Gedeputeerde Staten
STATENNOTITIE
Aan de leden van Provinciale Staten
HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH Het gemeenschappelijk landbouwbeleid in de toekomst; positiebepaling van de provincies Gelderland en Overijssel HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH
Beknopte samenvatting Statennotitie: Gelderland en Overijssel bezitten grote natuur en landschapswaarden, veelal sterk verweven met de landbouwfunctie. Omdat de landbouw drager en beheerder is, is het behoud van dit landbouwkundige gebruik wenselijk. Het Europees gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) staat ter discussie. Vanaf de nieuwe begrotingsperiode in 2014 krijgt de landbouw mogelijk te maken met vermindering van het budget. Ook vergen enkele nieuwe opgaven geld. Dit betekent dat de directe inkomenssteun aan boeren – in Gelderland en Overijssel jaarlijks € 244 miljoen – zal verminderen. Op lange termijn moet rekening gehouden worden met volledige afbouw van deze directe steun. Deze vermindering van steun tast het inkomen aan, zal impact hebben op structuur van de bedrijven en de bedrijfsvoering en zal indirect ook de gebiedskwaliteiten beïnvloeden. Om in de discussie over de toekomst van het GLB een gefundeerd standpunt in te kunnen nemen hebben wij in 2009 besloten samen met Overijssel een verkenning uit te laten voeren naar de gevolgen – kansen en bedreigingen – van mogelijke veranderingen van het GLB en in het bijzonder van het stelsel van inkomenssteun voor Oost Nederland. In deze Statennotitie informeren wij uw Staten over de resultaten van deze verkenning. Vervolgens gaan wij in op de positie die wij als gezamenlijke provincies Gelderland en Overijssel in de discussies over de toekomst van het GLB binnen IPO, in Den Haag en in Brussel innemen. Ten slotte staan wij stil bij activiteiten die wij al op korte termijn in gang zetten om de transitie naar een nieuw GLB in Oost Nederland vorm en inhoud te geven. Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben aan Provinciale Staten van Overijssel een brief met dezelfde inhoud als deze statennotitie gestuurd.
===== Aan de leden van Provinciale Staten 1
Kernboodschap
Gelderland en Overijssel bezitten grote natuur- en landschapswaarden, veelal sterk verweven met de landbouwfunctie. In ons visiedocument “Oost Nederland maakt het” hebben wij gezamenlijk aangegeven dat het behoud en de versterking van deze natuur- en landschapswaarden speerpunten van ons beleid zijn. In veel gebieden is de landbouw een belangrijke drager en beheerder van deze waarden en is landbouwkundig gebruik gericht op deze waarden gewenst. code: 00869379.doc / Inlichtingen bij dhr. A.B.M. Goselink, tel. (026) 359 95 74 e-mailadres:
[email protected]
In dit licht is de huidige discussies over de toekomst van het Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) essentieel. Een van de mogelijke veranderingen van het GLB houdt in dat de huidige generieke inkomenssteun aan landbouwbedrijven afgebouwd wordt en dat de blijvende inkomenssteun meer gericht wordt op specifieke doelen van het GLB op het vlak biodiversiteit, waterbeheer, duurzame energie en klimaat. Dit betekent dat de generieke inkomenssteun aan de landbouw in Overijssel en Gelderland – op dit moment jaarlijks € 244 miljoen oftewel 30% van de totale inkomenssteun aan de Nederlandse landbouw – kan verminderen. Deze vermindering zal impact hebben op de inkomens, de structuur en de bedrijfsvoering in de landbouw en hiermee indirect ook op de natuur- en landschapswaarden en andere gebiedskwaliteiten in Oost Nederland. Anderzijds biedt de nieuwe oriëntatie van het GLB ook kansen om het GLB zodanig om te vormen dat de beschikbare middelen meer gericht ingezet worden in gebieden met hoge natuuren landschapswaarden zoals we die juist in Oost Nederland in ruime mate hebben. De ontwikkeling van het GLB is geen gelopen race. Essentieel is de constatering dat de wereld niet van de ene op de andere dag zal veranderen. We staan voor een periode waarin de transitie van het huidige GLB naar een nieuw GLB wordt gemaakt. Naarmate de Europese – en ook de Haagse - koers