1
Schets van de maatschappelijke gezondheidszorg Elly van Haaren en Marijke Wigboldus
Samenvatting De maatschappelijke gezondheidszorg (MGZ) is een belangrijk onderdeel van de Nederlandse gezondheidszorg. De thuiszorg, eerstelijnszorg, transmurale zorg, publieke gezondheidszorg en de bedrijfsgezondheidszorg behoren hiertoe. Het zwaartepunt in de MGZ ligt op care-activiteiten, gezondheidsbevordering en preventie. In dit hoofdstuk geven we een schets van de MGZ: hoe is de MGZ ontstaan, welke plaats heeft de MGZ in de gezondheidszorg, wat is kenmerkend voor de MGZ en wat zijn de consequenties van de verschuivingen in de zorg voor de MGZ?
1.1
Geschiedenis van de MGZ – 2
1.1.1 1.1.2
De ontstaansgeschiedenis van de wijkverpleging in vogelvlucht – 2 Oprichting van de Gemeentelijke Geneeskundige- en Gezondheidsdienst – 3 Na de Tweede Wereldoorlog – 3 Ontwikkeling van (erkende) diploma’s in het MGZ-veld – 4
1.1.3 1.1.4
1.2
Plaats van de MGZ binnen de Nederlandse gezondheidszorg – 4
1.3
Kenmerken van de MGZ – 6
1.4
Verschuivingen in de zorg – 8
1.4.1
Consequenties van de verschuivingen voor de MGZ – 8
Literatuur – 10
1
2
1
Hoofdstuk 1 • Schets van de maatschappelijke gezondheidszorg
1.1
Geschiedenis van de MGZ
Verpleegkundigen in de maatschappelijke gezondheidszorg werken in verschillende settings en hebben uiteenlopende functies. In dit boek spreken we over de sociaal-verpleegkundige, de praktijkverpleegkundige, de wijkverpleegkundige, de transferverpleegkundige en de arboverpleegkundige. De te onderscheiden functies binnen de huidige MGZ zijn eigenlijk allemaal ontstaan uit de traditionele functie van wijkverpleegster, vindt Nannie Wiegman, historicus, verpleegkundige (niet praktiserend) en directeur van het Florence Nightingale Instituut. Zij zegt:
» ‘De MGZ-verpleegkundige lijkt anders dan de wijkverpleegster van vroeger. Maar het verschilt ook weer niet zoveel. De soort ziektes en problemen waar de wijkverpleegster oude stijl mee te maken kreeg (TBC, verwaarloosde gezinnen, eenvoudige operatiepatiënten) en de context waarbinnen ze werkte was 100 jaar geleden natuurlijk anders. Maar net als nu stond die wijkverpleegster midden in de samenleving en in het gezin en was zij de sparringpartner van de huisarts. Ze had, net als nu, een belangrijke spilfunctie. De basis is nog steeds hetzelfde: mobiel zijn, zorg bij de patiënt thuis, creatief zijn, invoelend vermogen hebben en een grote mate van zelfstandigheid.’
«
De geschiedenis van de MGZ-verpleegkundige heeft dan ook haar wortels in de geschiedenis van de wijkverpleegkundige.
