Faculteit der Geesteswetenschappen
Nwsbrf#158 / 05.2013 1 4 5 6 7 7 8 9 10 12 14 14 15 15 16
Interview Karina van Dalen-Oskam Nieuws Uit de bibliotheek Onderzoek In en uit dienst OR Column De Openbaring Boek in beeld Interview Enoch O. Aboh De Glinsterende Geest Promoties, oratie en afscheidscollege SPUI25 Bijzondere Collecties Wat vinden onze studenten van… Pioniers
Literatuurwetenschap 3.0
Pionieren met teksten en computers Zij houdt zich bezig met literatuurwetenschap en onderzoekt zowel Middel nederlandse teksten als moderne romans. Karina van Dalen-Oskam, sinds 1 maart 2012 hoogleraar Computationele literatuurwetenschap: ‘Mijn intuïtie wil ik kunnen onderbouwen, daar gebruik ik de computer voor.’ Al in de jaren tachtig, tijdens haar studie Nederlandse taal en letterkunde aan de Universiteit Utrecht, maakte Karina van Dalen-Oskam (1963) gebruik van de computer. ‘Mijn vriendje studeerde natuurkunde en via hem leerde ik de computer kennen. Ik was een van de eersten in mijn jaar die werkstukken met de computer schreef.’ Na haar afstuderen werd zij onderzoeker op het Instituut voor Nederlandse Lexicologie in Leiden, waar kennis van de computer goed van pas kwam. ‘Ik werkte als redacteur mee aan het Vroeg middelnederlands woordenboek, het eerste woordenboek dat volledig met de computer werd gemaakt en werd gebaseerd op een digitaal corpus. Dat corpus was verrijkt met modern-Nederlandse lemma’s en woordsoortcoderingen. Het woordenboek probeerde de betekenis van alle woorden in dat corpus te beschrijven aan de hand van alle vindplaatsen. Door die empirische benadering leerde ik op een heel andere manier te denken over het hanteren van bewijsvoering. Ik kwam in aanraking met redeneerwijzen die mij een concretere onderbouwing leken van hypotheses dan ik tijdens mijn studie had geleerd. Als
onderzoeksteam vroegen wij ons steeds af: wat kunnen wij beweren op grond van data? Die manier van werken past goed bij mij.’ In die jaren schreef Van Dalen-Oskam in haar eigen tijd haar proefschrift Studies over Jacob van Maerlants Rijmbijbel, waarop zij in 1997 promoveerde. Zij ging onder meer na met welk doel en voor welk publiek de tekst was geschreven. ‘Je zou mijn dissertatie kunnen zien als een verkenning van statistische benaderingen, met een letterkundige en taalkundige invalshoek. Zo heb ik onder meer gekeken naar het voorkomen van eigennamen in de Rijm bijbel, en die vergeleken met de Latijnse brontekst. Ik ontdekte toegevoegde passages, die Van Maerlant op andere bronnen had gebaseerd dan op het Latijnse Bijbelhandboek van Petrus Comestor, dat hij aanpaste voor een breder publiek. Hij schreef in het Middelnederlands en zijn teksten rijmden. In die tijd was dat heel ongewoon, in andere gebieden ging men al op proza over voor dit soort teksten. Desondanks bereikte de Rijmbijbel waarschijnlijk een breed publiek: het is een van de meest overgeleverde middeleeuwse teksten.’
Veelbelovende software Van Dalen-Oskam was op het Instituut voor Nederlandse Lexicologie in aanraking gekomen met nieuwe digitale technieken. Die wilde zij ook inzetten in de literatuurwetenschap, haar grote liefde. Maar dat was bij dat instituut niet mogelijk. Daarom stapte Van DalenOskam in 2002 over naar het Nederlands Instituut voor Wetenschappelijke Informatiediensten (niwi), waar zij hoofd werd van de afdeling Neerlandistiek, waar onder meer de Bibliografie van de Nederlandse Taal- en Literatuurwetenschap (bntl) werd gemaakt. ‘Ik zorgde voor verkenning van de digital humanities en de inzetbaarheid daarvan in de Neerlandistiek. Met collega Joris van Zundert, die ook gespecialiseerd is in historische letterkunde en digital humanities, heb ik mij eerst gericht op auteursherkenning. Wij analyseerden hoe je software kunt gebruiken om van een tekst waarvan je niet weet wie de auteur is, toch vast te stellen wie dat waarschijnlijk is geweest. Daar zijn veel verschillende methoden en technieken voor, die lang niet allemaal bruikbaar zijn voor literatuurwetenschappelijk onderzoek. Want als je de waarschijnlijke auteur vindt, dan wil je meer weten dan alleen een getal van waarschijnlijkheid. Je wil ook kunnen zien waarom de tekst bij de auteur hoort. Wij hebben ons voor dat project verdiept in een Middelnederlandse roman, die door twee auteurs geschreven was, en met
UvA | Faculteit der Geesteswetenschappen
behulp van veelbelovende software gekeken of wij het omslagpunt, waar de tweede auteur zijn werk begon, in de tekst konden traceren. Dat is eigenlijk ook het begin geweest van de zichtbaarheid in de Neerlandistiek van digitale onderzoeksmethoden, want anderen zijn daar weer door geïnspireerd geraakt.’ Als pionier in de digital humanities kreeg Van Dalen-Oskam de ruimte om te verkennen wat er in binnen- en buitenland op dat vakgebied gebeurde. ‘In elk land zijn er inmiddels wel een paar onderzoekers die zich hiermee bezig houden, maar het is nergens nog mainstream. Op internationale congressen worden veel methoden, technieken en ideeën uitgewisseld. Digital humanities is een internationale stroming, omdat het maar ten dele over de inhoud en het subject van onderzoek gaat. Ik beschouw het als een uitbreiding van bestaande methoden en technieken, voor alle talen en culturen waar men toegang heeft tot teksten en tools op het internet.’ Bemiddelaar tussen disciplines In 2005 werd het niwi opgeheven. Van DalenOskam kwam in dienst van het Constantijn Huygens Instituut, als onderzoeksleider ict en teksten. Na de fusie met het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis werd Van DalenOskam in 2011 hoofd van de afdeling Letterkunde van het Huygens ing. De kern van haar onderzoek bleef echter hetzelfde: pionie-
‘Digital humanities: een uitbreiding van bestaande methoden en technieken’ ren met teksten en computers. Daar zal ook haar aanstelling als hoogleraar Computationele literatuurwetenschap niets aan veranderen. ‘Ik bemiddel tussen verschillende disciplines: taalkunde, met name corpuslinguïstiek, en lexicologie en lexicografie. Ik vraag mij af: wat kunnen literatuurwetenschappers daarmee? De belangstelling vanuit andere disciplines groeit gestaag. Heel lang is er door taalkundigen geroepen: wij hebben al een hele hoop dingen gemaakt, jullie hoeven die alleen maar toe te passen. Maar literatuur wetenschappers stellen net even andere vragen, en analyseren teksten op een andere manier. Zo beschouwen taalkundigen de herkenning van eigennamen als een opgelost probleem. Maar de software die zij gebruiken, is afgestemd op teksten als kranten en e-mailberichten, en niet op literatuur. In hun tools
2
wordt onderscheid gemaakt tussen persoonsnamen, plaatsnamen en overige, maar niet tussen voornamen en familienamen. Terwijl die twee andere functies hebben in een roman. We hebben die taalkundige tools moeten aanpassen om ze ook voor letterkundig onderzoek geschikt te maken.’ Voor de aanpassing van de software kan Van Dalen-Oskam een beroep doen op programmeurs. In samenwerking ligt volgens haar de kracht. ‘Samenwerking, bijvoorbeeld met programmeurs en statistici, is voor mij belangrijk om uit te leggen wat je wilt en om te horen wat er kan. Anders blijf je software vragen die technisch al verouderd is. Je moet van elkaars expertise gebruikmaken, omdat je niet én een inhoudelijk bijgelezen literatuurwetenschapper kunt zijn, en een programmeur, en een statisticus en wat nog al meer.’ Van Dalen-Oskam begeeft zich niet alleen in meerdere disciplines, ook is zij in meerdere tijdsvakken geïnteresseerd. ‘Ik ben gefascineerd door puzzels en zoek graag naar goede methoden om die op te lossen. Dat kan met teksten uit alle tijdsperioden. Sowieso is moderne literatuur altijd een van mijn grootste interesses geweest, terwijl de middeleeuwen zo lekker moeilijk waren. Als je middeleeuwse teksten aankunt, dan kom je daarna ook zonder problemen naar de moderne tijd. Omgekeerd is dat een stuk lastiger.’ Onderzoekers nooit onnodig De computationele benadering lijkt de literatuurwetenschap in beweging te brengen. Het gebruik van digitale technieken is in trek bij letterkundigen en subsidieverstrekkers, maar tegelijkertijd gaan er tegen stemmen op, zo werd beweerd in de aankondiging van het symposium ‘Handgemaakte inzichten’, dat collega’s en vakgenoten organiseerden voorafgaand aan de oratie van Van Dalen-Oskam. In haar onderzoek combineert Van Dalen-Oskam digitale onderzoekstechnieken met literatuurwetenschappelijke kennis. ‘Vaak formuleer ik eerst hypotheses, die daarna op basis van data worden getoetst. Vervolgens moeten de uitkomsten daarvan nog wel worden geïnterpreteerd. Met close reading kun je menselijkerwijs maar een beperkte hoeveelheid tekst lezen. Op grond van die lezing formuleer je intuïties, en wil je weten of je vermoedens representatief zijn voor een groter corpus. Dat kun je vervolgens testen met de computer. Maar daarna is het de onderzoeker die interpreteert en dat zal zo blijven.’ ‘De computer maakt het mogelijk een veel groter corpus te controleren. Ik vergelijk taalgebieden en tijdsperioden en wil meer kunnen zeggen dan: “ik heb de indruk dat”. Met data wil ik onderbouwen wat het verschil is en daar gebruik ik de computer voor. Niet alleen vergemakkelijkt een computer het verifiëren of falsificeren, ook wordt de armslag van een onderzoeker groter. Bovendien kan de computer ook nieuwe richtingen suggereren. Door top-down te kijken naar
Nwsbrf#158 / 05.2013
grote hoeveelheden data, kun je sneller zien waar er iets spannends gebeurt.’ Van Dalen-Oskam beschouwt computationele literatuurwetenschap niet als een nieuw vakgebied, maar als een uitbreiding van de methoden en technieken in de bestaande disciplines. ‘De computer vergroot de mogelijkheden, maar een gedegen kennis van de literatuurwetenschap blijft van essentieel belang bij het interpreteren van de data en het formuleren van conclusies en nieuwe hypothesen. Daarnaast hoeft niet iedereen deze methoden en technieken te gaan gebruiken. Maar het is zinvol om van het bestaan ervan te weten, om op zijn minst uit te leggen waarom deze voor een bepaald onderzoek niet relevant zijn.’
