10 SAMENVATTING23
10.1 Schets van de steekproef Van december 2000 tot december 2001 werd er in Vlaams-Brabant een onderzoek naar het verplaatsingsgedrag uitgevoerd. Het onderzoeksgebied Vlaams-Brabant bestond uit de (door het Ruimtelijk Structuurplan afgebakende) stadsgewesten Aalst, Leuven en Mechelen, het arrondissement Halle-Vilvoorde en 7 bijkomende gemeenten. Aan 10.000 gezinnen in dit onderzoeksgebied (2.500 per stadsgewest en 2.500 verspreid over de andere gemeenten) werd gevraagd om een huishoudenvragenlijst in te vullen voor een aantal gezinsgegevens. Aan elk gezinslid vanaf 6 jaar werd gevraagd een personenvragenlijst in te vullen voor een aantal persoonsgegevens. In de personenvragenlijst werd ook gevraagd om gedurende twee dagen alle verplaatsingen te noteren. Deze methodologische driedeling (huishoudens, personen, verplaatsingen) hanteerden we eveneens bij de analyse van de gegevens. Het is ook deze volgorde die we gebruiken voor deze samenvatting.
10.2 Kencijfers huishoudens
13,8% van de huishoudens in Vlaams-Brabant beschikt niet over een wagen, 54,8% beschikt over 1 wagen en 27,4% beschikt over 2 wagens. Gemiddeld genomen heeft een gezin in Vlaams-Brabant 1,2 personenwagens. Dat gemiddelde ligt hoger dan in Vlaanderen (OVG2000-2001). Een personenwagen in Vlaams-Brabant legt gemiddeld per jaar 16.405 km af. Bedrijfswagens rijden gemiddeld dubbel zoveel kilometers per jaar (31.800 km). 27,6% van de huishoudens in Vlaams-Brabant beschikt niet over een fiets, 21,2% beschikt over 1 fiets en 22,2% beschikt over 2 fietsen. Gemiddeld genomen heeft een gezin in Vlaams-Brabant 1,8 fietsen hetgeen duidelijk lager ligt dan het gemiddelde in OVG2000-2001. Het netwerk van het openbaar vervoer is behoorlijk en de dichtheid ervan ligt hoger dan het gemiddelde in Vlaanderen. Wat BTM (lijnbus, tram en metro) betreft zegt bijna 60% van de respondenten dat zij een BTM-halte hebben op maximaal 500 m. Wat de trein betreft zegt 67% van de respondenten dat zij een treinhalte hebben op maximaal 5 km. Het zijn subjectieve percepties van de respondenten. In de realiteit zou het misschien nog dichter kunnen zijn.
10.3 Kencijfers personen Op persoonsniveau is het rijbewijsbezit van de respondent een belangrijke analysevariabele. 67,6% van alle inwoners van Vlaams-Brabant bezit zulk rijbewijs. De basis van dit percentage is de totale bevolking (dus iedereen vanaf 6 jaar). Nemen we als basis alle leeftijdsklassen vanaf 18 jaar dan blijkt dat ongeveer 81% over een rijbewijs beschikt. Bij de mannen is dit 91% terwijl dit aandeel bij de vrouwen 71% bedraagt, een verschil van 20%. Het verschil in rijbewijsbezit tussen mannen en vrouwen vinden we terug in alle leeftijdsklassen (zelfs in de jongste leeftijdsklassen!), maar het grootste verschil is te vinden bij de 65-plussers. In deze leeftijdsklasse heeft 10,9% van de mannen geen rijbewijs, bij de vrouwen gaat het om 60,6%. 23 We raden de lezer aan alleszins de inleiding en het 2de hoofdstuk over de mogelijke vergelijkingen met het OVG Vlaanderen2000-2001 eveneens te lezen teneinde de samengevatte gegevens correct te interpreteren.
