Gedeputeerde Staten
STATENNOTITIE
Aan de leden van Provinciale Staten
HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH Reactie van Gedeputeerde Staten op het burgerinitiatief "Megastallen naar bio-industieterrein" HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH
Beknopte samenvatting statennotitie: Op 3 oktober 2008 is aan uw Staten aangeboden het burgerinitiatiefvoorstel "Megastallen naar bio-industrieterrein”. In uw vergadering van 29 oktober 2008 heeft u dit voorstel als geldig aangemerkt conform het bepaalde in artikel 6 van de Verordening burgerinitiatief Gelderland 2003. In deze notitie maken wij op verzoek van uw Staten, onze opvattingen over dit burgerinitiatief voorstel kenbaar. Wij adviseren u deze notitie in uw besluitvorming op 3 december 2008 te betrekken en zijn bereid om op 19 november hierover met uw Commissie Landelijk Gebied en Water van gedachten te wisselen.
=====
Aan Provinciale Staten Op 14 oktober 2008 hebben wij van u ontvangen het verzoek om advies over het burgerinitiatiefvoorstel "Megastallen naar bio-industrieterrein”. In uw vergadering van 29 oktober 2008 heeft u dit voorstel als geldig aangemerkt conform het bepaalde in artikel 6 van de Verordening burgerinitiatief Gelderland 2003. In deze notitie maken wij, op verzoek van uw Staten, onze opvattingen over dit burgerinitiatief kenbaar. Wij brengen hierbij de voorgeschiedenis nogmaals kort voor u in beeld. Tevens geven wij aan wat onze inhoudelijke reactie is op het aan u voorgelegde ontwerpbesluit 1. Vooraf Indieners en ondertekenaars van dit burgerinitiatief zijn bezorgd om hun directe woonomgeving. Ze vrezen aantasting van het landschap, verstoring van de sociale samenhang in de buurten, toenemende onveiligheid, negatieve invloed op natuur, milieu en volksgezondheid door de uitstoot van schadelijke stoffen, waardedaling van woningen en boerderijen, hogere grondprijzen en een negatief effect op andere functies zoals een boerencamping. Deze argumenten worden in alle landbouwontwikkelingsgebieden (LOG’s) gehoord, niet alleen in Gelderland maar ook in de overige reconstructieprovincies. Gemeenten wensen het reconstructiebeleid op een zorgvuldige wijze en met betrokkenheid van gebiedspartijen door te vertalen naar hun bestemmingsplan.
Inlichtingen bij dhr. A.B.M. Goselink, tel. (026) 359 95 74 e-mail
[email protected]
Ons college heeft er tot dusverre voor gekozen de gemeenten een centrale rol te laten spelen bij het opstellen van de bestemmingsplannen voor de LOG’s. Wel bieden wij de gemeenten alle ondersteuning daarbij. Het verkrijgen van meer begrip voor het beleid en een zo breed mogelijk gedragen bestemmingsplan kost tijd. Anderzijds is er haast geboden. De bedrijven in de extensiveringsgebieden zitten al jaren op slot. Op grond van de verplaatsingsregeling is aan 45 bedrijven een verplaatsingssubsidie toegekend. Hiervan hebben al 28 bedrijven een locatie gekocht dan wel een optie getekend. Zij lopen door de trage totstandkoming van de bestemmingsplannen ernstige vertraging op bij hun verplaatsingstraject. 2. Voorgeschiedenis Op 31 januari 2002 wordt de Reconstructiewet van kracht. De wet vraagt aan vijf provincies om voor de mestconcentratiegebieden in oost en zuid Nederland reconstructieplannen op te stellen. De reconstructie van deze gebieden moet een goede ruimtelijke structuur bevorderen voor de landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur. Daarnaast moet de reconstructie het woon- werk- en leefklimaat en de economische structuur verbeteren (art 4 van de Reconstructiewet). De wet vraagt aan de provincies om in de gebieden een ruimtelijke zonering toe te passen in drie zones, te weten de extensiveringsgebieden, de verwevingsgebieden en de landbouwontwikkelingsgebieden. De intensieve veehouderij veroorzaakt teveel ammoniakdepositie op zeer gevoelige natuur. De zonering is erop gericht een afwaartse beweging te bewerkstelligen. Het opstellen van drie Gelderse reconstructieplannen