‘Intuïties zijn soms juist, maar net zo vaak niet’ Droomproject Sinds vorig jaar loopt het project ‘The riddle of literary quality’, gefinancierd uit het compu tational humanities-programma van de knaw. Doel van dit project van het Huygens ing, de Fryske Akademy en het illc is om na te gaan of tekstintrinsieke kenmerken mede bepalen of een boek goed of slecht, of literair of minder literair gevonden wordt. ‘Voor dit project proberen wij na te gaan of er gemeen schappelijke eigenschappen te vinden zijn in teksten die door lezers goed gevonden worden, en of er een andere set van eigenschappen voorkomt in boeken die slecht gevonden worden. En hetzelfde voor literair of niet zo literair.’ De inhoudelijke onderzoeksvraag wordt vanuit het Huygens ing geformuleerd. En ook de kennis van de literatuurwetenschappelijke benaderingen. De teksten zelf zullen ontleed worden aan het Huygens ing en aan het illc, waar men ervaring heeft met grote hoeveelheden data en met het ontwikkelen van met name syntactische tools. ‘Op dit moment onderzoeken wij hoe je syntactische complexiteit kunt meten en vergelijken tussen teksten. Daar zijn wel een paar programma’s voor gemaakt, maar die zijn ook nog niet op literaire werken getest. Andreas van Cranenburgh, een van onze promovendi, is daar nu mee bezig.’ Om te bepalen wat literatuur is, wordt verder een groots opgezette enquête gehouden onder lezers. ‘In dat onderzoek vragen wij mensen uit een lijst van 400 boeken aan te geven welke boeken zij gelezen hebben, en over elk van de boeken hun mening te geven, of ze goed of slecht zijn en de mate waarin zij die beschouwen als literatuur. Ook wordt respondenten gevraagd naar hun lezershou-
ding, zodat er ook iets kan worden afgeleid over de lezersrol. Op die manier verwachten wij trends te kunnen vinden. Daar kan ik nu niet dieper op ingaan, omdat die informatie de geënquêteerde kan beïnvloeden.’ Vooralsnog wordt er gekeken naar moderne Nederlandse literatuur, in de loop van het project volgen nog verkenningen van Friese teksten en Engelstalige Victoriaanse teksten. ‘De Fryske Akademie en Tresoar (het Fries Historisch en Letterkundig Centrum) hebben een grote hoeveelheid Friese literatuur gedigitaliseerd. Wij willen onderzoeken of de patronen in de Nederlandse literatuur ook gelden voor de Friese literatuur. Daarnaast komt het verleden aan bod. Een Engelstalig corpus van Victoriaanse romans wordt aangeleverd door collega David Hoover (Professor of English, New York University). Op die manier onderzoeken wij of percepties van kwaliteit en literatuur taal- dan wel tijdgebonden zijn.’ Voor Van Dalen-Oskam is ‘The riddle’ een droomproject. ‘Dit onderzoek zou een startpunt kunnen zijn voor heel veel vervolgonderzoek. Wij denken overigens niet dat we dat raadsel helemaal gaan oplossen. Iemand suggereerde ooit de titel Solving the riddle of literary quality. Maar dat is tegen wat wij denken te kunnen bereiken. Het blijft een riddle, maar we hopen er een deeltje van op te lossen.’ De lezersenquête voor het onderzoek ‘The riddle of literary quality’ is in te vullen op hetnationalelezersonderzoek.nl
Melle van Loenen
3
Nieuws
Voorlopige bevindingen visitatie Kunst en cultuur
Aan de slag met uitslag visitaties
Op 19, 20 en 21 maart was de visitatie commissie op bezoek voor de opleidingen op het terrein van kunst en cultuur. Aan het eind van het bezoek presenteerde de commissie mondeling de voorlopige bevindingen. Bij monde van de voorzitter sprak de commissie waardering uit voor de open en constructieve gesprekken. Een algemeen gevoelig punt is het academisch karakter van de bacheloropleidingen. Zwakkere studenten kunnen zich met groepswerk verschuilen achter groeps genoten, waardoor de bachelorscriptie een worsteling met het vereiste niveau kan worden. De commissie vindt dat het academisch niveau van de bacheloropleidingen goed beschermd en bewaakt dient te worden en dat studenten vroegtijdig moeten worden geconfronteerd met de eisen van een academische opleiding. Bij elke bacheloropleiding heeft de commissie aandachtspunten benoemd. Een aantal opleidingen scoort een onvoldoende op een van de onderdelen en gaat een verbeterplan opstellen. Voor Theaterwetenschap en Algemene cultuurwetenschappen is dat voor Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties (vanwege het niveau van de scripties). Culturele informatiewetenschap scoorde een onvoldoende op Onderwijsleeromgeving (de opleiding krijgt gelegenheid om haar profiel aan te scherpen). De commissie vindt het aanbod aan masteropleidingen op het eerste gezicht niet heel transparant en de opleidingen niet voldoende identiteit hebben (sommige programma’s hebben te veel keuzeruimte). De commissie onderschrijft het plan van het faculteits bestuur om de programma’s op het gebied van erfgoedstudies te herschikken en meer interactie te geven. De aandacht voor materialiteit van artefacten wordt als een belangrijk gemeenschappelijk punt gezien. De programma’s van de masteropleiding Kunst- en cultuurwetenschappen lijden aan een gebrek aan identiteit en profilering, aldus de commissie, die ook voorstellen doet voor herschikking.
Alle opleidingen van de FGw worden dit jaar gevisiteerd door commissies van QANU, met uitzondering van Wijsbegeerte en de onderzoeksmasters. Aan de hand van door de opleidingen geschreven zelfstudies, afstudeerscripties en studiemateriaal en op basis van gesprekken met studenten, docenten en management beoordelen de visitatiecommissies de kwaliteit van de opleidingen. Zes bezoeken zijn inmiddels achter de rug. De commissies Archeologie en Geschiedenis/Europese studies volgen nog voor de zomer. De visitatie van de master Conservering en restauratie van cultureel erfgoed volgt na de zomer en wordt uitgevoerd door evaluatiebureau Certiked. Tot nu toe zijn 22 bachelor- en 17 masteropleidingen beoordeeld. De visitatiecommissies gebruiken hiervoor het accreditatiekader ‘Beperkte opleidingsbeoordeling’, dat drie standaarden omvat: beoogde eindkwalificaties, onderwijsleeromgeving, toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties. Afgaande op de mondelinge verslagen van de commissies en de eerste schriftelijke rapportages, is de kwaliteit van de opleidingen in het algemeen positief beoordeeld. Sommige opleidingen (zoals de BA Griekse en Latijnse taal en cultuur) doen het op verschillende standaarden bovengemiddeld met het vrij zeldzame oordeel ‘goed’. In vier gevallen zullen opleidingen verbetertrajecten moeten uitstippelen op onderdelen waaraan de commissies een onvoldoende toekenden. Zo bleken de bachelors Algemene cultuurwetenschappen en Theaterwetenschap onvoldoende te scoren op standaard 3 (toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties). De bachelor Culturele informatiewetenschap en de duale master Journalistiek en media zagen zich geconfronteerd met een onvoldoende op standaard 2 (de onderwijsleeromgeving) en zullen hun academisch profiel versterken. In alle gevallen zijn deze onvoldoendes op specifieke indicatoren reparabel. De programmateams zullen verbeterplannen opstellen en aan de visitatiecommissies voorleggen. De verwachting is dat de accreditatieverlener (NVAO) voor de trajecten op standaard 2 een hersteltermijn van twee jaar en voor de trajecten op standaard 3 een hersteltermijn van een jaar zal toekennen. Het faculteitsbestuur heeft er alle vertrouwen in dat de opleidingen de gevraagde verbeteringen binnen de gestelde termijn zullen realiseren. Overigens staan deze opleidingen niet alleen. Nu de commissies - in tegenstelling tot vorige visitaties - de mogelijkheid hebben op onderdelen verbeteringen te eisen, zijn op heel wat plaatsen in het land dergelijke verbetertrajecten voorgeschreven.
UvA | Faculteit der Geesteswetenschappen
tot uiting komt. Voor de eerste trail werden gesprekken gevoerd met betrokkenen van de lerarenopleidingen en voor de tweede trail met betrokkenen bij de bacheloropleidingen Geschiedenis en Rechten. Het algemene positieve oordeel over de kwaliteitszorg van het onderwijs aan onze universiteit dat de commissie gaf na het eerste bezoek werd tijdens de trails bevestigd. Het positieve oordeel werd gegeven vanwege de breed gedragen visie en beleid op onderwijs; de goede balans tussen centrale sturing en maatwerk in de faculteiten; de goede systematische gegevensverzameling en de conclusies die daaraan worden verbonden; en het voorbereidingsprogramma op de toets als voorbeeld van goed verbeterbeleid. Tot slot was de commissie zeer tevreden over de goede organisatie en beslissingsstructuur binnen onze universiteit en dan met name het functioneren van de medezeggenschap en de opleidings- en examencommissies. Ook was de commissie te spreken over het enthousiasme, de betrokkenheid en openheid in de gesprekken. Dit oordeel moet nog worden voorgelegd aan het bestuur van de NVAO, die het finale besluit neemt. Als de UvA de toets met goed gevolg doorloopt, worden alle individuele opleidingen in accreditaties voornamelijk op inhoud beoordeeld.
Uitreiking Onderwijsprijs 2013
Feedback Commissie Instellingstoets Kwaliteitszorg
Op woensdag 15 mei om 15.00 uur wordt in zaal 004 van het Bungehuis de jaarlijkse Onderwijsprijs uitgereikt tijdens een feestelijke bijeenkomst. De Onderwijsprijs maakt goede onderwijsvormen zichtbaar en kan daarmee een bron van inspiratie zijn voor andere docenten. De opleidingscommissies van de FGw hebben in totaal 16 vakken voorgedragen voor de Onderwijsprijs 2013. Een jury, bestaande uit medewerkers en studenten onder voorzitterschap van Jan Willem van Henten, heeft vervolgens uit deze voordrachten de volgende twee bachelorvakken genomineerd: n ‘Inleiding in Poolse en Tsjechische geschiedenis en cultuur’ van drs. Magda van Duijkeren-Hrabová en dr. Arent van Nieukerken n ‘Middeleeuws Amsterdam in Context’ van drs. Annika Rulkens en Jitske Jasperse MA
Op maandag 25 februari startte de Instellingstoets Kwaliteitszorg. Een commissie van de NVAO beoordeelde het systeem van kwaliteitszorg van de UvA: de manier waarop de instelling de kwaliteit van het onderwijs bewaakt. De commissie van de NVAO sprak tijdens het eerste bezoek met vertegenwoordigingen van de Raad van Toezicht, het College van Bestuur, de decanen, studenten, docenten, onderwijsdirecteuren en stafmedewerkers. De twee zogenaamde trails die vervolgens begin april plaatsvonden betroffen een nadere verdieping in de wijze waarop binnen opleidingen de kwaliteitszorg is geregeld en de wijze waarop research intensief onderwijs
Helaas heeft de jury moeten besluiten om dit jaar geen mastervakken voor te dragen. Er waren maar twee mastervakken voorgedragen en de voorgedragen vakken beantwoorden naar het oordeel van de jury onvoldoende aan de criteria voor de prijs. Op 15 mei geven de docenten van deze twee genomineerde vakken een korte publieke presentatie. Na afloop van de presentaties trekt de jury zich terug voor beraad en maakt kort daarna de winnaar van de Onderwijsprijs 2013 bekend. Decaan Frank van Vree reikt vervolgens een geldprijs uit van € 1500. Na afloop is er gelegenheid na te praten tijdens een borrel. 4
n Alle medewerkers en studenten zijn van harte welkom. n Meer informatie: medewerker.uva.nl/ fgw-onderwijsprijs
Eerste alumnistudiemiddag FGw Op vrijdag 5 april was de eerste alumnistudiemiddag van de faculteit, met sociale media als thema. Alumni van de FGw die zijn afgestudeerd na het ontstaan van de faculteit in 1997, waren uitgenodigd. Zo’n honderd alumni verzamelden zich in de aula, waar zes wetenschappers vanuit verschillende invalshoeken (Mediastudies, Journalistiek en Ethiek) de laatste ontwikkelingen deelden op het gebied van sociale media. Zo werd duidelijk dat Facebook kan volgen welke webpagina’s je bezoekt, hoe de digitale wereld zich in sneltreinvaart uitbreidt en dat mensen die op sociale media actief zijn, eigenlijk gewoon producten zijn die verkocht worden aan derden. De middag werd afgesloten met een borrel. De FGw zal jaarlijks een dergelijke alumnistudiemiddag organiseren. Sprekers waren Jan Willem van Henten (dagvoorzitter, vice-decaan); José van Dijck (hoogleraar Mediastudies, in het bijzonder comparatieve mediastudies); drs. Anne Helmond (promovenda Nieuwe media); dr. Thomas Poell (ud Nieuwe media en Digitale cultuur); dr. Martijn de Waal (ud Journalistiek) en dr. Thomas Nys (ud Ethiek).
