Hogeschool van Utrecht Opleiding: Master of Engineering, deeltijd
Visitatiedata: 7 en 8 april 2005
© NQA (Netherlands Quality Agency) Utrecht, mei 2005
2
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
Inhoud
3
Deel A:
Onderwerpen 1.1 Voorwoord 1.2 Inleiding 1.3 Werkwijze 1.4 Oordeelsvorming 1.5 Oordelen per onderwerp 1.6 Schematisch overzicht oordelen 1.7 Totaaloordeel
5 7 7 8 9 10 12 12
Deel B:
Facetten Onderwerp 1 Onderwerp 2 Onderwerp 3 Onderwerp 4 Onderwerp 5 Onderwerp 6
13 15 18 25 28 29 31
Deel C:
Doelstellingen van de opleiding Programma Inzet van personeel Voorzieningen Interne kwaliteitszorg Resultaten
Bijlagen Bijlage 1 Nadere onderbouwing niveau Master of Engineering door FNT Bijlage 2 Brief Hogeschool Bijlage 3 Bezoekprogramma Bijlage 4 Onafhankelijkheidsverklaring panelleden Bijlage 5 Deskundigheden panelleden
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
33 35 41 43 45 47
3
4
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
Deel A: Onderwerpen
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
5
6
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
Deel A: Onderwerpen
1.1
Voorwoord
In dit rapport doet het panel dat in opdracht van NQA de opleiding Master of Engineering van de Hogeschool van Utrecht heeft gevisiteerd, verslag van zijn werkwijze, bevindingen en conclusies. Het onderzoek vond plaats in het kader van de accreditatie van hogere beroepsopleidingen. Het onderzoek is feitelijk gestart in maart 2005, het moment waarop de opleiding haar rapportage ten behoeve van de toetsing nieuwe opleidingen bij de NQA aanleverde. Een visitatiebezoek vond plaats op 7 en 8 april 2005 en werd uitgevoerd door een panel dat bestond uit de volgende personen: De heer ir. E. Boer, voorzitter en deskundige Engineering De heer ir. N.J. van den Broek, deskundige Engineering De heer ir. E. Joustra TCIM, deskundige Informatica De heer W. van Uden, NQA-auditor Dit panel voldoet aan de eisen zoals gesteld in het document Vragen en Aanwijzingen van NQA. Het panel beschikt over domeinspecifieke deskundigheid, onderwijs- en auditdeskundigheid en deskundigheid over de internationale ontwikkelingen van de discipline (zie bijlagen 4 en 5 bij dit rapport) Het rapport bestaat uit drie delen: • deel A: een hoofdrapport, het Onderwerprapport, waarin de oordelen van het panel over de basiskwaliteit van de opleiding op onderwerpniveau worden uitgesproken en de overwegingen waarop die oordelen zijn gebaseerd. Het gaat hier om oordelen in de gradatie voldoende/onvoldoende. Tevens wordt hier het eindoordeel geformuleerd. • deel B: een detailrapport waarin op facetniveau door het panel oordelen en argumenten ter onderbouwing van dat oordeel worden gegeven. De waarderingen worden uitgedrukt in begrippen zoals die door de NVAO is voorgeschreven voor een toets nieuwe opleidingen. Dit detailrapport vormt de basis van het Onderwerprapport. • deel C: hierin zijn alle relevante bijlagen opgenomen. 1.2
Inleiding
De Hogeschool van Utrecht verzorgt de nieuwe opleiding Master of Engineering (MoE) als deeltijdopleiding aan de Faculteit Natuur en Techniek. De nieuwe opleiding komt voort uit en bouwt voort op drie bestaande mastertrajecten van de Hogeschool van Utrecht: Master Maintenance Management, Master Engineering Product Design en Master Integraal Ontwerpen. Deze opleidingen zijn echter niet geaccrediteerd. De hogeschool vernieuwt de trajecten en voegt ze samen tot één nieuw masterstraject, waarvoor ze een accreditatie aanvraagt. Het panel heeft, evenals de FNT,
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
7
waar mogelijk gebruik gemaakt van de ervaringen die met de drie bestaande trajecten zijn opgedaan, waardoor de voorspellende waarde van zijn oordeel over de nieuwe opleiding vergroot wordt. Voor de drie bestaande mastertrajecten is in 2003 door de Dutch Validation Council een accreditatierapport opgesteld: Accrediteringsrapport Hogeschool van Utrecht – de opleiding Master of Science in Engineering Product Design (april 2003). De conclusies en aanbevelingen uit deze rapportage heeft de FNT gebruikt om de nieuwe opleiding Master of Engineering samen te stellen. De FNT heeft deze rapportage echter niet gebruikt om een accreditatie aan te vragen. 1.3
Werkwijze
Het panel heeft de visitatie van de MoI uitgevoerd conform de werkwijze zoals die is neergelegd in het beoordelingsprotocol van NQA en die hieronder meer in concreto wordt beschreven. Dit houdt tevens in dat het panel heeft vastgesteld dat rapportage van de FNT ten behoeve van de toetsing nieuwe opleiding plus de bijlagen en de aanvullende informatie een voldoende basis boden voor het visitatiebezoek. NQA onderscheidt drie fasen in het visiteren: de voorbereidingsfase, het visitatiebezoek en de rapportagefase. Hieronder volgt een korte toelichting per fase. De voorbereidingsfase Allereerst heeft de NQA-auditor de rapportage gecheckt op kwaliteit en compleetheid (de screening) en daarmee op bruikbaarheid voor de visitatie. Nadat de rapportage in orde was bevonden, hebben de panelleden zich inhoudelijk voorbereid op het bezoek. Zij lazen de rapportage (en bijlagen), formuleerden tijdens een voorbereidende vergadering op basis van een beoordelingsformat voorlopige oordelen op basis van argumenten, respectievelijk vragen, die als basis hebben gediend voor de materiaalbestudering en de gesprekken tijdens het visitatiebezoek. Hoewel ieder panellid alle onderwerpen en facetten onder de loep nam, is er sprake geweest van een taakverdeling, waarbij bepaalde onderwerpen en facetten door een bepaald panellid, vanuit zijn deskundigheid, extra grondig zijn bestudeerd. Het visitatiebezoek NQA heeft een Raamwerk bezoekprogramma ontwikkeld voor de (dag-)indeling van het visitatiebezoek dat is aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding (zie bijlage 3). Tijdens het visitatiebezoek is gesproken met (een representatieve) vertegenwoordiging van: docenten en werkveld. Daarnaast vonden er aan het begin en aan het eind van het visitatiebezoek gesprekken plaats met het management van de opleiding. Het panel heeft eveneens gesproken met een delegatie van studenten en afgestudeerden van een ander mastertraject van de FNT, dat als voorbeeld dient voor de Master of Informatics. trajecten. De informatie wordt door het panel beschouwd als indicatie voor de kwaliteit van de nieuwe masteropleiding.
8
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
De FNT had gevraagd materiaal ter inzage klaar gelegd. Het panel heeft dat materiaal gedurende het bezoek kunnen bestuderen. Met name aan het begin van het bezoek – op de middag van de eerste dag – en in de loop van de tweede dag, is het materiaal bestudeerd. In het raamwerk bezoekprogramma kende het ochtendprogramma van de tweede dag een vaste structuur, maar was het middagprogramma ‘vrij’. In deze tijd heeft het panel zogenaamde ‘schakelmomenten’ ingelast om bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen-)oordelen. In het afrondende gesprek aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling aan het management gegeven van de bevindingen van het panel, zonder expliciete oordelen uit te spreken. Na afloop van het bezoek constateerde het panel dat er nog open plekken in de bewijsvoering waren. Deze zijn geïnventariseerd en de NQA-auditor heeft aanvullend materiaal opgevraagd bij de opleiding. Dit bewijsmateriaal is door een of meer van de panelleden beoordeeld en de resultaten zijn in de rapportage verwerkt. De fase van rapporteren De NQA-auditor heeft, op basis van de bevindingen van het panel, een conceptrapportage opgesteld en deze voorgelegd aan de panelleden. Het panel heeft vervolgens het definitieve concept vastgesteld. In het visitatie- of beoordelingsrapport is, waar relevant, expliciet ingegaan op de verschillende varianten. Het definitieve conceptrapport is aan de opleiding voorgelegd ter correctie van feitelijke onjuistheden. Naar aanleiding daarvan zijn door de NQA-auditor enkele wijzigingen aangebracht. Vervolgens is het definitieve rapport door het panel vastgesteld. Het visitatie- of beoordelingsrapport is uiteindelijk ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO. 1.4
Oordeelsvorming
In dit hoofdstuk wordt per onderwerp een oordeel uitgesproken op basis van weging van de facetten die van dat onderwerp deel uitmaken. Bij deze weging spelen de beslisregels zoals die door de NQA in het beoordelingsprotocol zijn geformuleerd en nader uitgewerkt in een notitie een belangrijke rol. Tevens is bij de beoordeling rekening gehouden met accenten die de opleiding eventueel legt en het domeinspecifieke kader. Het eindoordeel is voorzien van een aanvullende tekst als er sprake is van: • weging van de oordelen op facetniveau; • benchmarking; • generieke bevindingen die het facetniveau overschrijden; • bepaalde accenten respectievelijk ‘best practices’. Wat betreft de benchmarking is het van belang op te merken dat een vergelijking met andere opleidingen op dit moment beperkt moet zijn, omdat deze opleiding een uniek karakter heeft en moeilijk met andere masteropleidingen te vergelijken is. Bovendien behoort de opleiding in het kader van accreditatie tot de eerste gevisiteerde opleidingen
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
9
en zijn er nog weinig andere concrete resultaten bekend zijn.Tevens dient te worden vermeld dat een internationale vergelijking niet mogelijk is, omdat van buitenlandse pendanten van de opleiding geen gegevens voorhanden zijn. In de oordelen per onderwerp wordt een korte samenvatting van de oordelen op de facetten gegeven, gevolgd door een weging die leidt tot het eindoordeel. De wegingen zullen in dit rapport niet diepgaand zijn, omdat de opleiding op bijna alle facetten minimaal een voldoende heeft gehaald. De (uitgebreide) argumentatie daarvoor is te vinden in het detailrapport. 1.5
Oordelen per onderwerp
1.5.1 Doelstellingen opleiding De beoogde eindkwalificaties sluiten in voldoende mate aan bij de eisen die in het werkveld aan een professionele master worden gesteld. Er heeft een beperkte internationale programmavergelijking plaatsgevonden. Tevens is het werkveld door middel van een kwalitatief onderzoek geraadpleegd. De eindkwalificaties weerspiegelen duidelijk de complexiteit van het beoogde beroepenveld van de afgestudeerden. Het niveau van de kwalificaties is voldoende. Het oordeel over het onderwerp is derhalve positief. 1.5.2. Programma Het panel beoordeelt alle facetten van het onderwerp Programma met een voldoende. Met name de relatie tussen eindkwalificaties en leerdoelen is inzichtelijk en toegankelijk voor studenten. De samenhang in het programma is voldoende geborgd door in het curriculum een basisprogramma en uitstroomprofielen te definiëren en deze parallel aan te bieden. Ook de samenhang theorie en praktijk komt in voldoende mate uit de verf in de modulebeschrijvingen. De FNT heeft voldoende maatregelen voorbereid om de studielast in overeenstemming te houden met de formele studieduur, die voldoet aan de eisen van een masteropleiding. De FNT heeft procedures ontwikkeld om de kwaliteit van de instroom te bewaken, zodat de beoogde werkvormen aansluiten bij de kwalificaties van de instromende studenten. Het oordeel is positief 1.5.3 Inzet van personeel Blijkens de cv’s van beoogde docenten voor de masteropleiding heeft een groot deel van hen wortels in de (internationale) beroepspraktijk, waardoor de verbinding tussen theorie en praktijk geborgd kan worden. De kwaliteit van de beoogde docenten is goed. De wetenschappelijk oriëntatie verdient naar het oordeel van het panel aandacht. Gelet op de beoogde werkvormen en de kwalificaties van de instromende studenten lijkt de geplande D/S-ratio voldoende om het onderwijs te verzorgen. Het oordeel over dit onderwerp is derhalve positief. 1.5.4 Voorzieningen De materiële voorzieningen zijn goed te noemen met het oog op het beoogde onderwijs en het niveau van de masteropleiding. De coaching en studiebegeleiding zijn voldoende gelet op de kwalificaties van de instromende studenten.
