CULTUURHISTORISCHE SCHETS VAN DE NOORDAS
▲ Fragment uit de eerste kaart van het Hoogheemraadschap Delfland waar het grond gebied is opgetekend door Floris Balthasars (1611).
2
Inhoud Inleiding
p. 4
I. Geschiedenis van de ontwikkeling van het gebied
p. 7
-
-
De vorming van de ondergrond en de eerste bewoning Ontginning Gevolgen van de ontginning: een plassenlandschap Droogmaking van de polders Droogmaking van de polder Schieveen Impressie van het leven in en om een molen in de polder Schieveen van de familie Neeleman – bijlage 2) Droogmaking van de polder bij Berkel en Rodenrijs Polder- en dijklinten en historische kernen Stedelijke nederzettingen De drie Schieën Overschie en de Oost Abtspolder Netwerk van wegen, waterwegen en sporenwegen Reiswijzer voor het watertoerisme Verweving stad en land Buitenplaatsen langs de Schie: de Tempel, Nieuw Rhodenrijs en de Leeuwenhof Het Rijkswegenplan: de aanleg van de A13 Met het vee over - Gebruik en beleving van de polder Schieveen na aanleg van de rijksweg Regionale planning: recreatiegebieden tussen Rotterdam en Den Haag De nationale ruimtelijke ordening van de vinexlocaties Boven de rook van Zestienhoven
II. Kenmerken per deelgebied De essenties uit de cultuurgeschiedenis van de gebieden: - Schieveen - Oost Abst polder (bochtafsnijding Schie) en de Schiezone - Vlinderstrik
p. 42 p. 47 p. 51
III. Kaart met cultuurhistorische structuren en elementen
p. 54
Literatuur en bronnen
p. 58
Bijlagen 1. De topografische kaart eind negentiende eeuw uit de atlas van J. Kuyper 2. Impressie van het leven in en om een molen in de polder Schieveen van de familie Neeleman 3. Cultuurhistorisch beleid (rijk, provincie, gemeente)
p. 59
Colofon
p. 67
p. 63 p. 65
3
Inleiding Dit document geeft een cultuurhistorische schets van de noordrand van Rotterdam, het gebied dat is gelegen tussen grofweg de Schie in het westen, en de Wildersekade, de gemeentegrens tussen Rotterdam en Lansingerland in het oosten. Het brengt in beeld hoe het gebied zoals dat er nu uitziet, is ontstaan en wat de historische kenmerken zijn.
Aanleiding Aanleiding is het Uitvoeringsprogramma Noordas waar de gemeente Rotterdam, de gemeente Lansingerland, de Stadsregio Rotterdam en de provincie Zuid-Holland gezamenlijk aan werken. De Noordas is het gebied ten noorden van Rotterdam, dat ligt tussen de Schie en de Rotte. Binnen dit gebied zijn onder de noemer enkele deelprojecten benoemd: de bochtafsnijding van de Schie, de Schiezone, Schieveen en de Vlinderstrik. Samen vormen deze deelgebieden een essentiële landschappelijke, recreatieve en ecologische verbinding tussen het regiopark Midden Delfland en het regiopark de Rottemeren.
▲ Kaart met deelgebieden van het groen- en recreatiegebied ten noorden van Rotterdam, waarvan vier gelegen zijn in de gemeente Rotterdam (bochtafsnijding Schie bij Overschie, Schiezone, Schieveen en Vlinderstrik), en twee gelegen zijn in de gemeente Lansingerland (Triangelpark en Hoekse Park-west).
Ter hoogte van de Oost Abts polder bij Overschie wordt ten behoeve van de scheepvaart de vaargeul van de Schie verlegd, een ingreep die bekend is als bochtafsnijding van de Schie. Door de afsnijding ontstaat uit het grootste gedeelte van het restant van het oude polderland van de Oost Abts polder, een eiland van 14 hectare dat bestemd wordt voor recreatief gebruik en daarvoor verder zal worden ingericht. De Schiezone, een gebied van ongeveer 50 hectare aan de oostkant van de Schie tussen Overschie en de Zweth, wordt op basis van het bestaande karakter van het landschap ingericht als recreatiegebied. In Schieveen wordt de komende tijd het agrarisch landschap gedeeltelijk getransformeerd tot een natuur- en recreatiegebied van totaal 220 hectare, gecombineerd met blijvend agrarisch gebruik (Natuur- en Recreatieplan Schieveen, ontwerp recreatief fietspad). Het project Vlinderstrik bestaat uit de ontwikkeling van agrarisch landschap tot een openbaar toegankelijk natuur- en recreatiegebied van ongeveer 140 hectare (Inrichtingsplan Vlinderstrik). Deze zone vormt een belangrijke schakel in oost-west richting die bovendien goed is verbonden met het stedelijk netwerk, en ook als groene buffer fungeert tussen de gemeente Rotterdam en de gemeente Lansingerland. De projecten staan niet op zichzelf, maar vormen samen cruciale schakels in de regionale groenstructuur ten noorden van Rotterdam. Het project Noordas is erop gericht de samenhang tussen de vier afzonderlijke uitvoeringsprojecten binnen de gemeentegrenzen van Rotterdam te bevorderen,
4
zodat het gebied tussen het regiopark Midden-Delftland en het regiopark Rottemeren uiteindelijk als één landschappelijke, recreatieve zone te gebruiken en beleven is. Binnen het grondgebied van de gemeente Lansingerland dragen de projecten Triangelpark en het Hoekse Park-west bij aan deze groene zone tussen de twee regioparken. Om het gebied beter toegankelijk te maken en de twee regioparken Midden-Delftland en de Rottemeren door deze deelgebieden met elkaar te verbinden worden onder andere onder andere (fiets)routes aangelegd en recreatieve programma’s ontwikkeld.
▲ Kaart van de metropolitane - ofwel regionale - landschapsparken (Hof van Delfland & Rottemeren op de noordoever, en Deltapoort op de zuidoever, met onder andere ingetekend de groenprojecten, (fiets)verbindingen en het waternetwerk als verbindende schakel.
Doel Naast de recreatieve programmering en het verbeteren van de routes door het gebied, is het versterken van de cultuurhistorische waarde van het gebied één van de gestelde subdoelen die voor 1 de Noordas zijn geformuleerd. Juist de cultuurhistorische kenmerken kunnen ingezet worden bij het vergroten van de samenhang tussen de verschillende deelgebieden en het vergroten van de recreatieve waarde en beleving van het gebied. De identiteit van het gebied zoals het door de geschiedenis is gevormd biedt daarvoor aanknopingspunten. De vraag is wat de belangrijkste structuren, elementen en bouwwerken zijn die benut kunnen worden bij het vergroten van de samenhang tussen de deelprojecten en het versterken van de belevingswaarde van het gebied in het algemeen. Daarbij is ook de vraag wat de deelgebieden in het bijzonder kenmerkt van belang. Daarvoor schetst dit document een beeld van de belangrijkste ontwikkelingen van het gebied dat is gedefinieerd als ‘Noordas’ en is gelegen tussen de Wilderskade in het oosten, en de Schie in het westen inclusief het gebied van de bochtafsnijding Schie. Het beschrijft de achtergronden van het ontstaan van het cultuurlandschap zoals dat nu zichtbaar is op het vlak van landschap, infrastructuur, nederzettingen en de verweving van stad en land die is ontstaan. Vervolgens zijn hieruit cultuurhistorische kenmerken per deelgebied benoemd. De belangrijkste structuren en elementen zijn voor het gehele gebied op kaart verbeeld. Voor enkele zones (daar waar vanuit de planontwikkelingen vraag naar was en/of de belangrijkste cultuurhistorische bebouwingszones liggen) zijn ook de meest waardevolle bouwwerken in kaart gebracht. Tenslotte biedt het ontwikkelingsverhaal ook een perspectief op het gebied dat input geeft voor de profilering van het gebied als attractief recreatief- en natuurgebied.
Werkwijze In eerste instantie is voor het onderzoek gebruik gemaakt van kaarten en enkele andere bronnen uit het archief van het Hoogheemraadschap Delfland. Dit is aangevuld met materiaal uit het Museum Overschie. Daarnaast is naast het verrichtte veldwerk en de geraadpleegde literatuur, ook gebruik gemaakt van onderzoeken en plandocumenten die in een eerder stadium voor de deelprojecten 1
Projectplan Groenontwikkeling Noordas, febr/mrt 2011 (corsanummer 11/1095).
5
Vlinderstrik, Schieveen, Schiezone en bochtafsnijding Schie zijn gemaakt. In die zin bundelt het ook de belangrijkste inzichten met betrekking tot de cultuurhistorie uit de verschillende documenten en/of verwijst er direct naar. De basis voor de kaart met cultuurhistorische elementen en structuren komt uit de Nota Cultuurhistorie Plus van de gemeente Lansingerland. De kaart uit deze nota die het gebied van de gemeente Lansingerland omvat, is uitgebreid met het studiegebied van de Noordas. Hoewel niet alle delen op de kaart van Lansingerland betrekking hebben op het gebied Noordas tussen de twee regioparken Midden-Delftland en Rottemeren, ligt het voor de hand gebruik te maken van en aan te sluiten bij bestaand materiaal. Bovendien ligt eenzelfde cultuurhistorische ontstaansgeschiedenis aan de gebieden ten grondslag.
▲ Onderzoeksgebied van de cultuurhistorische schets Noordas.
Relatie met plandocumenten Voor de verschillende deelgebieden zijn al verschillende plandocumenten vastgesteld, zoals masterplannen en bestemmingsplannen. Op het eerste gezicht lijkt het dan ook mosterd na de maaltijd om alsnog de cultuurgeschiedenis van het gebied in kaart te brengen als bouwsteen voor de toekomstige ontwikkelingen. Toch is dat niet het geval. In de eerste plaats is tijdens de tot stand koming van dit document en de kaart met cultuurhistorische elementen en structuren, een continue uitwisseling van kennis geweest met het planteam Noordas waardoor bevindingen en inzichten direct in de praktijk van het planteam gebruikt konden worden. Ten tweede dient dit document als onderlegger voor de nog op te stellen inrichtingsplannen, eventueel aanvullende (project)bestemmingsplannen, en het doorgaande gesprek en vorming over de identiteit, profilering, inrichting, programmering en beleving van het gebied.
6
I. Ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied
7
Vorming van de ondergrond en de eerste bewoning Het huidige gebied van de Noordas wordt gekenmerkt door een combinatie en afwisseling van polders met dijken, vaarten, sloten, strakke verkavelingen van het land en bebouwingslinten; een stelsel van snelwegen en spoorlijnen; dichtbebouwde gebieden met woningen en bedrijven(terreinen). Het is een druk bewoond en gebruikt gebied waar op het oog geen sporen meer zijn te vinden van de periode waarin de ondergrond werd gevormd waarop een cultuurlandschap is ontstaan. De ondergrond van het huidige Zuid-Holland is al voor de jaartelling gevormd uit een landschap van duinen en zandafzettingen, met daarachter een uitgestrekt moerassig gebied van vooral veen bestaande uit lagen afgestorven plantaardig materiaal. Doordat het land onder invloed stond van hoog water, zorgde het spel van eb en vloed aan de kuststrook en de monding van de rivier de Maas voor de afzet van zeeklei. Op kaarten gemaakt door TNO en de RCE (Rijksdienst Cultureel Erfgoed) is de vorming van de ondergrond van Nederland gereconstrueerd. Op de situatie van 50 voor Christus en 800 na Christus, is te zien dat het studiegebied voornamelijk in het veenmoeras ligt.
▲ Paleografische reconstructie van Nederland rond 50 na Christus. (RCE&TNO, 2006, www.noaa.nl).
▲ Paleografische reconstructie van Nederland rond 800 na Christus. (RCE&TNO, 2006 www.noaa.nl)
Bewoning vond in eerste instantie alleen plaats op de duinstroken en op de hoger gelegen oeverwallen van de rivieren. Op het kaartbeeld van 800 uit de Randstadreeks is dit landschap van 2 zand, veen en de gronden die onder invloed van hoog water stonden in beeld gebracht. In het Maasmondgebied is op de noordelijke helft met het symbool van een kerk of kapel één van de grotere nederzettingen, Vlaardingen, ingetekend. Zuidelijk bevindt zich de handelsplaats Witla. Het stichten van nederzettingen was vanaf de zesde eeuw ingezet, toen de bevolkingsgroei opnieuw aantrok, nadat het gebied vanwege het vertrek van de Romeinen ontvolkt was geraakt. Met de introductie van 3 het Christendom door de Franken, werden vanaf de zevende eeuw ook kerken gesticht. In dit landschap met op enkel plaatsen een nederzetting, waren waterwegen de belangrijkste verbindingen tussen de nederzettingen. In de zomer als er geen bedreiging was van het onderlopen van het land door water, vormden landwegen een aanvullende verbinding op het waternetwerk. 2
In ‘Over Holland’ nummer 10/11 is het artikel ‘ Twaalf eeuwen transformatie in het westen van Nederland in zes kaartbeelden: landschap, bewoning en infrastructuur in 800, 1200, 1500, 1700, 1900 en 2000’ gepubliceerd. Dit onderzoek biedt een goed overzicht en visualisatie van de verstedelijking in het huidige gebied van de Randstad. Het gebied van het project Noordas valt binnen dit gebied en de ontwikkelingen die in het onderzoek worden geschetst, zijn relevant voor de belangrijkste fysieke ingrepen van het studiegebied Noordas. De kaarten in ‘Over Holland’ vormen naast de beschrijving daarom een goede kapstok voor begrip van het ontstaan van het gebied. 3
Het grondgebied rond de rivieren de Maas en de Merwede kwam vanaf 719 onder Frankische heerschappij onder leiding van Karel de Grote. Bekering van het volk tot het Christendom was een belangrijk doel. Na de dood van Karel de Grote verviel het Frankische rijk; het werd opgedeeld en graven ontwikkelden zich tot lokale macht hebbers.
8
▲ Kaartbeeld van 800 uit de Randstadreeks met vrijwel alleen maar veen, en bij de rivier land dat onder invloed ligt van hoog water. Er zijn enkele plaatsen met een kapel of kerk in het gebied, en één handelsplaats (Witla) op de zuidoever van de Maas.
Ontginning Dit woeste landschap van wat nu Zuid Holland is, werd vanaf ongeveer 800 voor Christus ontgonnen ten behoeve van landbouw, waaraan door de groei van de bevolking behoefte was. De gronden veranderden van natuurlandschap in boerenland. De veengrond werd ontwaterd door het graven van sloten, evenwijdig aan en op regelmatige afstand van elkaar. Zo ontstond een landschap van rechthoekige kavels, meestal loodrecht op de natuurlijke waterlopen, een ontginningsprincipe dat gevisualiseerd is op de kaart van 1200 uit de Randstadreeks. Op deze kaart is zien dat op de noordelijke Maasoever de Rotte en de Schie (toen nog een riviertje) beiden de ontginningsbasis vormden. Bij de ontginningen werden, om water van de nog niet ontgonnen grond te weren, kades aangelegd aan de achter- en zijkanten van de ontginningsblokken. In het hele gebied werden dijken aangelegd om het ontgonnen land tegen het water van de zee en de rivier te beschermen.
▲ Kaartbeeld van 1200 uit de Randstadreeks met strepen en onderbroken strepen die respectievelijk de ontginningsbeweging bij benadering en de vermoedelijke richting van de ontginning weergeven. Op de kaart is door de lichtgroene kleur ook zichtbaar gemaakt dat de strook land die eerder onder invloed van hoog water stond is omgevormd tot een kleilaag door het slib van de rivier. Het donkergroen zijn de veengronden.