1.1.1
De ontstaansgeschiedenis van de wijkverpleging in vogelvlucht
Tot ver in de 19e eeuw was de gezondheidszorg een zaak van particuliere organisaties. In zogenoemde gasthuizen boden deze organisaties een vorm van armenzorg; zorg geboden door oppassers en zaalmeiden. De beter gesitueerden kregen medische zorg, verpleging en verzorging thuis. Met de industriële revolutie (vanaf 1850) trad een vermaatschappelijking op: taken die door het gezin werden uitgevoerd, werden uit de privésfeer naar de openbare sfeer gehaald. Er vond meer arbeidsverdeling plaats. Mensen hadden hulp van buiten het gezin nodig om alle taken binnen hun woon- en leefgemeenschap te kunnen vervullen en religieuze organisaties gingen hierin een rol spelen. Verpleging stond in deze periode in het teken van naastenliefde, het verzachten van lijden door liefdevolle verzorging. In Utrecht bijvoorbeeld gingen wijkdiaconessen vanuit het Diaconessenhuis (het ziekenhuis) de wijk in om zieken te verplegen. Al in 1845 startte dit ziekenhuis een opleiding voor wijkdiaconessen. In veel grote steden kwamen er later ook diaconessenhuizen, die vanuit de moederhuizen wijkverpleging boden, ook in de dorpen in de omgeving (Stolk-van Delen, 1986). Geleidelijk aan vond er een concentratie van mensen in steden plaats. De armoede nam toe door lage lonen en slechte leefomstandigheden. Er dreigden epidemieën door onhygiënische toestanden. De overheid ging zich meer met de gezondheidszorg bemoeien. In 1865 komt de Wet op de Uitoefening der Geneeskunst tot stand en in 1872 komt er een wet op de besmettelijke ziekten. Gemeenten werden verantwoordelijk voor de bestrijding van epidemieën, maar zij bleven vaak in gebreke (Van Boot & Knapen, 2005; Stolk-van Delen, 1986). Enkele inspecteurs van het Staatstoezicht (de voorloper van de Inspectie voor de Gezondheidszorg) legden zich hier niet bij neer en een van hen, Jacobus Penn, richtte in 1875 de eerste kruisorganisatie op: de Noord-Hollandsche Vereeniging ‘Het Witte Kruis’, naar analogie van het iets eerder door Henri Dunant opgerichte Rode Kruis (opgericht tegen oorlogsleed). Het doel van deze vereniging
1.1 • Geschiedenis van de MGZ
3
(het Witte Kruis) was: ‘Samenwerking: tot het afweren en beteugelen van besmettelijke ziekten; tot het verlenen van hulp bij epidemieën en gewone ziektegevallen, en tot het helpen bevorderen der algemeene gezondheidsbelangen.’ (Stolk-van Delen, 1986). Het Witte Kruis startte een verpleegstersopleiding, eerst gericht op het ziekenhuis en later ook op de verpleging thuis. Verpleegsters werden zowel in ziekenhuizen als thuis ingezet. Vanaf 1900 ontstonden er meer kruisverenigingen: het Groene Kruis, het katholieke WitGele Kruis en het protestants-christelijke Oranje-Groene Kruis. Mensen werden lid van de vereniging en betaalden contributie, waardoor de zorg voor leden gratis was. De kruisverenigingen namen wijkverpleegsters in dienst voor de verpleging thuis. Het werk van wijkverpleegsters bestond uit het verzorgen van zieken thuis, het helpen en informeren van de huisarts en het geven van gezondheidsvoorlichting. Zij zagen preventie als hun taak: voorlichting geven over hygiëne en het voorkomen van besmettelijke ziekten. De eerste wijkverpleegsters hadden het druk met de verzorging van tuberculosepatiënten en met speciale consultatiebureaus voor tuberculose. Daarnaast gaf de wijkverpleegster cursussen over zindelijkheidstraining, moederschap of gezonde voeding. Zij organiseerde samen met de arts in kruisgebouwen consultatiebureaus, en vanuit dit gebouw werden er hulpmiddelen als bedklossen, windringen en ondersteken uitgeleend. De wijkverpleegster was, naast de geestelijke en de dokter, de spil in een buurt of een wijk. Zij had groot aanzien en maakte zorg bereikbaar voor iedereen.