10
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
Het oordeel over het onderwerp is derhalve positief. 1.5.5. Interne kwaliteitszorg. De nieuwe opleiding maakt gebruik van het kwaliteitszorgsysteem van de hogeschool en de FNT. Met name het systeem EVINAC en IKS spelen daarin een rol. Kwaliteitszorg is daarmee voldoende systematisch van opzet. Alumni en beroepenveld dienen meer betrokken te worden bij de kwaliteitszorg; studenten en medewerkers hebben voldoende inbreng Het eindoordeel op dit onderwerp is daarom positief. 1.5.6. Continuïteit Het management heeft voldoende garanties afgegeven dat studenten de opleiding kunnen voltooien. De financiële onderbouwing voor de investeringen en de exploitatie van de opleiding zijn voldoende. Het eindoordeel over dit onderwerp is positief.
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
11
1.6 Schematisch overzicht Oordelen De onderstaande tabel geeft het oordeel per onderwerp, per facet en het totaaloordeel weer voor de nieuwe opleiding Master of Engineering aan Faculteit Natuur en Techniek van de Hogeschool van Utrecht. Onderwerp/Facet
oordeel
1. Doelstellingen 1.1 Domeinspecifieke eisen 1.2 Niveau Master 1.3 Oriëntatie HBO
Positief Voldoende Voldoende Voldoende
2. Programma 2.1 Eisen HBO 2.2 Relatie tussen doelstellingen en programma 2.3 Samenhang in het programma 2.4 Studielast 2.5 Instroom 2.6 Duur
Positief Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
3. Inzet van personeel 3.1 Eisen HBO 3.2 Kwantiteit van het personeel 3.3 Kwaliteit van het personeel
Positief Voldoende Voldoende Voldoende
4. Voorzieningen 4.1 Materiële voorzieningen 4.2 Studiebegeleiding
Positief Voldoende Voldoende
5. Kwaliteitszorg 5.1 Systematische aanpak 5.2 Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Positief Voldoende Voldoende
6. Condities voor Continuïteit 6.1 Afstudeergarantie 6.2 Investeringen 6.3 Financiële voorzieningen
Positief Voldoende Voldoende Voldoende
Totaaloordeel
Positief
1.7
Totaaloordeel
Op grond van bovenstaand schema en de inhoudelijke onderbouwing daarvan in paragraaf 1.5 waaruit blijkt dat de opleiding op alle zes onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding POSITIEF is.
12
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
Deel B: Facetten
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
13
14
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
Onderwerp 1 Facet 1.1
DOELSTELLINGEN OPLEIDING
Domeinspecifieke eisen
Voldoende
De beoogde eindkwalificaties sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het domein. Beschrijving • De opleiding is gebaseerd op de filosofie van het integraal ontwerpen. De meerwaarde van de master met de beoogde eindkwalificaties ligt in het feit dat hij rekening kan houden met alle levensfasen van een product en daarvoor ict-middelen maximaal kan inzetten. Hij kan optreden als regisseur van multidisciplinaire samenwerkingsverbanden. • In het gesprek met vertegenwoordigers uit het werkveld is het panel gebleken dat zij zich bezorgd maken over het gebrek aan acceptatie van de filosofie van het integraal ontwerpen door de overheid i.c. het Ministerie van Economische Zaken. Zij verklaren dit vanuit het gegeven dat de opleiding met deze filosofie tamelijk innovatief is. • De nieuwe masteropleiding heeft drie uitstroomprofielen: integrated product development, integrated building processes en maintenance management. Deze profielen sluiten aan bij de mastertrajecten die de hogeschool de afgelopen jaren heeft aangeboden. • De opleiding heeft vijf competenties geformuleerd: 1. innovatief vermogen en commerciële instelling 2. life cycle engineering 3. informatiemanagement 4. beïnvloeding en afstemming 5. onderzoeksvaardigheden De generieke beschrijving van deze competenties is opgenomen in het concept van de studie informatie gids voor de Master of Engineering (maart 2005). Elk van deze competenties is onderverdeeld in een aantal subcompetenties, die de algemene beschrijving concretiseren en operationaliseren. • Er is onderzoek gedaan naar behoefte aan deze competenties onder vertegenwoordigers van het beroepenveld. Dit kwalitatief onderzoek ten behoeve van de master of engineering is in het najaar van 2004 uitgevoerd, rapport is in november 2004 verschenen en aan het panel ter hand gesteld. Uit de bevindingen blijkt dat de gekozen competenties aansluiten bij de wensen van de respondenten • De bestaande mastertrajecten, die de hogeschool tussen 1993 en 2004 heeft aangeboden, voldoen aan de wensen van het beroepenveld en zijn ook in nauw overleg met het beroepenveld tot stand gekomen. • Ook buitenlandse instellingen zijn betrokken. Er is een vergelijking gemaakt met Maintenance Management van de Caledonian University te Glasgow en Asset Management van de Robert Gordon University te Aberdeen. Tevens is het programma vergeleken met de master Integrated Product Design van de Technische Universiteit Delft en de master Industrial Design van de Technische Universiteit Eindhoven.
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
15
Oordeel panel Het panel is van oordeel dat de eindkwalificaties voldoende aansluiten bij de eisen en wensen van het beroepenveld. Het panel constateert dat de eindkwalificaties tot stand zijn gekomen na vergelijking met vergelijkbare programma’s op enkele Nederlandse en buitenlandse universiteiten. Het kwalitatieve onderzoek onder vertegenwoordigers van het beroepenveld levert ondanks de geringe internationale component, goede informatie op. Dit facet wordt daarom als ‘voldoende’ beoordeeld.
Facet 1.2
Niveau master
voldoende
De beoogde eindkwalificaties sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een master. Beschrijving • De opleiding refereert aan de Dublin descriptoren om het niveau van de beoogde kwalificaties te beschrijven. • In de bij 1.1 genoemde competenties 4 en 5 zijn de descriptoren communicatie, en kennis en inzicht (met name onderzoeksvaardigheden) herkenbaar. Voor de andere Dublin descriptoren geldt dat niet of in veel mindere mate. • De FNT heeft een extra toelichting geschreven om het niveau van de nieuwe opleiding te verduidelijken (zie bijlage 1). Uit de argumentatie in deze toelichting blijkt vooral dat de Dublin descriptoren als een soort schil om het programma heen liggen. In concrete zin vindt de FNT dat: - De nieuwe opleiding zich ten opzichte van bacheloropleidingen verdiept door grootschalige en risicodragende ontwerpvragen centraal te stellen; - Persoonlijke effectiviteit een grote rol speelt in de zin van sociaal-communicatieve vaardigheden; - Onderzoek en methodologie een belangrijke rol spelen in de opleiding in de vorm van ontwerpgericht onderzoek; - integratie van ontwerpvragen, ontwikkelings- en investeringsvragen (de integrale IO-elementen) enerzijds en bedrijfsvoering- en exploitatievragen anderzijds (de aan IO toe te voegen LCE-elementen); - Kennisontwikkeling en praktijk geïntegreerd worden in de modulen; - Oordeelsvorming integraal aan de orde komt doordat studenten betrokken worden bij de beoordeling van elkaar opdrachtbeschrijvingen en –uitvoering; - Het onderwijs in de master voor een deel vorm krijgt door ontwerpgericht onderzoek dat bijdraagt aan een attitude van continue kennisontwikkeling bij de studenten. - Ook in het gesprek tussen docenten en panel is gebleken dat de docenten zich in voldoende mate bewust zijn van het niveau dat de afstuderenden te zijner tijd dienen te realiseren. • Indicaties over het eindniveau zijn te vinden in het (Draft) Project Handbook (february 2005) dat dient als handleiding voor het schrijven van de thesis ten behoeve van het afstuderen. Deze indicatoren omvatten eisen over: de complexiteit, innovativiteit,
16
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
creativiteit, gebruik van bronnen, ontwerp in relatie tot productie, literatuurstudie komen ondermeer aan de orde. Oordeel panel Voor indicatie van het niveau hanteert de opleiding de Dublin descriptoren. In algemene zin zijn deze beschreven in de rapportage ten behoeven van de accreditatie. De relatie met de modulen is verduidelijkt in een extra toelichting. Het niveau van de competenties en leerdoelen wordt in de modulebeschrijvingen nog geconcretiseerd aan de hand van de Dublin descriptoren. De eisen aan de thesis geven reeds een indicatie van het te verwachten eindniveau. Het panel komt tot het oordeel ‘voldoende’.
Facet 1.3
Oriëntatie HBO
Voldoende
De beoogde eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. Een HBO-master heeft de kwalificaties voor het niveau van zelfstandig en/óf leidinggevend beroepsbeoefenaar in een beroep of spectrum van beroepen, dan wel het niveau van het functioneren in een multidisciplinaire omgeving waarin een HBO-opleiding vereist is of dienstig is. Beschrijving • De Master of Engineering is een in Nederland unieke beroepsgerichte masteropleiding. Er zijn derhalve geen landelijk opgestelde kwalificatieprofielen. De opleiding heeft op basis van de bestaande mastertrajecten en op basis van eigen onderzoek in het werkveld een beroeps- en competentieprofiel opgesteld. • De uitstroomprofielen van de nieuwe master zijn gebaseerd op de bestaande mastertrajecten. Deze trajecten zijn tot stand gekomen in overleg met beroepenveldvertegenwoordigers. Het traject integrated product development is mede door FME-CWM vastgesteld. Bij de vaststelling van het traject waarop het profiel integrated building processes is gebaseerd, zijn UNETO-VNI en enkele installatiebedrijven betrokken geweest. Het profiel maintenance management voldoet aan de exameneisen vierde niveau van de Europese beroepsvereniging voor onderhoud (EFNMS). Het programma is gebaseerd op dat van de bestaande master, dat mede is vastgesteld door de Nederlandse Vereniging voor Doelmatig Onderhoud (NVDO), en die ook verzorgd wordt aan de Caledonian University te Glasgow. • In het zelfevaluatierapport worden de ontwikkelingen in het engineeringberoep beschreven, waarbij een centrale plaats wordt ingeruimd voor integraal ontwerpen. Aan de hand van deze ontwikkelingen wordt een beeld geschetst van de complexiteit van het toekomstig werkveld van de afgestudeerde. Hij moet niet alleen zicht hebben op de technische kant van een probleem, maar ook op de financieel-economische, de commerciële, de sociologische en de milieutechnische kanten. Deze diversiteit komt terug in de competentiebeschrijvingen.
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
17
•
•
•
•
•
Een vergelijkbare benadering van het beoogde beroepsprofiel wordt beschreven in Integraal Ontwerpen, een nieuwe verleiding voor techniek; de intreerede van de lector integraal ontwerpen van de hogeschool. Uit de leerdoelen van bijvoorbeeld de modulen Personal Skills and Project management, Concurrent & Collaborative Engineering en Methods for Design Optimizing blijkt dat er voldoende aandacht is voor leidinggevende en communicatieve kwalificaties en het samenwerken met collega’s uit andere disciplines. Ten behoeve van de ontwikkeling van de nieuwe masteropleiding is het werkveld in opdracht van de hogeschool benaderd door een onderzoeksbureau. Aan de hand van veertien interviews onder senior werkvelddeskundigen zijn elementen van het beroepsprofiel verzameld en getoetst. De opleiding heeft een Raad van Advies ingesteld die minstens twee keer per jaar vergadert over de opzet en de eindkwalificaties van de opleiding. De raad adviseert de directie van de Faculteit Natuur en Techniek hierover. De leden van de Raad van Advies met wie het panel heeft gesproken vinden dat ze voldoende inbreng hebben en dat hun adviezen voldoende tot hun recht komen bij de bestaande trajecten en bij de ontwikkeling van het nieuwe traject. Het panel meent dat de Raad van Advies breder samengesteld zou moeten worden om het gehele werkveld te vertegenwoordigen. Het management is het met deze opvatting eens en heeft toegezegd de Raad uit te breiden.
Oordeel panel De eindkwalificaties weerspiegelen naar het oordeel van het panel in voldoende mate de eisen die aan de afgestudeerden worden gesteld en de complexiteit van het beroepenveld waarin zij zullen gaan werken. Het beroepenveld is geraadpleegd bij de totstandkoming van de competenties van de opleiding. Maar door de afspraken voor de bestaande mastertrajecten te gebruiken en kwalitatief aanvullend marktonderzoek te doen, constateert het panel dat er zeker een basis in het beroepenveld is gevonden. Door de Raad van Advies vaker in te zetten en uit te breiden kan het draagvlak verbreed worden. Tegen deze achtergrond wordt dit facet beoordeeld als ‘voldoende’.
