Extra commissie Sociaal 3 Decentralisaties 21 oktober 2014 Orgaan: Locatie: Datum: Aanvang:
Commissie Sociaal Raadzaal gemeentehuis, Marktstraat 1, Borculo dinsdag 21 oktober 2014 19:30 uur
1.
Opening
2.
Spreekgelegenheid voor het publiek *)
3.
Vaststellen agenda
4.
Toezeggingenlijst Stukken 2014-10-21- Toezeggingen commissie Sociaal t/m 03-09-2014
5.
Voorbereiding en rapportage vanuit de gemeenschappelijke regelingen
6.
Mededelingen van het college in het kader van de actieve informatieplicht
-
VOORSTEL BESPREEKSTUK
7.
A. Beleidskader 2015-2016 'Voormekaar in Berkelland' en het Beleidsplan Participatiewet
-
B. Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2015
-
C. Verordening Jeugdhulp gemeente Berkelland 2015 Stukken 2014-10-28 Voorstel en besluit - 3D Beleidskader en verordeningen
2014-10-28 Bijlage 1 - BenW advies - 3D Beleidskader en verordeningen
2014-10-28 Bijlage 2 - Raadsvoorstel 24-06-2014 Uitgangspuntenbeleidsplan 3 decentralisaties - 3D Beleidskader en verordeningen
2014-10-28 Bijlage 3 - 3D Beleidskader 6 oktober 2014
2014-10-28 Bijlage 4 - Inspraakverslag - 3D Beleidskader en verordeningen
2014-10-28 Bijlage 5 - Antwoord op technische vragen - 3D Beleidskader en verordeningen
2014-10-28 Bijlage 6 - Antwoord op technische vragen - 3D Beleidskader en verordeningen
8.
Rondvraag
9.
Sluiting
2014-10-21- Toezeggingen commissie Sociaal t/m 03-09-2014 (terug naar agendapunt)
De inhoud van deze bijlage is te vinden vanaf de hierna volgende pagina's. #####PDFINCLUDE#####c665d2be-d365-4b56-8a4f-f47dc6ab8005#
Commissie Sociaal Toezeggingen t/m 03-09-2014 Volgnr. 1. 2. 3. 4.
Omschrijving toezegging Wet gemeentelijke schuldhulpverlening na 3 jaar evalueren Evaluatie verordening Starterslening Berkelland na 1 jaar via voortgangsrapportage woningbouw Uitvoeringsnota lokaal gezondheidsbeleid ter informatie in commissie en raad Mogelijkheden v.m. kastanjefabriek (Gemavo) Eibergen
Datum toezegging 29-11-2012
Afdeling
13-06-2013
Ruimtelijke ontwikkeling
Sept./Okt. 2014
13-06-2013
Mens en samenleving
1e kwartaal 2015
10-10-2013
Ruimtelijke ontwikkeling
Januari 2016
Intern advies
Streefdatum gereed Eind 2015
Datum gereed
Einde bijlage: 2014-10-21- Toezeggingen commissie Sociaal t/m 03-09-2014
Terug naar het agendapunt
2014-10-28 Voorstel en besluit - 3D Beleidskader en verordeningen (terug naar agendapunt)
De inhoud van deze bijlage is te vinden vanaf de hierna volgende pagina's. #####PDFINCLUDE#####e90d3cf7-3443-43a3-a600-412e29e293e9#
Zaaknummer Raadsvergadering Commissie
: : :
85533 28 oktober 2014 Sociaal
Onderwerp
:
A. Beleidskader 2015-2016 ‘Voormekaar in Berkelland’ en het Beleidsplan Participatiewet B. Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2015 C. Verordening Jeugdhulp gemeente Berkelland 2015
Collegevergadering Portefeuillehouder
: :
Meer informatie bij
:
6 oktober 2014 Wethouder L.J.H. Scharenborg/ Wethouder J.B. Boer H. Hartkamp
Agendapunt
: 7.
Agendapunt
: 10.
Telefoon
: 0545-250521
Te nemen besluit: Vaststellen van: 1. a. 3D Beleidskader 2015-2016 ‘Voormekaar in Berkelland’ b. Beleidsplan Participatiewet 2. Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2015 3. Verordening Jeugdhulp gemeente Berkelland 2015 Waarom dit voorstel? Op basis van de Jeugdwet, de Participatiewet en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 (Wmo) moet de gemeenteraad beleidsplannen vaststellen die richting geven aan de uitvoering en inrichting van de (jeugd) zorg en participatie in onze gemeente. De contouren van het 3D Beleidskader zijn geschetst in het raadsvoorstel uitgangspunten beleidsplan (bijlage 3) die uw raad op 24 juni 2014 heeft vastgesteld. De inspraakperiode voor de uitgangspunten van ons beleidsplan was van 28 mei tot en met 18 juni 2014. Het 3D Beleidskader (bijlage 1) bestaat uit de onderdelen Jeugd, Wmo, de Participatiewet en de samenhang daartussen. Specifiek beleid met betrekking tot de Participatiewet is beschreven in het Beleidsplan Participatiewet. De juridische kaders van de uitvoering van bovengenoemd beleid worden vastgelegd in verordeningen. De verordeningen Wmo 2015en Jeugdhulp moeten vóór 1 november 2014 door uw raad worden vastgesteld en de Participatieverordeningen voor 1 januari 2015. De Participatieverordeningen zijn in een technisch beraad op 24 september 2014 met uw raad besproken. De verordeningen zijn nog niet voor inspraak ter inzage gelegd. De inspraak voor deze 7 verordeningen zal plaatsvinden van 7 oktober tot en met 24 oktober 2014. Vervolgens is het onze bedoeling om de vaststelling van de Participatieverordeningen in uw raad van 2 december 2014 aan de orde te laten komen. Het 3D beleidskader en de conceptverordeningen Wmo 2015 en Jeugdhulp hebben van 20 augustus tot en met 16 september 2014 ter inzage gelegen. Inwoners en betrokken organisaties hebben zo de kans gekregen om te reageren op deze stukken. Van de reacties is een integraal inspraakverslag gemaakt. In het inspraakverslag is puntsgewijs de reactie van het college weergegeven op de binnengekomen vragen/opmerkingen.
_____________________________________________________________________ In te vullen door Griffie: Commissievergadering Afhandelingsvoorstel voor raad: 0 hamerstuk 0 bespreekstuk 0 anders, nl
Raadsvergadering 0 zonder hoofdelijke stemming 0 met algemene stemmen 0 stemmen voor, stemmen tegen 0 aangenomen 0 verworpen 0
In het inspraakverslag is verder per bladzijde of artikel aangegeven welke wijzigingen in het 3D Beleidskader en de verordeningen Wmo 2015 en Jeugdhulp zijn opgenomen (bijlage 2). Wmo 2015 De Wmo 2015 maakt gemeenten verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking of chronische, psychische en psychosociale problemen. De ondersteuning moet er op gericht zijn dat mensen zo lang mogelijk in hun eigen leefomgeving kunnen blijven. Voor mensen met psychische of psychosociale problemen of voor mensen, die al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten, voorzien gemeenten in de behoefte aan beschermd wonen en opvang. Jeugdwet Gemeenten worden verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp. Het gaat dan om de geestelijke gezondheidszorg voor jongeren (jeugd GGZ), jongeren met een (licht) verstandelijke beperking (jeugd (L)VB), specialistische jeugdhulp en gesloten jeugdhulp in het kader van ernstige opgroei- en opvoedproblemen. Ook preventie op het terrein van opgroeien en opvoeden, huiselijk geweld, kindermishandeling, jeugdgezondheidszorg, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering en het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld (AMHK) behoren tot de taken. Participatiewet De Participatiewet is de transitie op het vlak van werk en inkomen. Naast de reintegratietaak in de Wet Werk en Bijstand (WWB) moet de gemeente ook andere inwoners met een arbeidsbeperking ondersteunen bij het vinden van werk. Het gaat hierbij om inwoners die tot 1 januari 2015 onder de regelingen voor jonggehandicapten (Wajong) of de sociale werkvoorziening (Wsw) vallen. De Participatiewet benadrukt dat inwoners nog meer naar vermogen moeten gaan participeren in de samenleving. Zoveel mogelijk op de arbeidsmarkt bij reguliere werkgevers. Wat is het effect? Het 3D Beleidskader 2015-2016 ‘Voormekaar in Berkelland’ heeft de volgende onderdelen: Visie en doelstellingen van het gemeentelijk beleid ten aanzien van zorg en participatie. Hoe dit beleid in samenhang uit te voeren. Welke resultaten de gemeente wenst te behalen gedurende welke periode en hoe we monitoren. De verordeningen zijn bedoeld om uitvoering te geven aan het 3D Beleidskader. Argumentatie/onderbouwing: Het vaststellen van het 3D Beleidskader ‘Voormekaar in Berkelland’, het Beleidsplan Participatiewet en de verordeningen Jeugdhulp en Wmo 2015 geeft richting aan de uitvoering van de nieuwe taken in onze gemeente. Kanttekeningen De drie wetten zijn inmiddels aangenomen door de Eerste en Tweede kamer. Nu de kaders helder zijn kunnen wij het beleid en de uitvoering beter vormgeven. In februari 2015 krijgen wij echter pas de laatste van de vier datasets met cliëntgegevens. We hebben daarom nu nog niet alle inwoners met een ondersteuningsbehoefte even scherp in beeld. Vanzelfsprekend zullen wij en de Voormekaar teams ons de komende maanden maximaal inspannen om tijdig te communiceren met deze inwoners.
2
Financiële paragraaf Voor de nieuwe taken op het gebied van Jeugd, Zorg en Welzijn en Participatiewet krijgt de gemeente weliswaar extra geld, maar veel minder dan dat nu voor die taken wordt uitgegeven. Toch is er voor gekozen om de decentralisaties budgettair neutraal te begroten. Dit geeft inhoud aan het streven om op termijn de nieuwe taken met de beschikbaar gestelde middelen uit te voeren. Als het uit oogpunt van zorgvuldigheid nodig is, gaan we enige aanvullende financiering beschikbaar stellen voor de transities in de komende twee à drie jaar. Hoewel er in de begroting 2015 budgettair neutraal is begroot, zijn er financiële risico’s als gevolg van de drie decentralisaties. In de begroting 2015 zijn de onderstaande risico’s opgenomen in de risicoparagraaf. Het gaat daarbij nadrukkelijk om inschattingen. Decentralisatie Jeugdzorg Voor de decentralisatie Jeugdzorg komt ongeveer €11.000.000 over van het Rijk naar onze gemeente. Dit is inclusief een korting. Omdat voor 2015 veel zaken door de wetgever zijn vastgelegd en er relatief weinig sturingsmogelijkheden zijn is het de kans dat het risico zich voordoet relatief groot (50%). Na 2015 is er meer sturingsmogelijkheid en neemt de kans af. Wel blijft het risico dat de uitgaven ineens zullen stijgen door extra vragen. Het risico voor deze decentralisatie is geschat op €3.600.000. Decentralisatie Wmo/Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) Voor de decentralisatie AWBZ komt naar verwachting ongeveer €6.500.000 over van het Rijk naar onze gemeente. Dit is inclusief een korting. Hoewel de sturingsmogelijkheden hier groter zijn dan bij de jeugdzorg verwachten dat de eerste twee jaren de kans groot (50%) dat het risico zich voordoet. Na twee jaar verwachten we dat het risico zich beperkt tot extra zorgvragen. Het risico voor deze decentralisatie is €4.300.000. Decentralisatie Participatiewet Voor de decentralisatie Participatiewet komt ongeveer €9.000.000 over van het Rijk naar onze gemeente. Dit is inclusief een korting. Het risico voor deze decentralisatie is ongeveer €3.000.000. Een gedeelte van dit risico (€400.000) gaat in het resultaat van Hameland zitten. Dit hebben we meegenomen in onze begroting. Voor de overige onderdelen van de participatiewet schatten wij de kans dat het risico zich voordoet klein (5%). Samenvatting Decentralisatie Jeugdzorg Decentralisatie AWBZ/Wmo Decentralisatie Participatiewet
omvang risico 3.600.000 4.300.000 2.600.000
Totaal
kans 1/2 (50%) 1/2 (50%) 1/20 (5%)
Risico 1.800.000 2.150.000 130.000 4.080.000
Naast het voorgaande zijn er nog een aantal onderwerpen te benoemen die, weliswaar in mindere mate, een financieel risico met zich mee brengen. Daarbij is te denken aan: - De verandering van de bepaling van de integratie uitkering sociaal domein. Vanaf 2016 zal dit gebeuren aan de hand het objectief verdeelmodel. Er is door het rijk een herrekening van de uitkering 2015 aangeleverd. Aan de hand van deze herrekening zouden we €3 per inwoner minder ontvangen. Hoe groot het nadeel in 2016 zal zijn kunnen we nog niet becijferen. - Op dit moment is de aanbesteding in de zorg voor de onderdelen jeugd en Wmo nog niet afgerond. We hebben derhalve geen zicht op de uitkomsten van deze aanbesteding en de uiteindelijke tarieven.