Vertrouwenspersonen en klachtenbemiddelaars Universiteitsbreed is er een centrale klachtencommissie voor studenten en medewerkers. De verschillende klachtenregelingen zijn gepubliceerd op het serviceplein. De universiteit wil (seksuele) intimidatie, pesten, agressie, geweld en discriminatie voorkomen en bestrijden. Daarom zijn er - naast de klachtencommissie - vertrouwenspersonen, die medewerkers vrijuit en veilig kunnen benaderen als zij voornoemde verschijnselen signaleren. De vertrouwenspersonen hebben de plicht om vertrouwelijk om te gaan met de informatie die zij uit hoofde van deze functie krijgen. Ook als zij in het afhandelen en oplossen van een probleem anderen betrekken is er een geheimhoudingsplicht, zodat medewerkers vrijuit met hen kunnen spreken. Bij de FGw zijn er drie vertrouwenspersonen: n Yvonne Saal (PC Hoofthuis) n Marianne Harbers (Binnengasthuisterrein en omgeving) n Olga Fischer (Bungehuis). Medewerkers en studenten van de FGw kunnen hun vertrouwenspersoon vrij kiezen, maar elke vertrouwenspersoon kreeg een locatie om de inspanning te spreiden. Er kan ook contact worden gezocht met een vertrouwenspersoon van een andere faculteit. Als een vertrouwenspersoon verwacht dat bemiddeling en overleg een oplossing kunnen bieden, dan kan een vertrouwenspersoon doorverwijzen naar een van de Nwsbrf#158 / 05.2013
facultaire klachtenbemiddelaars. De facultaire klachtenbemiddelaars zijn: n Wendie Pezarro n Marianne Harbers n Carla Dauven-van Knippenberg medewerker.uva.nl/a-z/vertrouwenspersoon en medewerker.uva.nl/a-z/klachten
UvA-scriptieprijs 2013 Op de Universiteitsdag (1 juni) worden de winnaars van de UvA-scriptieprijs bekendgemaakt. In het juryberaad selecteren de decanen de drie winnende scripties uit de elf genomineerde scripties. In de voorronde worden per faculteit scripties genomineerd. De facultaire commissie voor nominatie van de FGw bestaat dit jaar uit: Niek van Sas (hoogleraar Geschiedenis na 1750), Judith Rispens (ud Taalwetenschap), en Miriam van Rijsingen (ud Kunstgeschiedenis). Zij selecteerden uit de achttien FGw-inzendingen de twee scripties, die werden genomineerd voor de UvA-scriptieprijs. De FGw-commissie selecteerde de scriptie van Laura Lauta van Aysma (‘The Humpback whalesong from an evolutionary perspective’) en van Jan Julia Zurné,( ‘Feiten van hoogst ernstigen en hoogst weerzinwekkenden aard’. De rechtsgang van bij de Jodenvervolging betrokken Nederlanders, 1945-1959’). Uit het verslag: ‘De scriptie van Laura Lauta van Aysma is een originele en vernieuwende uitwerking van een bekend onderzoeksthema: de overeenkomst (al dan niet) tussen menselijke zang en die van dieren. Zij geeft een helder overzicht van het onderzoeksterrein en van alle relevante vragen en problemen. Zij spitst die toe op de vergelijking van menselijke muziekproductie en het lied van de bultrugwalvis. Haar scriptie is bijzonder door het musicologisch perspectief en door de analyse van het empirische onderzoek met het taalkundige programma PRAAT, waardoor zij de beoogde vergelijking weet te kwantificeren en objectiveren. ‘[…] Over de scriptie van Zurné: ‘Volgens de heersende opinie was er direct na de oorlog geen bijzondere aandacht voor de Jodenvervolging, die zou zijn opgegaan in het “ongedeelde lijden” van het Nederlandse volk. Pas met de erkenning van de Holocaust als transnationaal fenomeen zou de Jodenvervolging ook in Nederland bijzondere status hebben gekregen. Zurné komt tot de conclusie dat die aandacht er destijds wel degelijk was, ook meteen na de oorlog. Zij toont dit aan met een nauwkeurig opgezet en uitgevoerd onderzoek naar de vervolging, berechting en gratiëring van 28 Nederlandse politiemensen, verraders en kampbewaarders. Zij presenteert een voldragen onderzoek van alle relevante facetten, met veel gevoel voor de specifiek juridische inkadering.’ www.uva-alumni.nl/uva-scriptieprijs
Uit de bibliotheek Thuistoegang makkelijker Voor het thuis of elders buiten het UvAdomein raadplegen van de digitale data bestanden en elektronische tijdschriften waarop de UB geabonneerd is, was tot voor kort de installatie van de UvAVPN-software op computer, laptop of tablet noodzakelijk. Dat hoeft nu niet meer. Als de te raadplegen database of tijdschrift wordt opgestart vanuit de catalogus, CatalogusPlus of een van de discipline-pagina’s op de website van de bibliotheek, dan volstaat vervolgens het inloggen met UvAnet-ID. Het gebruik van UvAVPN blijft overigens ook gewoon mogelijk, maar vereist wel dat u deze software bij iedere sessie weer activeert. Thuistoegang: uba.uva.nl/diensten/zoeken/ thuistoegang/thuistoegang.html Het Informatiseringscentrum van de UvA ondersteunt de VPN-software. Medio april is deze software vernieuwd en gebruikers dienen die zelf te installeren. De oude VPNsoftware werkt na 15 april niet meer. UvAVPN: ic.uva.nl/ic/object.cfm/ BAB33F3A-8FC2-451F-9842FA7D50E95FEA
80.000 Gedigitaliseerde boeken De Koninklijke Bibliotheek heeft op 3 april 2013 de website boeken.kb.nl gelanceerd. De site geeft vrij toegang tot 80.000 door Google gedigitaliseerde boeken uit de periode 1700-1870, waaronder romans, verhalen- en liedbundels, kinderboeken, historische, juridische, religieuze en wetenschappelijke werken uit het Nederlands taalgebied. De komende maanden zal de website worden uitgebreid met nog eens 80.000 auteursrechtvrije teksten uit de 18e en 19e eeuw waardoor in 2014 het door de KB en Google gestelde doel van 160.000 titels zal worden bereikt. Dit dankzij een productieproces waarbij maandelijks vijfduizend boeken uit de KB door Google Nederland worden gescand en full text doorzoekbaar gemaakt. Eerder al introduceerde de KB de websites Historische kranten (kranten.kb.nl) en Historische tijdschriften (tijdschriften.kb.nl), met materiaal uit de periodes 1618-1995 en 1850-1940. Alle drie de databanken zijn te benaderen vanaf de homepage van de bibliotheek, via de zoekbalk waarin ook de KB-catalogus vertegenwoordigd is. De gedigitaliseerde boeken zijn bovendien te vinden via Google, als onderdeel van Google Books. Informatie over de digitaliseringsactiviteiten van de KB is te vinden op: kb.nl/expertise/ digitalisering Informatie over Google Books is beschikbaar op: books.google.nl/googlebooks/about.html Tips om méér te halen uit de KB-boekensite vindt u op het blog van onderzoeksjournalist Eric Hennekam: erichennekam.blogspot.nl/ 2013/04/enkele-tips-om-meer-te-halenuit-80000.html
5
Onderzoek Matchmaking voor onderzoekers van de FGW Op 15 april 2013 vond in de Zuiderkerk in Amsterdam een groot Matchmaking Event plaats voor onderzoekers van de FGw. Deze gebeurtenis werd georganiseerd in het kader van de herbezinning op de onderzoeksorganisatie van de FGw die dit jaar plaatsvindt. De bedoeling van de gebeurtenis was om onderzoekers in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van de onderzoeksgroepen die actief zijn of actief willen worden, om zo mogelijk nieuwe samenwerkingsverbanden aan te gaan in het onderzoek. Middels 165 posters werden de verschillende onderzoeksgroepen gepresenteerd. Meer dan 400 deelnemers bekeken deze posters en spraken met de indieners over de onderzoeksplannen. Los van de verbindingen die zo werden gelegd, was de gebeurtenis een goede gelegenheid voor iedereen om kennis te nemen van het enorm brede en rijke onderzoeksprogramma van de FGw. Dit leidde tot zeer geanimeerde discussies die voortgezet werden tijdens de aansluitende borrel en het buffet. Informatie over de stand van zaken met betrekking tot de herbezinning op de onderzoeksorganisatie kan worden gevonden op: uva.nl/fgw-onderzoeksorganisatie
Project Kwaliteitsindicatoren in de Geesteswetenschappen De laatste jaren discussieerden diverse gremia over het meten van kwaliteit en de valorisatie van het wetenschappelijk onderzoek. De resultaten daarvan zijn o.a. neergelegd in de KNAW-rapporten Judging research on its merits (2005) en Kwaliteits indicatoren voor onderzoek in de Geestes wetenschappen (2011), alsmede de LERUverklaring Research universities and research assessment (mei 2012) en het rapport Waardevol; indicatoren voor valorisatie van de Landelijke Commissie Valorisatie (2011). Deze rapporten sporen aan tot het ontwikkelen van operationele modellen die in de praktijk gebruikt kunnen worden door universiteiten, onderzoeksinstellingen en fondsen. Vergelijkbare rapporten zijn verschenen voor de technische wetenschappen en de sociale wetenschappen. Speciaal voor de geesteswetenschappen schreef een KNAW-commissie het rapport Kwaliteit en relevantie in de Geestesweten schappen. Naar een adequaat systeem voor
UvA | Faculteit der Geesteswetenschappen
de beoordeling van wetenschappelijk onderzoek (najaar 2012). Hierin adviseert de commissie onder meer om de geesteswetenschappelijke faculteiten te vragen om te komen tot, in de woorden van de Commissie Cohen, “een hanteerbaar instrument dat bij wetenschapsbrede kwaliteitsmeting oog heeft voor het specifieke karakter van geesteswetenschappelijk onderzoek”. Het Disciplineoverleg Letteren en Geschiedenis (DLG) start een project ter ontwikkeling van een geïntegreerd en open instrumentarium voor kwaliteitsmeting. De ontwikkelingen rond topsectoren, universitaire profilering, zwaarte- en speerpunten, Horizon 2020 en - vooral ook - NWO dwingen tot snel handelen. De Geesteswetenschappen dreigen de slag te verliezen, als zij niet met meer overtuiging hun belangen ook hard kunnen maken. Dit geldt zowel voor de wetenschappelijke output (classificatie van tijdschriften, uitgevers, series e.d.) als voor de maatschappelijke bijdragen. Prangende punten zijn o.a. de ranking van tijdschriften, het gewicht van monografieën en andere eigensoortige publicaties en de kwestie van publiceren in andere talen dan het Engels. Het project van DLG zal resulteren in een kader voor classificatie en valorisatie van onderzoeksresultaten en andere wetenschappelijke activiteiten, alsmede in procedures die leiden tot landelijke overeenstemming over implementatie daarvan. Dat laatste moet in 2015 zijn beslag krijgen. Het instrumentarium moet niet alleen dienen om prestaties uit het verleden te beoordelen en vast te leggen, maar ook om onderzoeksbeleid te kunnen voeren. Uiteraard zal het project voortbouwen op het werk dat reeds binnen verschillende disciplines is verricht en het zal gebruik maken van ervaringen elders met kwaliteitsmeting, zoals in Noorwegen en Australië. Zo zullen de resultaten in de twee KNAW-rapporten en het rapport Research indicatoren voor Valorisatie worden vertaald tot een bruikbaar instrumentarium. Het project zal bestaan uit een landelijke commissie, die in nauw overleg met de verschillende stakeholders het benodigde instrumentarium ontwikkelt. De commissie zal bestaan uit een vijf- of zestal wetenschappers met relevante ervaring. De leden zetten zich actief in: ze dragen bijvoorbeeld ook zelf materiaal aan en voeren gesprekken met deskundigen op diverse terreinen. De commissie wordt ondersteund door een of twee projectsecretarissen die goed thuis zijn in deze problematiek, zowel vanuit inhoudelijk als vanuit kwantitatief/bibliometrisch perspectief. Tijdens het proces is er open en actieve communicatie met de KNAW, NWO, het Regieorgaan Duurzame Geesteswetenschappen, en het wetenschappelijke veld.