hebben wij vanaf 2000 in voorbereiding genomen. De regio’s speelden daarbij een belangrijke rol . Allerlei partijen waren vertegenwoordigd in de reconstructiecommissie en in de verschillende fasen van het planproces worden openbare informatiebijeenkomsten gehouden. De reconstructieplannen konden en kunnen nog steeds rekenen op een breed draagvlak in de regio. Dit brede draagvlak is voor uw Staten mede aanleiding om de drie plannen in het voorjaar van 2005 , met slechts geringe bijstelling, vast te stellen. Op grond van de Reconstructieplannen heeft de intensieve veehouderij in de extensiveringszones geen ontwikkelingsruimte meer. Dit zeer stringente beleid voor deze sector is voor partijen alleen acceptabel indien er een zakelijke verplaatsingsregeling komt waarmee perspectiefvolle bedrijven kunnen worden verplaatst. Op 14 september 2005 hebben uw Staten de subsidieregeling Verplaatsing Intensieve Veehouderijen-Gelderland (VIV-Gelderland) vastgesteld. Op grond van deze regeling moeten de bedrijven verplaatsen naar een duurzame toekomstlocatie. Op een enkele uitzonderingsclausule na dienen de bedrijven te verplaatsen naar een locatie in een landbouwontwikkkelingsgebied. De verplaatsing van bedrijven draagt bij aan een veelheid van maatschappelijke doelen. Bij elke individuele verplaatsing zijn meerder van onderstaande voordelen aan de orde: • De ammoniakdepositie op een zeer kwetsbaar natuurelement ( in veel gevallen een Natura 2000-gebied) wordt verlaagd. De emissiebron verdwijnt op korte afstand van het natuurgebied. Doordat de dieren op een grotere afstand van de prioritaire natuurgebieden worden gehouden (afwaartse beweging) en bovendien worden gehuisvest in moderne stallen met een lage emissienorm per dierplaats, wordt een zeer hoge reductie van de ammoniakdepositie bereikt. • De ondernemer verplaatst zijn bedrijf naar een locatie met toekomstperspectief • De landschappelijke kwaliteit verbetert door de sloop van de oude bedrijfsgebouwen. • Op de oude locatie verdwijnt een geurbron hetgeen ontwikkelingsruimte biedt voor nietagrarische functies; soms wordt een overbelaste geursituatie opgelost. • Bij de hervestiging worden de dieren veelal (bij nieuwvestiging zeker) gehuisvest in milieu - en diervriendelijke gebouwen. • bij verplaatsing / hervestiging is er soms sprake van samenvoeging van meerdere bedrijfslocaties hetgeen bedrijfstechnische en veterinaire voordelen oplevert.
2
•
er komt grond vrij voor andere doelen: b.v. vrijkomende grond biedt ruimte aan gewenste extensivering van de achterblijvende grondgebonden bedrijven of ruimte voor waterberging. In lopende landinrichtingsprojecten moeten de verplaatsers hun grond aanbieden aan BBL. Ook de voor natuur begrensde gronden is de verplaatser verplicht deze aan BBL over te dragen (versnelling EHS).
Het welslagen van boerderijverplaatsingen van extensiveringsgebied naar landbouwontwikkelingsgebied vormt een essentieel onderdeel in de totale reconstructieaanpak. Voor meerdere partijen is het draagvlak voor de reconstructie ook afhankelijk van het welslagen van de beoogde verplaatsingen. Mede de door uw Staten geboden extra financiële ruimte hebben wij aan 45 bedrijven in het kader van de verplaatsingsregeling subsidie toegekend. De bedrijven hebben een termijn van drie jaar om het gehele verplaatsingstraject af te ronden. Ons college zet zich, in nauwe samenwerking met betrokken gemeenten, tot het uiterste in om de bestemmingsplannen aangepast te krijgen zodat er “landingsplekken” komen voor de verplaatsers. Het gaat zowel om hervestigingsmogelijkheden op bestaande bedrijfslocaties als om nieuwvestiging. Nieuwvestiging van intensieve veehouderijen is buiten de landbouwontwikkelingsgebieden in geheel Gelderland uitgesloten. 