3
-
Binnen de grenzen van Berkelland staan een aantal instellingen voor jeugdzorg. Op dit moment is niet exact in beeld wat dit betekent voor onze bijdrage/kosten. Vanaf 1 januari 2015 gaat de Voormekaar organisatie in volle omvang aan de slag. De verwachting is dat het aantal contacten met inwoners in het eerste jaar, onevenredig groot zal zijn. Ook zal het hele netwerk rondom Voormekaar, verder opgebouwd moeten worden. Het is daarom goed denkbaar dat er in de eerste periode na aanvang, behoefte is aan inzet van extra capaciteit binnen Voormekaar.
Hoe gaan we om met deze risico’s Er is een reële kans dat door de decentralisaties een tekort zal ontstaan op de lopende begroting. Met de rapportages uit de planning en control cyclus, vooral de voor- en najaarsnota zal de raad op de hoogte gehouden worden van de ontwikkeling van de risico’s. Een mogelijke uitkomst kan zijn dat de raad van Berkelland tussentijds extra middelen beschikbaar moet stellen. We gaan een aantal maatregelen nemen om het risico op een tekort te beperken: 1. Afschaffen HH1 In afwachting van een definitief besluit is in de conceptbegroting 2015 voor HH1 netto €2.224.000 opgenomen (uitgaven – eigen bijdrage). Wanneer HH1 in 2015 wordt afgeschaft kan maximaal de helft worden bezuinigd (€1.112.000). Dit komt doordat de lopende toekenningen recht geven op HH1 voor een deel van 2015. Vanaf 2016 zal het afschaffen van HH1 jaarlijks €2.224.000 opleveren. De verwachting is wel dat het afschaffen van HH1 zal leiden tot een lichte toename van het gebruik van HH2. 2. We proberen in het aanbestedingstraject een lagere prijs te bedingen op de zorgkosten voor Wmo (voorheen AWBZ) en Jeugd. Bij een gelijkblijvend beroep op zorg zou dit moeten resulteren in lagere zorgkosten. 3. Door innovatie in samenwerking met de aanbieders om efficiënter en kosten reducerend te werken, maar we weten niet of alle aanbieders meekunnen in de ontwikkeling en benodigde innovatie kunnen bewerkstelligen. 4. Beperking van de uitvoeringskosten op termijn. We zijn ons ervan bewust dat het afschaffen van de HH1 voor veel Berkellandse huishoudens gevolgen heeft. Deze maatregel heeft echter op de korte termijn een substantiële verlaging van de gemeentelijke uitgaven in het sociale domein tot gevolg. Deze korte termijn resultaten zijn nodig om de forse kortingen van het rijk op de uitkeringen binnen het sociale domein te compenseren. Wij denken door deze maatregel te kunnen garanderen dat urgente zorgvragen van onze inwoners de komende jaren op een goede manier kunnen worden beantwoord zonder financieel onverantwoord beleid te moeten voeren. Intern en extern Informatie en communicatie Via Berkelbericht, websites, facebook en twitter communiceren we over het proces van het 3D Beleidskader en de verordeningen Wmo 2015 en Jeugdhulp. Inspraak en participatie Om inwoners, zorgaanbieders, cliënten e.a. te betrekken bij het 3D Beleidskader en de verordeningen Wmo 2015 en Jeugdhulp hebben we verschillende mogelijkheden geboden: Van 28 mei tot en met 18 juni 2014 was er een inspraakperiode voor de uitgangspuntennotitie van ons beleidskader. Van 20 augustus tot en met 16 september 2014 was er een inspraakronde voor ons 3D Beleidskader en de verordeningen Wmo 2015 en Jeugdhulp. Deze is aangekondigd in Berkelbericht en op de wekelijkse persconferentie. Een inspraakverslag (bijlage 2) met de uitkomsten daarvan is bijgevoegd bij dit voorstel.
4
Ook hebben een aantal betrokken partijen de stukken apart toegezonden gekregen. 1. De Lichtenvoorde 2. Lindenhout 3. Sensire 4. Estinea 5. Livio 6. Careaz 7. Marga Klompé 8. Zozijn 9. GGnet 10. MEE 11. Prowonen 12. Betula 13. Zorgboeren (8 in totaal) 14. Primair onderwijs 15. Voortgezet onderwijs 16. Welzijnsraad 17. Seniorenraad Berkelland 18. Gehandicaptenplatform Berkelland 19. Voormekaar teams Berkelland Met het primair en voortgezet onderwijs is er een apart OOGO (Op Overeenstemming Gericht Overleg) gepland om het 3D Beleidskader te bespreken. Over de invulling van het mantelzorgcompliment is advies gevraagd aan de Welzijnsraad. Zij hebben bij de formulering van hun advies input van de Seniorenraad, het Gehandicaptenplatform Berkelland en de ouderenbonden gekregen.
Burgemeester en wethouders van Berkelland, de secretaris, de burgemeester, J.A. Wildeman.
drs. J.H.A. van Oostrum.
5
Raadsvergadering
:
28 oktober 2014
Agendanummer
:
7A
De raad van de gemeente Berkelland; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 6 oktober 2014; gelet op: de Jeugdwet, Participatiewet en Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015; de visienota ‘Meedoen naar vermogen’ van de gemeente Berkelland; gelezen : uw eerdere besluit van 24 juni 2014 om de uitgangspunten beleidsplan 3 decentralisaties vast te stellen; het ‘Inspraakverslag 3D Beleidskader en concept verordeningen Wmo 2015 en Jeugdhulp’; besluit:
vast te stellen het: 3D Beleidskader 2015-2016 ‘Voormekaar in Berkelland’ en het Beleidsplan Participatiewet
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 28 oktober 2014 de griffier,
de voorzitter,
6
Raadsvergadering
:
28 oktober 2014
Agendanummer
:
7B
De raad van de gemeente Berkelland; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland van 6 oktober 2014; gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste lid, tweede lid aanhef onder a,, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015; gehoord de Welzijnsraad; gelet op het ‘Inspraakverslag 3D Beleidskader en concept verordeningen Wmo 2015 en Jeugdhulp’; overwegende dat: - burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven; - van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; - burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; - het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving; besluit: vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2015 Hoofdstuk 1: Begrippen Artikel 1. Begripsbepalingen 1. In deze verordening wordt verstaan onder: a. algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten; b. algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;
7
c. bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet; d. gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet; e. gespreksformulier: een papieren dan wel digitaal formulier van de gemeente Berkelland dat wordt gebruikt bij het onderzoek naar de hulpvraag van de cliënt; f. hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet; g. ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Berkelland; h. maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen: 1. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijk vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen, 2. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen, 3. ten behoeve van beschermd wonen en opvang; i. melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet; j. onderzoek: een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet; k. persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen; l. verslag: een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek; m. Voormekaar lijn: de telefoonlijn van de Voormekaar teams, de sociale wijkteams van Berkelland, die op ieder moment van de dag beschikbaar is voor een luisterend oor, advies of directe hulp; n. wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. 2. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder de overige begrippen in deze verordening verstaan hetgeen de wet daaronder verstaat. Hoofdstuk 2: Melding, onderzoek en aanvraag Artikel 2. Melding hulpvraag 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt vormvrij bij het college worden gemeld. 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek. 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen drie werkdagen een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek. Artikel 3. Cliëntondersteuning 1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op gratis onafhankelijke cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is. 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voorafgaand aan het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning. Artikel 4. 24 uurs Voormekaar lijn 1. Het college zorgt ervoor dat voor ingezetenen op ieder moment van de dag telefonisch of elektronisch anoniem een luisterend oor en advies beschikbaar is, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.
8
2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voorafgaand aan het onderzoek op de Voormekaar lijn waar op ieder moment van de dag telefonisch anoniem een luisterend oor en advies beschikbaar is. Artikel 5. Persoonlijk plan 1. Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen. 2. Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 7 van deze verordening. Artikel 6. Informatie en identificatie 1. De cliënt of diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en stukken die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. 2. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 7, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Artikel 7. Onderzoek 1. Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt, of zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig zijn familie. 2. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, zijn rechten en plichten en de vervolgprocedure. 3. Het college vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken en vraagt toestemming voor de verwerking en verstrekking van de persoonsgegevens waarover de gemeente uit andere hoofde beschikt of die de gemeente van de zorgverzekeraar of de zorgaanbieder zou willen ontvangen en die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Wmo 2015. De factoren, genoemd in artikel 2.3.2, vierde lid, van de wet maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek als bedoeld in het eerste lid. 4. Tijdens het gesprek wordt aan de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een persoonsgebonden budget en wat de gevolgen van die keuze zijn. 5. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college in overleg met de cliënt afzien van een gesprek. Artikel 8. Verslag 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek op het gespreksformulier. 2. Het college verstrekt de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijk verslag van het onderzoek bestaande uit tenminste het ingevulde gespreksformulier. 3. De cliënt ondertekent het verslag voor gezien of akkoord en stuurt een ondertekend exemplaar naar het college. 4. Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende gespreksformulier. 5. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het verslag c.q. het gespreksformulier toegevoegd.
9
Artikel 9. Aanvraag 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding. 2. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan door of namens een cliënt schriftelijk of elektronisch bij het college worden ingediend. 3. Een ondertekend ingevuld gespreksformulier wordt beschouwd als aanvraagformulier. 4. De cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening, verstrekt het college desgevraagd meteen een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Artikel 10. Advisering 1. Het college is bevoegd om, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de cliënt en voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, degene door of namens wie een melding of aanvraag is ingediend of als sprake is van gebruikelijke hulp zijn echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten: a. op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen. b. op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken. 2. Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien: a. het een melding of aanvraag betreft van een persoon die niet eerder een voorziening heeft gehad c.q. met wie niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 7 is gevoerd. b. het een melding of aanvraag betreft van een persoon die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 7 heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden. c. het college dat overigens gewenst vindt. HOOFDSTUK 3: Maatwerkvoorziening Artikel 11. Criteria voor maatwerkvoorziening 1. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening: a. ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen i. op eigen kracht; ii. met gebruikelijke hulp; iii. met mantelzorg; iv. met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; v. met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen; of vi. met gebruikmaking van algemene voorzieningen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en/of b. ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de
10
thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen i. op eigen kracht; ii. met gebruikelijke hulp; iii. met mantelzorg; iv. met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; v. met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen; of vi. met gebruikmaking van algemene voorzieningen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving. 2. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst compenserende voorziening. Artikel 12. Voorwaarden en weigeringsgronden 1. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt: a. voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat; b. voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen; c. voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen; d. indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is; e. indien het een voorziening betreft die de cliënt voorafgaand aan het indienen van de aanvraag zelf heeft bekostigd en waarvan niet meer is na te gaan of de betreffende voorziening op dat moment noodzakelijk was; f.indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld; g. voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten; h. voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht; i. indien de cliënt tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond. 2. Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt: a. als deze niet langdurig noodzakelijk is; b. indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Berkelland. Artikel 13. Beschikking 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening, wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt. 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:
11
a. welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is; b. hoe de voorziening wordt verstrekt; c. de ingangsdatum en duur van de verstrekking; d. of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening; en e. indien van toepassing: welke voorzieningen anders dan in het kader van de wet relevant zijn of kunnen zijn. 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in ieder geval: a. aan welk resultaat het persoonsgebonden budget kan worden besteed; b. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget; c. wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen; d. wat de duur is van de verstrekking waarop het persoonsgebonden budget ziet; e. de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget, en f.of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening. Artikel 14. Persoonsgebonden budget 1. Het college verstrekt een persoonsgebonden budget in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet. 2. Het tarief voor een persoonsgebonden budget: a. is gebaseerd op een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het persoonsgebonden budget gaat besteden; b. is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen; en c. bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening in natura. 3. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een voorziening wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering. 4. De hoogte van een persoonsgebonden budget voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten. 5. Een persoonsgebonden budget dient door de cliënt binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt. 6. Het college kan nadere regels stellen over de hoogte van het persoonsgebonden budget. Artikel 15. Controle 1. Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn. 2. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de controle op de besteding.
