informatiebulletin van akorda onderwijsdienstverlening Jaargang 2012 / nr. 2
In deze uitgave o.a. Wijzigingen Reglement Participatiefonds 2011-2012 Passend Onderwijs
Vanaf 1 augustus 2012 kunnen schoolbesturen tegen zeer aantrekkelijke voorwaarden gebruik maken van Payrolling via Akorda.
Leerlingdaling en de gevolgen Beleidsregel Financieel toezicht po en vo 2011 Minimaal 2 jaar vooruitkijken bij werkgelegenheidsbeleid Sluitingsdata CASO
De voordelen van Payrolling zijn bij de meeste besturen bekend: - U werft en selecteert zelf uw (flexibele) arbeidskrachten; - U bepaalt vooraf welke set van arbeidsvoorwaarden uw voorkeur heeft; - U bepaalt of sprake is van een project, tijdelijke vervanging, werkzaamheden op oproepbasis etc. De medewerker treedt vervolgens in dienst bij Akorda Payroll zodat er na afloop van het dienstverband - geen sprake is van voorrangsbenoemingsverplichtingen/eigen wachtgelders, - geen instroomtoets behoeft plaats te vinden door het Participatiefonds, terwijl er toch invulling wordt gegeven aan de werkzaamheden op de manier die het beste bij uw organisatie past. Kortom: de payrollstructuur fungeert als een flexibele schil om de organisatie om schommelingen op te vangen (bijvoorbeeld bij krimp van het aantal leerlingen en bij vermindering van de bekostiging). Voor sommige werknemers kan een payrollafspraak ook de start zijn van een reguliere aanstelling bij uw organisatie. In dat geval vindt die benoeming plaats –niet omdat het moet- maar omdat het bestuur een bewuste keuze heeft kunnen maken.
De arbeidsvoorwaarden, aansluiting bij een pensioenfonds, de contracten etc. worden door Akorda uitgevoerd. Omdat Akorda een Stichting is staat het maken van winst niet voorop. Dit betekent dat sprake is van een aantrekkelijke prijsstelling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in twee samenwerkingsvarianten. De meest vergaande samenwerkingsvariant op dat vlak levert ook het meeste financiële voordeel op. Graag treden wij daarover met u in overleg. U kunt ook op voorhand contact opnemen met Martien de Wal of Greetje Boellaard. Automatisering door beëindigen CASO Deze maand ronden we een intensief traject met betrekking tot de verdere automatisering af. Een traject waarbij we “aan de knoppen mochten draaien” bij verschillende (salaris)automatiseerders. Voor 1 mei 2012 zal een keuze worden gemaakt en zullen de onderhandelingen worden opgepakt met 1 of 2 bedrijven. Op grond daarvan zal een definitieve keuze worden gemaakt. Voor de zomervakantie zal vervolgens worden begonnen met de voorbereidingen en na de zomervakantie zal “schaduw worden gedraaid” zodat de personeelsleden van de schoolbesturen uiteindelijk niets merken van de overgang naar een ander salarispakket.
Vrouwenlaan 125, 8017 HR Zwolle / T 038 - 465 98 14 / F 038 - 466 08 97 /
[email protected] / www.akorda.nl
Inhoudsopgave
Pagina
Algemeen • Lerarenbeurs • Wijzigingen Reglement Participatiefonds 2011-2012 • Wat verstaat het Participatiefonds onder het aanbod van een outplacementtraject?
3 3 4
Onderwijs • Passend Onderwijs • De Staat van het Onderwijs 2010-2011 • Leerlingdaling en de gevolgen • Onderwijs aan leerlingen met een gedragsproblematiek: volgens het rapport van de Onderwijsraad
10
Financiën • Beleidsregel Financieel toezicht po en vo 2011 • Begroting en formatieplanning • Digitale melding topinkomens (Wopt) • In mindering te brengen uitkeringen • Vaststelling bedragen personele bekostiging 2012-2013
16 18 20 20 20
Personeel • Minimaal 2 jaar vooruitkijken bij werkgelegenheidsbeleid • Plaatsing r.d.d.f. en ontslag • Verplichte mobiliteit • Verklaring omtrent het gedrag • Sluitingsdata CASO
23 23 24 24 25
Jaargang 2012-04-24 / nr. 2
-2-
6 8 9
Algemeen Lerarenbeurs Om het lerarentekort te bestrijden (zij-instroom) en de kwaliteit van de leraren te verbeteren (actieplan LeerKracht) is de lerarenbeurs beschikbaar gesteld. Door gebruik te maken van de lerarenbeurs wordt subsidie ontvangen ter dekking van de studiekosten, studiemiddelen en reiskosten voor de betrokken medewerker. Ook kan de werkgever geld ontvangen voor vervanging tijdens het studieverlof van deze leerkracht. Onlangs is de regeling gepubliceerd voor kalenderjaar 2012. Aanvragen kunnen worden gedaan vanaf 2 april tot en met 1 juni 2012. Personeel dat met ontslag wordt bedreigd in verband met de invoering van de wetgeving Passend Onderwijs (voortgezet) speciaal onderwijs) door de vastgestelde bezuinigingen krijgt voorrang bij de toekenning van een lerarenbeurs. Daartoe wordt in 2012 € 16 miljoen gereserveerd van het beschikbare budget van € 40 miljoen. Na aftrek van deze gereserveerde middelen is beschikbaar voor primair onderwijs € 10 miljoen, voortgezet onderwijs € 6 miljoen, middelbaar beroepsonderwijs € 5,2 miljoen en hoger beroepsonderwijs € 2,8 miljoen.
Wijzigingen Reglement Participatiefonds 2011-2012 In de loop van 2011 zijn de nieuwe Reglementen Participatiefonds voor het Primair Onderwijs en voor de Expertisecentra voor het schooljaar 2011-2012 vastgesteld. De belangrijkste wijzigingen worden hieronder weergegeven. - artikel 1 sub 25: Onderwijspersoneel De begripsbepaling ‘Onderwijspersoneel’ is gewijzigd, waarmee wordt geëffectueerd dat leden van een college van bestuur met een aanstelling of benoeming, bij het Participatiefonds verzekerd zijn. Het betreft een tussentijdse wijziging van het Reglement 2010-2011, met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2010, die nu in de integrale tekst van het Reglement 2011-2012 is opgenomen. - artikel 7: Ontslag wegens daling rijksbekostiging personeel en financiële bijdragen van derden bij ontslagbeleid Artikel 7 heeft nu niet langer uitsluitend betrekking op ontslag wegens daling van de rijksbekostiging van personeel. Een daling van de financiële bijdragen van derden wordt ook in de toepassing van het artikel betrokken. Het betreft een tussentijdse wijziging van het Reglement 2010-2011, met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2010, die nu in de integrale tekst van het Reglement 2011-2012 is opgenomen. - artikel 7A: Ontslag wegens daling rijksbekostiging personeel en financiële bijdragen van derden bij werkgelegenheidsbeleid In artikel 7A wordt nu onderscheid gemaakt tussen de melding van tijdelijk en van vast personeel. Een ontslagmelding van tijdelijk personeel is mogelijk als er sprake is van een vergelijking waaruit daling van personele bekostiging blijkt. Voor een ontslagmelding van vast personeel is een sociaal plan vereist. - artikel 7, 7A, 7B, 8, 11: Afschrift ontslagbesluit In de artikelen 7, 7A, 7B, 8 en 11 wordt nu expliciet gevraagd om een afschrift van het ontslagbesluit waarin de reden van het ontslag genoemd is, of wanneer het besluit nog niet is opgemaakt of de reden van het ontslag niet genoemd wordt, een afschrift van het document waaruit blijkt
Jaargang 2012-04-24 / nr. 2
-3-
dat de daadwerkelijke reden voor het ontslag aan betrokkene is kenbaar gemaakt. Bij de beëindiging van een tijdelijk dienstverband (waarbij een ontslagbesluit ontbreekt) wordt in dat verband gevraagd om een afschrift van de akte van benoeming en een afschrift van het document waaruit blijkt dat de daadwerkelijke reden voor het ontslag aan betrokkene is kenbaar gemaakt. - artikel 9 sub e: Ontslag op grond van arbeidsongeschiktheid Een ontslag van een personeelslid dat 35% of meer arbeidsongeschikt in de zin van de WIA is, hoeft niet meer bij het Participatiefonds te worden gemeld. Na ontslag ontvangt betrokkene namelijk een WGA- of IVAuitkering en een dergelijke uitkering wordt niet ten laste van het Participatiefonds gebracht. Melding bij het Participatiefonds is daarom overbodig. Het betreft een tussentijdse wijziging van het Reglement 20102011, met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2010, die nu in de integrale tekst van het Reglement 2011-2012 is opgenomen. - artikel 9 sub u: Ontslag op grond van een beëindigingsovereenkomst De beëindigingsovereenkomst is als zelfstandige toetsingsgrond vervallen. Dit betekent dat bij ontslagen per of na 1 augustus 2011, waarbij sprake is van een beëindigingsovereenkomst, de aan de overeenkomst ten grondslag liggende ontslagreden wordt getoetst, dus de reden die aanleiding was voor het bestuur betrokkene voor te stellen tot beëindiging van de dienstbetrekking te komen. Voor alle in het Reglement genoemde ontslagartikelen, waarbij een ontslagbesluit moet worden overgelegd geldt nu dat de werkgever in het kader van de toetsing van het ontslag, in plaats van een ontslagbesluit ook een beëindigingsovereenkomst mag overleggen. Alle overige voorwaarden in genoemde artikelen, met inbegrip van de inspanningsverplichtingen blijven dus, ondanks het feit dat er sprake is van een beëindigingovereenkomst, onverminderd van kracht. - artikel 9 sub t: Ontslag wegens beëindiging van een landelijke subsidie In de toelichting van dit artikel is opgenomen dat werkgevers met werkgelegenheidsbeleid uitsluitend personeel met een tijdelijk dienstverband op dit artikel kunnen melden. NB. Tevens heeft het Participatiefonds in december 2011 laten weten dat het Reglement Participatiefonds voor het Primair Onderwijs voor het schooljaar 2011-2012 een omissie bevat. In artikel 9 sub t: “Ontslag wegens beëindiging van een landelijke subsidie”, is abusievelijk een deel van de paragraaf betreffende de inspanningsverplichting weggevallen (namelijk de laatste drie alinea’s). De omissie doet zich voor in de gedrukte versie van het Reglement en in de PDF versie zoals die op de site beschikbaar is gesteld. De publicatie in de Staatscourant van 23 juli 2011 is wel correct. - artikel 9 sub v: Ontslag wegens bezuiniging op ambulante begeleiding en de leerlinggebonden financiering Artikel 9 sub v betreft een nieuwe ontslaggrond in het reglement voor ontslagmeldingen als gevolg van bezuiniging op ambulante begeleiding en de leerlinggebonden financiering. In de toelichting van dit artikel is opgenomen dat werkgevers met werkgelegenheidsbeleid uitsluitend personeel met een tijdelijk dienstverband op dit artikel kunnen melden. Het betreft een tussentijdse wijziging van het Reglement 2010-2011, met terugwerkende kracht tot 4 november 2010, die nu in de integrale tekst van het Reglement 2011-2012 is opgenomen.