3. Het burgerinitiatief Het aan uw Staten voorgelegde burgerinitiatief behelst vier voorstellen. Eén van deze voorstellen is van een hogere orde, namelijk het voorstel om megastallen voor de niet grondgebonden veehouderij op een daartoe geschikt ingericht bio-industrietrrein te plaatsen. De overige drie voorstellen vragen meer om mitigerende maatregelen voor dergelijke stallen, onafhankelijk waar ze gebouwd worden: goede landschappelijke inpassing, aanwending van de meest geavanceerde technieken en een concretisering van de schadevergoeding. Hieronder gaan wij nader in op de vier voorstellen en geven wij onze reactie hierop. 3.1 De plaatsing van megastallen voor niet grondgebonden veehouderij op een daartoe geschikt ingericht bio-industrieterrein Het burgerinitiatief spreekt van megastallen en legt daarbij de grens bij 2000 vleesvarkens, of meer dan 750 zeugen of meer dan 40.000 legkippen. Deze aantal worden ook genoemd in de IPPC-richtlijn (Europese Richtlijn 96/61/EG inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) De EU verplicht de lidstaten om bij de vergunningverlening aan deze categorie grotere bedrijven om de best beschikbare techniek toe te passen. Uit de definitie blijkt dat het gaat om de omvang van een bedrijf en dus niet zozeer om de omvang van één stal. Het begrip megastal wordt door organisaties en in diverse adviezen zeer verschillend ingevuld. Het aantal dieren varieert van 2000 vleesvarkens, 750 zeugen en 40.000 legkippen (burgerinitiatief) tot 7.500 vleesvarkens en 1200 fokzeugen en 120.000 leghennen door Alterra. Anderen hanteren nog hogere aantallen zoals de Raad voor het Landelijk Gebied die het begrip megabedrijf pas hanteert bij 12.500 vleesvarkens en 185.000 legkippen. Het begrip bio-industrieterrein wordt in het burgerinitiatief niet nader omschreven. In de uitwerking van het reconstructiebeleid naar het bestemmingsplan wordt op dit moment in enkele LOG’s gedacht aan de realisatie van een klein cluster van 3 á 5 bedrijven.
3
Ons college is er geen voorstander van ruimtelijk beleid te baseren op een bepaald aantal dieren. Daarvoor zijn voor ons onderstaande argumenten van belang. • Een aantal dieren is geen ruimtelijke norm. In de ruimtelijke ordening is de vraag of een bepaalde omvang van bebouwing acceptabel is. Criteria als oppervlak bouwblok, bebouwingspercentage, nok- en goothoogte ect zijn dat wel en zijn dan ook de gangbare criteria. • Een aantal dieren zegt weinig over het bebouwingsoppervlak dat nodig is. Zo is een bedrijf van 160.000 legkippen (4 keer IPPC norm) mogelijk op een bouwperceel van 1 hectare terwijl voor een bedrijf van 750 zeugen (1 keer de IPPC norm) al snel 1,5 hectare nodig is. Een aantal van 2000 vleesvarkens is reeds te houden op een bouwperceel van 0,5 hectare. • Het hanteren van een strikte oppervlakte van een bouwperceel leidt tot ongewenste concentratie van bebouwing op het erf (gevaar dat brand eenvoudig over kan slaan) en tot de wens om in meerlagen te gaan bouwen. Bovendien geeft een krap bouwperceel minder (speel)ruimte voor kwaliteit; b.v. groen, waterberging (-infiltratie) • Een beperkte oppervlakte bouwperceel remt het houden van dieren op een meer diervriendelijke wijze. Diervriendelijke huisvestingssystemen vragen immers een groter bebouwd oppervlak per dier. • Het gevolg van het hanteren van een strikte oppervlakte bouwperceel of een strikt maximum van het aantal dieren op één bedrijfslocatie, zal zijn dat bij verder groeiwensen, de ondernemer kiest voor een tweede bedrijfslocatie en daar vervolgens groeien tot aan de norm. Op grond hiervan kiest ons college niet voor een strikt beleid op aantal dieren of een strikt beleid op een oppervlakte van het bouwperceel. In de reconstructieplannen is voor de LOG’s een oppervlakte van het bouwperceel van 1,5 hectare opgenomen. Dit is als basis voor een duurzaam toekomstbedrijf minimaal noodzakelijk. Verder vergroting van het bouwperceel is mogelijk maar dit vergt maatwerk van de gemeente. Het inrichten van speciale bio-industrieterreinen voor de bedrijven groter dan de IPPCnorm (bijvoorbeeld 750 zeugen), acht ons college geen reëel alternatief, immers: 1. Veel bestaande bedrijven zullen met de verdere schaalvergroting doorgroeien tot een omvang boven de IPPC maat. Zelfs in verwevingsgebied zullen bedrijven op een bouwperceel van 1 hectare of voor ster-of ontwikkellocaties op 1,5 hectare groeien tot boven IPPC. Het gehele bedrijf verplaatsen is onbetaalbaar en alleen de groei (de nieuwe stal) op een bio-industrieterrein is praktisch onuitvoerbaar. 