12
Artikel 16. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering 1. Op grond van artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen drie werkdagen uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet. 2. Op grond van artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat: a. de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid; b. de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget is aangewezen; c. de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten; d. de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden, of e. de cliënt de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt. 3. Een beslissing tot het verlenen van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken als blijkt dat het persoonsgebonden budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is gebruikt voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden. 4. Als het college de beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget. 5. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd. 6. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd. 7. Het college kan (een gedeelte van) de kosten van de woonvoorziening terugvorderen als de voorziening heeft geleid tot een aanzienlijke waardevermeerdering van de woning en de woning binnen vijf jaren na de gereedmelding is verkocht. 8. Het college stelt nadere regels met betrekking tot de aanzienlijke waardevermeerdering en de afschrijving van een woonvoorziening bij verkoop van een woning zoals bedoeld in lid 7. HOOFDSTUK 4: Bijdrage in de kosten Artikel 17. Bijdrage in de kosten 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd: a. voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning; b. voor een maatwerkvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget, zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot. 2. De bijdrage in de kosten overstijgt niet de kostprijs van de voorziening. 3. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald: a. door een aanbesteding; b. na een consultatie in de markt, of c. in overleg met de aanbieder. 4. De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het verstrekte bedrag.
13
5. De bedragen en percentages die gelden voor een bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening zijn gelijk aan de bedragen en percentages opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. 6. De bijdragen in de kosten voor opvang worden door de instelling die de opvang verleent vastgelegd en geïnd. 7. De bijdragen in de kosten voor beschermd wonen worden door het CAK vastgelegd en geïnd. 8. Als een maatwerkvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door: a. de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en b. degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent voor een cliënt. 9. In afwijking van het vorige lid is in ieder geval geen bijdrage verschuldigd indien de ouders van het gezag over de cliënt zijn ontheven of ontzet. 10. Het college kan bij nadere regeling bepalen: a. voor welke algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, de cliënt een bijdrage is verschuldigd; b. wat per soort algemene voorziening de hoogte van deze bijdrage is; c. voor welke groep personen een korting op de bijdrage van toepassing is. HOOFDSTUK 5: Kwaliteit en veiligheid Artikel 18. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door: a. het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt; b. het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg; c. erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard. 2. Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen. 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen. Artikel 19. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden 1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met: a. de aard en omvang van de te verrichten taken; b. de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie; c. de redelijke toeslag voor overheadkosten; d. een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg; en e. kosten voor bijscholing van personeel. 2. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:
14
a. de marktprijs van de voorziening, en b. de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals: c. aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening; d. instructie over het gebruik van de voorziening; e. onderhoud van de voorziening, en f. verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden. Artikel 20. Meldingsregeling calamiteiten en geweld 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan. 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar. 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. HOOFDSTUK 6: Waardering mantelzorgers Artikel 21. Jaarlijkse waardering mantelzorgers Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat. HOOFDSTUK 7: Klachten, medezeggenschap en inspraak Artikel 22. Klachtenregeling 1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen. 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek. Artikel 23. Medezeggenschap 1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen. 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek. Artikel 24. Betrekken van ingezetenen bij het beleid 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
15
2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen. 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning. 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid. Artikel 25. Nadere regels 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college. 2. Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening. Artikel 26. Intrekking oude verordening en overgangsrecht 1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2014 wordt ingetrokken. 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2014, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen. 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2014 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening. 4. Van het in lid 3 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken. 5. Beslissen op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2014, geschiedt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2014 die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt. 6. Van het in lid 5 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken. Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015. 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2015.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 28 oktober 2014 de griffier,
de voorzitter,
16
Toelichting Raadsvergadering Onderwerp Berkelland 2015
: 28 oktober 2014 agendapunt : 7 B : Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente
Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). De Wmo 2015 maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en – met toepassing van een budgetkorting – financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Deze taken worden toegevoegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning. Hierbij wordt deels voortgeborduurd op de weg die met die wet al was ingezet. Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk, vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij. Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen, om te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke voorzieningen, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren, om te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt. De Wmo 2015 en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom (in hoofdlijnen) vast. Want waar het recht op compensatie dat bestond onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te vervallen, wordt een recht op een zorgvuldige, tweezijdige procedure daartegenover gesteld. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist eindoordeel moeten leiden; ondersteuning waar ondersteuning nodig is. Indien de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of dat hem opvang of beschermd wonen ten onrechte wordt onthouden, kan betrokkene daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. De Wmo 2015 en deze verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige consulenten, leden van het Voormekaar team of bijvoorbeeld aanbieders. Waar in deze verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten dan wel nietondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb. Artikelsgewijze toelichting op de Verordening maatschappelijke ondersteuning Berkelland 2015
17
HOOFDSTUK 1: Begrippen Artikel 1. Begripsbepalingen Ad. a. algemeen gebruikelijke voorziening Het is niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarvan gelet op de omstandigheden van de cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken (zie o.a. CRvB 03-07-2001, nr. 00/764 WVG, CRvB 16-04-2008, nr. 06/4668 WVG, CRvB 14-07-2010, nr. 09/562 WVG en Rechtbank Arnhem 16-08-2012, nr. AWB 11/5564). Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt (zie CRvB 17‐ 11‐ 2009, nr. 08/3352 WMO). De beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de cliënt ziet op het beantwoorden van de vraag of de cliënt over de voorziening zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Bij die beoordeling kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, de volgende criteria een rol spelen: - Is de voorziening gewoon te koop? - Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen - gebruikelijk worden geacht? - Is de voorziening specifiek voor personen met een beperking ontworpen? Ad. b. algemene voorziening Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang. Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen voorzieningen in de markt, waarmee de gemeente geen bemoeienis heeft en voorzieningen die geheel of gedeeltelijk door de gemeente wordt bekostigd. Deze voorzieningen zijn voorliggend aan de maatwerkvoorziening. Dit betekent dat de gemeente eerste beoordeelt of het probleem van een persoon met een beperking kan worden opgelost door middel van een algemene voorziening. De landelijke eigen bijdrageregeling (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015) is niet van toepassing op algemene voorzieningen. Voor een algemene voorziening kan eventueel een bijdrage van de cliënt in de kosten worden gevraagd (m.u.v. cliëntondersteuning), maar deze bijdrage is niet inkomensafhankelijk. De zin ‘zonder voorafgaand onderzoek toegankelijk’ moet wel in de context worden bekeken. Het betekent in dit verband dat de gemeente voor deze voorziening geen beschikking afgeeft. De voorziening in kwestie zal wel een toegangstoets doen of iemand tot de doelgroep van de voorziening behoort. Bijvoorbeeld: om gebruik te maken van een passantenverblijf zal de cliënt moeten aantonen dat hij dakloos is. Het verwijzen van cliënten naar een algemene voorziening of het geven van inzicht dat zij bepaalde zaken wellicht ook zelf zouden kunnen doen, is geen besluit in de zin van de Awb. Van een besluit is pas sprake nadat er een aanvraag is ingediend en daarop is beslist. Aangenomen wordt echter wel dat voor het niet verlenen van toegang (lees gebruik) tot een algemene voorziening wel een besluit moet worden afgegeven. Ad. c. bijdrage in de kosten Uit artikel 2.1.4 van de wet vloeit de bevoegdheid voort tot het vragen van een bijdrage in de kosten. Artikel 2.1.4
18
1. Bij verordening kan worden bepaald dat een cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd: a. voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning; b. voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget. Cliënten zullen voor hun ondersteuning, als de gemeente daarvoor kiest, een bijdrage moeten betalen. Deze bijdrage kan, als het een maatwerkvoorziening betreft, afhankelijk worden gesteld van het inkomen en het vermogen. Op grond van artikel 2.1.4 lid 4 van de wet zijn bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015) gesteld. Daarin is bepaald wat de ruimte is die de gemeenteraad (het college bij delegatie door de gemeenteraad) heeft voor het bepalen van de omvang van de eigen bijdrage. Ook voor een algemene voorziening kan eventueel een bijdrage van de cliënt in de kosten worden gevraagd (m.u.v. cliëntondersteuning), maar deze bijdrage kan, anders dan die voor een maatwerkvoorziening, niet inkomensafhankelijk zijn. Ad. d. gesprek Hiermee wordt ook het ‘keukentafelgesprek’ bedoeld. Ad. e. gespreksformulier Het gespreksformulier wordt in de gemeente Berkelland gebruikt bij het keukentafelgesprek als leidraad, als formulier waar het verslag op wordt verwerkt en ingevuld en ondertekend kan het als aanvraagformulier worden beschouwd. Ad. f. hulpvraag De hulpvraag is de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, lid 1 van de wet. Artikel 2.3.2 1. Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met vijfde lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding. Als iemand die behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning zich tot het college wendt, is het van belang dat allereerst wordt onderzocht wat de hulpvraag van betrokkene is. Wanneer de betrokkene zich voor het eerst meldt, is in veel gevallen niet op voorhand duidelijk of en in welke vorm het college in actie moet komen. Een zorgvuldig onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet is noodzakelijk. Ad. g. ingezetene De cliënt kan als hij ingezetene is van een gemeente in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie (artikel 1.2.1 Wmo). Om voor een maatwerkvoorziening gericht op beschermd wonen en opvang in aanmerking te komen moet de cliënt in ieder geval ingezetene van Nederland zijn, maar niet persé van de gemeente. Uit de Memorie van Toelichting volgt dat een ingezetene zich, voor een maatwerkvoorziening, moet wenden tot het college van de gemeente waar hij woont. De term 'wonen' is niet verder uitgelegd. Uit de jurisprudentie bij de Wmo 2007 (CRvB 22‐09‐ 2010, nr. 09/1743 WMO ) volgt dat het gaat om de feitelijke verblijfplaats, waarbij een inschrijving in het Brp belangrijk is maar niet doorslaggevend. Ad. h. maatwerkvoorziening Het begrip ‘maatwerkvoorziening’ duidt beter dan het in de Wmo 2007 gebruikelijke begrip ‘individuele voorziening’ aan dat het niet alleen gaat om een of meer concrete en herhaalbaar in te zetten vormen van een aanbod aan activiteiten, maar onder omstandigheden ook om een op maat van de persoon gesneden afgestemd geheel van maatregelen. Daarbij kan het gaan om vormen van hulp die beschikbaar zijn ter ondersteuning van verschillende cliënten, maar ook om op maat voor iemand bedachte oplossingen.