OVG VLAAMS-BRABANT (december 2000-december 2001): DEEL 3A: ANALYSE PERSONENVRAGENLIJST
169/183
Over alle leeftijdsklassen heen is het laagste percentage niet-rijbewijsbezitters 3,4% voor de mannen (in de leeftijdsklasse 35-44) en 9,6% voor de vrouwen (in dezelfde leeftijdsklasse ). Wat leert het onderzoek ons i.v.m. het gebruik van vervoermiddelen? Meer dan de helft van alle inwoners van het onderzoeksgebied Vlaams-Brabant maakt dagelijks gebruik van de auto. Nog een kleine 30% gebruikt op een zeer geregelde basis (een tot enkele keren per week) de auto. De fiets scoort heel wat minder goed dan de auto. Slechts 14,6% neemt dagelijks de fiets en 19,4% gebruikt dit vervoermiddel zeer geregeld. Lijnbus, tram of metro worden dagelijks gebruikt door 6% van de respondenten en zeer geregeld door 8,7%. 4,7% van de respondenten gebruikt dagelijks de trein en 2,9% op zeer geregelde basis. 16,3% van de ondervraagden zegt aan carpooling te doen van of op weg naar werk en/of school. De meeste onder hen carpoolen dagelijks24.
10.4 Kencijfers verplaatsingen De gegevens inzake de verplaatsingen worden voor een belangrijk deel benaderd via 2 begrippen nl. het gemiddeld aantal verplaatsingen per persoon per dag (gavppd) en het gemiddeld aantal afgelegde kilometers per persoon per dag (gaakppd). Een inwoner van het onderzoeksgebied Vlaams-Brabant maakt gemiddeld 2,6 verplaatsingen per dag. Dit getal ligt lager dan het Vlaamse gemiddelde (OVG2000-2001), namelijk 2,8 verplaatsingen per persoon per dag. Het gemiddeld aantal kilometer dat per persoon per dag wordt afgelegd bedraagt 31,8 km, een gemiddelde dat eveneens lager ligt dan het Vlaamse gemiddelde (32,7 km). 10.4.1 Motief van de verplaatsingen Het motief van de verplaatsingen kunnen we opdelen in drie grote groepen die we in alle OVG's telkens opnieuw terugvinden: -
werken, onderwijs volgen25 en zakelijk bezoek (32%) recreatie (29%) (d.i. een samenvoeging van de percentages 'ontspanning, sport en cultuur', 'iemand een bezoekje brengen' en 'wandelen, rondrijden, joggen') winkelen en diensten (24%).
De inwoners van Vlaams-Brabant verplaatsen zich dus vooral voor werk en school, terwijl op de tweede plaats recreatie komt. Een ander belangrijk motief is het ‘brengen en halen van iets/iemand’. Dit motief is goed voor 11% van alle verplaatsingen. Op de volgende pagina (zie Grafieken 1 en 2) visualiseren we het bovenstaande verhaal (met afgeronde percentages) met een taartdiagram en maken we eveneens de vergelijking met de verdeling van OVG2000-2001. In grote lijnen komt de verdeling met mekaar overeen. Toch merken we op dat in OVG2000-2001 de volgorde tussen 'recreatie' en 'werken/onderwijs en zakelijk bezoek' net het omgekeerde is. Hou rekening met het gestelde onder punt 2.3 (het zakelijk verkeer). 24 25
Zie ook de definitie en de bemerkingen inzake carpooling op bladzijde 62 en 64. ' Onderwijs volgen' slaat hier niet alleen op scholieren en studenten, maar ook op werkenden die bijvoorbeeld een avondcursus volgen.
