Febelfin | Jaarverslag 2007
64
Kencijfers
0407
Febelfin | Jaarverslag 2007
65
De Belgische bancaire en financiële sector De Banksector
Internationale en Europese dimensie Sociaal-economische facetten Voornaamste ontwikkelingen en tendensen Winst van de banksector in de juiste context situeren
Kredietverstrekking aan gezinnen Leasing-financiering Instellingen voor collectieve belegging (ICB’s) Beleggingsondernemingen Financiële markten: valuta’s, aandelen, schuldpapier en afgeleide producten
De financiële markten op mondiaal en Europees niveau (NYSE) Euronext, waar de Belgische beurs thuis is Enkele bijkomende facetten van Belgische geld-en kapitaalmarkten Clearing en settlement
66
Febelfin | Jaarverslag 2007
De Belgische bancaire en financiële sector 2006-2007
facts & figures
» Febelfin, de Belgische Federatie van de financiële sector, opgericht in 2003, bestaat uit vijf financiële beroepsfederaties : de Belgische Vereniging van Banken en Beursvennootschappen (BVB), de Belgische Vereniging van Asset Managers (BEAMA), de Beroepsvereniging van het Krediet (BVK), de Belgische Leasingvereniging (BLV) en de Belgische Vereniging van Beursleden (BVBL)(1). Daarnaast verwelkomt Febelfin nog andere financiële organisaties en instellingen (als leden met bijzonder statuut), wat haar tot een groeiende gemeenschap maakt. De koepelstructuur maakt van Febelfin een partner die meer is dan de pure optelsom van haar deelfederaties. In dit deel van het jaarverslag wordt een stand van zaken gemaakt op basis van een selectie cijfers en grafieken.
(1 ) Deze beroepsfederaties vormen de ‘gewone leden’ van Febelfin. De ondernemingen-leden van de federaties zijn automatisch ‘aangesloten lid’ van Febelfin. Daarnaast heeft Febelfin nog enkele aangesloten leden met een bijzonder statuut. Wat de BVB betreft: zij heeft als aangesloten leden de in België gevestigde banken (kredietinstellingen) en beursvennootschappen; voorts telt ze verscheidene ‘geassocieerde leden’ (namelijk de in België aanwezige vertegenwoordigingskantoren van buitenlandse banken).
» De financiële sector vertegenwoordigde over de periode 2004-2006 in de Belgische economie 5,7 % van de bruto toegevoegde waarde; 3,2 % van de werkgelegenheid (2006); 5,7 % van de uitbetaalde lonen en 3,8 % van de investeringen in vaste activa. Het aandeel van de sector in het geheel van de verhandelbare diensten bedroeg voor die criteria respectievelijk 11,0 %; 7,4 %; 14,3 % en 5,4 % (grafiek 1). Het segment van de ‘monetaire financiële instellingen’ (MFI’s, dit zijn de centrale bank, de kredietinstellingen en de monetaire ICB’s) stond over dezelfde periode voor 51,2 % van de bruto toegevoegde waarde van de hele financiële sector (grafiek 2). De verzekeringsondernemingen en de pensioeninstellingen vertegenwoordigden
20,6 %, en de gezamenlijke overige financiële-dienstenverstrekkers 28,2 %. Vergevorderde branchevervaging is evenwel een hoofdkenmerk van de sector. Dit wordt onder meer geïllustreerd door de opkomst van financiële-dienstengroepen en van bankverzekeringsondernemingen. Het vervagen van de grenzen tussen de financiële beroepen heeft, samen met een gelijkaardig verschijnsel inzake de geografische grenzen en de brede en diepe toepassing van steeds efficiëntere ICT, het competitiegehalte van de sector heel sterk opgevoerd. Al deze elementen komen verderop in dit verslag meer in detail aan bod. » De enkele macro-economische cijfers in de vorige alinea maken duidelijk welke vooraanstaande rol de financiële sector speelt voor de ontwikkeling van onze Grafiek 2: Spreiding bruto toegevoegde waarde over de financiële subsectoren (in % van het totaal, periode 2004-2006)
Grafiek 1: Belang van de financiële sector in de economie (in %) 5,7
Bruto toegevoegde waarde 2004-2006
Febelfin | Jaarverslag 2007
7,6 11,0
» Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (4): 20,6
3,2
Werkgelegenheid 2006
4,2 7,4 5,7
Beloning werknemers 2004-2006
7,6 14,3
» Financiële hulpbedrijven (3): 15,2
3,8
Bruto investeringen in vaste activa 2004-2006
4,7 5,4 10,0 (*) 0
3
6
9
12
15
Financiële sector (1) in de gehele economie Financiële sector (1) in de gehele tertiaire sector (2) Financiële sector (1) in de verhandelbare diensten (3) (*) Aandeel in verhandelbare diensten, exclusief de
« Monetaire financiële instellingen (1): 51,2
» Overige financiële bemiddelaars met uitzondering van verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (2): 13,0
gespecialiseerde immobiliënsector (4)
Bron: Febelfin-berekeningen op gegevens nationale rekeningen (INR, gedetailleerde rekeningen en tabellen 1997-2006). (1) Voor de criteria bruto toegevoegde waarde en beloning aan werknemers betreft het de institutionele financiële sector. Voor de twee andere criteria is het de branche financiële activiteiten. (2) Tertiaire sector: het geheel van de verhandelbare diensten (zie voetnoot 3), de overheid (openbaar bestuur, defensie, verplichte sociale verzekeringen), het onderwijs, en de overige diensten (gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening, gemeenschapsvoorzieningen, sociaal-culturele en persoonlijke diensten, sport en recreatie, verenigingen, particuliere huishoudens met werknemers). (3) Verhandelbare diensten: het geheel van handel, vervoer, verkeer en communicatie, financiële diensten, immobiliën, verhuur machines, informatica, onderzoek/ontwikkeling en zakelijke diensten. (4) Sector gespecialiseerd in exploitatie van en handel in onroerend goed.
Bron: Febelfin-berekeningen op gegevens nationale rekeningen (INR, gedetailleerde rekeningen en tabellen 1997-2006). (1) Kredietinstellingen, monetaire ICB’s en centrale bank. (2) Financiële leasebedrijven, instellingen die consumentenkrediet, hypotheekleningen en andere kredieten verstrekken, financiële holdings,beursvennootschappen, factoringmaatschappijen, ICB’s (behoudens die met monetair karakter), enz. (3) Maatschappijen voor beheer van beurzen (o.a. Euronext), maatschappijen voor portefeuillebeheer, vermogensbeheer en beleggingsadvies, makelaars in hypothecair krediet, wisselkantoren, verzekeringsagenten en –makelaars, schade en – risicodeskundigen, enz. (4) Verzekeringsmaatschappijen, herverzekeringsondernemingen, pensioenfondsen, Delcrederedienst.
67
68
Febelfin | Jaarverslag 2007
economie en welke kansen de verdere ontwikkeling ervan kan bieden om bij te dragen tot onze toekomstige welvaart. De uitdaging bestaat erin die kansen daadwerkelijk te benutten. In de Europese en mondiale omgeving waar scherpe concurrentie heerst, vergt zoiets aanhoudende inspanningen, alsook een gezamenlijke visie en gezamenlijke actie. Wie in dat opzicht een constructieve aanpak en een passend beleid wil concipiëren en ten uitvoer brengen, kan op Febelfin rekenen als een constructief meewerkende en creatieve partner. Wanneer de gemeenschappelijke wil bestaat om in te spelen op de geboden kansen, hoeft het geen illusie te zijn om voort te bouwen aan een ‘financieel centrum’ dat een reële en groeiende bijdrage levert aan het draagvlak van onze samenleving op economisch en sociaal gebied. Het potentieel van de financiële-dienstenindustrie mag allerminst over het hoofd worden gezien om onze structurele concurrentiepositie in het kader van de mondialisering van de economie van vandaag te versterken. Er zijn talrijke redenen om aan te nemen dat de vraag naar financiële diensten in de toekomst op significante wijze structureel expansief zal blijven. De ontwikkeling van deze diensten steunt in ruime mate op de beschikbaarheid van de belangrijkste grondstof die ons land rijk is, namelijk zijn menselijk kapitaal. Bovendien gaat het vooral om kwalitatief hoogstaande betrekkingen, gericht op het creëren van proportioneel veel toegevoegde waarde, en dus met nadruk op talentbenutting en -ontwikkeling. Na de introductie van de euro en de afronding van het Europese Financial Services Action Plan (FSAP) zal het integratieproces van de Europese markt voor bankdiensten en financiële diensten in de eerstkomende jaren opnieuw ‘revolutionaire’ etappes van uitdieping en versnelling kennen. Denken we maar aan de nieuwe Europese wetgeving inzake kapitaalvereisten voor kredietinstellingen (de Capital Requirements Directive, CRD) en die inzake MiFID (de Markets in Financial Instruments Directive), alsook aan het project voor een eengemaakte Europese betaalruimte (Single Euro Payments Area, SEPA). In al deze gevallen komt het erop aan doorheen de zware verplichtingen en investeringskosten die ermee gepaard gaan(2), ook de mogelijkheden te onderkennen en te exploiteren. Tegelijk is het belangrijk zich tijdig en beredeneerd te positioneren teneinde zogenaamde first mover advantages te verkrijgen. In de voorbereidings- en beginfase van dergelijke grote projecten de (eerste) trein missen, betekent vaak ook een kans definitief verloren zien gaan. » In dit verslag worden volgende elementen van de financiële sector onder de loep genomen: de banksector, de kredietverstrekking aan de gezinnen, de leasing-financiering, de instellingen voor collectieve belegging (ICB’s) en de beleggingsondernemingen (onder meer de beursvennootschappen en de vennootschappen voor vermogensbeheer). Ten slotte wordt stilgestaan bij de
indrukwekkende realiteit van de financiële markten - in het bijzonder de markten van de valuta’s, aandelen, schuldbewijzen en afgeleide producten (derivaten) - die voor alle voornoemde spelers en economische actoren (gezinnen, ondernemingen en overheden) een levensnoodzakelijk platform vormen voor hun bedrijvigheid (onder meer inzake beleggen, financieren, risico-indekking, financieel beheer, enz.).
I. De banksector A. Internationale en Europese dimensie » 1. Hoewel men uiteraard oog moet hebben voor dimensie en volume, is België verhoudingsgewijs te beschouwen als een significant bancair en financieel centrum. In 2006 bedroeg de totale balans van de banksector 3,6 maal de waarde van het bruto binnenlands product (BBP) van het land (grafiek 3). Binnen de eurozone wordt België alleen voorafgegaan door de financiële centra van Luxemburg (met een score ‘buiten categorie’ van 25,4) en Ierland (6,7). Nederland volgt ons land op de voet, met 3,5. Voor de eurozone als geheel komt de totale bankbalans neer op circa drie maal de BBP-waarde. Ons land scoort bijgevolg een vijfde hoger dan het gemiddelde van deze eurozone. De twee belangrijkste Europese financiële centra buiten de eurozone, met name Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk, halen voor dit criterium vanzelfsprekend eveneens hogere waarden dan de Belgische, respectievelijk 6,6 en 5,1. Ook is het opmerkelijk dat het niet-euroland Denemarken in 2006 België net voorbijstak (met coëfficiënt 3,7). In absoluut volume van de totale bankactiva noteert ons land wel bijna 40 % hoger dan Denemarken. Om de belangrijkheid van ‘het centrum’ te illustreren is de bankbalans uiteraard een nuttige maar slechts erg partiële maatstaf (vooral in een periode waarin de handel in derivaten en gestructureerde financiële producten zeer expansief was en de desintermediatie als maar terrein won (3) ) . Dat België eveneens belangrijke internationale financiële ‘platformen’ voor communicatie - zoals SWIFT - en clearing en settlement - zoals Euroclear - herbergt, wijst er eveneens op dat ons land allesbehalve een blinde vlek vormt op de Europese financiële landkaart. Er is duidelijk sprake van een cluster van financiële activiteiten en ondernemingen in België. Het is belangrijk de omstandigheden en de regelgeving tot stand te brengen die deze clustervorming een wervend en zelfversterkend effect geven. » 2. De Belgische bankbevolking wordt gekenmerkt door een sterke buitenlandse component (grafiek 4). Op de 109 banken die in eind september 2007 in ons land waren gevestigd, waren er 82 (of driekwart) van buitenlandse oorsprong. Het betrof 57 bijkantoren van buitenlandse banken (dat zijn banken naar het recht van een ander land, in het Engels branches genoemd) en 25 dochterondernemingen van buitenlandse instellingen (d.w.z. banken naar Belgisch recht, maar waarvan de meerderheid van de aandelen in buitenlandse handen is; in het Engels wordt in dat geval van subsidiaries gesproken).
(2) Onderzoek heeft uitgewezen dat om en bij de 70% van de informaticabudgetten van de banken te maken heeft met aanpassingen om tegemoet te komen aan verplichtingen inzake regelgeving en toezicht. (3) Het valt nog af te wachten of en in welke mate de turbulenties waaraan de financiële markten sedert juli 2007 onderhevig waren (en die hun oorspong vonden in de problemen op de Amerikaanse subprime mortgage market), deze ontwikkelingen significant en structureel zullen beïnvloeden. Vanzelfsprekend zullen de gevolgen van deze turbulenties (hoofdzakelijk op het niveau van de liquiditeit van de markten en de risico-inschatting) met grote aandacht worden gevolgd (ook in de statistieken).
Grafiek 3: Europese vergelijking van het belang van de banksector in de economie – Totale activa van de gezamenlijke kredietinstellingen t.a.v. het BBP (in %, 2006) Luxemburg Ierland Zwitserland Verenigd Koninkrijk Denemarken België Nederland Frankrijk Duitsland Oostenrijk EMU-12 (1) Spanje Portugal Zweden Italië Griekenland Finland
2.539,9 674,8 657,0 506,3 373,5 357,2 354,8 319,7 308,5 306,2 297,6 257,7 255,9 252,9 189,3 161,4 152,7 0
200
Grafiek 5: Buitenlandse banken (1) gevestigd in België (aantal, september 2007) 82
Totaal Totaal EU-landen Frankrijk Nederland Duitsland Verenigd Koninkrijk Luxemburg Spanje Overige Totaal Niet-EU-landen Verenigde Staten Japan Overige
68 27 14 8 7 4 3 5 14 4 3 7 0
400
600
800
2.600
Bron: Febelfin-berekeningen op gegevens Europese Centrale Bank (ECB), de Banque Nationale Suisse (voor Zwitserland) en de Nationale Bank van België (NBB) (wisselkoers CHF). (1) Gewogen gemiddelde 12 lidstaten behorend tot de Europese Monetaire Unie (EMU).
Grafiek 4: Aantal in België gevestigde banken (eind september 2007) » Banken naar Belgisch recht met Belgische meerderheid: 27
Banken naar buitenlands recht: 57 «
» Banken naar Belgisch recht met buitenlandse meerderheid: 25
Bron: Febelfin-berekeningen op eigen gegevens en gegevens CBFA.
Febelfin | Jaarverslag 2007
10
20
30
40
50
60
70
80
90
Bron: Febelfin -berekeningen en -voorstelling op gegevens Commissie voor het Bank-, Financieen Assurantiewezen (CBFA). (1) Geheel van dochterondernemingen (‘subsidiaries’) en bijkantoren (‘branches’) van buitenlandse banken.
Grafiek 6: Internationalisatie van de bankenpopulatie - Europese vergelijking (aantal buitenlandse banken (1) in het totaal aantal banken, in %, 2006) Luxemburg Ierland België Verenigd Koninkrijk Griekenland Spanje Frankrijk Portugal EU 15 (2) Denemarken Zweden Nederland Italië Finland Duitsland Oostenrijk
98,1 80,8 75,2 64,8 54,8 33,2 28,6 22,2 19,1 15,2 14,2 14,2 11,2 8,0 6,2 6,1
0 20 40 60 80 100 Bron: Febelfin voor België en berekeningen Febelfin op gegevens ECB voor overige landen. (1) Banken naar buitenlands recht (‘branches’), alsook banken naar het recht van de betrokken lidstaat maar met een buitenlandse meerderheid (‘subsidiaries’). (2) Gegeven voor de 15 ‘oude’ lidstaten van de EU.
69
70
Febelfin | Jaarverslag 2007
Onder de buitenlandse banken is er een opvallende Europese aanwezigheid (grafiek 5). Er zijn 68 banken uit andere EU-lidstaten die in België een vestiging hebben ingeplant. De Franse en de Nederlandse ‘vertegenwoordigingen’ zijn de grootste, met respectievelijk 27 en 14 vestigingen, op enige afstand gevolgd door 8 banken van Duitse en 7 van Britse oorsprong. België heeft binnen de groep van de 15 ‘oude’ EU-lidstaten (4) de op twee na meest geïnternationaliseerde bankenpopulatie (grafiek 6). Enkel Luxemburg (in dit opzicht te beschouwen als ‘uitzonderlijk geval’) en Ierland gaan ons land vooraf, met een internationalisatiegraad (buitenlandse banken in de totale bankbevolking) van respectievelijk 98 en 81 %. Bovendien bevinden zich onder de buitenlandse banken in ons land gespecialiseerde mondiale topspelers, zoals The Bank of New York, State Street Bank, enz. Doordat zij hier een internationaal centre of excellence ontwikkelen, gaat de betekenis van hun aanwezigheid uiteraard aanzienlijk verder dan de nationale dimensie en kunnen ze buitenproportionele voordelen voor het centrum en de hele economie meebrengen. De significante buitenlandse aanwezigheid op de Belgische bankenmarkt maakt dat permanente aandacht voor de internationale concurrentiepositie van België als vestigings- en investeringsplaats een prioritaire opdracht is. De beslissingscentra van de betrokken ondernemingen bevinden zich meestal buiten onze grenzen. Bovendien hebben financiële activiteiten, samen met de ondersteunende functies ervan (bv. backoffice-verwerking, waarin België een internationaal erkende reputatie heeft opgebouwd), steeds meer een footloose-karakter. Een centrum dat enige kans op slagen wil hebben, moet er dus voortdurend voor ijveren bij de allerbesten te behoren en telkens op de shortlist van de corporate beslissingnemers (en hun adviseurs) te staan. » 3. De internationalisatie steunt op tweerichtingsverkeer. Verscheidene tientallen buitenlandse en internationale spelers vestigen zich in België. Maar ook de Belgische banken versterken hun aanwezigheid buiten de landsgrenzen (grafiek 7) : eind 2006 waren 18 van hen vertegenwoordigd in 49 landen, via een net van 253 vestigingen. Daaronder bevonden zich 70 bijkantoren, 45 bancaire dochterondernemingen en 90 financiële subsidiaries. De Belgische banken zijn vooral actief in andere Europese landen. Daar hadden ze eind vorig jaar 162 vestigingen, waarvan 154 binnen de Europese Unie. Verscheidene Belgische banken of financiële groepen hebben intussen een stevige positie weten te verwerven in een aantal Centraal- en Oost-Europese markten (die soms als een ‘tweede thuismarkt’ worden beschouwd). Ook in bepaalde Europese grensmarkten werd (onder meer via overnames) geïnvesteerd (bv. in Turkije en Rusland). Deze ontwikkelingen tonen aan dat de betrokken instellingen handelen op basis van een doelbewuste internationale expansiestrategie. Een dergelijke gedurfde, maar weloverwogen aanpak is een noodzakelijke ambitie in de Europese en mondiale werkelijkheid van vandaag.
