere propaantanks en gasdruk meet- en regel-stations. Ook zijn de opslagen van brandbare stoffen in tanks (PGS 29) en de sanering van bedrijven met een te groot risico voor de omgeving aangepakt. Dit vond echter plaats via andere financieringsstromen. Inmiddels is 62% van de bedrijven binnen de doelgroep bezocht. De belangrijkste categorieën zijn inmiddels (gedeeltelijk) aangepakt.
Wat hebben we daarvoor gedaan? BRZO-bedrijven hebben voorrang Externe veiligheid startte als milieudoel in 2009. Tabel 6.1 geeft per categorie een overzicht van de relevante bedrijven en het aantal bedrijven dat inmiddels is bezocht. De categorieën zijn gebaseerd op het landelijke Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) dat ook wordt gebruikt voor rampenbestrijding en kenmerkend is voor het vakgebied externe veiligheid. De indeling is, anders dan bij de andere milieudoelen een mengeling van branches (LPGtankstations, spoorwegemplacementen), aanwezigheid van installaties (ammoniak koelinstallaties, opslag verpakte gevaarlijke stoffen) en regelgeving (BRZO-bedrijven, ARIEinrichtingen). De volgorde in de tabel geeft de mate van prioriteit aan waarbij de BRZO-bedrijven de belangrijkste zijn. Voor de bedrijven geldt dat des te hoger de categorie, des te groter de impact van een ongeval. Eind 2010 waren in totaal 608 bedrijven aangemerkt als relevant voor het Milieudoel Externe Veiligheid. Hiervan zijn er tot eind 2010 375 (62% van het totaal) bezocht.
Voorkomen van nieuwe problemen De risico’s van bedrijven, van belang voor onder andere de ruimtelijke ordening, zijn op de onderstaande kaart weergegeven met rode en gele kleuren. Het geeft inzicht om te werken aan het derde spoor: voorkomen van nieuwe problemen. De rode cirkels geven de 10–6–contour aan voor plaatsgebonden risico: binnen de rode cirkel is de kans op overlijden door een ongeval 1 op de miljoen; de gele cirkels betreffen de 10–8–contour: een risico van 1 op 100 miljoen. De kaart is gebaseerd op het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS). Het register wordt door de DCMR bijgehouden en de bijbehorende kaart kan ook door iedere burger ingezien worden via de website www.risicokaart.nl.
Wat hebben we daarmee bereikt? 62% van de bedrijven is bezocht In 2010 is een groot aantal projecten uitgevoerd bij enkele branches of locaties. Het ging hierbij om specifieke installaties gericht op het voorkómen van ongevallen bij
Risicovolle activiteiten -6 10 Risicocontour -8 10 Risicocontour
Externe veiligheid
Bron: Provinciale Risicokaart
Kaart 6.1 Locaties met risicovolle activiteiten
- 34 -
Conclusie Belangrijkste categorieën doorgelicht De belangrijkste categorieën bedrijven zijn inmiddels bezocht. In hoeverre dit leidt tot een vermindering van de risico’s is echter niet te kwantificeren. Je weet bijvoorbeeld niet hoeveel ongevallen zijn voorkómen omdat het personeel getraind is in het voorkómen en beperken van de gevolgen van incidenten. Wel is inzichtelijk gemaakt dat ongeveer 75% van de bedrijven (LPG, propaan, vervoersbedrijven en meelveevoederbedrijven) een goed naleefgedrag heeft op de technische en organisatorische aspecten. Voor de overige bedrijven ligt dit percentage nog beduidend lager. In de komende jaren zullen deze bedrijven worden voorgelicht en gecontroleerd. Ook worden vergunningen waar nodig op de eerder genoemde aspecten aangepast. Inmiddels is 62% van de relevante bedrijven de afgelopen twee jaar bezocht.
Ammoniakkoel- of vriesinstallaties De subsidieregeling Programmafinanciering liep tot eind 2010. Voor de onderwerpen die door de bezuinigingen zijn afgevallen (deels), is de vraag van belang of deze opgepakt kunnen worden binnen het Milieudoel Externe Veiligheid. De belangrijkste categorie bedrijven die nog niet is opgepakt zijn de bedrijven met een ammoniakkoel- of vriesinstallatie. Ammoniakkoelinstallaties komen voor in bedrijven van de voedingsmiddelenindustrie. Voorbeelden zijn bedrijven die op grote schaal diepvriesproducten maken (frites, snacks, kant-en-klaar-maaltijden), vlees of vis verwerken of zuivelproducten bereiden. Daarnaast zijn er grote veilingen en ijsbanen met ammoniakkoelinstallaties. Het bijhouden van de risicokaart is inmiddels een regulier onderdeel geworden van de activiteiten. Hiermee is wordt voldaan aan de bijdrage voor het derde spoor: het voorkomen van toekomstige problemen.
Voorbeelden van projecten
Opslag verpakte gevaarlijke stoffen (PGS15) Niet actuele Wm-vergunning Eén van de projectdoelen is om te bepalen bij welke bedrijven er in praktijk sprake is van een niet actuele Wm-vergunning en welk risico dat heeft voor de brandveiligheid van de opslag. In december 2008 zijn de PGS 15 voorschriften gewijzigd. Bij 27 bedrijven bleek de vergunning niet actueel. Op grond van het ingeschatte risico (ingedeeld naar hoog, midden, laag) is bepaald met welke urgentie de vergunningen dienen te worden geactualiseerd.
Sanering Bevi-inrichtingen Mogelijke saneringssituatie In het kader van Programmafinanciering Externe Veiligheid zijn alle bedrijven in het Rijnmond-gebied die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vallen (ruim 250), beoordeeld op mogelijke saneringssituaties. Beviinrichtingen zijn o.a. de zogenaamde BRZO-bedrijven, LPG-tankstations de opslagbedrijven en bedrijven met een ammoniakkoelinstallatie. De emplacementen zijn op dit moment nog niet saneringsplichtig, maar zijn vanwege het risico wel meegenomen in dit traject. Er is sprake van een saneringssituatie als binnen de zogenaamde PR10-6contour kwetsbare objecten, zoals woningen en grote kantoren, liggen.
Beoordeling feitelijke borging brandveiligheid In het tweede kwartaal van 2010 zijn bij de meeste bedrijven fysieke bedrijfsbezoeken uitgevoerd. Deze bezoeken hadden tot doel de feitelijke borging van de brandveiligheid m.b.t. de opslag van de gevaarlijke stoffen in praktijk te beoordelen. Bij 5 bedrijven bleek de borging van de brandveiligheid in onvoldoende mate te kunnen worden aangetoond: naast het ontbreken van een geldig certificaat voor de blusinstallatie waren niet afdoende aanvullende maatregelen getroffen. Bij al deze bedrijven is een handhavingstraject (eventueel in combinatie met een actualisering van de vergunning) ingezet.
Veiligheidscontour Botlek-Vondelingenplaat In 2010 zijn alle saneringssituaties bij LPG-tankstations opgelost door het beperken van de hoeveel gas die zij verkopen aan automobilisten. Daarmee wordt het risico van het betrokken bedrijf beperkt. Een andere mogelijkheid om te saneren is het intrekken van de vergunning. Met het vaststellen van de veiligheidscontour BotlekVondelingenplaat zijn de saneringssituaties binnen dit havenindustriegebied vervallen. Dit heeft als resultaat dat 75% van de in het begin van 2010 gerapporteerde saneringssituaties in de praktijk is opgelost.
De vervolgacties per bevoegd gezag zijn hieronder kort samengevat in tabel 6.3.
Plan van aanpak Voor 2011 is een plan van aanpak opgesteld, waarin op inrichtingenniveau de activiteiten zijn beschreven die nodig zijn om de saneringssituaties - ook formeel - op te lossen door actualisering van de vergunningen.
- 35 -
Gemeente
Relevante bedrijven
Saneringssituatie
Sanering afgerond
Albrandswaard
8
2
1
Barendrecht
9
2
2
Bernisse
2
0
0
Oplossingsrichting (indien niet afgerond)
Brielle
5
0
0
Capelle aan den IJssel
6
0
0
Hellevoetsluis
2
0
0
Krimpen aan den IJssel
2
1
1
Lansingerland
5
2
1
Maassluis
1
0
0
Ridderkerk
6
1
1
Rotterdam
98
6
5
Schiedam
2
1
1
Aanpassing vergunning
Aanpassing vergunning
Aanpassing vergunning
Spijkenisse
12
2
1
Aanpassing vergunning
Vlaardingen
6
2
0
Aanpassing vergunningen
1
0
0
92
2 5 emplacementen
2
257
21
15
Relevante bedrijven
Controle
Start actualisering vergunning 2010
Start actualisering vergunning 2011
Albrandswaard
2
2
1
1
Ridderkerk
1
1
1
0
Rotterdam
18
18
2
7
Spijkenisse
8
8
2
6
Vlaardingen
2
2
0
1
Provincie Zuid-Holland
10
10
2
6
Totaal
41
41
8
21
Westvoorne Provincie Zuid-Holland
Totaal
Aanpassing vergunningen
Tabel 6.2 Overzicht saneringsituatie per gemeente Gemeente
Tabel 6.3 Vervolgacties per bevoegd gezag
Spoorwegemplacementen Controles emplacementen Op alle spoorwegemplacementen in Rijnmond, waar wagons met gevaarlijke stoffen mogen worden gerangeerd, zijn controles verricht. De emplacementen liggen allemaal in het havengebied: Maasvlakte, Europoort, Botlek, Pernis en Waalhaven. Voor alle emplacementen is de provincie Zuid-Holland het bevoegde gezag. Het project ‘Spoorwegemplacementen 2010’ is uitgevoerd door de DCMR samen met de brandweer. Dit project vond plaats in de periode 15 december 2010 tot en met 22 december 2010. De brandweer en dS+V zijn volgens de gemaakte afspraken waar nodig geïnformeerd.
Vijf inrichtingen gecontroleerd In totaal zijn vijf inrichtingen gecontroleerd. Geconstateerd is dat het naleefgedrag slecht is. Op onder andere organisatorische VBS-elementen. Geen van de inrichtingen bleek te voldoen aan het voorschrift dat inrichtingen ieder kalenderjaar een rapport moet worden indiend van de vervoersaantallen gevaarlijke stoffen. Door het niet aanleveren van dit rapport kan niet worden beoordeeld of Prorail voldoet aan de vergunde risicocontour of dat er afwijkingen zijn t.o.v. de vergunde risicocontour.
- 36 -
en veiligheidscontroles kwamen 15 propaantanks voor hercontrole in aanmerking. De meest voorkomende tekortkomingen waren het ontbreken of niet volledig ingevuld zijn van het logboek (10 tanks) en de aanwezigheid van brandgevaarlijke begroeiing bij het reservoir (zeven tanks). Tijdens de controles troffen we ook vier lekkende tanks aan. Hiervoor is direct contact opgenomen met de propaanleverancier die dezelfde dag nog actie heeft ondernomen om de lekkage te dichten.