Vervanging hoofd afdeling onderzoek Vanwege de inzet van Hotze Mulder in het project ‘Kwaliteitsindicatoren in de Geesteswetenschappen’ zal hij voor de periode september 2013 tot en met december 2015 voor drie dagen per week worden vervangen als hoofd van de afdeling onderzoek. Naast het project zal Mulder zich bezighouden met het ontwerp en het invoeren van de nieuwe onderzoeksorganisatie, in samenspraak met Kees Hengeveld, en met een paar specifieke dossiers. Hij zal daarvoor nog regelmatig in het Bungehuis zijn. Binnenkort start de werving voor een coördinerend beleidsmedewerker onderzoek (tevens adjunct-hoofd), die tot 2016 zal optreden als waarnemend hoofd van de afdeling en na Hotze’s terugkeer een aantal taken als meewerkend voorman/-vrouw binnen de afdeling zal blijven coördineren.
Van Nieukerken visiting professor Universiteit Warschau Arent van Nieukerken, ud Slavische talen en culturen, kreeg van de Universiteit van Warschau een visiting professorship toegekend. Alle faculteiten van de Universiteit van Warschau konden kandidaten voor de selectie voordragen. De visiting professorships zijn bedoeld om het academische potentieel te versterken - zowel in onderwijs als onderzoek. In het tweede semester van 2013/2014 zal Van Nieukerken onderwijs voor master studenten en AIO’s (“doktoranci”) verzorgen. Zijn onderzoek zal zich richten op de relatie tussen de Poolse romantici en de negentiende-eeuwse Russische Slavofielen.
Hengeveld lid KHMW Kees Hengeveld, hoogleraar Algemene taalwetenschap, in het bijzonder de theoretische linguïstiek, is op uitnodiging lid geworden van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen (KHMW). Dit oudste geleerde genootschap in Nederland werd opgericht in 1752, met als doel ‘de wetenschap bevorderen en een brug slaan tussen wetenschap en samenleving’. Op dit ogenblik kent het genootschap 350 leden (wetenschappers). De KHMW beheert vier fondsen en kent onder andere de prestigieuze Keetje Hodshon Prijs toe, een aanmoedigingsprijs voor recent gepromoveerde geesteswetenschappers.
6
In en uit dienst
OR Column
In dienst
Vrouwen aan kop
maart 2013 (aanvulling eerdere Nieuwsbrief) - mw. Inger de Bruin MA, beleidsmede werker afdeling Onderzoek - mw. drs. Ingrid van Beek - Meijer, secre taresse Wijsbegeerte
april 2013 (aanvulling eerdere Nieuwsbrief) - dhr. drs. Youssef Achahbar, controller afdeling Planning en Control - dhr. prof. dr. Charles van den Heuvel, hoogleraar Geschiedenis - dhr. Cees Lourens, projectmanager/informatiemanager afdeling ICT
Uit dienst april 2013 - mw. Myrthe Bil, student-assistent afdeling ICT, in dienst 16.04.2012 - dhr. dr. Raf Guns, onderzoeker Logic and Language, in dienst 15.09.2012 - dhr. Eelke Hermens MA, ontwikkelaar ICT Mediastudies, in dienst 01.11.2012 - dhr. Arno van Hoeven, student-assistent Kunstgeschiedenis, in dienst 01.01.2013 - mw. Hanneke Koster MSc, onderwijs-/ onderzoeksmedewerker afdeling Onderzoek, in dienst 01.07.2012 - dhr. Bruno Machado Rocha MA, onderwijs-/onderzoeksmedewerker afdeling Onderzoek, in dienst 07.05.2012 - mw. dr. Bieke Mahieu, onderzoeker Religiestudies, in dienst 01.10.2012 - dhr. dr. Gene Moore, uhd Engelse letterkunde, in dienst 01.01.1986 - dhr. dr. Sebastian Olma PhD, beleids medewerker afdeling Onderzoek, in dienst 26.12.2011 - mw. Johanna Timonen MA, onderwijs-/ onderzoeksmedewerker Kunst-, religie- en cultuurwetenschappen, in dienst 27.08.2012 - dhr. dr. Hedde Zeijlstra, ud Nederlandse taalkunde, in dienst 01.08.2006 - mw. Aude Laloi MA, promovendus ACLC, in dienst 01.09.2008
We hebben het niet over wielrennen. Vrouwen aan kop is de titel van een beleidsnotitie van het Maagdenhuis uit 2011, geschreven met het doel handvatten te bieden om het percentage vrouwen in wetenschappelijke topfuncties te vergroten. In 2009 tekende de UvA het Charter Talent naar de Top en verbond zich daarmee aan een streefpercentage van 25% vrouwen in wetenschappelijke topfuncties. Dat gaat de UvA niet halen. Niet in 2014 in ieder geval, de afgesproken einddatum. Wij waren er in 2009 al, en Rechten en de FMG zijn er inmiddels ook. Aan ons nu volgens de laatste richtlijnen de taak om het nog beter te doen zodat de UvA als geheel in 2016 dan toch in de richting komt van de beoogde 25%. Dat sommige faculteiten het beter doen dan andere heeft ongetwijfeld te maken met het vrouwelijk potentieel in de verschillende takken van wetenschap. Hoewel, aan het begin van dit academische jaar was 26,9% van het wetenschappelijk personeel van de FNWI vrouw tegen 1,7% van het personeel in schaal 15 of hoger. Bij ons lagen die percentages op 49,8% respectievelijk 32,4%. Wij doen het dus ook relatief absoluut beter en dat heeft misschien toch ook te maken met een beter beleid. De afgelopen maanden is hard gewerkt aan voorstellen voor hoe het nog beter kan. Dit in een voorbeeldige samenwerking tussen de afdeling Personeel en Organisatie van het Bungehuis en de commissie Personeelszaken van de Ondernemingsraad. Op basis van beschikbare studies en van een groot aantal gesprekken met vrouwen uit alle lagen van de faculteit is een reeks van aanbevelingen opgesteld, van werving en selectie tot exit-beleid. Deze aanbevelingen zijn te vinden in de notitie ‘Vrouwen aan Kop’ op de website van de OR: medewerker.cms.uva.nl/fgw-or/nieuws.cfm. Lees ze vooral en ook de opsomming in deze notitie van best practices. Misschien wel ons best bewaarde geheim. Het zou mooi zijn als het bestuur de kwestie oppakt en er de benodigde gelden voor vrijmaakt. Niet om te compenseren voor faculteiten die het slechter doen, maar gewoon om een einde te maken aan de onderbenutting van talent. Zolang we het alleen over streefcijfers hebben: hoe kun je streven naar de helft van het ideale? Idealiter is het toch normaal dat vrouwen en mannen evenredig vertegenwoordigd zijn in alle geledingen van de faculteit, over alle verdiepingen van het functiegebouw? medewerker.uva.nl/fgw-or
mei 2013 - mw. dr. Marjolein ’t Hart, universitair hoofddocent Geschiedenis, in dienst 01.01.1990
40 Jaar dienstjubileum mei 2013 - mw. prof. dr. Selma Leydesdorff, hoog leraar Oral history en cultuur, in dienst 05.01.1977
Nwsbrf#158 / 05.2013
7
De Openbaring
Delhaye herleest Bourdieu
Elke maand (her)leest een geesteswetenschapper een belangrijk werk voor het eigen vakgebied. Belangrijk omdat het toonaangevend of baanbrekend was, een grote discussie opleverde, omdat het werk alom erkend is in de canon of juist voor de recensent persoonlijk een openbaring betekende.