Jaargang 2012-04-24 / nr. 2
-4-
Wat verstaat het Participatiefonds onder het aanbod van een outplacementtraject? Uit de praktijk blijkt dat het Participatiefonds een groot belang hecht aan de vraag of een schoolbestuur een reëel en substantieel aanbod tot outplacement aan de betrokkene heeft gedaan. Om het maken van dit aanbod te bewijzen is het niet voldoende om enkel de offerte van outplacement te overleggen maar dient er ook een brief (of e-mail) te worden overgelegd waaruit blijkt dat het outplacementtraject daadwerkelijk en schriftelijk bij de betrokkene onder de aandacht is gebracht. Uit de offerte van het outplacementtraject dient te blijken dat het traject gericht is op zowel (a) sollicitatietraining, (b) competentieontwikkeling als (c) ondersteuning en begeleiding naar een andere baan met nadruk op actieve benadering van de arbeidsmarkt (netwerkgesprekken en dergelijke).
Jaargang 2012-04-24 / nr. 2
-5-
Onderwijs Passend onderwijs Op 6 en 8 maart 2012 is het wetsvoorstel passend onderwijs behandeld door de Tweede Kamer. Tijdens het debat hebben verschillende Kamerleden amendementen en moties ingediend. Op 15 maart 2012 heeft de Kamer hierover gestemd. Het wetsvoorstel passend onderwijs is aangenomen, tevens zijn daarbij 10 amendementen en 10 moties aangenomen. Ook heeft de minister tijdens het debat een aantal toezeggingen gedaan. De volgende stap is de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer. Passend onderwijs: actielijst Door de PO-raad is een actielijst opgesteld voor de samenwerkingsverbanden primair onderwijs in verband met de wettelijke opheffing van de samenwerkingsverbanden per 1 augustus 2013. Hieronder een korte samenvatting van elementen uit deze actielijst. De consequenties van de opheffing zullen per samenwerkingsverband verschillen. De samenwerking kan georganiseerd zijn door middel van een overeenkomst of door de oprichting van een rechtspersoon. Voor zover het samenwerkingsverband is georganiseerd door middel van het oprichten van een rechtspersoon (vereniging of stichting) zal deze ontbonden moeten worden. Dit besluit tot ontbinding moet tijdig worden genomen, dus nog vóór de zomervakantie 2013 (soms stellen de statuten bijzondere eisen aan de ontbinding!). Van het besluit tot ontbinding wordt melding gemaakt bij de Kamer van Koophandel. In de daarop volgende periode zullen de lopende zaken moeten worden afgewikkeld en vereffend, het jaarverslag moet nog worden opgemaakt etc. Over het eventuele batige saldo zullen in de statuten ook bepalingen zijn opgenomen (formulieren/website). De rechtspersoon kan na afwikkeling van alle zaken worden uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel. Over het bewaren van de archiefstukken zullen afspraken moeten worden gemaakt, zeker daar waar het gaat om zaken als bijvoorbeeld leerlingendossiers. Voor zover sprake is van een samenwerkingsovereenkomst zal deze per 1 augustus 2013 ontbonden moeten worden. In de overeenkomst dan wel in het op die overeenkomst gebaseerde reglement zullen regels zijn opgenomen op welke wijze tot die ontbinding besloten moet worden. Gelijktijdig met de ontbinding van het samenwerkingsverband kan besloten worden de centrale dienst op te heffen. Een overgangsbepaling in het wetsvoorstel passend onderwijs bepaalt, dat het bestuur van de centrale dienst binnen een jaar nadat de wettelijke verplichting tot instandhouding van het samenwerkingsverband oude stijl is komen te vervallen (1 augustus 2013), zorg draagt voor de verdeling en de overdracht van de niet bestede bekostiging (artikel XVIII, tweede lid). Die verdeling en overdracht moet dan voor 1 augustus 2014 zijn afgewikkeld. Van het besluit tot ontbinding van de centrale dienst stelt men DUO schriftelijk op de hoogte. Het samenwerkingsverband wordt opgeheven door de wettelijke bepalingen van het wetsvoorstel passend onderwijs. Dit brengt met zich mee dat de medezeggenschapsraad een beperkte rol heeft. Aan de (G)MR kan worden voorgesteld om de medezeggenschap zich te laten richten op het nieuwe samenwerkingsverband en tegelijkertijd akkoord te gaan met de opheffing van het ’oude’ samenwerkingsverband.
Jaargang 2012-04-24 / nr. 2
-6-
Voor zover in de centrale dienst personeel is benoemd dan geldt dat het bestuur van de centrale dienst met de eigen MR overleg moet voeren over de opheffing van de centrale dienst en regeling van de gevolgen daarvan voor het personeel. Samenwerkingsverbanden met een eigen SBO (veelal “federatie plus” samenwerkingsverbanden) zullen maatregelen moeten nemen met betrekking tot de SBO-voorziening (overdracht naar een ander bestuur/ omzetting van de bestaande statuten ). Met het opheffen van het samenwerkingsverband en/of de centrale dienst vervallen ook de werkzaamheden ervan. Deze werkzaamheden werden uitgevoerd door: - personeel in dienst van het samenwerkingsverband en/of de centrale dienst - personeel dat in dienst is gebleven bij een deelnemend schoolbestuur; de basis voor de uitvoering van de werkzaamheden ligt in het zorgplan - personeel ingehuurd op contractbasis. Met het vervallen van de werkzaamheden staan ook deze dienstbetrekkingen ter discussie. Categorie 1 Voor personeel in dienst van het samenwerkingsverband/centrale dienst geldt dat sprake is van opheffing van de betrekking door opheffing van de instelling. Tijdige plaatsing in het risicodragend deel van de formatie (r.d.d.f.) is noodzakelijk om tot ontslag te kunnen overgaan. Uiterlijk vóór de zomervakantie worden de personeelsleden bij aangetekend schrijven geïnformeerd. Voor de ontslagen voortkomend uit de bezuinigingen op de ambulante begeleiding en de groepsgrootte van het (V)SO is een mobiliteitsakkoord afgesloten met het ministerie. Iets soortgelijks is tot nu toe nog steeds niet aan de orde voor personeel van samenwerkingsverbanden, omdat hun ontslag niet het gevolg is van de bezuinigingen, maar van een reorganisatie. Voor het personeel dat in dienst is van het samenwerkingsverband/ centrale dienst is het verstandig om tijdig bij het Participatiefonds het ontslag aan te melden om zeker te zijn van de vergoeding van de uitkering. Dan kan ook de ontslaggrond nader in kaart worden gebracht, waarbij vooralsnog uitgegaan wordt van daling van Rijksbekostiging als bedoeld in artikel 7A van het reglement Participatiefonds als grond voor ontslag. Het samenwerkingsverband heeft als werkgever inspanningsverplichtingen. Uiteraard maakt het verschil of het SWV weinig personeel in dienst heeft of dat het relatief veel mensen betreft. Het kan nodig zijn dat een sociaal plan moet worden opgesteld en dat er DGO moet worden gevoerd. Categorie 2 Personeel dat in dienst is van het eigen bevoegd gezag werkzaamheden verricht voor het samenwerkingsverband/centrale dienst kan niet door het samenwerkingsverband/centrale dienst in het r.d.d.f. worden geplaatst. In dit geval betekent het voor het eigen bevoegd gezag dat er minder formatie beschikbaar is, terwijl er wel personele verplichtingen zijn. Het samenwerkingsverband/centrale dient daarom zo spoedig mogelijk dat bevoegd gezag op de hoogte te stellen van het feit dat de werkzaamheden per 1 augustus 2013 (of mogelijk eerder) vervallen. Vervolgens is het aan dat bevoegd gezag om na te gaan wat daarvan de gevolgen zijn voor het eigen bestuursformatieplan/de personele
Jaargang 2012-04-24 / nr. 2
-7-
bestuursbegroting. Mogelijk leidt dat tot de conclusie dat er personeel in het r.d.d.f. geplaatst dient te worden. Het hangt af van de regeling werkgelegenheidsbeleid of de regeling ontslagbeleid die van toepassing is, wat dan de uitkomst is voor de betrokken personeelsleden. Het kan dan zijn dat iemand anders dan degene die werkzaamheden voor het samenwerkingsverband verrichtte in het r.d.d.f. geplaatst dient te worden. Ook kan het zijn dat het bestuur voldoende formatieruimte heeft voor herplaatsing. In ieder geval zal het betreffende bestuur de personele gevolgen moeten bepalen en treedt eventueel een r.d.d.f.-jaar of sociaal plan in werking. Bij ontslag moet de instroomtoets bij het Participatiefonds gedaan worden. Er kan dus niet gewacht worden op de personele behoefte die vanuit het nieuwe samenwerkingsverband mogelijk aanwezig is. Het nieuwe samenwerkingsverband moet eerst opgericht zijn, beschikken over een ondersteuningsplan en kan dan pas overgaan tot het formuleren van vacatures per 1 augustus 2013. De deelnemende besturen hebben niet per definitie een verplichting personeel van elkaar over te nemen bij vacatures. Bij de verdeling van het geld van het (nieuwe) samenwerkingsverband zouden de besturen die met personele verplichtingen blijven zitten kunnen besluiten een groter deel te kunnen claimen om aldus boventalligheid te bekostigen of bijvoorbeeld een outplacementtraject. Voor zover sprake is van detacheringsovereenkomsten kunnen afspraken zijn gemaakt over opzegging etc. Bij het maken van afspraken zal rekening moeten worden gehouden met de inhoud van dergelijke contracten. Categorie 3 Werkzaamheden met ZZP-ers of dienstverleners zullen tijdig opgezegd moeten worden, uiterlijk direct nadat het besluit tot liquidatie is genomen. Ook voor deze gevallen moet kennis worden genomen van opzegtermijnen, contractvoorwaarden etc . Tenslotte zullen besturen tijdig afspraken moeten maken over de verdeling van het batig saldo (tenzij dit al is geregeld in de statuten).