1.1.2
Oprichting van de Gemeentelijke Geneeskundige- en Gezondheidsdienst
In 1919 werd de Wet op de openbare gezondheidszorg van kracht waarin bepaald werd dat elke grote stad een eigen gezondheidsdienst moest hebben: de Gemeentelijke Geneeskundige- en Gezondheidsdienst (GG&GD, ook wel GGD genoemd). Deze diensten zetten een eigen wijkverpleging op voor on- en minvermogenden. Hoofdtaken van de GG&GD waren destijds (7 www.ggdwestbrabant.nl): 5 bestrijding van besmettelijke ziekten, zoals tbc en geslachtsziekten; 5 preventie: werkliedenzorg en schoolhygiënisch toezicht, armenzorg en hygiënevoorlichting; 5 gewonden- en ziekenvervoer (vanaf 1923), eerst met de rijwielbrancard, en vanaf 1925 met een ziekenauto. De GG&GD wordt samenwerkingspartner en concurrent van de wijkverpleegster van de kruisverenigingen.
1.1.3
Na de Tweede Wereldoorlog
Door de oorlog heerste er grote woningnood en de economie lag stil, maar na de Tweede Wereldoorlog begon de wederopbouw. Dit was een periode van hard werken. Heel Nederland werd weer opgebouwd en de economie groeide (7 www.tweedewereldoorlog.nl). De welvaart nam toe en de leefomstandigheden verbeterden. Het aantal tuberculosebesmettingen nam – mede door de komst van medicatie – af, de consultatiebureaus voor tuberculose werden opgeheven en de bestrijding van tuberculose is sindsdien een taak van de GG&GD. De kruisverenigingen bleven populair, vooral op het platteland. In de grote steden was de zorg meer versnipperd en werd de GG&GD ook actief in de zorg aan huis (Stichting Else, 2013).
1
4
1
Hoofdstuk 1 • Schets van de maatschappelijke gezondheidszorg
Het beroep van wijkverpleegkundige professionaliseert: er komen beroepsverenigingen, het kruiswerk organiseert zich, er worden eisen gesteld aan de opleiding en er komt wetgeving op het terrein van de gezondheidszorg (Nouws, 2010).
1.1.4
Ontwikkeling van (erkende) diploma’s in het MGZ-veld
Rond 1900 waren er verschillende opleidingen voor wijkverpleegsters; er was nog geen sprake van eenheid hierin. Particuliere en kerkelijke organisaties hielden zich bezig met het opleiden van verpleegsters en er waren veel verschillende diploma’s in omloop. Zowel de Centrale Gezondheidsraad (opgericht in 1902) als de Nederlandsche Bond voor Ziekenverpleging (opgericht in 1893) streden voor een erkend diploma. In 1921 resulteerde dit in de Wet tot Wettelijke Bescherming van het Diploma voor Ziekenverpleging waarin opleiding, examen, diploma en de titelbescherming voor A- en B-verpleegsters geregeld werden. Er kwam een overheidsinsigne voor verpleegsters. Vanaf de jaren zestig verschijnen meer mannen in de verpleging. Dit was in 1966 mede aanleiding om de naam verpleegster te veranderen in verpleegkundige (Boog, De Jong & Kerstens, 2002). In 1977 wijzigde de wet en werd de titel ‘Verpleegkundige’ de enige wettelijk beschermde titel. De wet van 1921 maakte het mogelijk om aantekeningen op het verpleegstersdiploma (het A-diploma) in te stellen die door het ministerie erkend moesten worden. Vanaf 1928 konden verpleegsters met een A-diploma voor de wijkverpleging een aantekening halen (7 www. fni.nl). Dit was een aantekening waardoor het werk in de wijk meer erkenning kreeg. Het was meer dan het werk van de toevallige algemeen verpleegster die in de wijk kwam. De wijkaantekening werd op het insigne kenbaar gemaakt. In 1970 startte de MGZ-opleiding, een hbo-opleiding als vervolgopleiding voor de A-verpleegkundige in de maatschappelijke gezondheidszorg. Het was een brede opleiding voor iedereen die als verpleegkundige buiten het ziekenhuis werkte. Ook de verpleegkundigen in de Jeugdgezondheidszorg en de sociaal-verpleegkundige volgden de MGZ-opleiding. Twee jaar later startte de hbo-v waarin de MGZ een plaats kreeg. De ervaring van organisaties in de maatschappelijke gezondheidszorg was echter dat er te weinig aandacht was voor het brede veld van die maatschappelijke gezondheidszorg. Er ontstonden post-hbo-opleidingen, rond 1980 voor de Jeugdgezondheidszorg en de sociaal-verpleegkundigen. Midden jaren negentig van de vorige eeuw ontstonden er nieuwe functies en nieuwe post-hbo-opleidingen voor de arboverpleegkundige, de praktijkverpleegkundige en de transferverpleegkundige. Opnieuw is er een situatie ontstaan waarin opleidingstrajecten voor de onderscheiden functies heel diffuus zijn.