19
In de formulering is nadrukkelijk vastgelegd dat een maatwerkvoorziening voor een cliënt ook omvat de toewijzing van een voorziening voor kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger. Hetzelfde geld voor het (op zijn behoefte afgestemde) vervoer dat iemand nodig heeft om aan het maatschappelijke verkeer te kunnen deelnemen of gebruik te kunnen maken van algemene voorzieningen en van een maatwerkvoorziening. Een belangrijk kenmerk van een maatwerkvoorziening is dat het specifiek en op maat gericht is om een individu te ondersteunen bij zijn zelfredzaamheid of participatie of hem beschermd wonen of opvang te bieden. En dat voor het verkrijgen van een maatwerkvoorziening altijd een aanvraag vereist is waarop het college binnen twee weken een beslissing moet nemen. Om voor een algemene voorziening in aanmerking te komen is geen aanvraag en ook geen beslissing van het college noodzakelijk. Er moet, zoals de term ook weergeeft, sprake zijn van maatwerk: de beslissing moet zijn afgestemd op individuele omstandigheden en mogelijkheden van de aanvrager, ook op andere terreinen dan maatschappelijke ondersteuning. Door bij de vormgeving van een maatwerkvoorziening voor zover mogelijk rekening te houden met de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt en onder meer zijn daarmee samenhangende eigen kracht, is sprake van een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. De beperking van de cliënt wordt in deze situatie door een passende bijdrage gecompenseerd voor zover het mogelijk is een beperking te compenseren. Er is sprake van maatwerkcompensatie. Om maatwerk te kunnen leveren, is het van belang niet alleen de omstandigheden van de aanvrager mee te wegen, maar ook de omstandigheden van een mantelzorger. Daarbij wordt goed gekeken naar de behoeften, mogelijkheden en belastbaarheid van de mantelzorger en het sociale netwerk. Ad. i. melding Eenieder kan zich melden bij de gemeente met een hulpvraag. Door het melden maakt de cliënt de hulpvraag aan het college kenbaar. In vervolg op deze melding zal het college in samenspraak met de cliënt zo spoedig mogelijk een onderzoek (laten) instellen. Indien een ingezetene alleen informeert naar bijvoorbeeld de beschikbaarheid van een algemene voorziening of kenbaar maakt gebruik te willen maken van een algemene voorziening, is er geen aanleiding om een onderzoek in te stellen. Ad. j. onderzoek Deze definitie spreekt voor zich. Ad. k. persoonlijk plan In het plan kan de cliënt – al dan niet tezamen met zijn persoonlijke netwerk ‐ de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 2 onderdelen a tot en met e van de wet, en de maatschappelijke ondersteuning die door hem wordt gewenst, beschrijven. De omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 onderdelen a tot en met g Wmo, worden onderzocht door het college. Doordat de cliënt hieromtrent voorafgaand aan het onderzoek door het college een persoonlijk plan kan overleggen, is het college direct bekend met de wijze waarop de cliënt zelf vorm wil geven aan zijn persoonlijk arrangement dat nodig is om zelfredzaam te kunnen zijn en te participeren. Door de cliënt een persoonlijk plan te laten opstellen, wordt de eigen regie en de betrokkenheid van het sociale netwerk van cliënten in de Wmo versterkt. Artikel 2.3.2 4. Het college onderzoekt: a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt; b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
20
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang; d. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt; e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang; f. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang; g. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4., verschuldigd zal zijn. Ad. l. verslag De definitie spreekt voor zich. Ad m. Voormekaar lijn De Voormekaar lijn is 24 uur per dag, 7 dagen in de week bereikbaar voor een luisterend oor, advies of directe hulp. Buiten kantooruren van de Voormekaar teams kunnen inwoners dus ook altijd ergens terecht. Ad. n. wet Deze definitie spreekt voor zich. Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet (in artikel 1.1.1) al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Voor de duidelijkheid zijn een aantal belangrijke wettelijke definities hieronder weergegeven. - aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren; - begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven; - cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid; - cliёntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen; - gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten; - maatschappelijke ondersteuning: 1°. bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld, 2°. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psycho-sociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving, 3°. bieden van beschermd wonen en opvang;
21
- mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep; - participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer; - persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken; - sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliёnt een sociale relatie onderhoudt; - vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake; - voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening; - zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal (definitie)bepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid): een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen, en ‘beschikking’ (artikel 1:2). HOOFDSTUK 2: Melding, onderzoek en aanvraag Artikel 2. Melding hulpvraag De cliënt doet een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, de hulpvraag. De melding kan elektronisch of telefonisch bij de Voormekaar lijn worden gedaan. Ook kan de melding persoonlijk worden gedaan bij een lid van het Voormekaar team. In het eerste lid van artikel 2 is nog eens benadrukt dat de melding het middel is van een cliënt om zijn hulpvraag bij het college neer te leggen en dat deze vormvrij is. De melding kan door of namens de cliënt worden gedaan, wat betekent dat ook iemand uit de omgeving van de cliënt als vertegenwoordiger kan optreden. In het tweede lid is voor de volledigheid nog vermeld dat het college de ontvangst bevestigt, ofschoon dit ook blijkt uit artikel 2.3.2 lid 1 van de wet. De gemeente streeft er naar om binnen twee werkdagen na ontvangst van de melding de cliënt terug te bellen voor het maken van een afspraak. Uit de Memorie van Toelichting blijkt bovendien dat het college het tijdstip van de melding moet registreren. Uit wet noch toelichting blijkt dat de bevestiging van de ontvangst van de melding schriftelijk moet. De gemeente kan hier wel voor kiezen in verband met de registratie en zorgvuldigheid. Artikel 3. Cliëntondersteuning De verplichtingen die in dit artikel genoemd worden, zijn ook neergelegd in de artikelen 2.2.4, lid 1 onderdeel a en 2.3.2 lid 3 van de wet. Met name het wijzen op de beschikbare cliëntondersteuning zal een specifieke plek gaan innemen in de procedure na de melding. Cliëntondersteuning is gedefinieerd in artikel 1.1.1 van de wet. De cliëntondersteuning moet gratis en onafhankelijk zijn en er kan dan ook geen bijdrage in de kosten voor worden gevraagd. Inwoners die niet in staat zijn om voor hun eigen belangen op te komen tijdens het keukentafelgesprek, kunnen zich laten vertegenwoordigen. In de wet staat dat gemeenten gratis cliëntondersteuning moeten kunnen bieden voor inwoners tijdens het keukentafelgesprek. In de praktijk zit er in eerste instantie vaak een vertrouwenspersoon van de inwoner aan tafel tijdens het gesprek in de vorm van familie, vrienden of buren. Voor inwoners die dit niet hebben is er cliëntondersteuning. Het Voormekaar team opereert onafhankelijk en biedt daarom deze cliëntondersteuning. Ze bekijken de vraag van de inwoner onafhankelijk en beschouwen deze als leidend.
22
Als de inwoner geen vertrouwenspersoon heeft en deze ook niet vindt in het teamlid van Voormekaar, zijn er andere mogelijkheden: een ander teamlid van het Voormekaar team ondersteunt de inwoner, een teamlid van een ander Voormekaar team ondersteunt de inwoner, een medewerker van een andere organisatie (bijvoorbeeld MEE Oost Gelderland). Artikel 4. Voormekaar lijn De Voormekaar lijn is 24 uur per dag, 7 dagen in de week bereikbaar voor een luisterend oor, advies of directe hulp. Buiten kantooruren van de Voormekaar teams kunnen inwoners dus ook altijd ergens terecht. Artikel 5. Persoonlijk plan De verplichtingen voor het college die hier genoemd worden, zijn ook opgenomen in artikel 2.3.2 van de wet. Omdat het een specifieke plaats inneemt in de volgorde van de procedure, is het hier op de plaats in de procedure nogmaals ingevoegd. Het persoonlijk plan is in de wet opgenomen door middel van een amendement (TK 2013‐2014, 33841 nr. 70). Doordat de cliënt voorafgaand aan het onderzoek door het college een persoonlijk plan kan overleggen, is het college direct bekend met de wijze waarop de cliënt zelf vorm wil geven aan zijn persoonlijk arrangement dat nodig is om zelfredzaam te kunnen zijn en te participeren. Hiermee komt de regie bij de cliënt te liggen. Artikel 6. Informatie en identificatie Ook voor deze bepaling geldt dat de verplichtingen al voortvloeien uit de wet, concreet de artikelen 2.3.2 lid 7 en 2.3.4 lid 1. Analoog aan artikel 4:2 Awb, dat voor de aanvraagfase van een besluit regelt dat de aanvrager de nodige gegevens moet verstrekken, is met lid 1 van artikel 4 geregeld dat de cliënt daartoe ook in de voorafgaande onderzoeksfase gehouden is. In de Memorie van Toelichting op artikel 2.3.4. lid 1 Wmo is beschreven welke documenten onder artikel 1 Wet op de identificatieplicht vallen, zoals bedoeld in lid 2 van artikel 4. Memorie van Toelichting, artikel 2.3.4. lid 1 Wmo Om de identiteit vast te stellen van degene die zich bij het college meldt met een hulpvraag, vraagt het college de betrokkene zich te legitimeren met een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in de Wet op de identificatieplicht. Het kan gaan om een reisdocument als bedoeld in de Paspoortwet; dat zijn het nationaal paspoort, een diplomatiek paspoort, een dienstpaspoort, een reisdocument voor vluchtelingen, een reisdocument voor vreemdelingen en andere reisdocumenten door de Minister van Veiligheid en Justitie vast te stellen, en een reisdocument van het Europese deel van Nederland, te weten een Nederlandse identiteitskaart. Naast de genoemde documenten uit de Paspoortwet, kan een vreemdeling zich legitimeren met een document waarover hij op grond van de Vreemdelingenwet 2000 beschikt ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Tot slot biedt een geldig nationaal, diplomatiek of dienstpaspoort dat is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, de mogelijkheid tot legitimatie van een betrokkene, voor zover hij de nationaliteit van die andere lidstaat bezit. Artikel 7. Onderzoek Het onderzoek vormt de kern van de procedure. De wet beschrijft in artikel 2.3.2 lid 4 de zaken die tijdens het onderzoek aan bod moeten komen. Het gesprek wordt in de wet niet expliciet genoemd, maar impliciet wordt er vanuit gegaan dat persoonlijk contact tussen gemeente en cliënt plaatsvindt. In artikel 7 wordt benadrukt dat een gesprek deel uitmaakt van het onderzoek en dat het past in het stelsel van deze Wmo dat daar de omgeving van de cliënt zoveel mogelijk bij betrokken wordt. Artikel 2.3.2. lid 4 Wmo 2015
23
4. Het college onderzoekt: a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt; b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang; c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang; d. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt; e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang; f. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang; g. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4, verschuldigd zal zijn. Lid 3 Tijdens het onderzoek zal de gemeente er goed aan doen betrokkene – mede met het oog op de rechten die de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) hem geeft – te wijzen op de consequentie dat voor het onderzoek en de behandeling van zijn aanvraag, maar ook voor de verlening van de toe te wijzen ondersteuning en de eventuele oplegging van eigen bijdragen persoonsgegevens over hem moeten worden verwerkt. Als dat zorgvuldig gebeurt, wordt bewerkstelligd dat betrokkene zich ervan bewust is dat zijn persoonsgegevens worden verwerkt en dat het van belang is dat deze juist zijn. Daardoor is betrokkene ook in staat om eventueel aan te geven dat hij niet instemt met de verwerking van bepaalde gegevens. Overwegingen van proportionaliteit hebben ertoe geleid dat het college een burger direct bij melding van een ondersteuningsbehoefte wijst op de integrale werkwijze, hem verzoekt de nodige persoonsgegevens te verstrekken en hem ook toestemming vraagt voor de verwerking en verstrekking van de persoonsgegevens waarover de gemeente uit andere hoofde beschikt (persoonsgegevens die het college heeft verkregen ten behoeve van de uitvoering van de Jeugdwet, Participatiewet en de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening) of die de gemeente van de zorgverzekeraar of de zorgaanbieder zou willen ontvangen en die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Wmo 2015. E.e.a. overeenkomstig artikel 5.1.1. van de wet. Op deze wijze is gewaarborgd dat het college, waar relevant, voor de uitvoering van deze wet over de vereiste gegevens kan beschikken. Door de Wmo 2015 ontstaat een wettelijke basis voor de uitvoering van taken in het kader van de maatschappelijke ondersteuning en de verwerking van persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens. Daarmee is de beperking van de persoonlijke levenssfeer in overeenstemming met de Grondwet bij de wet voorzien. Geen toestemming Weigering van ondubbelzinnige toestemming brengt met zich dat de gemeente minder goed in staat zal zijn te komen tot een integraal aanbod; het ontbreken van de gegevens staat het toekennen van een maatwerkvoorziening niet per definitie in de weg. Het spreekt vanzelf dat het gevolg van het weigeren van toestemming kan zijn dat de maatwerkvoorziening niet of minder goed zal zijn afgestemd op andere voorzieningen die hij ontvangt. Betrokkenen zullen het college in dat geval dan ook niet daarop kunnen aanspreken.
24
Artikel 8. Verslag Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure en is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet opgenomen. Het eerste lid borgt dat altijd verslag wordt opgemaakt. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag. Als de cliënt aangeeft geen prijs te stellen op het ontvangen van de weergave van het onderzoeksresultaat en/of het verslag kan verzending daarvan achterwege blijven. In het kader van de zorgvuldigheid dient het college hier niet te snel vanuit te gaan. De cliënt zal ondubbelzinnig en schriftelijk moeten verklaren geen prijs te stellen op het ontvangen van de genoemde bescheiden. De wet bepaalt in artikel 2.3.2. dat het college uiterlijk binnen zes weken na de melding een onderzoek dient uit te voeren. Het college streeft er naar het onderzoek voortvarend af te handelen en daar waar mogelijk binnen 10 werkdagen het schriftelijk verslag aan de cliënt te verstrekken. Factoren die hierbij meespelen zijn bijvoorbeeld: het opvragen van een medisch advies, de cliënt onderzoekt na een gesprek nog wat er in zijn omgeving mogelijk is, bijvoorbeeld of hij met iemand kan meerijden om boodschappen te doen, of de cliënt heeft nog een aanvullende opmerking. Lid 4 slaat een brug tussen de melding en de aanvraag. Het zorgt ervoor dat de cliënt vrijwel drempelvrij doorstroomt van de onderzoeksfase naar de aanvraagfase en voorkomt onnodige handelingen en juridisering. Artikel 9. Aanvraag In het kader van de volgorde van de procedure herhaalt artikel 9 in lid 1 de wet: de aanvraag kan pas worden ingediend na het onderzoek of na het verstrijken van de zes wekentermijn. Artikel 2.3.5, lid 1 van de wet maakt duidelijk dat de aanvraag ziet op een maatwerkvoorziening. Andere oplossingen die tot tevredenheid kunnen bijdragen aan zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie kunnen zonder aanvraag en dus zonder beschikking worden ingezet. De mogelijkheid is geopend dat ook een ondertekend verslag als aanvraagformulier kan dienen. Met dit artikel wordt ook uitgewerkt de verplichting, neergelegd in artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a van de wet, waarin is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. Voor toelichting lid 4 zie toelichting bij artikel 6.