Geen actuele vergunningen Bij twee van de vijf inrichtingen is de vergunning niet meer actueel op het gebied van externe en brandveiligheid (o.a. ontbreken van voorschriften met betrekking tot actualisatie bedrijfsnoodplan, één maal per 3 jaar testen van de bluswatercapaciteit en de rapportage van de vervoersaantallen gevaarlijke stoffen). Tot nu toe zijn er echter nog geen ontvankelijke vergunningaanvragen ingediend op basis van nieuwe vervoercijfers en andere ontwikkelingen door Prorail. Binnen de DCMR ontwikkelen we beleid om te komen tot éénduidige vergunningverlening en de handhaving voor de spoorwegemplacementen binnen en buiten het werkgebied van de DCMR.
Onvoldoende op de hoogte Gebruikers van de propaaninstallaties zijn onvoldoende op de hoogte van de risico’s die het gebruik van een propaantank met zich meebrengt en de voorschriften waar men aan moet voldoen. Hierbij viel het op dat burgers geen besef hebben van de acties die ondernomen moeten worden in geval van een calamiteit. Bij bedrijven was men veel meer op de hoogte van de te ondernemen acties. In 2011 wordt deze kennis via voorlichting overgebracht aan de gebruikers. Verder zal in 2011 ook overleg met de branche plaatsvinden naar aanleiding van de bevindingen. In de onderstaande tabel zijn schematisch de activiteiten per gemeente in 2010 weergegeven.
Ondanks dat het naleefgedrag slecht is en het veiligheidsniveau (daardoor) matig, was er nergens sprake van een acuut gevaarlijke of levensbedreigende situatie. Propaantanks Inrichtingen met minimaal één propaantank Eind 2010 zijn 46 inrichtingen bezocht waarbinnen één propaantank met een inhoud van meer dan 3 m3 aanwezig is. Naar aanleiding van de integrale milieuGemeente Bernisse
Relevante bedrijven
Controle 2010
Hercontrole 2010
15
15
5
Brielle
2
2
1
Capelle aan den IJssel
1
1
0
Hellevoetsluis
7
7
1
Krimpen aan den IJssel
1
1
0
Ridderkerk
1
1
0
Rotterdam
13
13
6
Schiedam
3
3
1
Westvoorne
3
3
1
46
46
15
Totaal
Tabel 6.4 Overzicht relevante bedrijven project propaantanks per gemeente
Resultaat per branche In tabel 6.5 staan voor alle branches de belangrijkste resultaten vermeld die in 2010 zijn uitgevoerd. Ook is aangegeven bij welke activiteiten in 2011 het zwaartepunt zal liggen. De getallen geven de omvang van de categorie weer.
- 37 -
Project/branchee
Bereikte resultaten/acties in 2010
Planning 2011 t/m 2015
Preventie en RRGS
• •
Actueel houden Risicoregister (RRGS) Kaart risicocontouren (zie kaart)
• •
Continuering actueel houden risicoregister Continuering actueel houden kaart risicocontouren
Tankstations
•
Bezoek alle 31 LPG-tankstations in Rotterdam Naleefgedrag van de technische en organisatorische maatregelen is circa 85%
• •
Hercontroles indien nodig Informeren branche en exploitanten over resultaten
• • •
Intensivering handhavingstrajecten Actualisering alle 5 vergunningen Opnemen van technische en organisatorische maatregelen 20 bedrijven
•
Opslag verpakte gevaarlijke stoffen (PGS 15)
• • •
•
Controle bedrijven Start actualisering vergunningen Naleefgedrag van de technische en organisatorische maatregelen is circa 51% Start handhavingsacties
Spoorwegemplacement
• •
Controle bedrijven Naleefgedrag is slecht
• •
Intensivering handhavingstrajecten Actualisering alle 5 vergunningen
Propaantanks
• •
Integrale milieu- en veiligheidscontrole Directe actie t.a.v. lekkende tanks en begroeiing
• •
Uitvoeren hercontroles Voorlichting aan gebruikers en overleg branche
Bevi
•
•
Actualisering 16 vergunningen
• •
Aanpassing vergunning alle LPGtankstations indien nodig Botlek-Vondelingenplaat geheel opgelost 75% van de saneringssituaties opgelost
• • •
Integrale milieu- en veiligheidscontrole 70% voldoet Enkele locaties ontbreken op risicokaart
• •
Ontbrekende locaties opnemen op risicokaart Bekijken ruimtelijke inpassing
•
Integrale milieu- en veiligheidscontrole (stofexplosie) Goed naleefgedrag Geen aanschrijvingen noodzakelijk
•
Geen vervolgactie noodzakelijk
37 bedrijven bezocht Alle bedrijven hebben aanvullende vergunningen nodig i.h.k.v. PGS 29
•
Actualisering alle 48 vergunningen
Gasdruk meet- en regelstations
Meel- en veevoederbedrijven
• • Opslag brandbare vloeistoffen in tanks (PGS 29)
• •
Tabel 6.5 Overzicht resultaten
- 38 -
7.
Milieudoel Afvalwater
Het Milieudoel Afvalwater is in 2010 van start gegaan. Eén van de aanleidingen was de Wet gemeentelijke watertaken die in januari 2008 in werking is getreden. Deze wet kent de gemeenten een zorgplicht toe voor inzameling en transport van stedelijk afvalwater. Stedelijk afvalwater is de nieuwe term voor huishoudelijk afvalwater en al het andere water wat daarmee gemengd wordt. Een andere aanleiding is de aandacht die nodig is voor indirecte lozingen (lozingen op rioolstelsels, vuilwaterriolen, hemelwaterriolen en ontwateringstelsels). Deze lozingen vallen onder de Wet milieubeheer. Dit zijn bedrijfsgerichte taken die zich lenen voor een milieudoelenaanpak.
•
Het Milieudoel Afvalwater richt zich in hoofdzaak op de bescherming van de riolering en (in het verlengde hiervan) de zuiveringsinstallaties.
Wat hebben we bereikt? Merendeel jachthavens heeft voorzieningen op orde Dit biedt natuurlijk nog niet de garantie dat er bijvoorbeeld door pleziervaartuigen geen zwart afvalwater (toiletwater) meer wordt geloosd op het oppervlaktewater. We adviseren hier toezicht en handhaving te blijven inzetten (zie voor nadere uitleg het kader).
•
Wat willen we bereiken? Wet gemeentelijke taken Bij de bepaling van de doelstellingen is vooral gekeken naar de Wet gemeentelijke watertaken. De doelen voor het thema afvalwater zijn: • de aanpak van het Milieudoel Afvalwater bij de bedrijven draagt optimaal bij aan de bescherming van de werking van de riolering; • de aanpak van het Milieudoel Afvalwater bij bedrijven draagt optimaal bij aan de bescherming van de werking van de waterzuiveringsinstallatie.
In het Project Jachthavens zijn de locaties met meer dan 50 ligplaatsen of een onbekend aantal bezocht. Deze zijn verplicht op basis van het Activiteitenbesluit een uitpompstation te hebben voor huishoudelijk (toiletwater) afvalwater. In het project besteedden we ook aandacht aan de regels en de daarbij behorende (inzamelvoorzieningen) voor andere afvalwaterstromen. Er zijn gedurende het jaar twee horecaprojecten in de gemeenten Spijkenisse en Lansingerland toegevoegd aan het programma Afvalwater. De aanleiding hiervoor was de melding van klachten over verstoppingen van het riool.
Horeca: vetputten te weinig geleegd In de horecaprojecten is aangetoond dat een aantal bedrijven te weinig de vetputten legen en onderhouden. De DCMR kon uiteindelijk niet meer vaststellen wie de veroorzaker(s) waren van de vetophopingen in het vuilwaterriool. De projecten geven goede aanknopingspunten om een dergelijke aanpak ook bij andere horecaconcentratiegebieden te starten (zie voor nadere uitleg het kader hieronder).
Bij de uitvoering heeft de DCMR zich vooral gericht op die sectoren en branches die door het specifieke karakter van hun bedrijfsprocessen doorgaans een zware wissel trekken op het goed functioneren van riolen en zuiveringsinstallaties. Vetten, zuren en andere middelen zijn stoffen waar de DCMR alert op is, omdat deze de werking van zuiveringsinstallaties negatief beïnvloeden.
Glastuinbouw: verplichting brijnanalyse vindt nog slecht navolging Er zijn 116 glastuinbouwbedrijven geïnventariseerd die brijnwater in de bodem lozen. Veertien van deze bedrijven zijn in 2010 daadwerkelijk gecontroleerd. Het merendeel van deze bedrijven blijkt toestemming te hebben om te lozen. Echter, er wordt niet of nauwelijks voldaan aan de verplichting om één jaar na toestemming voor het lozen van het ‘brijn’ dit te laten analyseren. Meer informatie hierover is te lezen in het hoofdstuk Project Glastuinbouw.
Uit deze doelstellingen volgt dat sectoren als de horeca, drukkerijen, ziekenhuizen en de glastuinbouw in potentie veel vergen van riolen en zuiveringsinstallaties. De jachthavens zijn hieraan toegevoegd omdat uit de contacten met de waterkwaliteitsbeheerders bleek dat door een wijziging in de regelgeving hier taken werden voorzien en mogelijkheden lagen. Uiteindelijk hebben we in 2010 gekozen voor een projectmatige aanpak van de glastuinbouw en jachthavens. Bij de beide projecten wordt samengewerkt met waterkwaliteitsbeheerders.
Conclusie De resultaten van het afgelopen jaar zijn een goede basis voor de verdere uitvoering van het Milieudoel Afvalwater. Een aantal van de relevante sectoren zoals horeca en glastuinbouw en jachthavens zijn voor een deel opgepakt en dit zal in 2011 worden voortgezet. Bij de horecabranche adviseren we om de aanpak te richten op horeca-concentratiegebieden in plaats van op individuele bedrijven. Het preventieve spoor is hier de weg die bewandeld moet worden. Het gaat uiteindelijk om het goed blijven functioneren van de riolering, en dan is voorkomen beter dan genezen.
Wat hebben we daarvoor gedaan? Vier projecten uitgevoerd Het afgelopen jaar heeft de DCMR vier projecten uitgevoerd: • Het Project Glastuinbouw, de resultaten daarvan zijn terug te lezen in het desbetreffende hoofdstuk Project Glastuinbouw.
- 39 -
Binnen het Project Glastuinbouw is helder welke bedrijven gebruik maken en toestemming hebben om brijnwater in de bodem te lozen. Vastgesteld is wel dat er niet of nauwelijks wordt voldaan aan de verplichting het brijn te laten analyseren. Dit zal in 2011 verder navolging krijgen in het Project Glastuinbouw.
In 2011 onderzoekt de DCMR aanvullend welke branches nader aandacht verdienen. Van de onderzochte jachthavens beschikt een deel over de benodigde voorzieningen. In 2011 zal blijken of de andere ondernemers de maatregelen hebben getroffen. Wat blijft is dat ondanks dat een jachthaven de verplichte voorzieningen heeft, het gebruik ervan afhankelijk is van het goede gedrag van de particuliere bootbezitter. Voorbeelden van projecten
Inventarisatie van de relevante jachthavens In 2009 is in samenspraak met de waterkwaliteitsbeheerders een inventarisatie uitgevoerd naar de jachthavens die, gezien het aantal ligplaatsen, een inzamelvoorziening voor huishoudelijk afvalwater moeten hebben. Dit heeft een basislijst opgeleverd van jachthavens waarmee in 2010 het project is uitgevoerd.