De Staat van het Onderwijs 2010-2011 De inspectie van het Onderwijs heeft het jaarlijkse onderwijsverslag uitgebracht “de Staat van het Onderwijs”. Over 2010-2011 is uitvoerig onderzoek gedaan naar het kwaliteitsniveau van de leerkrachten door bijna 4000 lessen te analyseren. Een belangrijke conclusie van de inspectie is dat verbetering van de kwaliteit van de leraren noodzakelijk is. Bij 14 procent van de leraren in het basisonderwijs ontbreekt tenminste één van de basisvaardigheden. Zij geven geen duidelijke uitleg, realiseren onvoldoende een taakgerichte werksfeer, en/of betrekken leerlingen onvoldoende bij de les. In het voortgezet onderwijs gaat het zelfs om rond 25 procent van de leraren. Zo’n 55 tot 70 procent van de leraren in het basis- en voortgezet onderwijs mist één of meer complexe vaardigheden, zoals goede inhoudelijke feedback, nagaan of de uitleg is begrepen en het bieden van planmatige zorg. Wat betreft het totaalbeeld constateert de inspectie dat de basiskwaliteit in het primair, voortgezet en speciaal onderwijs stijgt ten opzichte van 2010. Ook in het middelbaar beroepsonderwijs is de basiskwaliteit gestegen. Dit betekent dat het aantal zwakke of zeer zwakke scholen en afdelingen is gedaald.
Jaargang 2012-04-24 / nr. 2
-8-
In het voortgezet onderwijs is nog steeds 10 procent van de opleidingen zwak of zeer zwak. In het speciaal onderwijs is dat 20 procent. De inspectie constateert ook dat meer dan de helft van de scholen nog onvoldoende systematisch werkt aan de verbetering van de onderwijsprestaties. Het ministerie stelt dat het gehele onderwijsveld zich dient te richten op opbrengstgericht werken. Dit houdt in dat scholen systematisch de voortgang van de onderwijsprestaties in kaart brengen en analyseren en op basis van de uitkomsten en zo nodig verbeteracties in gang zetten. Voorts wordt geconstateerd dat scholen en opleidingen met vergelijkbare leerlingen sterk uiteenlopende prestaties leveren. Sommige scholen halen dus aantoonbaar meer uit hun leerlingen dan andere. Ze weten hun leerlingen ook beter te binden aldus het ministerie van Onderwijs. Opbrengstgericht werken…daar horen we de komende periode meer van.
Leerlingdaling en de gevolgen In de periode 2011-2020 wordt in het primair onderwijs een daling van circa 100.000 leerlingen verwacht. Door een dalend aantal leerlingen zijn er minder leraren nodig. De grootste daling in leerlingaantallen vindt plaats in de periode 2011-2015. Deze daling is in vrijwel alle regio’s aan de orde, al doen zich wel regionale verschillen voor. Voor de komende jaren wordt een extra hoge uitstroom van leraren in het primair onderwijs verwacht. Deze uitstroom betreft vooral pensionering. Conjunctuurontwikkeling heeft daar slechts zeer beperkte invloed op. Verwacht wordt dat een groot deel van de leraren die ‘overtollig’ zijn geworden als gevolg van een dalend aantal leerlingen, zijn of haar werk zal kunnen behouden of zal ander werk kunnen vinden binnen het onderwijs. De arbeidsmarkt voor het primair onderwijs vertoont landelijk gezien derhalve geen grote overschotten of tekorten. De bezuinigingen op passend onderwijs leiden wel tot effecten op de onderwijs-arbeidsmarkt, vermoedelijk zal het gaan om een verlies van 4.987 fte aan arbeidsplaatsen. Door tussentijdse mobiliteit wordt de noodzakelijke vermindering van het aantal arbeidsplaatsen geraamd op een aantal van tussen 2.548 en 3.735 aan fte aan arbeidsplaatsen. Om de expertise van deze mensen zo veel mogelijk te behouden voor het onderwijs en daarmee gedwongen ontslagen zo veel mogelijk te voorkomen, is er een onderhandelaarsakkoord afgesproken met een pakket maatregelen. Momenteel vindt de nadere uitwerking van deze maatregelen plaats. Krimp leidt eveneens tot vermindering van bekostiging. Onderzoeken wijzen uit dat de kosten langzamer dalen dan de bekostiging omdat de schoolbesturen te lang zouden wachten met het nemen van maatregelen. Als zij tot maatregelen over willen gaan blijkt de bestuurlijke complexiteit te groot om snel te kunnen handelen. Er is overleg nodig met ouders, personeel, andere schoolbesturen, gemeenten en organisaties van kinderopvang om tot oplossingen te komen die op draagvlak kunnen rekenen. Op tijd aanpakken en voldoende ruimte krijgen is belangrijk. Om die ruimte te geven is besloten dat de tijd dat scholen onder de opheffingsnorm bekostigd worden, wordt verlengd van drie naar vijf jaar. Daarnaast is besloten de fusiefaciliteiten gedurende een langere periode te verstrekken: gedurende vijf jaar wordt er gecompenseerd, in het eerste jaar 100%, aflopend naar 20% in het vijfde jaar. Daarnaast zijn de volgende maatregelen van belang. Om in kleine dorpen de diversiteit van het aanbod te waarborgen is het wettelijk mogelijk gemaakt
Jaargang 2012-04-24 / nr. 2
-9-
om uit een bijzondere school en een openbare school een samenwerkingsschool te vormen. Het onderwijs van deze samenwerkingsschool doet recht aan het karakter van het bijzonder onderwijs en het openbaar onderwijs. Als een school tijdelijk onder de ondergrens van 23 leerlingen komt, kan in bijzondere gevallen worden toestaan dat deze school kan voortbestaan, mits het vereiste aantal van 23 leerlingen op termijn weer wordt bereikt. Om te kunnen experimenteren met oplossingen in krimpgebieden is een voorstel van wet ingediend om de experimenteerruimte te vergroten. In de krimpgebieden bestaat behoefte om te experimenteren met bundeling van voorzieningen in kindcentra, andere vormen van fusie (bijvoorbeeld alleen de bovenbouw), geleidelijke fusie (beginnend bij groep 1 en 2), bovensectorale samenwerking (bijvoorbeeld met kinderopvang of met VO scholen).