Onderwerp 2 Facet 2.1
PROGRAMMA
Eisen HBO
voldoende
Het programma sluit aan bij de criteria voor een HBO-opleiding: De kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline. Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.
18
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
Beschrijving • De opleiding heeft aan het panel de modulebeschrijvingen voor de toekomstige opleiding ter beschikking gesteld. In deze beschrijvingen wordt volgens een vast stramien aandacht besteed aan de omvang, de docenten, voorkennis, structuur, inhoud, competenties en leerdoelen, leerstrategie, toetsing, literatuur, planning. • In iedere modulebeschrijving is een opsomming opgenomen van verplichte en aanbevolen literatuur. Het panel stelt vast dat deze literatuur van voldoende niveau en voldoende actueel is. • In de studieopzet wordt uitgegaan van het gegeven dat studenten hun beroepspraktijk meebrengen naar het onderwijs. In vrijwel alle modulen werken de studenten aan opdrachten waarin ze de theorie uit de literatuur moet koppelen aan de praktijk van hun eigen werkomgeving. De opleiding heeft met deze werkwijze ervaring in de drie bestaande mastertrajecten en bouwt op deze ervaring voort. • In het curriculum is één module speciaal gewijd aan het leren opzetten van onderzoek: Research Methods and Technics. De kennis en vaardigheden die studenten in deze module leren, worden in andere modulen van het curriculum bekend verondersteld en daar toegepast. De opdrachten voor toegepast onderzoek moeten komen uit de eigen beroepspraktijk van de studenten. Hun meesterstuk wordt het afstudeerwerkstuk. • Het centrale uitgangspunt van de opleiding – integraal ontwerpen – is in zichzelf een actuele ontwikkeling in het vakgebied. Het opleidingsprogramma biedt daarom mogelijkheden voor studenten op een vernieuwende manier in hun eigen beroepspraktijk te werk te gaan. Uit gesprekken met studenten uit de bestaande trajecten die de master integraal ontwerpen volgen, blijkt dat dit inderdaad mogelijk is. • De opleiding is een deeltijdopleiding. Alle studenten die zich voor de opleiding willen inschrijven dienen te beschikken over drie jaar relevante werkervaring en ze dienen gedurende de opleiding een relevante werkomgeving te hebben om de vereiste opdrachten te kunnen uitvoeren. Door deze voorwaarde zijn er voortdurend verbanden tussen de beroepspraktijk en het onderwijs mogelijk. In deze setting kunnen ook beroepsvaardigheden in voldoende mate aan de orde komen. Het is aan de docenten en studenten deze verbanden te gebruiken en op de vaardigheden te reflecteren. • De opleiding wordt inhoudelijk aangestuurd door de lector integraal ontwerpen van de hogeschool. Hij heeft onder meer tot taak onderzoek en innovaties op diverse terreinen van engineering te ontwikkelen en te stimuleren. • De lector en ook veel docenten van de nieuwe opleidingen hebben veel contacten met het beroepenveld waarvoor ze opleiden. Het panel stelt dat vast op basis van de cv’s die het heeft ingezien en op grond van de gesprekken met hen. Oordeel panel Het panel is van oordeel dat het conceptprogramma voldoende waarborgen biedt om aan de eisen van een HBO-master te voldoen. De verplichte, relevante werkomgeving voor ingeschreven studenten garandeert in hoge mate de koppeling tussen theorie en praktijk, de inbreng van actuele beroepssituaties en de mogelijkheid beroepsvaardigheden te ontwikkelen en te evalueren. De vakliteratuur die in de concept-modulebeschrijvingen wordt genoemd is voldoende actueel en van voldoende niveau. Het panel beoordeelt dit facet daarom als ‘voldoende’.
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
19
Facet 2.2
Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma
voldoende
Het beoogde programma, het didactisch concept, de werkvormen en de wijze van toetsen weerspiegelen de te bereiken eindkwalificaties van de opleiding. De te bereiken eindkwalificaties zijn aantoonbaar vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het beoogde programma. Beschrijving • De inhoud van het programma is kort beschreven in de rapportage die de Faculteit Natuur en Techniek ten behoeve van de accreditatie heeft opgesteld. Een uitvoeriger beschrijving per module is in de bijlage van die rapportage toegevoegd. Iedere modulebeschrijving bevat een opsomming van de competenties die in de module aan bod komen en de concretisering van die competenties in leerdoelen en de wijze waarop die leerdoelen getoetst worden. • Uit de beschrijvingen blijkt dat de inhoud van de modulen voldoende recht doet aan de competenties die de opleiding wil realiseren. Naast een aantal technisch-inhoudelijke modulen (bijvoorbeeld: life cycle engineering, concurrent & collaborative engineering, product data modelling), zijn er modulen gericht op onderzoek, communicatieve vaardigheden, financieel-economische onderwerpen, risicoanalyse en ontwerpen. • De programmastructuur biedt een gemeenschappelijk deel voor alle studenten – het basisprogramma – waarin zijn opgenomen de modulen die betrekking hebben op onderzoeksvaardigheden, persoonlijke vaardigheden & projectmanagement, samenwerking & multidisciplinair werken, bedrijfskunde, productlevenscyclus, informatiemanagement ten behoeve van engineering en onderhoud. Het basisprogramma heeft een omvang van 27 credits. Vanaf de start van de studie kiezen de studenten ook een van de drie uitstroomprofielen: maintenance management, integrated product development of integrated building processes. Elk van deze profielen bestaat uit drie profielspecifieke modulen van elk 6 credits. Daarnaast krijgt het profiel vorm door het afstudeerproject van 18 credits. Het totale uitstroomprofiel heeft derhalve een omvang van 36 credits. • Het didactisch concept van de opleiding bestaat uit vier aspecten: 1. leren in interactie 2. competentiegericht leren 3. zelfsturing 4. toegepast onderzoek • In de gesprekken met het management van de opleiding is gebleken dat het concept goed doordacht is, en is afgestemd op het type student dat instroomt: volwassenen met een afgeronde hbo-opleiding en met werkervaring, die in een beperkte tijd veel kennis willen vergaren die toepasbaar is in de praktijk. • De beoogde docenten worden op diverse aspecten van het didactisch concept bijgeschoold, namelijk die aspecten die afwijken van de vertrouwde gewoontes. Er zijn scholingen op het gebied van nieuwe toetsvormen, coachingsvaardigheden, competentiegerichte opdrachten ontwikkelen geweest.
20
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
•
•
•
•
•
•
De zelfsturing van de student komt voornamelijk tot uitdrukking in de invulling en planning van de opdrachten bij de modulen en in het schrijven van de thesis. Het management van de opleiding heeft gekozen voor een combinatie van docentgestuurd aanbod van kennis en studentgestuurde toepassing van kennis. De modulen van het beoogde programma zijn alle in een vast stramien beschreven. Deze beschrijvingen zijn aan het panel beschikbaar gesteld. Van elke module is duidelijk aan welke (sub)competenties die bijdraagt en welke concrete leerdoelen de student na afloop van de module gerealiseerd dient te hebben. In iedere modulebeschrijving is eveneens opgenomen welke werkvormen de docent gebruikt en welke activiteiten er van de student verwacht worden. In vrijwel alle modulen komen colleges voor, in verscheidene verschijningsvormen: hoorcolleges, werkcolleges, instructiecolleges en workshops. De studenten voeren in bijna alle modulen opdrachten uit waarin ze de geleerde theorie moeten toepassen in hun eigen beroepspraktijk. Daarnaast volgen ze trainingen in communicatieve en sociale vaardigheden die in een aantal andere modulen toegepast en getoetst worden. De studenten worden in alle modulen getoetst. Daarvoor hebben docenten keuze uit vier toetsvormen: een kennistoets, een paper, een businesscase of een (praktijk)opdracht, of een combinatie hiervan. In de modulebeschrijvingen is de toetscombinatie benoemd en aangegeven in welke verhouding de toetsvormen meetellen voor de eindbeoordeling. Het panel heeft in de module beschrijvingen in beperkte mate aanwijzingen gevonden voor het niveau waarop de leerdoelen worden afgesloten. Toetsen waarmee dat niveau geconcretiseerd zou kunnen worden, ontbreken nog in deze fase van de voorbereiding. De toelichting van de FNT (zie bijlage 1) beschrijft de onderbouwing voor het niveau, die het panel voldoende vertrouwen geeft voor de operationalisering ervan in het onderwijs. Het management heeft toegezegd deze operationalisering in de maanden mei en juni van 2005 aan te brengen. Op welke wijze de kwaliteit van de toetsen bewaakt wordt, en in hoeverre ze het beoogde niveau toetsen (zie facet 1.2), is niet op voorhand duidelijk. De faculteit heeft geen systeem om te garanderen dat toetsen daadwerkelijk inhoudelijk en qua niveau aansluiten bij de leerdoelen van een module. Momenteel is de kwaliteit van de toetsen afhankelijk van de docent. In het kader van onderwijskundige en didactische scholing wordt ook aan competentiegerichte toetsing aandacht geschonken. Dit geeft het panel vertrouwen voor de toekomst.
Oordeel panel Het panel is van mening dat het programma in voldoende mate is voorbereid. Inhoudelijk zijn de competenties goed uitgewerkt in de leerdoelen van de modulen. Het didactisch concept is op papier uitgewerkt, maar wordt nog geleerd door de docenten. Het scholingsprogramma geeft vertrouwen dat het bij de start van het programma naar de geest van het concept uitgevoerd zal worden. De werkvormen passen in voldoende mate bij de kwaliteit van de beoogde instromende studenten en de leerdoelen. De toetsen zijn gevarieerd, sluiten eveneens aan op de leerdoelen, maar de kwaliteitsbewaking ervan is naar het oordeel van het panel nog onvoldoende gegarandeerd. Alle onderdelen van dit facet overziende beoordeelt het panel het facet als ‘voldoende’.
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
21
Facet 2.3
Samenhang programma
voldoende
Het beoogde programma is inhoudelijk samenhangend. Beschrijving • Het programma bestaat uit een basisprogramma dat als kern fungeert voor de drie uitstroomprofielen. Ieder uitstroomprofiel heeft zijn eigen moduleprogramma. De modulen van het basisprogramma en het uitstroomprogramma worden gelijktijdig aangeboden in een vaste volgorde. De volgorde is voor studenten verplicht in verband met de toenemende complexiteit van de stof en de bijbehorende (onderzoeks)opdrachten. • In het basisprogramma staat het gemeenschappelijke concept van het integraal ontwerpen centraal, dat in alle uitstroomprofielen terugkomt. • Naast de volgtijdelijke samenhang tussen de opeenvolgende modulen, hebben vrijwel alle modulen een verbinding met de beroepspraktijk van de student. Deze verbinding wordt gelegd door de opdrachten. • De faculteit verwacht dat de inbreng van studenten – door middel van presentaties en groepsdiscussies – de verbinding tussen praktijk en theorie versterkt. In de bestaande mastertrajecten is daarmee ervaring opgedaan. Studenten uit deze trajecten met wie het panel gesproken heeft, zijn positief over deze aanpak en het effect ervan. • Het programma is beschreven in de rapportage die de FNT aan het panel heeft doen toekomen. Ook in de Studie Informatie Gids – die in concept gereed is – wordt het programmaoverzicht opgenomen. • Studenten en afgestudeerden uit de huidige mastertrajecten melden dat de samenhang tussen verschillende programmaonderdelen hen niet duidelijk was tijdens het volgen van het onderwijsprogramma. Pas achteraf zagen zij verbanden. Oordeel panel Er is voldoende samenhang gepland tussen het basisprogramma en de uitstroomprofielen. Ook de beoogde volgtijdelijkheid in het programma en de relatie tussen theorie en praktijk waardeert het panel. Communicatie met studenten over de beoogde samenhang is wenselijk. Het panel komt tot het oordeel ‘voldoende’.