Deze investeringen in andere geografische zones gaan niet ten koste van de aandacht voor marktontwikkelingen en -opportuniteiten in de ‘eerste thuismarkt’. De overname van (een deel van) ABN Amro door Fortis bewijst dat. Deze transactie is overigens grensverleggend ten aanzien van de te verwachten verdere consolidatie in het Europese en mondiale bancaire en financiële landschap. Men kan stellen dat, zowel door de omvang als door de ‘industriële’ aanpak van de operatie (opdeling van een bestaande mondiale speler), een nieuwe dimensie toegankelijk is geworden. Grafiek 7: Geografische verdeling van het aantal buitenlandse vestigingen (1) van de Belgische banken (eind 2006) EU (2): 154 «
» Noord-Amerika: 21 » Latijns-Amerika: 8 » Afrika: 11 » Azië: 48
» Oceanië: 3 » Andere Europese landen: 8 Bron: Febelfin. (1) Het betreft bijkantoren, bancaire en financiële dochterondernemingen, vertegenwoordigingskantoren en gekwalificeerde deelnemingen in banken en financiële instellingen. (2) EU met 25 lidstaten.
Grafiek 8: Aanmeldingen van banken uit andere EU-lidstaten om in België diensten te kunnen aanbieden onder het stelsel van vrije dienstverlening (aantal, eind augustus 2007) Totaal Verenigd Koninkrijk Frankrijk Nederland Duitsland Luxemburg Ierland 0
523 waarvan
114 84 70 65 54 37 100
200
300
400
500
Aanmeldingen voor depositowerving Bron: Febelfin-berekeningen en -presentatie op gegevens CBFA.
(4) Dit zijn de lidstaten van vóór de uitbreiding van de EU in mei 2004. Toen traden toe : Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slovakije, Tsjechië. In januari 2007 werden Bulgarije en Roemenië eveneens EU-lid.
Febelfin | Jaarverslag 2007
Grafiek 9: Aandeel van de internationale verrichtingen (1) in de activiteiten van de in België gevestigde banken (in %, eind juni 2007)
» 4. De directe grensoverschrijdende financiële-dienstverlening (vrij verstrekken van diensten in een andere EU-lidstaat zonder er te zijn gevestigd) is een andere beweging die de vervaging van de Europese binnengrenzen typeert. Eind augustus 2007 hadden 28 banken naar Belgisch recht in andere lidstaten (hoofdzakelijk in de buurlanden) te kennen gegeven over de mogelijkheid te willen beschikken om er rechtstreeks diensten te verstrekken. Op hetzelfde tijdstip hadden liefst 532 banken uit andere EU-lidstaten aan de toezichthouder laten weten dat ze in België over die mogelijkheid willen beschikken (waarvan 354 voor depositowerving). Ook hier gaat de interesse, in dit geval voor de Belgische markt, vooral uit van banken in de buurlanden (grafiek 8). » 5. Niet alleen de bankenpopulatie, maar ook de sectorbedrijvigheid is sterk internationaal (grafiek 9). Eind juni 2007 had ruim 60 % van de totale balans van de Belgische banksector een internationaal karakter. Het gaat m.a.w. om verrichtingen met niet-inwoners en/of in vreemde valuta’s. Hetzelfde ging op voor 38,7 % van de klantendeposito’s, 41,9 % van de klantenkredieten, 77,3 % van de effectenportefeuille en 91,0 % van de interbankenverrichtingen. De in België gevestigde buitenlandse banken stonden eind 2006 voor ongeveer een kwart van het activiteitenvolume (totale activa) van de hele banksector. In een groep van negen Europese landen (waarvoor deze berekening mogelijk is op basis van ECBgegevens), laat België op dit punt alleen de internationale centra Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk voorgaan, waar respectievelijk 94,6 en 50,3 % van de totale bankactiva zijn toe te wijzen aan branches en/of subsidiaries van buitenlandse banken (grafiek 10). » 6. In de internationale rangschikking van de duizend grootste banken (rangschikking naar eigen vermogen) die het tijdschrift The Banker ieder jaar publiceert, staan (in de editie voor 2006) drie Belgische banken in de wereldtop-50 (Fortis op 32; Dexia op 40; KBC op 50). Dezelfde banken komen eveneens in de Europese top-30 voor (respectievelijk op de 21ste, 24ste en 30ste plaats) (tabel 1). B. Sociaal-economische facetten » 1. De Belgische banksector is nog steeds een hoeksteen in de financiering van de nationale economie (grafiek 11). Eind juni 2007 bedroeg het volume van de uitstaande bancaire uitbetalingskredieten aan de Belgische economie 337,7 miljard EUR. Van dat volume, dat in waarde circa 107 % van het BBP tegen marktprijzen in 2006 vertegenwoordigde, was ongeveer evenveel voor de ondernemingen (38,0 %) als voor de gezinnen (38,6 %) bestemd. Het aandeel van de kredieten aan de Belgische overheid brokkelt al verscheidene jaren af en dook dit voorjaar beneden de 25 % (eind juni 2007 was het nog maar 23,4 % om precies te zijn). Eind 2000 had dit overheidsbestanddeel, met 39,3 %, nog het grootste gewicht in de bancaire kredietpool voor de Belgische economie (ten aanzien van 33,5 % voor de ondernemingen en 27,2 % voor de
Balanstotaal (2) Klantendeposito’s Klantenkredieten Effectenportefeuille (3) Interbankenverrichtingen
60,8 38,7 41,9 77,3 91,0 0
20
40
60
80
100
Bron: Febelfin-berekeningen op gegevens NBB. (1) Verrichtingen in EUR met het buitenland en verrichtingen in vreemde valuta’s. (2) Gemiddelde van activa en passiva. (3) Alle effecten en deelnemingen, uitgezonderd de Belgische overheidseffecten.
Grafiek 10: Belang buitenlandse banken (1) in het activiteitenvolume van de banksector (aandeel, in %, in de totale bankactiva, 2006) Luxemburg Verenigd Koninkrijk België Denemarken Nederland Italië Spanje Duitsland Frankrijk
94,6 50,3 24,9 20,1 14,8 13,9 11,4 11,1 3,2 0
20
40
60
80
100
Bron: Febelfin-berekeningen op gegevens ECB. (1) Geheel van dochterondernemingen (‘subsidiaries’) en bijkantoren (‘branches’) van buitenlandse banken.
Grafiek 11: Kredietfinanciering van de Belgische economie door de banken (uitstaande uitbetalingskredieten, in % van het totaal, eind juni 2007) Kredieten aan particulieren en zelfstandigen: 38,6 «
» Kredieten aan ondernemingen: 38,0
» Kredieten aan de overheid: 23,4 Bron: Febelfin-berekeningen op gegevens NBB.
71
72
Febelfin | Jaarverslag 2007
Tabel 1: Rangschikking van de dertig grootste Europese banken volgens het eigen vermogen (in 2006) Plaats
Naam
Land
(1)
Eigen vermogen (2) (in miljoen USD)
Europa Wereld 1
3
HSBC Holdings
GB
87.842
2
4
Crédit Agricole Groupe
FR
84.937
3
8
Royal Bank of Scotland
GB
58.973
4
10
Santander Central Hispano
ES
46.805
5
11
BNP Paribas
FR
45.305
6
12
Barclays Bank
GB
45.161
7
13
HBOS
GB
44.030
8
17
UniCredit
IT
38.700
9
19
Rabobank
NL
34.757
10
20
ING Bank (3)
NL
33.958
11
21
UBS
CH
33.212
12
23
Deutsche Bank
DE
32.264
13
24
ABN-Amro Bank
NL
31.239
14
25
Crédit Mutuel
FR
29.792
15
26
Société Générale
FR
29.405
16
27
Credit Suisse Group
CH
28.802
17
28
Banco Bilbao Vizcaya Argentaria
ES
25.779
18
29
Lloyds TSB Group
GB
25.183
19
30
Groupe des Caisses d’épargne
FR
24.159
20
31
Groupe des Banques Populaires
FR
22.257
21
32
Fortis Bank
BE/NL
22.255
22
34
Commerzbank
DE
20.410
23
39
Nordea Group
SE
17.315
24
40
Dexia
BE/FR
17.158
25
42
Den Danske Bank
DK
16.988
26
43
Banca Intesa
IT
16.736
27
44
Dresdner Bank
DE
16.422
28
45
Caja de Ahorross y Pensiones de Barcelona
ES
15.797
29
46
San Paolo IMI
IT
15.589
30
50
KBC Groep
BE
14.820
Bron : Voorstelling Febelfin op gegevens uit ‘The Top 1000 World banks 2006’ van ‘The Banker’, juli 2007. (1) Volgens ISO-codes : BE (België), CH (Zwitserland), DE (Duitsland), ES (Spanje), FR (Frankrijk), GB (Verenigd Koninkrijk), IT (Italië), NL (Nederland), SE (Zweden). (2) Tier one capital. Boekjaar 2006, geconsolideerde gegevens. (3) Internationale groep ING waartoe ING België behoort
Grafiek 12: Klantendeposito’s van ingezetenen bij de in België gevestigde banken naar vorm (uitstaande bedragen, in % van het totaal, eind juni 2007) Gereglementeerde spaardeposito's: 39,5 «
Termijndeposito's: 23,7 «
» Overige: 1,7 » Kasbons en obligaties: 9,6 » Depositocertificaten: 1,4
» Zichtdeposito's: 24,1 Bron: Febelfin-berekeningen op gegevens NBB.
Grafiek 13: Spaarquote gezinnen (1) – Europese vergelijking (in %, 2006) Duitsland Italië Frankrijk Oostenrijk België Portugal Nederland Zweden EU 13 (2) Spanje Finland Verenigd Koninkrijk Griekenland Denemarken
16,2 16,1 14,8 13,9 13,8 11,4 11,3 11,1 10,6 10,1 6,6 4,9 4,1 3,2
0
5
10
15
20
Bron: Statistics Belgium (FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie), verwijzend naar NBB en Europese Commissie. (1) Brutospaarquote gezinnen, als procent van beschikbaar inkomen. Het gaat om ramingen. (2) Ongewogen rekenkundig gemiddelde van de 15 ‘oude’ EU-lidstaten, exclusief Luxemburg en Ierland.
gezinnen). Naast de uitbetalingskredieten hadden de banken (weer per eind juni 2007) een omloop van 26,3 miljard EUR verbinteniskredieten aan ingezetenen (vooral borgstellingen en documentaire kredieten). De bij de Belgische klanten ingezamelde deposito’s beliepen eind juni 2007 377,1 miljard EUR (inclusief kasbons en obligaties uitgegeven door de banken zelf) (grafiek 12). Dit depositovolume kwam neer op ongeveer 119 % van het BBP voor 2006. Hoewel de spaarquote (dit zijn de brutobesparingen als percentage van het beschikbaar inkomen) van de Belgische gezinnen sedert het eind van het vorige decennium aanzienlijk is verminderd, scoort België - internationaal vergeleken - op dit vlak nog altijd relatief sterk (grafiek 13). Dit gegeven vormt traditioneel een troef voor de bancaire thuismarkt. De aanzienlijke pool van financieel gezinssparen wekt de belangstelling van zowel Belgische als buitenlandse aanbieders van spaar- en beleggingsproducten. Dit draagt bij tot een omgeving gekenmerkt door scherpe concurrentie, waarvan de spaarders en beleggers uiteraard de voordelen genieten (rijke waaier aan spaar- en beleggingsinstrumenten en aan bijbehorende dienstenverstrekking). Voor de Belgische banken betekent de stevige Belgische spaarmarkt een belangrijke funding-basis die ook hun internationale ontwikkeling mede kan schragen, op directe én op indirecte manier. Onder meer de rating agencies vermelden deze factor vaak als een pluspunt wanneer ze Belgische banken op hun kredietwaardigheid beoordelen. Grafiek 14: Totale deposito’s bij de banken (1) t.a.v. het BBP Europese vergelijking (in %, 2006) Luxemburg Ierland Nederland België Verenigd Koninkrijk Spanje Duitsland Portugal EU 15 (2) Griekenland Oostenrijk Frankrijk Denemarken Italië Zweden Finland
165,1 150,4 148,4 143,2 135,3 119,5 114,1 111,8 108,1 104,5 79,2 70,1 63,1 59,7 53,4 50
100
150
200
250
Het aanzienlijke vermogen van de Belgische banksector om via depositowerving middelen aan te trekken voor kredietverstrekking blijkt ook uit een Europese vergelijking. In de groep van de 15 ‘oude’ EU-lidstaten stond België in 2006 telkens in de groep van de hoogst scorende landen (abstractie gemaakt van Luxemburg) wanneer het totale depositovolume bij de banken wordt vergeleken met enerzijds het BBP en anderzijds het totale kredietvolume (grafieken 14 en 15). Voor het eerste criterium overtrof België het Europese gemiddelde met bijna een derde, voor het tweede criterium met circa 47 %. » 2. De banken stroomlijnen en diversifiëren hun distributienet. Tal van instellingen voeren een ‘multi-kanaalbeleid’ teneinde optimaal en in wisselende omstandigheden op de uiteenlopende behoeften van de klanten te kunnen inspelen. De jongste tien jaar is het aantal traditionele bancaire bemande verkooppunten (het geheel van kantoren in eigendom van banken of zelfstandige bankagenten) zo goed als gehalveerd. Eind 2006 werden nog 8.601 dergelijke verkoop- of contactpunten voor de klanten geteld (grafiek 16), in vergelijking met 16.645 eind 1995. Het aantal zelfstandige bankagenten bedroeg eind vorig jaar 4.783, nog 45 % van het aantal eind 1995 (5). De banken realiseerden de afgelopen jaren heel wat synergieën naar aanleiding van diverse fusies en overnames die zich ook aan de sectortop voordeden. Grafiek 15: Totale deposito’s bij de banken (1) t.a.v. de totale bankkredieten (2) (in %, 2006)
871,7
0
Febelfin | Jaarverslag 2007
Luxemburg Griekenland België Duitsland Verenigd Koninkrijk Spanje EU 15 (3) Oostenrijk Portugal Nederland Frankrijk Ierland Finland Italië Zweden Denemarken
800
Bron: Febelfin-berekeningen op gegevens ECB. (1) Het gaat om het totale volume deposito’s dat de niet-bancaire sectoren aanhouden bij de gezamenlijke kredietinstellingen. (2) Gewogen gemiddelde van de 15 ‘oude’ EU-lidstaten.
180,7 126,1 120,0 90,4 88,3 82,4 81,8 77,1 76,7 76,7 75,2 71,8 67,9 65,4 45,2 34,5 0
50
100
150
200
Bron: Febelfin-berekeningen op gegevens ECB. (1) Het gaat om het totale volume deposito’s dat de niet-bancaire sectoren aanhouden bij de gezamenlijke kredietinstellingen. (2) Het betreft het totale volume kredieten dat de banksector heeft uitstaan aan de niet-bancaire sectoren. (3) Gewogen gemiddelde van de 15 ‘oude’ EU-lidstaten.
(5) De gegevens over de kantoren en de bankagenten zijn gebaseerd op een enquête uitsluitend bij de banken-leden van de BVB.
73
74
Febelfin | Jaarverslag 2007
Ondanks de hertekening van het bankenlandschap heeft België nog steeds een kantorennet dat is toegespitst op nabijheid en dus vlotte toegankelijkheid. Eind 2005 werden per miljoen inwoners nog 437 bankkantoren (kantoren eigendom van de bank) geteld. Met de postkantoren (waar bankverrichtingen mogelijk zijn) kwam het cijfer uit op 565. Dit laatste gegeven kan met de volgende cijfers voor de buurlanden worden vergeleken (grafiek 17) : 649 voor Frankrijk, 560 voor Duitsland en 270 voor Nederland. Het gemiddelde van de 15 ‘oude’ EU-lidstaten bedroeg 553. Maar zelfs het cijfer van 565 (voor België) is een onderschatting. Als de kantoren worden toegevoegd die eigendom zijn van de zelfstandige bankagenten, dan komt men in ons land aan een nog significant hogere dichtheid van bemande bankvestigingen waar bancaire diensten worden gecommercialiseerd : circa 913 per miljoen inwoners (raming voor eind 2006). Niet alleen het aantal bemande bancaire contactpunten is geëvolueerd, ook de inhoud en kwaliteit van dat net zijn sterk veranderd. Ongeveer 90 % van de kantoren in eigendom van de banken was in 2006 uitgerust met self banking units, tegenover nog niet één kwart in 1993 (grafiek 18). Deze faciliteiten dragen bij tot een voortdurende operationele en kwalitatieve upgrading van het net. Bovendien werd de functie geldafhaling in de self banks in het voorjaar van 2006 opengesteld voor alle debetkaarthouders (ook voor niet-klanten), wat uiteraard de beschikbaarheid van deze ‘basis-dienstverlening’ meervoudig heeft doen toenemen. Uiteindelijk stonden er eind 2006 bijna 7.300 automaten ter beschikking van het grote publiek voor geldafhaling (ongeacht de bank of banken waarmee men een klantenrelatie onderhoudt; zie eveneens grafiek 18).
Grafiek 16: Net van contactpunten van de banken: kantoren en zelfstandige bankagenten Kantoren (aantal, eind 2006)
8.601 (a) 3.072
(b) 1.562
Zelfstandige agenten (aantal, eind 2006)
4.783 0
2.000
4.000
6.000
8.000
Kantoren eigendom van de banken: 4.574 (a) Kantoren eigendom van de banken en beheerd door hun personeel in loondienst (b) Kantoren eigendom van de banken en beheerd door zelfstandige agenten Kantoren eigendom van zelfstandige agenten: 4.027 Zelfstandige bankagenten actief in kantoren waarvan ze zelf eigenaar zijn: 3.903 Zelfstandige bankagenten actief in kantoren eigendom van de banken: 880
Bron: Febelfin/BVB (enkel banken-leden).
Grafiek 18: Self-banking faciliteiten in België
Grafiek 17: Aantal bankkantoren per miljoen inwoners (2005) (1) Luxemburg Spanje Italië Frankrijk Oostenrijk België Duitsland EU gemiddelde (2) Ierland Portugal Verenigd Koninkrijk Denemarken Griekenland Finland Zweden Nederland
1.104 968 762
565 560 553 505 475 472
400
600
7.268
0
2.000
4.000
6.000
8.000
Eenheden in kantoren eigendom van de banken en beheerd door personeel in loondienst van de banken: 2.554 Eenheden in kantoren eigendom van de banken en beheerd door zelfstandige agenten: 1.277 Eenheden in kantoren eigendom van zelfstandige agenten: 433 Autonome eenheden (1): 38
393 363 308 283 270 200
4.302
Automaten met functie geldafhaling toegankelijk voor iedereen (aantal, 2006)
649 623
0
Self-banking eenheden (aantal, 2006)
800
1.000
1.200
Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens ECB. (1) In principe met inbegrip van postkantoren (in de mate dat er bankdiensten worden aangeboden). (2) Europese Unie (EU) van de ‘oude’ 15 lidstaten (ongewogen rekenkundig gemiddelde).