Onderwijs aan leerlingen met een gedragsproblematiek: volgens het rapport van de Onderwijsraad. Passend onderwijs, ook aan kinderen met een gedragsproblematiek is het thema van een vorig jaar uitgebracht rapport van de Onderwijsraad. De Onderwijsraad stelt dat goed onderwijs de gedragsproblematiek vermindert. Goed onderwijs gebeurt in een duidelijk gestructureerde school met heldere regels. Daarbinnen is er voldoende aandacht en ruimte voor persoonlijke relaties tussen leraren en leerlingen. Het basiszorgaanbod voor alle leerlingen bestaat uit een helder pedagogisch-didactisch klimaat waarin gewenst gedrag wordt vastgesteld, geoefend en beloond en ongewenst gedrag genegeerd en zo nodig bestraft. De preventie en aanpak van gedragsproblemen staat en valt (blijkt uit onderzoek) met een positieve, actieve grondhouding, effectieve instructie en effectief klassenmanagement, het kunnen omgaan met verschillen, en de relatie tussen leraar en leerling. Verder moeten leraren goed kunnen observeren en in staat zijn tot reflecteren op de redenen voor de gedragsproblemen. Ook zijn leerlingen erbij gebaat als leraren planmatig werken aan gedragsverandering. Bij probleemgedrag passen leraren vaak de volgende vier (algemene) strategieën toe: • een hechte, persoonlijke, professionele relatie met de leerling tot stand brengen; • een leeromgeving bieden waarin de leerling wordt uitgedaagd, structuur krijgt en positief gedrag wordt beloond of positief bevestigd; • gewenst gedrag verlangen, grenzen stellen, consequent zijn, corrigeren zonder star te zijn; en • aanmoedigen of belonen van positief (verbeterd) gedrag. De meest gekozen strategie is te omschrijven als: “rustig, empathisch en geduldig blijven om spanning te verminderen”. We zien “een leraar die zich niet op de kast laat jagen, niet op elke slak zout legt, enigszins laconiek is en zich niet in een machtsstrijd laat lokken. Gecombineerd met de favoriete algemene strategie (een hechte, persoonlijke relatie aangaan) versterkt het beeld van ‘calm control’ en relatiegerichtheid. Volgens onderzoekers zijn de gekozen strategieën zijn “weinig geschakeerd, weinig gevarieerd en weinig flexibel” en moeten als
Jaargang 2012-04-24 / nr. 2
- 10 -
“onvoldoende” worden gekwalificeerd om bij bepaalde problematiek gedragsverandering tot stand te brengen. Uit internationale studies blijkt dat leerlingen met specifieke problemen of beperkingen vooral veel baat hebben bij effectief en goed opgezet onderwijs. Dit is vanzelfsprekend voor elke leerling van belang, maar voor leerlingen met gedragsproblemen onontbeerlijk. Dat wil zeggen dat gedragsproblemen minder vaak voorkomen, afnemen of (in geval van gedragsstoornissen) beter beheersbaar zijn binnen een effectieve schoolcontext. Een effectieve school is: Resultaatgericht, zowel op school- als op klassenniveau: “Het gaat dan om een sterke gerichtheid op het beheersen van basisvakken als lezen, taal en rekenen, het stellen van duidelijke doelen, het hebben van hoge verwachtingen van leerlingenprestaties en het bijhouden van de leervorderingen”. Ambitieus in combinatie met een positieve houding van de leraar (“onderwijs doet er toe” en “we willen graag eruit halen wat erin zit”). Juist als het gaat om kinderen met gedragsproblemen, is het belangrijk te zoeken naar hun sterke kanten. Veilig en beschikt over een helder en stimulerend pedagogisch klimaat “De school moet een veilige plek zijn met duidelijke regels en een ordelijke cultuur van discipline”. Het gaat hierbij dus vooral om cultuuraspecten en niet zozeer om maatregelen als het verbeteren van de beveiliging van het schoolgebouw of het plaatsen van metaaldetectors. Een effectieve school beschikt over een verbindend schoolklimaat door een gemeenschap te vormen waarmee leerlingen, ouders en leraren zich kunnen identificeren. Gestructureerd met zijn onderwijsaanbod zodat er (1) doelgericht en planmatig wordt gewerkt, (2) een uitdagende leeromgeving wordt geboden en er (3) adequate ondersteuning en feedback door de leerkracht wordt gegeven: het zogenaamde modeling, monitoring en scaffolding. -‘modeling’ (zaken voordoen, hardop denken of bepaalde denkprocessen bespreken), - monitoring’ (bewaken en bijsturen van leer- en denkprocessen) en - ‘scaffolding’, het stutten van het leerproces door bijvoorbeeld aanwijzingen te geven, een deel van de oplossing te geven, of hardop mee te denken. Samenvattend: Op klas- en leraarsniveau werken preventief: een positieve, actieve grondhouding van de leraar; effectieve instructie met een stevige didactische en kennisbasis; effectief klassenmanagement; het kunnen omgaan met verschillen; en het opbouwen van goede relaties met leerlingen (voordat er problemen zijn). Als gedragsproblemen zich dan toch voordoen is het nodig dat leraren in staat zijn tot observatie van en reflectie over de aard van (en de redenen voor) de gedragsproblemen, en planmatig kunnen werken aan gedragsbeheersing en -verandering. Kortom: van scholen wordt een juiste organisatie gevraagd als het gaat om onderwijs aan leerlingen met gedragsproblemen. Schoolmanagers hebben hier een bijzondere verantwoordelijkheid. Tegelijk dient opgemerkt te worden dat reguliere scholen niet alle leerlingen met gedragsproblemen kunnen opvangen. Regelmatig zal een grens bereikt worden van wat haalbaar en realiseerbaar is. In zulke gevallen moet een oplossing buiten de reguliere klas worden gezocht, in samenwerking met externe partijen.
Jaargang 2012-04-24 / nr. 2
- 11 -
Aan het rapport van de Onderwijsraad is ook een plan van aanpak toegevoegd gericht op het voorkomen en verbeteren van gedragsproblematiek. Dit plan kent de volgende stappen: Stap 0. Een goede basis waar iedere leerling van profiteert Het gaat om: een veilige en prettige werksfeer creëren, structuur bieden, een positieve benadering, de leerling tot zelfreflectie en inzicht in eigen handelen aanzetten, en de professionele ontwikkeling van de leraar. Een veilige en prettige werksfeer van respect, rust en plezier is een noodzakelijke voorwaarde om een groep goed te laten functioneren. Om een dergelijke sfeer te bereiken is een positieve benadering van de leerlingen onontbeerlijk, evenals het stellen van grenzen en het bieden van structuur, hetgeen bijdraagt aan wederzijds respect. Het stimuleren van zelfreflectie, waarbij de leerling inziet wat er misgaat en zelf de verantwoordelijkheid neemt voor een oplossing, draagt ertoe bij dat de sfeer ook goed blijft. Dat gaat natuurlijk bij jonge kinderen anders (en minder ver) dan bij oudere kinderen. Tot slot dragen ook de motivatie van de leraar en het plezier dat hij of zij heeft in zijn werk, bij aan de goede basissfeer, en om dat te behouden zal de docent zich blijvend moeten ontwikkelen. Overigens gaat hier steeds aan vooraf dat de basis ligt in effectief en ordelijk onderwijs. De rol van de docent 1 Structuur bieden Grenzen stellen en consequent zijn. • Bijvoorbeeld in overleg met leerlingen regels afspreken. • Gewenst gedrag gericht oefenen met behulp van rollenspelen of visualisatie. • Zorg voor duidelijke instructie en planning. • Leer het kind in stapjes zelf plannen en ordenen. • Laat kinderen zelf opdrachten herhalen. • Zorg voor afwisseling in taken, maar biedt niet te veel prikkels aan. 2 Positieve benadering • Een uitdagende leeromgeving bieden: taken geven die cognitief of sociaal uitdagend zijn, maar wel haalbaar, zodat ze leiden tot succeservaringen. • Positief gedrag en pogingen daartoe aanmoedigen, concreet aangeven wat goed was. 3 Leerling tot zelfreflectie aanzetten • Adequaat feedback geven waarbij voor de leerling duidelijk wordt wat het doel is, hoe het nu gaat en hoe de leerling verder naar het doel kan toewerken. • Geven van ik-boodschappen, aangeven wat het gewenste gedrag is, eventueel onderhandelen over oplossingen. 4 Professionele ontwikkeling • Een goed rolmodel zijn: respect tonen en fouten toegeven. • Reflecteren op het eigen denken en handelen ten aanzien van het moeilijke gedrag van de leerling (of groep). • Op de hoogte blijven van ontwikkelingen op het gebied van gedragsproblemen en de aanpak hiervan in de klas. Dit kan met behulp van boeken, artikelen, lezingen of intervisies. • Taken van docent, de school en jeugdhulpverlening kennen. Weten naar wie je toe moet gaan met een probleem(leerling). • Regelmatig ervaringen uitwisselen met andere docenten en schoolleiding.