25
Artikel 10. Advisering Het college kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is; als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs in zekere zin verplicht. Het is bij de adviesaanvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt verstrekt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is. In artikel 2.3.8, derde lid, van de wet is een medewerkingsplicht opgenomen. De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. Bij uitnodigingen in het kader van het onderzoek zal het college dit doen rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de cliënt. Dit is overeenkomstig de huidige praktijk. HOOFDSTUK 3: Maatwerkvoorziening Artikel 11.Criteria voor maatwerkvoorziening In dit artikel is het algemene afwegingskader dat in de Wmo 2015 centraal staat nogmaals uiteengezet. De nadruk ligt, nog meer dan onder de Wmo 2007, op de eigen kracht en hulp van anderen. De maatwerkvoorziening vormt slechts het sluitstuk van de maatschappelijke ondersteuning. In artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel a van de wet is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In de memorie van toelichting op deze bepaling (TK 2013‐2014, 33 841, nr. 3, blz. 134) wordt aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op maatwerk aankomt. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt. In lid 2 van dit artikel is bepaald dat het college kan volstaan met de goedkoopst compenserende voorziening. Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel compenserend als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip compenserend bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer compenserend maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening, mits de belanghebbende bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Artikel 12.Voorwaarden en weigeringsgronden In rechtbankjurisprudentie is inmiddels herhaaldelijk bepaald dat afwijzingsgronden, wil er een beroep op kunnen worden gedaan, een grondslag in de verordening moeten
26
hebben. Zie bijvoorbeeld Rechtbank Gelderland 8‐11‐2013, nr. ZUT 12/1823. Ook in het kader van rechtszekerheid is hier iets voor te zeggen: bij het ontbreken van afwijzingsgronden of het hanteren van zeer ruime afwijzingsgronden is het voor de cliënt niet mogelijk om zijn rechtspositie te bepalen of te voorzien. Bovendien is met dit artikel invulling gegeven aan de verplichting van artikel 2.1.3, tweede lid onder a van de wet, omdat is aangegeven op grond van welke criteria iemand voor een maatwerkvoorziening in aanmerking kan komen. Ad. a De wet kent niet een bepaling zoals die wel was opgenomen in artikel 2 van de Wmo 2007. Het is echter wel van belang om een duidelijke afbakening te hebben met andere wetten. Vandaar dat deze bepaling in de verordening is opgenomen. Voor zover er met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat, wordt er geen maatwerkvoorziening toegekend. Uit de jurisprudentie tot stand gekomen ten tijde van de Wmo 2007 volgt dat de cliënt aanspraak moet hebben op de voorziening, om te kunnen spreken van een voorliggende voorziening (CRvB 09‐ 11‐2011, nr. 11/3583 WMO en CRvB 28‐09‐2011, nr. 10/2587 WMO). Dat wil niet zeggen dat cliënt de voorziening daadwerkelijk moet hebben, maar dat hij daarop aanspraak heeft. Er is geen sprake van een voorliggende voorziening indien de voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling is afgewezen (CRvB 03‐08‐2011, nr. 11/517 WMO) of indien vaststaat dat cliënt daarvoor niet in aanmerking komt (CRvB 19‐04‐2010, nr. 09/1082 WMO). Indien de voorziening op grond van een andere specifieke wettelijke regeling slechts gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking komt, is er sprake van een voorliggende voorziening (CRvB 22‐05‐2013, nr. 10/6782 WMO). De cliënt kan dan niet voor het overige gedeelte van de kosten een beroep doen op de Wmo. Ad. b Dit betreft de herhaling van het algemene toetsingskader, zoals dat in de wet centraal staat. Door het hier te herhalen kan het dienst doen als afwijzingsgrond. Ad. c Een algemene voorziening gaat voor op verstrekking van een maatwerkvoorziening. Ook dit is een uitvloeisel van het algemene toetsingskader van de wet. Het is hier opgenomen om dienst te doen als afwijzingsgrond. Ad. d Het is niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarvan gelet op de omstandigheden van de cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken (zie o.a. CRvB 03‐07‐2001, nr. 00/764 WVG, CRvB 16‐04‐2008, nr. 06/4668 WVG, CRvB 14‐07‐2010, nr. 09/562 WVG en Rechtbank Arnhem 16‐08‐2012, nr. AWB 11/5564). Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt (zie CRvB 17‐11‐2009, nr. 08/3352 WMO). De beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de cliënt ziet op het beantwoorden van de vraag of de cliënt over de voorziening zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Bij die beoordeling kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, de volgende criteria een rol spelen: - Is de voorziening gewoon te koop? - Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht? - Is de voorziening specifiek voor personen met een beperking ontworpen? Zie ook toelichting bij artikel 1 onder a. Ad. e
27
Hier wordt gedoeld op de situatie dat de cliënt een voorziening aanvraagt nadat deze al door de cliënt gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst compenserende voorziening beschouwt. Ad. f Hier wordt gedoeld op de situatie dat de cliënt zich meldt voor maatschappelijke ondersteuning en de voorziening vervolgens zelf realiseert of aanschaft, voordat het college een beslissing heeft kunnen nemen. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst compenserende voorziening beschouwt. Deze bepaling ziet niet op de situatie waarin de cliënt al voor de melding de voorziening heeft gerealiseerd of aangeschaft, omdat er in dat geval in het geheel geen te compenseren probleem (meer) is. Ad. g In dit onderdeel wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd wordt als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de cliënt verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de cliënt geen schuld treft. Ook hier kan de eigen verantwoordelijkheid van een cliënt een rol spelen. Indien bijvoorbeeld in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien vervolgens bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan. Ad. h De maatwerkvoorziening is gericht op een individuele cliënt. Het past hier niet om generieke voorzieningen te treffen. Daarvoor zijn de algemene maatregelen en algemene voorzieningen geschikte instrumenten. Ad. i De eigen verantwoordelijkheid van cliënten speelt een prominentere rol in de Wmo, getuige bijvoorbeeld CRvB 21‐5‐2012, nr. 11/5321 WMO. Onderdeel i is optioneel opgenomen om de eigen verantwoordelijkheid daadwerkelijk weer te geven in de verordening zodat het kan dienen als beoordelings‐ en afwijzingsgrond. De CRvB heeft echter herhaaldelijk (zo ook in de hier genoemde uitspraak) geoordeeld dat de eigen verantwoordelijkheid binnen de Wmo een grote rol speelt, zodat een grondslag niet expliciet nodig lijkt te zijn. De in het tweede lid opgenomen gronden zijn specifiek van toepassing op maatwerkvoorzieningen ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie. Onder ‘langdurig’ wordt een onomkeerbare aandoening verstaan. Door middel van een medische onderbouwing kan worden bepaald of een aandoening langdurig is. Artikel 13. Beschikking De cliënt moet op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen.
28
Hiervoor is nodig dat de beschikking de cliënt goed en volledig informeert. In dit artikel zijn de essentiële onderdelen opgenomen die in ieder geval in de beschikking moeten staan. Artikel 14. Persoonsgebonden budget Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt indien de cliёnt dit gemotiveerd vraagt (zie artikel 2.3.6, tweede lid, onder b). Met behoud van de motivatie‐ eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen (zie de toelichting op amendement Voortman c.s., Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 103). In de volgende leden wordt gehoor gegeven aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van compenserende ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de Maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers‐ of opvangvoorzieningen. Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura. In het vijfde lid is geconcretiseerd welke termijn is verbonden aan de besteding van het persoonsgebonden budget. Dit dient de rechtszekerheid en voorkomt de situatie waarin het recht oneindig open zou moeten staan. Artikel 15. Controle Op grond van artikel 2.1.3. vierde lid dienen in de verordening regels te worden gesteld over de bestrijding van ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen of persoonsgebonden budget alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Essentieel daarbij is dat het college periodiek controles uitvoert naar het gebruik en de besteding van voorzieningen op grond van deze wet. Artikel 16. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
29
Het eerste, tweede en vierde lid bevatten een herhaling van hetgeen al in de tekst van de wet is opgenomen (artikel 2.3.8, 2.3.10 en 2.4.1). Met opname van deze wettekst in de verordening wordt beoogd een compleet beeld te geven van de regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Het derde lid is een ‘kan’-bepaling. Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Deze bepaling is te zien als een verbijzondering van de bepaling in het tweede lid, onder e (dat tevens op maatwerkvoorzieningen (in natura) ziet). In artikel 2.4.1 tot en met 2.4.4 van de wet zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of pgb. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen. Uit de Memorie van Toelichting op artikel 2.4.1 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 157) wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om maatwerkvoorzieningen terug te vorderen; ‘omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.’ In het vijfde en zesde lid zijn dan ook bepalingen opgenomen die het college de bevoegdheid geven tot terugvordering van in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen. In het zevende lid is een bepaling opgenomen die het college de bevoegdheid geeft tot terugvordering van (een gedeelte van) de kosten van de woonvoorziening als de woning binnen vijf jaren na de gereedmelding is verkocht en de woonvoorziening heeft geleid tot een aanzienlijke waardevermeerdering van de woning. In het achtste lid wordt geregeld dat het college in nadere regels vastlegt wat onder een aanzienlijke waardevermeerdering wordt verstaan en aan de hand van welk afschrijvingsschema de hoogte van de terugvordering zal worden vastgesteld. Hierbij wordt rekening gehouden met de eventueel betaalde eigen bijdrage. Artikel 17. Bijdrage in de kosten De gemeente mag van cliënten een bijdrage in de kosten vragen voor maatwerkvoorzieningen in natura en in de vorm van een persoonsgebonden budget alsmede voor algemene voorzieningen. In het tweede lid is het uitgangspunt benadrukt dat de bijdrage de kostprijs van de voorziening niet mag overstijgen: de gemeente mag geen winst maken op de bijdragen. In het derde en vierde lid is uiteengezet hoe de kostprijs tot stand komt. In het vijfde lid zijn de bedragen en percentages van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 van overeenkomstige toepassing verklaart. In lid 6 is gevolg gegeven aan artikel 2.1.4, zevende lid, waar is bepaald dat in de verordening wordt bepaald welke instantie de bijdrage voor een maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget voor opvang vaststelt en int. In lid 7 is bepaald dat het CAK de bedragen in de kosten voor beschermd wonen vastlegt en int. In lid 8 en lid 9 is de mogelijkheid van artikel 2.1.5, om de bijdrage ook aan de ouders van minderjarige cliënten op te leggen, benut. In lid 10 is bepaald dat het college nadere regels kan vaststellen met betrekking tot een bijdrage in de kosten van een algemene voorziening.
30
HOOFDSTUK 5: Kwaliteit en veiligheid Artikel 18. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen. De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 e.v. van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning. In het eerste lid is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. Het in het tweede lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1, eerste lid, van de wet. Artikel 19.Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4, eerste lid, van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden. Artikel 20. Meldingsregeling calamiteiten en geweld In artikel 3.4, eerste lid, van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet. In aanvulling op het bovenstaande regelt dit artikel dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
31
HOOFDSTUK 6: Waardering mantelzorgers en tegemoetkoming meerkosten Artikel 21. Jaarlijkse waardering mantelzorgers Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.6 van de wet. Hierin is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Artikel 2.1.6 stelt dat het moet gaan om mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Artikel 1.1.1 van de wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen. HOOFDSTUK 7: Klachten, medezeggenschap en inspraak Artikel 22. Klachtregeling In het eerste lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de wet). In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 57‐58) staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of over diens (vermeende) gebrek aan deskundigheid. Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder). Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open. In het tweede lid is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd Artikel 23. Medezeggenschap Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de wet, waarin is bepaald dat in ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is. In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten. In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder b, van de wet).
32
In het tweede lid is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat deverplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd. Artikel 24. Betrekken van ingezetenen bij beleid Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de wet. In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo‐beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning. Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven. HOOFDSTUK 8: Overgangsrecht en slotbepalingen Artikel 25. Nadere regels Deze bepalingen spreken voor zich. Artikel 26. Intrekking oude verordening en overgangsrecht De wet zelf bevat overgangsrecht voor cliënten die vanuit de AWBZ overgaan naar de Wmo, zie de artikelen 8.1 tot en met 8.4. In dit artikel is het overgangsrecht op gemeentelijk niveau geregeld. In het tweede lid is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten doorlopen, totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden. In het derde lid is als hoofdregel neergelegd dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld zullen worden. Omdat dit voor de cliënt nadelige gevolgen kan hebben, is in het vierde lid bepaald dat de vorige verordening gebruikt mag worden, als dit evident voordeliger is voor de cliënt. Dit moet voorkomen dat de cliënt gedupeerd is als zijn aanvraag enige tijd bij het college in behandeling is geweest en zijn rechtspositie door het tijdverloop wordt aangetast. Dezelfde regeling is voor de bezwaarfase opgenomen in het zesde lid. Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze verordening en legt vast hoe de verordening dient te worden aangehaald.