Facet 2.4
Studielast
voldoende
Het beoogde programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die studievoortgang belemmeren, zoveel mogelijk worden weggenomen. Beschrijving • De studielast van de modulen is benoemd in de modulebeschrijvingen. De docenten hebben de studielast geschat op basis van ervaring in de bestaande mastertrajecten, waarin een studiebelasting van 20 klokuren per week het uitgangspunt is. De
22
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
•
•
•
•
modulebeschrijvingen worden geplaatst op Blackboard, de digitale leeromgeving van de faculteit. Er is voorzien in een procedure om de modulen te evalueren, waarbij de studielast een evaluatieonderdeel is. In de gesprekken met studenten uit de huidige mastertrajecten is gebleken dat docenten en management open staan voor verbeteringen waar die nodig en wenselijk zijn. Er zijn regels opgesteld voor de aanbodfrequentie van modulen (één keer per studiejaar) en het aantal toetskansen per module per jaar (twee). In individuele situaties biedt de faculteit de mogelijkheid voor maatwerkoplossingen, waarmee in het verleden ervaring is opgedaan in de mastertrajecten. De studenten met wie het panel gesproken heeft, zijn van oordeel dat het gebruik van Blackboard de studievoortgang bevordert. De onderlinge communicatie tussen studenten wordt vergemakkelijkt, maar ook de contacten met docenten verloopt soepeler en sneller. Immers noch studenten noch een groot deel van de docenten (zie onderwerp 3) zijn full time op de hogeschool aanwezig. De studenten zijn tevreden over de kwaliteit van het studiemateriaal en de wijze waarop het beschikbaar wordt gesteld. Het panel heeft dit vernomen in het gesprek met studenten, het blijkt ook uit bijvoorbeeld de module-evaluaties van 2004 van de bestaande mastertrajecten.
Oordeel panel Het panel vindt de beoogde planning, onderwijsorganisatie en informatievoorziening bevorderlijk voor een goede studievoortgang en komt tot het oordeel ‘voldoende’.
Facet 2.5
Instroom
voldoende
Het beoogde programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: HBO-bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. Beschrijving • De FNT heeft de instroom vastgelegd in de (concept) Onderwijs- en Examenregeling (april 2005). Aspirant studenten dienen te beschikken over een relevant bachelordiploma, bij voorkeur in engineering. Deze verwante technische bacheloropleidingen zijn: Algemene Operationele Technologie (AOT), Elektrotechniek, Industriële Automatisering, Technische Bedrijfskunde, Chemische Technologie, Werktuigbouwkunde, Bouwkunde, Civiele Techniek en Bouwtechnische Bedrijfskunde. Daarnaast dienen aspirant-studenten te beschikken over tenminste drie jaar relevante werkervaring. Verder is goede beheersing van het Engels gewenst omdat colleges in het Engels worden gegeven en veel literatuur in het Engels is. • Aan de hand van een aanmeldingsformulier en in een toelatingsgesprek wordt gecontroleerd of een aspirant-student een relevante werkomgeving heeft. Indien dat naar het oordeel van de intaker niet het geval blijkt te zijn, dan wordt de aspirant inschrijving ten zeerste afgeraden. Hoewel er geen harde criteria zijn voor de
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
23
•
•
•
relevantie van de werkervaring en de werkomgeving, heeft het panel er vertrouwen in dat de combinatie van het curriculum en het intakegesprek aan aspirant-studenten duidelijk maakt welke werkomgeving relevant is en welke niet. Aspirant-studenten die niet over een geldig diploma beschikken, kunnen door middel van een EVC-procedure worden toegelaten. Het panel heeft kennis genomen van deze procedure en oordeelt dat deze voldoende garantie biedt dat alleen studenten met voldoende kwalificaties worden toegelaten. Consequente uitvoering van de procedure is daarvoor echter wel noodzakelijk. De gekozen werkvormen sluiten in voldoende mate aan op datgene wat studenten met werkervaring verwachten van een studie naast hun werk. Dit is het panel gebleken uit het gesprek met studenten. Voor een deel wordt de werkwijze uit de bestaande mastertrajecten in de nieuwe masteropleiding voortgezet. Het didactisch concept sluit naar het oordeel van de commissie eveneens voldoende aan op de studie- en werkervaring van volwassen studenten. De genoemde studenten vinden het positief dat er in het nieuwe programma reeds van het begin aandacht is voor onderzoek en persoonlijke communicatieve vaardigheden, omdat deze aspecten vaak van belang zijn om nieuwe ideeën over vaktechnische onderwerpen in de beroepspraktijk voor het voetlicht te brengen. Het zijn vaardigheden die in de bacheloropleiding vaak minder aandacht hebben gekregen, vinden de studenten.
Oordeel panel Het panel is van mening dat de opleiding voldoende aandacht heeft voor de kwaliteit van de instromende studenten en aan de andere kant voldoende rekening houdt met de geringe ontwikkeling van een aantal basisvaardigheden van deze studenten. Het panel komt derhalve tot het oordeel ‘voldoende’.
Facet 2.6
Duur
voldoende
De opleiding voldoet aan de formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum. HBOmaster: minimaal 60 studiepunten. Beschrijving • De geschatte studielast van alle studieonderdelen is beschreven en vastgelegd. De totale studielast komt uit op 63 credits ofwel 1764 studiebelastingsuren. De studiepunten zijn verdeeld over een basisprogramma van 27 credits, een uitstroomprofiel van 18 credits en een thesisproject van 18 credits. De studielast is verdeeld over twee studiejaren. De opleiding voldoet hiermee aan de formele eis dat de studieduur minstens 60 credits bedraagt. Oordeel panel Het panel beoordeelt de formele studieduur als ‘voldoende’.
24
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
Onderwerp 3 Facet 3.1
INZET VAN PERSONEEL
Eisen HBO
voldoende
De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een HBOopleiding: het onderwijs zal voor een belangrijk deel verzorgd worden door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Beschrijving • De FNT heeft het panel inzicht verschaft in de kwalificaties van de docenten van de nieuwe opleiding door hun cv’s ter beschikking te stellen en door een gesprek met hen te arrangeren. • Uit de cv’s blijkt dat een zeer aanzienlijk deel van de beoogde docenten van de nieuwe opleiding een hoofdfunctie heeft in de beroepspraktijk en in de opleiding wordt ingezet op de eigen specifieke deskundigheid. De opleiding beoogt hiermee innovatie vanuit de beroepspraktijk in het onderwijs te brengen. • Een aantal docenten wordt vanuit de academische wereld aangetrokken om onderdelen van modulen te verzorgen of om modulen samen te stellen. Hiermee wordt ook een wetenschappelijk-innovatieve inbreng gegarandeerd. De omvang van hun inbreng varieert, en de waarde en effecten ervan zijn daarom moeilijk vooraf in te schatten. • Een aantal docenten is full time aan de Hogeschool van Utrecht verbonden, meestal als docent aan de FNT. Deze docenten leggen het verband tussen opleiding en beroepspraktijk door werkveldbezoeken, deelname aan de kenniskring integraal ontwerpen of door het uitvoeren van (onderzoeks-)projecten in opdracht van de kenniskring. • De lector integraal ontwerpen vervult een verbindende rol in het geheel, doordat hij inhoudelijke stuurt op het programma en daardoor ook invloed heeft op de docentkeuze in de modulen. Oordeel panel Het panel is van mening dat in de gesprekken en in de stukken voldoende wordt aangetoond dat de docenten een verbinding leggen met de beroepspraktijk. Dit facet wordt daarom beoordeeld als ‘voldoende’.
Facet 3.2
Kwantiteit personeel
voldoende
Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen starten Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen continueren. Beschrijving • De FNT heeft voor de ontwikkeling van de nieuwe master 1,0 FTE uitgetrokken voor innovatie en 0,2 FTE voor profielcoördinatie in het kalenderjaar 2005.
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
25
•
•
•
De tijd die docenten aan de ontwikkeling besteden verschilt, zo is gebleken in het gesprek dat het panel met de beoogde docenten heeft gevoerd. Docenten die een compleet nieuwe module ontwikkelen vragen en krijgen meer ontwikkeltijd dan docenten die bestaand materiaal verbeteren. De docenten zijn tevreden over de tijd die voor innovatie en ontwikkeling van de nieuwe masteropleiding beschikbaar is. Zij zijn bijzonder gemotiveerd om het curriculum voor beide jaren voor 1 september ontwikkeld en beschreven te hebben. De nieuwe master bouwt voort op materiaal dat in het verleden is ontwikkeld voor drie mastertrajecten die tot aan het studiejaar 2004-2005 zijn aangeboden. Daarmee is een beperkte innovatie-inzet van medewerkers te verklaren. Tijdens de uitvoering van het onderwijs in de nieuwe opleiding is docententijd gecalculeerd voor contacttijd met studenten, coaching & studiebegeleiding, innovatie van het onderwijs en profielcoördinatie. De totaal gereserveerde tijd groeit met het aantal instromende studenten. Gemiddeld komt de FTE/studentratio voor deze activiteiten uit op ongeveer 1:32. Dat is vrij hoog, maar gezien de kwalificaties van de instromende studenten aanvaardbaar.
Oordeel panel Het panel is van mening dat er voldoende personeel aanwezig is om de opleiding met de gewenste kwaliteit te ontwikkelen en te verzorgen. Het panel komt tot het oordeel ‘voldoende’.
Facet 3.3
Kwaliteit personeel
voldoende
Het in te zetten personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Beschrijving • Uit de cv’s van de beoogde docenten die het panel heeft ontvangen, blijkt dat zij vakinhoudelijk competent zijn op gevarieerde gebieden. Veel docenten hebben praktijkervaring of werken nog steeds in de praktijk. Een beperkt aantal docenten heeft een full time aanstelling aan de hogeschool. De FNT heeft als beleid geformuleerd dat tweederde van de docenten aan de masteropleiding uit de beroepspraktijk afkomstig is. • Uit de cv’s van de docenten blijkt dat van degenen die uit de beroepspraktijk afkomstig zijn, een groot deel internationale werkervaring heeft. Het panel vindt dat positief, omdat deze ervaring een versteviging betekent van de internationale context waarin de studenten studeren. Ook bij de examinering tijdens het afstuderen worden deskundigen uit de internationale beroepspraktijk betrokken; dat is bij de bestaande mastertrajecten gebeurd en dat zal bij de nieuwe opleiding weer gebeuren. • De vakmatige professionalisering van docenten wordt bevorderd door het aan de FNT verbonden lectoraat Integraal Ontwerpen. Aan het lectoraat is een kenniskring gekoppeld van docenten, waarvan er ook een aantal gaat doceren aan de nieuwe
26
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
•
•
•
•
opleiding. Tot de doelstellingen van het lectoraat behoren: de professionalisering van docenten, het bevorderen van kenniscirculatie tussen onderwijs en bedrijfsleven en het laten participeren van docenten in projecten voor bedrijven. De kenniskring functioneert twee jaar en heeft al enkele resultaten geboekt op deze doelstellingen. Het panel vindt het van belang dat alle docenten die onderwijs verzorgen aan de masteropleiding voldoende kennis van en zicht hebben op wetenschappelijke ontwikkelingen en (toegepast) onderzoek. Het constateert tevens dat nog niet alle docenten in voldoende mate geschoold zijn. Het management ondersteunt het standpunt van het panel. Voor de zomer is nog een training voorzien om de wetenschappelijke oriëntatie van docenten te verbeteren. Het lectoraat bevordert tevens de samenwerking tussen de FNT (en de opleiding) en universitaire instellingen. Er zijn contacten met de Digitale Universiteit, de TU Delft, TU Eindhoven en – in het buitenland – de Caledonian University te Glasgow en de Robert Gordon University te Aberdeen. Deze contacten zijn momenteel nog gebaseerd op persoonlijke ambities van medewerkers van de hogeschool. Wel is er op het niveau van de Hogeschool van Utrecht een convenant met de Universiteit Utrecht. De FNT werkt in het voorjaar van 2005 aan het afsluiten van convenanten met de andere universiteiten met als doel meer beleidsmatig samen te werken op faculteitsniveau. Tijdens de gesprekken is gebleken dat de didactische en onderwijskundige scholing nog gaande is. Het didactisch concept is alle docenten duidelijk en zij ondersteunen het, maar voor de concrete invulling ervan in de onderwijspraktijk is nog training nodig. Het panel is overtuigd geraakt van de eensgezindheid van de docenten over het didactisch concept. Het management van de faculteit heeft overtuigend aangetoond dat in de nodige trainingen is voorzien voordat de opleiding start. Met docenten die al in de bestaande trajecten functioneren of verbonden zijn aan de Hogeschool van Utrecht, worden jaarlijks functioneringsgesprekken gehouden volgens een daarvoor geldende procedure. Het ligt in de bedoeling dat met alle personen die onderwijs gaan verzorgen aan de nieuwe opleiding volgens deze procedure functioneringsgesprekken worden gevoerd. De opleidingsmanager neemt hiertoe het initiatief en nodigt de docent uit. Ook onderwijsevaluaties zijn onderwerp van gesprek.