voor de periode 2014-2020 scherper in beeld komt zal nadrukkelijker gesproken moeten worden over de betekenis daarvan voor de landbouw en het platteland in Gelderland en Overijssel. Daarbij willen wij ook bezien in hoeverre ook andere economische activiteiten dragers kunnen zijn voor gebiedskwaliteiten. De boodschap waarmee wij als gezamenlijke provincies Overijssel en Gelderland de discussies binnen IPO, in Den Haag en in Brussel in gaan is: “de aanpassing van het GLB moet ertoe leiden dat er meer mogelijkheden komen de rol van landbouwbedrijven – daar waar nodig en maatschappelijk gewenst – bij het beheer van de natuur- en landschapswaarden en andere gebiedskwaliteiten in beide provincies te versterken”. Beide provincies wensen, gezien hun rol in het buitengebied, nauw betrokken te worden bij de verdere uitwerking en invulling van de visie zoals het rijk die heeft verwoord in de Houtskoolschets. Hiertoe bieden beide provincies aan om samen met het rijk een tweetal pilots uit te werken. 2
Omgevingsanalyse
Europa In de beginfase vlak na de Tweede Wereldoorlog was het GLB vooral gericht op voedselzekerheid en lag er een sterk accent op de ondersteuning van de productie. Dit beleid was zo succesvol dat in de jaren ’80 er voor meerdere producten quota’s werden ingesteld om overschotten tegen te gaan. Sindsdien is het beleid erop gericht om via de geleidelijke afbouw van het markt- en prijsbeleid de prijzen van landbouwproducten naar het niveau van de wereldmarkt te brengen en meer markgerichte landbouw tot stand te brengen. Om de lagere opbrengsten te compenseren en de sectoren de kans te geven zich aan de nieuwe marktverhoudingen aan te kunnen passen werd het instrument inkomenssteun ingevoerd. Thans beslaat het budget voor de inkomenssteun circa 70% van het Europese GLB-budget. De inkomenssteun aan de Nederlandse landbouw bedraagt op dit moment ca 850 miljoen euro per jaar, circa tweederde van de GLB-bijdrage aan Nederland. In Nederland is de inkomenssteun aan een landbouwbedrijf gerelateerd aan de omvang van de productie van dit bedrijf in het verleden, de zogenaamde historische referentie. Deze grondslag “bevriest” subsidiestromen uit het verleden en draagt niet bij aan het bevorderen van een marktgerichte en innovatieve landbouwsector. Daarom wil Brussel dat de inkomenssteun op basis van de historische referentie wordt afgebouwd. Nederland is nog een van de weinige landen die deze grondslag hanteren.
2
Bij de “health-check” van het GLB in 2008 hebben de Europese lidstaten besloten het GLB meer te richten op nieuwe Europese uitdagingen op het vlak van klimaat, duurzame energie, biodiversiteit en waterbeheer. Via de zogenaamde ‘modulatie’ zijn hiervoor middelen vanuit het budget voor de inkomenssteun overgeheveld naar deze doelen. In de toekomst zou een verdere toename van het budget voor deze nieuwe doelen kunnen leiden tot een verdere afname van het budget voor de inkomenssteun. Tevens in toen besloten meer mogelijkheden te creëren om een deel van het budget voor de inkomenssteun te richten op maatschappelijke doelen. De discussie over het GLB vanaf 2014 zal, nu in Brussel de nieuwe Europese Commissie is benoemd, de komende tijd serieus van start gaan. Dit jaar worden verschillende notities (mededelingen, position-papers, etc.) verwacht. De discussie over het GLB zal gevoerd worden in het kader van de herziening van de totale EU-begroting. Van deze totale EU-begroting gaat nu ongeveer 40% naar landbouw. Europa wil zich op meer terreinen profileren maar lidstaten zijn zeker in de huidige tijd niet bereid om hun afdracht aan Brussel te verhogen. Als gevolg hiervan kan ook de omvang van het GLB ter discussie komen te staan. Echter veel landen - zeker ook de nieuwere Oost-Europese lidstaten met een omvangrijke landbouw – zijn voor behoud van het GLB budget. Nationaal In 2008 heeft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de “Houtskoolschets, Europees Landbouwbeleid 2020”, een notitie waarin het kabinet haar visie op het toekomstig GLB geeft, uitgebracht. In de visie van het kabinet zal blijvend vanuit het GLB gericht geïnvesteerd moeten