Horeca Gebiedsgerichte projecten In 2010 zijn zowel in Spijkenisse als in Lansingerland gebiedsgerichte projecten gestart. De aanleiding: vet aangetroffen in het vuilwaterriool tijdens rioolinspecties. Deze vetten veroorzaakten uiteindelijk verstoppingen. Het doel van de projecten was om vast te stellen welke ondernemer of ondernemers de veroorzaker zijn geweest van de verstoppingen. Met andere woorden wie loost er teveel vet op de riolering. We bekeken tijdens controlebezoeken bij de diverse horecagelegenheden of de ondernemers zich houden aan de regels uit het Activiteitenbesluit en aan de regels uit de ministeriële regeling van de Wet milieubeheer op het gebied van afvalwater.
Lozen huishoudelijk afvalwater Jachthavens met meer dan 50 ligplaatsen zijn verplicht op basis van het Activiteitenbesluit een uitpompstation te hebben voor huishoudelijk afvalwater. Deze verplichting heeft ermee te maken dat het vanaf 1 januari 2009 voor eigenaren van pleziervaartuigen verboden is om huishoudelijk afvalwater te lozen op het oppervlaktewater. Andere afvalwater stromen In het project besteedde de DCMR ook aandacht aan de regels en de daarbij behorende (inzamel) voorzieningen voor het huishoudelijk afvalwater, bilgewater (afvalwater dat is verontreinigd met voornamelijk olie van diverse machinedelen), de olie- ,water- en slibafscheider bij de afspuitplaats en de vetafscheider van de kantine.
Vetputten legen en onderhouden In Spijkenisse zijn een twintigtal bedrijven bezocht. Hiervan voldeden er twee niet aan de regels uit het Activiteitenbesluit, de vetputten werden te weinig geleegd. De bedrijven zijn hierover aangeschreven. In Spijkenisse voldoen inmiddels alle bedrijven aan de eisen. De DCMR heeft uiteindelijk niet kunnen vaststellen wie de veroorzaker(s) van de vetophopingen in het vuilwaterriool waren.
Uitvoering van het project In 2010 zijn er 35 jachthavens met meer dan 50 ligplaatsen bezocht. Bij de uitvoering van het project bleken 5 jachthavens uiteindelijk minder dan 50 ligplaatsen te hebben. Een zestal jachthavens heeft een samenwerkingsovereenkomst afgesloten met een nabijgelegen jachthaven. Deze jachthavens beschikken over de inzamelvoorzieningen voor zowel huishoudelijk afvalwater als bilgewater.
Vergelijkbare problematiek Het vermoeden bestaat dat ook in andere horecaconcentratiegebieden dezelfde problematiek als in Lansingerland en Spijkenisse speelt. Dit heeft (nog) niet tot problemen geleid met de riolering. Dit pleit ervoor om meer preventief aandacht aan deze ondernemers te besteden.
Voorzieningen huishoudelijk afvalwater en bilgewater De jachthavens hadden over het algemeen de voorzieningen voor zowel het inzamelen van huishoudelijk afvalwater als voor het bilgewater op orde.
Jachthavens Eén van de hoogheemraadschappen stelde begin 2009 voor een gezamenlijk project uit te voeren onder de noemer ‘inzamelvoorzieningen huishoudelijk afvalwater van de pleziervaart’. De aanleiding om dit gezamenlijk in projectvorm op te pakken komt voort uit gewijzigde wet- en regelgeving.
Afspuitplaats en vethoudend water Bij een groot deel van de jachthavens waren de voorzieningen bij de afspuitplaats in orde. Jachthavens met een kantine waar voorzieningen voor vethoudend afvalwater aanwezig zijn, voldeden eveneens aan de regels.
- 40 -
Overigens zijn er niet veel jachthavens waar vethoudend afvalwater vrij komt: daar is het hebben van een voorziening dan ook niet noodzakelijk.
Gemeenten
Vervolgacties Alle jachthavens die niet voldeden aan de regels zijn hierover aangeschreven. In 2011 zullen de nacontroles worden uitgevoerd.
Jachthavens
Albrandswaard
1
Barendrecht
1
Brielle
8
Bernisse
3
Capelle aan den IJssel
1
Hellevoetsluis
3
Maassluis
1
Ridderkerk
1
Rotterdam
5
Schiedam
5
Vlaardingen
3
Westvoorne
3
Totaal
35
Tabel 7.1 Overzicht bezochte jachthavens per gemeente Branche
Bereikte resultaten/acties in 2010
Toelichting
Horeca (gebiedsgericht)
• •
Project Spijkenisse Project Lansingerland
• •
Zie toelichting in kader Uitrol naar andere gemeenten vanaf 2011
Glastuinbouw (525)
•
Zie hiervoor hoofdstuk Project Glastuinbouw
•
Is toegelicht in hoofdstuk Project Glastuinbouw
Jachthavens (35)
•
Controle inzamelvoorzieningen (huishoudelijk) afvalwater en horecagedeelte Overzicht van jachthavens met meer dan 50 ligplaatsen
• •
Zie toelichting in kader Nacontroles in 2011
•
Tabel 7.2 Overzicht bereikte resultaten (tussen haakjes het aantal bedrijven)
- 41 -
8.
Milieudoel Vervoermanagement
Onder vervoermanagement wordt verstaan het slim organiseren van het vervoer van en naar een bedrijf. Het gaat hierbij zowel om het vervoer van goederen als personen. De focus ligt op reductie van vervoersbewegingen over de weg (bereikbaarheid), reductie van transportkosten (bedrijfskosten) en reductie van verkeersemissies (lucht-/ geluidkwaliteit, gezondheid, klimaat).
30 bedrijven in Rijnmond). Hierbij zijn scans uitgevoerd bij 30 bedrijven waar veel vervoersbewegingen plaatsvonden. In de aanpak stonden drie zaken centraal: communicatie, voorlichting en het maken van doorrekeningen van besparingen. Kenmerkend voor de 30 bedrijven was: een transportomvang van meer dan 1 miljoen kilometers per jaar (incl. verladers) en meer dan 50 werknemers.
Vervoermanagement is een onderwerp dat zich bij uitstek leent voor een milieudoelenaanpak. Er is veel te bereiken. Zeker wanneer de klassieke vervoersopgaven (gericht op verbetering van de bereikbaarheid), in relatie tot reductie van transportkosten en aanpak van milieuen gezondheidsopgaven worden bekeken. Juist deze combinatie van bereikbaarheid, kostenbesparing en milieuwinst maakt vervoermanagement een geschikt onderwerp voor de milieudoelenaanpak via een stimulerend spoor. Daarnaast heeft vervoermanagement een wettelijke kant. Deze kant vloeit voort uit de verplichting die inrichtingen op grond van de Wet Milieubeheer (Wm) hebben om de nadelige gevolgen van het vervoer van personen en goederen zoveel mogelijk te voorkomen (zorgplicht). De keuze van het kabinet voor een nietverplichtende, maar niet-vrijblijvende aanpak met hulp van de Taskforce Mobiliteitsmanagement en het Platform Slim Werken Slim Reizen, geeft ruimte aan partijen voor een aanpak in de vorm van een dialoog. Bovendien ligt door deze keuze een strikte handhaving van de vervoersbewegingen van werknemers niet voor de hand. De zorgplicht ten aanzien van vervoermanagement uit de Wet milieubeheer is dus vooral de ‘stok achter de deur’.
Aanzienlijke besparingen mogelijk Onderzocht is welke maatregelen zouden leiden tot vermindering van het aantal vervoersbewegingen en vermindering van emissies. Efficiencyverbetering van goederenvervoersstromen en personenvervoer, bundeling van vervoerstromen en vergroening van het wagenpark, het zijn een paar voorbeelden van de maatregelen die we voorstelden. Uit dit onderzoek blijkt dat er aanzienlijke besparingen mogelijk zijn op het gebied van de uitstoot van NOx, fijn stof en CO2. Resultaten die ertoe leidden dat vervoermanagement in 2010 een apart milieudoel met eigen doelstellingen werd. In 2010 zijn twee grote projecten uitgevoerd: • monitoring van maatregelen in de vervoerplannen van de al eerder genoemde 30 bedrijven, met het oog op daadwerkelijke uitvoering en hiermee gepaard gaande milieu-effecten; • in Schiedam is onderzocht in hoeverre gebiedsgericht vervoermanagement op bedrijventerrein NieuwMathenesse kan bijdragen aan duurzame herstructurering van een bedrijventerrein. Daarnaast zijn DCMR-medewerkers opgeleid om kansen op het gebied van vervoermanagement te herkennen en bedrijven te kunnen controleren op de hierboven genoemde zorgplicht. Verder is het bedrijfsinformatiesysteem van de DCMR nader ontwikkeld om de informatie over besparingspotentieel en hiermee samenhangende effecten te registreren. Dit is met name van belang voor effectief toezicht en monitoring van de voortgang.
Voor bedrijven is het bedrijfseconomische aspect een belangrijke motivatie om met vervoermanagement aan de slag te gaan. Het optimaliseren van goederenvervoersstromen kan leiden tot aanzienlijke kostenbesparingen. Het mes snijdt daarbij aan twee kanten: minder vervoersbewegingen leiden ook tot minder milieudruk, wat weer bijdraagt aan een beter bedrijfsimago. Daarom stimuleert de DCMR via de milieudoelenaanpak bedrijven om werk te maken van vervoermanagement.
Wat hebben we daarmee bereikt? Energieverbruik van 6.500 huishoudens De verbetermaatregelen die de 30 bedrijven uit de pilot en de bedrijven in Nieuw-Mathenesse kunnen nemen leveren een totale besparing op van 25.000 ton CO2 (ofwel het energieverbruik van ongeveer 6.500 huishoudens), 140 ton NOx en 5 ton fijn stof (PM10) en 14 miljoen voertuigkilometers. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat de emissie slechts voor een deel in Rijnmond neerslaat. De bedrijven kunnen in totaal ruim € 9 miljoen besparen. Dit is een aanzienlijk besparingspotentieel. De mogelijke CO2besparing bij deze bedrijven komt overeen met een kwart van de CO2-reductiedoelstelling voor het Milieudoel Energie. 5 ton fijn stof is gelijk aan 3% van de totale uitstoot van fijn stof van alle grote bedrijven op de Europoort en Botlek. Dit geeft aan dat vervoermanagement bij bedrijven een grote
Wat willen we bereiken? Behalve dat vervoermanagement kostenbesparend is voor de bedrijven draagt het bij aan verbetering van de bereikbaarheid en aan de reductie van de emissies van NOx, fijn stof en CO2. Daarmee is het een instrument dat meerwaarde toevoegt aan verschillende milieudoelen (Lucht en Energie) en in de toekomst ook aan Milieudoel Geluid (reductie verkeerslawaai). Wat hebben we daarvoor gedaan? Een scan onder 30 bedrijven Vervoermanagement is in 2010 gestart onder het Milieudoel Lucht. Er is aanvankelijk voortgebouwd op een in 2008 gestart onderzoek (‘Vervoermanagement bij - 42 -
bijdrage kan leveren aan het verbeteren van de regionale milieukwaliteit.