2. Ook bij bedrijven van boven de IPPC omvang is er nog steeds sprake van gezinsbedrijven die altijd al in het buitengebied gevestigd zijn geweest. 3. Een bio-industrieterrein kan vanwege de geuraccumulatie niet op of aansluitend van een bestaand regionaal bedrijventerrein worden gevestigd 4. Het ontwikkelen, inrichten en ontsluiten van een dergelijk terrein is kostbaar. De hoge grondprijs zal agrariërs die willen groeien ertoe brengen meerdere locaties te ontwikkelen in het landelijk gebied. 5. Het concentreren van een groot aantal bedrijven op een industrieterrein geeft grotere veterinaire risico’s. Onder ondernemers bestaat er daarom geen draagvlak voor. Op basis van praktijkervaring weten we dat hooguit voor een clustering van enkele bedrijven bij elkaar in het landelijk gebied ondernemers te vinden zijn. Het beleid om bedrijven boven de IPPCnorm op een specifiek terrein te clusteren betekent een afwijkende zonering ten opzichte van de reconstructieplannen. In dat geval zal het onderscheid verwevingsgebied en landbouwontwikkelingsgebied vervallen. Er komen een beperkt aantal bio-industrieterreinen voor terug, waarschijnlijk gelegen in de huidige LOG’s.
4
Het beleidsmatig gaan invoeren van een harde bovengrens - het initiatief spreekt van 2000 vleesvarkens, 750 zeugen of 40.000 legkippen - voor een individuele inrichting van een bedrijf, betekent dat de ruimte die thans wordt geboden in de reconstructieplannen en het streekplan, fors wordt ingeperkt. Het verschil tussen het verwevingsgebied en het landbouwontwikkelingsgebied is er dan nagenoeg niet meer en er komt een extra zone bij, het bio-industrieterrein. Het wijzigen van het zoneringsbeleid van de reconstructieplannen achten wij echter zeer ongewenst. Het zal de uitvoering van reconstructie en daarmee het realiseren van ILG doelen ernstig schaden. Planherziening kan bovendien niet rekenen op steun. Afgelopen zomer hebben wij de drie streekcommissies geconsulteerd over de wettelijke evaluatie en de behoefte aan herziening van de drie reconstructieplannen. Alle commissie geven unaniem aan dat uitvoering thans alle energie vergt en dat een mogelijke actualisatie gekoppeld aan de midterm review en een beleidsevaluatie op z’n vroegst in 2010 aan de orde kan zijn. Als het burgerinitiatief zich alleen richt op de nieuwvestiging van de bedrijven in de LOG’s en specifiek voor deze categorie een geconcentreerde ruimtelijke ontwikkeling wenst, dan is voor die discussie nog ruimte in de lopende gebiedsprocessen. Voor het opstellen van ruimtelijke visies/bestemmingsplannen wordt gewerkt met mogelijke ruimtelijke varianten. Door te kiezen voor een cluster van enkele bedrijven op een geschikte plek in het LOG, kan het aantal verspreide vestigingen beperkt of achterwege blijven. 3.2 Aanwending van de meest geavanceerde technieken, zowel voor nieuwbouw als voor bestaande stallen, met inachtneming van de voortschrijdende ten deze te ontwikkelen techniek Door bedrijfsontwikkeling en door bedrijfsverplaatsing worden dieren verplaatst van oudere gebouwen naar nieuwe gebouwen. Deze nieuwe stallen moeten aan de best beschikbare techniek voldoen (BBT). De term BBT geeft al aan dat deze normen regelmatig worden aangepast aan de nieuwste stand der techniek. Voor de IPPC-bedrijven geldt reeds (vanaf 1 oktober 2007) dat deze bedrijven geheel moeten voldoen aan BBT. Dus ook oudere stallen op het bedrijf dienen te zijn aangepast. In het nationale IPPC-beleid is een staffeling opgenomen: naarmate het bedrijf groter is dienen de emissie per dierplaats lager te zijn. Voor niet-IPPC-bedrijven geldt dat bestaande