9
Bij de ontginning speelden kloosters een belangrijke rol, evenals de graven van Holland wiens macht grotendeels op landbezit was gebaseerd. Als grootgrondbezitters gaven zij hun land ten behoeve van ontginning in leen aan particulieren. Een rentmeester voerde in opdracht van de graaf het financieel beheer van de stukken land uit. Meestal zorgde een zogenaamde baljuw namens de graaf voor de bestuurlijke en juridische zaken.4 Zo gaf volgens een artikel in het archief van het Hoogheemraadschap Graaf Willem II (1234-1256) in land in bezit aan een particulier met de naam ‘Scievene’, vermoedelijk verwijzend naar het veengebied in de huidige polder Schieveen. Naast de Rotte werd ontgonnen vanuit de as Berkel – Rodenrijs - Noordeinde, en vanuit de as Bleiswijk – Bergschenhoek. De ontginning begon ten zuiden van Berkel met de Leede als basis. Langs de ontginningsas werden, vooraan de kavel, boerderijen gebouwd waardoor langgerekte boerderijlinten ontstonden, zoals bijvoorbeeld het lint tussen Berkel en Rodenrijs. Na deze periode van grote ontginningen, tekende zich een patroon van een aaneenschakeling van polders af. De polders zijn stuk voor stuk op dezelfde manier verkaveld in lange, evenwijdige percelen, allen omgeven door dijken en kades met een wetering erlangs. In deze periode van de grote ontginning ontstonden de waterschappen, ofwel de hoogheemraden, die toezagen op de overstromingsrisico’s van het grondgebied van de graven, voor waterbeheer in de polder zorgden en dijken en wegen aanlegden. Daarvoor lieten de hoogheemraden hun grondgebied optekenen. Mr. Floris Balthasar, landmeter en graveur, tekende het grondgebied op van de hoogheemraden van Schieland, Delfland en Rijnland. Op deze kaart uit 1611 is de indeling van de polders zoals nu nog herkenbaar al goed te zien; de Schieveense polder, Ackersdijk, maar ook bijvoorbeeld het ambacht Berkckel, het dorp Berckel, het dorp Hillegersberch. In de polder Schieveen ligt al de Hofweg (De Hoffwech), die met een kleine knik overloopt in de Roderijseweg (Rooderijswech), door Berkel loopt en overgaat in de ‘Berckelse Wech’. In de polder Schieveen liggen ook evenwijdig aan en zuidelijk van de Hofweg, de Molesloot, de Doenkade, de Kiersloot en de Neelgijsenkade. Dwars door de Schieveense polder (in noord-zuid richting) lopen twee watertjes, de 'waterijng' vanaf de Schie tot aan de Ackerdijkse wech, en de 'gaeh', vanuit de Neelgijsche kade tot aan de Ackerdijkse wech. Nicolaas Kruikius tekende in 1712 een grotere en preciezere kaart. De 27 koperplaten met een omvang van 260 bij 280 cm vervingen de zeventiende eeuwse kaart van Floris Balthasar.
Gevolgen van de grote ontginning: een plassenlandschap Als gevolg van de grootscheepse ontginning van het landschap die tot eind dertiende eeuw voortduurde, klonk de veengrond in, wat leidde tot bodemdaling. De natuurlijke afwatering van het land werd bemoeilijkt waardoor graanbouw minder rendabel werd. Een alternatieve broodwinning bestond uit het afgraven van de bovenste veenlaag voor de winning van turf als brandstof voor onder andere de industrie van bierbrouwerijen en steenbakkerijen. Deze hadden zich in de stedelijke nederzettingen ontwikkeld. Turf was een belangrijke brandstof in een gebied waar relatief weinig bos te vinden was. In eerste instantie werd alleen de bovenste laag veen afgegraven, dat wil zeggen vanaf het maaiveld tot aan de grondwaterspiegel. Na de uitvinding van de baggerbeugel – simpelweg een schep met een lange steel – was het mogelijk de dieper gelegen veenlagen onder de grondwaterspiegel af te steken en met een net naar boven te halen. De polders werden gemiddeld zo’n vier meter diep uitgebaggerd. Dit proces leidde tot het ontstaan van diepe en grote veenplassen; het voormalige boerenland veranderde in een plassenlandschap. Kades en dijken bleven intact, evenals de bebouwingsassen, maar deze elementen kwamen hoger te liggen dan het omringende land. De situatie van het landschap dat bestaat uit veel watervlaktes is goed te zien op enkele kaarten van het Hoogheemraadschap Delfland. Op de kaart van Krukuis uit 1712 is de vervening in kaart gebracht voor het gebied ten oosten van Berkel en Rodenrijs. Ten westen is het polderlandschap nog aanwezig
4
In deze periode ontstaan ook de ambachten, lokale gerechtsdistricten die bestuurd werden door een vertegenwoordiger van de graaf of ander gezag, de schout.
10
met daarin de natuurlijke veenmeren Oostmeer en Westmeer en de Oude Leede als verbinding. Ook in de polder Schieveen is in het zuidelijk gedeelte het proces van vervening ingetekend. Het kaartbeeld van 1700 uit de Randstadreeks laat met een symbool van een baggerbeugel zien waar de vervening heeft plaatsgevonden: het hele gebied tussen iets ten oosten van de Schie en de Rotte is tot in het noorden toe afgegraven.
▲ Kaartbeeld van 1700 uit de Randstadreeks met de grootschalige ontginning van het veen (het symbool van de schep). De donkergroene delen in het noordelijk deel zijn de reeds drooggemaakte veenplassen. Het lichtgroen vertegenwoordigt de kleilaag van de ondergrond. Ook te zien zijn de hoofdvaarwegen (blauw) en de secundaire vaarwegen (blauw gestippeld) en de stedelijke nederzettingen aan de vaarwegen.
Droogmaking van de polders Door de introductie van windbemaling was het mogelijk om gebieden droog te leggen zodat het land opnieuw gebruikt kon worden voor landbouw. Het droogmaken gebeurde door een dijk om een gebied te leggen en vervolgens het water weg te malen met een systeem van molens. In Zuid Holland werden de meeste gebieden in de achttiende eeuw drooggemaakt. In Berkel en Rodenrijs werden de Noordpolder, de Westpolder en de Zuidpolder drooggemalen in de periode 1772 - 1776. Tussen 1772 en 1782 werd de Bleiswijkse polder drooggemalen. De polder Schieveen werd tussen 1786 en 1858 in twee fases drooggemaakt. Ook de polders bij Bergschenhoek werden in de achttiende eeuw drooggemaakt. Op de topografische kaart uitgegeven in 1911, maar opgenomen in 1875 en 1889, is het ruimtelijke beeld van het eindstadium van de droogmakerijen goed te zien, een ontwikkeling die voor het gebied Lansingerland is beschreven in de Nota Cultuurhistorie Plus van die gemeente. Het beeld van het eindstadium van de droogmakerijen wordt over het algemeen gekenmerkt door het contrast tussen de open, weidse en onbebouwde polder enerzijds, en de linten van bebouwing en begroeiing in de vorm van bomen, anderzijds.
11
▲ Topografische kaart van polders bij Berkel en Bergschenhoek van de situatie midden negentiende eeuw. Voor de overige gebieden zie bijlage 1.
De polders bij Bergschenhoek (de Oosteindsche, de Boterdorpsche en de Schiebroekse polder) vormen samen een landschappelijke eenheid met een strakke verkaveling en een slotenpatroon haaks op de verkaveling. In het midden van deze constellatie van polders loopt het van oorsprong middeleeuwse bebouwingslint van Hillegergsberg naar Bergschenhoek en van Bergschenhoek verder naar Bleiswijk. Met uitzondering van bebouwing aan de Rottekade is er in de polder zelf geen bebouwing te onderscheiden. Verder lopen er geen wegen parallel aan dit lint, er zijn alleen enkele dwarsverbindingen, ze liggen haaks op de Rotte en steken zo de polder in naar het bebouwingslint. De polders van Bleiswijk vormen een andere landschappelijke eenheid maar met een zelfde structuur van een verkaveling haaks op het middeleeuwse lint, dat ook hier de enige plek met bebouwing is. Bij Berkel en Rodenrijs is het beeld minder eenduidig; het is kleinschaliger en grilliger. Schieveen is met Zestienhoven als een volgende eenheid aan te wijzen door dezelfde verkavelingsrichting in beide polders, haaks op de Oude Bovendijk, het belangrijkste bebouwingslint. Hierbij is te zien dat bij Schieveen in het noordelijke stuk de bebouwing van dit lint direct aan de dijk staat, en in het zuidelijke gedeelte de bebouwing, zowel direct aan de dijk, als iets teruggelegen in het polderland is gesitueerd. Naast de doorsnijding van de polder Schieveen met de Hofweg, de verbinding vanaf de Oude Bovendijk naar de Delftweg langs de Schie, is in vergelijking met de andere polders opvallend dat hier wel enkele bebouwingsvlekken met groen rondom in de polder zelf te vinden is. De voordijk brengt de grens met landgoed de Tempel aan. In de Ackerdijkse polder liggen nog enkele veenplassen, die niet waren drooggemaakt omdat voor dit gebied de financiering niet van de grond was gekomen.
12
▲ Polder Schieveen: een open landschap van boerenland (rechts) met hier en daar een vlek van bebouwing en enkele bomen, in dit geval het gemaal aan de Hofweg (links).
Veeteelt, akkerbouw en kassen De drooggemaakte gronden werden in gebruik genomen voor zowel veeteelt als akkerbouw. Door de droogmaking was de kleilaag naar boven gekomen waarop granen, vlas, aardappelen, suikerbieten en kool werden verbouwd. Ook werden delen benut voor grasland, dit betrof de delen met de zwaardere, natte klei. Aanvankelijk overheerste de akkerbouw en werden vooral aardappels geteeld, mede bedoeld voor export. Toen Engeland en andere landen invoer gingen heffen op buitenlandse producten stortte de internationale markt voor de Nederlandse boeren in en schakelden zij over op het telen van groente zoals komkommer, tomaat en sla, en fruit. Na de Tweede Wereldoorlog spreidde de tuinbouwsector die al voor de oorlog z’n intrede had gedaan, zich uit, vooral in het gebied rond Bergschenhoek en Bleiswijk. Naast de bouw van kassen, bracht het een uitbreiding van verbindingen met zich mee. De vaarten in het gebied voldeden niet altijd voor vervoer van producten, zeker niet toen de kassen niet meer alleen langs de kades en wateren gebouwd werden, maar ook dieper in de polder (schaalvergroting). Meestal werden dwarsverbindingen aangelegd in de lijn van de verkaveling. Vanwege de nieuwe activiteiten werd de oorspronkelijke verkaveling van stroken veelal tot blokken en rechthoeken vergroot.
▲ Kassen in de Berkelse polders.
13
Droogmaking van de polder Schieveen Van de polder Schieveen is in het archief van het Hoogheemraadschap een hele serie kaarten, van concepten van de droogmaking tot de kaarten die horen bij het definitieve besluit van Provinciale Staten om de polder droog te maken. Aan de hand van dit materiaal is een beeld te schetsen wat de droogmaking van een polder met zich meebracht.
▲ Kaart uit 1664 met de drie polders ‘Berckel’, ‘Schijeveen’ en ‘Ackersdijck’ met wegen, kades, vaarten en molens en bomen, opgetekend door de landmeter Pieter Floris van der Sallem in opdracht van het Hoogheemraadschap Delfland. (Archief Hoogheemraadschap Delfland, Oud Archief Delfland inv. nr. 3179).
De hoofdstructuur van de polder Schieveen stamt uit de tijd dat het land van woeste grond werd omgezet in boerenland, ook heldentijd van de grote ontginning genoemd. Op oude kaarten zoals die uit 1664 van de drie polders ‘Berckel’, Schijenveen’ en ‘Ackersdijk’ is de hoofdstructuur van de polders Schieveen en Berkel zichtbaar: - de Zweth die vanaf de Schie doorloopt in de Waterinck in de polder Berkel; - dwars door de polder Schieveen ten eerste de Watering en ten tweede de Gaag die doorloopt in de Ackerdijkse polder; - de Doenkade; - de Rodenrijse kade; - de Berkselse weg met bebouwing; - de Hofweg die vanaf de Delfweg langs de Schie naar de huidige Oude Bovendijk loopt. (De Oude Bovendijk heette vroeger ook wel Achterdijk (of eerder nog Voordijk), Schieveensekade, Rijskade, Gemeentelandkade. De Doenkade heette ook wel Stugge Zijdewinde, Rodenrijsekade en landscheiding.) De kaart van Krukius uit 1712 waarop alle gebieden van het Hoogheemraadschap zijn weergegeven, laat dezelfde hoofdstructuur van de polder zien. Ook is hier op sommige plekken al het gevolg van het proces van het afgraven van turf (de vervening) ingetekend.
14
▲ Deel van de kaart uit 1712 van Nicolaas en Jacob Kruikius van het gebied van Delfland met de Schieveense polder, een gebied dat begrensd wordt door de Doenkade in het zuiden, de Schie in het westen, de Zweth in het noorden en de huidige Oude Bovendijk in het oosten. Op de rand van de kaart prijken fraaie impressies van het landschap, het boerenbedrijf en de kerktorens van de nederzettingen. (Archief Hoogheemraadschap Delfland.)
Het proces van vervening had als gevolg dat het Hoogheemraadschap minder inkomsten kreeg omdat ze geen ‘omslag’, ofwel belasting konden innen over de plassen die zich na het afsteken van het turf hadden gevormd, terwijl dit wel de praktijk was geweest ten tijde van het boerenland. Erger was dat de Doenkade gevaar liep doordat het water uit de plassen bij harde wind tegen de kade sloeg. Een doorbraak van de kade lag op de loer. Er was dus een groot belang bij het droogmaken van de plassen. In plaats van waterplassen waar economisch niet veel meer uitgehaald kon worden, zou bovendien landbouwgrond gecreëerd worden. Er werden plannen gemaakt en getekend, zoals een ‘Nader concept tot Droogmaking van een gedeelte der Schieveense polder’ uit 1783. Omdat in het zuidelijk gedeelte de meeste plassen waren, zou het gedeelte tussen de Doenkade en de Verlaatsloot-Hofweg als eerste drooggemalen moeten worden. De zogenaamde Oude- of Bovenpolder bleef buiten de droogmaking.
15
▲ Tekening uit 1783, een concept voor de droogmaking van de Schieveense polder. Het droog te leggen gebied loopt tot aan de landgoederen Rodenrijs en de Tempel die langs de Schie zijn ingetekend. (Archief Hoogheemraadschap Delfland.)