1.2
Plaats van de MGZ binnen de Nederlandse gezondheidszorg
De gezondheidszorg in Nederland kan op verschillende manieren worden ingedeeld: 5 nulde, eerste, tweede en derde lijn; 5 intra- versus extramuraal; 5 preventie, cure en care; 5 MGZ, AGZ en GGZ. De maatschappelijke gezondheidszorg loopt dwars door deze indeling heen.
1.2 • Plaats van de MGZ binnen de Nederlandse gezondheidszorg
z
5
Definitie nulde, eerste, tweede en derde lijn
5 Nulde lijn = zorg die grotendeels door niet-professionals wordt verleend. Voorbeelden: zelfhulpgroep, zelfzorg, mantelzorg. 5 Eerste lijn = het geheel van gezondheids- en welzijnsvoorzieningen in Nederland dat als integrale organisatie tot doel heeft rechtstreeks, zonder verwijzing, zorg te verstrekken aan de zorgconsument. Voorbeelden: extramurale dienstverlening van een nog algemeen medische, niet-gespecialiseerde aard door huisarts, eerstelijnsverpleegkundige (thuiszorgverpleegkunde, wijkverpleegkundige), fysiotherapeut en eerstelijnspsycholoog. 5 Tweede lijn = organisatielaag in de gezondheidszorg in Nederland die wordt gevormd door zorgverleners die slechts na verwijzing kunnen worden geconsulteerd. Voorbeelden: specialist naar wie de huisarts doorverwijst, therapeut-psycholoog op verwijzing van een consultatiebureau. 5 Derde lijn = sterk gespecialiseerde zorg zoals in Nederland verleend in bijvoorbeeld academisch medische centra nadat zorg in tweedelijns-, eerstelijns- en nuldelijnsgezondheidszorg ontoereikend is gebleken. (Pinkhof Geneeskundig woordenboek, 2012). z
Definitie intra- en extramuraal
5 Intramuraal = binnen de muren (van het ziekenhuis). Voorbeeld: intramurale gezondheidszorg. 5 Extramuraal = buiten de muren van een instelling, zoals ziekenhuis of verpleeghuis. Voorbeeld: extramuraal wonende mensen met een verstandelijke handicap. (Pinkhof Geneeskundig woordenboek, 2012). z
Definitie preventie, cure en care
Traditioneel onderscheidt men sinds de jaren zeventig van de 20e eeuw care (Engels voor zorg), cure (Engels voor genezing) en preventie. Het grootste deel van het leven van een patiënt is care, gericht op welbevinden in de normale leefomgeving, onder andere door zo veel mogelijk zorg aan huis of in de buurt. Verzorgingstehuizen hebben bij voorkeur een lokale functie. Care is feitelijk gericht op zorg voor een optimaal leefklimaat en een maximale beperking van de nadelen van ziekte/stoornis/beperking; bijbehorende activiteiten zijn verpleging, begeleiding en verzorging. Het tijdsbestek is (vaak) chronisch en langdurig. 5 Care = langdurige (medische) zorg. 5 Cure = behandeling, therapie. De term wordt vaak gebruikt als tegenstelling van care. 5 Preventie = sociale geneeskunde, epidemiologie, geheel van maatregelen gericht op het terugdringen van risico’s op ongevallen en ziekten en daarmee het voorkomen of beperken van gevolgen daarvan. Naast het onderscheid in primaire, secundaire en tertiaire preventie is er tegenwoordig een meer gebruikelijke indeling in universele preventie, selectieve preventie, geïndiceerde preventie en zorggerelateerde preventie; de eerste twee vormen richten zich op groepen mensen (mensen met en zonder risicofactoren), de laatste twee vormen op het individu. (Pinkhof Geneeskundig woordenboek, 2012). z
Definitie AGZ, GGZ en MGZ
5 AGZ = algemene gezondheidszorg; bijvoorbeeld ziekenhuiszorg. 5 GGZ = geestelijke gezondheidszorg; zowel ambulant als klinisch. 5 MGZ = maatschappelijke gezondheidszorg; onder andere thuiszorg, eerstelijnszorg, transmurale zorg, publieke gezondheidszorg, bedrijfsgezondheidszorg en jeugdgezondheidszorg.