Oordeel panel Het panel is van mening dat de docenten met name op inhoudelijk vlak zeer gekwalificeerd is. Zij hebben allen relevante werkervaring en zijn vaak ook actief in het werkveld. Er is vanuit het management veel aandacht voor de verdere ontwikkeling van de competenties van de docenten, met name op didactisch terrein. De wetenschappelijke oriëntatie van de medewerkers dient naar het oordeel van het panel beter geïnstitutionaliseerd te worden. Het panel beoordeelt dit facet als ‘voldoende’.
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
27
Onderwerp 4 Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
voldoende
De beoogde huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Beschrijving • De faciliteiten van de FNT voor het verzorgen van onderwijs zijn van voldoende kwaliteit. Er zijn voldoende lokalen en collegezalen. Er zijn prettig ingerichte openbare ruimtes waar ook door groepen overlegd kan worden. • De faciliteiten voor het doen van onderzoek zijn van goede kwaliteit en zeker voldoende om onderzoeksactiviteiten op het niveau van een HBO-master uit te voeren. In het gesprek met de studenten van de bestaande master is gebleken dat zij bovendien ook vaak gebruik maken van faciliteiten van hun werkgever. • De mediatheek is modern, voorzien van actuele literatuur. Er zijn veel computers aanwezig met internetaansluitingen. De masterstudenten maken echter maar beperkt gebruik van deze faciliteiten omdat ze veel vanaf hun werkplek of vanuit huis studeren. Ze leren echter wel hoe ze gericht gebruik kunnen maken van de mediafaciliteiten van de hogeschool. • In het gesprek met huidige studenten is gebleken dat zij veel gebruik maken van Blackboard. Juist omdat ze weinig op de hogeschool vertoeven, voorzien de functionaliteiten van Blackboard in hun informatie- en communicatiebehoefte. Oordeel panel Het panel is van mening dat de materiële voorzieningen toereikend zijn om het onderwijs te verzorgen. De onderzoeksfaciliteiten zijn van goede kwaliteit. Blackboard is voor de masterstudenten van nu van groot belang en zal dat voor de studenten van de nieuwe masteropleiding waarschijnlijk ook zijn. Het panel komt tot het oordeel ‘voldoende’.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
voldoende
Er is voorzien in personele capaciteit voor studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten die adequaat zijn met het oog op de studievoortgang. Beschrijving • In de organisatiestructuur van de nieuwe opleiding is voorzien in studiebegeleiding en coaching. Daarvoor is ongeveer 0,1 fte per 18 studenten beschikbaar. • De begeleiding en coaching zal voornamelijk bestaan uit het voeren van twee studievoortganggesprekken per jaar. De resultaten van deze gespreken komen in het opleidingsteam aan de orde, zodat er op managementniveau een overzicht is van studievoortgang van alle studenten.
28
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
•
•
Daarnaast komt in de studiebegeleiding de relatie tussen theorie en praktijk aan de orde. De wijze waarop dat gaat gebeuren is nog onderwerp van scholing voor de docenten. De coaching en begeleiding is bewust niet intensief, omdat de opleiding vindt dat dat niet past bij de beoogde kwaliteit van de instromende studenten. Studenten van de huidige mastertrajecten, die op vergelijkbare wijze begeleid zijn, vinden de begeleiding adequaat en toereikend.
Oordeel panel De opleiding heeft geen heel intensief studiebegeleidingsysteem voor ogen, maar gezien de aard van de studenten lijkt dit ook minder relevant. Het panel beoordeelt dit facet als ‘voldoende’.
Onderwerp 5 Facet 5.1
INTERNE KWALITEITSZORG
Systematische aanpak
voldoende
Er is voorzien in een systeem van interne kwaliteitszorg, waarbij mede aan de hand van toetsbare streefdoelen en periodieke evaluaties verbetermaatregelen worden getroffen. Beschrijving • De opleiding gaat gebruik maken van de hogeschoolbrede evaluatiesystematiek EVINAC: het EValuatie INstrument ACcreditatie. Dit evaluatie-instrument is gebaseerd op de onderwerpen en facetten van het NVAO-kader. De hogeschool heeft voor alle facetten prestatiecriteria geformuleerd waaraan opleidingen op masterniveau moeten voldoen. Zo is er een studiepuntenrendement van 70% en een opleidingsrendement van 80%. • Modules worden geëvalueerd met ‘module-evaluaties lange cursussen’ waarin aspecten als materiaal, inhoud, presentatie en toetsing beoordeeld worden. Het streefcijfer is dat iedere module gemiddeld een 7 scoort. De evaluaties worden in de toekomst uitgebreid met andere aspecten, waaronder de voorzieningen. • De FNT heeft aan EVINAC een eigen Balanced Score Cardsysteem gekoppeld om evaluatiegegevens nog inzichtelijker te maken. Beide zijn aan elkaar gekoppeld in het Integraal Kwaliteitszorgsysteem (IKS) van de faculteit dat is geactualiseerd in januari 2005. • In het IKS zijn verbetercycli aangegeven. De zogeheten kleine verbetercyclus komt voort uit module-, stage-, en exitenquêtes. De zogeheten grote verbetercyclus wordt gebaseerd op de totaalscore van de kleine verbetercycli, de HBO-Monitor, accreditatieaudits en de analyse van de balanced score card. • In het EVINAC- en IKS-systeem is voorzien in periodieke evaluaties onder studenten en medewerkers. Naast de module- en stage-evaluaties worden genoemd de studenttevredenheidsonderzoeken en werkbelevingsonderzoeken die op
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
29
hogeschoolniveau worden uitgevoerd. Bovendien wordt gebruik gemaakt van kengetallen uit de studentinformatiesystemen van de hogeschool. Oordeel panel De onderwijsevaluatie is systematisch gepland met een variatie aan instrumenten. Er zijn streefcijfers op opleidingsniveau en op moduleniveau. De periodieke evaluaties leveren resultaten op waarmee de opleiding haar prestaties kan verbeteren. De ervaringen zijn gebaseerd op die van de FNT als geheel. Het panel beoordeelt het facet met een ‘voldoende’.
Facet 5.2
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
voldoende
Bij de interne kwaliteitszorg zullen medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief worden betrokken. Beschrijving • In de geplande kwaliteitssystematiek is de inbreng van studenten voldoende gegarandeerd. Zij kunnen hun oordeel geven in de module-evaluaties. Studenten hebben tevens inspraak via de opleidingscommissie die twee keer per jaar bijeen komt. Bovendien wordt hun mening gehoord in een jaarlijks gesprek met het opleidingsmanagement, waarin uitgevoerde en voorgenomen verbeteringen worden besproken. Door de kleinschaligheid van de opleiding en de mondigheid van de studenten verwachten docenten en management echter ook voldoende informele reacties om de kwaliteit van het onderwijs te bewaken. • De mening van medewerkers wordt jaarlijks bevraagd in een hogeschoolbreed werkbelevingsonderzoek. De resultaten daarvan worden uitgesplitst naar faculteitsniveau en dienen zo al input voor verbeteringen. • De FNT heeft nog geen alumnibeleid. De faculteit is voornemens dit te ontwikkelen en daarin afgestudeerden van de masteropleiding te bevragen naar relevantie van het curriculum voor de beroepspraktijk. Het panel vindt het jaarlijkse symposium voor onderhoudsmanagers een interessant initiatief, dat goede perspectieven biedt om de contacten met alumni te onderhouden en informatie uit te wisselen. • Als informatiebron vanuit het beroepenveld gaat de opleiding de Raad van Advies gebruiken. Het panel vindt dat de Raad breder samengesteld zou moeten worden om de waarde van zijn adviezen ten behoeve van curriculumaanpassingen te vergroten (zie ook facet 1.3). Het management is het met deze opvatting eens en heeft toegezegd de Raad uit te breiden. Mogelijk kan het eerder genoemde symposium als aanleiding fungeren. Oordeel van het panel Het panel is van mening dat medewerkers en studenten voldoende bij de kwaliteitszorg van de opleiding betrokken gaan worden. De inbreng van het beroepenveld is nog
30
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
beperkt. Uitbreiding van het alumnisymposium ziet het panel als een goede mogelijkheid. Het panel beoordeelt dit facet met een ‘voldoende’.
Onderwerp 6 Facet 6.1
CONDITIES VOOR CONTINUÏTEIT
Afstudeergarantie
voldoende
De instelling geeft aan studenten de garantie dat het programma volledig kan worden doorlopen. Beschrijving • In haar rapportage ten behoeve van de accreditatie beschrijft de FNT dat haar aanvraag voor de accreditatie van de nieuwe masteropleiding wordt ondersteund door het College van Bestuur van de Hogeschool van Utrecht. • In het gesprek met het panel heeft het management van de FNT verwoord dat iedere student die over voldoende kwalificaties beschikt het programma gegarandeerd af kan maken, ook als de instroom langere tijd lager is dan geprognosticeerd. Oordeel panel Het panel vindt de inbedding van de opleiding in de Hogeschool van Utrecht en de FNT en de toezeggingen van het management voldoende waarborg dat studenten die met het programma starten, het volledig kunnen doorlopen. Het panel komt daarom tot het oordeel ‘voldoende’.
Facet 6.2
Investeringen
voldoende
De voorziene investeringen zijn toereikend om de opleiding (inclusief voorzieningen) tot stand te brengen Beschrijving • De nieuwe masteropleiding maakt gebruik van de bestaande materiële voorzieningen van de FNT. Aanvullende materiële voorzieningen zijn naar het oordeel van het panel niet noodzakelijk om de nieuwe opleiding op het vereiste niveau te starten en uit te voeren (zie facet 4.1). • In het financiële plan dat aan de nieuwe opleiding ten grondslag ligt, is in het kalenderjaar 2005 1,4 fte opgenomen als innovatie-investering waarmee de bestaande mastertrajecten worden omgebouwd naar de nieuwe opleiding. • De medewerkers met wie het panel gesproken heeft, vinden dat ze voldoende tijd toebedeeld krijgen om het nieuwe onderwijs te ontwikkelen. Wel nuanceren ze die uitspraak enigszins door te vermelden dat ze het “ook erg leuk vinden om voor de masteropleiding te werken en het niet erg vinden er extra tijd in te steken.” Ze stellen dat het nieuwe programma klaar is op 1 september.
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
31
Oordeel panel In de bestaande materiele voorzieningen van de FNT behoeven geen extra investeringen gepleegd te worden om het beoogde onderwijs te verzorgen. De medewerkers zijn tevreden met de ontwikkeltijd die hen gegeven wordt. Het panel beoordeelt dit facet met ‘voldoende’.
Facet 6.3
Financiële voorzieningen
voldoende
De financiële voorzieningen voor de gecalculeerde negatieve resultaten zijn voldoende voor dekking van de aanloopverliezen. Beschrijving • De FNT heeft een marktonderzoek laten uitvoeren naar het marktpotentieel voor de masteropleiding. Dit potentieel is veel groter dan de instroom waarop de FNT zich in haar meerjarenbegroting baseert. De verwachting van de FNT dat de nieuwe opleiding zich eerst zal moeten vestigen, voordat de instroom op hetzelfde niveau is als dat van de huidige mastertrajecten, en de ruimte tussen de geschatte instroom en het potentieel van het marktonderzoek, geeft vertrouwen dat de financiële voorzieningen voldoende zijn. • De FNT heeft een meerjarenexploitatiebegroting voor de Master of Engineering opgesteld. Daaruit blijkt op welke wijze de aanloopverliezen zullen worden gedekt in de eerste twee jaar dat de nieuwe opleiding wordt verzorgd. • In het gesprek met het panel heeft het management een toegelicht op welke manier de aanloopverliezen worden gedekt. Tevens heeft het management aangegeven dat de begroting van de masteropleiding moet worden gezien in het perspectief van de begroting van de FNT en de hogeschool als geheel. Beide staan uiteindelijk garant voor dekking van de aanloopverliezen. • De masteropleiding wordt volledig gefinancierd door de inschrijvingsgelden van studenten bij de opleiding; er is geen sprake van overheidsfinanciering. • Het panel vreest dat tijdnood spelbreker kan worden om in september 2005 te starten met de nieuwe opleiding. De FNT en het CvB starten de werving pas nadat zeker is dat de opleiding een masterstatus krijgt. Late werving kan invloed hebben op de instroom en daarmee op de financiering van de opleiding. De FNT geeft aan dan later in het cursusjaar met de opleiding te gaan starten, bijvoorbeeld in januari. Oordeel panel Het panel beoordeelt de financiële voorzieningen als ‘voldoende’.