De Staten van Holland5 die toestemming moesten verlenen voor de droogmaking deden dit in 1786 voor het eerste blok. Volgens de planning moesten tussen 1783 en 1790 alle landen uitgeveend zijn en de ringdijk gesloten. Vervolgens kon met behulp van vijzelmolens (de Schieveense achtkantige molen bij de Verlaatsloot en de Wipmolen bij de Doenkade) het water weggevoerd worden via de Bovenpolder de Schie in. Het werk was in 1792 gereed, waarna met de verkaveling werd begonnen. Dit verkavelingpatroon is als een typische Zuid Hollandse verkaveling te zien. De eigendomskavels kregen en breedte van 33 Rijnlandse roeden (124,3 meter) en werden overlangs opgesplitst in drieën. De dwarssloten, ofwel de tochten werden op een afstand van ongeveer 400 meter aangelegd. Uiteindelijk kwamen er vijf in plaats van de geplande zes tochten.6 Het droogmaken van het tweede blok, het gebied ten noorden van de Hofweg en ten oosten van de Watering tot de Rijskade, liet nog enige tijd op zich wachten. Pas in 1856 viel het besluit dit gebied droog te maken. In 1858 werd het ontstaan van de nieuwe polder als waterstaatskunst ook in administratieve zin bekrachtigd, toen door samenvoeging van de Oude -of Bovenpolder, de Oude Droogmaking en de Nieuwe Droogmaking er sprake was van een bestuurlijke vorm van de polder Schieveen, waarbij één ambachtsbewaarder bijgestaan door twee zogenaamde kroosheemraden – de assistenten - zorgde voor onder andere het innen van de sluisgelden, het innen van de belasting voor de landerijen, de verhuur van de Zwethkade en de schouw van de waterstructuur.
5
Oorspronkelijk vervulde de Staten van Holland de rol van adviescollege van de graaf van Holland, later (v.a. eind zestiende eeuw) werd het een bestuursorgaan van het gewest Holland en West-Friesland. 6 MER Schieveen, deelrapport landschappelijke kwaliteit, Gemeentewerken Rotterdam.
16
Op een kaart van de polder uit 1936 zijn de verschillende fases van de geschiedenis van de droogmaking die de opbouw van het gebied vormen mooi te zien: de eerste ofwel oude droogmaking, de tweede ofwel nieuwe droogmaking en de rond 1852 aangelegde bergboezem. In al deze delen is dezelfde verkaveling gevolgd. Verder is te zien dat de bovenpolder een grovere verkaveling heeft. Op deze kaart is ook de doorsnijding van de polder Schieveen te zien als gevolg van de aanleg van de rijksweg tussen Den Haag en Rotterdam.
▲ Kaart uit 1936 van de polder Schieveen met de verschillende delen: de oude droogmaking, de nieuwe droogmaking, de bergboezem, de bovenpolder en de zone bij de Schie met landgoed de Tempel en landgoed Rodenrijs. (Archief Hoogheemraadschap Delfland, Oud Archief Delfland)
17
Maar wie woonden er in de polder Schieveen? Hoe ging het leven eraan toe? Naast onderstaande foto’s geven de jeugdherinneringen van de opa van Wim Neeleman een impressie van het leven op en rond de molen die midden in de polder stond. Zie bijlage 3 op pagina 60.
▲ Hooibroeimeting bij de boerderij Zegswaard aan de Oude Bovendijk, 1942. (Collectie Museum Overschie, fotopersbureau CNH, E.A. Hof)
▲Schoolklas in 1914 bij de school aan de Oude Bovendijk. (Collectie Museum Overschie)
18
Droogmaking van de polder bij Berkel en Rodenrijs Er zijn in het archief van het Hoogheemraadschap twee kaarten van de droogmaking van de Berkelse polders. Op de eerste kaart uit 1768 wordt gesproken over de Voorafsche en de Achterafsche Droogmaking. Naast de mathematische verkaveling van het land – haaks op de bebouwingslinten – is met de kleurstelling van groen en geel een aanlokkelijk boerenland verbeeld. In de kantlijn is geschetst wat de aanblik geweest moet zijn: molens, water en noeste arbeid.
▲De kaart uit 1768 met het voorstel voor de droogmaking van de Berkelse polders. Op de kaart is ook de zogenaamde landscheiding, de grens tussen het grondgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland en het Hoogheemraadschap van Schieland, te zien; deze loopt onderaan de kaart van links naar rechts. (Archief Hoogheemraadschap Delfland, Oud Archief Delfland)
De tweede kaart uit 1777 laat ook in de kantlijn een beeld van molens, water, boten, het vee en de bewerking van het land in de polder zien. Er wordt gesproken over de West-, Zuid- en Noordpolder in plaats van de Voorafsche en Achterafsche Droogmaking. Inmiddels is de nummering van de verkaveling verfijnd met ook een codering in letters. Het bebouwingslint met de kern van het dorp Berkel is gedetailleerder in beeld gebracht.
19
▲De kaart uit 1777 behorende bij het besluit van 1767 tot droogmaking van de Berkelse polders, de Zuid-Polder, de West-Polder en de Noord-polder. De landscheiding is net als op de kaart uit 1768 ook aangegeven. (Archief Hoogheemraadschap Delfland, Oud Archief Delfland)
In 1769 werd het octrooi verleend om de gebieden droog te maken. Het inpolderingwerk zou tien jaar duren. De Westpolder en de Noordpolder werden droog gemalen met behulp van een systeem van drie molens, ook wel een molendriegang genoemd. De bovenmolen maalde één tot anderhalve meter water uit de plas, waarna de middelmolen nog eens anderhalve meter wegmaalde. Aansluitend maalde de ondermolen de laatste waterlaag weg. De eerste twee molens stonden aan de rand van de 7 plas of het te bemalen stuk grond, de laatste stond er middenin.
▲ Het systeem van een polder droogmalen: de molendriegang in de Westpolder en de hoger gelegen Berkelse boezem waar het water naartoe werd gemalen.
Terwijl de droogmaking in gang was gezet, ging het proces van vervening waar mogelijk was in eerste instantie nog door. Dit is zowel op de kaart van de droogmaking uit 1777, als op de topografische uit 1911 goed te zien. Er ontstonden nieuwe plassen, hoofdzakelijk vanuit het Westmeer en het Oostmeer. Pas na het afsteken van het turf werd ook op deze plaatsen begonnen met de droogmaking en ontstond westelijk van de Rodenrijse- en Noordeinseweg de Voorafsche Polder en de Nieuwe Droogmaking.
7
Zie ‘Nota Cultuurhistorie Plus gemeente Lansingerland’.
20
Op de historische kaarten is te zien dat het gebied van de Berkelse polders veel grilliger is, het is een samenstelling van enkele kleine polders. Daartussen is het historisch lint de verbindende factor.
▲ Structuur van de droogmaking die de logica van het landschap heeft bepaald, getekend door Frits Palmboom).
Polder- en dijklinten en historische kernen Voor de gemeente Lansingerland zijn de ontstaansgeschiedenis en de kenmerken van de verschillende gebiedstypen uitgebreid beschreven in de Nota Cultuurhistorie Plus8, zoals bijvoorbeeld de woon-werklinten in het glastuinbouwgebied en de woongebieden na 1985, maar ook de historische polderlinten, de historische dijklinten en de historische kernen, waarvan de beschrijvingen als bijlage bij dit rapport zijn gevoegd (zie bijlage 3). Voor de historische kernen gaat het om Bergschenhoek, Bleiswijk en Berkel en Rodenrijs. De historische polderlinten betreffen de Noordeindseweg en de Rodenrijseweg in Berkel en Rodenrijs, de Kruisweg, de Hoefweg en de Hoekeindseweg in Bleiswijk en tot slot de Hoekeindseweg - Oosteindseweg en de Bergweg Noord Bergweg Zuid in Bergschenhoek. De Rottekade is het enige dijklint.
Stedelijke nederzettingen Veenplassen, molens, dijken en open polders met bebouwingslinten bepaalden niet alleen het beeld van het Zuid Hollandse landschap. Vanaf ongeveer het jaar 1000 ontwikkelden zich stedelijke nederzettingen, zoals Rotterdam aan de monding van de rivier de Rotte. Zoals ook Vlaardingen, ontstaan rond de burcht waar in de achtste eeuw nog een kerk had gestaan. Hoewel Vlaardingen in eerste instantie een belangrijke plaats was in het graafschap van Holland, behoorde het vanaf de vijftiende eeuw tot de kleinere steden. Schiedam ontstond rond 1250 toen een gebiedje aan de benedenloop van de rivier de Schie bedijkt werd. In 1275 kreeg het stadsrechten, een bevestiging van de stedelijke status en het recht om markt te houden en dus waren te verhandelen. De aanvankelijk voorspoedige economische en stedelijke ontwikkeling viel terug door de concurrentie van Rotterdam en Dordrecht. Schiedam moest zich beperken tot haringvisserij terwijl andere steden nieuwe industrieën ontwikkelden. Zoals bijvoorbeeld Delft, dat met het verkrijgen van stadsrechten in 1246 aan belang won en haar positie in de daarop volgende eeuw verstevigde door de Schie aan te leggen, de verbinding naar de Maas.
8
Nota Cultuurhistorie Plus Lansingerland, concept maart 2011.
21
De drie Schieën De Schie is één van de plekken waar de stedenstrijd waarin steden tussen de middeleeuwen en de achttiende eeuw dikwijls verwikkeld waren zich afspeelde. De kaart van de ‘drie Schieën’ uit 1540 illustreert de twisten tussen Delft en Rotterdam om de economische positie van beide steden. De kaart toont de Schie tussen Delft en Overschie (vergraven van rivier tot kanaal rond 1250 om Delft en omgeving van een goede afwatering te voorzien), de Schie tussen Rotterdam en Overschie (aangelegd in 1350 zodat Rotterdam een verbinding kreeg met het noordelijke achterland) en de Schie tussen Overschie en Delfshaven (aangelegd door Delft in 1389 voor een directe verbinding tussen Delft en haar haven aan de Maas, Delfshaven). De kaart is rond 1512 gemaakt in opdracht van Delft ter ondersteuning van een juridisch geschil met Rotterdam. Het proces ging over de vraag of Rotterdam het recht had het smalle, bochtige kanaal naar Overschie even breed te maken als het kanaal van Delft. Wanneer het dat zou doen, zou Rotterdam net zo’n goede verbinding met het ZuidHollandse binnenland krijgen als Delft en zou Delft de voorsprong op de concurrentie verliezen.
▲ Kaart van de drie Schieën (uit het Algemeen Rijksarchief Den Haag) rond 1512 met linksboven Rotterdam en linksonder Overschie met de Schie die overgaat in de Delfshavense Schie naar Delfshaven rechtsboven.
Overschie Op het strategisch kruispunt van de drie Schieën kon het dorp Overschie zich verder ontwikkelen. Toen de Schie nog een veenrivier was lag hier al “Skie”, een kleine nederzetting met een eigen kapel. Naast agrarische activiteiten waar de bewoners van leefden, waren er enkele scheepswerven. Hoewel de meeste industriële activiteit is verdwenen, heeft het stuk langs de Schie buiten het oude dorp richting Delft, en ook het deel dat Overschieseweg heet, nog enigszins dit karakter.
22
▲ De industriële bebouwing aan de Delfweg en langs de Schie. Het graven van de Delfshavense Schie had tot gevolg dat een deel van het lint van het dorp Overschie, afgesneden werd de rest van het dorp. Delft zorgde voor een brug, de Hogebrug, omdat de brug letterlijk hoog moest zijn om alle scheepvaart zo min mogelijk te hinderen. Aanvankelijk was de brug van hout, maar in 1662 werd het exemplaar uit 1390 vervangen door een stenen versie. Ook die werd weer vervangen, door wederom een houten brug. In 1662 werd de huidige stenen brug gebouwd. Het is een staaltje van Nederlandse bruggenbouw uit de zeventiende eeuw en heeft daarom de status van rijksmonument. Die status heeft ook het brugwachtershuis uit 1657, de enige bewaard gebleven van de twee brugwachterhuizen die elk aan een zijde van de Schie stonden.
▲ Het Dorpslint van Overschie vanaf de Hoge Brug in 2012 (links). Het dorp van Overschie is veel geschilderd, hier door Cornelis Decker (rechts).
Lange tijd was Overschie ook een soort verkeersknooppunt. Tot de aanleg van de Rijksweg 13 die in 1933 in gebruik werd genomen (waarover verderop in het verhaal meer) ging het verkeer tussen Rotterdam en Delft door Overschie. De verbinding tussen de twee oevers van de Schie in het gebied tussen Overschie en Delft, bestond lange tijd alleen uit een pont bij het gehucht Kandelaar. Pas in 1960 kwam er een fietsbrug en ging de pont uit de vaart.
23
Aanleg van de Oost Abts polder De aanleg van de Oost Abst polder vormde ten tijde van de eerste ontginningen één van de eerste grootschalige bedijkingen binnen het ambacht Maesland. Ondanks de bedijkingen was er in 1164 een grote overstroming in het gebied van de Oost Abts polder. Bij het terugwinnen van het land werd de Oude Dijk aangelegd als onderdeel van een integrale zeekering ter bescherming van het land van de Hoogheemraden Schieland en Delfland. De Schie kreeg kades en er werd een dam in de Schie gelegd. In de dertiende eeuw ontstond door de aanleg van een dam ter hoogte van de Schiekade een doorlopende waterkering met de Oude Dijk, de Doenkade, de Rodenrijsekade. Deze waterkering was tegelijkertijd de scheiding tussen de gebieden van de twee Hoogheemraden, ook wel landscheiding genoemd. Omdat Delfland de Schie niet meer kon gebruiken als afwatering naar de Maas, werd de Poldervaart in 1280 gegraven.9 Net als in de overige polders, werd ook in de Oost Abts polder veen afgegraven ten behoeve van turfwinning. Op een kaart uit 1850 van het gebied is goed te zien dat die waterplas niet de gehele Oost Abts polder besloeg; de zone langs de Schie is niet afgegraven geweest. Hoewel dit deel sinds lange tijd in gebruik is als boerenland, is het net als andere delen van de oevers van de Schie, niet afgegraven ten behoeve van turfwinning omdat door afzetting van klei en zand de grond daarvoor niet geschikt was.
▲ De kaart van Hoekwater van de Oost Abtspolder rond 1850.
9
Zie ‘Inventarisatiedocument Bochtafsnijding Schie’.
24
▲ De situatie van de Oost Abtspolder en omgeving in 1250 en 1300. (Inventarisatiedocument Bochtafsnijding).
▲ Een luchtfoto uit 1924 illustreert in vergelijking met de huidige situatie hoe bescheiden de ontwikkeling rond Overschie in die tijd nog was en hoe strak de Zestienhovense polder verkaveld was. Bij het op de foto zichtbare gedeelte van de Oost Abst polder is dat patroon niet te zien. (overgenomen uit BOOR rapporten 347, 2006)
25
Het deel dat wel was afgestoken werd in 1873 drooggemalen ten behoeve van agrarisch land. Op de hoogtekaart uit het Inventarisatiedocument ‘Bochtafsnijding Delftse Schie’ is het onderscheid tussen de afgegraven en lager gelegen gronden (donkergroen) en de niet afgegraven en hoger gelegen gronden (lichtgroen) te zien, voor zowel de Oost Abts polder, als ook de oostelijke Schiezone en Schieveen. Dit hoogteverschil, de zogenaamde steilrand, is op de toegangsweg naar Rotterdam Airport (Vliegveldweg) bijvoorbeeld nog ervaarbaar.
▲ links: De Oost Abts polder met de hoger (lichtgroen) en lager gelegen gronden ingetekend op de kaart uit 1906. Ook de hoogteverschillen van de Schieveense polder en de zone langs de Schie bij Overschie en polder Zestienhoven zijn ingetekend. ▲ rechts: Op de kaart van Krukuis uit 1712 is te zien hoe de verkaveling haaks op het water in de Oost Abts polder in de zone langs de Schie draait mee met de bocht.