stallen pas over enkele jaren te hoeven zijn aangepast. Deze AmvB huisvestiging zal naar verwachting in de periode 2010-2012 voor alle bedrijven en alle stallen in gehele Nederland gaan gelden. Voor de ontwikkeling van de intensieve veehouderij in de LOG’s geldt dus al dat nieuwvestiging en nieuwe stallen op bestaande bedrijven BBT als vereiste kennen. Ingeval het bestaande bedrijf een IPPC bedrijf betreft geldt BBT dus ook voor alle oudere stallen. Zoals eerder aangegeven stelt de IPPC-richtlijn verder dat de emissie per dier lager moet zijn naarmate het bedrijf groter is. Daarnaast is er vanuit het generieke rijksbeleid voor diverse technische systemen vanuit MIA/Vamil (Milieu InvesteringsAftrek en Vrije Afschrijvingsregeling Milieu-investeringen) ) subsidie te verkrijgen. Daarnaast worden bedrijven vanuit het fiscale regime gestimuleerd om bovenwettelijke voorzieningen te treffen. Stalsystemen welke extra kwaliteit leveren zowel op het punt van dierwelzijn en milieu (maatlat duurzame veehouderij) kunnen de extra investeringen fiscaal van de bedrijfswinst aftrekken. Als provincie hebben we subsidie beschikbaar voor bovenwettelijke investeringen in milieu. Ons college overweegt dit PMJP (Provinciaal MeerJarenProgramma) subsidiekader zodanig aan te passen dat specifiek voor LOG’s alle kansen worden benut om extra te investeren in duurzaamheid.
5
Al deze mogelijkheden stimuleren veel veehouders om de emissies nog verder terug te dringen dan wettelijk verplicht is. In de praktijk blijken bedrijven die zich nieuw willen vestigen in een LOG veelal bereid om deze extra investeringen te doen om daarmee meer draagvlak en acceptatie te krijgen. Het is aan de gemeente om in het kader van de vergunningverlening eisen te stellen aan technische voorzieningen. Deels kan dat op grond van wettelijke normen maar voor een deel ook op grond van onderhandeling met de ondernemer. 3.3 Een deugdelijke groenvoorziening Met de indieners van het burgerinitiatief zijn wij van mening dat de LOG’s fraaie gebieden zijn. De inzet van ons college is erop gericht om de ontwikkeling van de intensieve veehouderij waaronder ook enkele nieuwvestigingen, zo vorm te geven dat een LOG ook een mooi gebied blijft. In ons “Actieplan Ruimtelijke Kwaliteit 2008-2011 “(Mooi Gelderland; gedeeld bouwmeesterschap) hebben we gesteld dat de LOG’s bij uitstek vragen om ruimtelijke kwaliteit. In geheel Gelderland ontwikkelen we initiatieven om de ruimtelijke kwaliteit te behouden dan wel te versterken. Specifiek voor agrarische bebouwing gaat het om het bereiken van kwaliteit op drie schaalniveaus, te weten: een goede inpassing in het landschap, een heldere inrichting en compositie van het erf en tenslotte de architectuur van het gebouw. Om de ruimtelijke kwaliteit in een LOG te behouden bieden wij en zien wij een aantal mogelijkheden. 1. Thans lopen planprocessen waar ook burgers, organisaties en locale leefbaarheidsgroepen bij betrokken zijn. De ontwikkelingsruimte die er bestaat in een LOG hoeft niet volledig te worden benut in het bestemmingsplan. Ruimtelijke criteria zoals bepaalde mate van clustering of juist spreiding van nieuwvestiging, het openlaten van ruimten tussen bouwpercelen, het vrijhouden van waardevolle zichtlijnen, ligging van bouwpercelen t.o.v. de straat, nok- en goothoogte van gebouwen etc. kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de gewenste kwaliteit door deze vast te leggen in het bestemmingsplan. 2. Voor grootschalige uitbreidingen en nieuwvestiging wordt een beeldkwaliteitsplan vereist. De initiatiefnemer is verplicht dit plan op te stellen alvorens de gemeente de bouw- en milieuvergunning in behandeling neemt. 