OVG VLAAMS-BRABANT (december 2000-december 2001): DEEL 3A: ANALYSE PERSONENVRAGENLIJST
170/183
GRAFIEK 1 VERDELING VAN DE VERPLAATSINGEN VOLGENS MOTIEF (VLAAMS-BRABANT 2000-2001)
andere 4%
iets/iemand brengen/halen 11%
werken 20%
ontspanning/sport/ cultuur 14%
zakelijk bezoek 3% onderwijs volgen 9%
iemand een bezoek brengen 11% wandelen/rondrijden/j oggen 3%
winkelen 20%
diensten 5%
GRAFIEK 2 VERDELING VAN DE VERPLAATSINGEN VOLGENS MOTIEF (VLAANDEREN 2000-2001)
iets/iemand brengen/halen 10%
andere 4%
werken 19%
zakelijk bezoek 2%
ontspanning/sport/ cultuur 15%
onderwijs volgen 8% iemand een bezoek brengen 12% wandelen/rondrijden/j oggen 4%
winkelen 22%
diensten 4%
OVG VLAAMS-BRABANT (december 2000-december 2001): DEEL 3A: ANALYSE PERSONENVRAGENLIJST
171/183
Een andere manier om naar de motieven te kijken is deze motieven te vergelijken naar hun aandeel in het gemiddeld aantal afgelegde kilometers per persoon per dag. Wanneer we naar de drie grote groepen van daarnet kijken zien we dat de aandelen behoorlijk verschuiven: -
werken, onderwijs volgen en zakelijk bezoek (39%) (= +7%) recreatie (35%) (= +6%) winkelen en diensten (13%) (= -11%)
In het taartdiagram op de volgende pagina (zie Grafieken 3 en 4) wordt het bovenstaande (met afgeronde percentages) gevisualiseerd en maken we de vergelijking met OVG2000-2001. Hou rekening met het gestelde onder punt 2.3 (het zakelijk verkeer).
OVG VLAAMS-BRABANT (december 2000-december 2001): DEEL 3A: ANALYSE PERSONENVRAGENLIJST
172/183
GRAFIEK 3 VERDELING VAN DE AFGELEGDE KILOMETERS VOLGENS MOTIEF (VLAAMS-BRABANT 2000-2001)
iets/iemand brengen/halen 7%
andere 7% werken 27%
ontspanning/sport/cult uur 19% zakelijk bezoek 6% onderwijs volgen 5%
iemand een bezoek brengen 13%
diensten 3% wandelen/rondrijden/j oggen 3%
winkelen 10%
GRAFIEK 4 VERDELING VAN DE AFGELEGDE KILOMETERS VOLGENS MOTIEF (VLAANDEREN 2000-2001)
iets/iemand brengen/halen 8%
andere 6% werken 28%
ontspanning/sport/cult uur 18%
zakelijk bezoek 5% iemand een bezoek brengen 13% wandelen/rondrijden joggen4%
onderwijs volgen 4% winkelen 11% diensten 3%
OVG VLAAMS-BRABANT (december 2000-december 2001): DEEL 3A: ANALYSE PERSONENVRAGENLIJST
173/183
10.4.2 Hoofdvervoerswijze (alle verplaatsingsmotieven) Om de analyse inzake de verplaatsingen inzichtelijk voor te stellen, wordt vaak gewerkt met het begrip 'hoofdvervoermiddel' of 'hoofdvervoerswijze'. De hoofdvervoerswijze van een verplaatsing is het vervoermiddel waarmee de grootste afstand van een verplaatsing wordt afgelegd. Het werken met deze definitie leidt ertoe dat het voor- en natransport wat onderbelicht blijven. Het gaat dan vooral om ritten te voet, met de fiets en BTM. 70% van alle verplaatsingen die gemaakt worden door inwoners van Vlaams-Brabant wordt afgelegd met de auto, hetzij als bestuurder, hetzij als passagier. De verplaatsingen te voet en met de fiets komen samen aan 22%, een vijfde van alle verplaatsingen. Het openbaar vervoer neemt 6% van alle verplaatsingen voor zijn rekening. Opnieuw tonen de taartdiagrammen op de volgende pagina (zie Grafieken 5 en 6) deze gegevens (met afgeronde percentages) meer gedetailleerd en in vergelijking met OVG2000-2001. In vergelijking met OVG2000-2001zien we duidelijk hoe de aandelen van 'autobestuurder' en 'openbaar vervoer' in Vlaams-Brabant groter zijn en hoe het aandeel van de fiets kleiner is.