26
▲ De Oost Abts polder uit 1867 waarop goed te zien is hoe de polder al doorsneden is met de Poldervaart en andere infrastructurele lijnen (wegen en spoorwegen); de veenplas is nog niet drooggemaakt; dijken in het zuidelijk deel van de polder langs de Schie zichtbaar zijn. (Atlas van J. Kuyper)
Het gebruik als agrarisch land was in het grootste gedeelte van de Oost Abts polder echter geen oneindig leven beschoren. Door de oprukkende stad Rotterdam nam de behoefte aan bedrijventerrein in het gebied toe. Voor de aanleg van het bedrijventerrein Noord West in de jaren zestig van de twintigste eeuw, werd de voormalige droogmakerij opgespoten. Op de topografische kaart uit 1911 uit de Atlas van J. Kuyper is de Oost Abts polder te zien als een binnengebied gescheiden door een dijk van een zone daarbuiten langs de Schie gelegen. Dit is de scheiding waar nu de scheiding tussen bedrijventerrein en het agrarisch in gebruik zijnde restant van de Oost Abts polder loopt. Hier en daar is in de zone langs de Schie het terrein nog hobbelig, een indicatie dat dit deel inderdaad niet is drooggemaakt, maar nog het profiel heeft van de tijd voor de droogmaking. Vanaf de hoger gelegen dijk over het vlakke land rijst het silhouet van Overschie aan de andere kant van de Schie op. Kenmerkend is ook het zicht op overwegend de achterkanten van de lintbebouwing van de Overschiese Dorpsstraat. Met de aanleg van de N 209 is de Oost Abts polder is ook de zone van de Oost Abts polder langs de Schie verdeeld in twee delen, een deel op het grondgebied van Schiedam dat een vrij rommelige zone met een woonwagenpark is, en het deel op het Rotterdamse grondgebied met het zicht op Overschie waar de voormalige polder nog het meest herkenbaar is.
27
▲ links: De Nederlands Hervormde Kerk, ook wel de Grote Kerk van Overschie uit 1900 naar ontwerp van architect Bernard Hooijkaas, verving de in 1899 door een blikseminslag verwoeste kerk. De kerk, opgetrokken in rode baksteen met natuurstenen hoek- en sluitstenen is gebouwd in de vorm van een langgerekt Grieks kruis. Kenmerkend zijn ook de hoog opgaande, met leien gedekte zadeldaken met dwarskap. De toren is gereconstrueerd. Het gebouw ligt beeldbepalend aan zowel de Overschiese Dorpsstraat, als aan de Schie en verleent Overschie samen met de Kerk Petrus Banden al van veraf een silhouet. Dit heeft vele kunstenaars geïnspireerd tot fraaie schilderijen van het dorp Overschie. ▲ rechts: De Kerk Petrus Banden is een Rooms Katholieke Kerk naar ontwerp van architect P. Adams. Het gebouw rechts is het oude Veerhuis.
Sporen onder de grond van de Oost Abts polder
10
In het deel op het Rotterdamse grondgebied zijn enkele archeologisch zeer waardevolle plekken. Naast mogelijke sporen van een stroomgordel van een fossiele rivier, bewoningspore uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen, resten van bebouwing aan de Kethelse Kade ter hoogte van het afgebroken Tolhuis, gaat het om verveningsporen uit de achttiende en negentiende eeuw, het tracé van de oude kade uit en het tracé van de Oude Dijk met resten mogelijk zelfs resten van een deel van een dam in de Schie. Nader onderzoek onder leiding van BOOR zal leiden tot meer informatie. Ook kunnen restanten van de boerderij ’s Gravenhuize aangetroffen worden.
▲ links: Tekening van de boerderij ’s Gravenhuize, ook wel hof van Cyrene door Octave de Coninck gemaakt rond 1960. ▲ rechts: Foto van de locatie eind jaren vijftig.
10
Bureauonderzoek ‘Archeologische waarden in het gebied van de afsnijding van de Schiebocht’ van A.J. Guiran uit 2006 en het Verkennend veldonderzoek ‘Rotterdamse/Schiedam afsnijding Schiebocht’ van D.E.A. Schiltmans uit 2008, beiden door BOOR.
28
Boerderij ’s Gravenhuize in de Oost Abts polder Op de kaart met de drie Schieën zou het boerencomplex ’s Gravenhuize, ook bekend als het hof van Cyrene, te zien zijn volgens C. Hoek in het Rotterdams Jaarboekje van 1962. Toen Hoek naar aanleiding van de eerste plannen voor de bochtafsnijding van de Schie over ’s Gravenhuize publiceerde, stond de boerderij met omgrachting nog aan de oever van de Schie. Het complex dat met omgrachting is ingetekend op het zogenaamde Minuutplan Kethel (kadastrale kaart van het deel Oost Abts polder 1811-1832) zou volgens Hoek al in bronnen uit 1413 genoemd zijn. Toen het complex in de jaren negentig van de twintigste eeuw gesloopt werd is een gevelsteen met het jaartal 1632 aangetroffen.
Minuutplan Kethel met de boerderij ’s Gravenhuize, ofwel het Hof van Cyrene.
▲ Terrein met hoge archeologische waarde (rood), te weten boerderij ‘s-Gravenhuize; en kans op het aantreffen van archeologische sporen (rose), te weten: het tracé van de Oude Dijk (2), het verlengde van het tracé Oude Dijk met mogelijk aanzet dam (3), bewoningsresten uit de Romeinse tijd (4) en terreinen met bewoningssporen e vanaf de 16 eeuw (5 en 6).
29
Veerhuis en Tolhuis aan de Kethelse Kade De luchtfoto uit 1924 op pagina 25 toont hoe de boerderij ’s Gravenhuize op de westelijke oever van de Schie in de Oost Abts polder lag, precies ter hoogte van de arm naar de Delfshavense Schie. Ook is het Tolhuis aan de Kethelse Kade te zien dat gebouwd is nadat Delft vanaf 1632 tol ging heffen voor vervoer over de Schie. Het Tolhuis werd afgebroken, maar het Veerhuis (1767) dat ooit onderdak bood aan de veerman die als ambtenaar van de stad Delft tegen betaling voetgangers en trekpaarden overzette, is nog intact en heeft tegenwoordig de status van rijksmonument. In de gevel is het wapen van Delft opgenomen, het teken dat de Schie, evenals overigens de aan de Schie gelegen gronden, in bezit was van de stad Delft.
Netwerk van wegen, waterwegen en spoorwegen Zoals het verhaal van de drie Schieën illustreert, ontstond met de ontwikkeling van steden een uitgebreider netwerk van wegen en waterwegen. Op de kaarten van 1500, 1700 en 1900 uit de Randstadreeks is te zien hoe in het gebied van de provincie Zuid Holland dit netwerk zich parallel aan de groei van de genoemde steden en steden als Den Haag en Gouda ontwikkelde.
▲ Kaartbeeld van de situatie in Zuid Holland in 1700 en 1900. Kaartbeeld van de situatie in Zuid Holland in 1900. Waar op de kaart van 1700 (zie pagina 11) de onverharde wegen nog zijn aangegeven – de verbindingen van Rotterdam met Gouda en van Gouda met Den Haag via Delft – heeft op de kaart van 1900 de spoorlijn (rood) zijn intrede gedaan. Ook is te zien dat het stedelijk gebied aanzienlijk is gegroeid.
Al in de negentiende eeuw werd naar Frans voorbeeld (als gevolg van de invloed van Napoleon) een stelsel van rijksstraatwegen aangelegd. Tot dan toe waren de wegen onverhard, maar vanaf 1814 werden verharde wegen aangelegd in gebieden waar veel economische activiteit was. Veel vervoer was altijd over water gegaan. De Schie was bijvoorbeeld een druk bevaren kanaal met een jaagpad ernaast waarover de trekschuiten werden voortgetrokken. Vervoer per spoorweg deed in Nederland eind jaren dertig van de negentiende eeuw z’n intrede. In het begin kwamen als resultaat van de inspanningen van private initiatieven diverse spoorverbindingen tot stand. Vanaf 1830 bijvoorbeeld werd de lijn Amsterdam – Haarlem – Leiden – Den Haag – Delft – Rotterdam aangelegd. Voor het laatste gedeelte tot aan Rotterdam werd in 1840 de H.IJ.S.M opgericht waardoor de lijn in 1847 voltooid kon worden met als eind-beginpunt het kopstation Delfse Poort. Door de bemoeienis van de overheid, in navolging van de private initiatieven voor verbindingen per spoor, kwam vanaf 1860 een samenhangend netwerk van spoorwegen tot stand. Maar waar tot dan toe de infrastructuur van waterwegen en landwegen en dijken, deel uitmaakte van de structuur van het cultuurlandschap van de ontginningen en de historische linten, hingen de spoorwegen niet met dit nieuwe stelsel van spoorwegen samen, zoals ook de aanleg van snelwegen later niet zou doen. Vaker
30
werden het barrières, omdat ze verbindingen over grotere afstanden verzorgden. De spoorweg Gouda – Den Haag die in 1868 gerealiseerd werd, doorsneed het bewoningslint tussen Bleiswijk en Kruisweg. Met de aanleg begin twintigste eeuw van de Hofpleinlijn tussen Rotterdam en Schevingen (de huidige Randstadrail) werd de Berkelse polder doorsneden. Berkel kreeg twee stations aan de lijn. Het gebied zou nogmaals doorsneden worden in 2009 met de ingebruikname van de HSL, de Hogesnelheidslijn tussen Amsterdam en Antwerpen.
▲ Kaarten uit 1867 van de gemeente Berkel (links) en Overschie met de polder Schieveen (rechts) met de straat - en kunstwegen, de gewone wegen, voetpaden en dijken. Te zien is dat de spoorlijn tussen Rotterdam en Delft al is aangelegd. Aan de Oude Bovendijk is te zien waar bebouwing ligt, zoals bijvoorbeeld op het punt waar de Rodenrijsche weg uitkomt op de Oude Bovendijk.
Reiswijzer voor het watertoerisme Dat het waternetwerk niet alleen ten dienste van de economie, van transport van A naar B hoeft te staan, maar ook een recreatieve functie kan vervullen, werd begin van de twintigste eeuw al bedacht. De ‘Reiswijzer voor het watertoerisme’ met de ‘Bondswaterkaart’ uit 1910 voor het zuidelijk deel van de Provincie Zuid-Holland van de Nederlandse Toeristenbond illustreert dit. Op de kaart is een onderscheid gemaakt tussen vaarwater vrij voor boten met mechanische kracht en maximum toegestane snelheid in meters per minuut (blauw op de kaart); de Maas, de Rotterdamse Schie, de Delfshavense Schie en de Rotte vallen in deze categorie. Dan is er nog vaarwater voor boten met mechanische kracht waarvoor een vergunning moet worden aangevraagd bij de Provincie (geel op de kaart); in het gebied rond Rotterdam-Schiedam valt de Vlaardingse Schouw (nu de Vlaardingse vaart) die overgaat in de Gaag en uitkomt in Delft in deze categorie. Tot slot is er vaarwater dat verboden is voor motorboten en waarvoor een vergunning kan worden verleend door het waterschap (rood); dit zijn de kleinere wateren zoals de Zweth en de Rodenrijse vaart, maar ook bijvoorbeeld de Poldervaart.
▲ Recreatieboten varend op de Schie (links) en aangemeerd in het water de Zweth (rechts) anno 2011.
31
▲ Deel uit de Bondswaterkaart voor Zuid Holland, een uitgave van de Nederlandse Toeristenbond uit 1910.
Verweving stad en land Niet alleen raakten door het netwerk van verbindingen steden en platteland meer met elkaar verweven, ook door de activiteiten in en rond de stad enerzijds, en op het platteland anderzijds, raakten de gebieden afhankelijk van elkaar. Het platteland had een belangrijke afzetmarkt voor de producten die het opbracht, de stad had voor haar groeiende bevolking de voedselvoorziening van het platteland nodig. Op het land was veel veeteelt voor de productie van kaas en boter. Graanverbouw loonde minder vanwege de aanvoer van goedkoop graan uit landen aan de Oostzee. De tuinbouw rond de steden zorgt voor aanvullende inkomsten, evenals de teelt van hennep en vlas. Ook van belang voor de transformatie van het landschap en de verwevenheid van de grote steden en het land eromheen was het proces van suburbanisatie dat op gang was gekomen. Dat wil zeggen dat rijkere stedelingen in de zomer de stad uit trokken naar het buitengebied waar ze langs duinranden en waterwegen buitenplaatsen stichtten.
32
Buitenplaatsen langs de Schie: de Tempel, Nieuw Rhodenrijs en de Leeuwenhof Landgoed De Tempel, met Rhodenrijs gelegen in de zone langs de Schie tussen Overschie en Delft , behoort tot één van de door de provincie aangewezen Buitenplaatsen waarvoor in 2010 een 11 buitenplaatsenbiotoop is vastgesteld. Langs de Vliet, in de Bollenstreek en op enkele andere plekken liggen de meeste buitenplaatsen die de provincie Zuid Holland heeft, geclusterd bij elkaar. Toch zijn er langs de Schie de twee bijzondere buitenplaatsen te vinden die zijn aangelegd door de welgestelde Rotterdammers. Ze vormen samen een groene en bomenrijke zone en vertegenwoordigen in het gebied van de Noordas een belangrijke cultuurhistorische waarde en hebben beide dan ook de status van rijksmonument. 1. De Tempel Het meest sprekende voorbeeld van een buitenplaats net buiten de stad is die van De Tempel. Begin achttiende eeuw werd deze buitenplaats gesticht uit een van oorsprong middeleeuwse hofstede, een huis met een schuur en bomen. De Tempel had al bestaan, zoals linksonder op de kaart van de droogmaking van de Berkelse polder uit 1768 is te zien. De buitenplaats werd ten behoeve van het afgraven van het veen aldaar verplaatst naar de locatie bij de Schie. Het was in 1685 Mr. Johan van der Hoeven (burgemeester van Rotterdam vanaf 1696) die op het terrein bij de Schie een nieuw buitenhuis bouwde en tussen 1706 en 1715 het terrein verfraaide met de aanleg van tuinen, vijvers, boomgaarden en een watersysteem dat werd gevoed met water uit de Schie. De natuurstenen waterspuwende dolfijn die aan de voorzijde van het huis staat is vermoedelijk nog uit deze periode. Toen in 1783 de buitenplaats overging in andere handen (die van de familie Criellaert) werd de baroktuin heringericht in een landschappelijke aanleg. Begin negentiende eeuw werd het huis verbouwd en de tuin verder verfraaid met beelden van een buitenplaats in de buurt van Utrecht. Omstreeks 1850 werden de noordelijk gelegen plassen uitgeveend, tot ongeveer hun huidige omvang en vorm. Een aantal bestaande bomen in het zogenaamde 'Engelse park' dateren uit de periode 18301860. Omstreeks 1875 werden de plassen vergraven tot een slingerende vijverpartij met eiland. Rond 1900 verrees een theekoepel, aan het einde van de tuin, vlak aan de ringvaart en dus op de grens met de droogmakerij van de polder. In 1939 werd door de laatste particuliere eigenaar van De Tempel, de heer A.H.J. van Beek, het bestaande hoofdgebouw van de buitenplaats afgebroken en vervangen door het huidige hoofdgebouw, vermoedelijk gedeeltelijk op de oude fundamenten.
11
Voor een overzicht van buitenplaatsen in Zuid-Holland zie het rapport ‘Actualisatie buitenplaatsen CHS; de buitenbiotoop in het Zuid Hollandse landschap’ van Beek en Kooijman en meer over de buitenplaatsbiotoop, kijk www.zuid-holland.nl.