Jaargang 2012-04-24 / nr. 2
- 12 -
5 Veilige en prettige werksfeer bieden • Een hechte, persoonlijke, professionele relatie met de leerling tot stand brengen: gezaghebben en uitstralen, interesse in belevingswereld en respect hebben en tonen, gevoelens herkennen en erkennen: • bijvoorbeeld door iedereen bij naam te noemen en welkom te heten; • zoekt verbaal en non-verbaal contact met elk kind, bijv. voor les begint; en • Vertelt zelf af en toe iets persoonlijks. • Pesten niet tolereren en altijd aanpakken. • Nabij zijn, zodat de leraar er snel bij is als het misgaat. • Investeren in contacten met ouders, zo zijn problemen later makkelijker te bespreken. • Motorische activiteiten (beweging) inbouwen in de lessen. • Heterogeen subgroepen van leerlingen laten samenwerken, zodat leerlingen kunnen profiteren van positieve rolmodellen van klasgenoten, zowel op cognitief als sociaal-emotioneel gebied. Stap 1. Als er een enkele keer probleemgedrag wordt vertoond 1 Structuur bieden • Kind herinneren aan afgesproken regels, zonder star te zijn. • Straffen in verhouding met en gekoppeld aan storend gedrag. Duidelijk moet zijn wat het ongewenste gedrag was en wat het gewenste gedrag zou zijn. • Bijvoorbeeld schrijfstraffen of privileges wegnemen; en • Time-out, zodat leerling kan kalmeren en situatie besproken kan worden. • Bij een gedragscorrectie individueel met leerling praten, de groep niet laten ‘meegenieten’. • Minimaal interveniëren: • bijvoorbeeld gedrag even negeren, de leerling volgen en non-verbaal bijsturen. 2 Positieve benadering • Keurt het gedrag af, maar niet de persoon. • Blijft rustig en empathisch. • Vermindert spanning met humor, een afleidende opmerking of een speciale taak. 3 Leerling tot zelfreflectie aanzetten: inzicht in eigen handelen • Praat een conflict pas uit als de rust wedergekeerd is. Gaat zo snel mogelijk verder met de les. • Laat het kind zelf de ontstane schade herstellen. 4 Veiligheid bieden • Bij (faal)angst: voordoen, samen doen, alleen doen. Geleidelijke, herhaalde blootstelling bron van angst. • Herstelt de relatie weer na een reprimande. Stap 2. Als probleemgedrag hardnekkig blijkt (meerdere weken) 1 Structuur bieden • Is voorspelbaar en niet voor de gek te houden. 2 Positieve benadering • Ziet moeilijk gedrag als onmacht in plaats van onwil; zoekt wel naar het achterliggende probleem. Gaat ook na of het onderwijs voldoende is afgestemd op de leerling (inhoud en vorm). • Gaat er vanuit dat leerling zelf de oplossing van het probleem weet: maakt de leerling eigenaar van het probleem. • Blijft hoge, maar realistische verwachtingen houden van een kind. Verkeerde verwachtingen werken demotiverend. 3 Leerling tot zelfreflectie aanzetten Oefent gewenst gedrag. Leert vaardigheden aan en biedt hulp zodat
Jaargang 2012-04-24 / nr. 2
- 13 -
de leerling het eigen gedrag leert monitoren, evalueren en bekrachtigen (zelfmanagementstrategieën). • De leerling leren om mislukkingen of teleurstellingen niet als een catastrofe te zien, leren relativeren. • De leerling helpen om het probleemgedrag te herkennen, verantwoordelijkheid ervoor te nemen en zich te committeren aan een verbeterplan. • Bijvoorbeeld de stop-denk-doe-methode: situaties nabespreken aan de hand van de vraag: wat is het gevolg van je gedrag en wat had je anders kunnen doen. 4 Professionele ontwikkeling van de leraar • Advies en steun vragen aan collega-leraren, directie en interne deskundigen. • Problemen niet laten sudderen, maar direct bespreekbaar maken met leerling en ouders. 5 Veilige en prettige werksfeer creëren • Ervoor zorgen dat de rest van de groep niet lijdt onder het probleemgedrag. • Veranderen van de sociale omgeving van de leerling. • Bijvoorbeeld de (sub)groepssamenstelling wijzigen of leerling een andere plaats geven. Stap 3. Als probleemgedrag niet ophoudt (meerdere maanden) 1 Structuur bieden • Gedragscontracten op individueel en/of groepsniveau, waarin het gewenste gedrag, wederzijdse afspraken en beloningssysteem zijn vastgelegd. 2 Positieve benadering • Met de leerling en de ouders de positieve kanten en problemen van de leerling op school en thuis bespreken en deze informatie benutten bij de aanpak. Doelen, onderwijsbehoeften en oplossingen formuleren (als jij ... wilt bereiken, dan moet leraar…, ouders… en jij…). 3 Leerling tot zelfreflectie aanzetten • Alternatieve cognities aanleren (indien te ingewikkeld: taak van professioneel hulpverlener). • Bijvoorbeeld voor- en nadelen van positief en negatief gedrag bespreken met de leerling om zo de houding of overtuiging van de leerling te veranderen. 4 Professionele ontwikkeling van de leraar • Uitzoeken welke factoren (leerling, leraar, taak, groepsgenoten, thuis) het problematische en het positieve gedrag beïnvloeden, deze vertalen naar oplossingen en er naar handelen. • Naast interne ook externe deskundigen inschakelen voor hulp (eventueel via intern begeleider/zorgadviesteam). 5 Veilige en prettige sfeer creëren De leerling laten ondersteunen door (een deel van) de groep of buddy’s bij de aanpak van het probleem. Stap 4. Als niets werkt of lijkt te werken … • Gaat nogmaals na of het onderwijsaanbod beter kan worden afgestemd op de onderwijsbehoeften van de leerling (doelen, instructie, leertaken, opdrachten). • Samen met de ouders en zorgadviesteam/intern begeleider/extern begeleider overleggen over een oplossing, eventueel indicatie aanvragen of in zeer ernstige situaties uit schoolplaatsing.
Jaargang 2012-04-24 / nr. 2
- 14 -
• Als er al hulpverlening is: houdt hulpverlener op de hoogte van ontwikkelingen van het kind op school. Terzijde: tips bij leerlingen met ´autisme-achtige problematiek´ • Geef opdrachten die maar op één manier uitgelegd kunnen worden, bij voorkeur geschreven of getekend. • Zorg voor een vaste routine, vul ook de vrije momenten in. Leer het kind goed plannen, waardoor je een stuk onzekerheid en angst weg kunt nemen • Eén-op-éénvormen van leren of in kleine groepen. • Bij ruzie werkt straffen averechts, beter is uitleggen hoe een ander iets opvat, want het kind snapt emoties van anderen niet. • Vermijd opwinding en bereid het kind voor op veranderingen en onvoorspelbare situaties. • Laat het kind meedoen met groepsactiviteiten, maar zorg dat er een veilige plek is om zich terug te trekken. • Ga mee bij overdreven interesse voor een onderwerp, maar niet te veel. Probeer aandacht geleidelijk te verplaatsen.
