FACULTEIT DER GEESTESWETENSCHAPPEN REGELING DOCENTPROMOVENDI
vastgesteld april 2006, herzien september 2008
Inhoudsopgave 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Inleiding Werving en selectie Aanstelling Verlenging Het begeleidingsplan Voortgangsrapportage en beoordeling Afsluiting Materiële voorzieningen en faciliteiten Medezeggenschap Geschillenregeling
Lijst van afkortingen en begrippen Bijlagen 1. 2. 3. 4.
vorm en inhoud begeleidingsplan taken en verantwoordelijkheden overzicht onderzoekinstituten van de FGw overzicht van de landelijke onderzoekscholen waarin vanuit de FGw wordt geparticipeerd
2
1. Inleiding Na de start van het nieuwe promotiestelsel binnen de FGw per 1 september 2005 en de nieuwe Regelingen promovendi voor de voltijdse promovendus en de Regelingen externe promovendi1 bestaat er behoefte aan regelingen voor een andere categorie voorbereiding op de promotie: het vijfjarige traject voor de voltijdse docentpromovendus. Voor de inwerkingtreding van deze regelingen is reeds een aantal jaren op experimentele basis gewerkt met docentpromovendi. Uitgangspunten voor dit type voorbereiding op de promotie zijn het vergroten van het aantal promotieplaatsen aan de FGw, jonge generaties wetenschappers meer kansen te geven en om knelpunten in het onderwijs flexibel op te kunnen lossen. De functie docentpromovendus komt mede voort uit de wens om ook docenten die een promotievoorstel hebben of reeds een aanvang hebben gemaakt met een promotieonderzoek de gelegenheid te geven te promoveren en dat te combineren met het verzorgen van een substantiële onderwijstaak. De functie van docentpromovendus is een tijdelijke functie in de verdeling 40% onderwijstaken en 60% onderzoek voor het verrichten van promotieonderzoek en voor het schrijven van een proefschrift, dat binnen vijf jaar afgerond moet zijn. De werkzaamheden van de docentpromovendus bestaan uit het verrichten van promotieonderzoek, het schrijven van het proefschrift, het afronden van de promotie en het geven van onderwijs. Waar relevant neemt de promovendus deel aan landelijke seminars, workshops e.d., die door de onderzoekscholen worden georganiseerd. Ten aanzien van de onderwijstaak is het functieprofiel docent van toepassing. Ten aanzien van het promotieonderzoek is het functieprofiel promovendus van toepassing. Aangezien voor beide functieprofielen een andere salarisschaal geldt en andere resultaatgebieden van toepassing zijn, moet om rechtspositionele redenen worden uitgegaan van twee dienstverbanden. Hieronder komen achtereenvolgens de plaats van de docentpromovendus in de organisatie, het begeleidingsplan, de voortgangsrapportage en beoordeling, de afsluiting, eventuele verlenging, de materiële voorzieningen en faciliteiten, de medezeggenschap en de geschillenregeling aan de orde. In de bijlagen is een model voor het begeleidingsplan opgenomen, zijn de taken en verantwoordelijkheden van respectievelijk de docentpromovendus, de onderzoeksdirecteur, de onderwijsdirecteur, de promotor/hoofdbegeleider, de afdelingsvoorzitter en de P&O-adviseurs vermeld.
2. Werving en selectie Uitgangspunt voor deze regeling is dat de FGw uitstekende kandidaten – ongeacht waar zij hun onderzoeksmaster of gelijkwaardige kwalificatie behaald hebben – met enige onderwijservaring als docentpromovendi wil aantrekken. Als dergelijke uitstekende kandidaten er niet zijn, wordt niet tot vervullen van de desbetreffende plaatsen overgegaan. Kandidaten zijn in het bezit van een tweejarige onderzoeksmaster of een gelijkwaardige kwalificatie. De selectiecommissie (zie hieronder) kan specifieke eisen te stellen met betrekking tot de studieresultaten.