1
6
1
Hoofdstuk 1 • Schets van de maatschappelijke gezondheidszorg
z
Plaats van de maatschappelijke gezondheidszorg
De maatschappelijke gezondheidszorg loopt dwars door de verschillende sectoren heen. De zorg speelt zich voor het grootste deel af in de eerste lijn, maar heeft zeker ook van doen met de nulde en tweede lijn. Dit laatste geldt met name voor de transmurale zorg die zich zowel in eerste als tweede lijn begeeft. De maatschappelijke gezondheidszorg bevindt zich buiten de muren van zorginstellingen en is daarmee extramuraal. De pijlers waarop de MGZ drijft zijn care en preventie.
1.3
Kenmerken van de MGZ
De MGZ heeft een aantal specifieke kenmerken. Zo is de patiënt in de MGZ niet opgenomen in een instelling, maar woont thuis. Hij moet voor zichzelf kunnen zorgen, al dan niet met ondersteuning van informele of professionele zorg. Het hebben van een sociaal netwerk is onontbeerlijk voor mensen die zorg nodig hebben. Naast zorg speelt voorlichting en instructie een belangrijke rol in de MGZ. In het navolgende gaan we in op deze kenmerken. z
Te gast bij de patiënt
De patiënt in de MGZ woont thuis. Wanneer hij zorg thuis ontvangt, is de zorgverlener te gast bij de patiënt en dit vergt enige terughoudendheid en inlevingsvermogen. In zijn eigen huis neemt de patiënt zo veel mogelijk zelf de regie. De woonomgeving kan beperkingen opleggen en dit doet een appel op de inventiviteit van de zorgverlener. Ook vereist leefstijl of culturele achtergrond van de patiënt soms een andere aanpak. z
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is een belangrijke voorwaarde voor een patiënt om zo lang mogelijk thuis te kunnen blijven wonen. Zelfredzaamheid is het vermogen van mensen om zichzelf te redden, zowel fysiek als mentaal, met zo min mogelijk professionele zorg. Door het stimuleren van de zelfredzaamheid kunnen intensievere vormen van zorg worden uitgesteld. Dit kan op verschillende manieren, afhankelijk van de situatie van de patiënt: 5 De MGZ-verpleegkundige informeert de patiënt over zijn ziekte/aandoening, leefregels, behandelvormen en medicatie. Het toepassen van de juiste leefregels kan verergering van de ziekte voorkomen. 5 Door het stimuleren van fysieke zelfredzaamheid, onder het motto ‘rust roest‘, zeker bij ouderen. Spieren die niet gebruikt worden, functioneren op den duur minder goed. De MGZ-verpleegkundige stimuleert de patiënt zo veel mogelijk zelf te blijven doen. 5 De MGZ-verpleegkundige biedt de patiënt psychische ondersteuning en begeleidt hem bij (acceptatie van) zijn ziekte en de eventuele consequenties daarvan. 5 Hulpmiddelen en aanpassingen kunnen de zelfredzaamheid thuis vergroten. Een inloopdouche, geen drempels, beugels bij het toilet, een hooglaagbed of een tillift ondersteunen de patiënt bij zijn zelfzorg. De MGZ-verpleegkundige kan de patiënt helpen bij de aanvraag van deze hulpmiddelen. 5 Door het inzetten van domotica, eHealth en zorg op afstand. Deze technologie kan behulpzaam zijn bij het zo lang mogelijk zelfstandig blijven functioneren. Er is veel ondersteunende technologie beschikbaar, zoals licht dat automatisch aangaat, en toezichthoudende technologie, zoals camera’s, sensoren en een mobiel alarmsysteem. Daarnaast
1.3 • Kenmerken van de MGZ
7
neemt telemonitoring toe. Daarmee kan de zorgverlener op afstand controles uitvoeren en de patiënt begeleiden, bijvoorbeeld bij chronisch hartfalen. z
Samenredzaamheid