OVG VLAAMS-BRABANT (december 2000-december 2001): DEEL 3A: ANALYSE PERSONENVRAGENLIJST
174/183
GRAFIEK 5 VERDELING VAN DE VERPLAATSINGEN VOLGENS HOOFDVERVOERSWIJZE (VLAAMS -BRABANT20002001)
te voet 13%
andere 1%
fiets 9% brom-snorfiets 1%
autobestuurder 51%
trein 3% BTM 3% motor 0% autopassagier 19%
GRAFIEK 6 VERDELING VAN DE VERPLAATSINGEN VOLGENS HOOFDVERVOERSWIJZE (VLAANDEREN 2000-2001)
te voet 12%
fiets 16% brom-snorfiets 1%
andere 1%
autobestuurder 47%
trein 2% motor BTM 0% 2% autopassagier 19%
OVG VLAAMS-BRABANT (december 2000-december 2001): DEEL 3A: ANALYSE PERSONENVRAGENLIJST
175/183
10.4.3 Hoofdvervoerswijze motief 'werken'
GRAFIEK 7 VERDELING VAN DE VERPLAATSINGEN VOLGENS HOOFDVERVOERSWIJZE VOOR MOTIEF 'WERKEN '
fiets 6%
te voet 5%
andere 1%
brom-snorfiets 1% trein 7% BTM 4% motor 1% autopassagier 6% autobestuurder 69%
75% van de verplaatsingen met als motief 'werken' gebeuren met de auto. Het grootste deel is voor rekening van de autobestuurders met 69%. Fietsen en te voet zijn goed voor 11% van alle verplaatsingen met als motief werken. Het openbaar vervoergebruik in de verplaatsingen van en naar het werk bedraagt in Vlaams-Brabant 11%, d.i. zo goed als het dubbele van het algemene aandeel (zie Grafiek 5). Het taartdiagram visualiseert (met afgeronde percentages) het bovenstaande.
OVG VLAAMS-BRABANT (december 2000-december 2001): DEEL 3A: ANALYSE PERSONENVRAGENLIJST
176/183
10.4.4 Hoofdvervoerswijze motief 'onderwijs volgen' GRAFIEK 8 VERDELING VAN DE VERPLAATSINGEN VOLGENS HOOFDVERVOERSWIJZE VOOR MOTIEF 'ONDERWIJS VOLGEN '
andere 4% te voet 14%
autobestuurder 8%
autopassagier 32% fiets 22%
brom-snorfiets 2% trein 5%
BTM 13%
motor 0%
Het totale autogebruik (bestuurders en passagiers samen) bedraagt 40%, waarvan het grootste gedeelte autopassagier (32%). 14% gaat te voet en 22% neemt de fiets; het openbaar vervoer is goed voor 18%. Dit betekent dat op dit ogenblik binnen dit verplaatsingssegment 54% gebruik maakt van duurzame vervoersvormen (13% + 5% + 22%+ 14%). Het taartdiagram visualiseert (met afgeronde percentages) het bovenstaande.
OVG VLAAMS-BRABANT (december 2000-december 2001): DEEL 3A: ANALYSE PERSONENVRAGENLIJST
177/183
10.4.5 Hoofdvervoerswijze motief 'winkelen' GRAFIEK 9 VERDELING VAN DE VERPLAATSINGEN VOLGENS HOOFDVERVOERSWIJZE VOOR MOTIEF 'WINKELEN '
te voet 17%
andere 0%
fiets 8% brom-snorfiets 1%
autobestuurder 52%
trein 1% BTM 3% motor 0% autopassagier 18%
69% van de winkelverplaatsingen gebeurt met de wagen: 51% als bestuurder, 18% als passagier. Te voet en fiets zijn goed voor 25% van alle winkelverplaatsingen. Het openbaar vervoer haalt een aandeel van 4% in deze verplaatsingen. Het taartdiagram visualiseert (met afgeronde percentages) het bovenstaande.