Zie voor Regelingen promovendi en de Regelingen externe promovendi van september 2005 www.hum.uva.nl – sectie ‘over de FGw’ – sectie ‘regelingen.’ Op deze webpagina is eveneens de Regelingen aio’s september 2002 te vinden, die gelden promovendi met een vierjarig traject die vóór 1 september 2005 zijn aangesteld. 1
De selectie voltrekt zich als regel langs drie wegen: 1. door een advertentie in de (landelijke) geschreven media, 2. op het UvAweb en 3. op de websites van de onderzoekinstituten wordt bekendheid gegeven aan een vacature. De kandidaat solliciteert of als uitvoerder op een kant en klaar onderzoeksproject, of – en dat betreft in de praktijk de overgrote meerderheid van de gevallen bij de FGw – stelt zelf een onderzoeksvoorstel op dat inhoudelijk past in het programma van het betreffende onderzoekinstituut. In het geval van een individueel onderzoeksvoorstel wordt de kandidaat sterk aanbevolen het voorstel met behulp van mogelijke toekomstige begeleiders op te stellen. De onderzoekinstituten van de FGw stellen richtlijnen ter beschikking voor de inrichting van het onderzoeksvoorstel. De voorzitter van de afdeling en de directeur van het onderzoekinstituut stellen voor de selectie van kandidaten een selectiecommissie in die bestaat uit i) de afdelingsvoorzitter of een door hem aangewezen vertegenwoordiger, ii) een docent die verbonden is aan de opleiding waar de docentpromovendus zijn/haar onderwijs gaat verzorgen, en iii) de onderzoeksdirecteur of een door hem aangewezen vervanger die hoogleraar is. Van de selectiecommissie is tenminste één vrouw lid. De selectiecommissie kiest uit haar midden een voorzitter. De commissie vergewist zich van de haalbaarheid van het project alsmede van de bereidheid van een hoogleraar om als promotor op te treden. Indien de afdelingsvoorzitter, de directeur van het onderwijsinstituut en de directeur van het onderzoekinstituut de voordracht accorderen, geven zij de voordracht voorzien van c.v. van de kandidaat ter afhandeling van de aanstellingsprocedure door tussenkomst van het hoofd onderzoek door aan de afdeling P&O. Het aanstellingsbesluit van de docentpromovendus wordt –evenals aanstellingsbesluiten van promovendi- door de decaan ondertekend.
3. Aanstelling De docentpromovendus is een tijdelijke functie in de verdeling 40% onderwijstaken en 60% onderzoeksruimte voor het verrichten van promotieonderzoek en voor het schrijven van een proefschrift, dat binnen vijf jaar afgerond moet zijn. Zowel een voltijdse aanstelling als een aanstelling voor minimaal 80% van de volledige werktijd is mogelijk. Ten aanzien van de onderwijstaken is het functieprofiel docent van toepassing. Ten aanzien van het promotieonderzoek is het functieprofiel promovendus van toepassing. Het tijdelijke dienstverband als promovendus vindt plaats op grond van artikel 2.3, lid 3, sub b, van de CAO Nederlandse Universiteiten, in eerste instantie voor een periode van één jaar ter beoordeling van zijn geschiktheid. De promovendus wordt in het eerste aanstellingsjaar ingeschaald in schaal P1. Het tijdelijke dienstverband als docent vindt plaats op grond van artikel 2.3, lid 1, van de CAO, eveneens in eerste instantie voor een periode van één jaar ter beoordeling van de geschiktheid. Afhankelijk van ervaring vindt inschaling als docent plaats in schaal 10 (docent 4) of in schaal 11 (docent 3). In de aanstellingsbrief van de docentpromovendus wordt onder verwijzing naar onderhavige regeling de tijdelijke aanstelling als docent en de samenhang van de aanstelling als docent met de aanstelling als promovendus door de navolgende passage gemotiveerd en vastgelegd: “De functie docentpromovendus is een tijdelijke functie voor een promovendus die ook onderwijstaken vervult in de verdeling 40% onderwijs en 60% onderzoek voor het schrijven van een proefschrift, waarvoor maximaal 5 jaar voltijds beschikbaar is. De functie docentpromovendus heeft het karakter van een ‘doorstroomplaats’ en past in het beleid van de faculteit om een deel van de formatie op tijdelijke basis in te vullen. Dit betekent dat de