3. Om ondernemers bij hun plannen te helpen om een zo goed mogelijke ruimtelijke inpassing te verkrijgen is ons college voornemens om financieel bij te dragen aan een, voor de ondernemer 8 uur gratis ondersteuning door een ervenconsulent. De ervenconsulent is werkzaam in geheel Gelderland en niet alleen voor agrarisch bebouwing maar ook bij functieverandering op een voormalig agrarisch erf. De ervenconsulent is één van de eindresultaten van een project “Stimulering ruimtelijke kwaliteit agrarisch bouwen Gelderland”dat wij afgelopen 2 jaar samen met landbouworganisatie LTO en Gelders Genootschap hebben uitgevoerd. 4. Bij de beoordeling en verlening van de bouwvergunning kan de gemeente een gerichte erfbeplanting eisen. 5. Het bouwplan wordt beoordeeld door een welstandscommissie die nog eisen kan stellen aan b.v. bouwmateriaal, kleur Erfbeplanting was vroeger vaak een smal strookje groen dicht rondom de stallen. In de praktijk is dit vaak niet duurzaam gebleken omdat bij enige bedrijfsontwikkeling dit groen vaak weer na geringe tijd weer (gedeeltelijk) werd gerooid. De nieuwe visie op erfbeplanting is dat er niet gewerkt wordt met smalle stroken, maar met robuuste elementen die in blokken om de kavel heen staan. Het is daarbij overigens niet de bedoeling dat gebouwen geheel aan het oog worden onttrokken maar de mooie delen van de stallen, zoals fraai afgewerkte topgevels waar veel aandacht aan is besteed, mogen daarbij best zichtbaar zijn. Ook de situering van de gebouwen naar de weg en in het landschap verdient
6
grote aandacht. In sommige gemeenten liggen goede kansen om een koppeling te leggen met het landschapsontwikkelingsplan (LOP). De provincie heeft binnen het ILG middelen beschikbaar voor de fysieke inrichting van de LOG’s. Dat geld is bedoeld voor aanpassingen in de infrastructuur. Het burgerinitiatief geeft ook aan ongerust te zijn over de ontsluiting van de LOG’s en de verkeersveiligheid. Naast infrastructuur is het ILG geld ook beschikbaar voor versterking van de landschapsstructuur. We zullen overleg met gemeenten hierover voeren en juridisch onderzoeken hoe ook de ondernemer aan deze landschapsversterking van het LOG kan bijdragen. 3.4 Een concretisering van de schadevergoeding in gevallen waar zulks gerechtvaardigd is in het maatschappelijk verkeer vanwege de niet redelijker wijs te verwachten ontwikkelingen (planschade) De ontwikkeling van de intensieve veehouderij in de LOG’s zal zich binnen de generieke wet- en regelgeving moeten houden. In de milieuwetgeving zijn concrete afstanden genoemd tot gevoelige bestemmingen om schade en overlast te voorkomen. Ook het planproces (ruimtelijke visie / bestemmingsplan) dat thans in veel LOG’s loopt, probeert zoveel mogelijk rekening te houden met andere functies. Ook de ondernemers welke zich in een LOG nieuw willen vestigen zijn op zoek naar een duurzame toekomstlocatie, ofwel een locatie die zo min mogelijk weerstand oproept en enige groeiruimte voor de toekomst biedt. Het gehele planontwikkelingstraject is er zodoende op gericht om planschade te voorkomen. De Wet Ruimtelijke Ordening biedt aan elke burger de mogelijkheid om op grond van een onherroepelijk goedgekeurd bestemmingsplan een planschadeclaim in te dienen. Een onafhankelijke commissie en eventueel de rechter zullen uiteindelijk beoordelen of er sprake is van onevenredige schade. De mogelijkheid om bij de gemeente een planschadeclaim in te dienen bestaat gedurende 5 jaar nadat het bestemmingsplan onherroepelijk rechtskracht heeft verkregen. Wij gaan ervan uit dat de bestemmingsplannen voor de LOG’s zorgvuldig rekening houden met alle belangen en volledig voldoen aan wettelijke normen en verwachten daarom geen planschade. Dat op dit moment, door de planologische onzekerheid, woningen moeilijker verkoopbaar zijn in LOG’s, benadrukt nogmaals hoe belangrijk het is om snel een ruimtelijke visie en een bestemmingsplan op te stellen. Als het bestemmingsplan onherroepelijk is, bestaat voor burgers de mogelijkheid voor het indienen van een planschadeclaim bij de gemeente. Indien een schadeclaim wordt toegekend als gevolg van de ontwikkeling van de intensieve veehouderij in een LOG, zal provincie dit bedrag betalen. 