Toen ik in 1985 aan de K.U. Leuven aantrad als assistent (het Belgische equivalent van aio) van de hoogleraar Sociologie van stad en platteland, was mijn eerste opdracht een cursustekst schrijven over de sociologie van Pierre Bourdieu. Onder de Leuvense antropologen was Bourdieu al tamelijk bekend, maar bij ons sociologen was zijn werk nog niet in het curriculum opgenomen. Gewapend met slechts enkele elementaire noties van zijn werk begon ik te lezen in La Distinction, waarmee Bourdieu al vrij snel internationale bekendheid had verworven. Tijdens het moeizame doorploeteren van de 640 bladzijden - de volzinnen van Bourdieu zijn inmiddels legendarisch - werd ik langzaamaan binnengezogen in de wonderlijke en verbluffende werkelijkheid van Bourdieu. In zijn boek koppelt hij sociale praktijken - inclusief smaakvoorkeuren - aan maatschappelijke posities (materiële bestaanscondities). Daarin was menig socioloog hem al voorgegaan. Wat uniek is en grote indruk op mij maakte, is de manier waarop hij dat doet; in Bourdieu’s termen zijn modus ope randi. De lezer krijgt een verbazingwekkende hoeveelheid empirisch materiaal te verstouwen, zowel in de vorm van statistieken als in de vorm van etnografische observaties over de meest uiteenlopende zaken, van de manier waarop mensen eten en drinken, praten, auto’s uitkiezen en kopen, tot hun culturele consumpties, hun smaak, etc. Verbluffend vond ik het theoretisch raamwerk dat Bourdieu optrekt om dat empirisch materiaal te interpreteren. Tijdens de constructie van dat raamwerk passeert zomaar - deels expliciet, deels terloops in voetnoten, deels pas later in meer theoretische geschriften - de hele sociologische traditie met forse uitstappen naar de filosofie en de kunsttheorie. Enkele voorbeelden: aan Durkheim ontleent hij zijn visie op de sociale feiten en zijn ideeën over classificeren, aan Berger en Luckman zijn fascinatie voor socialisatieprocessen, aan Weber noties over standsgebonden levensstijlen,
UvA | Faculteit der Geesteswetenschappen
macht en legitimiteit, aan Marx ideeën over sociale klassen. Het inmiddels alom bekende habitusconcept is geïnspireerd op Mauss’ definitie van lichaamstechnieken en Panofsky’s begrip mentale gewoonte en aan De Saussure ontleent hij zijn relationele manier van denken. Zijn begrippen en uitgangspunten construeert en verbindt Bourdieu in een onophoudelijke polemiek met reductionistische theoretische posities, die hij onzinnig vindt en wil overstijgen, zoals daar zijn: structuralisme versus fenomenologie, theorieontwikkeling en empirisme, materialisme versus culturalisme. Bourdieu’s theoretische en empirische onderneming is uiteindelijk bedoeld om verborgen belangen aan de kaak te stellen, of zoals hij het omschrijft: om de legitimatie en miskenningen van macht en symbolisch geweld te ontmaskeren. De ondertitel van het boek, critique sociale du juge ment geeft aan dat Bourdieu’s ontmaskering vooral gericht is op Kants kritiek van het smaakoordeel. Bourdieu laat met empirisch materiaal zien dat smaak niet universeel is maar klasse gebonden, en dat de zogenaamde ‘zuivere blik’ (le regard pur) de resultante is van opvoeding. De liefde voor de kunsten en het belangeloze welbehagen zijn volgens Bourdieu contingente sociale categorieën die functioneren als verborgen mechanismen van overheersing. Wat kunst, goede smaak of artistieke perceptie is, is de inzet van een onophoudelijke definitiestrijd tussen maatschappelijke klassefracties, waarbij de winnaars hun eigen definitie als de enige legitieme weten voor te stellen. Inmiddels zijn we zoveel jaar verder en ik ben het werk van Bourdieu tot aan zijn dood blijven volgen. Ook heb ik vele en forse kritieken op zijn werk zien voorbijkomen. Bourdieu is onder andere methodologische onnauwkeurigheid en conceptuele slordigheid verweten, een arrogante stijl, retorisch geweld, niet-waargemaakte ambities, een fatalistische visie, miskenning van het esthe-
tisch genoegen en verdachtmaking van de canonieke cultuur. Maar vele terechte kritieken ten spijt, terugbladerend in La Distinction ben ik toch weer onder de indruk van zijn analyses en interpretaties van de ogenschijnlijk meest futiele sociale praktijken. Plastisch beschrijft hij hoe mensen boeren en hikken, hoe en wat ze lezen en laat daarbij zien hoe bij het begrijpen van zo’n simpele handeling de totale structuur van sociale verhoudingen moet worden gemobiliseerd. Mensen zijn tot in hun diepste poriën bepaald door de maatschappelijke omstandigheden waarin ze verkeren. Bourdieu laat geen gelegenheid voorbij gaan om te wijzen op de lichamelijkheid van machtsverhoudingen. Een andere verdienste van La Distinction is mijns inziens de manier waarop hij laat zien dat het classificeren van culturele objecten en praktijken ook altijd een politieke daad is. Dat was duidelijk het geval in de Franse nog sterk gestratificeerde samenleving van de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, en dat is - zo hebben sociologen laten zien - nog steeds het geval in de inmiddels aanzienlijk gedemocratiseerde hedendaagse samen levingen, al worden de dominante culturele classificaties nu niet meer zo massaal erkend en herkend. Bourdieu’s werk nodigt in elk geval nog steeds uit tot nieuw onderzoek en eigentijdse diagnoses. En dat is, lijkt mij, geen geringe verdienste. Christine Delhaye is universitair docent cultuur theorie en -beleid bij Algemene cultuurwetenschappen. Pierre Bourdieu: La Distinction. Critique sociale du jugement (Éditions de Minuit, 1979)
8
Boek in beeld De publicaties in deze rubriek zijn de afgelopen periode toegestuurd aan de redactie van de Nieuwsbrief. Toegezonden boeken worden bewaard tot de eerstvolgende facultaire Boekenborrel, waar de boeken worden tentoongesteld. Boekenborrels vinden tweemaal per jaar plaats ter ere van de auteurs. Na de Boekenborrel worden de daar getoonde publicaties geretourneerd aan de eigenaars. Recentelijk verschenen publica ties van de hand van weten schappers van de faculteit kunnen worden opgestuurd t.a.v. de redactie van de Nieuwsbrief, Spuistraat 210 (kamer 0.06), 1012 VT Amsterdam. Een beschrijving van een ingezonden boek, waarin in maximaal 100 woorden voor niet-vakgenoten wordt aange geven waar het boek over gaat, en wat het belang of het bijzondere van het boek is, kan worden gestuurd aan:
[email protected]. In aanmerking voor deze rubriek komen boeken die via een officieel erkende uitgeverij zijn verschenen. Ook disserta ties van medewerkers van de faculteit die langs officiële kanalen in boekvorm zijn verschenen, kunnen worden ingezonden. Syllabi komen niet in aanmerking.
De stad als interface. Hoe nieuwe media de stad veranderen - Martijn de Waal - nai010 uitgevers: Rotterdam, 2013 - ISBN 978 94 6208 049 2 Digitale en mobiele media veranderen de manier waarop het stedelijk leven vorm krijgt en hoe wij onze gebouwde omgeving ervaren. De opkomst van deze ‘urban media’ stelt ons voor een belangrijk filosofisch vraagstuk: wat betekenen ze voor de manier waarop de stad als gemeenschap functioneert? Aan de hand van voorbeelden van gebruik van nieuwe media én historische casestudies laat De Waal zien hoe nieuwe technologieën in eerste instantie bijdragen aan verdere individualisering en liberalisering van de stedelijke samenleving en geeft hij een alternatief toekomstscenario. Martijn de Waal is ud Journalistiek en media.
Maniobras estratégicas en el discurso argumentativo - Frans van Eemeren - Plaza y Valdés: Madrid, 2012 - ISBN 978 24 00 09647 2 Dit is de Spaanse vertaling van de monografie Strategic Maneuvering in Argumentative Discourse, waarin Frans van Eemeren met behulp van de notie strategisch manoeuvreren de dialectische en de retorische dimensie van argumentatie met elkaar verenigt. Van Eemeren maakt duidelijk dat zo een betere theoretische basis kan worden gecreëerd voor het analyseren en beoordelen van argumentatieve teksten en discussies. Frans van Eemeren is emeritus hoogleraar Taal beheersing, argumentatietheorie en retorica.
Hitler. Opkomst en ondergang van een Duits politicus - Willem Melching - Bert Bakker: Amsterdam, 2013 - ISBN 978 90 3513 800 1 Wie was Hitler? Wat waren zijn ideeën? Hoe kwam hij aan de macht? Waarom stond vrijwel het hele Duitse volk als één man en vrouw achter hem? In plaats van speculaties over de psychopaat Hitler plaatst Willem Melching de politicus Hitler in de historische en culturele context van zijn tijd en stelt hij deze indringende vragen. Hitler is een toegankelijk en helder geschreven boek over de opkomst en ondergang van Adolf Hitler, het nationaalsocialisme, de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. Willem Melching is ud Geschiedenis.
Nwsbrf#158 / 05.2013
9
Enoch O. Aboh: taalverandering en cultuurverandering
Volgens Enoch O. Aboh kan taal een bron zijn voor begrip van cultuur, het leven en zelfs de werking van de menselijke geest. Aboh is per september 2012 benoemd tot profileringshoogleraar Learnability. ‘West-Afrika is een goudmijn voor linguïstisch onderzoek vanwege de hoge taal diversiteit. Taalverwervers zorgen voor taalveran dering en die constatering is van belang voor begrip van onze cultuur.’ Enoch O. Aboh beschrijft zijn loopbaan als een opeenvolging van toevalligheden en geluk. Opgegroeid in het woelige Benin van de jaren tachtig, kon hij amper vermoeden welke toekomst hem wachtte als taalkundige. ‘Na mijn studie Economie, trok ik naar buurland Togo voor een bachelor Engels. Met die bachelor op zak, is het leraarschap op een middelbare school het enige toekomstperspectief. Dat trok me niet’. Aboh koos voor een vervolgstudie Vertalen in Genève, maar verloor een studiejaar door problemen met zijn visum. In dat jaar verkende hij taalwetenschap en vergelijkende taalwetenschap, waarin hij geïnteresseerd was geraakt tijdens zijn studie Engels. ‘Ik ging colleges taalwetenschap in Genève volgen, dat toen het Europese centrum was voor generatieve grammatica. Het college van prof. Luigi Rizzi maakte zoveel indruk dat ik voor taalwetenschap koos.’ In 1998 promoveerde Aboh op een onderzoek naar zinsstructuur in Kwatalen (From UvA | Faculteit der Geesteswetenschappen
the syntax of Gungbe to the grammar of Gbe, Genève, 1999). Zijn promotieonderzoek is gewijd aan een vergelijkende studie van Gbe talen (een subfamilie van de Kwatalen van West-Afrika) en verkent de principes van taalvariatie binnen deze groep met Romaanse en Germaanse talen, die tot andere taalfamilies horen. ‘Oorspronkelijk was het plan om de vorming van vraagzinnen in het Frans te
Van ‘What is up’ naar ‘Whatsappen’ onderzoeken, maar mijn promotor Liliane Haegeman spoorde me aan om me te richten op Gungbe, dat ik spreek maar waar ik in taalkundig opzicht nooit in was onderwezen (voor wat betreft bijv. grammatica, fonologie, morfologie, syntaxis). Benin is een voormalige Franse kolonie en Frans is de voertaal in het onderwijs; zogeheten nationale talen worden in het onderwijs niet getolereerd en zijn geen onderwerp van studie. Ik kende de grammatica van het Gungbe niet, dat ik makkelijk sprak maar geen studie waardig achtte. Mijn onderzoek naar deze en andere talen van de Gbe- en Kwa-familie bood me de unieke kans om mijn moedertaal te herontdekken
en te vergelijken met andere talen als het Frans (als native speaker) en het Engels (verworven als tweede taal). Tijdens mijn onderzoek werd duidelijk dat bepaalde taalkundige fenomenen - waarvan ik ooit dacht dat die typerend waren voor orale culturen constant zijn, zowel voor typologisch andere talen als voor orale of geschreven talen. Een nieuwe wereld opende zich.’ Tijdens en na zijn promotie werkte Aboh als uhd aan de Universiteit van Genève voordat hij als postdoc in 2001 naar de UvA kwam. ‘Op een congres in Leiden hield ik een lezing over focus constructies in Gbe-talen en ik raakte in gesprek met Norval Smith. Hij wees me toen op zijn paper over hetzelfde focus partikel in het Saramaccaans, een Surinaamse creooltaal. Ik vertelde over mijn pogingen om de overeenkomsten en verschillen tussen Gbe-talen in kaart te brengen. Deze talen speelden een grote rol bij het ontstaan van bepaalde creooltalen, zoals Sranan, Saramaccaans en Haïtiaans. Dus leek het mij een logische vervolgstap om deze talen te onderzoeken aan de hand van mijn bevindingen over de Gbe-talen. Dan zouden we kunnen weten hoe deze creooltalen zijn ontstaan en licht kunnen werpen op de vraag of deze talen eigenschappen hebben die typisch zijn voor West-Afrikaanse talen in tegenstelling tot eigenschappen van Romaanse en Germaanse talen.’ 10