Jaargang 2012-04-24 / nr. 2
- 15 -
Financiën Beleidsregel Financieel toezicht po en vo 2011 De Inspectie gaat toezicht houden op het financieel beheer van een schoolbestuur. Het financiële toezicht is gericht op financiële risico’s van het bestuur van scholen po en vo en handelt over: 1. Financiële continuïteit: is het bestuur financieel gezond om op korte en langere termijn aan de verplichtingen te kunnen voldoen en wordt gebruik gemaakt van een adequate planning en control; 2. Financiële doelmatigheid: maakt het bestuur efficiënt gebruik van de rijksmiddelen; 3. Financiële rechtmatigheid van bekostiging en besteding: heeft het bestuur recht op de rijkmiddelen en wordt dit besteed waarvoor het is bedoeld. Om te kunnen bepalen of er sprake is van financiële risico’s zijn diverse kengetallen bepalend als solvabiliteit, liquiditeit, rentabiliteit, bufferfunctie en kapitalisatiefactor. Voor deze kengetallen wordt een signaleringsgrens bepaald. Op dit moment wordt een onderzoek door de Inspectie uitgevoerd naar aanleiding van aanbevelingen van de Commissie Vermogenspositie Onderwijsinstellingen, waarna deze waarden zullen worden geijkt. Gestreeft wordt om eind 2012 dit onderzoek af te ronden. De Inspectie legt overigens alleen contact met of stelt een onderzoek in bij besturen waar financiële risico’s worden geconstateerd of deze worden vermoed. Naast de jaarlijkse analyse van de financiële continuïteit kunnen ook signalen over het bestuur (afkomstig van ouders, OCW of uit de media) aanleiding zijn om contact te leggen met een bestuur of een onderzoek in te stellen. Financiële continuïteit Aan de hand van diverse kengetallen wordt jaarlijks door de Inspectie een risicoanalyse gemaakt. Daartoe wordt beschikt over de kengetallen die zijn opgenomen in de jaarrekening: Liquiditeit: besturen kunnen op langere termijn voldoen aan de financiële verplichtingen. Signaleringswaarde: Eigen vermogen en voorzieningen gedeeld door de totale passiva is 0.2 (20%) of lager Solvabiliteit: besturen kunnen op korte termijn (< 1 jaar) voldoen aan de verplichtingen. Signaleringswaarde: vlottende activa delen door kortlopende schulden is 0.5 of lager. Rentabiliteit: besturen houden baten en lasten met elkaar in evenwicht. Signaleringswaarde: resultaat gewone bedrijfsvoering delen door de totale baten is meerjarig nul. Worden de grenzen van de signaleringswaarde overschreden dan, wordt verder onderzoek noodzakelijk. Indien de eerste analyse bevestigt dat er sprake kan zijn van financiële risico’s, dan legt de Inspectie haar vragen daarover eerst voor aan het bestuur met als doel maximale duidelijkheid te krijgen over de financiële positie van het bestuur en de oorzaken en beheersing van de financiële risico’s. Na verkrijgen van deze informatie wordt bepaald of er sprake zal zijn van aangepast toezicht door de Inspectie met als doel de financiële risico’s terug te brengen tot een aanvaardbaar niveau. Afhankelijk van de acuutheid (bestuur kan binnen een half jaar niet meer aan zijn financiële verplichtingen voldoen), omvang en oorzaken geconstateerde financiële risico’s en de inhoud en aard van maatregelen die zijn getroffen om het risico te verminderen beslist de Inspectie of: • er geen reden is voor aangepast toezicht, of;
Jaargang 2012-04-24 / nr. 2
- 16 -
•
er reden is voor aangepast toezicht wegens verhoogd financieel risico, waarbij de Inspectie aangeeft met welke regelmaat zij bepaalde financiële informatie wil ontvangen en/of welke maatregelen zij verwacht van het bestuur om de financiële risico’s terug te brengen tot een aanvaardbaar niveau, of; • er is reden voor aangepast toezicht wegens een hoog financieel risico, omdat het bestuur binnen zes maanden niet meer aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen (het risico is acuut) Ook hierbij geeft de Inspectie aan welke financiële informatie zij wenst te ontvangen en/of welke maatregelen zij verwacht van het bestuur om de financiële risico’s terug te brengen tot een aanvaardbaar niveau en binnen een aanvaardbaar termijn. De aard en omvang van het risico maakt dat de contactfrequentie hoog is en dat scherpe eisen aan de te treffen maatregelen worden gesteld. Een bestuur wordt altijd schriftelijk geïnformeerd wanneer de Inspectie voornemens is haar toezicht aan te passen, of dit nu is vanwege de constatering van verhoogde risico’s of juist als financiële risico’s na een periode van aangepast toezicht tot een aanvaardbaar niveau zijn teruggebracht. Het bestuur wordt in de gelegenheid gesteld te reageren op het voornemen. Overigens wordt geen bericht opgesteld wanneer de Inspectie geen financiële risico’s constateert tijdens de jaarlijkse analyse. Financiële doelmatigheid Het geld dat door de overheid wordt verstrekt aan de schoolbesturen is bestemd voor het onderwijs. Een bestuur mag geld opzij zetten voor onvoorziene omstandigheden, zolang dat bedrag in een redelijke verhouding staat tot wat nodig is voor een normale bedrijfsvoering. Hoe groot de financiële buffer mag zijn, is onder andere afhankelijk van de omvang van het bestuur. Daartoe wordt gebruik gemaakt van bijvoorbeeld de kapitalisatiefactor, welke is bepaald in de jaarrekening. Overschrijdt een bestuur de grens en kan niet aannemelijk worden gemaakt dat de middelen op redelijke termijn aan het onderwijs zal worden besteed, dan is sprake van ondoelmatigheid. In dat geval maakt de Inspectie afspraken over de inzet van die middelden voor het onderwijs, waarbij tevens vastgelegd wordt met welke regelmaat zij bepaalde financiële informatie wil ontvangen en/of welke maatregelen zij verwacht van het bestuur om de te hoge vermogen af te bouwen. Er vindt monitoring plaats op de daadwerkelijke vermogensafbouw. Naast het toezicht op te hoge vermogens houdt de Inspectie ook in algemene zin toezicht. Als zij signalen krijgt dat een bestuur de bekostiging niet doelmatig besteedt, kan dat aanleiding zijn om contact te leggen met een bestuur of wordt een onderzoek ingesteld. Financiële rechtmatigheid van bekostiging en besteding Er is sprake van financiële rechtmatigheid als een bestuur zowel bij verkrijging als bij besteding van de rijksmiddelen conformeert aan de daarvoor geldende wet- en regelgeving. Het toezicht op financiële rechtmatigheid bestaat uit de jaarlijkse beoordeling van de verantwoordingsinformatie in de vorm van jaarverslaggeving en een jaarlijkse review op de door de instellingsaccountant van het bestuur uitgevoerde controles. Deze beoordelingen kunnen weer aanleiding geven tot nader onderzoek. Ook kan de Inspectie vragen stellen in reactie op signalen in het PO en VO en naar specifieke bekostigingselementen. In deze fase is nog geen sprake van een onderzoek, waarvan de Inspectie een rapport uitbrengt. Besluit de Inspectie tot een onderzoek naar rechtmatigheid, dan wordt dit, bijzondere situaties daargelaten, schriftelijk bij het bestuur gemeld. De onderzoeksresultaten worden vastgelegd in een conceptrapport, waarop het bestuur een reactie kan
Jaargang 2012-04-24 / nr. 2
- 17 -
geven, wat mogelijk kan leiden tot een bijstelling. Het vastgestelde rapport verschijnt na vijf weken op de website van de Inspectie. Bevindingen uit een onderzoek kunnen leiden naar een advies van de Inspectie aan de minister om sanctiemaatregelen te nemen. Bij vermoedens van strafbare feiten, zoals valsheid in geschrifte, volgt aangifte bij het openbaar ministerie. Bij vermeende fraude door een medewerker van een bestuur of een voormalig bestuurder moet het bestuur zelf maatregelen treffen. De Inspectie ziet toe op de uitvoering en effectiviteit van die maatregelen. Toezicht op verantwoording van financieel handelen: • Verantwoording wordt afgelegd in het jaarverslag en de jaarrekening inclusief een accountantsverklaring. Daartoe volgt de instellingsaccountant de aanwijzingen van het onderwijscontroleprotocol van OCW • Opgave wordt gedaan door besturen van de gegevens die bepalend zijn voor de hoogte van de bekostiging. De instellingsaccountant onderzoekt de juistheid van de gegevens en geeft daarover een oordeel af in een Assurance rapport. Daartoe volgt de accountant de aanwijzingen van het onderwijscontroleprotocol van OCW • In bepaalde gevallen stelt de instellingsaccountant een ‘uitzonderingsrapportage’ op. Het bestuur zendt die rapportage aan DUO De Inspectie beoordeelt de ontvangen accountantsverklaring, Assurance rapportage en uitzonderingsrapportage en vraagt zonodig aanvullende infomatie op bij het bestuur en/of de accountant. Zonodig wordt een onderzoek ingesteld. Steekproefsgewijze beoordeling kwaliteit instellingsaccounants Jaarlijks volgt een review door de Inspectie, steekproefsgewijs, op de kwaliteit van de controles van de instellingsaccountant. De Inspectie treft maatregelen als de kwaliteit ontoereikend is. Bij de grootste besturen voert de Inspectie elke drie tot vier jaar een review uit. De reviews worden schriftelijk bij de besturen en instellingsaccountant aangekondigd en vinden plaats op locatie bij de accountant. Het bestuur ontvangt een afschrift van het definitieve reviewrapport. Als door de Inspectie opdracht wordt gegeven voor herstelwerkzaamheden, kan het leiden naar aanvullende controles door de instellingsaccountant bij het bestuur. Als de kwaliteit van de accountantscontrole niet toereikend is, kan de Inspectie maatregelen nemen tegen de betreffende instellingsaccountant. Deze maatregelen kunnen variëren van opdracht geven tot herstelwerkzaamheden tot het indienen van een klacht bij de tuchtrechter.