33
▲ Buitenplaats de Tempel aan de Delftweg langs de Schie met de in landschapsstijl aangelegde tuin, welke inmiddels bijna dichtgegroeid en niet meer goed als zodanig herkenbaar is. Vanaf de achterzijde van het terrein is er zicht op de Ringvaart en de landerijen van de droogmaking van de polder Schieveen en het verkeer over de A13 op de achtergrond. Achter in de tuin staat ook nog een theekoepel.
2. Nieuw Rhodenrijs en Leeuwenhof Nieuw Rhodenrijs was oorspronkelijk een landgoed dat in opdracht van de Rotterdamse redersfamilie Van Hoboken werd aangelegd in 1933. De architect P.C. Pouderoyen ontwierpvoor het landhuis een traditionalistisch ontwerp met een Art Deco interieur. Rond het huis werd een uitgestrekte tuin aangelegd. Ook aan de Delftweg gelegen is de boerderij Leeuwenhof. De naam verwijst naar de voormalige buitenplaats Leeuwenhof die op deze locatie gelegen heeft maar waarvan het landhuis al in 1892 gesloopt is.
Het Rijkswegenplan: de aanleg van de A13 In het begin van de twintigste eeuw werd het stelsel van straatwegen uit de negentiende eeuw verbeterd. De toename van het autoverkeer na de introductie van de eerste auto in Nederland in 1896, noodzaakte tot deze verbetering. Enkele jaren na de eeuwwisseling voorzag Minister Cornelis Lely dat de ontwikkeling van het massaproduct auto ingrijpende gevolgen voor de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland zou hebben. Op dat ogenblik telde Nederland nog geen 1500 autobezitters, maar Lely verzocht de regering een plan te maken voor een landelijk net van wegen voor autoverkeer waar zo’n zestig tot tachtig kilometer per uur kon worden gereden. De bestaande wegen leenden zich daar niet voor en het was dan ook niet toegestaan sneller dan tien kilometer per uur te rijden en het verkeersreglement beperkte zich tot rechts houden. Een andere visionaire constructeur, Ten Bokkel Huinink had in 1921 een plan gemaakt voor een autoverbinding tussen Rotterdam en Amsterdam waarin de weg als viaduct in het landschap had gelegd. Het zou tot 1927 duren voordat er een Rijkswegenplan kwam. Inmiddels was het autogebruik tussen 1918 en 1928 gestegen van één naar zes auto’s per duizend inwoners. In het gepresenteerde Rijkswegenplan uit 1927 was de verbetering van bestaande wegen en de aanleg van nieuwe wegen opgenomen, met name tussen steden. Kosten voor uitvoering waren geschat op driehonderd miljoen gulden over een periode van dertig jaar.
34
▲ Het Rijkswegenplan uit 1927 en de rijksweg (nu A13) tussen Rotterdam den Den Haag vermoedelijk ergens in de jaren dertig.
De verbinding tussen Den Haag en Rotterdam – de A13 of Rijksweg 13 – behoort met de A4 van Amsterdam via Schiphol naar Den Haag en de A12 tussen Den Haag en Utrecht, tot de eerste autowegen die volgens het Rijkswegenplan zijn aangelegd. Al werd de A13 het predicaat autosnelweg niet waardig bevonden, omdat de weg tussen Delft en Overschie geen gescheiden rijbanen had en er bovendien huizen langs het tracé stonden. In 1960 werd het traject tussen Overschie en Nootdorp verbreed, in 1970 ook het deel tussen Overschie en het Kleinpolderplein. In de herziening van het Rijkswegenplan in 1932 werd naast een vijfhonderd kilometer extra wegennet, een indeling in categorieën wegen gemaakt zoals bijvoorbeeld dubbele rijbanen en wegen met fietspaden en parallelwegen voor lokaal verkeer. In de herzieningen in de volgende tientallen 12 jaren, is te zien dat vooral in de Randstad het netwerk verdicht. In het Rijkswegenplan van 1968 zijn tussen Rotterdam en Den Haag maar liefst drie snelwegen voorzien: de A19 (de A4), de A14 en de reeds bestaande A13. Rond Rotterdam valt verder de zogenaamde Stamweg op, de benaming voor de rijksweg 16 ten noorden van het Terbregseplein, bedacht als een soort expres-snelweg met alleen op de knooppunten uitwisseling met andere snelwegen en geen afslagen. Het Structuurschema Verkeer en Vervoer uit 1977 was terughoudender met de aanleg van nieuwe wegen. Inmiddels werd meer nadruk gelegd op versterking van openbaar vervoer en fietsverkeer door de aanleg van vrijliggende fietspaden. De verbinding Berschenhoek – Leidschendam die op het kaartbeeld nog met nummer 16 is ingetekend werd na behandeling van het plan in de kamer geschrapt.
Met het vee over de rijksweg Gebruik en beleving van de polder Schieveen na aanleg van de rijksweg De snelweg A13 was in 1933 in gebruik genomen als weg met twee rijbanen van elk twee rijstroken. Het maakte deel uit van het nationale Rijkswegenplan uit 1927 dat voorzag in de verbinding van de belangrijkste steden in het land en enkel nieuwe trajecten zoals Den Haag-Rotterdam, Den HaagUtrecht, Rotterdam-Gouda-Amsterdam. Dat de geschiedenis van de polder niet alleen een ruimtelijk verhaal of een waterstaatkundig verhaal is, maar ook een verhaal van bewoners en gebruikers en hoe zij hun dagelijkse woon- en werkomgeving ervaren, illustreert een persoonlijk verhaal over de gevolgen van de A13 van een boer in de polder Schieveen. De doorsnijding van deze snelweg door de polder had een grote impact op zijn boerenbedrijfsvoering. Zo vertelt de boer die een boerderij aan de Delftweg had maar waarvan het land zich tot middenin de polder Schieveen uitstrekte, dat “er geen droog brood meer te verdienen viel”, omdat de landerijen van de boerderijen gescheiden werden. Hij doet zijn verslag in het Rotterdams Nieuwsblad (12 juli 1986). In het begin wandelde de boer nog met het vee van de boerderij tussen het verkeer door naar de landerijen zo vertelt hij. Met een stok met 12
Zie voor een uitgebreid verhaal www.autosnelwegen.nl.
35
een rode zakdoek werd het verkeer tot stoppen gemaand zodat de koeien konden oversteken. Toen het door de toename van het verkeer gevaarlijker werd, assisteerde een agent elke middag bij de oversteek van de koeien. In 1957 werd een vangrail geplaatst en moesten boer en koeien gebruik maken van een tunneltje onder de weg. Door de aanleg van de A13 is ook de Hofweg, de directe en kaarsrechte verbinding van de Oude Bovendijk naar de Delfweg veranderd. Na het kleine tunneltje onder de A13 maakt de Hofweg een bochtje alvorens door te lopen tot aan de Delftweg langs de Schie.
Regionale planning: recreatiegebieden tussen Rotterdam en Den Haag De snelle ontwikkeling van stedelijke gebieden en de toename van het netwerk van wegen en spoorwegen begin twintigste eeuw brachten ook een opgave voor stedenbouwkundig ontwerpers met zich mee. Niet alleen maakten steden uitbreidingsplannen waartoe snel groeiende gemeenten met de invoering van de Woningwet in 1901 verplicht werden. Ook werden er begin twintigste eeuw streekplannen ontwikkeld, om niet alleen de stedelijke groei, maar ook de ontwikkelingen buiten het stedelijke gebied in goede banen te leiden en te zorgen voor behoud van natuur en landschap. Het belang van het streekplan werd verstevigd toen het in 1931 werd opgenomen in de Woningwet en het provinciebestuur de bevoegdheid kreeg het streekplan vast te stellen. In de publicatie ‘Stedenbouw in het landschap. Pieter Verhagen (1882-1950)’ van M. Steenhuis is het ‘Uitbreidingsplan voor Delft bezien in verband met de uitbreiding der omgeving’ uit 1929 opgenomen. Dit is het enige bewaard gebleven streekplan uit het archief van de Commissie van advies voor uitbreidingsplannen die door Gedeputeerde Staten van Zuid Holland was opgericht met als taak de afzonderlijke plannen van gemeenten aan een plan voor de streek te toetsen. Aanleiding was een publicatie begin jaren twintig van ir. Th.K. Van Lohuizen waarin hij met kaarten en grafieken onderbouwd de aantrekkende werking van steden en dorpen in het westelijke gedeelte van ZuidHolland laat zien.
▲ Uitbreidingsplan voor Delft en omgeving van Verhagen met de nummering van de recreatieparken zoals de
Ackerdijkse plassen halverwege tussen Rotterdam en Delft.
36
Het uitbreidingsplan voor Delft bezien in de omgeving, laat de ontwikkelingspotentie zien tussen Den Haag en Rotterdam. In groei van de steden is voorzien door middel van uitbreidingswijken. In de gebieden tussen de steden ligt agrarisch gebied waar alleen “zeer open bebouwing”, zoals agrarische bebouwing mogelijk is. Ook zijn enkele recreatiestroken aangewezen in het gebied tussen Rotterdam en Den Haag, zoals bijvoorbeeld de Kralingse Plas (nummer 1), de Bergse plassen (nummer 2) en de Ackerdijkse plassen (nummer 3). Hierbij is zelfs een weg oostelijk langs de Ackerdijkse plassen en vervolgens diagonaal door de polder Schieveen naar het zuiden geprojecteerd. De recreatiegebieden vormde samen met een stelsel van groene routes het groensysteem voor de regio, verwijzend naar het Amerikaanse ‘park system’ dat was toegepast in een regionaal ontwerp voor New York. Alle vijf tot recreatiegebied aangewezen gebieden kregen in de praktijk de bestemming recreatie- of natuurgebied.
▲ De Ackerdijkse plassen, de niet drooggemaakte plassen, in het plan van Verhagen nog aangewezen als recreatiegebied is nu een natuurgebied.
Met de toename van de welvaart was in de jaren vijftig en zestig recreatie als vrijetijdsbesteding opgekomen, zeker na de invoering van de vrije zaterdag in 1960. Rotterdam moest constateren dat de moderne stad een tekort had aan terreinen waar de stedeling op een recreatieve manier kon vertoeven. Het was voor het bestuur van de stad een urgent probleem; gebrek aan voldoende (groene) plekken om te fietsen, wandelen en dergelijke was noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de 13 stad arbeidskrachten zou blijven trekken en huidige bewoners de stad niet zouden verlaten. In de Zestienhovense polder was nog ruimte beschikbaar voor de aanleg van groen dat het gebrek daarvan in andere delen van de stad kon compenseren. De nabijheid van het vliegveld werd daarbij als extra attractie gezien. Uiteindelijk zou het geplande park in de praktijk vanwege de bouw van een wijk ter vervanging van het Brabantse nooddorp in Rotterdam Zuid niet van de grond komen. Ook buiten de stad werd de behoefte aan recreatiegebieden onderkend en ontwikkelde zich een vrij uitgestrekt recreatiegebied langs en in de nabijheid van de Rotte en de Rottemeren. Tot de aanleg van onder andere het Lage Bergse Bos, het Hoge Bergse Bos en de Bleiswijkse zoom was in 1956 besloten vanuit de gedachte dat het inmiddels verstedelijkte gebied werd voorzien van groene longen voor ontspanning en recreatie. De stort van sloop- en bouwafval werd benut voor de aanleg van een skiberg. Deze bepaald met bossages het beeld naar buiten toe. Meer naar binnen liggen weiden, waterpartijen en voorzieningen. Tegenwoordig wordt dit gebied naast Midden Delfland gezien als een belangrijk regiopark voor de stedelingen van Rotterdam.
De nationale ruimtelijke ordening van de vinexlocaties Sturing van de ruimtelijke groei door middel van uitbreidingsplannen en streekplannen, dikwijls gebaseerd op basis van geografische, demografische gegevens en prognoses van bijvoorbeeld bevolkingsgroei was begin twintigste eeuw in zwang geraakt. Na de Tweede Wereldoorlog, toen eind jaren vijftig de economische groeien welvaart aantrok en overheidsplanning op vele terreinen gangbaar was geworden, ontstond er meer en meer behoefte aan samenhangende plannen voor gebiedsdelen. Zo verscheen een plan Randstad Holland en verscheen in 1960 de eerste Nota Ruimtelijke Ordening en in 1965 zelfs een Wet Ruimtelijke Ordening, waardoor het ook verplicht werd 13
Zie ‘16 hoven 2 polders 1 park’ van M. Kamphuis dat is gemaakt in het kader van de aanleg van de nieuwbouwwijk Zestienhoven.
37
de aanleg van wegen op te nemen in streekplannen en bestemmingsplannen. In de Tweede Nota Ruimtelijke Ordening (1966) werd om het dichtslibben van westelijk Nederland te voorkomen het concept van groeikernen, een vorm van gebundelde concentratie, geïntroduceerd. Hoewel het nog enige tijd zou duren voordat in het gebied ten noorden van Rotterdam een dergelijke groeikern zou worden aangewezen, is het wel de tijd waarin voor het gebied dat nu binnen de gemeente Lansingerland valt, de eerste planmatige uitbreidingen plaatsvonden. De bebouwingslinten- en kernen hadden zich ten opzichte van de eerste periode na de droogmaking eind negentiende eeuw al verdicht. Met de planmatige aanpak vanaf de jaren zestig werd echter voor het eerst op grote schaal in de polder zelf gebouwd. Liggen de eerste wijken nog tegen de oude dorpskernen aan, steeds meer komen de wijken in het poldergebied te liggen. De uitbreidingen van Rodenrijs werden geconcentreerd rond de Hofpleinlijn, de huidige Randstadrail, en Rodenrijs groeide naar Berkel toe. Dit proces van verdichting van het gebied met woonbebouwing zette vanaf begin jaren negentig door met de inmiddels Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra. Bergschenhoek en Berkel en Rodenrijs werden aangewezen als groeigemeenten en een aantal vinexlocaties werden gepland. Zo verrezen bij Bergschenhoek de wijken Bergsche Acker Noord, Oosteindsche Acker en Boterdorp Zuid-West, maar ook een bedrijventerrein als Weg en Land. Bij Berkel en Rodenrijs zijn eveneens buurten in het kader van het vinexbeleid gebouwd, waarbij in sommige gevallen in het stedenbouwkundig plan aansluiting werd gezocht bij het oude landschap van de polder (bijvoorbeeld Bolwerk en Gouden Uilbuurt). Het architectonische beeld van de vinexwijken grijpt op sommige plekken terug op het de bouwstijlen uit de jaren twintig en dertig. En ook hier zijn veel bedrijventerreinen verschenen die het ruimtelijk beeld bepalen.14
▲ Kadastrale kaart van de Berkelse polder In 1961, vlak voor de grootschalige uitbreidingen van de bebouwing die tot verdichting van het open polderlandschap zou leiden. (Archief Hoogheemraadschap Delfland) 14
Zie Nota Cultuurhistorie Plus van de gemeente Lansingerland voor een beschrijving van de gebiedstypen.
38
▲ Kaart uit de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra met in het rood de ‘voorkeursrichtingen nieuw stedelijk gebied’, te realiseren tussen 1995 en 2005. De twee grootste vlekken zijn de uit te breiden gebieden bij Berkel en Rodenrijs.