OVG VLAAMS-BRABANT (december 2000-december 2001): DEEL 3A: ANALYSE PERSONENVRAGENLIJST
178/183
10.4.6 Hoofdvervoerswijze motief 'ontspanning/sport/cultuur' GRAFIEK 10 VERDELING VAN DE VERPLAATSINGEN VOLGENS HOOFDVERVOERSWIJZE VOOR MOTIEF 'ONTSPANNING/SPORT/CULTUUR'
te voet 13%
fiets 10%
andere 1%
autobestuurder 39%
brom-snorfiets 1% trein 1% BTM 2% motor 0% autopassagier 33%
Voor een verplaatsing met als motief ‘ontspanning, sport, cultuur’ wordt in 71% van de gevallen de auto gebruikt. De verdeling tussen autobestuurders en passagiers komt voor het eerst in mekaars buurt met 38% en 33%. 23% geraakt ter bestemming met de fiets of te voet en 3% is voor rekening van het openbaar vervoer. Het taartdiagram visualiseert (met afgeronde percentages) het bovenstaande.
OVG VLAAMS-BRABANT (december 2000-december 2001): DEEL 3A: ANALYSE PERSONENVRAGENLIJST
179/183
10.4.7 Verdeling van de verplaatsingen volgens afstand (alle motieven) TABEL 158 VERDELING VAN VERPLAATSINGEN VOLGENS AFSTAND
Afstand
Percentage van de verplaatsingen 16%
Grens voor vervoermiddel te voet
1 – 2 km
12%
te voet/fiets
2 – 5 km
22%
fiets
5 – 10 km
19%
fiets/BTM
10 – 25 km
19%
BTM
+ 25 km
12%
trein
Totaal
100%
0 – 1000 m
Effectief gebruikt vervoermiddel 50% (te voet) 18% (fiets) 18% (fiets) 17% (te voet) 11% (fiets) 3% (BTM) 6% (fiets) 5% (BTM) 6% (BTM) 4% (trein) 16% (trein) 1% (BTM)
In bovenstaande tabel hebben we de verplaatsingen volgens afstand verdeeld (kolom 1) en het aandeelvan de betreffende verplaatsingen t.o.v. het totaal aantal verplaatsingen (kolom 2). Bovendien hebben we theoretisch een vervoermiddel toegekend aan elke afstand (kolom 3). Tot 1 kilometer hebben we het over ideale wandelafstanden, tussen 1 en 2 km zowel over wandel- als fietsafstanden, voor de afstand van 2 tot 5 km vooral over fietsafstanden, voor de afstand tussen 5 en 25 kilometer zien we een kans voor BTM en voor afstanden boven 25 km zien we mogelijkheden voor de trein. We zetten voor elke afstand het theoretisch vervoermiddel af tegenover het effectieve gedrag van de Vlaams-Brabanders (kolom 4) waarbij we dan wel moeten beseffen dat het hier over het hoofdvervoermiddel gaat). Met deze theoretische oefening verkrijgen we slechts een ruw beeld: we negeren immers een aantal kenmerken van verplaatsingen: zo gebeuren heel wat verplaatingen in een keten, is er bagage of zijn er kinderen die vervoerd moeten worden enz. Van de afstanden tot 1 km, die in principe theoretisch voor 100% te voet af te leggen zijn, wordt effectief 50% te voet afgelegd. De fiets neemt voor de afstanden tot 1 km 18% van de verplaatsingen voor zijn rekening, terwijl de auto op deze korte afstand ook al gebruikt wordt voor 31% van de verplaatsingen. Voor de afstanden tussen 1 en 2 km wordt effectief 18% ook met de fiets afgelegd en 17% te voet. Voor de verplaatsingen van 2 tot 5 km wordt 11% met de fiets afgelegd en 3% met BTM. Voor de verplaatsingen van 5 tot 10 km nemen fiets en BTM resp. 6 en 5% van de verplaatsingen voor hun rekening.Tussen 10 en 25 km komt BTM aan een aandeel van 6%, en de trein aan 4%. De trein tenslotte neemt voor de verplaatsingen van meer dan 25 km 16% voor zijn rekening. Van alle afstanden boven 1 km neemt de auto 78% voor zijn rekening.