Conclusie Het Milieudoel Vervoermanagement is voortvarend opgepakt en levert ondanks de korte uitvoeringsperiode al aanzienlijke resultaten op. De aanpak is mede zo succesvol, omdat de milieuwinst hand in hand gaat met kostenbesparingen voor het bedrijfsleven. De monitoring van de 30 pilotbedrijven heeft inzicht gegeven in de kansen en belemmeringen van de verschillende soorten maatregelen. 2011 moet vooral een jaar worden van het nader uitwerken en consolideren van de afgesproken acties en doelen en het initiëren van nieuwe (vervoermanagement)activiteiten. Deze verdere uitrol kan langs een aantal sporen plaatsvinden: • een nadere inventarisatie, o.b.v. de monitoringresultaten van overige vervoerrelevante bedrijven per regiogemeente; • uitrol naar andere bedrijfsterreinen; • een integraal vervoermanagementproject voor bedrijven in (voorlopig) één gemeente; • koppeling aan ruimtelijke ontwikkelingen/ herstructurering en duurzame bedrijventerreinen.
Getroffen maatregelen Bij de 30 geselecteerde bedrijven uit de eerste pilot is in 2010 onderzocht welke maatregelen daadwerkelijk getroffen waren, en welke milieuwinst daarmee is geboekt. Twee conclusies komen vervolgens bovendrijven. Bij een aantal bedrijven zijn de maatregelen gericht op verbetering van het goederenvervoer voorvarend uitgevoerd. Daarnaast heeft jammer genoeg een aantal bedrijven maar een klein deel van de maatregelen uitgevoerd. De oorzaak hiervan ligt voor een groot deel bij de economische recessie en het mondjesmaat benutten van de mogelijkheden die er op het gebied van de modal shift (de overstap van vervoer naar spoor en water) zijn. Relatief lage olieprijzen in 2009/2010 zijn aan het laatste debet. Tevens is een kanttekening op z’n plaats: de emissiewinst slaat niet voor de volle 100% neer in Rijnmond. Overal waar deze voertuigen komen wordt deze winst geboekt (ook nationaal en internationaal).
Voorbeelden van projecten
Personenvervoer Wanneer we inzoomen op personenvervoer leiden de voorgestelde maatregelen tot een vermindering van het aantal autokilometers met 790.000 km (15,6%). De emissies dalen met 146 ton CO2, 317 kilo NOx en 48 kilo PM10. De top 5 van maatregelen bestaat uit het stimuleren van het fietsgebruik, carpoolen, openbaar vervoer, alternatieven voor zakelijke reizen en het voorkomen van reizen (onder andere via Het Nieuwe Werken).
Nieuw-Mathenesse Voor bedrijventerrein Nieuw-Mathenesse in Schiedam zijn plannen ontwikkeld voor duurzame herstructurering, waarbinnen de functies werken en wonen gecombineerd worden. Vervoersbewegingen van zowel goederen als personen zijn hierbij een belangrijk aandachtspunt. Uit oogpunt van efficiency is er later voor gekozen om de elf meest vervoerrelevante bedrijven te benaderen (met circa 90% van het totaal aantal vervoerskilometers van en naar het gebied) en bij deze bedrijven een uitgebreidere scan uit te voeren. Daarbij zijn behalve goederenvervoer ook personenvervoer en mogelijkheden voor schoon wagenpark onderzocht.
Schoon wagenpark Van de zes bedrijven waar een goederen- en personenvervoersscan is uitgevoerd, is er bij twee bedrijven, aanvullend een wagenparkscan uitgevoerd. Bij de overige bedrijven was er geen relevant eigen wagenpark voorhanden. Bij deze twee bedrijven is veel winst te halen: met de lange-termijnmaatregelen kan er met een schoon wagenpark in totaal 456 ton CO2, 1.850 kilo NOx en 270 kilo PM10 bespaard worden.
Goederenvervoer Met de verbetermaatregelen per bedrijf kunnen we een besparing realiseren van ruim 1 miljoen transportkilometers (7,7%). Wanneer het om emissies gaat zijn ook besparingen te behalen: 718 ton CO2 (6,5%), ruim 7.000 kilo NOx (5,7%) en iets meer dan 100 kilo PM10 (3,4%). De besparingsmaatregelen zijn in een aantal gevallen op korte termijn te implementeren. Met name de verbeteringen op het gebied van brandstofverbruik (monitoring en zuinig rijgedrag) zijn relatief eenvoudig in te voeren. Maatregelen die een investering vereisen (ritplanning, routeplanning en boordcomputers) vergen meer tijd.
Onder de relatief makkelijke maatregelen voor de korte termijn kunnen we het monteren van zogenaamde eco- of energiebanden en een cursus zuinig rijden scharen. Op langere termijn kunnen voertuigen vervangen worden door elektrische varianten. Gezien de hoge meerkosten is dit voorlopig echter nog niet interessant. Een goed alternatief is dan het rijden op aardgas of biogas. Als alle voorgestelde maatregelen doorgevoerd worden, resulteert dit in een vermindering met 1,8 miljoen kilometers, 1.320 ton CO2, ruim 9 ton NOx en iets meer dan 0,4 ton PM10. - 43 -
Goederenvervoer
CO2 (kilo)
NOx (kilo)
Fijn stof (kilo)
Potentieel
Potentieel
Potentieel
718.000
7.157
101
Personenvervoer
146.000
317
48
Schoon wagenpark
456.000
1.850
270
1.320.000
9.323
419
Totaal
Tabel 8.1 Besparingspotentieel vervoermanagement bij bedrijven in Nieuw Mathenesse, Schiedam
Ondanks het feit dat twee van de 30 bedrijven failliet bleken zijn, valt het besparingspotentieel uit de vervoerplannen van de bedrijven in het algemeen hoger uit dan tijdens de eerdere vervoersscans was gebleken. In totaal gaat het nu om 23.400 ton CO2, 130 ton NOx, 4,9 ton fijn stof en 12,2 miljoen voertuigkilometers.
Vervoersscan 30 bedrijven Bij 30 bedrijven, verdeeld over stad, regio en haven, is met subsidie van de stadsregio Rotterdam in 2008 een vervoersscan uitgevoerd. Uit de scans is destijds gebleken dat er bij deze bedrijven een besparing mogelijk is van 82 ton NOx, 3,7 ton fijn stof, 21.000 ton CO2 en 23 miljoen voertuigkilometers. De locatie van de bedrijven is te zien op de onderstaande kaart.
Uit de monitor is gebleken dat bij een aantal bedrijven maar een (klein) deel van de maatregelen is doorgevoerd. De oorzaak hiervan ligt voor een groot deel bij de economische recessie. In 2011 zullen de betreffende bedrijven opnieuw worden gemonitord.
Eind 2010 heeft de DCMR een monitor uitgevoerd van de vervoerplannen. De resultaten daarvan zijn in dit rapport opgenomen. Voor de monitor zijn alle 30 deelnemende bedrijven opnieuw bezocht.
Kaart 8.1 Ligging 30 bedrijven
- 44 -
CO2 (ton)
CO2 (ton)
NOx (kilo)
NOx (kilo)
Fijn stof (kilo)
Fijn stof (kilo)
Potentieel
Gerealiseerd
Potentieel
Gerealiseerd
Potentieel
Gerealiseerd
Goederenvervoer
8.587
3.495
51.247
21.024
1.629
467
Personenvervoer
1.286
615
2.065
958
32
104
Schoon wagenpark
13.520
995
76.939
4.694
3.247
2.397
Totaal
23.393
5.105
130.251
26.676
4.908
2.968
Tabel 8.2 Potentiële en gerealiseerde milieuresultaten vervoermanagement 30 bedrijven
Goederenvervoer Maatregelen op het gebied van goederenvervoer leveren de meeste milieuwinst op. Voorbeelden van deze maatregelen zijn: betere ritplanning, zuinig rijgedrag, reduceren laad- en lostijden, clustering van bedrijfsonderdelen en afspraken met klanten.
instrumenten zoals fietsenplan, carpoolen en stimulering van reizen met OV weinig winst op te leveren (op een enkele uitzondering na). Dit hangt af van allerlei factoren, zoals de locatie en de werktijden van bedrijven. Onderstaande figuur geeft een overzicht van de gerealiseerde CO2-besparing per besparingsmaatregel.
Onderstaande figuur geeft een overzicht van de gerealiseerde CO2-besparingen per besparende maatregel.
Schoon wagenpark Ten aanzien van ‘Schoner Wagenpark’ concluderen we dat de maatregelen vooral veel bijdragen aan de beperking van de uitstoot van fijn stof, doordat de maatregelen die tot nu toe zijn genomen vooral samenhangen met het gebruik van roetfilters.
Personenvervoer Op het gebied van personenvervoer blijken de ingezette
Emissiereductie 3000
CO2
2500
Ton
2000 1500 1000
Potentieel 2008 Potentieel 2010 Gerealiseerd 2010
500 0 r r k k n g g rt en ad ie in te oo brui uu ra aa ig ra st ct nn r sp ed Ke env tu gi sg tru ve itpla ift ijg er lo f s n r h o e n s v to tie d ig R bi rn al ds in la re bu ft te te od an hi Zu Be istri In ro M br ls G D a n re od M ito on M g in
VM 009
Figuur 8.1 Emissiereductie CO2 goederenvervoer per besparingsmaatregel
Figuur 8.2 Emissiereductie CO2 personenvervoer
- 45 -
Resultaat per gemeenten De 30 bedrijven die in 2008 zijn benaderd liggen verspreid in de regio; de meeste bedrijven (23) liggen in Rotterdam, zeven bedrijven liggen in de omliggende gemeenten, zoals blijkt uit de onderstaande tabel. Locatie
Aantal bedrijven
Aantal bedrijven
bezocht
gemonitord
Brielle
1
1
Capelle aan den IJssel
1
1
Hellevoetsluis
1
1
Rotterdam stad Rotterdam haven
8
7
15
14
Schiedam
1
1
Spijkenisse
1
1
Vlaardingen
1
1
Westvoorne
1
1
30
28
Totaal Tabel 8.3 Aantal bedrijven Project
Bereikte resultaten in 2010
Toelichting/planning 2011
Nieuw-Mathenesse
•
Onderzoek besparingsmogelijkheden t.a.v. personenvervoer, goederenvervoer en schoon wagenpark
• •
Zie boven Verdere uitrol in 2011 naar andere herstructureringsgebieden/ bedrijfsterreinen
Vervoersplan bedrijven (30)
•
Monitor bedrijven t.a.v. personenvervoer, goederenvervoer en schoon wagenpark
• •
Zie boven Verdere uitrol in 2011 naar andere bedrijven (zie ook hieronder)
Onderzoek vervoerrelevante bedrijven
•
Identificatie relevante bedrijven per regiogemeente
•
Criteria: goederentransportgegevens (500.000 km of meer), gegevens over personenvervoer (minimaal 50 werknemers of 500 bezoekers) Gebruik in 2011 t.b.v. verdere uitrol vervoermanagement
• Tabel 8.4 Overzicht bereikte/geboekte resultaten (tussen haakjes het aantal bezochte bedrijven)
- 46 -
9.