Twee jaar later werd Aboh uitgenodigd om naar Amsterdam te komen voor het onderzoeksproject ‘A transatlantic Sprachbund? The structural relationship between the Gbelanguages of West Africa and the Surinam Creole languages’ van NWO. Dit gezamenlijke project van de UvA en de Universiteit Leiden had tot doel om potentiële structurele relaties tussen Surinaamse creooltalen en Gbe te identificeren en te verklaren. ‘Zo terugblikkend, was het een goede stap om mee te doen aan dit project. Het zette mij aan het denken over waar taalvariatie vandaan komt, wie het veroorzaakt en hoe het ontstaan van die taalvariatie kan worden verklaard.’ Whatsappen: een voorbeeld Abohs interesse in taalvariatie zou een steeds grotere rol gaan spelen in zijn onderzoek. In 2003 kreeg hij een Vidi-beurs voor het project ‘The typology of focus and topic: a new approach to the discourse-syntax interface’. Dit onderzoeksproject behelsde de aard van het raakvlak tussen discourse pragmatiek en syntaxis door te kijken hoe grammaticale rollen die de structuur van een zin determineren, een wisselwerking hebben met elementen van discourse en pragmatiek. Vervolgens ontwikkelde Abohs werk zich langs twee assen: comparatieve syntaxis met de focus op taalvariatie en –typologie en de comparatieve syntaxis van creooltalen en hun verhouding tot de brontalen. Met deze twee aspecten verschoof zijn onderzoek naar vraagstukken van taalverwerving en taalverandering. ‘Een van de dingen die ik leerde van mijn werk over creooltalen, is dat taalgebruikers en taalverwervers een moeilijk te doorgronden capaciteit hebben om verschillende taalelementen te gebruiken en die elementen in een coherent grammaticaal systeem te combineren. Dit lijkt een essentieel aspect van ons ‘learning algorithm’, dat wij ook al terugzien in de vorming van nieuwe woorden. Neem het woord “Whatsapp”, dat een samenstelling is van de zin “what is up?” met oorspronkelijk een vragende betekenis, maar later een substantief nadat de prepositie ‘up’ werd vervangen door het affix ‘app’, dat komt van het woord ‘application’. Dit nieuwe woord behoudt in zekere zin de vragende betekenis, maar staat eveneens voor een applicatie die het mogelijk maakt met vrienden te communiceren via een smartphone of soortgelijk androïdtoestel. Dit leidde tot gebruik van het woord als een werkwoord, de Nederlandse infinitief neemt het affix ‘en’, als in ‘Whats appen’. Dat werkwoord bestaat echter weer uit een Nederlands en Engels gedeelte. Dit is een duidelijk voorbeeld van een vaardigheid van taalverwervers en in mijn onderzoek wil ik te weten komen waardoor zij hiertoe in staat zijn en wat de beginselen daarachter zijn.’ Afrikaanse taalwetenschap Voor Aboh opende taalwetenschap een nieuwe wereld in het onderzoek van talen en dat maakte dat hij betrokken raakte bij het toegankelijk maken van taalwetenschap in Nwsbrf#158 / 05.2013
Afrika. ‘Toen ik werkte aan overeenkomsten en verschillen tussen talen, merkte ik dat veel onderzoek daarnaar onbekend is in Afrika, vooral vanwege de ontoegankelijkheid van boeken en materiaal. Daardoor worden veel Afrikaanse talen nog steeds beschouwd als waardeloos, zowel in economische als wetenschappelijke zin.’ Om het taalwetenschappelijk bewustzijn in Afrika te versterken, startte Aboh een project met taalwetenschappers van Rutgers University en New York University, dat in 2007 leidde tot de oprichting van de African Linguistics School (ALS). Dit instituut is uniek vanwege zijn doelen en onderwijs methodologie. Het ALS probeert Afrikaanse studenten in contact te brengen met nieuwe inzichten in de linguïstiek en helpt hen onderzoek op te zetten naar Afrikaanse talen. Iedere twee jaar wordt er een soort summerschool georganiseerd, dit jaar vindt die plaats in Ibadan, Nigeria. Er zijn zo’n tachtig studenten bij betrokken. ‘Met fondsen van de UvA en andere organisaties konden we in 2011 de reis- en verblijfskosten van studenten vergoeden.’ Volgens Aboh voorziet
Talen ontwarren geheimen van ons brein het instituut in een grote behoefte. ‘Niet alleen is het belangrijk dat Afrikaanse studenten bijdragen aan het taalwetenschappelijke debat, ook is West-Afrika een van de regio’s met de hoogste taaldiversiteit op aarde, en dus een goudmijn voor linguïstisch onderzoek. Als er ergens iets over taalvariatie en taalverwerving, taalcontact en taalverandering ontdekt kan worden, dan is het daar!’ Ambassadeur van Learnability Aboh speelt als profileringshoogleraar een centrale rol in het Learnability programma, een onderdeel van het onderzoekszwaartepunt Brain and Cognition. Aboh is als hoogleraar Learnability verantwoordelijk voor het samenbrengen van een diverse groep onderzoekers en voor het formuleren van actuele onderzoeksprogramma’s. ‘Er zijn drie uitgangspunten voor deze positie: ten eerste het ontwikkelen van nieuwe hypothesen die gerelateerd zijn aan learnability en linguïstiek. Ten tweede het formuleren van nieuwe onderzoeksvoorstellen en het verzorgen van fondsenwerving. Ten derde treed ik op als ambassa deur van het Learnability programma en maak ik het zichtbaar voor de internationale gemeenschap in contacten met andere universiteiten.’ ‘Een van mijn onderzoeksgebieden sluit naadloos aan bij Brain en Cognition, namelijk hoe talen ons kunnen helpen de eigenschappen
van het brein te verklaren. Een goed voorbeeld is het onderzoek in de neurolinguïstiek naar tweetalige afasiepatiënten die ongecontroleerd van de ene op de andere taal overstappen. Typisch voor taalverwervers is dat zij meerdere talen door elkaar gebruiken; wat vertelt ons dat over het leeralgoritme? Is het mogelijk dat bij het verwerven van taal deze gemengde output automatisch wordt gegenereerd, en dat wij dit binnen een gemeenschap leren te beheersen, zodat wij ons houden aan een bepaald taalregister (formeel/informeel) of een bepaalde taal (bijv. Frans, Engels, Gungbe)? Ook belangrijk is: hoe modelleren we een dergelijk leersysteem? Hoe kunnen we de verspreiding van nieuwe vormen binnen een gemeenschap verklaren en wat is de relatie met de opkomst van bepaalde linguïstische en culturele normen? Om deze onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden, werk ik samen met onderzoekers die thuis zijn in de evolutionaire biologie en de genetica.’ Aboh ziet ook mogelijkheden voor samenwerking met Cultural studies. ‘Als je kijkt naar de manier waarop taalverwervers taal veranderen, dan besef je dat aanleren en veranderen samengaan. Dat verschijnsel is niet alleen van grote invloed op de taalwetenschappelijke kennis, maar ook op ons begrip van cultuur. Hoe leren wij conventies en taboes, en hoe kunnen we verklaren dat cultuur constant in beweging is? Als we aannemen dat verandering inherent is aan ons leeralgoritme, kan het dan zijn dat de verandering, als onderdeel van het leerproces, een manier is om het voortbestaan van een cultuur veilig te stellen? Dat aspect zou ik graag met collega’s van ASCA onderzoeken.’ Op dit moment is Aboh verantwoordelijk voor verschillende mastermodules, waaronder ‘Perspectives on Universals’, waar data worden beschreven om de ‘language blueprint’ te onderzoeken en te kijken naar (on)mogelijke eigenschappen van de menselijke taal. Een andere module die hij verzorgt, is ‘Language Contact’ over de structurele veranderingen die plaatsvinden wanneer talen met elkaar in aanraking komen. Ook onderwerpen als codewisseling en het vermengen van talen komen aan bod. ‘In tegenstelling tot veel andere universiteiten, heeft de UvA een bottom-up onderwijsbenadering. Ik kom zelf uit een land met een zeer strenge academische omgeving, daar is hier absoluut geen sprake van. Dat er hier geen strikte hiërarchie heerst tussen studenten en docenten kan ik erg waarderen. Volgens mij staat die benadering voor een gezonde academische sfeer, waarin kritische vragen gemakkelijk gesteld kunnen worden. Dat kan leiden tot onverwachte en productieve inzichten.’ Johan Rheeder
11
De populariteit van fantasy
De boekenkast van Lisa Kuitert In de Volkskrant van 3 maart wordt Lisa Kuitert, hoogleraar Boekwetenschap, geïnterviewd over haar boekenkast. ‘Nu het meeste leeswerk als jurylid voor de Libris literatuurprijs erop zit, heb ik weer tijd om me te wijden aan de 19de-eeuwse literatuur, een van mijn specialismen. Er waren toen nog geen literaire uitgeverijen. Het onderscheid tussen populaire fictie en wat wij nu literatuur noemen is iets van eind 19de eeuw, toen ook zag je dat uitgeverijen zich gingen specialiseren. Beroemde schrijvers had je al wel. Een volksschrijver als J.J. Cremer - geen familie trok overal in het land volle zalen en zijn portret stond afgedrukt op lucifersdoosjes. Multatuli schrijft dat hij op een gegeven moment op straat werd herkend. Vervolgens begon hij een lucratief handeltje in gesigneerde portretten, hij had snel door dat met het BN’erschap geld was te verdienen. Zonder de uitvinding van de fotografie zou dat niet gebeurd zijn, de gravures leken van geen kant.’ ‘Andere thema’s waarvoor ik me interesseer zijn boekhandels en uitgeverijen in Nederlands-Indië en de geschiedenis van literaire uitgeverijen vanaf 1900 tot nu, waarover ik een boek aan het schrijven ben. In het digitale tijdperk kun je alles wat van belang is voor mijn interessegebieden vinden op internet - heel handig en ik maak er gruwelijk veel gebruik van - maar niets gaat boven de fysieke sensatie van een boek. Studenten werken ook beter in een studiezaal waar boeken staan. Blijkbaar is er een soort ontzag voor de rust, kennis en eeuwigheid die boeken uitstralen.’
UvA | Faculteit der Geesteswetenschappen
Fantasy is populair op televisie, zo constateert NRC Handelsblad op 12 maart. Dan Hassler-Forest, ud Engelse letterkunde, herkent de trend: ‘De laatste jaren zijn cultgenres ingeburgerd geraakt. Door al die fantasyfilmhits van de afgelopen tien jaar is het niet meer vreemd als je fan bent.’ Fantasyseries op televisie zouden een breed publiek bereiken door stijlvermenging en verbreding. ‘Het genre is minder puur geworden. Zo is Game of Thrones meer gericht op een volwassen publiek dan de traditionele fantasy. Er komt meer seks en geweld in voor.’ Volgens Hassler-Forest hebben sociale media een belangrijke rol gespeeld bij de doorbraak. ‘Fantasyfans communiceerden veel over het genre. Nu is het via Facebook, Tumblr en Myspace gewoon geworden om filmpjes en afbeeldingen te maken bij series en die breed te verspreiden.’ Hassler-Forest beschouwt fantasy niet als escapisme, als het verlangen om te ontsnappen aan de werkelijkheid. ‘Ik keer het juist om. Bij het kijken naar deze series schakel je uit of het realistisch is. Door te ontspannen en achterover te zitten, iets niet bewust als politiek te ervaren, ga je anders naar je eigen wereld kijken.’ Zo stellen fantasyseries als True Blood en Game of Thrones kwesties als rassenhaat, seksisme en homofobie aan de kaak. ‘Omdat deze series in andere werelden plaats vinden, en er vreemde dingen gebeuren, worden dit soort kwesties op een indirecte manier behandeld en worden zware onderwerpen meer toegankelijk gemaakt.’
De Glinsterende Geest Wetenschap wordt bedreven binnen de muren van de universiteit, de vruchten van de wetenschap mogen gelukkig ook daarbuiten worden geplukt. Wetenschappers, ook die van de Faculteit der Geestesweten schappen, zijn regelmatig in het nieuws. Omdat hun onderzoek interessante en soms direct toepasbare resultaten heeft opgeleverd, of om vanuit hun expertise actuele ontwikkelingen te becommentariëren. Deze rubriek biedt een (onvolledig) overzicht van berichten in en optredens voor de media. De redactie roept alle geesteswetenschappers op zelf melding te maken van nieuwsberichten en mediaoptredens via
[email protected].