4
onderwijstaken na afloop van de aanstellingstermijn beschikbaar moeten kunnen zijn voor een nieuwe tijdelijke plaats voor een docentpromovendus. Aangezien voor het functieprofiel docent en het functieprofiel promovendus verschillende salarisschalen en resultaatgebieden van toepassing zijn, moet om rechtspositionele redenen worden uitgegaan van twee dienstverbanden. Desondanks vormen de aanstelling als docent en de aanstelling als promovendus één geheel waarbij beide aanstellingen alleen in combinatie met elkaar geacht worden te bestaan. Dit betekent dat de (tussentijdse) afloop van het dienstverband als promovendus tevens leidt tot afloop van het dienstverband als docent, en de afloop van het dienstverband als docent eveneens leidt tot afloop van het dienstverband als promovendus, met uitzondering indien spake is van een verlenging van de aanstelling als promovendus vanwege ziekte/zwangerschaps- en bevallingsverlof en ouderschapsverlof.” De afdeling P&O is verantwoordelijk voor het regelen van de aanstelling, ontslag en arbeidsvoorwaarden van de docentpromovendi en voor het uitvoeren van administratieve zaken zoals het bijhouden van de personeelsdossiers en het invoeren en het muteren van informatie in het concernsysteem SAP-HR. P&O stelt de directeur van het onderzoekinstituut, de afdeling onderzoek en de afdelingsvoorzitter op de hoogte wanneer de aanstellingen aflopen. Tevens wordt de docentpromovendus door de personeelsadministratie op de hoogte gesteld van de voor hem/haar geldende universitaire en facultaire regelingen en faciliteiten. De docentpromovendus krijgt (als regel) als personeelslid een plaats in de leerstoelgroep en de afdeling van de hoofdbegeleider, indien promotor en hoofdbegeleider niet samenvallen, anders in de leerstoelgroep van de promotor. De afdelingsvoorzitter is verantwoordelijk voor het aanbieden van een passende werkplek en infrastructuur (apparatuur, pc, etc.). De directeur van het onderzoekinstituut is verantwoordelijk voor het opstellen van het begeleidingsplan en het regelen van passende begeleiding. Bovendien dient de directeur de voortgang van het promotieproces op instituutsniveau te bewaken en bij misstanden in te grijpen. De docentpromovendus is juniorlid van het onderzoekinstituut, dat voor zover nodig voorts zorg draagt voor de scholing, bijvoorbeeld cursussen time- en projectmanagement, loopbaanoriëntatie en loopbaanmanagement. Verder en indien van toepassing draagt het onderzoeksinstituut zorg voor het volgen van het onderwijs van de landelijke onderzoeksscholen, zoals zomer- en winterscholen, waarmee het instituut door middel van samenwerkingsovereenkomsten afspraken heeft lopen.
4. Verlenging De docentpromovendus beslaat een vijfjarig traject dat bestaat uit een eerste aanstelling voor een periode van één jaar, en twee verlengingen van twee jaar. Vanwege CAO-bepalingen met betrekking tot het maximum toegestane aantal verlengingen van een dienstverband, kan de aanstelling in tijdelijke dienst als docent daarna niet meer worden verlengd. Ten aanzien van de de aanstelling als promovendus geldt deze beperking met betrekking tot het aantal verlengingen niet. Het dienstverband als promovendus kan naast verlengingsrechten opgebouwd door werken in deeltijd worden verlengd vanwege ziekte, zwangerschaps- en bevallingsverlof en ouderschapsverlof. In geval van ziekte dient de opgelopen vertraging substantieel te zijn, te weten in totaal minimaal zes weken. Op basis van de huidige CAO bedraagt de totale duur van het tijdelijke dienstverband als docent, inclusief eventuele opvolgende dienstverbanden, maximaal zes jaar. Na zes jaar tijdelijke dienst of nadat het tijdelijke dienstverband twee maal is opgevolgd (verlengd), is voortzetting van het tijdelijke dienstverband als docent niet meer mogelijk, en is alleen nog een vast dienstverband mogelijk. Met betrekking tot de aanstelling als promovendus geldt deze beperking niet. De faculteit zal met in achtneming van het gestelde in hoofdstuk 3, in voorkomend geval een vast