Milieudoel Afval
De uitvoering van het Milieudoel Afval is gestart in 2010. Het Milieudoel Afval geven we inhoud via drie invalshoeken: preventie, hergebruik en een milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van het ontstane afval. Bij de keuze van de activiteiten keek de DCMR naar drie zaken: de landelijke prioriteiten (o.a. asbest en vuurwerk/noodseinmiddelen), de schadelijkheid en risico’s van het afval (ziekenhuisafval, asbest en noodseinmiddelen) en de hoeveelheid afval die vrijkomt (bedrijven met een milieujaarverslag).
Een toelichting op de uitvoering is verderop in dit hoofdstuk te lezen. In het kader van het ketentoezicht zijn in 2010 bij 52 locaties (hoofdzakelijk KGA-depots en sorteerders) inventarisaties uitgevoerd naar in- en uitgaande asbesthoudende afvalstoffen. Voor asbest wordt ook door de Arbeidsinspectie, Rijnmondgemeenten, DCMR, politie en OM gezamenlijk gewerkt aan een Regionaal knooppunt asbest. In 2011 moet dit gerealiseerd zijn. Bij dit knooppunt moet de informatie beschikbaar zijn waarmee we vervolgens een risicoanalyse kunnen maken, met als uiteindelijk doel: de prioriteiten beter stellen.
Wanneer we een vergelijking maken met de resultaten die in andere regio’s zijn geboekt, krijgen we een beeld van de mogelijkheden. Zo blijkt dat bij de aanpak van een bedrijfsterrein gemiddeld 20% van de hoeveelheid afval voorkomen kan worden. Simpelweg door een goede analyse van de bedrijfs- en productieprocessen te maken. Ook de kostenkant van afvalverwerking verdient de nodige aandacht. Door collectieve aanbesteding van bedrijfsafval kunnen bedrijven een prijsvoordeel behalen van gemiddeld 25%.
Hergebruik Vanuit het (voormalige) ministerie van VROM bestond het vermoeden dat recyclebare (afval)stromen niet goed worden verwerkt, waardoor kansen op het gebied van hergebruik gemist zouden worden. Een zevental (vooraf geselecteerde) sorteerinrichtingen en op- en overslaginrichtingen van afval zijn zowel fysiek als administratief gecontroleerd op de verwerking van afvalstromen.
Wat willen we bereiken? Met de aanpak van het Milieudoel Afval streven we naar een vermindering van de hoeveelheid afval die bij bedrijven ontstaat (preventie). Daarnaast willen we hergebruik (stoffen en materialen waaruit een product bestaat worden na gebruik van het product opnieuw gebruikt) stimuleren, en tot slot zorgdragen voor een verantwoorde verwijdering van afvalstoffen bij bedrijven. Deze doelen worden ook genoemd in het Landelijke Afvalbeheerplan. Puntsgewijs worden de verschillende invalshoeken volgens het onderstaande overzicht aangepakt.
Preventie Preventie is de voornaamste reden om te starten met de aanpak van bedrijventerreinen als geheel en te kijken of de hierboven geschetste voordelen inderdaad behaald worden. Het spoor van preventie is in 2010 nog niet opgepakt. Voor 2011 staan wel een aantal projecten gepland bij ziekenhuizen. In 2011 wordt daarnaast gestart met een pilot waarbij op één bedrijfsterrein parkmanagement centraal staat. Hiervoor zoekt de DCMR nog naar een geschikt terrein.
Verantwoorde verwerking • Noodseinmiddelen (2009) • Asbest • Specifiek ziekenhuisafval • Bedrijven met een milieujaarverslag
Wat hebben we daarmee bereikt? De eerste resultaten geven een positief beeld voor de verdere aanpak van het thema. Van de vier belangrijkste sectoren en afvalketens zijn er in het eerste jaar drie helemaal of gedeeltelijk opgepakt, te weten: ziekenhuizen, noodseinmiddelen en asbest.
Hergebruik • Afvalverbrandingsinstallaties • Bedrijven met een milieujaarverslag
Verantwoorde verwerking Het specifieke ziekenhuisafval dat vrijkomt wordt verantwoord afgevoerd. Vanuit het oogpunt van preventie en hergebruik zijn er echter wel kansen op het gebied van het gewone afval. Bij negen van de in totaal 52 locaties die asbesthoudende afvalstoffen inzamelen zijn overtredingen geconstateerd. Tegen de geconstateerde overtredingen is in 2010 handhavend opgetreden.
Preventie • Bedrijfsterrein • Bedrijven met een milieujaarverslag Wat hebben we daarvoor gedaan? Verantwoorde verwerking Vooral vanuit het oogpunt van milieuverantwoorde verwijdering van afvalstoffen zijn in 2010, na de noodseinmiddelen in 2009, projecten gestart op het gebied van specifiek ziekenhuisafval en asbest. Op verzoek van het (voormalige) ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) bekeek de DCMR of recyclebare (afval-) stromen op de juiste manier worden verwerkt.
Hergebruik De gecontroleerde bedrijven die zich bezighouden met de op- en overslag van afval houden zich aan de voorschriften van de vergunning met betrekking tot het sorteren, op- en overslag. Hierdoor kan de volgende stap, naar hergebruik van het afval, gezet worden. - 47 -
Conclusie Vooral de combinatie van goede analyse van gegevens met gerichte handhaving biedt kansen op het gebied van de aanpak van branches en afvalketens. Nieuw is de focus op afvalketens. Dit biedt meer dan goede kansen op succes. Voor specifieke branches, zoals ziekenhuizen, en bedrijfsterreinen zal daarnaast goede communicatie van belang zijn. Kansen liggen er ook bij nieuwe ketens. Voorbeelden daarvan zijn teerhoudend asfalt afkomstig van de reconstructie van wegen en de afvoer van huishoudelijke elektronica. allereerst transparant en inzichtelijk zijn. Pas dan kunnen we een inschatting maken over de aard en omvang van mogelijk ongewenste (illegale) activiteiten. Deze inschatting is nodig voor de vervolgacties die in het jaar 2012.
Resultaten per branche De noodseinmiddelen zijn al in 2009 aangepakt. Een verdere toelichting hierop is te lezen in de voorgaande jaarrapportage. Ziekenhuisafval Het project Ziekenhuizen richtte zich in eerste instantie op de verantwoorde afvoer van het specifieke ziekenhuisafval.
Voldoende transparant en milieuverantwoord Uit het onderzoek zijn een aantal zaken naar voren gekomen. De belangrijkste: op basis van de afvaladministraties en bijbehorende financiële administraties kunnen we stellen dat de afvalverwijderingketens van ziekenhuizen voldoende transparant en milieuverantwoord zijn.
Veel afvalsoorten Ziekenhuizen kunnen vanuit verschillende milieudoelenthema’s rekenen op onze aandacht. Voor het thema Afval geldt dat er volop mogelijkheden zijn om milieuwinst te boeken. Bij ziekenhuizen komen relatief veel afvalsoorten vrij. Naast de gebruikelijke afvalstromen zoals bedrijfsafval, papier, huishoudelijk afval en bouw- en sloopafval komen er ook stromen vrij die kenmerkend zijn voor ziekenhuizen. Een voorbeeld hiervan is specifiek ziekenhuisafval zoals geïnfecteerd afval. Verder is er ook sprake van andere gevaarlijke afvalstoffen (afkomstig uit laboratoria) en bruinen witgoed.
Specifieke afvalstromen Specifiek ziekenhuisafval wordt over het algemeen goed gescheiden opgeslagen en afgevoerd. Tegelijk is ook gekeken naar de andere afvalstromen. Dit ‘gewone’ afval: hout, plastic en overig niet-specifiek ziekenhuisafval scheidt men niet altijd goed. Ook de afvoer laat nog wel eens te wensen over. Overigens heeft één ziekenhuis een pilot uitgevoerd voor de gescheiden inzameling van plastic afval; dit leverde echter gemiddeld per afdeling een kostenverhoging van bijna € 5.000 op.
Afval ziekenhuizen geanalyseerd In 2008 en 2010 zijn de afvalaangiften van de middelgrote en grote ziekenhuizen in de Regio Rijnmond geanalyseerd. Dit is gedaan aan de hand van de gegevens van het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA). Bij deze analyses is vooral gekeken naar de voor ziekenhuizen kenmerkende afvalstoffen. Uit deze analyse bleek onder andere dat: • het afgiftegedrag van de ziekenhuizen onderling aanzienlijk verschilt; • de afgifte van specifiek ziekenhuisafval verantwoord gebeurt; • er onvoldoende inzicht bestaat in de inzameling, opslag, transport en verwerking ziekenhuisafval.
Opvallend is verder dat bij de inkoop niet of nauwelijks rekening gehouden wordt met de vrijkomende afvalstoffen. Uit de bezoeken van de ziekenhuizen bleek dat er een gebrek was aan samenwerking om te komen tot gezamenlijke afvalcontracten. Wellicht kunnen de ziekenhuizen aansluiting zoeken bij het energiebesparingsoverleg. Asbest Asbest vormt één van de landelijke prioriteiten op het gebied van afval. De insteek bij asbest is de zorg voor een verantwoorde inzameling en verwerking.
Toetsen in de praktijk We hebben deze bevindingen in de praktijk getoetst. Hiervoor selecteerden en controleerden we vier ziekenhuizen: het Havenziekenhuis (Rotterdam), het Ikazia (Rotterdam), het Vlietland ziekenhuis (Schiedam) en het Ruwaard van Putten (Spijkenisse). Het doel: beoordelen of de verwijderingsketen van de ziekenhuizen milieuverantwoord is. Daarvoor moeten deze ketens
Regionaal knooppunt asbest Uit de brief van de minister van VROM aan de Tweede Kamer van 19 januari 2009, blijkt dat de toenmalige regering samenwerking in de asbestketen als essentieel zag. Vooral om het toezicht in de keten van saneren en verwijderen te versterken. Uitgangspunt voor de minister is dat de taken worden uitgevoerd door de huidige daarvoor
- 48 -
De bedrijven zijn geselecteerd op basis van analyse van meldgegevens aan het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA) en/of de aanwezigheid van een (provinciale) Wmvergunning voor het mogen ontvangen van asbesthoudend afval.
aangewezen diensten. De DCMR beveelt samenwerking in de asbestketen aan. Wanneer gemeenten samen met de andere partners in deze informatieketen gaan deelnemen, leidt dat tot een meer gerichte, integrale en succesvolle aanpak van de asbestproblematiek. Deze partners zijn: Arbeidsinspectie, Rijnmond-gemeenten, DCMR, politie en OM. De DCMR is trekker van wat we kunnen zien als een proeftuin.