worden in: 1. versterking van concurrentiekracht en duurzaamheid, o.a. door stimulering van kennisontwikkeling, kennisontsluiting en innovatie; 2. het marktconform belonen van agrarische activiteiten in maatschappelijk waardevolle gebieden (MWG) die zichtbaar bijdragen aan de realisatie van maatschappelijke waarden en maatschappelijk gewenste functies door het actief zekerstellen van een, bij een formele aanwijzing en begrenzing vastgestelde, basiskwaliteit in deze gebieden; 3. het marktconform belonen van actieve individuele prestaties (bijv. groenblauwe diensten) die uitstijgen boven die welke van iedere ondernemer met agrarische activiteiten wordt verlangd. Er worden in de ‘houtskoolschets’ geen uitspraken gedaan over de verdeling van het beschikbare GLB-budget over deze drie doelen. In de visie van het kabinet in de toekomst geen sprake meer van generieke inkomenssteun op historische basis, maar uitsluitend nog van gerichte betalingen in het kader van de hiervoor omschreven doelen 2 en 3. Het marktconform belonen voor de zichtbare prestaties die de agrariërs leveren ten dienste van de samenleving dient vorm te krijgen binnen een communautair kader. Het gaat immers om grensoverschrijdende opgaven, om het gemeenschappelijk belang van een duurzame landbouw en de noodzaak van een Europees “level playing field”. Binnen dit Europees kader dient wel ruimte te zijn voor nationaal en regionaal maatwerk vanwege de grote verschillen tussen lidstaten en regio’s. Ondanks de communautaire inbedding is niet uit te sluiten dat deels nationale (co)financiering nodig is. Om te bepalen welke gebieden en welke bedrijven in aanmerking zouden kunnen komen voor gerichte inkomenssteun introduceert de ‘houtskoolschets’ het volgende schema (het zogenaamde vierbedrijvenmodel”): Op grond van een dit schema kunnen landbouwbedrijven in Nederland in beginsel in 4 groepen ingedeeld. Bij de categorie “bedrijven in gebieden met beperkingen“ gaat het zowel om beperkingen die voortkomen uit de fysieke inrichting als om beleidsmatige beperkingen.
3
BE DRIJBEN DIE DEIENSTEN LEVEREN
BEDRIJVEN IN MAATSCHAPPELIJK WAARDEVOLLE GEBIEDEN MET BEPERKINGEN Nee
Ja
Nee
Bedrijven die produceren in gebieden zonder beperkingen en alleen voedsel produceren
Bedrijven die produceren in gebieden met beperkingen en alleen voedsel produceren
Ja
Bedrijven die voedsel produceren in gebieden zonder beperkingen en ook andere (groen/blauwe) diensten aanbieden
Bedrijven die voedsel produceren in gebieden met beperkingen en ook andere (groen/blauwe) diensten aanbieden
Een belangrijke discussie in de komende tijd zal gaan over de criteria voor het aanwijzen van gebieden en bepalen van groen-blauwe en andere diensten. De kabinetsvisie behelst een ingrijpende hervorming van het huidige stelsel van inkomenssteun van betalingen op basis van historische grondslag naar betalingen voor specifieke doelen. Dit betekent dat sommige regio’s en sectoren gelden inleveren en dat andere regio’s en bedrijven gelden ontvangen voor specifieke tegenprestaties. De houtskoolschets heeft geleid tot diverse onderzoeken en veel discussie en overleg. In IPO verband hebben wij ons op hoofdlijnen achter de uitgangspunten van de Houtskoolschets geschaard. De minister van LNV heeft toegezegd nog dit voorjaar een brief aan de Tweede Kamer sturen waarin ze nadere invulling geeft van aan de in de ‘houtskoolschets’ gepresenteerde visie.
3
Resultaten van de uitgevoerde verkenning
Naar aanleiding van de hiervoor geschetste ontwikkelingen op Europees en nationaal niveau hebben wij de onderzoeksbureaus Landbouw Economisch Instituut en het Centrum voor Landbouw en Milieu (LEI/CLM) opdracht gegeven een verkenning uit te voeren naar de mogelijke gevolgen voor de landbouw en het platteland in Overijssel en Gelderland en voor het beleid voor het landelijk gebied. Gezien de grote onzekerheden over het toekomstige Europese beleid en de wijze waarop het Rijk dit in Nederland zal implementeren gaat het nadrukkelijk om een globale verkenning. De verkenning heeft geleid tot de rapportage “Kansen voor een uniek gebied. Maatwerk voor GLB in Oost-Nederland”.