Automaten in self-banking eenheden van kantoren van banken en zelfstandige bankagenten, alsook in autonome self-banking eenheden: Automaten (ATM's) van vroeger Banksys-netwerk (2):
Bron: Febelfin/BVB (alleen banken-leden). (1) Self-banking eenheden die los staan van een bemand kantoor. (2) Deze ATM’s werden medio 2005 aan de banken overgedragen.
6.414 854
» 3. Internetbankieren wint sterk aan terrein. Eind 2006 hadden 56 banken aan hun klanten circa 3,8 miljoen abonnementen (bijna 1,4 miljoen meer dan in 2004 !) verleend voor toegang tot transactionele websites. Meer dan 80 % van die abonnementen was daadwerkelijk in gebruik (tegen ongeveer 70 % in 2004). Nog in 2006 werden meer dan 195 miljoen binnenlandse overschrijvingen langs het internet uitgevoerd (ongeveer 50 miljoen meer dan in 2004).
Febelfin | Jaarverslag 2007
De banksector staat daarnaast bovenaan als het over aanwervingen gaat : de jongste drie jaar hebben de banken circa 18.000 personen in dienst genomen. Het aantal aanwervingen ging in stijgende lijn (raming voor alleen banken-leden van Febelfin/BVB) : 5.200 (2004); 6.000 (2005); 6.600 (2006). De verwachting is dat de banken ook in de komende jaren aanzienlijke aanwervingsbehoeften zullen hebben. Op basis van de werkgelegenheidsmultiplicatoren vermeld in een recent onderzoek van twee medewerkers van het Belgische Federale Planbureau(6), kan worden geraamd dat de 138.700 jobs in de financiële sector zelf (zoals opgegeven in de nationale rekeningen over 2006) gepaard gaan met 120.000 tot 125.000 arbeidsplaatsen buiten de sector (indirecte jobs). Het totale werkgelegenheidseffect van de sector (directe en indirecte jobs samen) zou zo ruim meer dan een kwart miljoen eenheden bedragen.
» 4. Eind 2006 bedroeg de directe werkgelegenheid in de Belgische banksector 67.264 eenheden. Dit cijfer betreft het aantal personen in loondienst. De zelfstandige bankagenten (zowat 4.800 in aantal, uitsluitend voor de banken die lid zijn van Febelfin/BVB), die ook nog eigen personeel in dienst kunnen hebben, zijn in dat cijfer niet meegerekend. Het aantal personeelsleden in loondienst bij de banken vertoont sedert het begin van dit decennium een dalende lijn (eind 2006 waren er goed 9.000 directe jobs minder dan eind 2000). Deze daling dient evenwel aanmerkelijk te worden gerelativeerd, onder meer wegens verschuivingen van jobs binnen financiële groepen door filialisering en interne structuurwijzigingen, alsmede door outsourcing op binnenlands niveau (in beide gevallen is per saldo geen sprake van verlies aan jobs in ons land). De werkgelegenheid in de gehele financiële sector bedraagt bijna 140.000 jobs (grafiek 19).
» 5. Het bankpersoneel wordt gekenmerkt door een hoge en nog toenemende scholingsgraad (grafieken 20 en 21). Eind 2006 had 63,8 % van de werknemers in de banksector een diploma hoger onderwijs, waarvan 25,6 % een universitair diploma en 38,2 % een hogeschooldiploma. Bij de in 2006 nieuw in dienst genomen bankpersoneelsleden gaat het om bijna 83 % hooggeschoolden (40,9 % universitairen en 42 % gediplomeerden hoger niet-universitair onderwijs).
Grafiek 19: Werkgelegenheid – Intersectorvergelijking (aantal werkzame personen, in duizend, 2006) 0
Verhandelbare diensten Secundaire sector (exclusief bouw) Bouw Primaire sector
500
1.000
1.500
1.871,9 620,1 247,2 86,5
Schaal boven
Onroerend goed, verhuur, zakelijke diensten
Schaal onder
685,0
Groot- en kleinhandel
606,0
Vervoer, opslag, communicatie
292,0
Hotels en restaurants
150,2
Machines, apparaten, transportmiddelen
139,8
Financiële instellingen
138,7
Metaal en metaalproducten
101,1
Chemische producten, synthetische vezels, rubber, kunststof
95,4
Voedings- en genotsmiddelen
94,7
Pulp, papier, uitgeverijen, drukkerijen
46,0
Textiel en leer
40,3
Overige niet-metaalhoudende minerale producten
30,8
Electriciteit, gas en water
25,1
Houtindustrie
14,3
Bron: Febelfin-berekeningen op gegevens van het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR), Nationale Rekeningen (Belgostat).
2.000
0
200
400
600
(6) Qualitative Employment Multipliers for Belgium, Results for 2000 and 2002’, 14 May 2007, Bart Van den Cruyce and Johan Wera (Federal Planning Bureau).
800
75
76
Febelfin | Jaarverslag 2007
» 6. De kwaliteiten, kennis en vaardigheden van de medewerkers op peil houden en verbeteren, is in de financiële sector een absolute must. De complexiteit en verscheidenheid van het werk nemen toe. De werkinhoud en -omstandigheden evolueren vaak snel en ingrijpend. Deze tendensen hebben te maken met de talrijke en fundamentele ontwikkelingen in de diverse financiële businesses, de regelgevingen, de toezichts- en rapporteringsregimes en de ICT - alsook met de hoge verwachtingen van de (verschillende categorieën van) klanten. Het is niet voor niets dat de financiële diensten binnen de economie behoren tot de activiteiten met hoge toegevoegde waarde. De bancaire en financiële ondernemingen investeren dan ook zwaar en permanent in hun ‘menselijk kapitaal’. Qua opleidingsinspanningen voor zijn personeel, maakt de financiële sector deel uit van de kopgroep. In 2005 werd in de financiële sector 2,61 % van de loonmassa besteed aan opleiding (gegevens van de NBB). Bijna 57 % van de medewerkers nam deel aan een opleidingsprogramma of -initiatief. » 7. De Belgische banken zijn koplopers inzake het elektronisch betaalverkeer. Het totaal aantal elektronische betalingen in 2005 kan worden opgesplitst als volgt (grafiek 22) : 43,2 % overschrijvingen; 39,0 % betalingen met kaarten (debet, krediet of privatief); 11,6 % domiciliëringen en 5,4 % elektronische portemonnee. Het chequegebruik behoort in ons land tot het verleden (niet eens 1 % van de betalingen Grafiek 20: Onderverdeling van het bankpersoneel volgens diploma (in % van het totaal, eind 2006)
gebeurde met cheques). De Belgische banksector neemt een constructieve en zo proactief mogelijke houding aan ten aanzien van de grote Europese uitdaging voor de komende jaren aangaande de betalingen, met name de verwezenlijking van SEPA. Uiteraard wordt daarbij gehandeld in overleg en samenwerking met alle belanghebbenden. Met het oog op een goede uitkomst fungeert op Belgisch niveau het SEPA-Forum, dat wordt voorgezeten door de Gouverneur van de NBB. Meer informatie over de voorbereiding van SEPA is beschikbaar op http://www.sepabelgium.be. C. Voornaamste ontwikkelingen en tendensen » 1. De Belgische bankenmarkt is de jongste tien jaar geëvolueerd van een gefragmenteerd naar een meer geconcentreerd geheel. De vijf grootste banken vertegenwoordigen 84,4 % van de totale sectoractiva (volgens ECB-cijfers voor 2006; grafiek 23). Daarmee is de situatie in België vergelijkbaar met die in Nederland en Finland, waar het percentage respectievelijk 85,1 % en 82,3 % bedraagt. Italië en Duitsland zijn, in een vergelijking van de 15 ‘oude’ EU-lidstaten hekkensluiters, met respectievelijk 26,3 % en 22,0 %. In beide landen bevindt de binnenlandse ‘consolidatie’ van de banksector zich nog veeleer in een aanvangsstadium. De Herfindahl-index is een wat meer verfijnd instrument om de concentratiegraad te meten (het gaat om het gecumuleerde kwadraat van de individuele ‘marktaandelen’ Grafiek 21: Onderverdeling van de nieuw aangeworven medewerkers in de banksector, volgens diploma (in % van het totaal, aanwervingen in de loop van 2006)
» HOBU (1): 38,2 » HOBU (1): 42,0
» Hoger secundair: 13,9
» Universitair: 25,6
Hoger secundair: 31,0 « » Overige diploma's: 5,2 Bron: Febelfin (enkel banken-leden). (1) HOBU: Hoger onderwijs buiten de universiteit.
Universitair: 40,9 « Bron: Febelfin (enkel banken-leden). (1) HOBU: Hoger onderwijs buiten de universiteit.
» Overige diploma's: 3,3
van alle ondernemingen binnen de sector). In België bedraagt die index (op basis van de totale bankactiva, voor 2006) iets meer dan 2.000 (2.041 om precies te zijn; zie grafiek 24). Binnen de EU (de 15 lidstaten van vóór de uitbreiding in 2004) wordt alleen voor Finland een hoger cijfer (2.560) genoteerd; Nederland volgt (met 1.822) op korte afstand van België. De relatief hoge concentratie-indicatoren blijken veeleer typerend voor de kleine EU-lidstaten en zijn tevens het gevolg van een ruimere dynamische sectorconsolidatie op Europees niveau. De betrekkelijk sterke concentratie in België is een gevolg van de overnames en fusies die zich de jongste tien jaar in de Belgische banksector hebben voorgedaan. Die beweging was uiteraard ingegeven door bedrijfseconomische overwegingen, maar was ook nodig om de sector naar een gunstiger positie te brengen in het licht van de verdere integratie van de Europese financiële-dienstenmarkt. In dat integratieproject werden de jongste jaren bakens verzet. Hetzelfde project staat ook de eerstkomende jaren bovenaan op de Europese agenda. De toch wel overweldigende realiteit die Europa is, maakt overigens dat de economische betekenis van de nationale concentratiecijfers voortdurend afneemt, vermits de ‘relevante’ markt steeds minder met de nationale grenzen overeenstemt; ook de afbakeningen tussen de diverse ‘financiële beroepen’ worden alsmaar vager. Grafiek 22: Raming van het gebruik van betaalinstrumenten (1) in België (in % van het totaal, 2005) Debet-, krediet- en privatieve kaarten: 39,0 «
» Domiciliëringen: 11,6 » Elektronische portemonnee: 5,4 » Cheques: 0,8
Grafiek 23: Aandeel van de vijf grootste banken in de totale activa van de gezamenlijke banken (in %, 2006) Nederland België Finland Portugal Griekenland Denemarken Zweden EU 15 (1) Frankrijk Ierland Oostenrijk Spanje Verenigd Koninkrijk Luxemburg Italië Duitsland
85,1 84,4 82,3 67,9 66,3 64,7 57,8 53,6 52,3 45,0 43,8 40,4 35,9 29,1 26,3 22,0 0
Bron: Febelfin-berekeningen op gegevens ECB. (1) Alle gebruikers (particulieren, bedrijven) samen. Sommige instrumenten (contanten, handelspapier, ATM-afhalingen) worden buiten beschouwing gelaten.
20
40
60
80
100
Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens ECB. (1) De ‘oude’ 15 lidstaten van de EU. Ongewogen rekenkundig gemiddelde.
Grafiek 24: Herfindahl-index op basis van de totale activa (1) (2006) Finland België Nederland Portugal Griekenland Denemarken EU 15 (2) Zweden Frankrijk Ierland Oostenrijk Spanje Verenigd Koninkrijk Luxemburg Italië Duitsland
2.560 2.041 1.822 1.134 1.101 1.071 932 856 727 600 534 442 394 294 220 178 0
Overschrijvingen: 43,2 «
Febelfin | Jaarverslag 2007
500
1.000
1.500
2.000
2.500
3.000
Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens ECB. (1) Som van de kwadraten van de marktaandelen van alle individuele kredietinstellingen inzake totale activa. (2) De ‘oude’ 15 lidstaten van de EU. Ongewogen rekenkundig gemiddelde.
77
78
Febelfin | Jaarverslag 2007
Grafiek 25: Bruto-financieel vermogen van de Belgische gezinnen (1) (in miljard EUR, eind juni 2007) (2)
«
»
In België In het buitenland
711,3 149,7 0
200
400
600
800
Deposito's bij financiële instellingen: Schuldbewijzen van financiële instellingen: Verzekeringen en pensioenen: Aandelen (en gelijkgesteld): Participaties in ICB's: Schuldbewijzen van overheid en niet-financiële vennootschappen: Overige:
218,3 40,1 177,9 162,0 92,4 11,7 8,9
Bron: Febelfin-berekeningen op gegevens NBB. (1) Exclusief chartaal geld. (2) Totale financiële activa van gezinnen bij Belgische financiële instellingen, in de vorm van deposito’s bij en schuldbewijzen uitgegeven door deze instellingen.
Grafiek 26: Aandeel in het bruto financiële vermogen van de Belgische gezinnen van respectievelijk deposito’s bij nationale financiële instellingen (inclusief schuldbewijzen), participaties in ICB’s en verzekeringsactiva (in % van het totale financiële vermogen (1), eind 1995, 2000, 2005, 2006 en juni 2007) 39,4 1995
8,8 10,1 29,2
2000
15,1 14,8 31,8
2005
17,3 23,3 30,9
2006
17,0 23,6 30,6
06.2007
19,0 23,4 0
5
10
15
20
25
30
35
40
Deposito's en schuldtitels nationale financiële instellingen (2) ICB's (3) Verzekeringen (4)
Bron: Febelfin-berekeningen op gegevens NBB. (1) Exclusief biljetten en munten. (2) Het geheel van enerzijds de deposito’s aangehouden bij de nationale financiële instellingen en anderzijds de effecten met uitzondering van aandelen uitgegeven door deze instellingen en in het bezit van de Belgische gezinnen. (3) Participaties in ICB’s (4) Verzekeringstechnische voorzieningen (vooral voorzieningen pensioen- en levensverzekeringen).
Bovendien blijkt uit de wetenschappelijke literatuur dat gegevens over concentratie niet automatisch zinvolle informatie leveren om de concurrentie-omstandigheden en de efficiëntie van de betrokken ondernemingen te beoordelen. Ter illustratie (en omdat het toch een belangrijke kwestie is) een citaat uit een artikel van prof. dr. Patrick Van Cayseele(7) : In any event, the mere constatation that market structural indices, such as concentration ratios are high, or increasing, do not point to any problem given the previously noted findings. As such it is a remarkable fact that the Hirschman-Herfindahl concentration ratio increased from 971 in 1995 to 1894 in 2002 in Belgium, as reported by Huveneers (2003), but one cannot infer any social welfare loss from this finding. On the contrary, to the extent that internal functions in terms of controlling a larger organisation are solved, or to the extent that optimal risk pooling in borrowing to firms becomes more necessary, increased consolidation merely is an optimal response to a changed market environment… To conclude, the computation and monitoring of concentration ratios is in any industry an interesting statistic signalling potential dangers of monopolisation. But in the banking industry, microeconomic theory shows that the efficient outcome is driven towards a very concentrated outcome, due to the nature of banking activity. » 2. ‘Desintermediatie’ is een gegeven dat de spaar- en financieringsmarkten in België kenmerkt. Desintermediatie betekent dat het financieren van kapitaalbehoeftigen via middelen aangebracht door investeerders en beleggers niet langer verloopt via de eigenlijke intermediatie (kredietverstrekking) van de banken, maar op een meer rechtstreekse manier (direct op de financiële markten of via institutionele vehikels zoals bv. de instellingen voor collectieve belegging). In deze evolutie verschuift de dienstverlening van de banken meer naar begeleiding van de financiële stromen en marktpartijen, wat uiteraard een ingrijpende aanpassing van de aangeboden diensten en instrumenten vergt , die vaak met innovatie gepaard gaat. De Belgische beleggingsmarkt wordt gekenmerkt door een versterkte positie van instellingen voor collectieve belegging (ICB’s) en van verzekeringsproducten (in de traditionele ‘tak 21’ en de nieuwere ‘tak 23’, en nu ook ‘tak 26’)(8). In haar Financial Stability Review 2007 vermeldt de NBB : One long-established example of these structural changes is the trend towards a relative decline in the proportion of household assets represented by bank deposits and bank bonds, in favour of mutual fund investments and life insurance policies. In Belgium, the latter forms of household saving have overtaken bank deposits and bank bonds since 2003, and accounted for 41,6 p.c. of households’ total financial assets at the end of 2006, roughly in line with the figure for the euro area. Grafieken 25 en 26 illustreren eveneens deze diversifiëring in het financiële vermogen van de Belgische gezinnen. Ook in de financieringsmarkt voor de ondernemingen vormt de bancaire kredietverstrekking een significant maar lang niet dominant onderdeel (grafiek 27).
(7) Competition and the Pricing of Banking Services, Prof. dr. Patrick Van Cayseele (KULeuven), Bank- en Financiewezen, 2004/8 (p.476-485). Arnoud Boot en Maarten Pieter Schinkel (respectievelijk hoogleraar en universitair hoofddocent aan de Universiteit van Amsterdam) schrijven in een artikel over ‘Concurrentie op de Nederlandse bancaire markt’ (ESB, 7 september 2007, p. 520-522) : ‘Hoewel op zichzelf informatief, is de relatie tussen marktconcentratie en concurrentie bepaald niet eenduidig. Veelal wordt van een negatief verband uitgegaan, maar een hoge concentratiegraad hoeft niet gepaard te gaan met een lage mate van concurrentie’. (8) ‘Tak 21’ : de klassieke levensverzekeringen. ‘Tak 23’ : de verzekeringen verbonden met beleggingsfondsen. ‘Tak 26’ : kapitalisatie-instrumenten.
» 3. De jongste jaren was de bancaire kredietverlening aan de Belgische gezinnen vrij expansief. Sedert 2000 (tot eind juni 2007) is het uitstaande volume hypotheekleningen bij de banken met 90 % toegenomen (tot 102,8 miljard EUR). Daarentegen werd het bancaire consumentenkrediet aan de Belgische gezinssector door stagnering gekenmerkt (het uitstaande bedrag schommelt sedert het begin van dit decennium rond 8 tot 9 miljard EUR) (grafiek 28). De Belg heeft minder traditie van kopen op krediet. Dit hangt allicht samen met de overige twee stereotiepe opvattingen over ‘de Belg’, met name dat hij leeft met een ‘baksteen in de maag’ en een ‘verwoed spaarder’ Grafiek 27: Financiële schulden van de Belgische niet-financiële vennootschappen (in % van het totaal, eind juni 2007) » Aandelen en overige deelnemingen: 64,0
Grafiek 28: Bij de in België gevestigde banken uitstaande hypotheekleningen en consumentenkredieten (1) aan de Belgische gezinnen (2) (uitstaande bedragen, in miljard EUR, einde periode) 54,0
2000
8,7
2001
55,4
8,3
58,9
2002
8,5 66,9
2003
8,5 74,8
2004
7,9 86,7
2005
8,4 97,8
2006 Vastrentende effecten: 3,0 «
Febelfin | Jaarverslag 2007
8,8 102,8
06.2007
9,5 0
20
40
60
80
100
120
Hypotheekleningen Consumentenkredieten Bron: Febelfin-berekeningen op gegevens NBB. (1) Niet-hypothecaire leningen op afbetaling. (2) Geheel van particulieren en zelfstandigen. Overige leningen (1): 22,5 «
Grafiek 30: Europese vergelijking inzake bancaire woningkredieten (1) (uitstaand kredietbedrag per hoofd van de bevolking, in EUR, eind 2006) Door de kredietinstellingen toegekende leningen: 9,7 «
» Overige verplichtingen: 0,8
Bron: Febelfin-berekeningen op gegevens NBB. (1) Voornamelijk leningen van andere niet-financiële vennootschappen (onder meer binnen groepsstructuren).