Begroting en formatieplanning De ervaringen met lumpsumbekostiging laten zien dat ongeveer 80 tot 85% van de begroting bestaat uit personele kosten. Afgelopen begrotingsperiode is, zoveel als mogelijk, de formatieplanning 2011-2012 en de voorlopige berekeningen voor 2012-2013 betrokken bij de bepaling van de loonkosten over 2012. Door op deze wijze gebruik te maken van berekeningen van bekende en verwachte ontwikkelingen wordt bij de opstelling van de begroting bewust gebruik gemaakt van de formatieplanning als financieel instrument. Immers is de formatieplanning in feite een begroting voor de personele kosten. Echter de werkelijke formatieplanning (voorjaar voorafgaand aan nieuw schooljaar) loopt niet synchroon met de begrotingscyclus (najaar voorafgaand aan het nieuwe kalenderjaar) Niet ieder schoolbestuur is in staat om tijdens de
Jaargang 2012-04-24 / nr. 2
- 18 -
begrotingscyclus voldoende gegevens beschikbaar te hebben om ontwikkelingen van de personele kosten goed in beeld te krijgen. Vaak wordt aan het eind van het kalenderjaar geïnventariseerd welke wensen er leven onder het personeel ter voorbereiding op de formatieplanning van het komende schooljaar: taakvermindering of juist meer werken, opname verlof als seniorenverlof en ouderschapsverlof, stoppen met werken op eigen verzoek, ontslag in verband met (vroeg) pensioen etc. Ook de prognose van de leerlingenaantallen is een belangrijk gegeven om te kunnen bepalen welke verplichtingen verantwoord kunnen worden aangegaan of juist niet, maar is niet altijd beschikbaar tijdens de opstelling van de begroting. Als gevolg daarvan worden een aantal aannames meegenomen in de berekeningen voor de begroting. Op het moment dat meer duidelijkheid ontstaat over de personele ontwikkelingen, in het voorjaar, is het noodzakelijk te bepalen of de verwachte personele kosten aansluiten bij de aannames, die verwerkt zijn in de begroting. Daartoe dient bij de formatieplanning een financiële paragraaf te worden gevoegd. Eventueel kan het leiden tot tussentijdse bijstelling van de begrotingscijfers. Meerjaren perspectief De begroting is niet alleen een antwoord op de vraag hoe de materiële exploitatie sluitend kan worden gemaakt en de formatieplanning gaat niet over de vraag hoe de bekostigingsformules voor personeel vertaald kunnen worden naar inzet van leerkrachten voor de groep. In feite is de vraag welke inkomsten beschikbaar komen en voor welk doel deze worden ingezet. Er wordt dus een verbinding gemaakt tussen de inzet van middelen en de doelstellingen van de school/schoolbestuur. Naast de inzet voor de groep, de primaire taak binnen het onderwijs, kunnen middelen worden besteed aan andere te realiseren doelen (nascholing leerkrachten en directies gericht op het verbeteren van competenties om kwaliteit van het onderwijs te verbeteren, versterken financiële kennis bij bestuur en directies, inspelen op ontwikkelingen als passend onderwijs etc). Ervaring leert dat de ontwikkeling van de inkomsten achterblijft bij de ontwikkeling van de kosten. Hierdoor zullen niet alle wensen kunnen worden gerealiseerd. De beschikbare middelen zijn immers schaars. Afgewogen moet worden welke doelen te realiseren zijn en welk beslag dit legt op de beschikbare middelen. Om goede afwegingen te kunnen maken kan met behulp van een meerjarenbegroting inzicht in de financiële ontwikkelingen worden verkregen. Zo kunnen meerjaren Integraal Huisvestigingsplan (IHP) en planningen voor vernieuwing lesmethodes een goed beeld geven van de verwachte investeringen en de effecten daarvan op de exploitatie. Belangrijk is hierbij ook dat gebruik wordt gemaakt van een meerjaren formatieplanning, wat weer leidt naar het vroegtijdig inventariseren van personele ontwikkelingen en het bepalen van de verwachte leerlingentellingen in de nabije toekomst om te kunnen komen tot een onderbouwing van deze planning. Door het regelmatig monitoren van de werkelijke (meerjaren) ontwikkelingen, kan sneller worden ingegrepen als sprake is van verwachte tekorten of verwachte overschotten. Onverwachte tegenvallers kunnen tijdelijk gedekt worden door inzet van gereserveerde middelen, maar zullen moeten leiden naar bijstelling van het uitgavenpatroon. Onverwachte meevallers, al dan niet incidenteel, kunnen mogelijk leiden naar het realiseren van een gewenst doel, waartoe nog geen middelen beschikbaar gesteld waren. Indicatoren financieel beheer De Inspectie gaat toezicht houden op het financieel beheer van een schoolbestuur. Om te bepalen of sprake is van goed financieel beheer, worden diverse indicatoren gebruikt, als solvabiliteit, rentabiliteit en
Jaargang 2012-04-24 / nr. 2
- 19 -
liquiditeit. Komt een indicator boven of onder de signaleringswaarde dan, volgt nader onderzoek door de Inspectie. Tevens verwacht de Inspectie dat een meerjarenbegroting kan worden beoordeeld die aansluit op de beleidsdoelstellingen, die het bestuur heeft vastgesteld, en dat deze gebaseerd is op een realistische raming van inkomsten en uitgaven, waarbij geen sprake is van het onnodig vergroten van financiële reserves. Ook al is een meerjarenbegroting geen wettelijke verplichting, duidelijk is dat het opstellen hiervan als zeer belangrijk wordt gezien om een goede beoordeling te kunnen maken van de financiële ontwikkelingen en beheer binnen het onderwijsveld.
Digitale melding topinkomens (Wopt) Per brief van 3 april jongstleden is door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gevraagd digitaal te melden of sprake is van inkomens boven de gestelde norm. De melding is bedoeld om te registeren of binnen uw organisatie functionarissen in dienst zijn, die een beloning hebben ontvangen die meer bedraagt dan het vastgestelde gemiddelde ministersalaris ad € 193.000. Geen van de bij Akorda aangesloten werkgevers heeft beloningen verstrekt die boven genoemd grensbedrag uit komen. Door de accountant zal dit tevens worden geverifieerd tijdens de gebruikelijke controlewerkzaamheden. De digitale melding op grond van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Wopt) dient vóór 1 juli 2012 te worden gedaan ook als er geen sprake is van beloningen boven het grensbedrag. Daartoe zijn in de brief van 3 april inloggegevens opgenomen. Zodra wij de benodigde inlogcodes van u hebben ontvangen, zullen wij zorg dragen voor tijdige afhandeling.
In mindering te brengen uitkeringen Als schoolbesturen een uitkering ontvangen van het UWV voor personeelsleden die met zwangerschapsverlof gaan of die gerelateerd aan de zwangerschap met ziekteverlof zijn, wordt deze tot 1-8-2012 in mindering gebracht op de bekostiging (IMBU-regeling). Dit omdat door de werkgever de vervangingskosten gedeclareerd kunnen worden bij het Vervangingsfonds. Vanaf 1-8-2012 wordt deze regeling ingetrokken. Tevens zullen de vervangingskosten niet meer gedeclareerd kunnen worden bij het Vervangingsfonds. Zo wordt de administratieve last verminderd. Per 1-8-2012 wordt de UWV-uitkering gebruikt om de vervangingskosten te dekken. Aangezien de bepaling van de hoogte van deze WAZOuitkering af kan wijken van de werkelijk te maken vervangingskosten is het belangrijk om vooraf de financiële afweging te maken.
Vaststelling bedragen personele bekostiging 2012-2013 Algemeen Per 5 april 2012 zijn de bedragen lumpsumbekostiging Primair Onderwijs voor het schooljaar 2012-2013 en de bedragen leerling gebonden budget in het voortgezet onderwijs vastgesteld. Als eerste wordt opgemerkt dat door de intrekking van de IMBU-regeling (zie elders in dit nummer) de bekostigingsbedragen met 0.724% zijn verlaagd. De opslag voor dekking van de premie van het
Jaargang 2012-04-24 / nr. 2
- 20 -
vervangingsfonds is dan ook verlaagd met dit percentage naar 4.026. De bedoeling is dat de te betalen premie aan het vervangingsfonds wordt verlaagd. Echter de premies voor schooljaar 2012-2013 zijn nog niet bekend gemaakt. In het voorjaar van 2012 zal worden vastgesteld of de afgesproken doelstellingen voor de functiemix in 2011 zijn gehaald. Is dat het geval dan zal voor het schooljaar 2012-2013 de resterende oploop 2012 en volgende jaren worden toegekend. Een kort overzicht van de met name bij de formatie-planningen gebruikte gegevens: Reguliere personele bekostiging BAO Landelijke gewogen gemiddelde leeftijd Genormeerde gemiddelde personeelslast Leraar Schoolleiding Ondersteunend Bedrag per leerling Vast bedrag Verhogingsbedrag Onderbouw Vast bedrag Verhogingsbedrag Bovenbouw Vast bedrag Verhogingsbedrag Kleine Scholen Toeslag Basisbedrag Leeftijdsbedrag Basisbedrag vermindering Leeftijdsbedrag vermindering Achterstanden/Cumi Vast bedrag Verhogingsbedrag
SBO
(V)SO
40,42
41,50
41,20
€ 57.058,12 € 71.544,97
€ 62.034,27 € 77.305,36
€ 60.024,98 € 77.293,61 € 36.110,64
€ 1.196,35 € 38,74
€ 24.572,87 € 1.113,12 Afhankelijk van onderwijssoort
€ 1.623,81 € 43,82
Afhankelijk van onderwijssoort
€ 1.129,85 € 30,49 € 58.697,46 € 1.583,96 € 406,64 € 10,97 € 1.372,74 € 37,04
€ 1.061,36 € 34,37
€ 806,25 € 36,52
Daarnaast kunnen scholen groeibekostiging ontvangen als aan de voorwaarden wordt voldaan. Bekostiging schoolleiding BAO ≤ 97 LL