4
De belangrijkste conclusies die beide onderzoeksbureaus trekken zijn: 1. op dit moment is de inkomenssteun belangrijk voor de inkomenspositie en de continuïteit van veel landbouwbedrijven in Oost Nederland en daarmee ook voor de regionale economie. De totale inkomenssteun aan de Oost Nederlandse landbouw bedraagt op dit moment ca 244 miljoen EUR, oftewel 29 % van de totale inkomenssteun die Nederland jaarlijks ontvangt. Door de structuur van de landbouw zijn de bedrijfstoeslagen in Oost Nederland per hectare hoger dan gemiddeld in Nederland. De omvang van de inkomenssteun varieert per sector. In de periode 2004-2007 waren de inkomens op melkveebedrijven gemiddeld voor ca 35% afhankelijk van deze directe inkomenssteun. Voor de vleeskalverhouderij en de akkerbouw (afhankelijk van het bouwplan) is dit zelfs 50 tot 100%. In de sectoren glastuinbouw en intensieve veehouderij is geen sprake van inkomenssteun. 2. In de verkenning wordt gesteld dat de vermindering van de directe inkomensssteun - en het op termijn mogelijk het volledig verdwijnen ervan – direct zal doorwerken in de bedrijfsinkomens. Om de negatieve effecten te beperken zullen een groot deel van de ondernemers zich richten op kostprijsverlaging door schaalvergroting al dan niet gecombineerd met intensivering. De beëindiging van de melkquotering in 2015 zal de trend van schaalvergroting in de melkveehouderij versterken. De gerichtheid op kostprijsverlaging en de vergroting van bedrijfsomvang kunnen er toe leiden dat er minder aandacht in de bedrijfsvoering zal zijn voor natuur, landschap en andere niet door de markt beloonde diensten. De potentiële rol die landbouwbedrijven kunnen spelen bij het behoud en versterken van gebiedskwaliteiten komt hiermee onder druk te staan. 3. Uitgaande van enerzijds de door het Rijk voorgestelde systematiek voor het aanwijzen van gebieden en bedrijven die in aanmerking kunnen komen voor gerichte inkomenssteun voor maatschappelijk diensten (het zgn. ‘vierbedrijven’ model) en anderzijds het huidige omgevingsbeleid van de beide provincies wordt in de verkenning geopteerd voor het gericht inzetten van GLB-inkomenssteun in Oost Nederland in waardevolle kleinschalige en de beïnvloedingsgebieden van de natura 2000 gebieden. In de verkenning wordt geadviseerd de mogelijkheden voor klimaat- en waterdienstennader te onderzoeken. Voor verdere informatie verwijzen wij u naar het volledige onderzoeksrapport. 4 Afweging en standpuntbepaling provincies In deze paragraaf beschrijven wij het standpunt van beide provincies – voortbouwend op ons beleid voor het landelijk gebied – in de discussie over de toekomst van het GLB en de betekenis van de uitkomsten van het onderzoek in dit kader. De provincies Overijssel en Gelderland streven naar de ontwikkeling van een duurzaam, vitaal en leefbaar platteland. De grondgebonden landbouw, vooral de melkveehouderij, speelt hierin een grote rol. Niet alleen in de vanwege haar bijdrage aan de werkgelegenheid en de regionale economie, maar ook als beheerder van het landelijk gebied. Waarden als rust, openheid, natuur, landschap en cultuurhistorie zijn in Oost Nederland sterk verweven met de grondgebonden landbouw. Behoud en herstel van gebiedskwaliteiten op het punt van landschap, natuur, waterbeheer en cultuurhistorie is in het beleid van beide provincies en in de gezamenlijke visie “Oost Nederland maakt het” vastgelegd. Omdat deze waarden in veel gebieden onlosmakelijk verweven zijn met de landbouwfunctie is het behoud en de versterking van landbouwkundig gebruik gericht op deze gebiedskwaliteiten in deze gebieden gewenst. De LEI /CLM-verkenning laat zien aan dat bij verdere liberalisatie en vermindering van de generieke inkomenssteun de spanning tussen het behoud van de concurrentiepositie van landbouwbedrijven en het behoud van de gebiedskwaliteiten kan toenemen.