Informele zorg bestaat uit mantelzorg van familie, buren en vrienden en vrijwilligerswerk door onbetaalde onbekenden. Dit is het sociale netwerk van een patiënt. Het inzetten van dit netwerk wordt ook wel samenredzaamheid genoemd. Professionele zorg wordt pas ingezet als de informele zorg ontoereikend is, maar voorkomen moet worden dat mantelzorgers overbelast raken. Een partner van een oudere patiënt is zelf vaak ook op leeftijd en een dochter heeft misschien werk en kinderen waar ze voor moet zorgen. De zorgverlener houdt rekening met de draagkracht en draaglast van de mantelzorg, signaleert overbelasting en ondersteunt de mantelzorger. z
Risicosignalering
Patiënten zijn zich niet altijd bewust van de risico’s die zij lopen in hun woonomgeving of als gevolg van hun ziekte. Zo is de kans op vallen bij ouderen groot: hun spieren worden stijver, het reactievermogen gaat achteruit en ze slikken veel medicijnen. Veel ouderen hebben dit zelf niet zo in de gaten omdat het een geleidelijk proces is. Bovendien is hun woonomgeving al jaren hetzelfde. Losse kleedjes, de instap bij de douche – ze zijn heel gewoon geworden, maar kunnen wel gevaar opleveren. Ondervoeding kan een risico zijn, zeker als de patiënt niet meer in staat is zelf te koken of boodschappen te doen. Eenzaamheid kan leiden tot depressieve gevoelens en apathie. De zorgverlener signaleert deze risico’s tijdig en onderneemt actie. z
Preventie
Preventie is een belangrijk kenmerk van de MGZ. Preventie kan zowel collectief als individueel worden aangeboden. De publieke gezondheidszorg houdt zich bezig met gezondheidsbevordering en ziektepreventie. In collectief verband gaat het om de algemene bevolking en om risicogroepen. Denk daarbij aan voorlichting over geslachtsziekten bij jongeren. In individueel verband gaat het om ziektepreventie bij het individu. Denk daarbij aan vaccinatie van kinderen (BMR, DKTP) of reizigers of onderzoek naar tuberculose. Maar ook in de thuiszorg, eerste lijn, transmurale zorg en arbozorg speelt preventie een belangrijke rol. Het voorkomen van (verergering van) ziekten is een duidelijke taak van de zorgverlener in de MGZ. De zorgverlener geeft voorlichting en advies en leert patiënt en mantelzorg de juiste vaardigheden, zoals het leren injecteren bij diabetes of het druppelen van de ogen na een staaroperatie. Vaak is er sprake van een combinatie van zorg en preventie. z
Publiek belang
Een onderdeel van de maatschappelijke gezondheidszorg is de publieke gezondheidszorg. Deze levert een belangrijke bijdrage aan de volksgezondheid en heeft het collectief belang van burgers als uitgangspunt. Ze bevordert een gezond leefklimaat dat mensen stimuleert tot gezond gedrag. Zo zal in een school het frisdrankgebruik afnemen als er geen frisdrankautomaten meer staan en in een wijk met veel trap- en speelveldjes bewegen kinderen meer als de juiste voorzieningen aanwezig zijn. z
Politieke invloed
De politiek heeft invloed op de MGZ. De landelijke overheid stuurt dit door wetgeving en de gemeente heeft invloed op de zorg bij de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) en de Wet publieke gezondheidszorg. In dat laatste geval is er een nauwe relatie
1
8
1
Hoofdstuk 1 • Schets van de maatschappelijke gezondheidszorg
tussen GGD en lokale overheid. De GGD voert namelijk het gemeentelijk beleid uit op het terrein van de publieke gezondheidszorg. Het gemeentelijk beleid is afhankelijk van politieke voorkeuren en daarmee is het werk van de GGD politiek gevoelig. Ideeën en voorkeuren van wethouders bepalen de richting. Na gemeenteraadsverkiezingen kan door de komst van een nieuw college het gezondheidsbeleid van de gemeente veranderen en dit heeft direct gevolgen voor de GGD.