Grafiek 29: Spaarquote Belgische gezinnen (1) (in %) 20.0 20,0
1995 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
15,4 15.4 16.5 16,5 15.9 15,9 14.5 14,5 13.2 13,2 13.2 13,2 13.8 13,8 0
5
10
15
20
Bron: Statistics Belgium (FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie). (1) Brutospaarquote van de gezinnen, in procent van het beschikbare inkomen.
Denemarken Verenigd Koninkrijk Ierland Luxemburg Nederland Zweden EU 15 (2) Spanje Duitsland Finland België Frankrijk Portugal Oostenrijk Griekenland Italië
39.717 26.456 26.194 26.013 23.459 13.935 13.215 12.416 11.851 10.503 10.180 9.019 8.661 7.325 4.706 4.170 0
5.000 10.000 15.000 20.000 25.000 30.000 35.000 40.000
Bron: Febelfin-berekeningen op gegevens ECB. (1) Volgens de ECB: ‘Total loans of credit institutions for housing purchase’. (2) Gewogen gemiddelde van de 15 ‘oude’ EU-lidstaten.
79
80
Febelfin | Jaarverslag 2007
Grafiek 31: Europese vergelijking inzake bancaire consumentenkredieten (1) (uitstaand kredietbedrag per hoofd van de bevolking, in EUR, eind 2006) Verenigd Koninkrijk Ierland Oostenrijk Denemarken Luxemburg EU 15 (2) Frankrijk Griekenland Spanje Duitsland Finland Nederland Zweden Portugal Italië België
Grafiek 33: Gewicht van de banken in de financiering van de Belgische overheidsschuld (uitstaande bedragen, einde periode, in miljard EUR) 5.208
3.042 3.037 2.792 2.388 2.354 2.298 2.093 2.035 1.979 1.555 1.483 1.076
250 200 150 100 50 1996
851 840 5.000
6.000
Grafiek 32: Kredieten van de in België gevestigde banken aan de Belgische vennootschappen, naar grootte van de ondernemingen (in % van de totale uitstaande en opgenomen bankkredieten; eind juni 1999, 2000, 2004, 2005, 2006 en eind juni 2007) 53,7
06.1999 (1)
46,3
2002
2004
2005 2006 06.2007
36,2
33,7
1.000 12.95
64,9 35,1 30
40
»Totaal termijnverrichtingen
2.000
66,3
06.2007
6.950,5
3.000
35,4
2006
Grafiek 34: Evolutie en samenstelling van de termijnverrichtingen (uitstaande bedragen, einde periode, in miljard EUR)
4.000
64,6
2005
Bron: Febelfin-berekeningen op gegevens NBB. (1) Geconsolideerde brutoschuld (Definitie ‘Maastricht’). (2) In de vorm van zowel schuldbewijzen als directe kredietverstrekking.
5.000
63,8
2004
Bij de Belgische banksector uitstaande kredieten aan de overheid (2)
6.000
43,9
20
2000
7.000
56,1
2000
10
1998
Belgische overheidsschuld (1)
0 1.000 2.000 3.000 4.000 Bron: Febelfin-berekeningen op gegevens ECB. (1) Volgens de ECB: ‘Total loans of credit institutions for consumer credit’. (2) Gewogen gemiddelde van de 15 ‘oude’ EU-lidstaten.
0
300
4.702
50
60
70
80
KMO's Grote vennootschappen Bron: Berekeningen Febelfin op gegevens Observatorium voor krediet aan vennootschappen bij de NBB. (1) Tijdstip waarvoor de gegevens voor het eerst beschikbaar zijn.
12.97
12.99
12.01
Op rente: 6.036,4 Op deviezen: 651,0 Overige: 263,1
Bron: Febelfin-berekeningen op gegevens NBB.
12.03 12.05 12.06 06.07 samenstelling
is, ofschoon, zoals hierboven vermeld, de spaarquote de jongste jaren stabiliseert op een niveau dat significant lager ligt dan pakweg tien jaar geleden (grafiek 29). Niettemin moet ook die ‘baksteen in de maag’ of de gezinsschuld in de vorm van bancair hypothecair krediet, worden gerelativeerd in het kader van een Europese vergelijking. Volgens een berekening op basis van gegevens van de ECB voor 2006, bedroeg het bij de banken uitstaande volume aan hypothecaire kredieten per hoofd van de bevolking 10.180 EUR in België. Binnen de groep van de 15 ‘oude’ EU-lidstaten kwam ons land daarmee pas op de tiende plaats (grafiek 30). Het hoeft geen betoog dat, wat het bancaire consumentenkrediet betreft, België volledig in de onderste regionen vertoeft in een gelijkaardige Europese vergelijking (grafiek 31). Eind 2006 kwam het uitstaande volume aan bancair consumentenkrediet per capita in België uit op 840 EUR. Met dit bedrag stond ons land binnen de ‘oude’ EU 15-groep op de allerlaatste plaats. » 4. Ondanks de voornoemde ‘desintermediatie’ in de financiering van de ondernemingen, hadden de banken eind 2006 voor bijna 109 miljard EUR kredieten uitstaan aan Belgische vennootschappen (volgens gegevens van het Observatorium voor krediet aan vennootschappen bij de NBB). Het verloop van de bankkredieten aan de Belgische ondernemingen kende in de periode 2002-medio 2005 een hapering, na een uitzonderlijk sterke expansie tijdens de drie vorige jaren (1998-2001). Deze verzwakking was hoofdzakelijk terug te voeren tot een slappere kredietvraag vanwege de grote ondernemingen (die hun schuldgraad reduceerden en rechtstreekse marktfinanciering verkozen). De uitstaande bankkredieten aan de kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s) zijn ook in de jongste periode blijven toenemen. Daardoor is het aandeel van de kredieten aan de KMO’s in het geheel van de uitstaande bankkredieten aan de Belgische ondernemingen eveneens aanzienlijk toegenomen (grafiek 32). Overigens is de vraag van de gehele Belgische ondernemingssector naar bancaire kredieten in de loop van 2006 significant gestegen (in belangrijke mate wegens de betere economische conjunctuur). In de eerste helft van 2007 deed zich een opmerkelijke bijkomende versnelling voor, zodat het uitstaande bedrag van de bankkredieten aan de Belgische ondernemingen eind juni 2007 tot 123,5 miljard EUR was opgelopen. » 5. Het aandeel van de Belgische banksector in de financiering van de Belgische overheidssector is de jongste tien jaar stelselmatig gedaald (grafiek 33). Het bancaire kredietvolume in dit domein is, sedert eind 2000, met 34 % afgenomen. Er zijn verscheidene oorzaken : de gezondere overheidsfinanciën, waardoor de overheidsschuld in 2006 daalde tot 86,6 % van het BBP, tegenover nog 113,6 %
Febelfin | Jaarverslag 2007
eind 1999; het overheidsbeleid gericht op diversifiëring in het houderschap van de overheidsschuld; de diversifiëring die ook de banken hebben verwezenlijkt in hun effectenportefeuille, zeker na de invoering van de Europese eenheidsmunt. Het bedrag van de portefeuille schuldbewijzen bij de Belgische banksector, buiten de schuldbewijzen uitgegeven door de Belgische overheid, is sedert eind 2000 aanmerkelijk toegenomen (+ 67 %). Dat bedrag kwam eind juni 2007 overeen met 2,7 keer de omloop van de bankkredieten aan de Belgische overheid, terwijl het zeven jaar geleden ongeveer even groot was als die omloop. » 6. De in België gevestigde banken hebben ook de buiten balansactiviteiten verder ontwikkeld. Het volume ‘buiten balans’(9) (in ‘notionele’ bedragen) vormde eind juni 2007 meer dan 22 maal het balanstotaal van de sector (exclusief Euroclear Bank, die terzake een bijzondere positie inneemt). Vooral de termijnverrichtingen op rente zijn zeer volumineus geworden (grafiek 34). Binnen deze categorie van verrichtingen hebben de renteswaps (met een aandeel van meer dan 60 % eind juni 2007) het overwicht, maar de jongste jaren waren de opties op rente wel expansiever (hun aandeel is sedert eind 2000 gestegen met 14 procentpunt, tot 31,7 %, eind juni 2007). Opmerkelijk is wel dat de ‘effectisering’(10) in België niet echt is doorgebroken (in tegenstelling tot bepaalde andere landen). Ook het wetgevingsinitiatief voor de lancering van covered bonds (beter bekend onder de Duitse benaming Pfandbriefe) is in ons land niet van de grond gekomen, ofschoon in andere Europese landen terzake grote activiteitsvolumes worden geregistreerd. » 7. De Belgische financiële sector is een baanbreker gebleken inzake de ontwikkeling van het bankverzekeringsmodel. De vier grootste bankverzekeringsgroepen in België vertegenwoordigen samen 81 % van de nationale bancaire markt (gemiddelde 2005-2006, op basis van de deposito’s van ingezetenen) en 49 % van de nationale verzekeringsmarkt (gemiddelde 2004-2005, volgens de geïnde verzekeringspremies)(11). Een aanzienlijk deel van de verzekeringsdistributie verloopt overigens via de bankverzekeringskanalen. Gemeten op basis van het premie-incasso (grafiek 35), zou het aandeel van deze distributiekanalen in 2005 circa 37,0 % hebben bedragen. In het segment ‘niet-leven’ zou het aandeel beperkt zijn gebleven tot 6,1 %. Voor het hele segment ‘leven’ zou dat cijfer evenwel 48,0 % zijn en voor de individuele levensverzekeringen bedroeg het zelfs 56,1 %. Assuralia (de bron van deze informatie) vermeldde in haar commentaren bij die gegevens : In 2005 stellen we vast dat de bankverzekering een forse vooruitgang boekt ten nadele van de niet-exclusieve netwerken. Die groei kan voor een deel verklaard worden doordat de bankverzekeraars hun productengamma meer hebben willen diversifiëren.
(9 ) In het Engels wordt de term ‘off balance sheet’ gebruikt. (10) ‘Effectisering’ houdt in dat banken bepaalde van hun balansactiva, zoals hypotheekleningen en consumentenkredieten, uit de balans lichten en ze verpakken in effecten die op de markt worden verhandeld. Mogelijk heeft de scherpe bancaire tariefzetting op kredieten in België de jongste jaren ertoe bijgedragen dat er onvoldoende ruimte bestond om effectiseringsverrichtingen op een rendabele manier tot stand te brengen. (11) Bron : Financial Stability Review 2007 van de NBB.
81
82
Febelfin | Jaarverslag 2007
Grafiek 35: Belang van de bankverzekering in de distributie van verzekeringsproducten op de Belgische markt - Aandeel in diverse verzekeringssegmenten (1) (2005, in %) Burgerrechtelijke aansprakelijkheid Brand en andere gelijkgestelde gevaren Motorrijtuigen Ongevallen en ziekte Totaal niet-leven Groepsverzekering Individuele levensverzekering Totaal leven Totaal leven en niet-leven
3,6 10,0 5,9 9,1 6,1 5,5 56,1 48,0 37,3 0
10
20
30
40
50
60
Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens Assuralia. (1) Limitatieve opsomming.
Grafiek 36: Geconsolideerde winst hele Belgische banksector vergeleken met individuele winst van grote buitenlandse banken (in miljoen USD, 2006) (1) Bank of America Corp. Citigroup HSBC Holdings JPMorgan Chase & Co Royal Bank of Scotland Belgische banksector (2) Crédit Agricole Groupe Barclays Bank BNP Paribas Mitsubishi UFJ Financial Group Wells Fargo & Co UBS Crédit Suisse Group Santander Central Hispano Warchovia Corporation HBOS Uni Credit Deutsche Bank Société Générale BBVA Lloyds TSB ABN AMRO ING Bank
31.973 29.639 22.086 19.886 18.033 14.942 14.060 14.009 13.921 12.824 12.745 12.019 11.718 11.558 11.470 11.201 10.813 10.701 10.639 9.259 8.339 6.681 6.617 0
5.000 10.000 15.000 20.000 25.000 30.000 35.000
Bron: NBB voor cijfer Belgische banksector en wisselkoers EUR/USD; The Top 1.000 World Banks, The Banker, juli 2007 (voor individuele banken). (1) Voor individuele banken, ‘Pre-tax Profit’ (in miljoen USD), zoals gepubliceerd in The Banker. Voor geconsolideerde winst Belgische banksector, ‘totale winst vóór aftrek van belastingen en minderheidsbelangen’ (volgens IAS/IFRS-rapporteringsschema), gepubliceerd door de NBB/ CBFA. Wisselkoers: 1 EUR = 1,2556 (gemiddelde 2006). (2) In de lijst van The Banker komen de drie grote Belgische financiële-dienstengroepen voor in de top 50 (volgens eigen vermogen). Ook hun winst vóór belastingen wordt vermeld, maar in twee van de drie gevallen gaat het om een cijfer voor de hele groep (dus niet enkel voor de bank, maar bv. ook voor de verzekeringen). De vermelde ‘pre-tax profit’-cijfers zijn de volgende (in miljoen USD): 7.153 voor Fortis (alleen de bank); 4.487 voor Dexia (volledige groep); 6.052 voor KBC (volledige groep).
Dit kanaal heeft ook een voordeel tegenover de andere distributievormen omdat het profiteert van een naamsbekendheid die bijdraagt tot het succes van zijn overeenkomsten in rekeneenheden, die deel uitmaken van een bredere waaier aan beleggings- en voorzorgsproducten(12). Die financiële-dienstengroepen steunen overigens op het bankverzekeringsmodel om hun opmerkelijke internationale expansie te verwezenlijken, binnen en buiten de EU. Op die manier is bankverzekering een innovatief exportconcept geworden, dat internationaal wordt erkend als onderdeel van het concurrentiespectrum. Uiteraard houdt een dergelijke brancheoverschrijdende aanpak ook uitdagingen in, onder meer op het gebied van operationele inrichting en risk management. Maar vaak bleken deze uitdagingen eveneens kansen om zich als Europese en internationale spelers beter te positioneren. D. Winst van de banksector in de juiste context situeren » 1. De nettowinst van de banksector oogt vrij indrukwekkend. In 2006 kwam het geconsolideerde nettoresultaat van de in België gevestigde banken uit op 9,67 miljard EUR (13). Als de grote Belgische financiële-dienstengroepen hun kwartaal- of jaarresultaten bekendmaken, zijn er altijd wel waarnemers die gewagen van ‘astronomisch hoge Grafiek 37: Evolutie van de ROA en de ROE van de gezamenlijke in België gevestigde banken (in %) (1) 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
0,6 0,4 0,4 0,4 0,5 0,5 0,7 0
0,1
0,2
0,3
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
0,4
0,5
0,6
0,7
0,8
20,4 13,7 11,8 13,6 15,8 18,5 22,4 0
5
10
15
20
25
ROA ROE Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens NBB. (1) Gegevens op geconsolideerde basis. Voor 2006, gegevens volgens het IAS/IFRSrapporteringsschema (om deze methodologische breuk aan te geven werd tussen 2005 en 2006 een stippellijn geplaatst). ROA: return on (average) assets; ROE: return on (average) equity (alleen voor de banken naar Belgisch recht).
(12 ) Uit ‘Distributiekanalen van de verzekering - Cijfers 2005’, Assur info van 31/05/2007, Assuralia. De bancaire kanalen worden door Assuralia samengebracht onder de rubriek ‘Bankverzekering : exclusieve verzekeringsnetwerken met bankactiviteiten’. De bijbehorende definitie luidt als volgt : ‘Contracten die verkocht worden via een bankloket, ofwel door een werknemer van de bank, ofwel door een zelfstandige bankagent, die alleen verzekeringsproducten verkoopt van de onderneming die het contract uitgegeven heeft (of van de ondernemingsgroep, waarbij er in ieder geval participatiebanden bestaan tussen de verzekeringsonderneming en de kredietinstelling). (13) Gegeven uit de resultatenrekening van de sector op geconsolideerde basis en beantwoordend aan de IAS/IFRS-normen. Bron : NBB/CBFA.
Febelfin | Jaarverslag 2007
Grafiek 38: Evolutie van de risk assets ratio van de gezamenlijke banken naar Belgisch recht (in %) (1)
bedragen’. Daarbij komt nog dat voor deze bankverzekeringsondernemingen de winstcijfers uiteraard nog hoger liggen dan de resultaten van hun afzonderlijke bancaire componenten. Op zich zijn deze hoge cijfers overigens helemaal niet abnormaal. De financiële-dienstengroepen behoren tot de grootste ondernemingen van het land. De volumes van hun activiteiten en resultaten zijn nu eenmaal proportioneel groot. Dezelfde vaststelling geldt ook op andere vlakken, bv. voor het aantal personeelsleden dat bij hen aan de slag is (dus de werkgelegenheid die ze bieden), of hun financiële bijdragen aan de sociale zekerheid, enz. » 2. Men mag zich dus niet door die grote absolute winstbedragen laten verblinden. Even over de landsgrenzen kijken brengt al enige relativering (grafiek 36). Op het internationale toneel zijn er verscheidene bancaire spelers actief met een individuele winst die groter is dan of vergelijkbaar met het geconsolideerde resultaat van de gezamenlijke in België gevestigde banken. Om maar een voorbeeld te geven : de winst van de Bank of America bedroeg in 2006 meer dan tweemaal de geconsolideerde winst van de hele Belgische banksector. Maar ook in vergelijking met verscheidene Europese banken is het resultaat van de Belgische banksector veel bescheidener dan op het eerste gezicht kan worden gedacht. Men mag dus niet over het hoofd zien dat de Belgische banken zich elke dag opnieuw moeten meten met instellingen die een veel groter winst- en kapitaalvermogen hebben dan zijzelf (zie eveneens de verhoudingen in de cijfers inzake het eigen vermogen, in tabel 1). » 3. Bovendien moet de winst die een onderneming maakt, worden vergeleken met de middelen die ze daartoe aanwendt. Het rendement op de gemiddelde activa (de ROA, of return on assets) bedroeg in 2006 voor de Belgische banksector 0,70 % (op geconsolideerde basis en volgens IAS/IFRS-rapporteringsschema; grafiek 37). Dit betekent dat een inzet van 100 EUR aan werkmiddelen de banken gemiddeld ongeveer 70 eurocent nettowinst opleverde. Het rendement op het gemiddelde eigen vermogen (ROE, of return on equity, opnieuw geconsolideerd en IAS/IFRS-conform) kwam vorig jaar uit op 22,4 % (voor de gezamenlijke banken naar Belgisch recht), wat niet onbevredigend was. Het ging om het beste resultaat van het lopende decennium (daarbij wordt geen rekening gehouden met de statistische breuklijn die de overgang op IAS/IFRS-gegevens, in 2006 veroorzaakte; grafiek 37). Internationaal vergeleken, koppelt de Belgische banksector een gunstige ROE aan een matige ROA (zie tabel 2, met gegevens voor 2006). Deze schijnbare tegenstrijdigheid is in grote mate terug te voeren tot het feit dat de Belgische banksector, in vergelijking met zijn balansvolume, een relatief smalle eigen-vermogensbasis heeft, of dus een betrekkelijk hoge ‘leverage’ (verhouding tussen enerzijds de van derden geleende middelen en anderzijds de eigen middelen). Als de ratio van het eigen vermogen ten aanzien van het balanstotaal in de Belgische banksector beter aansloot bij het
11,9
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
12,9 13,1 12,8 13,0 11,5 11,9 0
3
6
9
12
15
Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens van de NBB. (1) Risk assets ratio (RAR): verhouding van enerzijds het reglementaire eigen vermogen van de banken en anderzijds hun gewogen risicovolume, dat eveneens op basis van de reglementering wordt bepaald.