5
Voor de landbouw die haar inkomen zal moeten zien te halen in een vrije wereldmarkt is de fysieke inrichting van sommige gebieden – zoals in de kleinschalige landschappen - een beperking om optimaal te kunnen produceren. In de bedrijfsvoering zal er minder aandacht zijn voor natuur- en landschapsbeheer en andere niet door de markt beloonde diensten. De potentiële rol die landbouwbedrijven kunnen spelen bij het behoud en versterken van gebiedskwaliteiten komt hiermee onder druk te staan. In gebieden waar landbouwkundig gebruik gericht op het behoud en de versterking van gebiedskwaliteiten gewenst is en waar agrariërs hiervoor bovenwettelijke activiteiten uitvoeren, dienen agrariërs hiervoor een marktconforme beloning te ontvangen. Dit omvat ook een vergoeding voor eventuele beperkingen voor de agrarische bedrijfsvoering in deze gebieden. Op dit punt steunen wij de lijn die het kabinet schetst in de ‘houtskoolschets’. De huidige natuur- en landschappelijke kwaliteiten van het landelijk gebied in Oost Nederland zijn hoog. Deze kwaliteiten zijn van nationale zelfs internationale waarde wat blijkt uit de beleidsaanduidingen van Nationale Landschappen (9 in Oost Nederland) en Natura2000gebieden (44 in Oost Nederland). Beide provincies hebben die kwaliteiten ook opgenomen in de gezamenlijke visie “Oost Nederland maakt het”. In Gelderland heeft die lijn doorvertaling gekregen in de “startnotitie opvang korting provinciefonds” waarin we hebben aangegeven dat wij ons groenblauwe raamwerk, inclusief de nationale landschappen, beschouwen als de Gelderse kwaliteit die bescherming en versterking verdient. Het veiligstellen van deze gebiedskwaliteiten vergt grote inspanningen, onder meer om de gewenste milieucondities te creëren. In de LEI /CLM-verkenning zijn scenario opgenomen waarin de globale kosten voor het beheer van de huidige gebiedskwaliteiten worden geraamd op ca 100-150 miljoen EUR/jaar, tussen de 40 en 60% van het huidige budget van de inkomenssteun in Oost Nederland. Toekomstgericht beheer van de het landelijk gebied in Oost Nederland draagt bij aan Europese doelen op het vlak van biodiversiteit, landschap, milieu, klimaat en waterbeheer. Dit rechtvaardigt de inzet van GLB-middelen hiervoor De mogelijke wijzigingen van het GLB raken de rol van de provincies. Wij constateren dat naast het provinciale subsidiestelsel natuur en landschap (SNL) en het provinciale subsidiestelsel voor groenblauwe diensten er mogelijk een derde beleidskader met een eigen geldstroom – de GLBinkomenssteun - kan ontstaan gericht op het beheer van gebiedskwaliteiten via agrarische activiteiten. Het zal zeer belangrijk zijn en een forse inspanning vergen om deze systemen in eerste instantie goed op elkaar af te stemmen om zo mogelijk in een latere fase te komen tot één helder en transparant systeem van groen-blauwe beloningen. Gezien de centrale rol die de provincies op grond van de Wet Inrichting Landelijk Gebied spelen bij het de inrichting en beheer van het landelijk gebied is het belangrijk dat Rijk en de provincies gezamenlijk optrekken bij de eventuele uitwerking van het GLB-beleid in Nederland. De gerichte inzet van (een deel van het budget voor de) inkomenssteun voor de beloning van landbouwbedrijven voor maatschappelijke diensten zal leiden tot een herverdeling van het budget voor inkomenssteun tussen gebieden, sectoren en bedrijven van gebieden zonder beperkingen naar gebieden met beperkingen; van bedrijven die geen diensten leveren naar bedrijven die diensten leveren. Voor een grote groep bedrijven – de bedrijven in het eerste kwadrant van het vierbedrijvenmodel – zal de inkomenssteun afnemen. Deze bedrijven zullen baat hebben bij een geleidelijke omvorming van het huidige stelsel om de noodzakelijke marktaanpassing te kunnen maken. In de toekomst kunnen deze bedrijven voornamelijk een beroep op GLB-beleid als het gaat om versterking van marktpositie, innovatie en verduurzaming.