4. Toekomstige duurzaamheid Landbouwbedrijven zijn op hun oorspronkelijke plek gaan specialiseren en vragen om steeds meer groeiruimte. Die groeiruimte kent, zeker in de maatvoering van het Gelders zandlandschap, grenzen. In het streekplan en de drie Gelderse reconstructieplannen zijn daartoe oppervlakten aan het bouwperceel toegekend en zijn voorwaarden gesteld om beeldkwaliteit te behouden. Ook in het proces in de vertaling naar het bestemmingsplan zijn voorwaarden en kaders te stellen welke gericht op het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Naar de toekomst toe ziet ons college echter nieuwe afwegingsaspecten. De veehouderij zal duurzamer moeten gaan produceren. Een sterkere koppeling tussen primaire productie (agro) en toelevering en ver(be)werking (business) van agrarische producten biedt daarvoor kansen. Ook dierwelzijn kan door de clustering verbeteren omdat diertransporten niet meer nodig zijn als er op het park een slachterij is gevestigd. Bij een dergelijke ketencluster pas ook zeer goed het aspect duurzame energie. Afvalstromen (mest uit de veehouderij maar ook afval uit de verwerkend industrie) worden op het bedrijvenpark vergist. Energie en warmte wordt optimaal door de ruimtelijke bundeling benut.
7
Dergelijke ideeën op punt van ketenoptimalisatie, klimaatneutrale veehouderij en regionale energiewinning uit biomassa vragen om een vernieuwende afweging in de ruimtelijke ordening. In het kader van de concept structuurvisie bedrijventerreinen zullen wij op korte termijn de discussie hierover met alle partijen gaan voeren. 5. Afsluitend De ontwikkeling van de intensieve veehouderij in de LOG’s, waaronder ook een aantal nieuwsvestigingen, is wenselijk om maatschappelijke (reconstructie)doelen te realiseren. Er treedt daarbij schaalvergroting op maar ons college rekent er op dat het schaalvoordeel ook ruimte biedt voor extra kwaliteit zodat groot ook extra goed betekent. Extra goed op het punt van architectuur, goed op het punt van landschappelijke inpassing en goed op punt van de meest geavanceerde techniek zowel t.a.v. milieu en dierwelzijn. Het huidig planproces om te komen tot ruimtelijke visies en bestemmingsplannen biedt ruimte om de ontwikkeling van de intensieve veehouderij te sturen. Om spreiding van nieuwvestiging door het gehele LOG te voorkomen kan er voor gekozen worden deze nieuwvestiging te concentreren in een deel van het LOG of (deels) vorm te geven in een kleinschalig cluster. Op het aspect landschapsversterking voor het gehele LOG zullen we nader met gemeenten in gesprek gaan. De ontwikkeling van de intensieve veehouderij dient niet te leiden tot verdere verrommeling maar moet juist worden aangegrepen om het landschap te versterken. Ons college gaat er verder van uit dat door het beperkte aantal nieuwe bedrijven dat zich in een LOG vestigt, de kwaliteit van het leefmilieu niet wordt aangetast. Door geavanceerde technieken zal hooguit lokaal sprake zijn van een hogere milieubelasting. Het gaat om de vestiging van gezinsbedrijven met een bedrijfswoning erbij. Het aantal blijft zodanig beperkt dat ons college geen sociale verstoring in de buurten verwacht. De LOG’s blijven gebieden waar het goed wonen is. Het is van groot belang om snel duidelijkheid te bieden middels vaststelling van een bestemmingsplan, al of niet voorafgaand door een ruimtelijke visie. Duidelijkheid kan veel onrust wegnemen. De lokale planprocessen lopen thans. Dit gebeurt in een open proces waar locale groepen en burgers nauw bij betrokken zijn. Doel is zo breed mogelijk gedragen plannen te maken maar snelheid is wel geboden. In deze lijn is het ongewenst om thans de uitgangspunten van de reconstructiezonering ter discussie te stellen. Wij adviseren u om onze reactie zoals in deze notitie weergegeven, te betrekken bij uw besluitvorming op 3 december 2008.
Arnhem, 4 november 2008 - zaaknr. 2008-016833 Gedeputeerde Staten van Gelderland C.G.A. Cornielje - Commissaris van de Koningin H.M.D. Brouwer - secretaris
+++++
code: 00557104.doc
8