Bij negen locaties zijn overtredingen geconstateerd. Bij één locatie ging het om een locatie die niet beschikte over een Wm-vergunning voor het mogen ontvangen van asbesthoudend afval. Tegen de geconstateerde overtredingen is in 2010 handhavend optreden. De KGA-depots ontvangen op grond van hun vergunning alleen asbesthoudend afval afkomstig van particulieren. Niet duidelijk is op welke wijze dit bij de ontvangst van asbesthoudend afval wordt geverifieerd. Bovendien ontbreekt over het algemeen een registratie van de aanbieders van het asbesthoudende afval.
We willen met de proeftuin een effectievere en efficiëntere aanpak van de keten realiseren. Wat ons betreft kan dat wanneer er van een heldere toezichtstrategie en informatiegestuurd toezicht sprake is. Adequate ketensamenwerking in de keten bestaat uit de volgende fasen: 1. de informatiefase; 2. toezicht ter plaatse; 3. optreden bij overtredingen.
Verder verdient het aanbeveling om de samenwerking tussen de DCMR, gemeenten en Arbeidsinspectie op het gebied van ketentoezicht nader vorm te geven.
In een eerdere asbestverkenning is geconstateerd dat de drie pilotgemeenten op verschillende wijze informatie hebben aangeleverd. Een uniforme wijze van aanlevering is echter essentieel voor het slagen van het project. Daarom is een model opgezet voor de aanlevering van de noodzakelijke informatie. Uiteindelijk wordt er een regionaal informatieknooppunt asbest opgezet waarbij de risicoanalyse plaatsvindt op basis van de gegevens uit één database.
Sorteerinrichtingen Bij het onderzoek naar de sorteerders gaat het om het hergebruik van afval dat bij deze bedrijven wordt aangeboden. In 2010 is het project Recycling uitgevoerd. Vanuit het (voormalige) ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) bestond het vermoeden dat recyclebare (afval)stromen niet goed worden verwerkt. Recyclebare (afval)stoffen zouden in de Afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) worden verwerkt in plaats van hoogwaardiger toepassingen.
Ketenanalyse In het kader van het ketentoezicht zijn in 2010 bij 52 locaties (hoofdzakelijk KGA-depots en sorteerders) inventarisaties uitgevoerd naar in- en uitgaande asbesthoudende afvalstoffen. Aanleiding hiervoor was dat dit onderwerp door het Landelijk Overleg Milieuhandhaving (LOM) in 2010 was aangewezen als landelijke prioriteit voor de handhaving. Het doel van het in het werkplan opgenomen project Ketentoezicht Asbest was om door middel van ketenanalyse zicht te krijgen op de verwijdering van asbest.
Een zevental (vooraf geselecteerde) sorteerinrichtingen en op- en overslaginrichtingen van afval zijn zowel fysiek als administratief gecontroleerd. De bedrijven houden zich aan de voorschriften van de vergunning met betrekking tot het sorteren, op- en overslag.
- 49 -
Resultaat per branche Branche
Bereikte resultaten/acties in 2010
Planning 2011
•
•
Verantwoorde verwerking Ziekenhuizen (12)
•
Controle ziekenhuizen a.d.h.v. diverse gegevensbronnen Specifiek ziekenhuisafval wordt goed
Onderzoek mogelijkheden voor samenwerking bij ziekenhuizen m.b.t. afval
opgeslagen en afgevoerd •
Problemen t.a.v. ‘gewoon’ afval
Noodseinmiddelen (22)
•
Geen activiteiten: afgerond in 2009
•
Geen activiteiten gepland
Asbest (52)
•
• •
• •
Samenwerking met diverse partners in asbestketen Start opzet informatie knooppunt asbest Ketenanalyse asbest
Start informatie knooppunt asbest Samenwerking Arbeidsinspectie, gemeenten en DCMR t.a.v. asbest Aandacht registratie particuliere aanbieders
• •
Onderzoek toepassingen Geen overtredingen
•
Geen project gepland
•
Zoeken geschikt bedrijfsterrein
•
Keuze bedrijfsterrein
•
Hergebruik Sorteerinrichtingen Preventie Parkmanagement bedrijfsterrein
Tabel 9.1 Resultaat per branche, het getal tussen () geeft het aantal inrichtingen weer dat onder de betreffende categorie valt.
- 50 -
10. Project Glastuinbouw
Om het milieurendement van het reguliere Wet milieubeheer instrumentarium te vergroten, heeft de DCMR de afgelopen jaren voor negen milieuthema’s milieudoelen geformuleerd. De glastuinbouw is als één van de zwaardere bedrijfstakken aangewezen: in deze branche zijn vier verschillende milieudoelenthema’s relevant: Energie, Lucht, Licht en Afvalwater.
organisaties als LTO-glaskracht, het Productschap Tuinbouw, de UitvoeringsOrganisatie Integrale MilieuTaakstelling (UO-IMT), Wageningen UR Glastuinbouw (WUR), het Improvement Centre (voormalig proefstation) en de drie waterschappen in de regio. De UO-IMT is een organisatie die op landelijke niveau zorgt voor de registratie van gegevens over het gebruik en de emissie van meststoffen en het energieverbruik. Samen met de andere organisaties heeft de DCMR het projectplan opgesteld.
Voor de verwarming en verlichting van kassen en gewassen zijn grote hoeveelheden energie nodig. Dit energieverbruik heeft forse emissies van onder andere CO2 en NOx tot gevolg. Verlichting kan tot hinder in de omgeving leiden, met name in de avond en nacht. Voor het thema Afvalwater zijn vooral meststoffen en bestrijdingsmiddelen in het afvalwater en de lozing van brijn1) in de bodem van belang.
Mogelijkheden voor milieuwinst onderzocht De aanpak was in eerste instantie gericht op het verkrijgen van een goed beeld van de branche en de mogelijkheden die er waren om milieuwinst te behalen. Hiervoor zijn in 2010 93 bedrijven bezocht en zijn de gegevens van de UO vergeleken met de verbruiksnormen uit het Besluit Glastuinbouw. Bij de bedrijven die niet bezocht zijn, won de DCMR met behulp van een enquête informatie in over de verschillende bedrijfsactiviteiten.
Omdat in de glastuinbouw veel thema’s samenkomen heeft de DCMR er voor gekozen om de branche integraal en projectmatig aan te pakken. Hierdoor kunnen we de aanpak vanuit verschillende milieudoelen stroomlijnen. Wat willen we bereiken? In het convenant Glastuinbouw en Milieu (Glami) werken overheid en bedrijfsleven samen om een goede milieuprestatie van glastuinbouwbedrijven mogelijk te maken. Glami is een initiatief van de Stuurgroep Glastuinbouw en Milieu, een landelijk platform waarin overheid en bedrijfsleven beleid op het gebied van glastuinbouw en milieu op elkaar afstemmen. Op het terrein van energie, gewasbescherming en meststoffen zijn milieudoelen voor 2010 afgesproken: • verbetering van de energie-efficiëntie van 65% ten opzichte van 1980 en het verhogen van het aandeel duurzame energie tot 4%; • vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen; 72% voor de bloemisterij- en 88% voor de glasgroentensector ten opzichte van het gemiddelde gebruik in het tijdvak 1984-1988; • vermindering van de uitstoot van fosfaat en stikstof met 95% ten opzichte van 1980. Deze milieudoelen zijn vertaald naar individuele bedrijfsnormen en hebben een wettelijk kader gekregen door het Besluit Glastuinbouw. Met de uitvoering van het Project Glastuinbouw wil de DCMR in de periode 2009-2012 een bijdrage leveren aan de realisatie van deze ambities.
Bij de beoordeling van de gegevens van het UO over energie- en mineralenverbruik bleek de database onvolledig en soms onjuist ingevuld. Ongeveer 100 bedrijven ontbraken in de UO-databank. De gegevens van deze bedrijven zullen we in 2011 opvragen en analyseren.
In de regio zijn 525 glastuinbouwbedrijven gevestigd.
Lucht In het kader van het Milieudoel Lucht gaat de interesse met name uit naar bedrijven die oude installaties en/of een fors energieverbruik hebben (en dus mogelijk ook grote emissies). Bij de bezochte glastuinbouwbedrijven is gewerkt met een checklist voor het verkrijgen van emissiegegevens over ketels en WKK-installatie. Het gaat hierbij met name om emissie van stikstofoxiden.
Energie Bij het Milieudoel Energie is met name de aanwezigheid en efficiëntie van een warmtekrachtkoppelingsinstallatie (WKK) van belang. Met deze installaties produceren tuinders door het verstoken van gas zowel elektriciteit, als warmte als CO2. Zij gebruiken dit voor de verlichting en verwarming van de kassen; de CO2 werkt als een ‘meststof’. In de zomer worden de bedrijven echter geconfronteerd met een overschot aan warmte. Dit warmteoverschot verwijdert men door: • een kleine hoeveelheid warmte in de kas te brengen; • de warmte op te slaan in een warmtebuffer of warmtekoude opslaginstallatie (WKO). De op deze wijze opgeslagen warmte kan in de winterperiode weer benut worden voor ruimteverwarming; • de warmte af te voeren via een warmtevernietiger. Met deze laatste oplossing is het rendement van een WKKinstallatie beduidend lager.
Wat hebben we daarvoor gedaan? Afstemming en communicatie Voorafgaand en tijdens dit project vond regelmatig afstemming en communicatie plaats met de betrokken gemeenten, handhavingpartners en verschillende brancheorganisaties. Hierbij ging het onder andere om
In de glastuinbouw is veel (giet)water nodig. Veel tuinders pompen hiervoor grondwater op. Dit water is vaak onvoldoende zoet om direct gebruikt te kunnen worden in de kassen. Daarom wordt het water ‘verzoet’. Het zoete water gaat naar de kassen. Het restproduct, een ingedikte zoutoplossing dat ook wel brijn wordt genoemd, pompt de tuinder de bodem in.
1)
- 51 -
•
Met behulp van de checklist is de volgende informatie verzameld: • basisinformatie over de aanwezige ketels en WKK’s (vermogen, type etc.); • informatie om te toetsen aan emissieregelgeving (keuringen/metingen Bees/Bems); • informatie over ouderdom van de installatie (plaatsingsdatum, ouderdom brander); • informatie om de emissiejaarvracht te kunnen bepalen. Van de gecontroleerde bedrijven bleek ruim 50% relevant voor het Milieudoel Lucht.
•
de kas is vaak ‘ouder’ dan de goed scorende kassen (ouder dan zeven jaar); de eigenaar van de kas is vaak relatief op leeftijd en heeft geen opvolger.
Lucht Ook voor het aspect lucht (emissies) scoort de glastuinbouw goed. 70% van de bedrijven voldoet aan de eisen en past de best beschikbare technologieën (BBT) toe. Voor de overige 30% gaat het om noodvoorzieningen of om kleine zaken zoals een te late keuring of het ontbreken van een registratie die maken dat zij nog niet voldoen aan de eisen. Ook blijken de emissiegegevens nog niet altijd beschikbaar.
Licht Bij de bedrijven die assimilatieverlichting toepassen controleerden we op de aanwezigheid en het gebruik van de wettelijk voorgeschreven afschermvoorzieningen.