5
dienstverband als docent verlenen onder de uitdrukkelijke bepaling dat zulks alleen wordt gedaan aangezien op grond van de bepalingen in de CAO met betrekking tot het dienstverband een voortzetting van het tijdelijke dienstverband niet meer mogelijk is, dat het in het belang van de afronding van het promotieonderzoek wenselijk is dat aanstelling van de docentpromovendus wordt voortgezet, en dat derhalve met in achtneming van de opzegtermijn ontslag zal worden verleend uit de aanstelling als docent wegens opheffing van de functie op het moment dat de aanstellingstermijn als promovendus afloopt. Bij de beoordeling van iedere claim op verlenging van de aanstelling als promovendus zal de haalbaarheid van de afronding van het proefschrift binnen de duur van de verlengingstermijn een doorslaggevende rol spelen. Deze beoordeling dient door de directeur van het onderzoeksinstituut, uiterlijk 3 maanden voor het einde van de aanstelling in overleg met de docentpromovendus, de afdelingsvoorzitter, de promotor en begeleiders te zijn opgesteld. Vervolgens wordt deze door tussenkomst van de afdeling onderzoek ter afhandeling aan de afdeling P&O voorgelegd.
5. Het begeleidingsplan Het begeleidingsplan, waarvoor een model beschikbaar is (zie bijlage I), wordt opgesteld vóór aanvang van de aanstelling. In het begeleidingsplan wordt de inhoud van het promotieonderzoek vastgelegd en wordt opgenomen wie respectievelijk als promotor, hoofdbegeleider, overige leden van de begeleidingscommissie optreden. Ook wordt beschreven op welke wijze de begeleiding wordt geregeld, welke cursussen betreffende algemene vaardigheden zulen worden gevolgd en wordt vastgelegd op welke tijdstippen voortgangsrapportages zullen plaatsvinden. Het begeleidingsplan wordt in overleg met de afdelingsvoorzitter door de directeur van het onderzoekinstituut opgesteld op basis van het onderzoeksvoorstel van de docentpromovendus dan wel van het reeds gedefinieerde onderzoeksproject. Beheers- en bestuurstaken maken, met uitzondering van het mogelijke lidmaatschap van de facultaire Ondernemingsraad, geen deel uit van de taken van de docentpromovendus. De docentpromovendus heeft maximaal 5% van zijn docentaanstelling beschikbaar voor noodzakelijke deelname aan overleg.
6. Voortgangsrapportage en beoordeling Aan het einde van de achtste maand van het eerste aanstellingsjaar levert de docentpromovendus een voortgangsrapportage de vorm van een pilotstudie van zijn promotieonderzoek2 in bij zijn begeleider(s), de directeur van het onderzoeksinstituut en de afdelingsvoorzitter. De directeur van het onderzoeksinstituut stelt een commissie in, die advies uitbrengt over de pilotstudie en de voortgang van de promotie gerelateerd aan het begeleidingsplan. De adviescommissie bestaat uit tenminste drie personen, onder wie de begeleider(s) en een hoogleraar (≠ de promotor) uit het onderzoeksinstituut. De directeur van het onderzoeksinstituut beoordeelt de voortgangsrapportage en betrekt daarbij het advies van de commissie. Uiterlijk aan het einde van de negende maand van de aanstelling bespreken de promotor, de hoofdbegeleider, de directeur van het onderzoekinstituut of zijn gemachtigde de voortgangsrapportage met docentpromovendus. Van dit gesprek wordt binnen 2 weken een verslag gemaakt door de promotor/hoofdbegeleider. De docentpromovendus kan hier schriftelijk op reageren. Dit verslag wordt voor het eind van de tiende maand vastgesteld. Als 2
Bijvoorbeeld het eerste hoofdstuk, een artikel n.a.v. het promotieonderzoek.