33
Raadsvergadering
:
28 oktober 2014
Agendanummer
:
7C
De raad van de gemeente Berkelland; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 6 oktober 2014; gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet; gehoord de Welzijnsraad; gelet op het ‘Inspraakverslag 3D Beleidskader en concept verordeningen Wmo 2015 en Jeugdhulp’; overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd en dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over: - de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen; - de voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening, de wijze van beoordeling en de afwegingsfactoren daarbij; - de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen; - de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld; - onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk; - de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet; - regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;
besluit:
vast te stellen de: Verordening Jeugdhulp gemeente Berkelland 2015 Artikel 1. Begripsbepalingen In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: 1. andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen; 2. college: college van burgemeester en wethouders of een door het college gemandateerd orgaan; 3. hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid van de wet en zoals bedoeld in artikel 4 van de verordening;
34
4. individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid; 5. melding: melding van een hulpvraag als bedoeld in artikel 4; 6. overige voorziening: overige voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid; 7. pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken; 8. Voormekaar team: een gebiedsgericht multidisciplinair team dat de hulpvraag van jeugdigen en hun ouders oppakt en afhandelt; 9. wet: Jeugdwet. Artikel 2. Vormen van jeugdhulp 1. De volgende vormen van overige (vrij-toegankelijke) voorzieningen zijn beschikbaar: * Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK); * Basisdiagnostiek; * Meldpunt Spoedeisende Zorg; * Preventie/basiszorg, bestaande uit de functies: • informatie- en (opgroei) advies / opvoed- en opgroeiondersteuning; • signalering; • toeleiding naar vrij toegankelijke hulp; • licht pedagogische hulpverlening; • coördinatie van zorg bij lichte, enkelvoudige problematiek. * Toegangsfunctie (voor individuele voorzieningen). 2. De volgende vormen van individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen zijn beschikbaar: Specialistische hulp: * Begeleiding/ambulante hulp; * Coördinatie van zorg bij complexere problematiek; * Crisishulp/crisisopvang; * Dag- en deeltijdbehandeling (zonder verblijf); * Dyslexiezorg; * Forensische jeugdzorg; * Jeugdzorg Plus; * Jeugdbescherming; * Jeugdreclassering; * Pleegzorg; * Verblijf 24-uurs zorg; * Verblijf deeltijd; * Voortgezette diagnostiek. 3. Het college kan bij nadere regeling vaststellen welke overige en individuele voorzieningen op basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn. Artikel 3a. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts 1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.
35
2. Alleen als de jeugdige of zijn ouders na verwijzing, als bedoeld in het derde lid, hierom verzoeken, of als de gemeente niet instemt met het oordeel over benodigde hulpverlening van de jeugdhulpaanbieder na verwijzing, legt het college de te verlenen individuele voorziening, respectievelijk het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 6. 3. Het college kan nadere afspraken maken met de huisartsen, de medisch specialisten, de jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de verwijzing, zoals bedoeld in lid 1. Artikel 3b. Toegang jeugdhulp via kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering. Artikel 3c. Toegang jeugdhulp in spoedeisende gevallen In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke voorziening, of vraagt het college een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp bij de rechter als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet. Artikel 4. Procedure toegang jeugdhulp via gemeente Het college stelt bij nadere regeling regels vast met betrekking tot de procedure van en de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling en de afwegingsfactoren bij een melding of een hulpvraag voor een individuele voorziening bij het Voormekaar team. Het college geeft daarbij aan op welke wijze hij jeugdigen informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen. Artikel 5a. Toekenning individuele voorzieningen Het college kent een individuele voorziening toe voor zover volgens de procedure, op basis van artikel 4, is vastgesteld dat de jeugdige: a. op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden; b. geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te kunnen maken van een overige voorziening; c. geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening. Artikel 5b. Toekenning individuele voorziening via pgb 1. Het college verstrekt alleen een individuele voorziening in de vorm van een pgb als voldaan wordt aan de randvoorwaarden zoals genoemd in artikel 8.1.1. van de wet; 2. Het college bepaalt bij nadere regels op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld; 3. Het college bepaalt bij nadere regels onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
36
Artikel 6. Inhoud beschikking 1. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt; 2. Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd: a. welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is; b. wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is; c. hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing, d. welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn. 3. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd: a. voor welke individuele voorziening het pgb kan worden aangewend; b. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb; c. wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is berekend; d. wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en e. de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb. 4. Als sprake is van een te betalen ouderbijdrage wordt hierover informatie in de beschikking opgenomen. Artikel 7. Regels Pgb 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet. 2. Het tarief voor een pgb: a. is gebaseerd op een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld plan over hoe zij het pgb gaan besteden; b. is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen, en c. bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura. 3. De hoogte van een pgb is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten. 4. Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk. Artikel 8. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering 1. Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening. 2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat: a. de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid; b. de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen; c. de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten; d. de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of
37
e.
3.
4.
de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb. Een besluit tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
Artikel 9. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met: a. de aard en omvang van de te verrichten taken; b. de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie; c. een redelijke toeslag voor overheadkosten; d. een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg; e. kosten voor bijscholing van het personeel. Artikel 10. Vertrouwenspersoon 1. Het college zorgt ervoor dat jeugdigen en ouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon; 2. Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon. Artikel 11. Klachtregeling Het college behandelt klachten van jeugdigen of ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de bepalingen van de Klachtenregeling gemeente Berkelland. Artikel 12. Inspraak en medezeggenschap 1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding en evaluatie van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend; 2. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen; 3. Het college stimuleert vormen van cliëntenparticipatie die passen bij de doelgroep jeugd. Artikel 13. Nadere regels Voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van deze verordening, kan het college overige nadere regels stellen.
38
Artikel 14. Overgangsrecht 1. Voor jeugdigen en/of hun ouders die op het moment van inwerkingtreding van de Jeugdwet en deze Verordening Jeugdhulp al een verwijzing in de zin van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of een indicatiebesluit in de zin van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) of de Wet op de Jeugdzorg (Wjz) hebben, is het overgangsrecht van toepassing zoals bedoeld in artikel 10.1, 10.2 en 10.3 van de Jeugdwet. 2. Wanneer sprake is van overgangsrecht is het college er voor verantwoordelijk dat de jeugdige de jeugdhulp kan voortzetten bij dezelfde aanbieder, indien dit redelijkerwijs mogelijk is. Daarbij geldt dat deze verwijzingen en indicatiebesluiten maximaal een jaar na inwerkingtreding van de Jeugdwet blijven gelden; 3. In afwijking van het tweede lid geldt in geval er sprake is van een indicatiebesluit waarin is vastgesteld dat de jeugdige aangewezen is op pleegzorg geen einddatum voor de rechten en verplichtingen die verbonden zijn aan dit besluit jegens het college. Artikel 15. Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015. Artikel 16. Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Jeugdhulp gemeente Berkelland 2015.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 28 oktober 2014 de griffier,
de voorzitter,
39
Toelichting Raadsvergadering Onderwerp
: 28 oktober 2014 agendapunt : 7C : Verordening Jeugdhulp gemeente Berkelland 2015
Algemeen Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugdggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen. Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak) naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening), op een wijze zoals eerder is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken. De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor waarvoor de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt. Deze staan in de overwegingen bij de verordening allen opgesomd. Artikel 2.9 van de Jeugdwet biedt verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet andere regels te stellen. Deze verordening maakt hier spaarzaam gebruik van. Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet eveneens dient vast te stellen. Toeleiding naar de jeugdhulp De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden. Vrij toegankelijk In de verordening is onderscheid gemaakt tussen overige (vrij-toegankelijke) en individuele (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp (zie artikel 2, eerste, respectievelijk tweede lid). Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden. Toegang jeugdhulp via de gemeente Ook kan een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder binnenkomen bij de gemeente. De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens (overeenkomstig de daarvoor vastgestelde nadere regels door het college) tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouders. In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette deskundige en de jeugdige en zijn ouders zal gekeken worden wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een vrij-toegankelijke voorziening is of een niet vrij-toegankelijke voorziening. Is het laatste het geval dan neemt het generalistenteam, namens het college, een besluit en begeleidt de jeugdige naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken.
40
Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien toe op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken zullen verder ook ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind, zodat de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 regisseur – 1 plan, met name bij multiproblematiek, kan worden geborgd en er geen nieuwe ‘verkokering’ zal plaatsvinden, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie artikel 2). Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt deze slechts een enkel aspect met betrekking tot het proces (zie artikel 3a). Artikel 6 en verder zijn wel van overeenkomstige toepassing. Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.
41
Toegang via de advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK) Ten slotte vormt ook het AMHK een toegang tot onder andere jeugdhulp. Het AMHK geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Artikelsgewijs: Artikel 1. Begripsbepalingen Onder het begrip ‘andere voorziening’ wordt in deze verordening verstaan een voorziening die niet op grond van de Jeugdwet wordt getroffen, maar in het kader van maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, werk en inkomen of zorg. Zie ook artikel 2.9, onder b, van de wet. De individuele voorzieningen en overige voorzieningen zijn opgenomen in artikel 2. Hoe individuele voorzieningen verkregen kunnen worden, is nader geregeld in artikel 3 [e.v.]. De definitie van ‘pgb’ is opgenomen omdat de afkorting pgb in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’. Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in de verordening. Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als ‘jeugdhulp’, ‘jeugdige’ en ‘ouder’. In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de Jeugdwet. Met de aanduiding ‘de jeugdige en/of zijn ouders’ bedoelen we dus: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbend ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar). Voor de volledigheid is aan deze toelichting een bijlage met wettelijke begripsbepalingen opgenomen. In artikel 1.1 van de wet is jeugdhulp als volgt gedefinieerd: 1°. ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen; 2°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en 3°. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht.
42
Artikel 2. Vormen van jeugdhulp Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente. Het begrip 'voorziening' is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie, maar geeft wel in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal door de gemeente (artikel 4) of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder (artikel 3a) eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben. Voorzieningen in de zin van de Jeugdwet zijn gerelateerd aan de drieledige wettelijke definitie van jeugdhulp (zie de toelichting op artikel 1). Een voorziening kan derhalve een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten. Een beschrijving is gewenst omdat de wetgever gemeenten opdraagt ervoor te zorgen dat de burger zich een beeld kan vormen van de voorzieningen in het kader van jeugdhulp. In deze verordening is er voor gekozen om de kaderstellende rol van de gemeenteraad zodanig vorm te geven dat hij in de verordening een opsomming geeft van een aantal algemene categorieën van overige en van individuele voorzieningen. Deze categorieën kunnen verder gespecificeerd en uitgewerkt worden door het college in nadere regelgeving op basis van artikel 2, lid 3 van de verordening. Artikel 3a Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2). Zie ook de algemene toelichting. Als de jeugdige of zijn ouders dit wensen òf in het uitzonderlijke geval dat het college een besluit neemt dat afwijkt van het oordeel van de jeugdhulpaanbieder, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouders. Op die manier wordt de jeugdige en zijn ouders de benodigde rechtsbescherming geboden en wordt voorkomen dat het college talloze beschikkingen moet afgeven die hetzelfde luiden als hetgeen de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van de jeugdhulpaanbieder nodig hebben. Om aan dit artikel uitvoering te kunnen geven kunnen met de rechtmatig doorverwijzende partijen nadere afspraken gemaakt worden over de doorverwijzing (artikel 3a lid 3). Dit maakt het ook mogelijk dat afstemming tot stand kan komen tussen bijv. huisarts en Voormekaar team gericht op integrale benadering van de hulpvraag (één plan met één aanspreekpunt) van de jeugdige.
43
Artikel 3b. Toegang jeugdhulp via kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering Dit artikel is opgenomen in de verordening om een compleet beeld te schetsen van de toegang tot jeugdhulpvoorzieningen. Het artikel gaat over de verplichtingen die de gemeente als er een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering is opgelegd door de rechter. Zowel de kinderbeschermingsmaatregel als de jeugdreclassering worden uitgevoerd door een gecertificeerde instelling. De jeugdbeschermer en jeugdreclassering mogen in het kader van de maatregel, besluiten tot inzet van jeugdhulp. Deze bevoegdheid staat in artikel 3.5. van de Jeugdwet. Voor deze gerechtelijke maatregelen geeft het college geen beschikking af als bedoeld in artikel 6. Artikel 3c. Toegang jeugdhulp in spoedeisende gevallen Dit artikel is opgenomen in de verordening om een compleet beeld te schetsen van de toegang tot jeugdhulpvoorzieningen. In dit artikel staat dat het college in spoedeisende gevallen een tijdelijke voorziening kunnen treffen. Dit is het geval als een spoedmachtiging is afgegeven door de rechter (of andere instantie) omdat onmiddellijke verlening van jeugdhulp noodzakelijk is en de reguliere machtiging niet kan worden afgewacht. De Jeugdwet noemt de inzet jeugdhulp in spoedeisende gevallen in artikel 6.1.3. en 6.1.8. Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de gemeente Deze bepaling regelt de toegang van jeugdhulp via de gemeente en is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Dit alles ter uitvoering van artikel 2.9, onder a, van de wet waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Eén en ander is uitgewerkt middels nadere regelgeving door het college over de rol, taken en verantwoordelijkheden van het generalistenteam. Artikel 5a Toekenning individuele voorzieningen In dit artikel wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het college hanteert bij toekenning van individuele voorzieningen, inclusief het pgb. Hierbij is het voor het college van belang de mate van ‘eigen kracht’ en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van een overige of andere voorziening, goed te beoordelen. Dit is vastgelegd in lid 1. In artikel 5b zijn specifieke bepalingen over het pgb opgenomen. Hierin is aangesloten op artikel 8.1.1 van de wet, dat voor het pgb is aangepast aan de verwante regelgeving met betrekking tot de maatschappelijke ondersteuning als geregeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het bepalen van de hoogte van het PGB en de regels waaronder het PGB wordt verstrekt wordt door het college in nadere regels bepaald, onder meer gebaseerd op artikel 8.1.1. van de Jeugdwet. Artikel 8.1.1 Jeugdwet o
o
1. Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen, verstrekt het college hun een persoonsgebonden budget dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken. 2. Het eerste lid geldt niet voor: a. een minderjarige die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering heeft gekregen, of b. een jeugdige die is opgenomen in een gesloten accommodatie met een machtiging op grond van hoofdstuk 6.