Lessen van Hitchcock In NRC Handelsblad van 13 maart aandacht voor het werk van Alfred Hitchcock en de betekenis daarvan in de filmwetenschap. Patricia Pisters, hoogleraar Film- en mediastudies, schreef het handboek Lessen van Hitchcock waarvan de vijfde druk in voorbereiding is. Zij stelt dat het werk van Hitchcock vruchtbaar is voor verschillende academische benaderingen. ‘Vanuit elk theoretisch perspectief dat je zou kunnen verzinnen, valt er wel iets over Hitchcock te zeggen. Dat laat zien dat zijn werk enorm rijk is. Hij heeft altijd geëxperimenteerd. In de zwijgende film was hij al met licht en schaduwen aan het experimenteren. In zijn eerste geluidsfilms zocht hij naar nieuwe expressiemiddelen, zoals de close-up in geluid. In de jaren vijftig heeft hij met 3D gewerkt. Rope heeft hij gemaakt alsof het hele verhaal in één take wordt verteld. Uit al die experimenten blijkt zijn diepe liefde voor het medium film. Maar hij heeft ook veel nagedacht over wat film met de toeschouwer doet. Hij speelde voortdurend een kat-enmuisspel met de verwachtingen van de kijker. Door die combinatie heeft hij al die films kunnen maken, die nu onderdeel zijn van ons cultureel erfgoed.’
12
In ‘t kort
Het verschil tussen ‘man’ en ‘maan’ In het Nederlands Dagblad van 9 maart aandacht voor het proefschrift van Titia Benders. Zij promoveerde op 15 maart bij Taalwetenschap. Benders onderzocht onder meer hoe een baby het verschil tussen de woordjes ‘man’ en ‘maan’ leert. Benders: ‘Veel ouders denken dat hun baby net begonnen is met het leren van taal, als hun kind het eerste woordje spreekt. Toch is dat proces al veel eerder begonnen. Een van de vaardigheden die de baby zich in die tijd eigen maakt, is de taalspecifieke klankwaarneming. Baby’s kunnen verschillen horen in de klanken van klinkers.’ Leeftijd is volgens Benders van belang bij het leren van een taal. ‘Baby’s hebben een leermechanisme waarbij ze luisteren naar enigszins verschillende klanken, en ontdekken hoe die klanken in klankwolken gegroepeerd kunnen worden. Oudere baby’s - van zo’n vijftien maanden - hoorden meer verschil in de verschillende klanken van de man- en maanwoorden dan jongere baby’s. Zo liet ik hen bijvoorbeeld woorden horen met een verlengde man-klinker. Omdat Nederlandse moeders bijna nooit een woord zeggen dat op die manier klinkt, reageerden de oudere baby’s verbaasd. De jongere baby’s van zo’n negen maanden reageerden hier niet op. Dit laat zien dat baby’s de tijd nodig hebben om te leren wat ze met randgevallen aan de rand van de klankwolken aan moeten.’
Illegale vondsten in Tussen Kunst & Kitsch ‘Veel archeologische voorwerpen in het populaire tv-programma Tussen Kunst & Kitsch zijn evident illegaal opgegraven’, zegt Vladimir Stissi, hoogleraar Klassieke archeologie op 27 maart in NRC Handelsblad. ‘Het gaat in ieder geval om voorwerpen zonder duidelijke verzamelgeschiedenis of betrouwbare herkomst en dus om voorwerpen die Mieke Zilverberg, de archeologie-expert van het tv-programma en kunsthandelaar, volgens haar eigen beroepscode niet zou mogen inkopen.’ Stissi is niet de enige archeoloog die het oneens is met de manier waarop archeologische voorwerpen uit binnenen buitenland in het populaire AVROprogramma aan bod komen. Op LinkedIn heeft een groep archeologen zijn bezwaren uitgesproken, die zij aan de AVRO en verschillende leden van de Tweede Kamer hebben voorgelegd. Het is verboden om zelf vondsten die dieper dan dertig centimeter in de grond liggen op te graven. Bovendien moeten archeologische vondsten in alle gevallen bij de overheid worden gemeld. Volgens NRC worden overtredingen in de praktijk niet of nauwelijks vervolgd, omdat de Erfgoedinspectie niet beschikt over opsporingsbevoegdheid.
Jood had meer overlevingskans in Limburg In Limburg hebben meer Joden de oorlog overleefd dan in de grote steden in het westen van het land. Dat bericht Het Parool op 23 maart, op basis van het proefschrift van Herman van Rens, die een dag daarvoor promoveerde bij Geschiedenis. Anders dan elders, kregen Joden in Limburg één tot tien dagen van tevoren een brief waarin hen werd gemeld dat zij zouden worden opgehaald voor transport naar werkkampen. ‘Zij hadden dus heel even de tijd te beslissen of zij meegingen of zouden onderduiken of vluchten.’ Daar komt bij dat de Joden in Limburg goed geïntegreerd waren in de gemeenschap. Er waren geen Jodenbuurten, zoals in Amsterdam. ‘Ze waren lid van de fanfare, de voetbalclub en de carnavalsvereniging. Ze woonden in een oceaan van katholieken.’ ‘In Limburg speelden morele leiders bovendien een invloedrijke rol. Zij droegen hun eigen waarden en normen uit op een hele gemeenschap. Men kende elkaar goed, had dezelfde dominee en melkboer. In een boerendorp wist een enkele NSB’er soms precies waar de Joden ondergedoken zaten, maar hij waagde het niet dat aan de nazi’s te vertellen. Zij werden zelfs bedreigd door dorpsgenoten dat verraad zou leiden tot ernstige gevolgen voor hen en hun gezin.’ Maar de Limburgers waren volgens Van Rens zeker geen helden. ‘Dat Joden in Limburg konden ontsnappen aan de Holocaust, kwam door allerlei geluksfactoren. En vergeet niet: ook in Limburg is de meerderheid van de Joden vermoord.’
Nwsbrf#158 / 05.2013
Vanwege zijn wetenschapsfilosofisch promotie-onderzoek naar de neuro-economie werd Pim Klaassen, promovendus Filosofie, op 17 maart geïnterviewd tijdens een aflevering van wetenschapsprogramma ‘Swammerdam’ van radiozender AmsterdamFM. Centraal hierin stond de vraag in hoeverre de mens door economen en beleidsmakers terecht begrepen wordt naar het model van de homo economicus en wat dit betekent voor (ons begrip van) keuzevrijheid. Klaassen: ‘Het ontstaan van de neuro-economie als onderscheiden specialisme berust weliswaar deels op de belofte dat een meer biologisch ingegeven - en daarmee meer realistisch - mensbeeld het geïdealiseerde beeld van de mens als rationele nuts-maximaliseerder zou kunnen vervangen, maar de neuro-economie weet vooralsnog nauwelijks te breken met traditionele economische opvattingen.’ In de Volkskrant en NRC Handelsblad van 13 maart aandacht voor de voorgenomen naamswijziging van de Nederlandse tele visie- en radiozenders. Vanaf 2014 komt in iedere zendernaam de afkorting NPO (Nederlandse Publieke Omroep) terug. Online terugkijken gaat dan via de website npo.nl. ‘Dit is een cosmetische ingreep, die de aandacht afleidt van de werkelijke problematiek van bezuinigingen en fusies bij de Publieke Omroep. NPO moet als merk nog opgebouwd worden. De huidige zenders zijn al sterke merken, daar leg je nu een schil overheen. Het zal niet eenvoudig zijn om NPO in de markt te zetten,’ zegt Huub Wijfjes, bijzonder hoogleraar Geschiedenis van de Nederlandse radio en televisie (Erik de Vries leerstoel, vanwege de Stichting Erik en Hans en de Stichting Beeld en Geluid). ‘Grote kans dat we nog lang ‘Nederland 1’ blijven zeggen, zoals we ‘Hilversum 1’ ook nog wel eens horen vallen voor Radio 1. ‘Dit zit zo in de hoofden van mensen, dat kan je niet zomaar veranderen.’
13
Promoties, oratie en afscheidscollege
SPUI25
Promoties 14 mei mw. E.E.E. England (Emma), Kunst-, religieen cultuurwetenschappen/ASCA The Dove, The Rainbow, and the Unicorn: 170 years of the Flood Story Retold for Children in Words and Images Promotores: mw. prof. dr. Athalya Brenner, dhr. prof. dr. Jan Willem van Henten Agnietenkapel, 14.00 uur
21 mei dhr. G. Zeng (Guohua), Mediastudies/ASCA The making of China. The Construction of Chineseness during the Beijing Olympics Promotores: mw. prof. dr. José van Dijck, dhr. prof. dr. ir. Jeroen de Kloet Agnietenkapel, 14.00 uur
22 mei dhr. A.G.M. Mellink (Bram), Geschiedenis, Archeologie en Regiostudies/ICG Worden zoals wij. Onderwijs en de opkomst van de geïndividualiseerde samenleving sinds 1945 Promotor: dhr. prof. dr. James Kennedy Co-promotor: mw. dr. Nelleke Bakker Agnietenkapel, 14.00 uur
29 mei dhr. E.W. R van Roon (Eduard), Geschiedenis, Archeologie en Regiostudies/ICG Lotgevallen Nederland en de dienstplicht 19e eeuw Promotor: dhr. prof. dr. Herman Amersfoort Agnietenkapel, 10.00 uur
Oratie 24 mei dhr. prof dr. Enoch Aboh Language, cultural heritage, and creation: Talking about learners Aula, 16.00 uur
Afscheidscollege 31 mei mw. prof. dr. Pamela Pattynama Bitterzoet Indië Aula, 15.00 uur
Europa: onbegrensde vrijheid? In samenwerking met Athenaeum Boekhandel en SIB-Amsterdam, Studentenvereniging voor Internationale Betrekkingen Hoe is het gesteld met de Europese vrijheid? Ewald Engelen, Marietje Schaake en Adriaan Schout reflecteren en gaan met elkaar in discussie. Moderator: Michael Wintle. n maandag 13 mei, 20.00-22.00 uur Broodje Kennis met Nadia Bouras: migratie- en integratiebeleid In samenwerking met NWO Historica Nadia Bouras ziet in het huidige Nederlandse integratiebeleid een polariserend onderscheid tussen de cultureel inferieure ‘ander’ en de autochtone Nederlander, die wordt neergezet als superieure modelburger. Dat was tot de jaren ’90 heel anders: migrantengroepen werden juist gestimuleerd hun culturele identiteit te versterken. Vanwaar die radicale breuk in het beleid? n dinsdag 14 mei, 12.20-12.50 uur De Akademie spreekt. Wim Brands in gesprek met Louise Vet In samenwerking met de KNAW Een interview door Wim Brands over wetenschap en meer met Louise Vet, directeur NIOO-KNAW en hoogleraar Evolutionaire ecologie (Wageningen Universiteit). n dinsdag 14 mei 16.00-17.00 uur De laakbare samenleving In samenwerking met de onderzoeksgroep ‘Het publieke onbehagen’ van de Faculteit der Geesteswetenschappen Nederland, polderland? In twaalf lezingen werpen leden van de onderzoeksgroep ‘Het Publieke Onbehagen’ licht op conflicten die de Nederlandse geschiedenis de afgelopen twee eeuwen hebben bepaald. Steeds geven twee deelnemers een lezing. Vervolgens is er ruim tijd voor discussie. Op vrijdag 17 mei: Eduard van de Bilt, Joris Oddens, Martijn van der Burg, Mart Rutjes, Samuël Kruizinga, Sjoerd Keulen, Peter van Dam en Tim Verlaan. Op zaterdag 18 mei: Jouke Turpijn, Gemma Blok, James Kennedy en Bram Mellink. n vrijdag 17 mei en zaterdag 18 mei, beide dagen vanaf 9.30 uur
Geesteswetenschappen presenteert: dr. Paul Bijl In samenwerking met de Illustere School Lunchlezingen waarin jonge wetenschappers aan het begin van hun academische loopbaan hun onderzoek presenteren. In deze aflevering Paul Bijl met ‘ Wat zegt Congo over ons?’. n donderdag 23 mei, 13.15-13.50 uur De sociale dimensie van de Europese Unie In samenwerking met de Werkgroep Europa Partij van de Arbeid In juni bespreekt de Europese Raad de sociale dimensie van de Europese Unie. Minister Asscher komt voor mei met een notitie over het onderwerp. Een gesprek tussen (UVAhoogleraar) Frank Vandenbroucke en (PvdAkamerlid) John Kerstens over de rol van Europa op het sociale terrein is dus buitengewoon actueel. n vrijdag 24 mei, 20.00-22.00 uur Kunnen we leren van de geschiedenis? Vooruitgang in de post-metafysische tijd In samenwerking met de Faculteit der Rechtsgeleerdheid Leert de mens van de geschiedenis, en op grond van welk criterium kun je in de huidige post-metafysische tijd vooruitgang vaststellen? Met James Kennedy, Wouter Veraart, Herman van Erp, Frans Jacobs en Cees Maris. n donderdag 30 mei, 20.00-22.00 uur Indië on the Move In samenwerking met de departementen Neerlandistiek en Mediastudies Ter gelegenheid van het afscheidssymposium ‘Indië on the Move’ van Pamela Pattynama, reflecteren UvA-collega’s op actuele richtingen van onderzoek naar ‘Indië’. Met Mieke Aerts, Paul Bijl, Frank van Vree, Julia Noordegraaf, Jeroen de Kloet en Leonie Schmidt. n vrijdag 31 mei, 9.00-13.00 uur
Emotions in the Ancient Greek World In samenwerking met de AUV en de Kring Antieke Cultuur Bij de bestudering van iedere historische gebeurtenis, antieke tekst, of archeologisch object moeten geleerden rekening houden met de emoties van de betrokkenen. Emoties spelen een rol bij het gedrag van individuen en groepen, en zijn continu aan verandering onderhevig. n dinsdag 21 mei, 17.00-19.00 uur
UvA | Faculteit der Geesteswetenschappen
14
Bijzondere Collecties
1001 Vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis 14 februari t/m 20 mei 2013 De levensverhalen van bijzondere, beroemde, beruchte maar ook onbekend gebleven vrouwen komen weer tot leven in de tentoonstelling 1001 Vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis. De tentoonstelling is een initiatief van historica Els Kloek, die tevens een bij de tentoonstelling behorend boek verzorgde, vormgegeven door Irma Boom. Voor deze tentoonstelling werkt de Bijzondere Collecties samen met het Huygens ING en Aletta E-Quality. 1001 Vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis werd mede gefinancierd door een crowdfundingcampagne. Minisymposium: ‘Om de tafel’ Aspecten van de geschiedenis van de Neder landse eetcultuur Op 16 mei organiseren de Bijzondere Collecties een minisymposium over de geschiedenis van de Nederlandse eetcultuur. Het symposium markeert de overdracht van de Collectie Gedrags-, huishoud- en kookboeken van Willem en Coby Heijting aan de Bijzondere Collecties. n donderdag 16 mei 2013, 15.30-17.30 uur
Nwsbrf#158 / 05.2013
Wat vinden onze studenten van… … de herkansing van blok 2?