€ 17.546,85
≥ 97 LL
€ 32.033,70
SBO
≤ 99 LL
€ 18.192,09
≥ 99 LL
€ 33.463,18
1 t/m 49 50 t/m meer Basisbedrag
Jaargang 2012-04-24 / nr. 2
(V)SO
(V)SO
(V)SO
(V)SO
€ 20.291,63
€ 20.291,63
€ 37.560,26
€ 37.560,26
€ 37.560,26
€ 54.828,89
€ 37.560,26
€ 54.828,89
€ 12.882,27
- 21 -
Personeel- en arbeidsmarkt beleid BAO Vast bedrag € 8.073,38 Bedrag per leerling € 342,22 inclusief € 49,38 schoolbegeleiding Bedrag per € 262,53 schoolgewicht/cumi Opslag school < 145 € 11.161,60 leerlingen minus € 76,99 * aantal leerlingen Opslag bekostiging < 195 leerlingen € 4.946,00 (ook genoemd convenant DA-DB) Ambulant begeleide leerlingen
SBO
(V)SO
€ 11.371,76 € 545,61 inclusie € 49,38 schoolbegeleiding € 159,35
Afhankelijk van onderwijssoort € 124,68
€ 174,90
Bekostiging LGF Voor basisscholen is het bedrag voor personele bekostiging € 6.053,87. Voor dove of blinde kinderen en kinderen met een meervoudige handicap is het bedrag € 12.432,96 geworden. De bijzondere bekostiging voor zeer moeilijk lerende kinderen in de groepen 3 t/m 8 van de basisschool wordt € 6.373,39. De bekostiging van de rugzak is in het speciaal basisonderwijs € 2.048,39 en € 8.427,48 voor dove kinderen en kinderen met een meervoudige handicap. De personele bekostiging van de ambulante begeleiding voor cluster 3 en 4 leerlingen door het (voortgezet) speciaal onderwijs is voor PO € 4.255,77 en VO € 2.923,22. Vooruitlopend op de definitieve vaststelling zijn diverse maatregelen in de circulaire opgenomen: • Vervallen (bijzondere) groeiregeling (V)SO • Vervallen groeiregeling (V)SO leerlingen uit residentiële instelling
Jaargang 2012-04-24 / nr. 2
- 22 -
Personeel Minimaal 2 jaar vooruitkijken bij werkgelegenheidsbeleid Demografische krimp en bezuinigingen op Passend Onderwijs staan voor de deur. Door beide bovengenoemde ontwikkelingen dienen bestuur/management van onderwijsinstellingen waar het werkgelegenheidsbeleid wordt gehanteerd bijtijds met de centrales om tafel te gaan om te komen tot het vaststellen van een sociaal plan. Het is dus zaak om daar alvast over na te denken. In de CAO PO bestaat er ten aanzien van het ontslagbeleid een keuzemogelijkheid. Naast de regeling ontslagbeleid, waarbij personeelsleden gedurende een schooljaar in het r.d.d.f. (het risico dragende deel van de formatie) moeten zijn geplaatst voordat zij kunnen worden ontslagen bij zogenaamde formatieve frictie, kent het primair onderwijs (net als het voortgezet onderwijs) de mogelijkheid van werkgelegenheidsbeleid. Formatieve frictie houdt in dat de uitgaven voor personele verplichtingen hoger zijn dan de inkomsten op basis van het aantal leerlingen. De doelstelling van werkgelegenheidsbeleid is behoud van werkgelegenheid. Voor werknemers met een dienstverband voor onbepaalde tijd geldt een werkgelegenheidsgarantie. Dat wil zeggen dat personeelsleden niet zo maar op basis van formatieve frictie kunnen worden ontslagen. Kan de werkgever de werkgelegenheidsgarantie niet meer handhaven, dan moet de werkgever in overleg met de centrales in het DGO een sociaal plan overeenkomen. Gedwongen ontslagen zijn niet eerder mogelijk dan twee jaar nadat met de centrales overeenstemming is bereikt over een sociaal plan. Het is daarom erg belangrijk dat bestuur/management bij het bepalen van de noodzakelijke formatie steeds ruim twee jaar vooruit kijken en, zo mogelijk, nog wat verder voor wat betreft het te verwachten aantal leerlingen. Indien er dus sprake is van een (te verwachten) afname van het aantal leerlingen, dan dienen er op tijd maatregelen te worden genomen om op enig moment over te kunnen gaan tot het noodzakelijk ontslag van één of meerdere personeelsleden. Het kader voor het sociaal plan wordt gegeven in artikel 10.3 CAO PO. Bij noodsituaties kan, in overleg met de vakcentrales, van de bepalingen van artikel 10.2 en 10.3 van de CAO PO worden afgeweken. Voor het opstellen van het sociaal plan is het van belang om te weten dat deze uit twee fasen bestaat. In de eerste fase worden, kort samengevat, een aantal stimulerende maatregelen genomen om het vertrek van personeelsleden te bevorderen en daarmee een dreigend ontslag af te wenden. In de tweede fase worden objectieve afvloeiingscriteria vastgesteld op basis waarvan personeelsleden kunnen worden aangewezen die als boventallig worden aangemerkt en voor ontslag in aanmerking komen. Daarnaast worden instrumenten ingezet ter voorkoming van gedwongen ontslag.
Plaatsing r.d.d.f. en ontslag Zoals bekend dient de werknemer, vooruitlopend op het ontslag vanwege formatietekort, in het primair onderwijs eerst nog in het risicodragend deel der formatie (r.d.d.f.) te worden geplaatst. Dit houdt in dat de werknemer gedurende een periode van tenminste één jaar aanspraak kan maken op verschillende faciliteiten die hem/haar helpen bij het vinden van
Jaargang 2012-04-24 / nr. 2
- 23 -
een nieuwe werkkring. Tegen een besluit tot r.d.d.f.-plaatsing staat dezelfde beroepsgang open als tegen een besluit tot ontslag. Akorda heeft een aantal besluiten van de Commissie van beroep primair onderwijs en speciaal voortgezet onderwijs voor u vergeleken waardoor naar voren is gekomen welke factoren de r.d.d.f.-plaatsing volgens de Commissie voldoende rechtvaardigen. Ten eerste is het van belang om aan te tonen dat het bestuur in het kader van de opstelling van het meerjaren formatiebeleid en op grond van het bestuursformatieplan heeft kunnen vaststellen dat de ontwikkeling van het leerlingenaantal zodanig is, dat het handhaven van de functie in het licht van goede en doelmatige uitvoering van de te verrichten werkzaamheden in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd. Hierbij zijn de volgende factoren van belang: het aantal leerlingen die de scholen van desbetreffend bestuur bezoeken, het in de toekomst verwachte aantal leerlingen onderbouwd door bijvoorbeeld regiobrede analyses, (onderbouwde) bezuinigingen op rijksmiddelen, het benoemen van een structureel tekort aan geldmiddelen (onderbouwd met bedragen). Vervolgens dient te worden aangetoond dat het bestuursformatieplan (onderbouwd door een afvloeiingslijst en een meerjarenbegroting waaruit blijkt dat er sprake is van een structureel tekort) met de (G)MR is doorgenomen en dat er met het bestuursformatieplan en de r.d.d.f.-plaatsing is ingestemd.
Verplichte mobiliteit De verplichte mobiliteit bestaat al langer. Wanneer een school te maken krijgt met terugloop van formatie en er daarom leerkrachten in het r.d.d.f geplaatst moeten worden, is een bestuur verplicht binnen haar organisatie te zoeken naar overplaatsingsmogelijkheden. Ook in geval van disfunctioneren of in een conflictsituatie kan een schoolbestuur een leerkracht verplichten de werkzaamheden op een andere school te gaan uitvoeren. Bij de procedure van overplaatsing (art. 10.6 cao PO 2009) is het van belang om met werknemer in overleg te blijven en om de afspraken (of mededelingen) op schrift vast te stellen. Indien het bestuur een besluit neemt om een werknemer verplicht over te plaatsen, dan is het van belang om niet te vergeten dat de werknemer in beroep mag gaan bij de van toepassing zijnde Commissie van Beroep (bijzonder onderwijs) of bij de bevoegde rechter (openbaar onderwijs). Een aanbod van een uitwisselbare, gelijkwaardige of passende functie kan niet worden geweigerd, tenzij een bezwaar van de medewerker m.b.t. de gelijkwaardigheid of passendheid van de functie gegrond verklaard is door de commissie van beroep of door de bevoegde rechter.
Verklaring omtrent het gedrag Om te voldoen aan de benoembaarheidseisen in het onderwijs dient een werknemer bij de start van de werkzaamheden te beschikken over een geldige verklaring omtrent het gedrag (niet ouder dan 6 maanden, is 2 maanden voor een overblijfouder) Opdracht tijdens de accountantscontrole is om te bepalen of de werkgever zich aan deze regel houdt. Wordt geconstateerd dat hier niet aan wordt voldaan, dan zal een opmerking worden gemaakt in het rapport van bevindingen (uitzonderingsrapportage).
Jaargang 2012-04-24 / nr. 2
- 24 -
Regelmatig is voor nieuw personeel geen geldige verklaring aanwezig bij de eerste indiensttreding. De verklaring wordt op een later moment alsnog ingeleverd met daarop een datum, die later ligt dan de eerste dag van benoeming. Tot dat moment worden geen betalingen gedaan. Het dilemma is duidelijk: een verklaring omtrent het gedrag is alleen voorafgaand aan te vragen als sprake is van een werkgever en daar is niet altijd sprake van. Toch willen wij u nogmaals wijzen op de geldende regel: van benoeming kan alleen sprake zijn als er een geldige verklaring omtrent het gedrag is op het moment dat met de werkzaamheden wordt gestart.
Sluitingsdata CASO Wij verzoeken u vriendelijk de mutaties voor de salarisadministratie tijdig, regelmatig en gespreid naar ons kantoor te zenden. Uiterste inleverdatum april 2012 Betaaldatum april 2012
9 apr 2012 25 apr 2012
Uiterste inleverdatum mei 2012 Betaaldatum mei 2012
8 mei 2012 25 mei 2012
Uiterste inleverdatum juni 2012 Betaaldatum juni 2012
6 juni 2012 25 juni 2012
Jaargang 2012-04-24 / nr. 2
- 25 -