OVG VLAAMS-BRABANT (december 2000-december 2001): DEEL 3A: ANALYSE PERSONENVRAGENLIJST
180/183
10.4.8 Verplaatsingen en socio-demografische variabelen
10.4.8.1 Verschillen tussen mannen en vrouwen Het verplaatsingsgedrag van mannen en vrouwen is erg traditioneel: mannen verplaatsen zich meer dan vrouwen: 2,7 verplaatsingen per dag tegenover 2,5 verplaatsingen. Daarbij komt nog dat ze zich verder verplaatsen (37,4 km per dag) dan vrouwen (26,5 km per dag) en dat ze meer verplaatsingen afleggen als autobestuurder. Het motief van de verplaatsingen is ook verschillend tussen beide geslachten: mannen maken meer verplaatsingen om te werken en voor zakelijk bezoek, terwijl de motieven ‘winkelen’ en ‘iets/iemand brengen/halen’ het beter doen bij de vrouwen.
Verschillen tussen leeftijdsklassen
10.4.8.2
gem. aantal verplaatsingen per persoon per dag
GRAFIEK 11. GEMIDDELD AANTAL VERPLAATSINGEN PER PERSOON PER DAG VOLGENS LEEFTIJD
3,5
3
2,5
2
1,5
1
0,5
0 6-12 jaar 13-17 jaar 18-24 jaar 25-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar 55-64 jaar
65+ jaar
leeftijdscategorie
Het gemiddeld aantal verplaatsingen per persoon per dag in functie van de leeftijd volgt min of meer een Gauss-curve met als meest actieve leeftijdsgroep de 34 – 44 –jarigen, meteen gevolgd door de 25 tot 34-jarigen. Kinderen en ouderen verplaatsen zich duidelijk minder. Voor het hoge aantal verplaatsingen bij de 6 tot 12-jarigen zoeken we een verklaring bij de ouders: vaak wordt deze groep meegenomen wanneer hun ouders een verplaatsing maken, omdat ze niet alleen thuis mogen/kunnen blijven.
OVG VLAAMS-BRABANT (december 2000-december 2001): DEEL 3A: ANALYSE PERSONENVRAGENLIJST
181/183
10.4.8.3
Sociale differentiatie
Hoe hoger het diploma, het beroep, het statuut en/of het inkomen, des te groter het aantal verplaatsingen en afgelegde kilometers per dag. De verschillen tussen het hoogste en het laagste diploma (of statuut, of inkomen, of…) zijn enorm: het gaat niet om enkele procenten, maar om 2 tot 3 keer zoveel en soms meer. Er is echter een verband tussen de hoger genoemde sociale variabelen, bv. hoe hoger het statuut, hoe hoger het persoonlijke inkomen. Met behulp van regressies werden in OVG2000-2001 voor een aantal afhankelijke variabelen (b.v. rijbewijsbezit,…) meerdere onafhankelijke variabelen tegelijkertijd gebruikt als verklaring voor een fenomeen, zonder aan ‘dubbeltelling’ te doen. Indien twee gecorreleerde variabelen in de regressie overblijven, wil dat zeggen dat de tweede nog een effect heeft boven op het effect van de eerste. Dergelijke analyse hebben we ook gemaakt voor het gebruik van auto, lijnbus, tram, trein, fiets en voor voetgangers bij het woon-werkverkeer en bij het woonschoolverkeer (zie Zwerts, E. &, Nuyts E. (2002,b)).
OVG VLAAMS-BRABANT (december 2000-december 2001): DEEL 3A: ANALYSE PERSONENVRAGENLIJST
182/183