44
o
3. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien: a. de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren; b. de jeugdige of zijn ouders zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend achten; en c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.
Artikel 6 Inhoud beschikking Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouder een voorziening in ‘natura’ krijgt. Indien gewenst door de jeugdige of zijn ouder bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb. De bepaling in lid 1 is opgenomen om een zo compleet mogelijk beeld te geven van rechten en plichten van burgers. Om deze reden is aan het slot ook een zinsnede opgenomen met de informatieplicht van het college over de mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking. Deze mogelijkheid en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt voor alle besluiten. Indien een jeugdige of ouder in bezwaar en beroep wil, heeft hij op grond van de Awb het recht op het indienen van een aanvraag, waarmee een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kan worden uitgelokt. Ook de weigering, of het te lang uitblijven van een beschikking, geeft de burger op grond van de Awb de ingang van bezwaar en beroep. Het bepaalde in lid 2. strekt ertoe om de relatie met het door de gemeente gesubsidieerde of gecontracteerde hulpaanbod te leggen. Deze moet duidelijk kenbaar zijn voor de jeugdige en zijn ouders. Lid 3 vermeldt de inhoudseisen voor de pgb-beschikkingen. In lid 4 is bepaald dat in de beschikking informatie wordt opgenomen over de wettelijk geldende regels ter zake van de eventuele verschuldigdheid van een ouderbijdrage. Deze dient reeds in de gespreksfase onder de aandacht te worden gebracht. De vaststelling en inning van deze bijdrage geschiedt in ieder geval door het bestuursorgaan dat met de inning is belast namens de gemeente. Artikel 7 Regels voor pgb Bij nota van wijziging (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel MM) is de regeling in artikel 8.1.1 van de wet voor het pgb aangepast (“gestandaardiseerd”) aan de verwante regelgeving met betrekking tot de maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015), In deze regeling stond dat een pgb slechts wordt verstrekt indien aan de in het derde lid gestelde voorwaarden is voldaan. Bij amendement Bergkamp/Voortman (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 109) is het woord ‘slechts’ geschrapt omdat dit een onnodige en overbodige inperking van het recht op een pgb leek te suggereren. Bij amendement Bisschop en Voortman (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 100) is het vijfde lid zo aangepast dat duidelijk is geworden dat jeugdigen of hun ouders zelf kunnen bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college te bieden individuele voorziening in natura. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan deze door het college te bieden individuele voorziening in natura. In het eerste lid is een verwijzing opgenomen naar het centrale pgb-artikel (8.1.1) van de wet. Dit lid is opgenomen teneinde in de verordening een compleet beeld van rechten en plichten van de cliёnt te geven. In het eerste lid is verankerd dat het college op grond van artikel 8.1.1 van de wet een pgb kan verstrekken.
45
Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken (zie ook de tekst van artikel 8.1.1, eerste lid: “Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen …”). Voor gemeenten is ondermeer van belang dat een pgb slechts wordt verstrekt indien de jeugdige of zijn ouders gemotiveerd kunnen aantonen dat de individuele voorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend is (zie artikel 8.1.1, derde lid, onder b). Het tweede [tot en met vierde] lid berust[en] op artikel 2.9, onder c, van de wet. In deze wetsbepaling staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld. In artikel 8.1.1, vijfde lid, onderdeel a, van de wet is bepaald dat het college een pgb kan weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening. Zo wordt voorkomen dat inkoopvoordelen zouden wegvallen als te veel personen zelf ondersteuning willen inkopen met een pgb. Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura. Artikel 8 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering Deze bepaling is een uitwerking van de bij Nota van Wijziging (NvW) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d. van de wet. Hierbij is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. De bepaling beoogt het standaardiseren van de regelgeving met betrekking tot de aan elkaar verwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. In de toelichting op de NvW is voorts vermeld dat het immers tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of pgb’s. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan. Lid 1 van deze bepaling berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet. De bepaling in lid 2 is geënt op artikel 8.1.4 van de wet en is in de verordening opgenomen op grond van de verplichting van artikel 2.9, onder d, van de wet. Ook hier is de tot de pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 uitgebreid tot de individuele voorziening in natura. Lid 3 en lid 4 hebben betrekking op respectievelijk de terugvordering van de geldswaarde van een ten onrechte genoten individuele voorziening en de mogelijkheid van intrekking van een besluit tot verlening van een pgb. Artikel 9 Verhouding prijs en kwaliteit aanbiedersjeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.12 van de wet. Deze bepaling is bij amendement Ypma en Leijten (TK 33684, nr. 107) in de wet ingevoegd en luidt: Met het oog op gevallen waarin ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering artikel 2.9a (thans: 2.12), eerste lid, wordt toegepast, worden bij verordening regels gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij wordt rekening gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden. De indieners van het amendement hebben hier ter toelichting aan toegevoegd dat gemeenten hierbij ten minste een inschatting dienen te maken van een reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren.
46
Welke invloeden daarbij worden meegewogen, is ter beoordeling aan de gemeenten. Uitgangspunt is, dat de aanbieder personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. De gemeente zal zich dus ten minste een beeld moeten vormen van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Hiermee wordt voorkomen dat een gemeente alleen de laagste prijs voor de uitvoering van de opdracht beschouwt. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden. Artikel 10 Vertrouwenspersoon Dit artikel is optioneel omdat dit al in art. 2.6 lid 1 sub f van de Jeugdwet is opgedragen aan het college. Veel gemeenten kiezen er echter voor dit artikel toch op te nemen omdat het daarmee bijdraagt aan de volledigheid van de verordening. De jeugdigen en/of de ouders kunnen hiervan dan ook op basis van de verordening weet van hebben. Artikel 11. Klachtregeling Dit artikel is optioneel omdat de gemeente op grond van hoofdstuk 9 van de Awb in het algemeen al verplicht is tot een verordening met betrekking tot klachtbehandeling vast te stellen. Een dergelijke algemene verordening voor klachtbehandeling heeft vrijwel elke gemeente. Ook hier is het voor de volledigheid van het proces van deze verordening wellicht wenselijk het artikel hier ook op te nemen. In het geval een gemeente een dergelijke verordening niet heeft zal zij in dit artikel moeten opnemen dat het college daartoe een regeling vast zal stellen. Artikel 12. Inspraak en medezeggenschap Met dit artikel wordt voldaan aan de wettelijke verplichting in de Jeugdwet (art. 2.10). Daarbij wordt ook in overwegende mate aangesloten op de betreffende regelgeving in de Verordening maatschappelijke ondersteuning op basis van de nieuwe Wmo. Met deze formulering wordt de nadruk meer gelegd op de gelegenheid tot inspraak en medezeggenschap en minder op de wijze waarop dit kan worden vorm gegeven. Artikel 13 Nadere regels Het kan noodzakelijk zijn om nadere regels te stellen op het gebied van onderwerpen die niet expliciet als onderwerp van nadere regelgeving zijn aangemerkt. In nadere regels kunnen onderwerpen uit de verordening nader worden uitgewerkt. Dit artikel biedt de grond hiertoe. Artikel 14 Overgangsrecht Dit artikel regelt dat als jeugdigen die al aanspraak maken op jeugdhulp vóór de inwerkingtreding van de Jeugdwet en deze verordening, deze jeugdhulp kunnen blijven houden tot uiterlijk 1 januari 2016. Dit overgangsrecht geldt voor jeugdigen die indicatiebesluit of verwijzing voor (jeugd)zorg in het kader van de AWBZ Wjz en Zvw hebben. De bedoeling daarvan is dat deze jeugdigen een overgangsperiode krijgen waarin er voor hen niets verandert en zij zich kunnen instellen op de nieuwe situatie. De overgangsperiode verschilt naar gelang de resterende looptijd van het indicatiebesluit, maar eindigt in elk geval een jaar na inwerkingtreding van deze wet. Voor pleegzorg is een uitzondering gemaakt en is er geen einddatum indien vóór de inwerkingtreding van deze wet een indicatiebesluit is afgegeven waarin is vastgesteld dat de jeugdige is aangewezen op pleegzorg. Artikel 15 Inwerkingtreding Op grond van artikel 12.4, tweede lid, van de wet dient de verordening voor 1 november 2014 te worden vastgesteld om op 1 januari 2015 in werking te kunnen treden. De vaststelling door de gemeenteraad dient dus voor 1 november 2014 plaats te vinden.
47
Artikel 16 Citeertitel De citeertitel geeft aan onder welke benaming deze verordening kan worden aangehaald. Het vermelde jaartal geeft het jaar van vaststelling aan, niet de geldingsduur. Deze is in beginsel onbeperkt vanaf de datum van inwerkingtreding.
48
Bijlage: begripsbepalingen Jeugdwet Artikel 1.1 van de wet: 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: - accommodatie: bouwkundige voorziening of deel vaneen bouwkundige voorziening met het daarbij behorende terrein, waar jeugdhulp wordt verleend door of namens een jeugdhulpaanbieder; - advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling: advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 12a van de Wet maatschappelijke ondersteuning; - begeleiding: activiteiten waarmee een jeugdige wordt ondersteund bij het uitvoeren van dagelijkse levensverrichtingen en het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven; - burgerservicenummer: burgerservicenummer als bedoeld in artikel 1 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer; - calamiteit: niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de jeugdhulp en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een jeugdige of een ouder heeft geleid; - college: college van burgemeester en wethouders; - dossier: geheel van schriftelijk of elektronisch vastgelegde gegevens met betrekking tot de verlening van jeugdhulp aan een jeugdige of ouder of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering; - familiegroepsplan: ondersteuningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren; - gecertificeerde instelling: rechtspersoon die in het bezit is van een certificaat of voorlopig certificaat als bedoeld in artikel 3.4 en die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering uitvoert; - gekwalificeerde gedragswetenschapper: gedragswetenschapper behorende tot een bij regeling van Onze Ministers aangewezen categorie; - gesloten accommodatie: bouwkundige voorziening of deel van een bouwkundige voorziening met het daarbij behorende terrein, waar gesloten jeugdhulp wordt verleend; - gesloten jeugdhulp: opname, verblijf en jeugdhulp in een gesloten accommodatie op basis van een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2; - geweld bij de verlening van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering: lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld jegens een jeugdige of een ouder, of bedreiging daarmee, door iemand die werkzaam is voor de jeugdhulpaanbieder of een gecertificeerde instelling, of door iemand die werkzaam is voor een rechtspersoon die in opdracht van de aanbieder of gecertificeerde instelling jeugdhulp verleent of door een andere jeugdige of ouder met wie de jeugdige of ouder gedurende het etmaal of een dagdeel bij de aanbieder verblijft; - huiselijk geweld: huiselijk geweld als bedoeld in artikel 1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning; - ondersteuningsplan: plan betreffende de verlening van jeugdhulp als bedoeld in artikel 4.1.3 en hoofdstuk 6; - inspectie: inspectie jeugdzorg, bedoeld in artikel 9.1; 25 - jeugdarts: arts die als jeugdarts KNMG is ingeschreven in het door het College Geneeskundig Specialismen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst ingestelde profielregister jeugdgezondheidszorg; - jeugdgezondheidszorg: jeugdgezondheidszorg als bedoeld in artikel 1 van de Wet publieke gezondheid;
49
- jeugdhulp: 1°. ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen; 2°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en 3°. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen vaneen tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht; - jeugdhulpaanbieder: 1°. natuurlijke persoon die, het verband van natuurlijke personen dat of de rechtspersoon die bedrijfsmatig jeugdhulp doet verlenen onder verantwoordelijkheid van het college; 2°. solistisch werkende jeugdhulpverlener onder verantwoordelijkheid van het college; - jeugdhulpverlener: natuurlijke persoon die beroepsmatig jeugdhulp verleent; - jeugdige: persoon die: 1°. de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, 2°. de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht, of 3°. de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt, en voor wie de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1°, die was aangevangen, of voor wie het college vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp noodzakelijk is of voor wie, na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is; - jeugdreclassering: reclasseringswerkzaamheden, genoemd in artikel 77hh, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, begeleiding, genoemd in artikel 77hh, tweede lid, van dat wetboek en het begeleiding van en toezicht houden op jeugdigen die deel nemen aan een scholings- en trainingsprogramma als bedoeld in artikel 3 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, het geven van de aanwijzingen, bedoeld in artikel 12, vijfde lid, van die wet, of de overige taken die bij of krachtens de wet aan de gecertificeerde instellingen zijn opgedragen; - kinderbeschermingsmaatregel: voogdij en de voorlopige voogdij op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 254, eerste 26 lid, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de voorlopige ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 255 Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek; - kindermishandeling: elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel; - maatschappelijke ondersteuning: maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning; - machtiging gesloten jeugdhulp: de machtiging, bedoeld in artikel 6.1.2.