Soms is er sprake van verouderde installaties. In veel gevallen betreffen het verouderde ketels die als noodvoorziening of piekvoorziening stand-by worden gehouden. Het bedrijf beschikt dan daarnaast over een moderne WKKinstallatie. Gezien de beperkte emissie door het weinige gebruik van de noodvoorziening worden hiervoor geen aanvullende eisen gesteld.
Afvalwater en brijnlozingen Tot 2009 was de DCMR niet verantwoordelijk voor het 1e-lijnstoezicht op de directe en indirecte lozingen bij glastuinbouwbedrijven (inclusief brijnlozingen). Tot 2009 voerde de DCMR alleen signaaltoezicht uit voor de handhavingpartners zoals de waterschappen en de provincie Zuid-Holland.
Bij ongeveer 35% van de glastuinbouwbedrijven is een WKK aanwezig. Grote WKK’s veroorzaken ondanks de hoge efficiëntie behoorlijke emissies stikstofoxiden (tot zo’n 21 ton per bedrijf per jaar) die ook invloed hebben op de lokale luchtkwaliteit. Slechts bij enkele van die WKK’s is ook rookgasreiniging aanwezig. Met rookgasreiniging kan een aanzienlijke reductie van stikstofoxiden-uitstoot plaatsvinden. Vanaf 2017 moeten alle WKK-installaties ook rookgasreiniging plaatsen om te kunnen voldoen aan de aangescherpte regelgeving Bems.
In het Project Glastuinbouw is op de verschillende veranderingen in de regelgeving (waaronder de Waterwet) geanticipeerd. In 2010 heeft de DCMR wel toezicht gehouden. Tijdens de controles is aandacht besteed aan de herkomst van (giet)water en het lozen van afvalwater en het brijn. Wat hebben we daarmee bereikt? Energie Uit de controles en de verbruiksgegevens maken we op dat de glastuinbouw in de afgelopen jaren op het gebied van energiebesparing een flinke ontwikkeling heeft doorgemaakt. Van de bedrijven voldoet 90% aan de rendementseisen. Toch zijn er bij deze grote groep ‘koplopers’ nog de nodige rendementsverbeteringen haalbaar. Dit kan o.a. door het toepassen van grotere warmtebuffers, WKO-installaties en het gebruik van aardwarmte. Deze verbeteringen zijn echter pas (bedrijfseconomisch) uitvoerbaar bij een totale vernieuwing van de kas en spelen dus pas op langere termijn.
Afvalwater/bodem Wanneer in de glastuinbouw de aandacht uitgaat naar bodem en afvalwater, mag een blik op het lozen van brijn niet ontbreken. De DCMR keek vooral naar het lozen van brijn (ingedikt gietwater) in de bodem. Er zijn 116 bedrijven die dit doen en de meeste hebben hier toestemming voor van de provincie. Veertien van deze bedrijven zijn in 2010 daadwerkelijk gecontroleerd. Helaas wordt niet of nauwelijks voldaan aan de verplichting om één jaar nadat de toestemming is gegeven, het brijn te laten analyseren. Met betrekking tot het toezicht en de handhaving op deze lozingen moeten met de provincie Zuid-Holland nog afspraken worden gemaakt. Op basis van de huidige controleresultaten en uitgevoerde enquête is de inventarisatie van de brijnlozende glastuinbouwbedrijven afgerond.
Slechts 10% voldoet niet aan de gestelde rendementseisen en kan nog een flinke besparing realiseren. Deze bedrijven zijn getypeerd als ‘achterblijver’. Deze typering kennen we toe aan bedrijven die de afgelopen drie jaar de energieverbruiksnormen niet haalden. Vergeleken met andere branches is dit een zeer laag percentage. De ‘achterblijvers’ worden veelal gekenmerkt door: • een relatief gezien kleine bedrijfsoppervlakte;
Licht De gecontroleerde bedrijven die assimilatiebelichting toepassen (kunstmatige belichting in kassen ter bevordering van de groei), beschikken over de benodigde voorziening voor het afschermen van licht. Verder gebruiken de bedrijven de boven- en zijafscherming over het algemeen goed.
- 52 -
Van de 10% achterblijvers in de regio wordt vanwege de gemeenschappelijke kenmerken (kleine bedrijven, oude kassen, oude eigenaar en geen opvolger) verwacht dat deze volgens de landelijke tendens op termijn zullen verdwijnen. Vanaf 1995 is het aantal tuinbouwbedrijven in Nederland met ruim de helft afgenomen tot bijna 4.500 bedrijven in 2009.
Wel kampen sommige rozenkwekers in de praktijk met warmteproblemen: door de verlichting hoopt warmte zich op in de kas, waardoor gewasschade kan ontstaan. De kwekers voorkomen dit door de schermen open te zetten, waardoor warmte beter weg kan, maar tegelijkertijd ook lichtemissie plaatsvindt. Er bestaan op dit moment echter nog geen schermen die voldoende licht tegenhouden en warmte doorlaten.
Lucht Met name bij het gebruik van WKK-installaties is sprake van zeer hoog energieverbruik en dus ook grote luchtemissies. Rookgasreiniging bijvoorbeeld kan bijdragen aan lagere emissies; deze is vanaf 2017 verplicht. Voor de voortzetting van het Milieudoel Lucht bij de glastuinbouw adviseren we om in te zetten op de volgende maatregelen: • ‘standaard’ controle op keuring en emissiemetingen (Bees/Bems); • verbetering registratie; • stimuleren rookgasreiniging bij bestaande WKK’s.
Conclusie De glastuinbouw is in het algemeen een sector die de zaken goed op orde heeft. Bij de aanpak van deze branche is daarom een verschuiving van het repressieve spoor (handhaving en vergunningverlening) naar het stimulerende spoor (voorlichting, communicatie en advisering) logisch. Energie De sector heeft in de afgelopen jaren op het gebied van energiebesparing een flinke progressie getoond. Desondanks zijn er nog aspecten voor verbetering vatbaar. De grotere bedrijven met een WKK-installatie opereren over het algemeen energie-efficiënt. Rendementsverbeteringen zijn alleen mogelijk wanneer deze bedrijven gebruik gaan maken van WKO of aardwarmte-installaties. Deze technieken verdienen het te worden gestimuleerd. Daar staat tegenover dat het gebruik van warmtevernietigers een negatief effect heeft op de energie-efficiëntie van de WKK-installaties.
De bedrijven met een WKK-installatie krijgen in 2011 een voorlichtende brief waarin wordt gewezen op de verplichting om voor 2017 ook rookgasreiniging te plaatsen. Op die manier voldoen deze bedrijven aan de aangescherpte regelgeving. Hierin zal ook het advies staan om, uit kostenen milieuoverwegingen, dit te doen bij de eerstkomende vervanging.
Op dit moment is een beoordeling van individuele bedrijven, als het gaat om teelt in combinatie met getroffen energiemaatregelen (voorzieningen/bedrijfsvoering), niet goed mogelijk. Het is aan te bevelen om per teelt een maatregelenlijst te ontwikkelingen. Data-analyse van de maatregelen en verbruiksgegevens van het UO kunnen daarvoor als basis dienen. Vervolgens kunnen we de resultaten toetsen bij de WUR en het Improvement Centre waarna de telers benaderd kunnen worden.
Afvalwater/bodem Voor de brijnlozingen moeten nog afspraken met de provincie worden gemaakt. Het gaat dan vooral om afspraken ten aanzien van de handhaving. In ieder geval moet bij de handhaving aandacht zijn voor de analyse van de samenstelling van het brijn. Licht Het thema licht is binnen de glastuinbouw geen thema waar nog substantieel vooruitgang is te boeken.
Gemeente
Relevante bedrijven
Bezocht (aantal)
Bezocht (%)
Albrandswaard
3
0
0%
Barendrecht
9
3
33%
Brielle
48
7
15%
Hellevoetsluis
2
0
0%
Lansingerland
274
30
11%
Maassluis
2
0
0%
Ridderkerk
48
9
19%
Rotterdam
63
16
25%
Westvoorne
75
28
37%
Totaal
524
93
18%
Tabel 10.1 Verdeling aanwezige en bezochte bedrijven per gemeente
- 53 -
Resultaat per gemeente Van de 525 glastuinbouwbedrijven zijn er 93 bezocht en hebben de anderen een enquête toegestuurd gekregen. Hierdoor is een goed beeld ontstaan van de branche. In de bovenstaande tabel is een verdeling van de aanwezige en de bezochte bedrijven per gemeente weergegeven.
- 54 -
11. Financiële verantwoording milieudoelen 2010
Het Milieuactiviteiten Programma (MAP) Met het MAP heeft de DCMR in 2008 een andere werkwijze geïntroduceerd. De belangrijkste wijziging is dat het bereiken van (kwalitatieve) milieudoelen voorop staat. Het bereiken van kwantitatieve normen, de aantallen controles en vergunningen, is daaraan dienstbaar gemaakt. Het MAP vormt de basis voor de uitvoering van de gemeentelijke taken door de DCMR. Deze inzet wordt vastgelegd in de jaarlijks op te stellen werkplannen per gemeente. In het Jaarrapport Milieudoelen wordt jaarlijks de balans opgemaakt van de voortgang en de realisatie van de milieudoelen. In dit hoofdstuk treft u de financiële verantwoording van de milieudoelen over 2010 aan.
Milieudoelen Per milieudoel wordt, zoals eerder aangegeven, een jaarplan opgesteld. Dit jaarplan richt zich op de milieuthema`s, waarin de DCMR een mix van instrumenten inzet om de milieudoelen te realiseren. Het jaarprogramma beschrijft de projecten en werkzaamheden die we dat jaar uitvoeren. Dit leidt tot een uiteindelijke begroting. Binnen het jaarplan wordt naast de uitvoering van de projecten ook budget begroot voor het ontwikkelen en inzetten van andere instrumenten, zoals branchevoorlichting, informatie en analyse, mediation, het bijhouden van de landelijke ontwikkelingen en de doorvertaling daarvan naar de milieudoelen aanpak. De jaarplannen per milieudoel vormen een basis voor het opstellen van het programma voor het uitvoeren van de bedrijfsgerichte taken, namelijk het uitvoeren van de toezicht en handhavingstaken, maatwerk en op onderdelen vergunningverlenende werkzaamheden. Kortom het milieudoelenprogramma staat voor het realiseren van een kwalitatief hoogwaardig niveau van milieubeheer, en dus de realisatie van de gestelde milieudoelen in de werkplannen per gemeente.
Korte uitleg methodiek MAP Doel van het MAP is om de inzet van de DCMR meer te richten op die bedrijven die het milieu relatief zwaar belasten respectievelijk waar relatief veel milieuwinst te boeken is. De basis voor het MAP en met name de milieudoelenaanpak komt voort uit een speerpuntenanalyse uit 2005, die de milieubelasting van verschillende bronnen (zoals verkeer, industrie en scheepvaart) op verschillende milieuthema’s in kaart bracht. Deze analyse bracht ook in beeld wat de relatieve milieubelasting van verschillende branches is. Op die manier kon de DCMR zich meer richten op de ‘meer millieubelastende’ branches. Deze speerpuntenanalyse is uitgewerkt in een meerjarenprogramma milieudoelen 20082012.