Boven de rook van Zestienhoven Een van de laatste ontwikkeling uit de twintigste eeuw van grote betekenis voor het gebied is de aanleg van het Vliegveld Zestienhoven. Het vliegveld van Rotterdam lag aanvankelijk bij de Waalhaven waar het in 1920 geopend was, twee maanden nadat Schiphol was geopend. Dit vliegveld onderhield lijnvluchten voor de burgerluchtvaart met Parijs en Londen. Na verwoesting van vliegveld Waalhaven in de Tweede Wereldoorlog leek bij de wederopbouw deze locatie geen optie meer, omdat het gebied inmiddels industriegebied was geworden. Een vliegveld in de polder Zestienhoven en Schieveen weer actueel. Schieveen werd aanvankelijk aangewezen als locatie voor de tweede nationale luchthaven. Toen vanuit het ministerie in Den Haag voor dit plan toch een stokje werd gestoken, kwam onder druk van het Rotterdamse bedrijfsleven de Kamer van Koophandel van Rotterdam in 1956 toch een vliegveld voor burgerluchtvaart. Niet in de polder Schieveen, maar in de kleinere polder Zestienhoven, ten zuiden van de Doenkade, werd op de ondergrond van langgerekte oost-west georienteerde verkaveling een start- en landingsbaan aangelegd. Daarvoor moesten vanwege de aanvliegroute enkele boerderijen gesloopt worden.
▲ Het Integraal Plan Noordrand Rotterdam waarin de nieuwe infrastructurele ontwikkeling van de HSL is ingetekend, maar waarbij ook nogmaals de polder Schieveen beoogd is als nieuwe locatie voor het vliegveld.
39
Een pleidooi voor de polder Schieveen keerde echter terug. Begin jaren negentig leek het er door het besluit van de Rotterdamse raad op dat luchthaven zou moeten wijken uit Zestienhoven naar de polder Schieveen voor de bouw van de woonwijk Rijs en Daal, maar de verantwoordelijke minister gaf geen toestemming voor verplaatsing. In de jaren tachtig werd met het Integraal Plan Noordrand Rotterdam wederom gepoogd het vliegveld naar Schieveen te verplaatsen. Midden jaren negentig besloot de gemeenteraad dat het vliegveld op de huidige locatie zou blijven en was verplaatsing definitief van de baan. De polder Schieveen bleef daarmee een open poldergebied waardoor het nu mogelijk is het op te nemen in de groene verbindingszone tussen de twee grote recreatiegebieden bestaande uit het gebied met en rond de Rottemeren en Midden-Delftland.
40
II. Kenmerken per deelgebied
41
Schieveen Begrenzing van de polder De polder Schieveen wordt gevormd door het gebied dat ligt tussen de Doenkade (zuid), de Schie (west), de Zweth (noord) en de Oude Bovendijk (oost). Deze vier structuren zijn al vanaf de eerste ontginningen de ruimtelijke grenzen van Schieveen en later ook de waterstaatkundige. Het gebied tussen de vier hoofdstructuren is dan ook één polder. Op oude kaarten van de aanleg is de begrenzing van het gebied te zien, zoals bijvoorbeeld op het ‘Nader concept tot Droogmaakinge van een Gedeelte der Schieveense Polder’ uit 1783 (zie pagina 16). Door de doorsnijding van de rijksweg A13 lijkt het alsof deze weg de grens vormt, maar de structuur van de polder die vaste vormen heeft gekregen ten tijde van de droogmaking, loopt door tot aan de zone bij de Schie. Het verkavelingspatroon maakt duidelijk dat\ de polder doorloopt, zoals te zien is bij de Bovenpolder, maar ook in het zuidelijk gedeelte (de eerste droogmaking) waar de zogenaamde drieslagsverkaveling doorloopt tot aan de achterzijde van de landgoederen De Tempel en Rodenrijs, en de polder vanaf het landgoed ook te zien is.
▲ De twee waterstructuren van de begrenzing van polder Schieveen: De Zweth en de Schie ter hoogte van Kandelaar.
Hoofdstructuur en belangrijkste wegen, waterwegen en dijken Op de kaart van de polder Schieveen uit 1936 (pagina 17) is de hoofdopzet van de polder te zien die nu nog grotendeels aanwezig is: - de Bovenpolder (in welke nog onvergraven veenrestanten te vinden zijn); - de Bergzoem (welke door de aanleg van de begraafplaats Hofwijk eind jaren zeventig en de A13 is de bergboezem niet meer gaaf is); - de Oude Droogmaking, ten zuiden van de Hofweg) (welke is opgezet volgens de sterk planmatige Zuid Hollandse verkaveling en daarmee zeerwaardevol is); - de Nieuwe Droogmaking, ten noorden van de Hofweg (welke iets minder mathematisch van opzet is en gebruik maakt van enkele natuurlijke waterlopen); - de Doenkade (Heeft van oudsher een juridische betekenis als grens tussen twee Hoogheemraadschappen, en een waterhuishoudkundige functie. Pas vanaf 1787 heeft het een echte verkeersfunctie; de verschijningsvorm is in de loop der tijd echter gewijzigd.); - de Zwethkade is aangelegd in de periode 1454-1460 en nog stammend uit de tijd van de eerste ontginning, maar in 1898 verbreed en verhoogd; - de Oude Bovendijk (aangelegd in het midden van de vijftiende eeuw aangelegd en in 1786 als dijk opgenomen in de ringdijk rond de oude droogmakerij waarna ook boerderijen langs de dijk komen); - de Delftweg, de oude verbinding tussen Overschie en Delft. Naast deze hoofdstructuren zijn er in de polder enkele structurerende en tevens functionele elementen, waarvan sommige delen zeer oud zijn, d.w.z. van vóór de droogmaking. Het gaat om: - water ter plaatse van de vroegere Gaag, de Watering, de Verlaatsloot en het water bij de Tempeldijk; - de vijf dwarssloten, ofwel tochten in het zuidelijk gedeelte ofwel de Oude Droogmaking, waarvan de middelste ook als pad fungeerde ter ontsluiting van de middelste twee rijen percelen; - de Hofweg, dé kaarsrechte verbinding dwars door de polder van de Oude Bovendijk naar de
42
Delfweg bij de Schie, die er al vanaf de middeleeuwen ligt, zij het dat het oorspronkelijke tracé net ten noorden van het huidige ligt.
Hoogteverschillen Kenmerkend in het gebied zijn de niveauverschillen in het terrein, zoals bijvoorbeeld de laag gelegen polder en de hoger gelegen dijken. Voor het in standhouden van deze niveauverschillen en het benutten ervan ten behoeve van de versterking van de beleving van het gebied, is van belang te kijken of het nodig is in bestemmingsplanvoorschriften op te nemen. Denk aan een aanlegvergunning voor de Oude Bovendijk om de dijk en dus het niveauverschil intact te houden. Ook is het van belang bij nieuwe bebouwing het uitgiftepeil van de daadwerkelijk te bouwen plek aan te houden. Als er op het weideland in de polder gebouwd gaat worden in plaats van tegen de dijk, is het logisch het peil van de betreffende locatie als uitgangspunt en niet bijvoorbeeld het peil van de weg op de dijk.
Openheid & weidsheid van de polder Schieveen In tegenstelling tot de Berkelse polder bestaat het grootste gedeelte van de polder Schieveen nog uit landbouwgrond. Hierdoor heeft het zijn open karakter behouden. De bebouwing in de polder zelf is schaars en de bebouwing van kassen in het oostelijk gedeelte wordt gedeeltelijk weggehaald. Het open karakter en de weidsheid is in het gebied van het project Noordas redelijk zeldzaam. Het maakt zowel het polderland zelf, als stad Rotterdam goed ervaarbaar. Vanaf de hoger gelegen Zwethkade is de skyline van de stad te zien, deze rijst nadat de blik over het lege polderland glijdt, aan het eind van de horizon op. Ook vanuit de lager gelegen polder zelf is dit perspectief te beleven en vormt de kerktoren van Overschie een baken in de bebouwde horizon.
▲ Een open landschap met een weids uitzicht en de ‘Hollandse’ luchten en de skyline van de stad.
Bebouwing in klein clusters in de polder De kenmerken openheid & weidsheid hangen samen met de wijze van bebouwing in de polder zelf. Bebouwing in de polder (zeg maar in het grasland van de polder) is te vinden in de vorm van enkele kleine clusters, of eigenlijk plukjes van één tot twee woongebouwen met eventueel schuren van de boeren bedrijfsvoering. Zoals karakteristiek voor veel boerenerven is de bebouwing omringd door bomen. De bebouwing is dan vanaf een afstand bijna nooit in volle glorie te zien, maar toont zich in delen, tussen de waaiende bomen door. De plukjes bebouwing bevinden zich veelal aan de waterstructuren, dijken en wegen.
▲ Bebouwing in losse kleine clusters met bomen die de bebouwing ‘camoufleren’.
43
Bebouwing aan de Oude Bovendijk De Oude Bovendijk is een oud dijklint en ontginningsbasis van de polder Schieveen. De boerderijen bij de landerijen van de polder Schieveen liggen hoofdzakelijk aan de Oude Bovendijk. Vermoedelijk bestond de oorspronkelijke bebouwing uitsluitend uit boerderijen werden vanaf 1850 ook arbeiderswoningen gebouwd. De weg en het water liggen hoger dan het omringende land. De bebouwing is zowel op het lager gelegen land – in de vorm van de boerenbedrijven, als op het talud van de dijk - voornamelijk de arbeiderswoningen en eventuele andere bebouwing - te vinden. Er is pand voor pand gebouwd, door of in opdracht van de eigenaren zelf. Ook is er door de tijd heen een zekere gelaagdheid in tijd ontstaan, doordat op sommige plekken van de bedrijfsbebouwing vrijstaande woonhuizen zijn gebouwd in een latere periode. Door deze factoren heeft elke kavel zijn eigen karakter en kleur. In de bouwaanvragen voor latere bebouwing komen naast een enkel woonhuis, vooral aanvragen voor bedrijfsgebouwen van het boerenbedrijf voor zoals een rietmattenbergplaats, een paardenstal, een kippenhok, kassen en een tuinderwoning. De bouwaanvragen geven aan dat vooral het werkterrein met bedrijfsgebouwen door de tijd heen gegroeid is.
▲ Bebouwing van boerderijen aan de Oude Bovendijk, gelegen in het weideland; de oprijlaan gaat vanaf de dijk naar beneden naar het boerencomplex.
Algemene kenmerken van de bebouwing aan de Oude Bovendijk -
-
Geen duidelijke rooilijn. Voor het gedeelte tussen Doenkade en Hofweg (de voormalige Rijskade) De boerderijen met aangebouwde schuur en/of overige stallen/bedrijfsgebouwen liggen in het lager gelegen land, op de kop van de kavels en vrijwel altijd achter de sloot. De overige bebouwing, de afzonderlijke woningen en het schoolgebouw liggen meer naar voren tegen de weg aan. In het gedeelte tussen de Zwethkade en de Hofweg is de bebouwing in ieder geval dichter op elkaar gesitueerd. Toch geldt het principe van ijle bebouwing, waardoor er altijd doorzicht is vanaf de weg naar het open achterland van de polder. De boerencomplexen die op het lager gelegen land liggen worden ontsloten door een oprijlaan. De boerencomplexen bestaan uit clusters van gebouwen op een kavel, veelal met groen/bomen eromheen. Er zijn nog twee boerderijen van het hallehuistype, het voor Zuid-Holland gangbare type, dat bestaat uit één bouwmassa met het woonhuis voor (met de voorgevel op de weg georiënteerd) en erachter de stalruimte onder één dak. Er is nog één boerderij (nr. 222) met het bij dit type horende met riet bedekte zadeldak met wolfseind. De andere boerderij (nr. 220) van heeft de ook voor het type kenmerkende houtsnijwerk als daklijst.
44
-
-
Vermoedelijk hebben op meerdere kavels boerderijen van dit Zuid-Hollandse type gestaan, maar is deze later vervangen waarbij de het woonhuis vrijstaand van de schuren en bedrijfsbebouwing van het boerenbedrijf is komen te staan. De noklijn van de boerderijen staat bijna overal haaks op de weg. De noklijn van de overige bebouwing, dat wil zeggen van de arbeiders/tuinderswoningen en de school, parallel aan de weg.
In feite zijn dit de ordenende principes die bij het toevoegen van nieuwe bebouwing gehanteerd zouden moeten worden. Samengevat: rooilijn en positionering op de kavel, dichtheid/ijlheid, oprijlaan bij de boerencomplexen, clusters van bebouwing en sporadisch individuele bebouwing, nokrichting, opbouw massa’s: hoofdzakelijk één laag met kap.
Bijzondere bebouwing Op het eerste gezicht lijkt de bebouwing aan de Oude Bovendijk niet heel bijzonder, het lijkt wat alledaags, en ook rommelig. Dit typeert juist het hele lint. De bebouwing is functioneel en ruimtelijk verbonden met de polder Schieveen als oude droogmakerij. En er is zeker bebouwing te benoemen die om één of meerdere van de volgende redenen cultuurhistorisch van belang is: - samenhang met de ontginning van de droogmakerij; - representatief voor de aan de Oude Bovendijk voorkomende bebouwing; - heel karakteristiek binnen de bebouwing aan de Oude Bovendijk; - zich in vormgeving en detaillering onderscheidt van de overige bebouwing; - een zeldzaamheidswaarde vertegenwoordigd. De volgende bouwwerken zijn vanwege één of meer van de genoemde redenen bijzonder en in ieder geval de moeite van het behouden waard. - Oude Bovendijk 212 (boerderij) - Oude Bovendijk 220 (boerderij) - Oude Bovendijk 222 (boerderij) en 221 (arbeiderswoning) - Oude Bovendijk 216/217 (school) Deze drie complexen vormen gezamenlijk in feite een ensemble dat de historie/oorsprong van de polder Schieveen en het polderlint Oude Bovendijk zichtbaar houdt. - Oude Bovendijk 245 en 245B Gelegen op de driesprong van de Oude Bovendijk en de Rodenrijseweg; achter op het erf gelegen met monumentale bomen voor op het erf naar de weg toe; dit vormt een markant oriëntatiepunt. - Oude Bovendijk 246 en 248B als oude dijkhuisjes. (nr. 247 en 248 zijn cultuurhistorische waardevol, maar enigszins aangetast). - Oude Bovendijk 265 t/m 270 als rijtje arbeiderswoningen achter op het land gelegen. - Oude Bovendijk 283, een boerderij met rieten kap, hoewel verbouwd is het oude gedeelte direct aan de weg gelegen wel waardevol. Het gaat echter niet alleen om de individuele waarde van enkele bouwwerken. Het gaat het erom een zekere gelaagdheid in tijd te behouden, als ook de gelaagdheid van het soort bebouwing zichtbaar te laten, zoals de combinatie van een boerderij met arbeiders/tuinderswoningen bij de boerderij. Voor het toevoegen van bebouwing kunnen de ordenende principes helpen om de ruimtelijke continuïteit en de eenheid van het lint intact te houden.
▲Typerende bebouwing van boerderijen, schuren en tuinders/arbeiderswoningen aan de Oude Bovendijk.
45
Overige bebouwing Kenmerkend is ook de bebouwing van enkele rijtjes arbeiderswoningen aan de Hofweg, vermoedelijk van oorsprong bebouwing voor arbeiders die in dienst waren van de boerenbedrijven in de polder. In de polder zelf zijn enkele boerderijen aan te wijzen als beeldbepalend object, op basis van de criteria zoals benoemd bij de bebouwing aan de Oude Bovendijk. (Zie hiervoor het deelrapport landschappelijke kwaliteit van de MER Schieveen.) Het gemaal aan de Hofweg is ook van cultuurhistorische waarde als vanwege de representativiteit van de architectuur, en als prototype van een gemaal dat door het Hoogheemraadschap Delfland in een bepaalde periode op meerdere plaatsen is toegepast op haar grondgebied.