6
toetsingscriteria gelden bij dit gesprek: de pilotstudie, de voortgang van de verrichte onderzoekswerkzaamheden en het uitzicht op afronding hiervan binnen de gestelde aanstellingsduur, blijkend uit de in het begeleidingsplan vastgelegde, geplande resultaten. Uiterlijk in de tiende maand na de aanstelling vindt de beoordeling plaats door de directeur van het onderzoeksinstituut in overleg met de afdelingsvoorzitter, en gehoord het oordeel van de onderwijsdirecteur. Indien de beoordeling als promovendus en als docent positief is, wordt het dienstverband als promovendus verlengd met een periode van twee jaar, en wordt ook het dienstverband als docent verlengd met een periode van twee jaar. Indien de beoordeling in het tweede jaar en aan het eind van het derde aanstellingsjaar eveneens positief is, worden het dienstverband als promovendus en het dienstverband als docent een tweede maal verlengd met een periode van twee jaar. Is de beoordeling als promovendus en/of als docent negatief, dan worden zowel de aanstelling als promovendus als de aanstelling als docent (tussentijds) beëindigd. Met andere woorden, indien de aanstelling als docent om functioneringsredenen moet worden beïndigd, zal ook de aanstelling als promovendus worden beeïndigd. Ook eindigt de aanstelling als docent indien de aanstelling als promovendus om functioneringsredenen moet worden beeïndigd. De docentpromovendus brengt aan het eind van het eerste jaar en vervolgens tenminste tweemaal per jaar verslag uit over de voortgang van het project, de gevolgde cursussen, artikelen en of hoofdstukfragmenten, eigen bijdragen in de vorm van lezingen ten gevolge van (buitenlands) congresbezoek, buitenlands studiebezoek etc. Het verslag wordt gerelateerd aan het begeleidingsplan, dat op grond van de rapportage zonodig bijgesteld en verfijnd kan worden. Frequent contact – tenminste maandelijks – tussen docentpromovendus en begeleider(s) is voorgeschreven. Functioneringsgesprekken en beoordeling in de functie van docent vinden plaats op basis van de daarvoor geldende regelingen en criteria die zijn te vinden op de facultaire website, onder ‘regelingen personeel’.
7. Afsluiting Het promotietraject wordt afgesloten met een openbare verdediging van het proefschrift onder voorzitterschap van de decaan van deze faculteit. Met dit academisch examen kwalificeert de docentpromovendus zich voor het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek. De richtlijnen en voorschriften van het Algemeen Promotiereglement van de UvA zijn hierbij van kracht3.
8. Materiële voorzieningen en faciliteiten De docentpromovendus kan aanspraak maken op vergoeding van de kosten voor de uitvoering van het onderzoek conform de in het betreffende onderzoekinstituut geldende regelgeving. Voor door NWO of door derden gefinancierde promovendi kunnen andere afspraken gelden.
9. Medezeggenschap
3
Het Algemeen Promotiereglement is te vinden via www.uva.nl - onderzoek – promovendi.
7
Docentpromovendi kunnen zitting hebben in de adviesraad van het instituut. Zij hebben actief en passief kiesrecht voor de Ondernemingsraad van de faculteit en voor de Centrale Ondernemingsraad.
10. Geschillenregeling Indien er verschillen van mening bestaan tussen docentpromovendus en promotor/hoofdbegeleider, dient de docentpromovendus zich in eerste instantie te richten tot de directeur van het onderzoekinstituut. Hetzelfde geldt voor klachten over de opleiding en de materiële voorzieningen. Desgewenst kan de docentpromovendus zich ook wenden tot de door de directeur van het instituut aangewezen vertrouwenspersoon.4 Verder kan de docentpromovendus zich wenden tot de facultaire klachtencommissie in zaken van algemene aard.
Lijst van afkortingen en begrippen • • • • • • •
4
Aio: assistent-in-opleiding, FGw: Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam, Fte: full time equivalent (voltijdse aanstelling), NWO: Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, Ozi/obp-pool: ondersteunend personeel van de onderzoeksinstituten, SAP-HR: concerninformatiesysteem met o.a. personeelsinformatie, Verlengde CAO NU: Verlengde Collectieve Arbeids Overeenkomst Nederlandse Universiteiten (collectieve arbeidsvoorwaardenregeling).