6
De omvorming van het huidige stelsel zal voor de vleeskalverhouderij en ook voor de akkerbouw met een veenkoloniaal bouwplan ernstige sectorale en -door de sterke concentratie in specifieke gebieden - ook sterke regionale en locale gevolgen kunnen hebben. Wij pleiten er voor , zeker in de overgangsperiode 2014-2020, hiervoor een bijzondere voorziening te treffen. De forse transitie van ongerichte directe inkomensondersteuning naar gerichte beloningen voor agrariërs voor de levering van maatschappelijk gewenste diensten zal geleidelijk moeten plaatsvinden. Op de eerste plaats om het nieuwe systeem te ontwikkelen en in de praktijk te beproeven maar ook voor bedrijven en gebieden die zich aan zullen moeten passen aan de vrije markt.
5
Vervolg
De discussie over de toekomstige invulling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt de komende tijd gevoerd zowel in Brussel als in Den Haag. Ons inhoudelijk standpunt dat wij in deze discussie in zullen brengen hebben wij in paragraaf 4 beschreven. Deze inhoudelijke lijn bouwt voort op de Rijksvisie zoals die in de Houtskoolschets staat. In IPO verband hebben we eerder deze op hoofdlijnen onderschreven. Doel van onze inzet is dat vanaf 2014 binnen het GLB ruimte is om agrariërs en andere grondgebruikers te belonen voor maatschappelijke gewenste diensten die zij de samenleving leveren, maar die niet via de markt beloond worden. De betreffende beloningen dienen ertoe te leiden dat de agrarische activiteit –als onlosmakelijk drager van de gewenste gebiedskwaliteiten en ook voor het behoud van de vitaliteit van het platteland - behouden blijft. Met de wens om deze dienstenbeloning binnen het GLB verder uit te bouwen, neemt Nederland binnen de Europese discussie een unieke plaats in. Dit betekent dat vanuit Nederland een breed gedragen standpunt nodig is om wens in Brussel gerealiseerd te krijgen. Onze inzet is er dan ook op gericht om met IPO en Rijk een eenduidig standpunt te bereiken en dat goed onderbouwd in de Brusselse discussie in te brengen. Vanuit Oost Nederland willen wij een voortrekkersrol vervullen. Ook onze vertegenwoordiging in Brussel zal daarbij een belangrijke rol spelen. Daarnaast is draagvlak belangrijk bij diverse belangenorganisaties en maatschappelijke organisaties in de regio. De verkenning die wij hebben laten uitvoeren door LEI/CLM is begeleid door een externe klankbordgroep waarin ondermeer deskundigen van LNV (programmadirectie GLB), LTO noord, Natuurlijk Platteland oost, de provinciale milieufederaties, het particulier grondbezit en de waterschappen op persoonlijk titel zitting hadden. Wij zullen met deze partijen in overleg gaan om de resultaten van de verkenning en de vervolgstappen te bespreken in het kader van de verdere uitwerking van het GLB- beleid voor Oost Nederland. In de Tweede Kamer is de minister van LNV opgeroepen om op korte termijn en nog voor 2014 te starten met proefprojecten in de geest van de ‘houtskoolschets’. Het huidige GLB-kader biedt daarvoor al beperkt mogelijkheden. Zodra de minister hierover meer duidelijkheid geeft, zullen de provincies Overijssel en Gelderland aanbieden om in twee gebieden proefprojecten te starten om samen met het Rijk uitwerking te geven aan een beloningssysteem voor maatschappelijke diensten in het kader van het GLB en waarin ook de koppeling met bestaande provinciale instrumenten – zoals het beleid voor groen-blauwe diensten - wordt meegenomen. Wij stellen voor deze projecten uit te voeren in gebieden met een gestapelde opgave op punt van landschap, natuur en water en waar actieve beleidsondersteuning in alle gevallen noodzakelijk is. Het gaat om kleinschalige zandlandschappen die binnen de invloedssfeer van Natura2000gebieden liggen. De onderbouwing en uitwerking van het nieuwe GLB-systeem zal vanuit enkele praktijkproeven moeten worden ontwikkeld.
7
Om vanaf 2014 in een aantal gebieden met het nieuwe beloningssysteem van start te kunnen gaan, zullen op korte termijn al enkele pilots moeten starten.
Slot Wij verzoeken uw Staten kennis te nemen van de notitie . Arnhem, 23 maart 2010 - zaaknr. 2008-018107 Gedeputeerde Staten van Gelderland J.J.W. Esmeijer - plv. Commissaris van de Koningin drs. P.P.L. van Kalmthout - secretaris
+++++
8