De grens met de Ackerdijkse polder De Zweth vormt de grens met de Ackerdijkse polder. Omdat de Ackerdijkse polder niet geheel drooggemaakt is, zijn hier nog plassen uit de tijd van de grootscheepse vervening overgebleven. Dit is een ander tijdlaag in het landschap en een mooi contrast met akkers van de polder Schieveen. De beleving zou versterkt kunnen worden als het gebied enigszins doorwaadbaar is, beter benaderbaar, of door middel van een uitkijktoren het gebied te overzien is.
Netwerk van verbindingen De oude stratenpatronen, onderdeel van het systeem van polders vormen op zich een goed functionerend netwerk met een eigen opbouw (ontginningsassen als ruggengraat van de polders, dijken die op elkaar aansluiten) en karakter (met een sloot aan één of twee zijden, voorzien van kenmerkende bebouwing, inmiddels in veel gevallen hoger gelegen dan het weideland). Het is een systeem dat verbonden is met de polders zelf. Kenmerkend voor het gebruik van wegen in het polderlandschap is juist dat één weg voor verschillende soorten vervoer wordt gebruikt. In de negentiende en twintigste eeuw zijn met spoorlijnen en snelwegen nieuwe verbindingssystemen in het gebied gelegd die niet zozeer verbindingen in en tussen polders verzorgen, maar plaatsen over grotere afstanden. Deze structuren hangen niet met het landschap van de polders samen. Het systeem van de polderwegen- straten en kades, zorgen voor een beleving die dicht bij het landschap staat. Juist dit netwerk leent zich voor versterken van de recreatieve routes waarbij de beleving van het landschap centraal staat. Uit cultuurhistorisch perspectief is het logisch deze verbindingen zoveel mogelijk te benutten en eventueel extra aan te leggen routes hierop aan te laten sluiten. Wat betreft de uitstraling van nieuw aan te leggen verbindingen of het aanpassen van bestaande wegen (zoals de Hofweg) is het logisch aan te sluiten bij het landelijke karakter. IN het geval van de Hofweg betekent dat het tracé en profiel (breedte) zoveel mogelijk intact houden.
46
Oost Abts polder (bochtafsnijding Schie) en de Schiezone Restant Oost Abtspolder Het terrein waar de beoogde bochtafsnijding van de Schie moet komen is het enige restant van de Oost Abts polder dat nu nog als polder herkenbaar is. Het is onmiskenbaar een deel van de poldergeschiedenis van het gebied. Met het realiseren van de bochtafsnijding en de transformatie van het huidige agrarische land waar koeien grazen, is het in het licht van het respecteren van de cultuurgeschiedenis van het gebied van belang deze identiteit zichtbaar te houden.
▲ Zicht vanaf de Hoge Brug op de locatie van de bochtafsnijding in de Oost Abts polder.
Verkaveling en hoogteverschillen De verkaveling komt grotendeels overeen zoals op de oude kaarten van het Hoogheemraadschap al te vinden is. Omdat het gebied precies bij de bocht van de Schie ligt en de slotenverkaveling haaks op het water staat, is een dynamische verkavelingstructuur ontstaan. Daarnaast is het terrein op sommige plekken hobbelig, een profiel dat vermoedelijk is toe te schrijven aan het feit dat dit deel van de Oost Abst polder niet is drooggemaakt. Deze twee aspecten – verkaveling en de glooiing van het terrein - zijn zeer kenmerkend en cultuurhistorisch waardevol. Bij de vergroting van het gebied als recreatief terrein met mogelijk wandel- en fietspaden is het logisch deze kenmerken intact te laten.
Zicht op Overschie en silhouet Vanaf het dijkje dat de scheiding markeert met het in de jaren zestig van de twintigste eeuw aangelegd bedrijventerrein, en vanaf het grasland van de Oost Abst polder zelf, doemt het silhouet van Overschie op. Behoud van dit perspectief op het silhouet van het voormalige dorp Overschie met de kerktorens als bakens vergroot de belevingswaarde van het gebied. Ook bij de aanleg van de beoogde brug dat aangelegd zal worden als door de bochtafsnijding een eiland ontstaat, is het van belang rekening te houden met zichtlijnen op het dorp, met name bij de Grote Kerk, de beoogde locatie voor de brug aan Overschiese zijde.
47
‘Achterkanten’ De bebouwing aan het dorpslint van Overschie oriënteert zich met de representatieve kant (de voorgevel) naar de Dorpsstraat, en de minder representatieve kant met eventuele uitgebouwde serres, de achterkant naar de Oost Abts polder. Dit geldt ook voor de bebouwing in het verlengde van de Overschiese Dorpsstraat, de Delftweg richting Delft. Dit beeld van de achterzijde van het oude dorpslint is niet minder kenmerkend dan die aan de Dorpsstraat. Het geeft de bebouwing aan de Overschiese Dorpsstraat een typerend gezicht, zoals de bebouwing is ontstaan en altijd heeft gefunctioneerd.
▲ Zicht op de kenmerkende achterkant van de dorpsbebouwing van Overschie vanuit de Oost Abts polder.
Waardevolle bebouwing De gehele zone met bebouwing van Overschiese Dorpsstraat, inclusief de zone aan de Overschieseweg (waarin de Overschiese Dorpsstraat aan oostelijke kant in overgaat) en de Delftweg (waarin de Overschiese Dorpsstraat aan de noord-westelijke kant overgaat), kan aangemerkt worden als zone met waardevolle bebouwing waarin slechts op een enkele plek (met name naar de Delfweg toe en aan de Delftweg) geen sprake is van bijzondere historische bebouwing. Het ligt voor de hand de zone van de Overschiese Dorpsstraat met de dubbelbestemming waarde cultuurhistorie op te nemen in het bestemmingsplan Overschie dat binnenkort opgestart wordt. De bebouwing representeert verschillende fases in de geschiedenis van het dorp met de oude dorpskern, de Grote Kerk en de waterstaatskerk, maar ook de industriële bebouwing zoals de voormalige veevoerdermaalderij aan Overschieseweg 10-11 of het pakhuis aan de Delftweg direct aan de Schie. Kenmerkend is verder dat in het dorp de bebouwing overwegend aaneengesloten is en aan de Delftweg richting Delft steeds verder uit elkaar komt te liggen en meer verdund is. De monumenten en andere beeldbepalende gebouwen lenen zich – wanneer ze leeg staan of waarvoor de huidige functie vervalt - bij uitstek voor de doelstelling om het gebied recreatief aantrekkelijk te maken en te betrekken in de beoogde recreatieve programmering. Denk aan het voormalige veerhuis, de voormalige veevoedermaalderij aan de Overschieseweg, maar ook aan landgoed de Tempel
48
Hoewel in het verleden enige andere bebouwing langs de oever van de Schie heeft gestaan op het grondgebied van de Oost Abst polder, is het devies vanuit de cultuurhistorie om zeer spaarzaam om te gaan met het toevoegen van nieuwe bebouwing op het restant van de Oost Abst polder, zodat de herkenbaarheid van de polder gehandhaafd blijft, evenals het zicht op het silhouet van Overschie.
▲ Het voormalige veerhuis dat na de bochtafsnijding de enige bebouwing op het ontstane eiland Oost Abts polder zal staan (links), en het gebouw van de voormalige veevoedermaalderij aan de Overschieseweg (rechts).
Het groen van de landgoederen Als enige plek in het gebied van de Noordas ademt de Schiezone de sfeer van landgoederen uit. Op de plek waar ooit landgoed Leeuwenhof stond, staat een fraaie boerderij met de naam Leeuwenhof als verwijzing naar het voormalige landgoed. Nu nog zijn er als landgoederen Rodenrijs en de Tempel. Bij de landgoederen is niet alleen de bebouwing van historische waarde, maar juist ook de aanleg van de tuin. Vaak is de oorspronkelijke opzet alleen nog in hoofdlijnen herkenbaar, omdat het groen doorgaans welig tiert. Bij hergebruik- en herprogrammering van de landgoederen is het daarom zinvol een nader historisch onderzoek te doen naar de specifieke aanleg van het groen op het landgoed om te bepalen wat tot de oorspronkelijke inrichting hoort en wat later is toegevoegd. Dit onderzoek dient als vertrekpunt bij een eventuele herinrichting en/of onderhoud van het groen. Dit kan bij monumenten(Landgoed de Tempel en landgoed Rodenrijs) gevraagd worden als onderdeel van een eventuele omgevingsvergunning.
▲ Het groen van het landgoed de Tempel doet het goed (links). Mensen weten de boomgaard achterin te vinden voor het rapen en plukken van noten en appels.
49
Archeologische sporen Het tot toe uitgevoerde archeologisch onderzoek heeft een in archeologisch opzicht interessant gebied naar voren gebracht. Mogelijk zijn nog resten van onder andere bebouwing aan de Kethelse Kade ter hoogte van het afgebroken Tolhuis, het tracé van de oude dijk, en mogelijk zelfs resten van een deel van een dam in de Schie te vinden. Aanvullend werk zal hierover meer duidelijkheid verschaffen. Gezien de bestemming als recreatiegebied, lenen de archeologische sporen en vindplaatsen zich net als de gebouwde monumenten - en voor zover niet gelegen op het tracé van de bochtafsnijding - voor verweving in recreatieve programmering en het uitdragen van de cultuurgeschiedenis van het gebied.
50
Vlinderstrik Knooppunt De Vlinderstrik is een gebied dat is samengesteld uit de Zuidpolder in de gemeente Lansingerland en behorend tot het gebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, en de Schiebroeksepolder in de gemeente Rotterdam en behorend tot het gebied van het Hoogheemraadschap Schieland Krimpenerwaard. De landscheiding tussen de twee hoogheemraden ligt in het gebied, en diverse infrastructurele lijnen doorsnijden het terrein van de Vlinderstrik. In feite is het een knooppunt van polders en infrastructurele lijnen.
Versnippering Infrastructurele ontwikkelingen hebben voor een groot deel de uitstraling van het gebied bepaald. In een relatief klein gebied doorsnijden drie lijnen uit het nationale infrastructurele netwerk het gebied: de voormalige Hofpleinlijn uit het begin van de twintigste eeuw (nu Randstadrail), de N471 en de HSL. Deze ingrepen hebben het samengestelde polderland, een landhscap dat van oudsher al een grillig patroon heeft, versnipperd. Bovendien is de zone zuidelijk van de Vlinderstrik gereserveerd voor de toekomstige verbinding tussen de A13 en de A16. Op het schaalniveau van het gebied van de Noordas kun je in het licht van de opgave voor het gebied ook stellen, dat de clustering van de infrastructurele lijnen op het knooppunt van verschillende kleinere poldereenheden, een soort eenduidigheid geeft.
◄ Infrastructuur in het landschap v/d polder gelegd.
Duidelijke historische begrenzing De begrenzing van het gebied bestaat uit vier historisch belangwekkende lijnen: het polderlint de Rodenrijseweg in het noorden, de Wildersekade in het oosten, de Doenkade in het zuiden en de Oude Bovendijk in het westen. Vooral de Oude Bovendijk en de Rodenrijseweg hebben nog een sterke historische identiteit. Voor de Oude Bovendijk betreft dit vooral de bebouwing aan de kant van de polder Schieveen, maar hier sluiten de landschappen van beide polders door hun open karakter op elkaar aan. De Rodenrijseweg is een oud polderlint; het is de ontginningsas van de Zuid- en Noordpolder en daarmee een belangrijke identiteitsdrager in het gebied. De Wildersekade is ontstaan bij de aanleg van de polders Schiebroek, Berg en Broek en Honderd en Tien Morgen. Hier ligt aan de westelijke kant van het lint nog een cluster waardevolle bebouwing. Kenmerkend is de dubbele bomenrij in de brede berm.
Verkaveling De oorspronkelijke verkaveling is in de Zuidpolder nog het meest herkenbaar. Het polderland heeft oorspronkelijk een fijnmazige verkaveling. Vooral het patroon van sloten haaks op de Rodenrijseweg, de ontginningsas is kenmerkend, het is een patroon van dicht op elkaar liggende sloten met smalle kavels. (Zie ook de historische kaart uit 1777 en de kaart uit 1850 op pagina 20 en 12). In de Schiebroekse polder is de oorspronkelijke waterstructuur en verkaveling nauwelijks meer aanwezig; van de vier tochten resteren nog twee (delen).
51
Landscheiding Door het gebied loopt de landscheiding, de grens tussen het gebied van het Hoogheemraadschap Delfland en het gebied van het Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard die al sinds de dertiende eeuw, sinds het bestaan van de waterschappen, een feit is. Tegenwoordig is de landscheiding nog enigszins herkenbaar in het landschap. Op de lijn ligt nu een fietspad met beplanting, vanuit de kern Rodenrijs parallel aan het spoor (de weg heet hier Landscheiding), waarna het afbuigt in westelijke richting om in de Zuidpolder bij de Doenkade uit te komen.
▲ De landscheiding en de HSL.
Hoogteverschillen Net als in de overige gebieden zijn de hoogteverschillen in het gebied kenmerkend. Hoger gelegen zijn de linten, lager gelegen is het polderland. Zo kijk je vanaf het fietspad in het polderland tegen de overwegend hoger gelegen bebouwing van de Rodenrijseweg aan. In de Zuidpolder ligt in een diepere grondlaag nog een voormalige kreek (de Wildert) uit de tijd voor de droogmaking.
▲ Het landschap in het westen van Nederland in de middeleeuwen (boven) en nu (onder). Zichtbaar is hoe in de situatie van tegenwoordig de veen ingeklonken is en lager ligt dan de oeverwallen van kreken en rivieren. Ook is te zien dat in de huidige situatie een laag klei is afgezet ten opzichte van de situatie van enkele eeuwen terug.
52
De Rodenrijseweg: lijn van oriëntatie De Rodenrijseweg geeft in het gebied van de Vlinderstrik herkenbaarheid. De Rodenrijseweg ligt aan de kruin van het gebied en fungeert als een soort ruggengraat die het versnipperde polderland bij elkaar houdt. In het open weideland van de polder is de aaneenschakeling van bebouwde kavels aan de Rodenrijseweg vrijwel altijd zichtbaar. De kassen die achter op sommige kavels in het weideland zijn gezet doen hieraan geen afbreuk. Het historische polderlint is een belangrijke lijn van oriëntatie. De betekenis van de Rodenrijseweg, met zicht op de achterkanten van de bebouwing en de achterterreinen, is dus minstens zo van belang als bekeken vanaf de Rodenrijseweg zelf.
▲Zicht op de Rodenrijseweg, ook nog lijn van oriëntatie achter de aaneengeschakelde kassenbebouwing.
Bebouwing aan de Rodenrijseweg en de Wilderskade Bebouwing bevindt zich eigenlijk alleen aan de Rodenrijseweg, in een enkele straat achter de Rodenrijseweg, rond de kern van Rodenrijs, rond het station en aan de Wildersekade. In het weidelandschap zelf is geen bebouwing, afgezien van de kascomplexen die vanaf de erven aan de Rodenrijseweg in zuidelijke richting zijn aangelegd. Met name de Rodenrijseweg is van belang, het houdt als ontginningsas de ontstaansgeschiedenis van het gebied zichtbaar. Oorspronkelijk lagen hier de boerderijen, waartussen tuinders- en arbeiderswoningen gebouwd werden. Langzamerhand is het verder verdicht, waarbij bebouwing uit verschillende tijdlagen is verrezen, in verschillende stijlen en verschijningsvormen. Het bebouwingsbeeld is gevarieerd. Er is geen eenduidige rooilijn, bebouwing ligt zowel dicht aan de weg, als meer achter op de kavel. Hier en daar is er een doorkijk naar het polderland, maar over het algemeen is het lint in sterke mate verdicht. Ook aan de Wildersekade is nog enige historische bebouwing te vinden die waardevol is voor het gebied (aan de oostelijke kant, ofwel de zijde met de even-nummering). Redelijk afgelegen van de rest van de bewoonde wereld verschenen hier na de droogmaking van de Schiebroekse polder eind achttiende eeuw enkele boerderijen. Hoewel de oorsprong van de oudere bebouwing aan de Wilderskade niet nader is geïnventariseerd, kan gesteld worden dat juist de oudere bebouwing de relatie legt met de ontstaansgeschiedenis van de polder. De bebouwing aan de westelijke zijde van de Wildersekade is waardevol.