32
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
Deel C: Bijlagen
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
33
34
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
Bijlage 1 Nadere onderbouwing niveau Master of Engineering door FNT Algemene masterkwalificaties MoE Wat betreft de algemene masterkwalificaties, volgt hieronder een toelichting aan de hand van de zogenaamde “Dublin descriptoren”. 1. Kennis en inzicht Heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op de kennis en het inzicht op het niveau van Bachelor en die deze overtreffen en/of verdiepen, alsmede een basis of een kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband. Masters of engineering hebben in het verlengde van een verwante bacheloropleiding hun inzicht verbreed zodat ze hun eigen deskundigheid over de gehele levenscyclus van een product, installatie of gebouw productief kunnen maken. Ze hebben hun vakkennis verdiept, onder meer op het gebied van de optimale benutting van ICT-middelen. De feitelijke kennisontwikkeling van deelnemers wordt waar nodig met een kennistoets gemonitord. De deelnemers ontwikkelen hun kennis en inzicht op technisch vakterrein (met name competenties 1,2 en 3), op het gebied van onderzoek (met name competentie 5) en op het gebied van (inter)persoonlijke effectiviteit (met name competentie 4). Bovendien beschikken ze over sterk verbeterde vermogens tot reflectie en kritisch-analytisch denken, zodat ze ook zelfstandig hun kennis en inzicht op methodische wijze verder kunnen ontwikkelen (zie ook bij “Leervaardigheden” hieronder). Het voldoen aan de vereisten van deze descriptor kan worden onderbouwd door het volgende: • Er is sprake van expliciete instroomselectie. Vereist voor toelating is een voorafgaande verwante bacheloropleiding evenals tenminste drie jaar relevante werkervaring. Naast deze formele vereisten is altijd sprake van een intakegesprek waarin ambitie van de kandidaat en niveauvereisten van de opleiding aan de orde komen. Gegeven deze vereisten is het entreeniveau feitelijk al te karakteriseren als ‘bachelor-plus’. Aldus is een belangrijke randvoorwaarde geschapen waardoor het mogelijk is om zowel in verdiepende als verbredende zin een duidelijke extra niveau-trap te halen. • Dat het niveau van de verwante bacheloropleiding ook daadwerkelijk wordt overstegen, blijkt uit het volgende: o In de bacheloropleidingen komen onderdelen als IO en LCE maar tot op beperkte hoogte aan de orde. Huidige bachelors hebben op die onderdelen geen effectieve startbekwaamheid en zeker niet als het om meer complexe, c.q. grootschalige c.q. risicodragende ontwerpvragen gaat. De masteropleiding richt zich juist hierop. o De competenties van de masteropleiding verwijzen expliciet naar innovatie, naar kennisontwikkeling, naar het hanteren van complexe systemen (waarbij vaak een multidisciplinaire inzet nodig is) en naar het mede-betrekken van (lange termijn) financieel-economische afwegingen en sociaal-maatschappelijke omgevingsfactoren bij de oordeelsvorming. Dat overstijgt zonder meer het niveau van de bachelor, zowel in verdiepende als in verbredende zin. o De gebruikte literatuur overstijgt – zowel in verdiepende als in verbredende zin – het niveau van de verwante bachelor. o De opleiding rust de deelnemer in termen van persoonlijke effectiviteit (als projectleider, teamplayer, in- en extern adviseur) nadrukkelijk toe om op het beoogde niveau effectief te kunnen functioneren, ook als leidinggevende aan bachelors (van verwante of andere disciplines) . Qua complexiteit en span of control overstijgt dat het bachelorniveau. • De opleiding bevat een zware component (ontwerpgericht) onderzoek. Methoden en technieken worden op academisch niveau eigen gemaakt. De opleiding rust toe tot het kunnen leveren van een bijdrage aan de ontwikkeling van het vakgebied door het volgens wetenschappelijke richtlijnen opzetten en uitvoeren van onderzoeksprojecten. Dat overstijgt het bachelorniveau waar het onderzoek een zeer beperkte en meer direct toepassingsgerichte
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
35
•
scope heeft en waarbij de onderzoeksmethodologie basaal is. In de opleiding is veel tijd voor onderzoek beschikbaar en er worden methodologisch hoge eisen gesteld. Studenten leren onder andere kritisch-analytisch om te gaan met informatie en kennis(bronnen). Van belang is dat het gaat om zogeheten ontwerpgericht onderzoek. Het gaat daarbij niet alleen (of niet zozeer) om het toepassen van kennis; oogmerk is het genereren van nieuwe (praktijk)kennis door multidisciplinaire samenwerking en reflectie. Dat laatste, kennisontwikkelende element, is per definitie bacheloroverstijgend en voldoet ook aan de karakterisering dat een originele bijdrage aan de ontwikkeling van het vakgebied wordt gegeven. Uit de CV’s van docenten blijkt dat zij qua opleiding, onderzoeks- en/of praktijkervaring in staat zijn om te voorzien in instructie, begeleiding en beoordeling van studenten op masterniveau.
2. Toepassen kennis en inzicht Is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied; is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan. De opleiding streeft naar een competentiegerichte invulling van het programma (zie ook hoofdstuk 2 van dit rapport). Dit houdt in dat concepten en modellen waarmee deelnemers via colleges of vakliteratuur kennismaken, ook telkens in (groeps)opdrachten moeten worden toegepast. Elke module zal waar relevant worden afgerond met een (groeps)opdracht, waarin de deelnemers laten zien dat ze het geleerde integraal kunnen toepassen. De opleiding beschouwt het actief (in groepen) oefenen met concepten en modellen als voorwaarde voor optimale kennisverwerving. De thesis (meesterproef), aan het eind van de opleiding, vergt ten slotte van elke deelnemer de geïntegreerde toepassing van alle opgedane kennis en vaardigheden. Dit aspect komt noodzakelijkerwijs in alle competenties (deels) tot uiting. Het voldoen aan de vereisten van deze descriptor kan worden onderbouwd door het volgende: • Het gaat om een professional master. Alle studenten beschikken over relevante werkervaring en worden veelal door hun werkgever in staat gesteld de opleiding te volgen, juist om in de eigen werkpraktijk tot meer kennisintensieve toepassingen te komen. • Een substantieel deel van de docenten beschikt zelf over actuele werkervaring op het terrein van toepassen van kennis en het vanuit ontwerpgericht onderzoek genereren van kennis. Het wetenschappelijk niveau van het onderzoek is vanuit de achtergrond van docenten geborgd. • Waar het bij de bacheloropleiding veelal om discrete toepassingen gaat, staan bij de masteropleiding centraal integratie van ontwerpvragen, ontwikkelings- en investeringsvragen (de integrale IO-elementen) enerzijds en bedrijfsvoering- en exploitatievragen anderzijds (de aan IO toe te voegen LCE-elementen). Het gaat altijd om complexe contexten met onzekere (c.q. niet volledig onder controle te houden c.q. met deels onvoorspelbare interactie-effecten) factoren. • Kenmerkend voor de masteropleiding is het toerusten voor inzet van IO en LCE in (relatief) nieuwe contexten of onder meer beperkende voorwaarden. De Master verkent dus nadrukkelijk ook de randen en grenzen van de toepassingsreikwijdte. De werkervaringseis strekt er in die zin ook toe om nieuwe contexten in de leeromgeving te betrekken. Het specifieke accent op vergroting van het toepassingsbereik is eveneens een duidelijke plus ten opzichte van de bachelorkwalificatie. • Toepassing van het geleerde in de (onder andere eigen) praktijk is in alle modulen aan de orde. Omgekeerd worden kennisontwikkelingvragen in de regel aan de praktijk ontleend. Ook dat genereert zit weer een kennisontwikkelende dynamiek. • Elke module wordt afgesloten met een integrerende en toepassingsgerichte opdracht. Altijd wordt daarmee mede beoordeeld of sprake is van een terugkoppeling tussen theorie en praktijk en of reflectie heeft plaatsgevonden op (technische, economische c.q. maatschappelijke) bruikbaarheid en repercussies. In de thesisfase staat altijd een ontwikkelingsgerichte toepassingsvraag centraal. • De ontwikkeling van persoonlijke vaardigheden, w.o adviesvaardigheden, krijgt veel aandacht. Van belang is dat de Master zowel goed consult kan vragen (bijvoorbeeld aan een expert van een andere discipline) als goed consult kan geven (collegiaal, in de lijn en als extern adviseur).
36
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
Training en ontwikkeling van de adviesvaardigheid is bij uitstek bevorderlijk voor het ontwikkelen van de probleemoplossende vermogens. 3 Oordeelsvorming Is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met sociaalmaatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen. Binnen de IO-benadering, in het bijzonder de LCE-aanpak, is oordeelsvorming en het maken van afgewogen keuzes een van de beslissende succesfactoren. Het draait immers steeds om het nemen van de juiste beslissingen op basis van beschikbare, vaak onvolledige informatie uit de gehele bedrijfsketen. Beslissingen, die optimale waarde creëren voor alle stakeholders en zo bijdragen aan zowel winstoptimalisatie als veiligheid en duurzaamheid. Omdat de IO-benadering berust op het zien en benutten van de samenhang der (bedrijfsonder)delen, gaat het daarbij vanzelfsprekend om complexe situaties waarin zelden volledige en absoluut betrouwbare informatie voorhanden is. Dit aspect komt vooral in competenties 1, 2 en 3 tot uiting. Het voldoen aan de vereisten van deze descriptor kan worden onderbouwd door het volgende: • IO en LCE vereisen altijd oordeelsvorming. Het gaat niet (zoals bij de bachelor) om meer kortcyclische, enkelvoudige, eendimensionale, discrete en incrementele ontwikkel- en implementatietrajecten. Het gaat altijd om complexe, meerdimensionale, integrale en substantiële trajecten, vaak ook met een langjarige horizon. Dat impliceert dat keuzen voor een aanpak (en voor uitwerkingen daarbinnen) niet meer vanuit een enkelvoudige rationaliteit (b.v. technical feasability) onderbouwd kunnen worden, maar altijd om oordeelsvorming en afweging vanuit meer(duidige) kaders vragen. • Verschillende rationaliteiten moeten verbonden, geïntegreerd of in een verband gezet worden. Keuzen zijn niet absoluut, maar altijd het resultaat van een afweging. De empirie waarover men graag vooraf ter onderbouwing zou willen beschikken, moet veelal eerst nog in een ontwerpgericht onderzoek gegenereerd worden. Toch moeten ex ante keuzen gemaakt worden (bijvoorbeeld voor de inrichting van een ontwerptraject). In die context is oordeelsvorming, veelal in samenspraak met andere disciplines, een evidente voorwaarde om een bijdrage te leveren. Het is die context die telkens door de docenten en in de opdrachten als een uitdaging aangereikt wordt. Het onderwerp van de thesis wordt in die zin ook vooraf op voldoende ‘masterpotentie’ beoordeeld. • De koppeling van de opleiding aan complexe praktijkvragen creëert als vanzelf een project- of opdrachtcontext die meerduidig is, en waarin volledige en ‘ware’ informatie niet gegarandeerd zijn – en de ontwikkeling van het vermogen tot oordeelsvorming dus voortdurend geprikkeld wordt. • De (praktijk)opdrachten worden zo gekozen dat zij voldoende ‘rijk’ zijn om uitdagingen te bieden voor integratie en synthese. Tegelijkertijd ziet de beoordeling er op toe dat altijd sprake is van een combinatie (en onderlinge) weging van technische rationaliteit, bedrijfseconomische rationaliteit en sociaal-maatschappelijke (waaronder ook: ethische) rationaliteit. Van de deelnemer worden reflectie en positiebepaling – ook met betrekking tot de eigen functie binnen het bedrijf – vereist. • Studenten beoordelen ook elkaars onderzoeksplannen en reflecteren mee op elkaars kennisontwikkeling. Ook op die manier wordt het vermogen tot oordeelsvorming aangescherpt. 4. Communicatie Is in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten of niet-specialisten. Masters of engineering dienen in multidisciplinaire omgevingen te communiceren. Beïnvloeding en afstemming zijn daarbij sleutelwoorden. Ze dienen effectief en efficiënt hun stem te laten horen en hun specifieke deskundigheid in te brengen. Daarbij geven ze blijk van een door anderen positief ervaren overtuigingskracht. Omgekeerd moeten ze in staat zijn om zich goed in te leven in, en
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
37