… de studielast?
- Over het algemeen vinden de studenten de vier onderwijsweken tussen het tentamen en de herkansing een prima periode. Enkele studenten gebruiken deze weken om de stof actief te houden. - De meeste studenten die een (of meerdere) herkansing(en) hadden, wisten bij de herkansing wat ze anders moesten doen om de toets wel te halen (o.a. beter oriënteren op de stof, stof beter begrijpen, gedetailleerder leren, vragen uitgebreider beantwoorden).
- Gemiddeld besteden de studenten 27,6 uur per week aan hun opleiding, waarvan 11,2 contacturen. Er zijn aanzienlijke verschillen tussen de opleidingen. - 13 studenten geven aan dat het aantal uren dat ze aan de vakken besteden overeenkomen met de omvang van de vakken in studiepunten. Voor 13 studenten ligt het aantal bestede uren lager dan de omvang van de vakken en voor 1 student ligt het aantal bestede uren hoger dan de omvang van de vakken. - Een groot deel van de respondenten heeft wekelijks werk- of andere verplichtingen naast de opleiding. Gemiddeld duren die verplichtingen 14,2 uur per week. - De studenten zijn erg tevreden over de haalbaarheid van deadlines.
… wetenschappelijk schrijven? - De studenten zijn over het algemeen tevreden over de opgedane schrijfvaardigheden. Sommigen zijn echter helemaal niet tevreden. ’Er mag meer aandacht worden besteed aan vakjargon en academische termen en minder aan basisvocabulaire’ ; ‘De dingen die geleerd werden heb ik al jaren geleden op de middelbare school geleerd.’ ; ‘Het vak miste structuur.’ ; ‘Ze zijn niet zozeer aangeleerd; ik moest het doen met wat ik al wist en kon, en met de vele rode strepen van de docent.’ ; ‘Hier ben ik niet erg tevreden over. Dit door een chaotische lesopzet en misverstanden bij het terug krijgen van feedback’. - De vaardigheden die tijdens het schrijfonderwijs vooral aan bod kwamen, zijn: argumenteren en redeneren, het formuleren van een probleemstelling en het onderbouwen van een conclusie. In mindere mate kwamen ook aan bod: analytisch denken, het correct hanteren van grammatica en spelling en het hanteren van het juiste vakjargon. - 85% van de studenten geeft aan tijdens het eerste semester voldoende gelegenheid te hebben gehad om te oefenen met schrijfvaardigheid. De overige studenten vonden dat er te weinig gelegenheid was. - De meerderheid van de studenten (78%) geeft aan voldoende feedback te hebben gekregen op hun schrijfvaardigheidsoefeningen. De studenten die niet tevreden zijn over de feedback komen van verschillende opleidingen. - 18 studenten zeggen de taaltoets te hebben afgelegd tijdens het studieonderdeel Wetenschappelijk Schrijven. De responsen zijn echter niet altijd eenduidig, sommige studenten geven aan de taaltoets wel te hebben gehad, terwijl andere studenten zeggen van niet. Van de studenten die zeggen de taaltoets te hebben afgelegd, heeft iedereen het gehaald.
15
Pioniers Hij is gefascineerd door de relatie tussen esoterie, parapsy chologie en natuurwetenschap. Egil Asprem, onderzoeker bij het Center for Hermetic Philosophy and Related Currents, promoveerde in 2013 cum laude op het proefschrift The Problem of Disenchantment: Scientific Naturalism and Esoteric Discourse, 1900-1939.
Van kinds af aan hield de uit Noorwegen afkomstige Egil Asprem zich bezig met wetenschap, magie en het occulte. ‘Ik verslond boeken over de natuurwetenschap en speelde role playing games als Dungeons and Dragons. Vanuit die interesse besloot ik Religiestudies en Filosofie te studeren.’ In twee jaar tijd rondde Asprem beide bachelors cum laude af aan de Norwegian University of Science and Technology in Trondheim, daarna deed hij de onderzoeksmaster Religiestudies aan de UvA. Ook zijn master rondde hij cum laude af, vervolgens schreef Asprem een promotievoorstel. Voor zijn onderzoeksproject, ‘The Problem of Disenchantment’, kreeg Asprem de prestigieuze NWO Top Talent beurs toegekend. In februari promoveerde hij bij Wouter Hanegraaff. Zijn proefschrift gaat over de relatie tussen het hyperrationele van de natuurwetenschap enerzijds en het occulte en irrationele van de esoterie anderzijds. ‘Ik verdiepte mij in de geschiedenis van de parapsychologie, een vakgebied op de grens van zogenaamde pseudo-wetenschap. Ik ben geïnteresseerd in de manier waarop wetenschappers in het begin van de twintigste eeuw omgaan met occulte fenomenen en, vice versa, naar hoe occultisten zich bezighouden met wetenschap. Daar was nog niet veel over gepubliceerd.’ De theorie van de ‘onttovering van de wereld’ van Max Weber speelt een cruciale rol in Asprems onderzoek. ‘Ik keek naar de implicaties die de these van de ‘onttovering van de wereld’ had op de relatie tussen religie en wetenschap en hoe er volgens die these niets tussen geloof en wetenschap kan zijn. De christelijke theologie maakt immers korte metten met de magie, net zoals de wetenschap dat deed vanaf begin 19e eeuw. Mijn onder-
zoek werpt een nieuw licht op Webers these, omdat ik stuitte op een marge tussen wetenschap en geloof.’ ‘Ik stel dat de ‘onttovering van de wereld’ geen proces is, maar een intellectueel probleem dat voortkomt uit rationalistische wetenschap en moderne filosofie. Mechanistische wetenschappelijke theorieën en post-verlichtingsepistemologie maken het “mystieke” voor intellectuelen problematisch. Daarvoor is volgens Weber geen plaats in de wetenschap. Maar begin jaren twintig werd de quantummechanica ontdekt en dan zie je dat sommige wetenschappers gefascineerd raken door het onverklaarbare en de mystiek. Zij benadrukten onverklaarbare en onnavolgbare kanten van deze leer. Ik vind het een interessant cultureel fenomeen dat zij zich niet alleen op het vlak van de onttovering begeven, maar ook dat van de betovering. Daarmee beweer ik overigens niet dat deze wetenschappers magie verdedigden, zij verwonderden zich er wel over.’ Volgens Asprem is het niet zo gek dat natuurwetenschappers zich in het begin van de twintigste eeuw inlieten met magie. ‘Deze wetenschappers deden onderzoek in een periode waarin men sceptisch was over de ontwikkelingen in de natuurwetenschap. Met name in Duitsland leefde het idee dat de technische vooruitgang mede debet was aan de verschrikkingen van de Eerste
Wereldoorlog. Wetenschappers, ook buiten de republiek van Weimar, legitimeerden de natuurwetenschap als een vorm van Bildung en cultuur, die voor meer stond dan alleen het maken van machines.’ Tijdens zijn promotieonderzoek publiceerde Asprem het boek Arguing with Angels. Enochian Magic and Modern Occulture. ‘In dat boek, dat is ontsproten aan mijn masterscriptie, speelt esoterie een belangrijke rol. Ik onderzoek hoe een vorm van rituele magie, die zijn oorsprong vind in het England van koningin Elizabeth I, in de moderne periode nog steeds wordt uitgeoefend door hoog opgeleide magici, die vaak actief waren in de wetenschap. Hoe zij dat legitimeren tegenover zichzelf en de buitenwereld is de vraag waar mijn boek om draait.’ Plannen voor de toekomst heeft Asprem nog genoeg. ‘Ik wil mij graag verdiepen in de cognitieve tak van religiestudies. Door middel van kwalitatieve instrumenten wil ik nieuw licht werpen op esoterische bronnen. Tot nu toe is de aanpak van deze kwestie vooral discursief en cultuurhistorisch georiënteerd, ik denk dat we dit van meer kanten kunnen benaderen.’ Melle van Loenen
De Nieuwsbrief FGw is een uitgave van het Dagelijks Bestuur van de Faculteit der Geesteswetenschappen | #158 / 05.2013 | archief uva.nl/fgw-nieuwsbrief eindredactie Mas Fopma, Melle van Loenen (student-assistent), Johan Rheeder (interview Enoch O. Aboh) tel. 020-525 5336,
[email protected] | verspreiding en abonnementen
[email protected] deadline kopij Nieuwsbrief 159 15.05.2013 | vormgeving crasborn.nl | foto’s Eduard Lampe