De programmering In het bedrijfsgerichte deel van de gemeentelijke werkplannen dat zich richt op bedrijven en branches worden de reguliere vergunning- en toezicht- en handhavingsactiviteiten uitgevoerd. Dit zijn bijvoorbeeld de vergunningen, de actualisatietoets vergunningen, de 8.40 meldingen, het uitvoeren van preventieve, repressieve en opleveringscontroles en de behandeling van klachten. Het milieudoelenprogramma stuurt voor een evenredig deel de programmering van deze bedrijfsgebonden activiteiten in de werkplannen van de participanten aan.
Meerjarenprogramma milieudoelen 2008-2012 in uitvoering Het meerjarenprogramma milieudoelen beschrijft de te realiseren strategische en operationele doelen per thema voor de periode 2008-2012. Het gaat hierbij om doelen op het gebied van energie, veiligheid, afval, geluid, afvalwater, geur en luchtkwaliteit. Met de inzet van zowel de reguliere vergunning- en handhavingsinstrumenten als juist andere, alternatieve en innovatieve instrumenten wordt gewerkt aan de realisatie van deze doelen. Het meerjarenprogramma vormt de basis voor jaarlijks op te stellen plannen per milieudoel. Deze jaarplannen schetsen vervolgens de aanpak, de projecten en begroting per thema voor dat jaar. Daarmee wordt een basisprogramma neergelegd voor de uitvoering van de werkplannen van de gemeenten.
Financiering en verantwoording jaarprogramma milieudoelen Het Jaarprogramma Milieudoelen 2010 wordt gefinancierd vanuit de individuele werkplannen van de gemeenten. De basis hiervoor is, zoals eerder aangegeven, het MAP. In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de begroting en de uiteindelijke realisatie van het milieudoelenprogramma 2010. In grafiek en tabelvorm geven we een overzicht van het aantal per milieudoel gerealiseerde controles in 2010, het totale beschikbare milieudoelenbudget 2010 per thema, en de uiteindelijke realisatie per thema en van het totale programma.
Hoofdlijnen financiering van het MAP De bedrijfsgerichte taken van het MAP worden berekend met bedrijfskengetallen, afgestemd op het bedrijvenbestand van een gemeente. Met bedrijfskengetallen per type bedrijf (type A, B en C en de milieucategorie 1 tot en met 5) is een kengetal geformuleerd dat de inzet van een palet aan instrumenten weergeeft. De uit te voeren werkzaamheden en activiteiten worden daarna toegedeeld en uitgedrukt in uren*).
Milieudoelresultaten vanuit andere financieringsstromen Daar waar mogelijk is de financiering van de milieudoelenaanpak verbreed met andere financieringsstromen. Dus niet alleen via de werkplannen, maar ook op basis van projectgelden, het provinciale werkprogramma, progammafinanciering externe veiligheid en pilot-projecten bijvoorbeeld Nieuw-Mathenesse in Schiedam.
*) Noot: Daarbij is de indeling van bedrijven conform de milieucategorieën van het VNG groene boekje, categorie 1 (licht) t/m 5 (zwaarste bedrijven). En staat type A, B en C voor: type A niet meldingplichtig bedrijf, moet wel aan een aantal regels voldoen, type B meldingplichtig en type C vergunningplichtig.
- 55 -
Realisatie milieudoelencontroles in 2010 In onderstaande tabel en grafiek staan opgenomen het aantal gerealiseerde milieudoelcontroles in 2010. Waarbij opgemerkt dat het hierbij de milieudoelencontroles betreffen die voornamelijk projectmatig zijn uitgevoerd. In de reguliere controles worden ook milieudoelenitems meegenomen.
Bepalen beschikbaar jaarlijks budget Na het bepalen van het totale werkplanbudget per gemeente, op basis van het MAP wordt de uiteindelijke toedeling van het aantal milieudoelenuren gemaakt naar de individuele gemeenten. Het beschikbare budget per gemeente is hierin leidend. Dit kan dus betekenen dat jaarplannen moeten worden bijgesteld en keuzes moeten worden gemaakt.
Milieudoelen
Controles
Afval
Toedeling milieudoelenuren naar gemeenten De relevantie en daarmee dus inzet van het budget voor een milieudoel verschilt per gemeente. Het is vooral afhankelijk van de opbouw van het bedrijvenbestand. Uitgangspunt voor de toedeling van de milieudoelenuren naar de gemeenten is het aantal Wm-plichtige inrichtingen. Het gaat hier op gemeentelijk niveau over in totaal rond de 25.000 inrichtingen, waarvan in Rotterdam 12.500 inrichtingen en in de regiogemeenten eveneens 12.500 inrichtingen.
4
Afvalwater
35
Bodem
0
Energie
484
Externe Veiligheid
375
Geluid
673
Geur
108
Glastuinbouw
93
Licht
0
Lucht
Hoe het werkt Het aantal inrichtingen per gemeente gedeeld door het totaal aantal inrichtingen levert een percentage op. Dit percentage, per gemeente anders, is de sleutel voor het toedelen van de milieudoelenuren op basis van de begrotingen, naar de gemeenten. 1. De milieudoelenbegroting in uren maal het berekende percentage per gemeente is beschikbaar per milieudoel voor de gemeente.
186
Vervoersmanagement
30
Totaal
1.988
Tabel 11.1 Overzicht totaal milieudoelencontroles 2010
Controles milieudoelen 2010 800
Voorbeeld 1 Gemeente X heeft 1.000 inrichtingen. 1.000 inrichtingen/25.000 inrichtingen is 4%. Dit percentage, van 4% is de sleutel voor het toedelen van de milieudoelenuren naar deze gemeente. Neem bijvoorbeeld het Milieudoel Afval, dat heeft 300 uur begroot. 300 uur maal het percentage, in dit voorbeeld 4%, is 12 uren beschikbaar voor Milieudoel Afval in de gemeente X.
700 600
Aantal
500 400 300 200 100 0
t
t an
ag
em
en
ch
Li ch t
Lu
ui d G e ur st ui nb ou w
m
la
G el
id he
Ve
rv
oe
rs
G
Ve
ilig
gi er
En
at
de
Bo
lw
va Af
e
Toelichting op tabel en grafiek Het afgelopen jaar zijn er uiteindelijk 1.988 milieudoelencontroles uitgevoerd. Het totaal aantal uitgevoerde preventieve controles in 2010 betrof 4.928. Deze gegevens komen uit het jaarrapport vergunningverlening en handhaving 2010, waarbij preventieve controles staan voor de planmatig uitgevoerde controles. Dit betekent dat 40% van de uitgevoerde preventieve controles zijn aangestuurd door het milieudoelenprogramma.
m
Voorbeeld 2 Op het Milieudoel Afval zijn op enig moment 10 uur gerealiseerd. De 10 uur wordt door middel van de verdeelsleutel doorbelast over alle gemeenten (regiogemeenten en Rotterdam) Het voorbeeld gemeente X. Daar is 4% de sleutel voor de toedeling van de uren. Er zijn 10 uur gerealiseerd. 4% van 10 uur is 0,4 uur, wat wordt doorbelast aan gemeente X voor Milieudoel Afval.
er
Grafiek 11.1 Overzicht totaal milieudoelencontroles 2010
Af va l
Toedeling realisatie uren naar participant Indien er werkzaamheden voor het betreffende milieudoel zijn verricht verrekenen we deze door middel van een formule naar de individuele werkplannen van de gemeenten.
- 56 -
milieudoelenaanpak weinig meerwaarde heeft ten opzichte van de wijze waarop deze onderwerpen in het reguliere werk worden opgepakt. Dit biedt voldoende waarborg voor de juiste resultaten op de beide onderwerpen. De geboekte resultaten voor Licht komen voor het merendeel terug in het hoofdstuk Project Glastuinbouw. De gerealiseerde inzet bij Bodem is hoofdzakelijk besteed aan het nieuwe landelijke project Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB). In het overzicht van het aantal gerealiseerde milieudoelencontroles in 2010 staan daarom geen controles vermeld bij deze twee thema`s.
Begroting en realisatie milieudoelenbudget in 2010 In 2010 was in totaal € 1.337.970 beschikbaar voor het uitvoeren van het milieudoelenprogramma. De uiteindelijke realisatie is uitgekomen op € 1.220.102, dat is 91%. In onderstaande tabel 11.2 en grafiek 11.2 is dit per milieudoel weergegeven. Milieudoelen
Bijdrage
Bijdrage
%
begroot €
gerealiseerd €
Uitputting
Afval
68.820
29.558
43%
Afvalwater
44.908
21.066
47%
Bodem
40.447
16.581
41%
Energie
382.516
417.644
109%
Externe Veiligheid
Financiën milieudoelen 2010 160 140
49.194
72.829
49%
118.954
99.434
84%
71.213
98.244
138%
145.800
166.205
114%
Licht
37.819
12.842
34%
40
Lucht
86.002
58.032
67%
20
Stuurgroep & Monitoring
140.175
178.851
128%
Vervoersmanagement
52.116
48.811
94%
1.337.970
1.220.102
91%
80 60
Gerealiseerd Begroot
Af va l at er Bo de m En er Ve g i e ilig he id G el ui d G G la eu st r ui nb ou w St uu Li rg ch ro t Ve e p L & u rv oe m o cht ni rs t m an o r i n g ag em en t
0
Totaal
Af
va
Glastuinbouw
100
lw
Geur
120
Percentage
Geluid
Grafiek 11.2 Overzicht realisatie bijdrage per milieudoel 2010
Toelichting budgetten Een viertal thema`s en/of projecten Energie, Geur, Project Glastuinbouw en Stuurgroep en Monitoring hebben de budgetten overschreden, de overige thema`s zijn achtergebleven. Omdat er voor een aantal milieudoelen minder is gedaan dan begroot, kon de overschrijding van andere milieudoelen binnen het budget worden opgevangen. Tot slot zoals eerder aangegeven: de milieudoelenprogramma`s sturen voor een belangrijk deel de programmering van de bedrijfsgebonden activiteiten in de werkplannen aan. Daarnaast wordt er ook vanuit andere financieringsbronnen en projecten inzet geleverd, die resultaten opleveren voor het realiseren van gestelde milieudoelen.
Tabel 11.2 Begroot en gerealiseerde milieudoelenbijdrage 2010
Conclusie Totale budget niet volledig benut Zoals blijkt uit de overzichten is het totale budget in 2010 uiteindelijk niet volledig benut. De programma`s van de milieudoelen zijn in 2010 niet allemaal volledig uitgevoerd. De belangrijkste redenen daarvoor zijn de reorganisatie, de provinciale RUD-vorming, een vacaturestop en de verhuizing. Projecten en andere werkzaamheden zijn hierdoor niet of niet volledig gerealiseerd. Geen aparte hoofdstukken voor Bodem en Licht In dit rapport zijn geen aparte hoofdstukken opgenomen van de Milieudoelen Licht en Bodem. Er zijn wel uren gerealiseerd in 2010. Van de beide in 2010 gestarte milieudoelen is het afgelopen jaar vastgesteld dat een
- 57 -