actief te luisteren naar andere disciplines. Vandaar dat structureel en expliciet aandacht wordt besteed aan communicatie en samenwerking. Dit aspect komt met name in competentie 4 tot uiting. Het voldoen aan de vereisten van deze descriptor kan worden onderbouwd door het volgende: • De afgestudeerde werkt in een context waarin niet sprake is van een duidelijk ‘eigen’ en afgegrensd domein. Positionele macht is beperkt en de expertmacht is niet definitief of zonder meer doorslaggevend, maar moet zich verhouden tot bijvoorbeeld die van andere portefeuillehouders of experts. Dat vraag zeer goede communicatie en coöperatieve vaardigheden. Deze werksetting wijkt af van die van de bachelor. • In die complexe context moeten veelal verschillende rationaliteiten gecombineerd worden om tot optimale voorstellen en uitwerkingen te komen. Afwegingen moeten, veelal onder tijdsdruk en andere constraints, in een redelijke mate van openheid gemaakt worden. Dat vereist hoogwaardige communicatieve vaardigheden. Presentatie, overtuiging en beïnvloeding zijn van belang, maar ook openstaan voor een andere inbreng (actief luisteren), ruimte laten voor een nieuw idee, oog en oor hebben voor tegenargumenten, valkuilen op termijn e.d. • IO en LCE hebben bij uitstek een maatschappelijke relevantie. De Master moet niet alleen de technische en economische discussie kunnen aangaan, maar tegelijkertijd actief openstaan voor een maatschappelijke dialoog, ook met niet-specialisten. De thesis wordt beoordeeld ook op basis van de thesispresentatie door de kandidaat. Die presentatie biedt bij uitstek een gelegenheid om zowel de bereidheid als het vermogen tot dialoog en debat te proeven. • Studenten beoordelen elkaars onderzoeksplannen en de resultaten daarvan. Dat biedt de mogelijkheid om te leren hoe op een productieve manier feedback te leveren en hoe collaboratief te leren. Er is voorts veel aandacht voor collegiale consultatie tussen studenten onderling, als voorwaarde voor (bijvoorbeeld) werken binnen concurrent engineering. Die vaardigheid kan vervolgens in ieders praktijk met vertrouwen worden ingezet en ook de eigen adviesvaardigheid is daarmee gebaat. • De Master zal niet alleen verantwoordelijk zijn voor ontwerp en ontwikkeling, maar ook voor realisatie en exploitatie. In alle gevallen vraagt dat betrokkenheid van anderen, en veelal wordt in teams gewerkt. De Master is op basis van de verdieping en verbreding van zijn kennis en vaardigheden geschikt om daaraan leiding te geven. Om dat effectief te kunnen, schenkt de opleiding veel aandacht aan persoonlijke effectiviteit, waaronder communicatieve vaardigheden. 5. Leervaardigheden Bezit de leervaardigheden die hem of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter. Masters of engineering dienen een grote mate van zelfsturing aan de dag te leggen. Zowel voor een leidinggevende rol als voor het functioneren als deskundige binnen multidisciplinaire teams is dit onontbeerlijk. Een goed ontwikkeld leervermogen is daarbij van groot belang. Het gaat daarbij om het vermogen om (de reflectie op) praktijkervaringen te benutten voor het verfijnen van mentale modellen en concepten. Maar het gaat omgekeerd ook om het vertalen van nieuwe modellen en concepten naar de beroepsuitoefening. Dit aspect komt sterk tot uiting in competentie 5. Het voldoen aan de vereisten van deze descriptor kan worden onderbouwd door het volgende: • De opleiding doet een duidelijk beroep op zelfsturing. Het vereiste entreeniveau (het gaat om bachelors met drie jaar werkervaring die door hun werkgever in staat worden gesteld om de opleiding te volgen) schept daarvoor al een wezenlijke randvoorwaarde. • Het kennisdomein waaruit voor IO en LCE geput kan worden is voor een deel nog in opbouw. Kennisontwikkeling vindt in de opleiding plaats door het ontwerpgerichte onderzoek; dat is, meer dan het gangbare toegepast onderzoek, gericht op het bijdragen tot vernieuwing. Alle deelnemers dienen dat type onderzoek uit te voeren en werken daarmee per definitie ook aan de eigen kennisontwikkeling.
38
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
•
• •
•
•
Het kennisdomein is multidisciplinair. Dat dwingt de deelnemers om over de eigen disciplinaire muren te kijken. Die verbreding is in algemene zin van groot belang (het ontsluit andere domeinen, denkwerelden en wetenschapsfilosofieën), maar ook in concreto omdat de verbinding van disciplines tot nieuwe mogelijkheden en inzichten kan leiden. Omdat de beschikbare kennis en methodieken vaak een verrijkingsslag behoeven om optimaal inzetbaar te zijn voor de ontwerpvragen is de impuls tot kennisontwikkeling als het ware ingebakken. Gegeven de zojuist geschetste ontwikkelingsstand van het ‘eigen’ kennisdomein van de opleiding, en gegeven het accent op ontwerpgericht onderzoek als belangrijke methodiek is feitelijk verzekerd dat de afgestudeerde Master zal blijven werken aan kennisontwikkeling. Het zogeheten double loop leren, waarbij beschikbare kennis en empirie ontwerpgericht onderzoek stuurt en waarbij dat onderzoek weer reflecteert op de actuele state of the art in het vakgebied, is eveneens ingebakken in de werkwijze en komt heel sterk tot uitdrukking bij het thesisonderzoek. Dat is bevorderlijk voor het vermogen om vervolgens zelfstandig vorm te geven aan het eigen leer- en ontwikkelingsproces. Professionaliteit wordt gekenmerkt door een permanent onderzoekende houding die ertoe leidt dat de afgestudeerde tijdens de hele loopbaan zelfstandig, vlot en gericht visies, kennis, inzichten en vaardigheden blijft ontwikkelen. De opleiding besteedt daarom expliciet aandacht aan de ontwikkeling van leervaardigheden. Het grote accent op de component onderzoek is er onder meer op gericht om het mogelijk te maken dat de afgestudeerde Master een promotieondezoek zou kunnen doen.
Specification competences MoE Toelichting: in onderstaande uitwerking zijn die onderdelen onderstreept die het bachelorniveau overstijgen, met andere woorden die op zichzelf niet als doelstelling voor de verwante bachelor in aanmerking kunnen komen. Voor de overige doelstellingen geldt dat het masterniveau bepaald wordt door de diepgang en complexiteit zoals die in het programma vorm krijgen. 1. Innovative capacity and commercial attitude Initiates innovations of products and processes that have added value for the different stakeholders (customers, producers, stakeholders and society) and that contribute to the continuity of the company. 1.1 Generates innovative concepts and/or works on continuous improvement of products and processes, resulting in an increase of added value for the user, administrator and producer. 1.2 Takes commercial and social interests into consideration for choices on product and process improvement. 1.3 Develops for a technical installation from the venture plan a maintenance strategy that results in the highest possible exploitation against the lowest possible costs (MM). Develops a development strategy from the venture plan in order to generate future new products and improve existing products (IPD) Delivers a building design that can be realized with the lowest ´cost of ownership´ (IB) 1.4 Takes decisions in complex situations on the basis of risk analyses, taking into account prudential and social interests(MM) Comes to a new product definition on the basis of customer wishes.(IPD, IB) 1.5 Recognizes relevant trends and its possible applications in the organization. 2. Life Cycle Engineering Optimizes complex products, company installations or buildings following the principles of LCE. This means: creates optimal added value for all stakeholders (customers, producers, stakeholders and society), over the whole life-cycle and against the lowest possible life span costs. 2.1 Is focused during the arrangement of the management of an installation on the highest possible exploitation against the lowest possible life span costs.(MM) Designs and improves complex products or company installations following the principles of LCE, focused on optimal quality during the whole life cycle and low life span costs.(IPD) Designs buildings and associated installations following the principles of LCE and arranges the building process, from initiation till deliverment phase, such that building time, costs and failure are minimized.(IB) 2.2 Chooses and uses the methods most suited to setting up and execute the maintenance plan of an installation.(MM)
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
39
2.3
2.4
Utilizes actual design and modeling aids for innovative and effective product improvements.(IPD) Utilizes modern design and modeling tools for innovative and effective building improvements.(IB) Is able to make a rational choice, based on insight in risk, engineering view, corporate strategy, legal framework, environment and safety factors, all in accordance with a thorough evaluation. Advices in a product development or improvement path from a maintenance perspective.(MM)
3. Information management Exploits information about development and maintenance processes for a more effective and efficient planning of these and bordering processes by means of structuring of knowledge. Efficiently uses to this end information technology for the recording, communication and exploitation of this knowledge. 3.1 Analyzes process and product data systematically and records them in structure models. 3.2 Utilizes maintenance data with help of an engineering database for a more effective and efficient planning of maintenance processes (e.g., by knowledge recycling).(MM) Utilizes recorded design data for more effective and more efficient arrangement of development processes (EPD, IB). 3.3 Develops a maintenance-management database with help of structure models.(MM) Develops applications for structured product development on the basis of recorded design data. (EPD, IB)) 4. Influencing and reconciliation Functions well in a multidisciplinary team that works on maintenance and improvement projects in a (international) environment of collaborative and concurrent engineering. Is capable of acting as a team leader. 4.1 Listens actively and communicates conclusions and findings clearly to both professionals and lay men. 4.2 Communicates clearly and effectively with all layers in the organization. 4.3 Arranges a path in a multidisciplinary environment, chooses a suitable (project) method in every phase on the basis of arguments and applies this method successfully. 4.4 Cooperates effectively in a project with colleagues from the different disciplines. 4.5 Arranges the business processes according to concurrent en collaborative engineering. 4.6 Reflects on own acting and denominates own core qualities. Sets goals, plans, and takes appropriate action, judges progress regularly and adapts planned steps when necessary. 4.7 Applies conversations techniques and abilities purposefully, resulting in effective communication interpersonally and at presentations. 4.8 Is focused on the balance between substantive quality of, and optimal basis for decisions. Applies insights in group processes and group dynamics at this. 5. Research skills Contributes to the development of the field by starting up and carrying out research projects according to scientific guiding principles. Effectively integrates the knowledge gained. 5.1 Is able to retrieve (scientific) publications relevant to a given research topic. 5.2 Is able to design, conduct and report (applied) research according to scientific standards. 5.3 Has basic knowledge of and is able tot select and apply proper research methods and techniques. 5.4 Is able to translate technical systems or designs into a model that is validated by a theoretical model or experiments. 5.5 Ascertains the quality and value of research outcomes and solutions according to scientific standards.
40
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
Bijlage 2
Brief Hogeschool
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
41
42
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
Bijlage 3
Bezoekprogramma
Tijdstip 7 april 12.00 - 16.00 uur 7 april 16.00 - 17.00 uur
Activiteit Betrokkenen Voorbereidende vergadering Panel Bestuderen documentatie gesprek Management en panel
7 april 17.00 -18.00 uur
gesprek
7 april 18.00 – 18.30 uur
Pauze
7 april 18.30 – 19.30
gesprek
7 april 19.30 – 20.30
Besloten vergadering
Afgestudeerden en studenten bestaande mastertrajecent en panel Panel
8 april 09.00 – 10.00 uur
gesprek
Lector en panel
8 april 10.00 – 11.00 uur
gesprek
8 april 11.00 –12.30 uur
8 april 12.30 – 13.00 uur
Besloten vergadering, afweging en voorlopige conclusies Gesprek
Moduleleiders en docenten en panel Panel
8 april 13.00 – 14.00 uur
rondleiding
Panel en medewerkers
8 april 14.00 – 15.30 uur
Afrondende vergadering
Panel
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
Werkveldvertegenwoordigers en panel
Management en panel
43
44
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
Bijlage 4
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
45
46
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
Bijlage 5
Deskundigheden panelleden
Panellid domein: Informatics De heer E. Joustra
Auditor/Panellid NQA: De heer W. van Uden
Voorzitterskwaliteiten
ja
Auditorkwaliteiten
ja
ja
ja
ja
Relevante werkvelddeskundigheid
E
I
I
-
Onderwijskundige kennis en kennis van het hoger onderwijs
ja
ja
Kennis en/of ervaring t.a.v. relevante internationale ontwikkelingen werkveld
E
I
Panellid, voorzitter: De heer E. Boer
Panellid domein: Engineering De heer N.J. van den Broek
Vereiste deskundigheid volgens NVAO
ja
I
Specifieke aanvullingen vanuit bestand panelleden in alfabetische volgorde: De heer E. Boer Voornamelijk ingezet vanwege zijn ervaringen als voorzitter in meerdere complexe geclusterde visitatietrajecten. Heeft deelgenomen aan de NQA-auditortraining hoger onderwijs. Heeft vanuit eerdere visitaties kennis van de accreditatiesystematiek. Heeft vanuit opleiding en werkervaring ruime (internationale) kennis van het (hoger) onderwijs en onderwijsprocessen. Opleiding: 1953 - 1959 1959 - 1966 Rond 1970 1970 - 2000
Gymnasium B TU-Delft Werktuigbouw Cursus ontwerpen in kunststoffen TU-Twente Cursussen van steeds enkele dagen op het gebied van personeelsmanagement, personeelsbeoordeling, organisatieontwikkeling, teambuilding
Werkervaring: 35 Jaar werkzaam geweest in de personenwagen-ontwikkeling (DAF, Volvo Car BV, NedCar, PD&E), zowel constructeur als leidinggever, grotendeels in de mechanische sector van motor, aandrijving en onderstel, maar uiteindelijk ook voertuigbreed als verantwoordelijke voor een grote ontwikkelingsgroep onder technische leiding van Volvo-ingenieurs. Intensief bijgedragen aan de invoering van ISO 9000 in de 90er jaren en daarna de interne en externe audits regelmatig aan den lijve ervaren en de tekorten in mijn afdeling gecorrigeerd.