Tabel 2 : Internationale vergelijking rendabiliteits- en solvabiliteitsratio’s in de banksector (in %, 2006) (1) Winst vóór be- Winst vóór lastingen t.a.v. belastingen de ingezette t.a.v. het eigen werkmiddevermogen len (ROA) (2) (ROE) (2)
Eigen vermogen t.a.v. het balanstotaal
Risk assets ratio (RAR)
(2)
(3)
België (4)
0,84
30,03
2,79
11,51
Denemarken
0,73
17,86
4,10
11,50
Duitsland
0,41
15,53
2,67
11,91
Finland
1,00
11,71
8,51
14,73
Frankrijk
0,81
23,14
3,52
10,97
Griekenland
1,35
22,29
6,06
12,05
Ierland
0,82
20,13
4,08
12,08
Italië
1,16
27,77
4,19
9,77
Luxemburg
0,82
17,50
4,66
13,79
Nederland
0,53
16,48
3,21
12,09
Oostenrijk
1,18
26,00
4,53
12,01
Portugal
1,14
21,90
5,20
12,52
Spanje
1,29
26,94
4,80
12,70
Verenigd Koninkrijk
0,96
27,03
3,57
11,98
Zweden
0,99
29,45
3,36
11,35
Gemiddelde EU-15 (5)
0,94
22,25
4,35
12,06
Canada
1,18
25,36
4,64
12,86
Japan
0,77
18,66
4,14
13,19
Verenigde Staten
1,77
30,01
5,88
11,92
Zwitserland
0,85
32,27
2,63
17,85
Bron : Berekeningen en voorstellling Febelfin op gegevens uit ‘The Top 1000 World Banks’, The Banker, juli 2007. (1) Per land telkens de grootste banken (maximaal 10) volgens hun eigen vermogen (‘Tier 1 Capital’). (2) Voor ieder land, het gewogen gemiddelde van de betrokken banken. Eigen vermogen : ‘Tier 1 Capital’. (3) Voor ieder land, het rekenkundig gemiddelde van de betrokken banken. (4) Voor België : Fortis Bank, Dexia, KBC Group, ING Belgium, Axa Bank Belgium en Groupe Crédit Agricole/Landbouwkrediet. (5) Rekenkundig gemiddelde voor de 15 ‘oude’ EU-lidstaten.
83
Febelfin | Jaarverslag 2007
Grafiek 39: Aandeel uitzonderlijke resultaten in het resultaat van het boekjaar vóór belastingen van de banken (in %) (1)
»
2000-2006: 20,3
27,3
2000 2001 2002 2003 2004 (2) n.r. 2005 2006
23,3 11,4 26,1
28,0 »
0
5
10
15
20
25
30
Bron: Febelfin-berekeningen op gegevens NBB. (1) Alle in België gevestigde banken, op vennootschappelijke basis. (2) In 2004 was er een licht negatief uitzonderlijk resultaat.
Grafiek 40: Bijdrage aan stijging courante winst van de banken: periode 2004-2006 ten aanzien van periode 2001-2003 (in miljoen EUR) (1)
Courante winst (2) Operationeel saldo (3) Waardecorrecties gewone bankactiviteiten (4)
+4.797 +2.220 +2.577 0
1.000
2.000
3.000
4.000
5.000
Bron: Febelfin-berekeningen gegevens NBB. (1) Gezamenlijke banken naar Belgisch recht, op vennootschappelijke basis. (2) Exclusief uitzonderlijk resultaat, na waardecorrecties, vóór belastingen. (3) Bankproduct verminderd met bedrijfskosten.. (4) Positief teken duidt op positieve bijdrage aan de winststijging, als gevolg van een vermindering van de waardecorrecties.
Grafiek 41: Evolutie cost/income-ratio van de banken (in %) (1) »
2001-2003: 71,3
70,8
2001 2002 2003
70,7
72,5
»
2004-2006: 68,7
69,4
2004 2005 2006
73,1 62
64
»
64,5 0
EU-gemiddelde, dan zou zijn ROE aanmerkelijk lager liggen (ceteris paribus, of in de veronderstelling dat al het overige gelijk blijft). Vanuit dit oogpunt is enige relativering van de nogal hoge Belgische ROE (althans in 2006) gepast(14). In verhouding tot het gewogen risicovolume is de eigen-vermogenspositie dan weer zeer behoorlijk. De risk assets ratio (RAR) van de banken naar Belgisch recht stond eind 2006 op 11,9 % (grafiek 38). Het Europese reglementaire minimum in dat vlak bedraagt 8 %(15). Ook Europees vergeleken scoort de Belgische banksector voor dit criterium zonder meer goed (zie laatste kolom in tabel 2).
18,2
»
84
68
70
72
Bron: Febelfin-berekeningen op gegevens NBB. (1) Gezamenlijke banken naar Belgisch recht, gegevens op vennootschappelijke basis.
74
» 4. Een andere vaststelling is dat de Belgische banken een aanzienlijk en groeiend deel van hun winst verwezenlijken via hun dochterondernemingen in het buitenland. Deze ontwikkeling kan worden afgeleid uit een vergelijking van indicatoren op geconsolideerde basis (inclusief de dochterondernemingen in het buitenland) en op vennootschappelijke basis (enkel de bedrijvigheid van de Belgische zetels, dus eigenlijk hoofdzakelijk de Belgische bancaire ‘thuismarkt’). De overschakeling op IAS/IFRS in het geconsolideerde schema, terwijl de vennootschappelijke situatie nog steeds volgens de traditionele Belgische boekhoudnormen wordt opgesteld, maakt deze vergelijkende oefening uiteraard (nog) minder vanzelfsprekend dan vroeger. De gegevens hierna dienen dan ook met grote behoedzaamheid te worden bekeken, in het besef dat vergelijkbaarheid lang niet voor de hand ligt. Alleen bij wijze van heel ruwe aanwijzing, kan worden vastgesteld dat, qua totale activa van de Belgische banksector, de verhouding vennootschappelijk/geconsolideerd vorig jaar 84,5 % bedroeg. In de operationele brutowinst (vóór uitzonderlijk resultaat, waardecorrecties en belastingen) kwam deze verhouding uit op slechts 58,5 %. De rentemarge op geconsolideerd niveau bedroeg 1 %; in de vennootschappelijke situatie 0,74 %. » 5. Wie de winstevolutie van de Belgische banksector over de jongste jaren bekijkt, zal opnieuw neigen tot optimisme. De geconsolideerde zowel als de vennootschappelijke winst bedroeg in 2006 ruim drie keer het resultaat opgetekend in 2002. Maar opnieuw horen hierbij enkele kanttekeningen die te maken hebben met de opbouw van het resultaat en die pleiten voor behoedzaamheid : a) De uitzonderlijke resultaten hebben de jongste jaren een relatief belangrijke plaats ingenomen in de winstcijfers. Over de periode 2000-2006 bedroegen de uitzonderlijke opbrengsten ongeveer een vijfde van het gecumuleerde resultaat van het boekjaar vóór belastingen, op vennootschappelijke basis. In het jongste boekjaar (2006) liep dat aandeel zelfs op tot 28 % (grafiek 39). b) Voorts bleek dat de stijging van de courante vennootschappelijke winst (vóór belastingen) over de jongste drie boekjaren, vergeleken bij die tijdens de drie vorige jaren, in grotere mate het resultaat was van de vermindering van de afschrijvingen en voorzieningen (inclusief voor het kredietrisico), dan van de toename van het eigenlijke
(14 ) Ter illustratie : stel dat in tabel 2 het Belgische cijfer inzake de verhouding van het eigen vermogen (‘Tier 1 Capital’) ten aanzien van het balanstotaal, het EU-gemiddelde van 4,35 % had bedragen (in 2006), dan zou de Belgische ROE (ceteris paribus) op 19,24 % zijn uitgekomen. Uiteraard dienen deze redenering en berekening met de nodige omzichtigheid te worden gehanteerd. Ze hebben alleen een indicatieve waarde. (15) In 2006 golden nog de solvabiliteitsvereisten zoals geregeld binnen het Basel I Capital Accord en de Capital Adequacy Directive (CAD) van de EU. Vanaf 1 januari 2007 is de nieuwe Capital Requirements Directive (CRD) van de EU in werking getreden, waardoor het sterker risicogevoelige prudentiële stelsel van het Basel II-Akkoord geleidelijk van toepassing wordt.
Febelfin | Jaarverslag 2007
Grafiek 42: Cost/income-ratio: Europese vergelijking (2006, in %) (1)
operationele saldo (d.i. het bankproduct min de bedrijfskosten) (grafiek 40). De loan loss ratio (verloren geachte kredieten t.a.v. de totale kredietportefeuille) bedroeg in 2006 circa 5 basispunten (op zowel vennootschappelijke als geconsolideerde IAS/ IFRS basis; bron : NBB). Enkele jaren geleden (einde jaren ’90, tot 2002) lag die ratio nog 6 tot 7 keer hoger. In haar jongste Financial Stability Review vermeldt de NBB daarover : The related concept of the loan loss ratio … shows that provisions for current and future losses on financial assets remained at historically low levels last year. Several Belgian banks indicated in their published annual accounts that they do not expect this to be sustainable in the future. … An eventual turn in the credit cycle is thus likely to go hand in hand with an increase in the loan loss ratio and could represent a significant drain on the Belgian banks’ net operating income (before tax). c) De afgelopen jaren hebben de banken hun bedrijfskosten actief in de hand gehouden. Gecumuleerd over de jaren 2004-2006 en op vennootschappelijke basis lagen die kosten bij de banken naar Belgisch recht nominaal amper 3 % hoger dan in de periode 2001-2003. In reële termen (na inflatie) namen ze dus maar heel weinig toe. Niettemin daalde de cost/income-ratio over de jongste jaren amper onder de 70 % (grafiek 41). In 2006 kwam dat cijfer wel op een lager peil (64,5 %), maar het zou voorbarig zijn om reeds van een structurele verbetering te gewagen. Ook Europees vergeleken scoort de Belgische banksector qua cost/income-ratio aan de hoge kant (grafiek 42). d) Zeker wat de thuismarkt betreft, blijft de uitdaging voor de banken vooral erin bestaan hun inkomstenvermogen duurzaam te versterken. De NBB merkt in haar Financial Stability Review 2007 op : While the strong financial performance of the Belgian banks in recent years suggests that they are, so far, adjusting succesfully to these changes, an important element determining their financial resilience in a stressful environment will be the degree to which various sources of income can be sustained. » 6. Rendabele banken zijn essentieel indien men de hoofddoelstellingen van financiële stabiliteit en vertrouwen in de sector en zijn instellingen wil verwezenlijken. Onder die voorwaarden kunnen de banken, via hun activiteiten, ook optimaal bijdragen tot de economische en sociale ontwikkeling van het land. Een winstgevende banksector schraagt overigens ook op een meer rechtstreekse manier het Belgische maatschappelijke bestel. In 2006 bedroeg de vennootschappelijke nettowinst van de banksector ongeveer 8,4 miljard EUR. Daartegenover stond dat de banken 2,3 miljard EUR betaalden aan belastingen en werkgeversbijdragen aan de sociale zekerheid. Voegt men daarbij de werknemersbijdragen aan de sociale zekerheid en de opbrengst van de personenbelasting op de brutolonen van het bankpersoneel, dan ziet men een middelenstroom naar de overheid als direct gevolg van de bankactiviteiten in België van om en bij 4,5 miljard EUR. In deze raming wordt dan nog abstractie gemaakt van andere belastingen die de banken innen voor rekening van de overheid (bv. bevrijdende roerende voorheffing, taks op beursverrichtingen, enz.).
Frankrijk België Duitsland Zweden Oostenrijk Italië Europees gemiddelde (2) Nederland Portugal Noorwegen Zwitserland Spanje Denemarken Verenigd Koninkrijk
63,94 62,22 61,49 60,65 59,99 58,25 57,07 56,50 55,73 54,93
53,26 53,22 51,52 50,20 0 10 20 30 40 50 60 70 Bron: Voorstelling Febelfin, op basis van gegevens in The Banker, juli 2007 (Top 1000 World Banks). (1) Deze vergelijking is, per land, beperkt tot de banken die voorkomen in de wereldrangschiking zoals die door The Banker wordt gepubliceerd. Voor België is dit percentage dus verschillend van het sectorgegeven zoals vermeld in grafiek 41. (2) Rekenkundig gemiddelde van de landen die in deze vergelijking voorkomen (Febelfinberekening).
Grafiek 43: Financiële verplichtingen van de Belgische gezinnen (uitstaande bedragen, einde periode, in miljoen EUR) 1995 2000 2005 2006 06/2007 0
82.560 108.095 136.385 152.517 159.322 20.000
40.000
60.000
80.000 100.000 120.000 140.000 160.000
Hypothecaire leningen: Consumentenkredieten: Overige leningen op meer dan 1 jaar: Leningen op hoogstens 1 jaar: Diversen:
06/2007 116.506 13.685 13.513 5.908 9.710
Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens NBB.
II. Kredietverstrekking aan gezinnen » 1. Volgens de gegevens van de NBB hadden de Belgische gezinnen eind juni 2007 862,1 miljard EUR aan financiële activa (inclusief biljetten en munten) tegenover 159,3 miljard EUR aan financiële verplichtingen. Het volume van deze verplichtingen is sedert 2000 met meer dan 45 % toegenomen (grafiek 43). De hypothecaire leningen stonden op het einde van het eerste semester van 2007 voor iets meer dan 73 % van de totale financiële gezinsverplichtingen. Deze leningen waren ook de allergrootste groeipost in de totale verplichtingen gemeten sedert 2000 (ze stonden voor ruim 90 % van de totale aangroei). Het consumentenkrediet maakte, op het einde van de eerste helft van dit jaar, 8,6 % van de totale gezinsschulden uit, en dit kredietsegment droeg voor 5,9 % bij tot de aangroei van de totale verplichtingen sinds het begin van dit decennium.
85
86
Febelfin | Jaarverslag 2007
Grafiek 44: Europese vergelijking schuldgraad gezinnen (financiële schulden gezinnen als % van het BBP, 2006) Denemarken (1) Nederland (1) Verenigd Koninkrijk Portugal Ierland (1) EU-13 (2) Zweden Duitsland (1) EMU-gemiddelde (3) Frankrijk Finland Oostenrijk Griekenland België Italië
128,7 114,1 105,4 100,2 90,1 75,6 70,4 70,0 61,4 56,6 53,7 53,6 51,6 47,9 40,4 0
20
40
60
80
100
120
Bron: Voorstelling en berekeningen Febelfin op gegevens Eurostat. (1) Gegevens voor 2005 (laatste beschikbare informatie). (2) EU-13: rekenkundig gemiddelde van de 13 EU-lidstaten opgenomen in deze Europese vergelijking. (3) Gegeven voor de gezamenlijke lidstaten van de eurozone.
Grafiek 45: Evolutie schuldgraad gezinnen (financiële schulden gezinnen als % van het BBP, 1996-2006) 120 110 100 90 80 70 60 50 40 30 1996
1998
België Duitsland (1) Frankrijk
» 2. Eind 2006 hadden de particulieren in België circa 7,9 miljoen kredietovereenkomsten ondertekend. Dat cijfer omvat zowel de consumentenkredieten als de hypothecaire kredieten. Zo’n 55 % van de Belgische volwassen bevolking deed op die manier een beroep op kredietfinanciering. Dat cijfer loopt op tot 81 %, als men de bevolkingsgroep van 35 tot 44 jaar afzonderlijk bekijkt.
2000
2002
2004 2005 2006
Nederland (1) Verenigd Koninkrijk EMU-gemiddelde (2)
Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens Eurostat. (1) Gegevens beschikbaar tot en met 2005 (gegeven 2006 nog niet beschikbaar). (2) Gegevens voor de gezamenlijke lidstaten van de eurozone.