Verschuivingen in de zorg
1.4
De zorg in Nederland verandert ingrijpend. De zorgvraag wordt complexer en de zorgkosten stijgen fors. De overheid doet er alles aan om de kwaliteit van de zorg op peil te houden en de kosten terug te dringen, met als gevolg verschuivingen in de zorg. Verderop in het boek komen we daar regelmatig op terug. In deze paragraaf behandelen we twee modellen die inzicht bieden in die verschuiving: 1. het model van het Jan van Es-instituut; 2. het model Triple Aim. z
1 - Model van het Jan van Es-instituut
De overheid wil dat de zorg zo veel mogelijk in de thuissituatie plaatsvindt. Ziekenhuizen voeren medische behandelingen alleen uit als dit strikt noodzakelijk is en alleen mensen voor wie 24 uur per dag intensieve zorg nodig is, worden opgenomen in een instelling. De patiënt is zo veel mogelijk zelfredzaam met behulp van zijn eigen sociale netwerk en wordt gestimuleerd te blijven participeren in de maatschappij. Professionele zorg wordt pas ingeschakeld als het netwerk niet zelf kan voorzien in hulp. De zorg dient zo laag mogelijk in de keten te worden georganiseerd. Dit alles heeft een grote verschuiving tot gevolg van de taken, verantwoordelijkheden en werkwijzen van alle betrokkenen. In . figuur 1.1 geeft het model van het Jan van Es-instituut de verschuiving weer in een piramide. z
2 - Model Triple Aim
Het Institute voor Healthcare Improvement (IHI) geeft de verschuiving weer in het Framework Triple Aim for Populations (zie . figuur 1.2). Doelstelling is: 5 verbeteren van de zorg; 5 een betere gezondheid van het individu; 5 tegen lagere kosten per persoon. Het kenmerk van Triple Aim is het gelijktijdig werken aan de drie genoemde doelstellingen door alle partijen: patiënt, zorgaanbieder én zorgverzekeraar.
1.4.1
Consequenties van de verschuivingen voor de MGZ
De nadruk verschuift van medische handelingen en verrichtingen (ziekte en zorg) naar gezondheid en gedrag (van ZZ naar GG). Mensen willen gezond blijven en meedoen in de samenleving. Dit vraagt om een ander aanbod en om meer eigen verantwoordelijkheid van de burger. Preventie moet een prominentere plaats krijgen in het beleid; publieke gezondheid en
9
1.4 • Verschuivingen in de zorg
liesbreuk is geen topzorg vetknobbeltje is geen specialistische zorg
plexe com low e volum rg topzo h e hig plex g com me zor volu
eenzaamheid is geen huisartsenzorg
e oudig org eenv tische z ialis spec
maatschappelijk werk is geen GGZ
zo basis che is t s li ra gene
zelfmanagement is geen dokterswerk
ze
nag lfma
n eme
rg
t, MO
. Figuur 1.1 Verschuiving van de zorg (bron: Jan van Es-instituut).
population health
experience of care
per capita cost
. Figuur 1.2
Framework Triple Aim for Populations (bron: IHI).
curatieve zorg moeten niet langer als aparte domeinen gezien worden (Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, 2010). Door de verschuivingen in de zorg komen meer taken te liggen bij de zorgverleners in de MGZ. Medische handelingen worden waar mogelijk uitgevoerd in de thuissituatie. Dit betekent in eerste instantie een enorme taakverzwaring voor de huisartsen, waardoor een goede samenwerking met wijkverpleegkundigen en andere zorgverleners urgent is.