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
47
Gedurende laatste werkjaar Competence Management en methoden ontwikkeld om de competenties van medewerkers meetbaar te maken. 2001 1999 - 2000
1996 - 1998
1993 - 1996 1992 -1993
1989 - 1992 1987 - 1989
1981 - 1987
1972 - 1981
1966 - 1972
PD&E Automotive, Competence development, support to HRM in development of new appraisal and reward system. NedCar, Manager Powertrain Development. Engineering group for Engine & Transmission developement. Simulation and testing resources for Engine & Transmission NedCar, Manager System & Component Engineering VCC-account. Resource management (people, means, methods) of engineeringwork for VCC, account manager for VCC engineering. NedCar, Manager Driveline and Chassis development NedCar, Manager Feasibility and Analysis. FEM, NVH, dynamic behaviour, performance and heatmanagement. Concept and protobuilding of turbo dieselengine in Volvo 400. Volvo Car BV, Manager Driveline and Chassis development. Volvo 400: Improved turbo engine, introduction single point 1.8 l engine. Introduction of CVT on 1.8 l. Volvo Car BV, Manager Engine development and testing and Project leader modelyear ‘90. Volvo 400: improved intake and exhaust systems on 1.7 multipoint engines, introduction Fenix 3.2 engine management Volvo Car BV, Manager Driveline and Chassis development. Finalising Volvo 300 program with Renault 1.6 diesel and 1.7 petrol engines. Volvo 480 & 440 driveline and chassis development. Turbo engine development. Volvo Car BV, Manager Transmission development. Volvo 340/360: CVT for 1.4 l engines and manual gearbox systems for 1.4 and 2.0 l engines. Cooperation with VCC on 5-speed gearbox development DAF passenger car development, chassis & driveline design engineer. Daf 55 suspension components, anti roll bar, self levelling rear suspension. Daf 66 automatic clutch, CVT-differential, rear suspension
Overige werkzaamheden: n.v.t.
De heer N.J. van den Broek Voornamelijk ingezet vanwege zijn ervaringen als domeindeskundige in meerdere complexe geclusterde visitatietrajecten. Heeft deelgenomen aan de NQA-auditortraining hoger onderwijs. Heeft vanuit eerdere visitaties kennis van de accreditatiesystematiek. Heeft vanuit opleiding en werkervaring ruime (internationale) kennis van het (hoger) onderwijs en onderwijsprocessen. Opleiding: 1953-1956 1957-1959 1959-1966
2004
MULO-B HBS-B Landbouwhogeschool, thans Wageningen Universiteit Talloze automatiserings- en bedrijfskundige opleidingen bij Philips, de Baak en andere instellingen SESAM Academie
Werkervaring: 12 Jaar supportfuncties bij Philips Data Systems, waaronder. ruim 7 jaar managementfuncties; 15 jaar directeur van middelgroot ICT-dienstverleningsbedrijf aan agribusiness, groeiend van 50 naar 175 fte, 6 jaar als consultant/projectmanager van complexe ICT-projecten waarvan 3 jaar als lid van de SENTER AdviesCie Technisch Ontwikkelingskrediet, Technische Ontwikkeling Projecten.Thans nog voorzitter van de KLV-Cie Onderwijs en Kennisoverdracht Bedrijfskundige informatica.
48
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
Lector ICT bij het gezamenlijke ICT-programma van het Hoger Agrarisch Onderwijs 1997 t/m 1999. Voorzitter van de Beoordelingscommissie Voorhoedeplannen ICT Impuls Onderwijs 1998 en 1999. 1968-1970 1971-1982
1983-1996
1997-2003
Instituut voor Tuinbouwtechniek: arbeidskundig medewerker Philips Data Systems: Programmeur/systeemanalyst Manager Business Applications Manager Software and Systems Support Stichting Agrarisch Computer Centrum resp. Centrum voor Agri Informatisering AGRIDATA b.v. Algemeen directeur Treveri Consult, eenmansbedrijf Consultant/project manager
Overige werkzaamheden: n.v.t. De heer E. Joustra Voornamelijk ingezet vanwege zijn ervaringen als domeindeskundige in meerdere complexe geclusterde visitatietrajecten. Heeft deelgenomen aan de NQA-auditortraining hoger onderwijs. Heeft vanuit eerdere visitaties kennis van de accreditatiesystematiek. Heeft vanuit opleiding en werkervaring ruime (internationale) kennis van het (hoger) onderwijs en onderwijsprocessen. Opleiding: 1971 – 1977 1977 – 1982 Sinds 1982
V.W.O. – Atheneum B Technische Hogeschool Delft -Werktuigbouwkunde, sectie Industriële Organisatie diverse bedrijfskundige, logistieke en automatiseringscursussen, opleiding adviesvaardigheden, Baan TRITON-gecertificeerd, APICS-gecertificeerd (CPIM)
Werkervaring: Consulting ICT, logistiek, kwaliteitsmanagement, onderhoudsmanagement, performance management, procesverbetering. Opstellen, uitwerken en verzorgen van trainingen, zowel in-house als met open inschrijving. Opstellen, uitwerken en verzorgen van (onderdelen van) reguliere opleidingsprogramma’s (onder andere voor MBA, post-HTO). 2003 – heden 1997 – 2003
1987 – 1997 1984 – 1987 1982 – 1984
Interim manager / zelfstandig organisatie-adviseur Joustra Management Consulting (JMC) diverse functies binnen de Vanenburg Group waaronder: Manager Strategy & Methods (verantwoordelijk voor onder meer de ontwikkeling van de BaanERP implementatiemethode) Program manager ontwikkeling e-Business solutions Interim CEO Topshare (bedrijf ontwikkelt en verkoopt kennismanagementsystemen) Boardmember Rissa Solutions Oy – Finland (bedrijf ontwikkelt en verkoopt service management-systemen) Organisatie-adviseur Logistiek / Systems KPMG Management Consulting (vanaf 1994 tevens Manager van KPMG’s Global Baan Competence Center) Hoofd Planning / Programmaleider Logistiek Verbeteringsplan, Materials Management, Philips Terneuzen Commercieel Planner, Planning & Logistics, Philips, Hoofd Industrie Groep Licht
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
49
Overige werkzaamheden: Verzorgen opleidingen en training MBA/MBM: - “Performance Monitoring”: Rotterdam School of Management: Vanenburg Summer assignment 2003 - Studiebegeleiding MBM-programma: TSM Business School 1995 t/m 2000 PHBO: - “Logistieke concepten en verbeteringen”: Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Post HBO – Techniek 1997/1998 - “Productie & Logistiek”: Hogeschool van Amsterdam, Post HTO – Bedrijfskunde 1994/1995/1996/1997/1998 KPMG Management Consulting / KPMG Management Trainingen - “Logistiek Management”: 6-daags trainingsprogramma met certificatietoets voor geselecteerde top-dealers van Exact software - “Doorlooptijdverkorting”: 2-daagse training, met vrije inschrijving - “Projectmanagement”: 2-daagse training, met vrije inschrijving - “Kwaliteitskosten”: 2-daagse training, met vrije inschrijving - “Productiebesturingssystemen”: 2-daagse training, met vrije inschrijving - “Optimalisatie Onderhoudsmanagement”: 2-daagse training, met vrije inschrijving - “Voorraadbeheer”: Zelfstudiemodule inclusief toetsvragen voor KPMG Accountants en EDP-auditors IIR, Nederlands Studiecentrum, NVDO Dagvoorzitter en diverse malen spreker op 1- en 2-daagse congressen, met vrije inschrijving Publicaties Boeken - “Logistiek in de praktijk”: Stenfert Kroese, ISBN 90 207 2474 6 (1994), auteurs E. Joustra / A. Van der Sterre - “Docentenboek Logistiek in de praktijk”: Stenfert Kroese, ISBN 90 207 2475 4 (1994) auteurs E. Joustra / A. Van der Sterre Boeken - bijdragen - “Dynamic Enterprise Innovation”: Baan Business Innovation, Uitgave onder eigen beheer (1998), Bijdrage hoofdstuk 4,”Establishing Continuous Improvement” - “Dynamic Enterprise Modeling”: Kluwer Bedrijfsinformatie, ISBN 90 267 2578 7 (1996) Bijdrage hoofdstuk 2, ”Reference Models” - “Bedrijfskunde op weg naar 1990”: Kluwer Bedrijfswetenschappen ISBN 90 267 1342 8 (1989), Bijdrage hoofdstuk III, ”Trends en ontwikkelingsfasen in logistiek” Artikelen - “Marketinglessen voor kwaliteitsfunctionarissen”, Praktijkgids Kwaliteit en Certificatie – Wolters Kluwer, 2001 - “ERP-systemen veroveren de wereld”, Controllers Vizier, nr. 3 - 1996
50
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
- “Veranderingsmanagement tijdens systeemimplementaties”, Bedrijfskundig Vakblad, nr. 6 1996 - “De keuze van een juiste veranderingsstrategie”, Bedrijfskundig Vakblad, nr. 4 - 1995 - “Niet rekenen aan, maar afrekenen met voorraad”, Tijdschrift voor Inkoop & Logistiek, nr. 12 - 1992 - “Tien redenen om logistieke prestaties niet te meten, en evenveel argumenten waarom wel”, Tijdschrift voor Inkoop & Logistiek, nr. 6 - 1991 - “Organisatie doorloopt veranderingsproces”, CA Techniek in bedrijf, nr. 4 - 1991 - “Software met een keurmerk”, CA Techniek in bedrijf, nr. 11 - 1990 - “Optimaal voorraadbeheer in de Technische Dienst”, Doelmatige bedrijfsvoering, nr. 10 - 1990 Diverse artikelen 1990 – 1994: Vraagbaak Inkoop & Logistiek, en Handboek Logistiek (losbladig)
De heer W. van Uden Ingezet als NQA-auditor. Hij heeft eerdere ervaring met visitaties in het domein techniek (milieuopleidingen, voortgezette opleidingen bouwkunst, hbo bachelor informatica). Daarnaast vier jaar ervaring met visiteren in bijna alle sectoren van het hbo. Bezit auditorkwaliteiten vanwege jarenlange visitatie-ervaring en cursussen gevolgd bij Lloyds. Opleiding: 1996 – 2005
1996 1987 1983 – 1987 1981 1976 – 1981 1975 – 1976 1969 – 1975
Diverse cursussen: onderwijsontwikkeling, competentiegericht onderwijs, verandermanagement, projectonderwijs, competentiegericht toetsen, onderwijskwaliteit, integraal onderwijsmanagement Auditorcursussen Lloyds via NQA Postdoctorale opleiding Corporate communication in bedrijfskundig perspectief, Erasmus Universiteit NIMA PR A Nederlands MO B Kandidaatsexamen Nederlands Lerarenopleiding Nederlands en geschiedenis Propedeuse Pschychologie Atheneum A
Cursussen: Zie boven
© NQA – Hogeschool van Utrecht, Master of Engineering
51