140
» 3. Uit dit alles mag evenwel niet worden afgeleid dat de Belgische gezinnen onder een zware schuldenlast gebukt gaan. Integendeel, in de analyse van de bancaire kredietfinanciering aan het segment van de huishoudens (zie I.C.3. hierboven), werd reeds geïllustreerd dat het niveau van de bij de banken uitstaande hypotheek- en consumentenleningen per hoofd van de bevolking in België laag uitvalt vergeleken met de rest van Europa. Ruimere gegevens over de totale financiële-schuldgraad van de Belgische gezinnen bevestigen ten overvloede deze vaststelling. In een vergelijking voor 13 EU-lidstaten blijkt dat België de op één na laatste plaats bekleedt, als het geheel van de financiële schulden van de gezinnen tegenover het BBP (grafiek 44) wordt geplaatst. In België ligt deze schuldenratio 63 % lager dan in Denemarken, het land dat in de rangschikking het hoogste cijfer laat noteren. Het Belgische niveau van gezinsschulden ligt tevens 37 % onder het gemiddelde van de betrokken EU-landen. Ook qua evolutie in de tijd, kan de positie van België als ‘erg middelmatig’ worden omschreven (grafiek 45). Over de jongste 10 jaar nam de financiële-schuldgraad van de gezinnen (opnieuw gedefinieerd als de totale financiële schulden van de huishoudens in verhouding tot het BBP) in België toe met 6,9 procentpunt. In Frankrijk ging het om een stijging met 14,7 procentpunt en in Nederland werd een toename van maar liefst 55,2 procentpunt genoteerd (en dan nog in de tijd beperkt tot 2005). In het Verenigd Koninkrijk werd + 33,9 procentpunt opgetekend. In Duitsland was de toename van de schuldgraad van de gezinnen iets geringer (+ 6,1 procentpunt) dan in België, maar het niveau ervan ligt er wel 53 % hoger dan in ons land (verschil gemeten voor 2005). Voor de EMU als geheel nam de schuldgraad met 15,8 procentpunt toe (meting eveneens beperkt tot 2005). » 4. Het aantal kredieten met betaalachterstand ligt bij de consumentenkredieten hoger dan voor de hypothecaire leningen : respectievelijk 385.985 en 24.087 ‘geregistreerde niet-geregulariseerde contracten’ eind september 2007 (bron : NBB). De jongste jaren is het aantal probleemkredieten evenwel sterk afgenomen : van eind 2002 tot september 2007 ging het om nagenoeg - 10 % voor consumentenkredieten en ruim - 27 % voor de hypotheekleningen. » 5. Behalve de banken zijn nog andere financiële instellingen (krediet-, financierings- en leasemaatschappijen) en verkopers actief in de kredietverlening voor consumptie. Volgens de bedragen die eind 2006 uitstonden, zijn de marktverhoudingen respectievelijk 71,6 % (banken), 28,2 % (overige financiële
instellingen) en 0,2 % (verkopers). Meer dan 71 % van het totaal op dat ogenblik uitstaand consumentenkrediet had betrekking op leningen op afbetaling (grafiek 46). De opnemingen op geopende kredietlijnen waren goed voor 18,4 %. Velen beschikken (bv. gekoppeld aan een betaal- of kredietkaart) over een kredietlijn (eind 2006 had 68 % van de ruim 5,8 miljoen uitstaande consumentenkredietovereenkomsten betrekking op geopende kredietlijnen), maar er wordt relatief weinig daadwerkelijk gebruik gemaakt van die lijnen. De verkopen op afbetaling ten slotte waren goed voor circa 10 % van de totale omloop aan consumentenkrediet. » 6. Op de veel grotere en meer expansieve markt van de hypothecaire leningen (de uitstaande leningen kwamen in het najaar van 2006 voor het eerst uit boven 110 miljard EUR en bedroegen eind juni 2007 116,5 miljard EUR; bron : NBB), zijn eveneens diverse categorieën van kredietgevers actief. Eind 2006 namen de banken 88,7% van de markt voor hun rekening, de huisvestingsmaatschappijen 4,5 %, de verzekeringsmaatschappijen 3,5 %, de hypotheekmaatschappijen 0,9 % en de overige kredietverstrekkers 2,4 %. Meer dan de helft van het volume van de in 2006 toegekende hypotheekleningen had betrekking op de aankoop van bestaande woningen (grafiek 47). De financiering van nieuwbouw kwam uit op circa 17 %, en goed 10 % betrof de herfinanciering van bestaande leningen (waarmee de kredietnemers onder meer voordeel kunnen halen uit de lagere rente ten aanzien van die op het ogenblik van het vroegere contract). Meer informatie: www.upc-bvk.be Grafiek 46: Consumentenkrediet naar kredietvorm (1) (in % van het totaal uitstaand bedrag, eind 2006) Leningen op afbetaling: 71,3 «
» Kredietopeningen: 18,4
Febelfin | Jaarverslag 2007
Grafiek 47: Hypothecaire kredieten naar bestemming (in 2006 verleende kredieten, in % van het totale bedrag van de verleende kredieten) Aankoop: 51,2 «
» Nieuwbouw: 17,1
» Verbouwingswerken: 7,9
» Aankoop + verbouwing: 8,1
» Herfinanciering: 10,5
» Ander onroerend doel: 5,2
Bron: Febelfin-berekeningen op gegevens NBB.
Grafiek 48: Samenstelling van de leasingproductie (2006, in % van het totaal) (1) Computers en kantooruitrusting: 17,6 «
» Personenwagens: 20,1
» Bedrijfsvoertuigen: 16,9 » Verkopen op afbetaling: 10,1
» Onroerende leasing: 10,6
» Financieringshuur: 0,2 Bron: Febelfin-berekeningen op gegevens van ADSEI (Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie). (1) Overeenkomsten waarop de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet van toepassing is (enkel consumentenkrediet aan particulieren); overeenkomsten gesloten bij alle kredietverstrekkers.
Industriële machines en uitrustingen: 31,4 « Bron: BLV (Febelfin). (1) Enkel BLV-leden.
» Overige: 3,4
87
88
Febelfin | Jaarverslag 2007
III. Leasing-financiering » 1. De Belgische Leasingvereniging (BLV) telt 28 leden (toestand op 31 oktober 2007). De BLV maakt eveneens deel uit van Febelfin. » 2. In de leasingproductie kan een onderscheid tussen roerende en onroerende leasing worden gemaakt (grafiek 48). In 2006 waren de leden van de Belgische Leasingvereniging (BLV) goed voor 3,6 miljard EUR roerende leasing (waarvan 1.244 miljoen voor industriële machines en uitrustingen; 699 miljoen voor computers en kantooruitrusting; 669 miljoen voor bedrijfsvoertuigen; 797 miljoen voor personenwagens). Voor de onroerende leasing bedroeg de productie van deze instellingen 420 miljoen EUR. » 3. Het totale bij de BLV-leden uitstaande geleasde volume bedroeg 9,7 miljard EUR, eind 2006 (grafiek 49). Daarvan had 6,8 miljard EUR betrekking op roerende leasing en 2,9 miljard EUR op onroerende leasing. Sedert 2003 is deze leasingomloop met bijna een kwart gegroeid. Meer informatie: www.blv-abl.be Grafiek 49: Waarde uitstaande leasingfinanciering – Evolutie in de tijd (1) (einde jaar, in miljoen EUR) 7.815,4 8.345,7 8.846,7 9.666,2
2003 2004 2005 2006 0
2.000
4.000
6.000
8.000
10.000
Bron: BLV (Febelfin). (1) Enkel BLV-leden.
Grafiek 50: In België openbaar verdeeld nettoactief van ICB’s naar Belgisch en buitenlands recht (einde periode, in miljard EUR) 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 6.2007 0 30 Bron: BEAMA (Febelfin).
47,19 54,61 68,26 94,22 117,86 128,57 133,15 121,56 127,21 137,06 166,92 173,51 178,01 60
90
120
150
180
Grafiek 51: Europese ICB-sector naar nationaal recht - Totaal nettoactief (in miljard EUR, eind 2006) Luxemburg Frankrijk Duitsland Verenigd Koninkrijk Ierland Italië Spanje België (2) Oostenrijk Zwitserland Zweden België (1) Denemarken Nederland Finland Portugal Griekenland
1.844,9 1.491,8
1.013,4 744,6 729,6 388,4 287,8 173,5 168,9 149,7 140,8 127,9 123,5 101,9 60,9 38,9 24,8
0 200 400 600 800 1.000 1.200 1.400 1.600 1.800 2.000 Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens van EFAMA. (1) ICB’s naar Belgisch recht. (2) De Belgische ICB-markt, d.w.z. in België verdeeld nettoactief van ICB’s naar Belgisch en buitenlands recht.
Grafiek 52: Nettoactief van de ICB’s naar nationaal recht, in verhouding tot het BBP (in %, eind 2006) 5.581,2
Luxemburg Ierland Frankrijk Oostenrijk Denemarken België (2) Zweden Zwitserland Duitsland België (1) Verenigd Koninkrijk Finland Spanje Italië Portugal Nederland Griekenland
415,0 83,2 65,5 56,1 55,2 49,5 46,1 43,9 40,7 39,1 36,5 29,5 26,3 25,1 19,3 12,7 0
100
200
300
400
5.000
Bron: Febelfin-berekeningen op gegevens EFAMA (ICB’s) en ECB (BBP). (1) ICB’s naar Belgisch recht. (2) De Belgische ICB-markt, d.w.z. in België verdeeld nettoactief van ICB’s naar Belgisch en buitenlands recht.
6.000
IV. Instellingen voor collectieve belegging (ICB’s) » 1. Eind 2006 werden in België 411 ICB’s openbaar aangeboden (ter vergelijking, in 1990 ging het om 155 ICB’s). Het aantal ICB’s naar Belgisch recht beliep 185, eveneens eind 2006 (waarvan 108 beveks, 14 vastgoedbevaks, 14 pensioenspaarfondsen, 40 gewone beleggingsfondsen, 7 vennootschappen voor belegging in schuldvorderingen en 2 privaks). Samen hadden deze ICB’s naar Belgisch recht eind vorig jaar 1.652 werkelijk gecommercialiseerde compartimenten. Het aantal ICB’s naar buitenlands recht bedroeg eind vorig jaar 226. Het gaat om ICB’s waarvan de aandelen en rechten van deelneming in België openbaar worden uitgegeven. Binnen dat totaal vormden de sicavs, met 173, de grootste groep. Daarnaast werden nog 53 beleggingsfondsen geteld. De buitenlandse ICB’s boden 2.172 gecommercialiseerde compartimenten aan. Voorts hadden de meeste van hen (209) een Europees ‘paspoort’. » 2. De totale nettoactiva van de in België openbaar gecommercialiseerde ICB’s naar Belgisch en buitenlands recht is de jongste jaren sterk toegenomen (grafiek 50) : van 47,2 miljard EUR eind 1995, over 128,6 miljard EUR eind 2000 tot 178,0 miljard EUR op 30 juni 2007. Nog medio 2007 stond 47,42 miljard EUR uit in obligatie- en monetaire ICB’s, 43,93 miljard EUR in aandelen-ICB’s, 42,96 miljard EUR in ICB’s met kapitaalbescherming, 24,59 miljard EUR in gemengde ICB’s en 12 miljard EUR in pensioenspaarfondsen. » 3. In absolute termen is de Belgische ICB-markt uiteraard aanzienlijk kleiner dan enerzijds die van de grote EU-landen en anderzijds die van de twee Europese financiële centra die zich in de ‘fondsenindustrie’ hebben gespecialiseerd, namelijk Luxemburg (dat afgetekend de Europese rangschikking aanvoert) en Ierland. De totale nettoactiva van de ICB’s (naar nationaal recht) kwamen in de laatste twee landen eind 2006 uit op respectievelijk 1.844,9 en 729,6 miljard EUR (grafieken 51 en
Febelfin | Jaarverslag 2007
52). Vergeleken met de overige landen, heeft België niettemin een reële positie die een platform vormt voor verdere ontwikkeling. De fondsenmarkt is inderdaad een toekomstgericht segment gedreven door tendensen in de werkelijke behoeften van de klanten (bv. in het licht van de vergrijzing van de bevolking en de nodige steviger pensioenvormingscapaciteit), de opportuniteiten van de Europese integratie en tal van innovatiemogelijkheden. Meer informatie : www.beama.be
V. Beleggingsondernemingen » 1. Eind 2006 stonden in ons land 53 beleggingsondernemingen naar Belgisch recht geregistreerd (27 beursvennootschappen, 22 vennootschappen voor vermogensbeheer, 1 makelaar in financiële instrumenten en 3 vennootschappen voor plaatsing van orders in financiële instrumenten). Voorts waren er 17 beleggingsondernemingen naar buitenlands recht (tabel 3). » 2. De beursvennootschappen hadden eind 2006 een eigen vermogen van 355 miljoen EUR en hadden voor 46.623 miljoen EUR aan effecten in bewaring genomen. Hun effectenportefeuille (voor eigen rekening) bedroeg 142 miljoen EUR. Die portefeuille bestaat uit de hausseposities (financiële instrumenten die de beursvennootschappen voor eigen rekening aanhouden, exclusief de participaties) en de baisseposities (financiële instrumenten die ongedekt werden verkocht). De activiteiten en resultaten van de beursvennootschappen zijn uiteraard relatief meer onderhevig aan de conjunctuur op de financiële markten. Dat blijkt uit de indicatoren die zijn opgenomen in grafieken 53 en 54. » 3. De 22 geregistreerde vennootschappen voor Asset Management of vermogensbeheer hadden eind 2006 voor 46,7 miljard EUR vermogen in beheer, tegenover 32,4 miljard EUR het jaar ervoor. Hun eigen vermogen bedroeg eind
Tabel 3: Aantal in België gevestigde beleggingsondernemingen Einde jaar
1996
2000
2004
2005
2006
82
84
70
57
53
Beursvennootschappen
62
46
36
31
27
Vennootschappen voor vermogensbeheer (1)
15
31
30
23
22
Vennootschappen voor makelarij in financiële instrumenten
5
4
1
1
1
Vennootschappen voor plaatsing van orders in financiële instrumenten
-
3
3
2
3
2
10
15
14
17
84
94
85
71
70
Beleggingsondernemingen naar Belgisch recht
Beleggingsondernemingen naar buitenlands recht Totaal aantal in België gevestigde beleggingsondernemingen
Bron: Febelfin-berekeningen op gegevens CBFA. (1) In 2005 hebben 5 grote vennootschappen voor vermogensbeheer het nieuwe statuut van beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging aangenomen.
89
90
Febelfin | Jaarverslag 2007
vorig jaar 53 miljoen EUR. Het vermogen in beheer ligt nog een flink stuk lager dan de piek die eind 2004 werd bereikt (191,7 miljard EUR). De oorzaak hiervan is dat in 2005 verscheidene grote vennootschappen voor vermogensbeheer het (nieuwe) statuut van ‘beheervennootschap van ICB’s’ aannamen. Eind 2006 waren er 6 van die vennootschappen bij de CBFA geregistreerd en ze beheerden samen een vermogen van 256,4 miljard EUR. Uiteindelijk beheren beide categorieën van vermogensbeheerders (dus de vennootschappen voor Asset Management en beheervennootschappen van ICB’s samen) een vermogen van meer dan 300 miljard EUR (deze middelenpool stemt overeen met circa 96 % van het Belgische BBP in lopende prijzen).
VI. Financiële markten : valuta’s, aandelen, schuldpapier en afgeleide producten » Een hoofdkenmerk van de financiële markten is hun grensoverschrijdende dimensie. Het is treffend dat, als men die markten vanuit Belgisch oogpunt in kaart wil brengen, men vrijwel onmiddellijk terechtkomt in een Europese en mondiale context, die een sterke invloed uitoefent op de ontwikkelingen en vooruitzichten. De financiële markten worden meer nog dan de overige financiële geledingen gekenmerkt door integratie, consolidatie en schaalvergroting, waarbij de nationale grenzen van volledig Grafiek 53: Enkele activiteitenindicatoren voor de gezamenlijke beursvennootschappen 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
7,71 10,95 12,00
Grafiek 54: Enkele resultatenindicatoren voor de gezamenlijke beursvennootschappen
2
4
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
6
8
10
12
14
16
18
20
16,2 20,7 19,7 32,8 41,1 46,6 10
20
30
0,19 0,27 0,32
40
50
Effectenportefeuille (1) (in miljard EUR) Effecten in bewaring (in miljard EUR) Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens NBB/CBFA. (1) Effectenportefeuille bestaat uit de hausseposities (financiële instrumenten die de beursvennootschappen voor eigen rekening houden, behalve de deelnemingen) en de baisseposities (financiële instrumenten die ongedekt werden verkocht). De posities zijn ‘marked to market’.
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
54,0 103,6 102,9 103,2 94,7 66,7 65,6 0
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
20
40
60
80
100
120
31,8 2,9 0,6 2,7 11,9 28,0 36,5 0
5
10
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
15
20
25
30
35
40
31,4 22,0 17,7 16,2 36,0 58,2 46,5 0
28,4
0
0,34 0,31
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
1,89
0
0,28
0
18,60 0,25 0,14
0,50
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
10
20
30
40
50
60
Totale ontvangsten (omzet, in miljard EUR) (1) Cost/income-ratio (in %) (2) Rendement van het eigen vermogen (ROE, in %) (3) Risk assets ratio (RAR, in %) Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens NBB/CBFA. (1) Geheel van inkomsten uit provisies en commissielonen, alsook uit ‘trading’ voor eigen rekening. (2) Werkingskosten in verhouding tot de totale ontvangsten. (3) Het betreft het resultaat na belastingen.
ondergeschikt belang worden. In Europa, althans voor de landen die momenteel deel uitmaken van de EMU, zijn de nationale wisselmarkten weggevallen als gevolg van de omschakeling op de euro (16). De invoering van de eenheidsmunt (voorafgegaan door de opheffing van de hinderpalen voor het kapitaalverkeer) vormde eveneens een sterke impuls voor de integratie van de Europese financiële markten, die steunt op een voluntaristisch beleid van de EU-instellingen : het FSAP (2000-2005) en de inwerkingtreding van MiFID (november 2007). Maar de integratie en de groeiende verwevenheid van de financiële markten gaan verder dan het Europese integratieproces. De informatietechnologie en de internationalisatie van de economie zelf (o.a. de inschakeling van de BRIC(17) en andere opkomende regio’s in het mondiale economische en financiële systeem) maken van de financiële markten steeds meer een wereldgebeuren, met heel veel interdependenties. In dit verband kan ook worden verwezen naar de recente intercontinentale positioneringsbewegingen en -operaties in het beurzenlandschap. De financiële markten werden de jongste jaren steeds sterker gedreven door nieuwe spelers (zoals hedge funds en private equity specialisten) en door nieuwe instrumenten en technieken (die onder meer ertoe strekken de spreiding inzake financiering en risico’s te moduleren). Zoals reeds vermeld, zal in de komende maanden moeten blijken in welke mate de turbulenties, in gang gezet door de problemen op de Amerikaanse subprime mortgage market, die - toch wel fundamentele - tendensen zullen beïnvloeden en eventueel bijsturen of heroriënteren. Het is intussen duidelijk dat de marktpartijen hernieuwde aandacht zullen schenken aan afdoende risico-inschatting (en bijbehorende prijszetting). Gebeurlijk zullen eveneens initiatieven met het oog op meer transparantie deel uitmaken van de lessen die zullen worden getrokken uit de recente perikelen. Aan de andere kant zal het zaak zijn de daadwerkelijk positieve gevolgen van de vernieuwingen die tijdens de jongste jaren opgang maakten te vrijwaren. » In het mondiale geheel van de financiële markten is België een kleine schakel. De hierna vermelde cijfers laten daarover geen twijfel bestaan. Maar die ‘bescheiden positie’ doet niets af aan drie elementen : in de eerste plaats zijn de financiële markten ook voor de Belgische ondernemingen en de buitenlandse investeerders in ons land van belang om te voorzien in toereikende financiering (via eigen en vreemd kapitaal) en om de mogelijkheden van bijkomende en evoluerende financiële instrumenten te benutten; vervolgens en onder meer gezien de structureel groeiende desintermediatie, staan ook de Belgische financiële instellingen voor de uitdaging om de mogelijkheden op die markten evenwichtig te benutten voor hun eigen rendabele ontwikkeling; ten slotte heeft België een naar verhouding sterke positie in de back-office-activiteiten ingenomen en die positie kan een basis zijn om op dat gebied nog meer te ambiëren.