▲ Zicht op een oude boerderij aan de Rodenrijseweg vanuit het fietspad dat naast de N471 ligt (links). ▲ Bebouwing aan de Wildersekade (rechts).
53
III. Kaart met cultuurhistorische structuren en elementen
54
III. Kaart met cultuurhistorische structuren en elementen (deel 1)
55
III. Kaart met cultuurhistorische structuren en elementen (deel 2, kaart uit Nota Cultuurhistorie Plus gemeente Lansingerland)
56
Literatuur en bronnen Archief van het Hoogheemraadschap Delfland. Archief van het Museum Oud Overschie ‘Twaalf eeuwen ruimtelijke transformatie in het westen van Nederland in zes kaartbeelden: landschap, bewoning en infrastructuur in 800, 1000, 1200, 1700, 1900 en 2000’, Guus Borgers, Frits Horsten, Henk Engel, Reinout Rutte, Otto Diesfeldt, Iskander Pané en Arnoud de Waaijer, in: Over Holland, nummer 10/11, Uitgeverij SUN, 2011. Stad in aanwas. Geschiedenis van Rotterdam tot 1813, Arie van der Schoor, Uitgeverij Waanders, 1999. Stad van formaat, Geschiedenis van Rotterdam in de negentiende en twintigste eeuw, Paul van der Laar, Uitgeverij Waanders, 2000. Stedenbouw in het landschap. Pieter Verhagen (1882-1950), Marinke Steenhuis, NAi Uitgevers, 2007. 16 hoven, 2 polders, 1 park, 1800 woningen, Mariëtte Kamphuis en Anne Mieke Backer, Uitgeverij De hef Publishers, 2009. Landschappen in Zuid Holland, Hans Oerlemans, SDU Uitgevers met Provincie Zuid Holland, 1992. Rotterdam verstedelijkt landschap, Frits Palmboom, Uitgeverij 010, 1987. Monumenten in de Provincie Zuid Holland, Ronald Stenvert e.a., Rijksdienst Monumentenzorg en Uitgeverij Waanders. Gemeenteatlas van de provincie Zuid Holland, J. Kuyper, 1869. Historische Atlas Zuid Holland, Robas Producties, 1989. Cultuurhistorische Atlas Zuid Holland (de Cultuurhistorische Hoofdstructuur), provincie Zuid Holland. Nota Culturhistorie Plus Lansingerland, concept maart 2011. Integraal Plan Noordrand Rotterdam, 1991. Inventarisatiedocument Bochtafsnijding Delftse Schie, 24 maart 2010. MER Schieveen, deelrapport landschappelijke kwaliteit, IGBW, 10 juni 2003. Masterplan Vlinderstrik, mei 2008. Masterplan Schiezone, september 2007. Rotterdam/Schiedam Afsnijding Schiebocht. Een verkennend inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen, D.E.A. Schiltmans, BOOR (rapport 399), 2008. Archeologische waarden in het gebied van de afsnijding van de Schiebocht. Bureauonderzoek en plan van aanpak voor het veldonderzoek, A.J. Guiran, BOOR (rapport 347), 2006. www.geschiedenisvanzuidholland.nl www.autosnelwegen.nl www.wikipedia.nl www.rotterdamthehagueairport.nl www.gemeentearchief.nl www.canonro.nl www.museumoudoverschie.nl
57
Bijlage 1 De topografische kaart uit 1911, opgetekend in 1875 en 1889
58
59
60
61
Bijlage 2 “Geschiedenis en jeugdherinneringen van een watermolen in de polder Schieveen aan de Hofweg (als kind door ons hobbelweg genoemd), onder de gemeente Overschie” Eén van de molens, in de polder Schieveen, de watermolen aan de Hofweg, is generaties lang in handen geweest van de familie Neeleman. In 1944 tekende één van de familieleden, M. Neeleman, een stukje geschiedenis van het leven in en om de molen op waar hij als kind was grootgebracht. Dit persoonlijke verhaal geeft een mooi beeld hoe de molen er van binnen uitzag, hoe de familie Neeleman er leefde en de relaties zij in het dagelijks leven met het omliggende hadden. Deze belevenissen horen bij een schilderij van de molen dat nu in bezit is van een zoon van de verteller.
▲ Schilderij van de molen aan de Hofweg, het hangt nu thuis bij Wim Neeleman.
M. Neeleman vertelt dat voor de polder Schieveen die in 1786 werd drooggemalen, vier watermolens werden gebouwd, waaronder de op het schilderij afgebeelde molen. Hij beschrijft hoe in 1872 door het overlijden van de oude molenaar A. den Hoed de molen vacant werd en Arie Neeleman door het polderbestuur tot nieuwe molenaar benoemd werd, die met zijn vrouw Sophie, vijf zonen en drie dochters in het voorjaar van 1872 naar de polder Schieveen trok. Dat was slechts twee jaar nadat de familie van hun eerste standplaats, een watermolen aan de Lage Boezem bij het Jaffa in de gemeente Rotterdam, wegens afbraak daarvan, naar een boerenbedrijf in de polder Ackersdijk was getrokken. Hij vertelt: ..... “Als ik het me goed herinner, werd deze molen in den zomer van 1882 ook nog van ene nieuwe huid voorzien. Voor dit reuzekarwei moest de molen geheel ontruimd worden, omdat het oude riet eerst verwijderd moest worden, alvorens met het dekken kon worden begonnen en de hele molen hierdoor in het geraamte kwam te staan en ons van buitenaf geen beschutting meer kon geven, moesten we met het geheel ons huishouden in het zomerhuis tijdelijk ons bivak opslaan. Dit zomerhuis nu, was een apart gedeelte dat aan de koeienstal belende en nooit door ons werd bewoond, docht uitsluitend voor werkgelegenheid werd gebruikt (een boenhok zoogenaamd). Hier stonden ook in een koelput en de welpomp en een groot waterfornuis voor de wasch, waarin ook wel piepers voor de varkens gekookt werden, en de groote gemetselde bakoven niet te vergeten, waarin Vader voor ons iedere week 4 groote lekker tarwebrooden bakte. Ook werd hier zomers op een ijzeren fornuis gekookt, dat ’s winters hiervoor in de molen dienst deed en dan tegelijk voor de verwarming zorgde. De rook moest haar uitweg naar buiten op de rookzolder zoeken, waarop ook het spek werd gerookt. Vader slachtte elk najaar een varken, soms wel twee en bovendien ook nog wel eens een koe; want er was heel wat nodig voor die vele graage monden. Ik moet nog denken aan die
62
lekkere vette krabjes welke Moeder zoo heerlijk in de oven van het fornuis kon braden. Dit was voor ons altijd een buitengewone tractatie voor ’s Zondags.”..... ....”Ook denk ik aan de groote plak van de lekkere peperkoek ’s Zondags bij de koffie, die Vader Donderdags van de markt uit Delft altijd meebracht; en aan het Zondagse wittebrood van bakker Peters uit de Zandstraat, welke altijd Zaterdags bij vrouw Bijl aan de Kandelaar werd gehaald. Allemaal van die fijne herinneringen, waaraan ik nog zoo menigmaal met innige vreugde kan terugdenken. “.... ...”In de molen waren 2 woonruimten, een winter- en een zomervertrek. In het wintervertrek bevond zich ook de slaapplaats van Vader en Moeder, die om in hun bed te kunnen komen een trapje van 3 treden moesten opklimmen en onder deze bedstee was een frisse diepe kelder. Het Zomervertrek was een groote ruimte met een afgesloten gedeelte, dat we de trommel noemde, waarin het rad en de spil van de molen zich bevonden en de 2 uitgangen voorzien van onder en boven deur. Het was er erg hoog van verdieping, ik geloof wel van 7 meter. Ook was er een soortement gaanderij in, waarop onze bedsteden zich bevonden en die we door een trap konden bereiken.”...
◄ De familie Neeleman in feestkleding voor de molen aan de Hofweg. ...”De rietdekkers Tynus en Arie van der Goes, vader en zoon, beide bekwame vaklui en vriendelijke menschen uit Overschie, waren gedurende dit werk bij ons thuis in de koste en smulden ook lekker mee van de stevige boerepot ’s avonds van de heerlijke dikke pap. Van Zaterdag tot Maandag gingen ze altijd naar hun eigen huis. Deze mooie en gelukkige tijd uit mijn kinderjaren heb ik nooit vergeten en zijn mij altijd als herinnering bijgebleven.”... ... “Door het overlijden van Vader, kwam deze molen wederom vacant en werd in zijn plaats tot molenaar benoemd zijn jongste zoon Jabob Neeleman, die tevens het boerenbedrijf verder voor eigen rekening voortzette. In 1918 werden 2 van de 4 molens, welke door de wind werden gedreven, voorzien van electrische drijfkracht. Hierdoor kon in’t vervolg gestadiger gemalen worden en niet meer van de wind afhankelijk, kon de bemaling in’t vervolg door 2 molens geschieden, zoodat de andere 2 overbodig werden en op non actief kwamen te staan, waaronder ook deze behoorde. Door aankoop werd mijn broer eigenaar en kwam in’t bezit van molen met erf en opstallen. Hiertoe behoorde een koeienstal inclusief zomerhuis, een hooiberg, een varkens- en een wagenschuur; en nog een paar bunder weiland, waarop hij in het verdere verloop der jaren uitsluitend nu het boerenbedrijf uitoefende. In 1919 liet hij deze oude molen tot op de fundeering afbreken en hierop een flink nieuw huis bouwen, dat hij de naam gaf, Eben – Haëzer”en dit op de voorgevel liet uithouwen. “ Hij eindigt zijn jeugdherinneringen te vertellen dat in 1943 de rustperiode voor Jacob Neeleman aangebroken was waardor het bedrijf werd overgedragen aan de jongste zoon, Jaboc Neeleman junior. Met een gedicht van Rhijnvis-Feith waarin het leven bezongen wordt, besluit M. Neeleman zijn verhaal, als eerbetoon aan zijn familie en met de hoop dat de plek, het dierbare stukje grond waar hij zijn jeugdjaren heeft doorgebracht, “nog in lengte van jaren bevestigd blijven en tot in onze verre nageslachten blijven genoemd worden.”
63
Bijlage 3 Beleid erfgoed en ruimte Rijksbeleid Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte In de beleidsvisie ‘Kiezen voor Karakter, Visie Erfgoed en ruimte’ van juni 2011 schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan en consistent met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M. Daarnaast geeft het rijk in ‘Kiezen voor Karakter’aan welke cultuurhistorische gebieden en opgaven van (inter)nationaal belang zijn en waar het rijk voor zichzelf een rol ziet. De vijf in de visie geschetste prioriteiten zijn: 1 Werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten. 2 Eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren. 3 Herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp. 4 Levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie. 5 Wederopbouw: tonen van een tijdperk. Besluit ruimtelijke ordening Als gevolg van de koers om cultureel erfgoed te verankeren in de ruimtelijke ordening is per 1 januari 2012 in het besluit Ruimtelijke Ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Een Cultuurhistorische Verkenning of quick scan kan inzicht geven in de cultuurhistorische waarden van een gebied en is de basis voor de verwerking van cultuurhistorie in het bestemmingsplan Provinciaal beleid Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) De CHS (provincie Zuid Holland, 2002) biedt een overzicht in hoofdlijnen van het cultureel erfgoed van de provincie. Daartoe zijn de belangrijkste archeologische, historisch-landschappelijke en historischstedenbouwkundige structuren, patronen en terreinen op kaart gezet en gewaardeerd. De provincie heeft met de CHS een onderlegger willen verschaffen voor een integraal - in samenhang met overige beleidsvoornemens - en gebiedsgericht erfgoed- en monumentenbeleid. Deze CHS legt een basis voor lokaal ruimtelijk beleid en vormt een toetsingsinstrument voor de provincie voor de gemeentelijke plannen. Regioprofielen Op basis van deze CHS zijn in 2005 vervolgens 15 topgebieden voor cultureel erfgoed aangewezen. In deze gebieden zijn de belangrijkste landschappen van de provincie te vinden en komen belangrijke archeologische, historisch landschappelijke en historisch bouwkundige waarden voor. Het is een provinciaal belang om zorgvuldig om te gaan met de topgebieden en cultuurhistorische thema’s. Dit betekent allerminst dat grote gebieden ‘op slot’ zouden moeten, maar dat dynamiek en verandering zich verhouden tot de aanwezige cultuurhistorische kwaliteiten en essenties. Voor deze topgebieden zijn zogenaamde Regioprofielen Cultuurhistorie gemaakt, een algemene sturingsstrategie voor behoud en inpassing van de cultuurhistorische waarden in de betreffende gebieden. Daarmee wordt voor gemeenten, rijk en andere partijen duidelijk wat de provincie onder het provinciaal belang cultuurhistorie verstaat en wat daarvan de consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen zijn. Gemeentelijk beleid Beleidsnota 'Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 (Vastgesteld op 3 februari 2005 en vastgesteld op 30 september 2010 door de Rotterdamse Gemeenteraad) In de beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de
64
historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten. Stadsvisie Rotterdam 2030 De inzet van cultuurhistorisch erfgoed en architectuur bij ontwikkelingen van de stad is één van de kernbeslissingen uit de Stadsvisie Rotterdam 2030. De stadsvisie is vastgesteld door de gemeenteraad in 2007. Het gaat uit van het versterken van de bestaande kwaliteiten van de stad bij nieuwe ontwikkelingen. Besluit cultuurhistorie in gebiedsontwikkelingen Sinds eind 2007 is het besluit van Burgemeester en Wethouders (B&W) van toepassing dat bij gebiedsontwikkeling een Cultuurhistorische Verkenning wordt opgesteld door de gemeente en/of corporaties & ontwikkelaars als blijkt dat er cultuurhistorische waarden in een gebied aanwezig zijn. In een CV worden de cultuurhistorische waarden van een gebied benoemd, geanalyseerd en gewaardeerd. De CV is een bouwsteen voor een visie, masterplan, stedenbouwkundig plan en/of bestemmingsplan. Door deze manier van werken wordt in het begin van een ontwikkelingsproces inzichtelijk gemaakt of er cultuurhistorische waarden in een gebied zijn; zo ja, welke dat zijn; en wat de plek is van deze waarden in de planontwikkeling.
65
Colofon Cultuurhistorische Schets: Astrid Karbaat, bureau Monumenten & Cultuurhistorie/Stadsontwikkeling Rotterdam
[email protected] Projectteam Noordas: Gertjan van den Toom (Stadsregio Rotterdam), Jasper Baas, René Keuzenkamp, Kees van Oorschot, Michel de la Vieter, Maartje Visser, Csaba Zsiros (Stadsontwikkeling Rotterdam) Maart 2012 (corr. september 2012)
66