1
10
1
Hoofdstuk 1 • Schets van de maatschappelijke gezondheidszorg
De samenwerking tussen zorgverleners vindt veel meer dan voorheen plaats in netwerken op buurt- of wijkniveau. Deze zorgverleners moeten over de grenzen van de zorg heen kijken en samenwerken met instellingen buiten de zorg zoals de gemeente, welzijn, scholen, re-integratie en sportaanbod. Ook werken ze samen met mantelzorgers en vrijwilligers uit het sociale netwerk van de patiënt. Professionals spelen een belangrijke rol in het ondersteunen van deze groep. De wijkverpleegkundige heeft een belangrijke rol in het netwerk en zorgt voor samenhang tussen preventie, zorg, welzijn en wonen.
Literatuur Bergh-Braam, A.H.M. van den, Kooij, C.H. van der, & Pasch A.E.W.M. van de (red.) (1990). Honderd jaar verplegen. Lochem: De Tijdstroom. Boog, W., Jong, de J.H.J., & Kerstens, J.A.M. (2002). Inleiding in de verpleegkunde en aspecten van de verpleegkundige beroepsuitoefening. Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum. Boot, van J.M., & Knapen, M.H.J.M. (2005). De Nederlandse gezondheidszorg (hoofdstuk 13: Historische ontwikkelingen van het stelsel van de gezondheidszorg.) Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum. Everdingen, J. van, & Eerenbeemt, A. van den (red.) (2012). Pinkhof Geneeskundig woordenboek (twaalfde, herziene en uitgebreide druk). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Florence Nightingale Instituut (FNI) (2009). Zoevende zusters. Zetten: FNI. Jamin, H. (1999). 125 jaar Thuiszorg. Oude tradities en nieuwe ambities. Tirion: Baarn. Jong, I. de, & Kwak, M. (2010). Termen in de gezondheidszorg; 1412 termen uitgebreid verklaard. Alphen aan den Rijn: Kluwer. Kolk-Kousemaker, M. J. van der (2005). Het beleid van Het Witte Kruis, Het Groene Kruis en Het Wit-Gele Kruis over de periode 1875-1945 (proefschrift). Utrecht: Labor Grafmedia BV. Mackenbach, J.P., & Stronks, K. (red.) (zesde, geheel herziene druk, 2012). Volksgezondheid en gezondheidszorg. Amsterdam: Reed Business. Nouws, H. (2010). De Wijkverpleegkundige in de eerste lijn. Nieuwe inzichten, nieuwe initiatieven. Utrecht: ActiZ en STOOM. Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (2010). Zorg voor je gezondheid! Gedrag en gezondheid: de nieuwe ordening. Den Haag: Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. Scherpenisse, A.M.C., & Verbeek, G. (red.) (2002). Introductie in de gezondheidszorg. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. Schrijvers, A.J.P. (red.) (2001). Een kathedraal van zorg. Een inleiding over het functioneren van de gezondheidszorg. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg. Stichting Else (2013). Zusters over de vloer – Thuiszorg, toen en nu. Bunnik: Stichting Else. Stolk-van Delen, H.W. (1986). Wijkverpleging in historisch perspectief: ontstaan en ontwikkeling van de wijkverpleging (1890-ca.1930). Amsterdam: Rodopi. Websites 7 www.fni.nl 7 www.ggdwestbrabant.nl 7 www.stichting-else.nl