Febelfin | Jaarverslag 2007
A. De financiële markten op mondiaal en Europees niveau » 1. Alleen al wat de traditionele instrumenten betreft, draaien de wereldwijde valutamarkten dagelijks een omzet van 3.210 miljard USD. Dat blijkt althans uit de resultaten van de jongste driejaarlijkse enquête van de Bank for International Settlements (BIS). Dit omzetvolume (voor april 2007 en gemeten in samenwerking met 54 centrale banken) lag zowat 71 % hoger dan bij de vorige enquête (april 2004). In constante wisselkoersen uitgedrukt nam die omzet toe met circa 65 % (grafiek 55). Het grootste deel van de turnover (53,4 %) komt op rekening van de foreign exchange swaps. Op de tweede plaats komen (met 31,3 %) de spot transactions (of de verrichtingen op de contantmarkt). De outright forwards (of de termijnverrichtingen) vormen het derde en kleinste segment van de traditionele mondiale wisselmarkt (met 11,3 %). De Belgische traditionele valutamarktsegmenten haalden in april van dit jaar een dagomzet van 48,7 miljard USD (grafiek 56) : d.i. ongeveer 1,5 % van de wereldwijde dagomzet. De Belgische omzet kende ten opzichte van april 2004 wel een vermenigvuldiging met factor 2,5 (dus een veel sterkere stijging dan die van het wereldwijde omzetvolume). De samenstelling van de Belgische traditionele valutamarkt is vrij gelijklopend met die van de wereldwijde markt. Ook op het Belgische niveau is het segment van de foreign exchange swaps het grootst (met circa 54,6 %), gevolgd door de contantverrichtingen (30,4 %) en de termijnmarkt (15,0 %). Grafiek 55: Evolutie en samenstelling van de wereldwijde traditionele valutamarkten (dagomzet in april van het betrokken jaar) 3.500
3.210
3.000
Evolutie (in miljard USD)
2.500 2.000
1.000 500
1.880
1.490
1.500 820
1992
1.190 1.200 1995
1998
Foreign exchange swaps: 53,4% Spot transactions: 31,3% Outright forwards: 11,3% Estimated gaps in reporting: 4,0%
2001
2004
2007
2007 samenstelling
Bron: Voorstelling en berekeningen Febelfin op gegevens Bank for International Settlements (BIS).
(16 ) Elf landen maakten van bij de aanvang (in 1999) deel uit van de eurozone : België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal, Spanje en Oostenrijk. Griekenland trad toe in 2001, en Slovenië begin 2007. (17) BRIC staat voor Brazilië, Rusland, India en China.
91
92
Febelfin | Jaarverslag 2007
Grafiek 56: Evolutie en samenstelling van de Belgische traditionele valutamarkten (dagomzet in april van het betrokken jaar) 48,7
50 Evolutie (in miljard USD)
40
» 2. Eind 2006 stond er voor 18.446,5 miljard USD aan internationale schuldbewijzen uit (grafiek 57). Dat bedrag is bijna 1,7 maal de waarde van het BBP van de eurozone in dat jaar. Het grootste deel van dat bedrag (circa 47 %) bestond uit schuldpapier in EUR. Het aandeel van de instrumenten in USD bedroeg ruim 36 %, terwijl de JPY minder dan 3 % vertegenwoordigde. Voorts hadden de obligaties op lange termijn (met meer dan 95 %) het grote overwicht in het totale volume. Overigens wordt het grootste deel van het schuldpapier uitgegeven door financiële instellingen. Die effecten maakten eind 2006 meer dan driekwart van de totale omloop uit. De niet-financiële ondernemingen en de overheidssector tekenden voor respectievelijk 10 en 9% van het geheel en het restant werd door internationale organisaties uitgegeven.
30 19,7 20 10,1 10 0
2001
2004
2007
2007 samenstelling
Foreign exchange swaps: 54,6% Contantverrichtingen: 30,4% Termijnverrichtingen: 15,0%
Bron: Voorstelling en berekeningen Febelfin op gegevens Bank for International Settlements (BIS).
Grafiek 57: Internationale schuldbewijzen (1) (uitstaande bedragen, in miljard USD, eind 2006) Totaal In EUR In USD In JPY Andere munten Commercial paper Andere geldmarktinstrumenten Obligaties met vlottende rente Obligaties met vaste rente Met aandelen verbonden obligaties
18.446,5 8.665,6 6.688,2 501,5 2.591,2 635,4 239,6 5.594,1 11.633,4 344,0 0
5.000
10.000
15.000
20.000
Bron: Berekeningen en voorstelling Febelfin op gegevens van de Bank for International Settlements (BIS). (1) De betrokken schuldbewijzen omvatten de titels in vreemde valuta’s door niet-residenten uitgegeven op de diverse nationale markten, alsook de titels in de nationale munten door residenten uitgegeven op de diverse nationale markten doch bestemd voor beleggers niet-residenten.
Grafiek 58: Schuldbewijzen uitgegeven door ingezetenen van de eurozone (uitstaande bedragen, in miljard EUR, eind 2006) Totaal Monetaire financiële instellingen (MFI) Overige financiële instellingen Overheidssector Niet-financiële vennootschappen
11.070,4 4.564,8 1.156,0 4.704,9
» 3. Ook op Europees niveau is de markt van het schuldpapier erg omvangrijk. Eind 2006 bedroeg het uitstaand volume 11.070,4 miljard EUR (grafiek 58). De financiële instellingen namen 51,7 % van dat bedrag voor hun rekening, de overheidssector 42,5 % en de niet-financiële vennootschappen 5,8 %. » 4. Wat de kapitalisatie van de aandelenmarkten betreft, gaat de New York Stock Exchange (NYSE) afgetekend voorop (grafiek 59). Eind 2006 was die beurs volgens dat criterium 3,3 maal groter dan de beurs van Tokio (tweede in het lijstje) en ruim vier maal groter dan Euronext (op vijfde plaats, na de London SE). Qua aantal genoteerde ondernemingen voert TSX Group het selectieve lijstje in grafiek 60 aan, gevolgd door de London SE en Nasdaq. Voor de verhouding van de aandelenmarkt tot de omvang van de economie (marktkapitalisatie als % van het BBP), staan twee kleine Europese landen met een internationaal financieel centrum (Zwitserland en Luxemburg) vooraan in de internationale rangschikking (grafiek 61). Algemeen gesproken zijn de aandelenmarkten in de Angelsaksische landen (Verenigd Koninkrijk en Verenigde Staten) sterker ontwikkeld dan in continentaal Europa. België, in het beurzenlandschap tevens lid van (NYSE) Euronext, doet het iets beter dan het Europese gemiddelde. » 5. In deze korte internationale verkenning dient ten slotte de aandacht te worden gevestigd op de erg omvangrijke volumes op de markten van de afgeleide producten (grafiek 62). Deze onontbeerlijk geworden markten gelden de jongste jaren als een toonbeeld van financiële innovatie. Hun indrukwekkende ontwikkeling maakt uiteraard dat ze ook vanwege de toezichthouders bijzondere aandacht krijgen, o.a. met het oog op een doeltreffende waarborg voor de financiële stabiliteit op wereldniveau.
644,7 0
2.000
4.000
Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens Eurostat.
6.000
8.000
10.000
12.000
B. (NYSE) Euronext, waar de Belgische beurs thuis is » 1. In de Europese en internationaal consoliderende beurzenwereld heeft de vroegere Brusselse beurs ‘BXS’ (of Brussels Exchanges) onderdak gevonden bij Euronext (intussen
‘NYSE Euronext’; zie hieronder). In september 2000 was Brussel, samen met Parijs en Amsterdam, ‘stichtend lid’ van dit eerste pan-Europese beurzenplatform. In februari 2002 sloot ook de Portugese beurs aan. Net voordien (januari 2002) had Euronext LIFFE (London International Financial Futures and Options Exchanges) overgenomen. Op het niveau van Euronext overkoepelt LIFFE de internationale handel in afgeleide producten. Een belangrijk ‘handelsmerk’ van Euronext is de combinatie van een eengemaakt platform (met de voordelen inzake schaal en liquiditeit) met een gedecentraliseerde werking (via lokale dochterondernemingen, onder meer dus Euronext Brussels). De pan-Europese beurs is gestructureerd volgens een multi-jurisdictioneel model, waarin de economische waarde van het lokale niveau intact blijft en zelfs kan worden versterkt (door complementariteitsvoordelen met het internationale niveau). Grafiek 59: De 10 grootste aandelenmarkten van de wereld, op basis van de marktkapitalisatie (in miljard USD, 2006) 15.421,2
NYSE Tokyo SE Nasdaq Londen SE Euronext Hong Kong Exchanges TSX Group Deutsche Börse BME Spanish Exchanges Swiss Exchanges
4.614,1 3.865,0 3.794,3 3.708,2
2.000
4.000 6.000 8.000 10.000 12.000 14.000 16.000
Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens van de World Federation of Exchanges.
Grafiek 60: Aantal op de aandelenmarkten genoteerde ondernemingen (selectief lijstje van beurzen, 2006) 3.842
TSX Group Londen SE Nasdaq Tokyo SE NYSE Group Euronext Deutsche Börse Singapore Exchange Luxembourg SE
3.256 3.133 2.416 2.280 1.210 760 708 260 0
500
» 2. In 2006 was Euronext hoofdrolspeler in een nieuwe consolidatiefase, dit keer van transatlantische makelij. Op het directieniveau van de ondernemingenbeursexploitanten NYSE en Euronext was al in juni vorig jaar een principiële voorkeur uitgesproken om samen te gaan. Die combinatie haalde het in het najaar van 2006, na een maandenlange strijd om Euronext tussen NYSE en Deutsche Börse. Op 19 december 2006 keurden de Euronext-aandeelhouders het fusieproject met NYSE goed. De NYSE-aandeelhouders deden hetzelfde een dag later. Met NYSE Euronext kwam bijgevolg de eerste echte mondiale fusiebeurs tot stand. De nieuwe combinatie is ontegensprekelijk de grootste beursentiteit ter wereld. Ofschoon NYSE reeds de aandelenbeurs met de grootste dimensie vormde en optrad als bieder-overnemer, werd in de fusieconstructie toch naar evenwicht gestreefd (o.a. een paritair samengestelde raad van bestuur, met evenveel Europese als Amerikaanse bestuurders; de CEO en de voorzitter van de raad van bestuur zijn respectievelijk Amerikaan en Europeaan, of omgekeerd). Voorts werd gezorgd voor een ‘beschot’ tussen de Amerikaanse en Europese juridische invloedssferen (o.a. wegens de vrees aan Europese zijde voor de implicaties van de Sarbanes-Oxley regels). De transatlantische fusiebeurs laat de ‘federatieve’ opbouw van Euronext ongemoeid. Grafiek 61: Internationale vergelijking van het relatieve belang van de aandelenmarkten (marktkapitalisatie t.a.v. het BBP, in %, 2006)
1.715,0 1.700,7 1.637,6 1.322,9 1.212,3 0
Febelfin | Jaarverslag 2007
1.000 1.500 2.000 2.500 3.000 3.500 4.000
Binnenlandse ondernemingen Buitenlandse ondernemingen
Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens van de World Federation of Exchanges.
297,4
Zwitserland Luxemburg Verenigd Koninkrijk Verenigde Staten Nederland Frankrijk Spanje Japan Euronext (1) Zweden (2) België EU 25 (3) Finland (2) Griekenland Ierland Denemarken (2) Oostenrijk Duitsland Italië Portugal
182,4 150,7 139,4 110,7 102,8 102,3 100,8 100,6 98,9 95,7 89,8 88,7 80,9 70,4 56,8 56,7 53,5 52,8 50,9 0
50
100
150
200
250
300
Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens Eurostat. (1) Landen waarvan beursmarkten deel uitmaken van Euronext. (2) Cijfer voor 2004. (3) Gewogen gemiddelde van de 25 EU-lidstaten (vóór toetreding Bulgarije en Roemenië).
93
Febelfin | Jaarverslag 2007
Tabel 4: De dertig grootste op Euronext genoteerde ondernemingen, volgens marktkapitalisatie (in miljoen EUR, eind 2006) Lokaal toegangspunt
Naam onderneming
Markt kapitalisatie
1
Paris
Total
132.520
2
Paris
EDF
100.584
3
Amsterdam
Royal Dutch Shell A
99.819
4
Paris
Sanofi-Aventis
94.965
5
Paris
BNP Paribas
76.903
6
Amsterdam
ING Groep
74.067
7
Paris
Axa
64.123
8
Paris
Société Générale
59.288
9
Paris
Schlumberger
59.167
10
Paris
France Télécom
54.534
11
Paris
Suez
49.927
12
Paris
L’Oréal
48.543
13
Paris
Crédit Agricole
47.705
14
Amsterdam
ABN Amro Holding
46.502
15
Brussels
Fortis
42.117
16
Paris
LVMH
39.170
17
Amsterdam
Unilever
35.495
18
Amsterdam
Koninklijke Philips Electronics
35.121
19
Paris
Gaz de France
34.288
20.
Paris
Vivendi
34.198
21
Brussels
KBC
34.054
22
Paris
Carrefour
32.383
23
Brussels
Inbev
30.526
24.
Paris
Danone
29.947
25
Amsterdam
Mittal Steel A
29.886
26
Brussels
Electrabel
29.387
27
Paris
Renault
25.929
28
Paris
Natixis
25.912
29
Paris
Alcatel
25.172
30
Paris
Véolia Environnement
23.990
Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens van Euronext.
Niettegenstaande de indrukwekkende internationale dimensie, blijven de lokale Europese ‘beurspunten’ (Parijs, Brussel, Amsterdam, Lissabon) integraal bestaan. In de statistische informatie en grafische voorstellingen hieronder (die hoofdzakelijk handelen over 2006), wordt de NYSE Euronext realiteit alsnog niet weergegeven. Het is overigens pas vanaf 4 april 2007 dat de fusie van de twee beurzen een feit werd. Wellicht zullen de basisbronnen voor 2007 wel rekening houden met die belangrijke ontwikkeling. Ten slotte kan nog worden vermeld dat de dynamiek in de beurzenwereld ook in de toekomst aan de orde zal zijn. NYSE Euronext nam intussen al een participatie van 5 % in de National Stock Exchange of India en sloot een strategische alliantie met de Tokyo Stock Exchange. Ook in het aandeelhouderschap van de London Stock Exchange (LSE) waren er recent nog belangrijke bewegingen (waarbij Nasdaq zich terugtrok als mogelijke overnemer). De LSE nam in juni van dit jaar wel de Borsa Italiana over (ofschoon NYSE Euronext gehoopt had dat te kunnen doen). Ook Deutsche Börse zal haar positie in het woelige Europese en mondiale geheel nog moeten herdefiniëren (na diverse tegenvallers in de jongste jaren). Grafiek 62: De mondiale markten van de afgeleide producten (1) (notionele uitstaande bedragen, in miljard USD, eind 2006) Totaal contracten Contracten op vreemde valuta's Contracten op rente Aandelen-gebonden contracten Contracten op goederen Credit default swaps Diversen (onbepaald)
415.183 40.179 291.987 7.485 6.938 28.838 39.755
0 100.000 200.000 300.000 400.000 500.000 Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens Bank for International Settlements (BIS). (1) Het betreft hier de ‘over-the-counter (OTC) derivatives’.
Grafiek 63: Aantal noteringen op Euronext: ondernemingen en effecten (eind 2006) Ondernemingen met aandelennotering Genoteerde effecten
94
Binnenlands Buitenlands
1.210 3.366
Obligaties (1) Warrants (1) Certificaten (1) Trackers (1)
5.841 2.582 160
0
1.000
2.000
3.000
Parijs Amsterdam Brussel Lissabon 4.000
5.000
Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens Euronext. (1) Gegevens voor Brussel: 167 (obligaties); 50 (warrants); 9 (certificaten); 1 (trackers).
6.000
Ook mag worden verwacht dat de concurrentie in de beurzenwereld zal verscherpen in het kader van MiFID. Alternatieve platformen, zoals het project ‘Turquoise’(18), staan in de steigers en grote instellingen beraden zich over de mogelijkheden van ‘internalisering’ van beursverrichtingen(19).
Febelfin | Jaarverslag 2007
b) Het aantal op Euronext genoteerde effecten was als volgt (eerst het cijfer voor Euronext als geheel en tussen haakjes het cijfer voor Brussel; grafiek 63) : 3.366 obligaties (167); 5.841 warrants (50); 2.582 certificaten (9); 160 trackers (1).
» 3. Binnen Euronext is de plaats van Brussel bescheiden, maar zoals hierboven reeds vermeld, is onze nationale beurs en de inschakeling ervan in het grotere geheel van NYSE Euronext, van reëel belang voor de economie en het financieel centrum.
c) Van de 30 grootste op Euronext genoteerde ondernemingen (volgens marktkapitalisatie) waren er eind 2006 vier Belgische (tabel 4). Bij de 15 grootste ondernemingen van ‘NextPrime’ waren er drie Belgische en bij de 15 grootste van ‘NextEconomy’ telde men 6 Belgische bedrijven (tabel 5)(20).
a) Eind 2006 hadden 1.210 ondernemingen een aandelennotering op Euronext (grafiek 63), waarvan 954 binnenlandse (gevestigd in ‘deelnemende’ landen) en 256 buitenlandse.
d) In juni 2006 lanceerde Euronext Brussels haar ’versie’ van Alternext, dat het jaar daarvoor in Parijs werd opgestart. Amsterdam volgde eind november 2006. Het jonge Alternext-segment heeft tot doel aan KMO’s een vlottere toegang tot
Tabel 5: De 15 grootste ondernemingen met aandelennotering op NextPrime en NextEconomy, volgens marktkapitalisatie (in miljoen EUR, eind 2006) NextPrime
NextEconomy
Lokaal toegangspunt
Naam onderneming
Marktkapitalisatie
Lokaal toegangspunt
Naam onderneming
Marktkapitalisatie
1
Paris
Arcelor
27.929
1.
Brussels
Mobistar
4.092
2
Paris
Vinci
3
Paris
Euronext N.V.
22.778
2.
Paris
Soitec
2.063
10.074
3.
Lisbon
Sonae.com
1.839
4
Paris
Klépierre
6.601
4.
Amsterdam
Crucell
1.246
5
Brussels
Colruyt
5.744
5.
Paris
Ubi Soft Entertainment
1.087
6
Paris
Ciments Français
5.577
6.
Paris
Boursorama
886
7
Brussels
Umicore
3.355
7.
Paris
Nicox
869
8
Paris
Rhodia
3.179
8.
Brussels
Barco
865
9
Paris
Neopost
3.040
9.
Paris
Eurofins Scientific
749
10
Paris
Geophisique
2.875
10.
Paris
Sopra
699
11
Paris
Zodiac
2.813
11. Brussels
EVS Broadcast Equipment 608
12
Paris
Scor
2.652
12. Brussels
Melexis
597
13
Paris
Clarins
2.337
13. Brussels
Iba
468
14
Brussels
Ackermans & van Haaren 2.110
14. Brussels
Option-Demat
425
15
Paris
Bourbon
15.