Dit betreft een ombudsfunctie bij problemen tussen promovendi en begeleider.
8
Bijlage 1: het begeleidingsplan Het begeleidingsplan bevat in ieder geval de volgende informatie: 1. De titel van het project, de naam van de uitvoerder, naam promotor, naam hoofdbegeleider, overige leden begeleidingscommissie, naam directeur van het onderzoekinstituut. 2. De periode waarop het plan betrekking heeft. 3. Het onderzoekinstituut waartoe de docentpromovendus behoort en waar hij zijn onderzoek verricht. 4. Een korte beschrijving (maximaal 100 woorden) van het promotie-onderzoek inclusief eventuele bijstellingen ten opzichte van de goedgekeurde projectaanvraag die de basis voor dit plan vormt. 5. Een omschrijving van de cursussen betreffende algemene vaardigheden gedurende de gehele looptijd van het project, zoals cursussen time- en projectmanagement, loopbaanoriëntatie en loopbaanmanagement, etc. Vaststelling van eventuele deficiënties. 6. Globale beschrijving van de wijze waarop de begeleiding door de promotor/hoofdbegeleider is geregeld; omvang van de persoonlijke begeleiding door promotor/hoofdbegeleider in uren per maand. 7. Tijdstip(pen) voortgangsrapportage; hierbij komt in ieder geval ter sprake de mate waarin voldaan is aan de afspraken die in dit plan zijn vastgelegd. De totale beoordeling van het promotieonderzoek vindt plaats aan de hand van het door de docentpromovendus te schrijven proefschrift. Na gedateerd te zijn voor akkoord ondertekend door: docentpromovendus, promotor/hoofdbegeleider, directeur onderzoekinstituut.
9
Bijlage 2: Taken en verantwoordelijkheden 1. De directeur van het onderzoekinstituut De directeur van het onderzoekinstituut (of diens gemachtigde, in het bijzonder de coördinator van het onderzoekinsituut) draagt zorg voor het opstellen van het begeleidingsplan en ziet toe op de uitvoering ervan. Tevens bewaakt hij de begeleiding van de docentpromovendus. Ook de uitvoering van evaluatie van promotor/hoofdbegeleider en overige begeleiders valt onder zijn verantwoordelijkheid. De volgende specifieke taken behoren eveneens tot de verantwoordelijkheid van de directeur of diens gemachtigde: - het verstrekken van informatie over het relevante scholingsaanbod binnen en buiten de universiteit, - het verstrekken van informatie over congressen/symposia etc. binnen en buiten de universiteit, - zorg voor de verslaglegging en administratieve afhandeling van de voortgangs- en beoordelingsgesprekken, - het afbreken van het project bij onvoldoende voortgang, - het bemiddelen in eventuele geschillen tussen promovendus en promotor/hoofdbegeleider, - het vastleggen van gegevens die inzicht bieden in het promotierendement. 2. Promotor en/of hoofdbegeleider De promotor dient de docentpromovendus te begeleiden, met raad en daad terzijde te staan en te inspireren en stimuleren. De promotor wordt geacht de docentpromovendus te helpen bij het vinden van de juiste strategieën en middelen die leiden tot antwoorden op de onderzoeksvragen van het onderzoeks- en begeleidingsplan. Verder dient hij/zij zich op de volgende punten te richten: - tijdig opstellen van het begeleidingsplan, - tenminste maandelijks overleg voeren met de docentpromovendus, - met de andere leden van de adviescommissie inhoudelijk toetsen van de voortgangsrapportage in de vorm van een pilotstudie die aan het eind van de achtste maand van de aanstelling door de docentpromovendus wordt overgelegd, - het bespreken van de halfjaarlijkse voortgangsrapportages, - het stimuleren van congresbezoek en andere op internationalisering gerichte activiteiten, - meedenken over de toekomstige loopbaan van de docentpromovendus binnen en buiten de instelling, - het verstrekken van alle relevante informatie over voortgang en functioneren van de docentpromovendus aan de directeur van het instituut. 3. Docentpromovendus De verplichtingen van de docentpromovendus omvatten: - het verrichten van onderzoek, - het in concept opstellen en/of bijstellen van de punten 1 t/m 5 van het begeleidingsplan, - het opstellen van de planning van de dissertatie, die deel uitmaakt van het onderzoeksbegeleidingsplan, op zijn laatst aan het eind van de zesde maand van het eerste jaar,
10
-
het schriftelijk rapporteren over de voortgang van het onderzoek met het oog op de (halfjaarlijkse) voortgangsgesprekken, het schrijven en openbaar verdedigen van het proefschrift.