Completel
421
2.088
Paris
Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens Euronext. (18) Het gaat om een initiatief dat zeven internationale ‘investment banks’ in november 2006 aankondigden, onder de benaming Project Turquoise, teneinde een ‘Multilateral Trading Facility’ (MTF, of multilateraal verhandelingsplatform) tot stand te brengen. De betrokken instellingen zijn : Citigroup, Goldman Sachs, Merrill Lynch, Morgan Stanley, Crédit Suisse, UBS en Deutsche Bank. Volgens de jongste berichten zou het nieuwe platform in april 2008 operationeel worden. (19) Financiële instellingen kunnen, onder MiFID, effectenorders van klanten eveneens intern afhandelen. In dat geval is de instelling zelf de plaats van uitvoering van de orders en handelt de klant tegen het eigen boek van de betrokken instelling. (20) Ondernemingen die een’lidmaatschap’ hebben verkregen op de noteringslijst van NextEconomy hebben een kernactiviteit die behoort tot het gebied van de nieuwe technologieën. Bij NextPrime gaat het om ondernemingen uit de ‘traditionele’ economische sectoren. Beide bijzondere noteringslijsten hebben tot doel een extra profilering van de betrokken ondernemingen op de beursmarkt te bewerkstelligen en hen een kwaliteitslabel te bezorgen. Euronext draagt eveneens doelgericht daartoe bij, onder meer via de ontwikkeling van specifieke indices op de betrokken segmenten.Volgens recente berichten zou NYSE Euronext de beide marktsegmenten op het einde van 2007 opheffen. Als reden wordt opgegeven dat de Europese transparantierichtlijn de verplichtingen die de ondernemingen op de Next-segmenten op zich nemen, van toepassing maakt voor alle genoteerde bedrijven. Deze verplichtingen behelzen vooral bepaalde criteria inzake communicatie (onder meer publicatie van kwartaalresultaten, communicatie via het internet, gebruik van het Engels in de externe communicatie, bekendmaking van een financiële kalender, organisatie van minstens twee analistenvergaderingen per jaar, enz.). Door de algemene toepasbaarheid van de regels zou de specifieke toegevoegde waarde van de Next-segmenten grotendeels wegvallen.
95
96
Febelfin | Jaarverslag 2007
4,2 % (Brussel); 2,2 % (Lissabon). Het overgrote deel - ongeveer 97 % - van de totale omzet van Euronext werd gerealiseerd in de aandelenhandel.
de kapitaalmarkt te bieden, dankzij eenvoudiger regels. Daarbij wordt evenwel de bescherming van en transparantie voor de investeerders niet veronachtzaamd. De CBFA (wat Brussel betreft) zorgt voor de goedkeuring van de prospectussen, het toezicht op de markt en de controle op de door de emittent te verstrekken informatie. Op het gehele Alternext-verhandelingsplatform (Parijs, Brussel en Amsterdam samen) bedroeg het aantal genoteerde ondernemingen (uit erg diverse sectoren) op 30 juni 2007 precies 100, en die bedrijven hadden toen een marktkapitalisatie van 5,4 miljard EUR. In oktober van dit jaar was het aantal Alternext-genoteerde ondernemingen opgeklommen tot 120, waarvan 8 op Alternext Brussel. Vermits Alternext Amsterdam nog maar 2 KMO’s telde, bedroeg het Parijse aantal 110.
g) Wat de afgeleide producten betreft, werden in 2006 op Euronext LIFFE in totaal 730.303.126 contracten verhandeld. Bijna 71 % van deze markt bevond zich (volgens hetzelfde criterium) in Londen. In Brussel ging het om 1.300.009 contracten (grafiek 64).
e) Eveneens ten behoeve van de KMO’s is er de Vrije Markt, die in Brussel officieel van start ging in november 2004. Dit segment biedt aan de betrokken ondernemingen opnieuw een eenvoudiger toegang tot (de notoriëteit van) een beursnotering en dus marktfinanciering, binnen een kader dat is aangepast aan hun specifieke behoeften. Behalve voor het prospectus(21), zijn de wettelijke vereisten op de Vrije Markt minder streng dan die voor een notering op een gereglementeerde markt. Aldus kunnen de ondernemingen die voor een notering tot die markt toetreden, zich op hun eigen ontwikkeling toeleggen. Medio 2007 waren een twintigtal KMO’s toegetreden tot de Brusselse Vrije Markt. De Marché Libre van Euronext Paris, die reeds sedert 1996 bestaat, telt ongeveer 250 waarden. f) De totale omzet op de secundaire markt van Euronext (Electronic Order Book) bedroeg vorig jaar 2.443,7 miljard EUR (tabel 6). Dit bedrag was als volgt verspreid over de vier betrokken lokale beursmarkten : 64,6 % (Parijs); 29,0 % (Amsterdam);
C. Enkele bijkomende facetten van de Belgische geld- en kapitaalmarkten » 1. Tegen de internationale en Europese achtergrond zoals hierboven geschetst, kunnen nog enkele aanvullende gegevens omtrent de effectenmarkten worden toegevoegd met een vrijwel exclusieve nationale inslag. Daarbij komen achtereenvolgens de kapitaalmarkt en de geldmarkt aan bod. » 2. Op het einde van het eerste semester van 2007 bedroeg de omloop van de op de Belgische kapitaalmarkt uitgegeven vastrentende effecten op meer dan één jaar 618,2 miljard EUR (grafiek 65). Bijna de helft daarvan (48,5 % om precies te zijn) kwam op conto van in België geplaatste effecten van buitenlandse emittenten. Als grootste binnenlandse emittent nam de Belgische overheid 37,2 % voor haar rekening. De financiële en niet-financiële vennnootschappen waren goed voor respectievelijk 9,5 en 4,8 % van het uitstaande volume. Wat het houderschap van die effecten betreft, bedraagt het aandeel van de in België gevestigde MFI’s (monetaire en financiële instellingen, vooral banken) 34,4% van het totale volume. Buitenlandse beleggers hadden 25,0 % in hun bezit, Belgische
Tabel 6: Turnover op de beursmarkt van Euronext (in miljoen EUR, jaarbedragen en daggemiddelden, 2006) Euronext Jaarbedrag
Parijs
Daggemiddelde
Jaarbedrag
Amsterdam Daggemiddelde
Jaarbedrag
Lissabon
Brussel
Daggemiddelde
Jaarbedrag
Daggemiddelde
Jaarbedrag
Daggemiddelde
Aandelen
2.375.473,70
9.315,58
1.534.831,62
6.018,95
686.955,7
2.693,90
103.373,5
405,4
50.312,92
197,31
Obligaties
12.335,53
48,37
4.105,38
16,10
7.742,7
30,4
353,9
1,4
133,61
0,52
Trackers
32.256,39
126,50
28.636,53
112,30
3.573,4
14,0
46,5
0,2
-
-
Warrants
9.678,16
37,95
7.291,76
28,60
167,4
0,7
73,2
0,3
2.145,83
8,42
Certificaten
13.929,34
54,62
2.766,24
10,85
11.071,9
43,4
0,1
0,0
91,11
0,36
9.583,03 1.577.631,53
6.186,79
709.511,0
2.782,40
103.847,2
407,2
52.683,47
206,60
Totaal
2.443.673,13
Bron : Voorstelling Febelfin op gegevens Euronext. (21) Een onderneming die een toelating wenst te bekomen voor notering op de Vrije Markt in Brussel, moet een prospectus laten goedkeuren door de CBFA. Daarin worden de activiteiten van het bedrijf toegelicht, alsook de vooruitzichten en de kenmerken van de effecten die dienen te worden genoteerd (aandelen, obligaties, convertibele obligaties, enz.). De emittent wordt in de voorbereiding van dit dossier bijgestaan door een financiële instelling die als ‘sponsor’ optreedt en die de effecten bij de beleggers plaatst.
gezinnen 11,9 %, in België gevestigde verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen 19,0 %, en de overige financiële instellingen 7,3 %. Het saldo (2,4 %) was in het bezit van de Belgische overheidssector en de niet-financiële vennootschappen. » 3. Inzake het openbaar beroep op de primaire markt van de vastrentende effecten, bestond het grootste deel van het in 2006 uitgegeven volume uit obligaties van buitenlandse vennootschappen (grafiek 66). De achtergestelde certificaten van kredietinstellingen (waarvoor eveneens een prospectusverplichting geldt) kwamen op de tweede plaats. » 4. De Belgische overheid gaf in 2006 voor 23,7 miljard EUR aan lineaire obligaties (OLO’s) uit. Eind juni 2007 stond circa 217 miljard EUR aan OLO’s uit. Het houderschap is sterk gediversifieerd. Het aandeel in handen van de Belgische kredietinstellingen bedroeg op dat ogenblik nog maar 8,6 %, tegenover nog bijna 17,3 % op het einde van 2001 (grafiek 67). Een en ander heeft te maken met het streven van de Schatkist naar diversifiëring in haar emissiebeleid en met de door de banken nagestreefde variëteit in hun beleggingsbeleid.
Grafiek 64: Aantal verhandelde contracten (1) op de derivatenmarkt van Euronext (in miljoen, in 2006)
Totaal Euronext LIFFE
Grafiek 65: Vastrentende effecten op meer dan één jaar, volgens sectoren van emittenten en houders (uitstaande bedragen, in miljoen EUR, eind juni 2007)
Sectoren van emittenten Sectoren van houders
618.203 618.203 0
200.000
Sectoren van emittenten Buitenland: 299.621 Overheid: 229.957 Financiële instellingen:58.483 Niet-financiële : vennootschappen: 30.142
» Lokale toegangspunten
1,3 0,7
Renteproducten Aandelenproducten Producten op grondstoffen Overige producten
412,2 307,5 9,9 0,7 0
100
» Productsegmenten
Grafiek 66: Openbaar beroep op de Belgische primaire markt van vastrentende effecten op meer dan één jaar (in miljoen EUR, 2006)
Belgische vennootschappen Buitenlandse vennootschappen Obligaties Achtergestelde certificaten van kredietinstellingen Staatsbons Schuldinstrumenten met kapitaalrisico (1) Kapitalisatiebons aan toonder
Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens Euronext. (1) Aantallen na te zijn ‘rebased’.
300
400
500
236 5.306 5.542
1.440 680 1.109 97 0
200
600.000
Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens NBB. (1) Enerzijds de niet-financiële vennootschappen (3.074 miljoen EUR) en anderzijds de Belgische overheid (11.934 miljoen EUR).
515,5 126,8 86,0
400.000
Sectoren van houders Monetaire financiële instellingen (MFI's): 212.466 Buitenland: 154.771 Gezinnen: 73.662 Verzekeringsondernemingen en pensioenfondsen: 117.366 Overige financiële instellingen: 44.931 Andere houders: (1) 15.007
730,3
Londen Amsterdam Parijs Brussel Lissabon
Febelfin | Jaarverslag 2007
1.000
2.000
3.000
4.000
5.000
6.000
600 700 800
Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens CBFA. (1) Voor het overgrote deel betrof het uitgiften van buitenlandse vennootschappen (1.091 miljoen EUR). De uitgifte van zulke instrumenten door Belgische vennootschappen bedroeg slechts 18 miljoen EUR.
97
98
Febelfin | Jaarverslag 2007
» 5. In 2006 werd voor 18 miljard EUR aandelen uitgegeven naar aanleiding van de oprichting van vennootschappen en voor 114,6 miljard EUR bij kapitaalverhogingen. Daartegenover stond een bedrag van 32,8 miljard EUR aan kapitaalverminderingen. Het openbaar beroep op de primaire aandelenmarkt was in 2006 gespreid over (grafiek 68) de volgende elementen: a) De uitgifte van aandelen door vennootschappen bedroeg 1,3 miljard EUR (volledig op het conto van buitenlandse vennootschappen). b) Er werd voor 40 miljard EUR aan deelnemingsrechten en aandelen van Belgische ICB’s uitgegeven. c) Ten slotte werd nog voor 268 miljoen EUR aan warrants uitgegeven (vooral warrants op aandelen, en bijkomend op indexen en deviezen). » 6. Wat het schuldpapier op de Belgische geldmarkt betreft, dient vooral de aandacht te worden gevestigd op het ‘gedematerialiseerde’ circuit, waarvan de omloop eind juni 2007 bijna 69 miljard EUR bedroeg (grafiek 69). Iets meer dan de helft (53 %) ervan bestond uit Belgische schatkistcertificaten (op 3, 6 en 12 maanden). De gedematerialiseerde thesauriebewijzen (d.i. het Belgische commercial paper), kwamen uit op 38,5 % en de depositobewijzen (of depositocertificaten uitgegeven door kredietinstellingen) vormden de rest (8,5 %). Het houderschap van schatkistcertificaten (grafiek 70) is, net als dat van de OLO’s, sterk gediversifieerd (de in België gevestigde kredietinstellingen hadden medio 2007 nog maar 7,8 % van het uitstaande volume in hun bezit, tegenover nog bijna een kwart op het einde van 2001).
Grafiek 67: Houderschap van OLO’s (in miljoen EUR, eind 2001 en eind juni 2007) 185.727
2001 juni 2007 (1)
216.767 0
50.000
100.000
150.000
200.000
2001 32.184 40.953 88.560 24.030
Kredietinstellingen in België Andere houders in België Houders in andere EU-lidstaten Houders in niet-EU-landen
250.000
Juni 2007 18.600 36.083 113.073 49.011
Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens NBB. (1) Voorlopige gegevens.
Grafiek 68: Openbaar beroep op Belgische primaire aandelenmarkt (in miljoen EUR, 2006) Aandelen Deelnemingsrechten en aandelen van Belgische ICB's Warrants (1)
1.329 39.992 268 0
10.000
20.000
30.000
40.000
Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens CBFA. (1) Toelating van warrants. De beursnotering betekent niet dat de bedragen werden geplaatst tegen de koers van de bedoelde periode.
Grafiek 69: Gedematerialiseerde effecten op de Belgische geldmarkt (uitstaande bedragen, in miljoen EUR, eind juni 2007) Schatkistcertificaten Thesauriebewijzen Depositobewijzen
36.453 26.493 5.842 0
10.000
In EUR: In vreemde valuta's: Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens NBB.
20.000
Thesauriebewijzen 26.493 4.842
30.000
40.000
Depositobewijzen 5.093 749
Grafiek 70: Houderschap van gedematerialiseerde schatkistcertificaten (in miljoen EUR, eind 2001 en eind juni 2007) 2001 juni 2007
27.755 36.453 0
10.000
20.000
30.000
2001 6.643 6.393 10.061 4.658
Kredietinstellingen in België: Andere houders in België: Houders in andere EU-lidstaten: Houders in niet-EU-lidstaten:
40.000
Juni 2007 2.851 3.354 13.941 16.307
Grafiek 71: Evolutie turnover Euroclear (tijdens de periode, in duizend miljard EUR)
» 3. Dankzij de reeds lange aanwezigheid van Euroclear huisvest België een gerenommeerde wereldspeler op dit voor de financiële markten cruciale gebied van financiële back-office-activiteiten. Ook hier is het zaak deze grote troef eveneens in de toekomst ten voordele van het Belgisch financieel centrum uit te spelen.
209,8 241,9 256,2 307,1 361,4 451,7 270,6 (6 maanden) 0
100 200 Euroclear Bank: 138,1
300
d. Clearing en settlement » 1. Clearing en settlement van de verrichtingen op de financiële markten zijn uitermate belangrijk voor de goede werking van die markten (inclusief wat de kosten voor de marktpartijen betreft). De internationale consolidatie en de Europese integratie van de markten hebben uiteraard eveneens een invloed op deze back-office-activiteiten. Ook op dat niveau zijn er belangrijke positioneringsbewegingen aan de gang en ‘Europa’ zet sterke politieke druk op het herschikkingsproces, opdat de hinderpalen voor meer integratie uit de weg worden geruimd. » 2. Bij de clearing worden aan het einde van de dag de transacties van een marktpartij samengevoegd en vervolgens gesaldeerd (aankopen tegenover verkopen) tot een nettopositie voor de diverse betrokken effecten. De volgende stap in de afwikkeling van de transacties is settlement. Daarbij worden de effecten geleverd tegen betaling. Uiteraard maakt clearing vooraf het erop volgende settlement-proces een stuk eenvoudiger.
Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens NBB.
2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007
Febelfin | Jaarverslag 2007
400
500
Euroclear heeft een leidende positie in de wereld van clearing en settlement. Het verenigt deze activiteiten voor nationale en internationale effectentransacties (obligaties, aandelen en beleggingsinstellingen). Binnen de corporate structure van de Euroclear-groep bekleedt Euroclear SA/NV een sleutelpositie. Het is een entiteit naar Belgisch recht met vestiging in Brussel. Ze staat aan de top van alle overige entiteiten en dochters.
Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens Euroclear.
Grafiek 72: Euroclear-aantal transacties na netting (aantal in miljoen, tijdens de periode) 123,4 123,4 113,6 114,9 126,7
2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007
144,8 75,1 (6 maanden) 0
30
60
Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens Euroclear.
90
120
150
Euroclear Bank, een in België geregistreerde kredietinstelling naar Belgisch recht, is de International Central Securities Depository (ICSD) van de groep. Die instelling biedt haar internationaal actieve cliënten (uit meer dan 80 landen) één toegangspunt voor settlement en aanverwante diensten met betrekking tot obligatie-, aandelen-, geldmarkt- en fondseninstrumenten. Tot de aanverwante diensten (naast settlement als zodanig) behoren onder meer de complete asset servicing (over de hele levenscyclus van een effect, van distributie bij de uitgifte, tot tijdige en correcte aflossing op het einde) en de asset optimisation (bv. securities lending aan derde partijen). Euroclear Bank presteert alleen eigenlijke bankdiensten voor zover ze nodig zijn voor de efficiëntie van de settlement- en custody-activiteiten (custody betekent de bewaring van de effecten) ten aanzien van de cliënten.
99
100
Febelfin | Jaarverslag 2007
Naast de ICSD (Euroclear Bank), behelst de groep ook de Central Securities Depositories (CSD) voor respectievelijk de Belgische, Nederlandse, Franse, Ierse en Britse effecten. Deze activiteiten worden georganiseerd in respectievelijk Euroclear Belgium (de vroegere CIK), Euroclear Nederland, Euroclear France en Euroclear UK & Ireland. Euroclear heeft dus (net als Euronext) een multi-marketstructuur, waarbinnen internationale en lokale diensten aan elkaar worden gekoppeld. De omzet van Euroclear (notionele waarde van de behandelde effecten) is indrukwekkend groot en expansief. In 2006 ging het om zowat 452.000 miljard EUR (grafiek 71). Om dat volume in te schatten, het volgende referentiepunt : het totale BBP van de 25 EU-lidstaten bedroeg vorig jaar circa 11.500 miljard EUR (het Belgische BBP bedroeg circa 317 miljard EUR). Nog in 2006 bedroeg het aantal Euroclear-transacties na netting bijna 145 miljoen (grafiek 72). De waarde van de effecten waarvoor Euroclear de bewaring op zich nam, bedroeg medio 2007 bijna 20.000 miljard EUR (grafiek 73). Om aan te tonen dat dergelijke back-office-activiteiten tevens niet te onderschatten werkgelegenheidseffecten hebben, merken we hier op dat de Euroclear-groep circa 3.200 medewerkers telt, van wie ongeveer 2.300 (d.i. meer dan 70 %) in België werkt. 4. Euroclear maakt overigens deel uit van TransConstellation, een ‘platform’ van vijf ondernemingen dat België als centre of excellence inzake financial transaction processing wil promoten. Deze not-for-profit entiteit telt als overige leden (naast Euroclear) : SWIFT, Fin-Force, The Bank of New York (Brussels Office) en Atos Worldline.
Grafiek 73: Waarde van de effecten in bewaring bij Euroclear (in duizend miljard EUR, einde periode) 11,2 10,8 11,8 13,0
2001 2002 2003 2004 2005 2006 6/2007
15,7 18,1 19,8 0
5 Euroclear Bank: 9,1
10
Bron: Voorstelling Febelfin op gegevens Euroclear.
15
20
_