4. De afdelingsvoorzitter en de onderwijsdirecteur De afdelingsvoorzitter heeft het personeelsmandaat; de docentpromovendus ressorteert wettelijk gesproken onder zijn gezag. De afdelingsvoorzitter stelt in overleg met de onderwijsdirecteur jaarlijks de onderwijstaakverdeling vast. Gezien de specifieke eisen die gesteld worden aan het functioneren van de docentpromovendus binnen de context van het onderzoekinstituut en het onderwijsinstituut, beperkt de afdelingsvoorzitter zich tot het pro forma verrichten van aanstellings- en verlengingsmodaliteiten en tot het (laten) verstrekken van de standaardfaciliteiten die voor ieder personeelslid van toepassing zijn. De docentpromovendi kunnen zich hiervoor wenden tot het betreffende hoofd bedrijfsvoering. De afdelingsvoorzitter draagt eer voor zorg dat op jaarbasis in principe de onderwijstaken niet meer dan 40% van de aanstelling in beslag nemen. De onderwijsdirecteur wordt conform de binnen de faculteit gelden regelingen inzake functioneringsgesprekken en beoordeling betrokken bij de beoordeling van het functioneren van betrokkene als docent. 5. De P&O-adviseurs De P&O-adviseurs adviseren – zonodig vertrouwelijk – de decaan en de individuele personeelsleden in zaken betreffende aanstelling, inschaling, bevordering, ontslag en functioneren.
11
Bijlage 3: Overzicht onderzoekinstituten van de FGw 1. The Amsterdam Center for Language and Communication (ACLC) Spuistraat 210 1012 VT Amsterdam Tel. 00 31 (0)20 525 2543 Fax. 00 31 (0)20 525 3052 E-mail:
[email protected] Website: http://www.hum.uva.nl/aclc 2. The Amsterdam School for Cultural Analysis (ASCA) Spuistraat 210 1012 VT Amsterdam Tel. 00 31 (0)20 525 3874 Fax. 00 31 (0)20 525 3052 E-mail:
[email protected] Website: http://www.hum.uva.nl/asca 3. Het Instituut voor Cultuur en Geschiedenis (ICG) Spuistraat 134 1012 VB Amsterdam Tel. 00 31 (0)20 525 4433 Fax. 00 31 (0)20 525 4692 E-mail:
[email protected] Website: http://www.hum.uva.nl/ich 4. Het interfacultaire Institute for Logic, Language and Computation (ILLC) Plantage Muidergracht 24 1018 TV Amsterdam Tel. 00 31 (0)20 525 6090 Fax. 00 31 (0)20 525 5206 E-mail:
[email protected] Website: http://www.illc.uva.nl/
12
Bijlage 4: Overzicht van de landelijke onderzoekscholen waarin vanuit de FGw wordt geparticipeerd -
De landelijke onderzoekschool Taalwetenschap (LOT) De landelijke onderzoekschool voor cultuurgeschiedenis, het Huizinga Instituut (penvoerder) De onderzoekschool Ethiek De landelijke onderzoekschool Logica Het onderzoekscentrum voor Niet-Westerse Studies (CNWS), tot 2005 De onderzoekschool Mediëvistiek De Nederlandse Onderzoekschool Archeologie (ARCHON) De Landelijke Onderzoekschool Kunstgeschiedenis (LOK) De Nederlandse Onderzoekschool voor Theologie en Religiewetenschap (NOSTER) Het N.W. Posthumus Instituut voor economische en sociale geschiedenis De landelijke onderzoekschool Klassieken (OIKOS)
13