50
- medisch specialist: geneeskundig specialist die als specialist is ingeschreven in een door het College Geneeskundig Specialismen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst ingestelde register als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg; - Onze Ministers: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onze Minister van Veiligheid en Justitie tezamen; - opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen: 1°. psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen; 2°. beperkingen in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie in verband met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem bij een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, en 3°. een tekort aan zelfredzaamheid in verband met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking bij een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt; - ouder: gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder; - persoonsgegevens, verwerking, bestand, onderscheidenlijk verantwoordelijke: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens; - plan van aanpak: plan betreffende de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering als bedoeld in artikel 4.1.3; - pleegouder: persoon die een jeugdige die niet zijn kind of stiefkind is, als behorende tot zijn gezin verzorgt en daartoe een pleegcontract als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, heeft gesloten met een pleegzorgaanbieder; - pleegoudervoogd: pleegouder die tevens belast is met voogdij als bedoeld in boek 1 Burgerlijk Wetboek; - pleegzorgaanbieder: jeugdhulpaanbieder die pleegzorg biedt; - preventie: op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met of jeugdigen met een risico op psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking of van de ouders met of met een risico op opvoedingsproblemen; - strafrechtelijke beslissing: beslissing van de officier van justitie of de strafrechter met toepassing van titel VIII A van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht of een beslissing als bedoeld in artikel 493 van het Wetboek van Strafvordering; - vertrouwenspersoon: persoon die jeugdigen, ouders of pleegouders op hun verzoek ondersteunt in aangelegenheden die samenhangen met de wettelijke taken en 27 verantwoordelijkheden van het college, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling; - verwijsindex: verwijsindex risicojongeren als bedoeld in artikel 7.1.2.1; - woonplaats: 1°. woonplaats als bedoeld in artikel 12 van Boek 1van het Burgerlijk Wetboek; 2°. ingeval de voogdij over de jeugdige berust bij een instelling als bedoeld in artikel 302 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige; 3°. ingeval de woonplaats, bedoeld onder 1° en 2°, onbekend is dan wel buiten Nederland is: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag.
51
Einde bijlage: 2014-10-28 Voorstel en besluit - 3D Beleidskader en verordeningen
Terug naar het agendapunt
2014-10-28 Bijlage 1 - BenW advies - 3D Beleidskader en verordeningen (terug naar agendapunt)
De inhoud van deze bijlage is te vinden vanaf de hierna volgende pagina's. #####PDFINCLUDE#####a4734552-2e0d-495d-91ac-b72af4e122a8#
Zaaknummer: 85533 Afdelingshoofd
Advies aan B & W Nr.
Portefeuillehouder, afdeling, datum Conceptbesluit advies en onderwerp WETHOUDER L.J.H. SCHARENBORG 1. Instemmen met het 3D Beleidskader WETHOUDER J.B. BOER 2015-2016 'Voormekaar in Berkelland' en het Beleidsplan Participatiewet over MENS EN SAMENLEVING de transities Sociaal Domein. H. Hartkamp 2. Instemmen met de verordening Wmo Berkelland 2015 en de verordening 06 oktober 2014 Jeugdhulp Berkelland 2015. 3. Instemmen met het ‘Inspraakverslag 3D Beleidskader en verordeningen 3D Beleidskader en conceptverordeningen Wmo 2015 en Jeugdhulp’ 4. De 7 Participatieverordeningen vrijgeven voor inspraak en de bijbehorende inspraakprocedure vaststellen. 5. De gemeenteraad voorstellen om vast te stellen: a. 3D Beleidskader 2015-2016 ‘Voormekaar in Berkelland’ b. Beleidsplan Participatiewet c. Verordening Wmo Berkelland 2015 d. Verordening Jeugdhulp Berkelland 2015
Routing afgestemd met Openbaar raadsvergadering
: : :
3D-team, R. Gijsbers, S. Kruit en G. Jonker. Ja 28 oktober 2014
Gezien Secretaris J.A. Wildeman
Burgemeester drs. J.H.A. van Oostrum
Wethouder L.J.H. Scharenborg
Wethouder J.B. Boer
Wethouder J.A. Pot-Klumper
Wethouder R.P. Hoytink-Roubos
Akkoord Bespreken
Besluit B & W van
nr.
___________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________
medezeggenschap Communicatie
: :
Participatie
:
Ja, door middel van 3 inspraakrondes Eigen publicatie in Berkelbericht en op wekelijkse persconferentie. Inspraak
Consequenties Financieel inkoop Personeel gezondheidsaspecten Kadastraal Wkpb
: : : : : :
nee nee nee nee niet van toepassing Wkpb is niet van toepassing.
Toelichting voor collegevergadering Op 24 juni 2014 heeft de gemeenteraad ingestemd met de uitgangspunten van het 3D Beleidskader. Het 3D Beleidskader 2015-2016 'Voormekaar in Berkelland' is een uitwerking daarvan en vormt de kaders voor een nadere invulling van de taken die voortkomen uit de nieuwe wetgeving. Het 3D Beleidskader bestaat uit de onderdelen Wmo 2015, Jeugdwet, Participatiewet en de samenhang daartussen. Specifiek beleid met betrekking tot de Participatiewet is beschreven in het Beleidsplan Participatiewet. De juridische kaders van de uitvoering van het bovengenoemd beleid worden vastgelegd in de verordeningen: Verordening Wmo Berkelland 2015, Verordening Jeugdhulp Berkelland 2015 en de 7 verordeningen in het kader van de Participatiewet. Het 3D Beleidskader en de conceptverordeningen Wmo 2015 en Jeugdhulp hebben van 20 augustus tot en met 16 september 2014 ter inzage gelegen. Inwoners en betrokken organisaties hebben de kans gekregen om te reageren op deze stukken. Er zijn in totaal 114 vragen en opmerkingen binnen gekomen waaronder reacties van de Welzijnsraad, het Gehandicaptenplatform en de Seniorenraad. Hier is een integraal inspraakverslag van gemaakt (zie bijlage). In het inspraakverslag zijn puntsgewijs de reacties aangegeven op de binnengekomen vragen/opmerkingen. In het inspraakverslag is verder per bladzijde of artikel aangeven welke wijzigingen in het 3D Beleidskader en de Verordeningen Wmo 2015 en Jeugdhulp zijn opgenomen. De verordeningen in het kader van de Participatiewet zijn nog niet ter inzage gelegd. Deze moeten voor 1 januari 2015 worden vastgesteld. Het voorstel is om de 7 Participatieverordeningen vrij te geven voor de inspraak en de inspraakprocedure (zie bijlage) vast te stellen. De inspraak zal plaatsvinden van 7 tot en met 24 oktober 2014. De Participatieverordeningen met het inspraakverslag komen op 4 november 2014 in uw college aan de orde en op 2 december 2014 worden ze ter vaststelling aan de raad voor gelegd. De inhoud van de Participatieverordeningen is door uw portefeuillehouder op 24 september 2014 in de vorm van een technisch beraad reeds besproken met (een deel) van de raad. Door de SDOA is de WWB-raad om advies gevraagd over het 3D Beleidskader, het Beleidsplan Participatiewet en de Participatieverordeningen. De WWB-raad zal voor 14 oktober 2014 met een advies komen. Zodra dit advies binnen is, zullen wij dit zo snel mogelijk aan u en de raad doorsturen. Bij de Participatiewet gaat het om de volgende 7 verordeningen: - Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet; - Verordening individuele studietoeslag; - Re-integratieverordening; - Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ; - Verordening cliëntenparticipatie; - Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive; - Verordening Tegenprestatie Participatiewet; Wij vragen het college in te stemmen met:
2
1. 2. 3. 4. 5.
Het 3D Beleidskader 2015-2016 ‘Voormekaar in Berkelland’ Het Beleidsplan Participatiewet De verordening Wmo Berkelland 2015 De verordening Jeugdhulp Berkelland 2015 Het ‘Inspraakverslag 3D Beleidskader en de conceptverordeningen Wmo 2015
en Jeugdhulp’ 6. Het vrijgeven van de 7 Participatieverordeningen voor inspraak en de
bijbehorende inspraakprocedure Ook vragen wij het college de gemeenteraad te adviseren deze stukken vast te stellen.
3
Einde bijlage: 2014-10-28 Bijlage 1 - BenW advies - 3D Beleidskader en verordeningen
Terug naar het agendapunt
2014-10-28 Bijlage 2 - Raadsvoorstel 24-06-2014 Uitgangspuntenbeleidsplan 3 decentralisaties - 3D Beleidskader en verordeningen (terug naar agendapunt)
De inhoud van deze bijlage is te vinden vanaf de hierna volgende pagina's. #####PDFINCLUDE#####f5fe529f-92cc-4190-bd38-58b198cd983f#
Zaaknummer Raadsvergaderig Commissie
: : :
Onderwerp
:
Collegevergadering Portefeuillehouder
: :
Meer informatie bij
:
24 juni 2014 Sociaal
Agendapunt
: 17.
Uitgangspunten beleidsplan 3 decentralisaties 27 mei 2014
Agendap.: 18
Wethouder L.J.H. Scharenborg/ Wethouder J.B. Boer K. Ottens
Telefoon
: 0545-250 336
Te nemen besluit: Instemmen met de uitgangspunten van het beleidsplan 3D Waarom dit voorstel? Op basis van de vastgestelde Jeugdwet, de in voorbereiding zijnde Participatiewet en nieuwe Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) moet de gemeenteraad beleidsplannen vaststellen die richting geven aan de uitvoering en inrichting van de (jeugd)zorg en participatie in onze gemeente. Breed wordt aangenomen dat een termijn van maximaal vier jaren acceptabel is. In de Berkellandse visienota heeft uw raad ervoor gekozen om de taken die voortkomen uit de nieuwe wetten integraal te benaderen. Dat betekent dat de schotten tussen de verschillende vormen van ondersteuning en zorg zoveel mogelijk moeten verdwijnen en we dichtbij de inwoner, vraaggericht te werk gaan. Vanuit deze visie is het logisch en wenselijk om ook een integraal beleidsplan 3D te ontwikkelen waarin plek wordt gegeven aan de specifieke uitgangspunten per transitie, maar waar ook de samenhang tussen de 3D’s beschreven wordt. Om ruimte te creëren om over de kaders van dit plan met uw gemeenteraad van gedachten te wisselen hebben wij ervoor gekozen om in dit voorstel eerst de opbouw en uitgangspunten weer te geven. Dit werken wij vervolgens uit in een beleidsplan dat na de zomer voorgelegd wordt aan uw raad. Wat is het effect? Het beleidsplan heeft de volgende doelen: Visie en doelstellingen van het gemeentelijk beleid ten aanzien van zorg en participatie Hoe dit beleid in samenhang uit te voeren. Welke resultaten de gemeente wenst te behalen gedurende welke periode en hoe we monitoren Argumentatie/onderbouwing: Het vaststellen van uitgangspunten voor het beleidsplan geeft richting aan de invulling van het daadwerkelijke plan. Het maakt tevens mogelijk de raad tijdig te betrekken, zodat zij haar kaderstellende rol goed kan uitoefenen. Kanttekeningen/risicoparagraaf De Participatiewet en nieuwe WMO1 zijn, ten tijde van het schrijven van dit voorstel, nog niet behandeld door de Eerste Kamer, waardoor het denkbaar is dat er nog wijzigingen optreden vanuit Den Haag. 1 Behandeling van de Participatiewet door Eerste Kamer staat gepland op 24 juni 2014, ten tijde van schrijven van dit voorstel is de datum van behandeling van de nieuwe WMO in de Eerste Kamer nog niet bekend.
1
Financiële paragraaf Volgt bij uitwerking Intern en extern Informatie en communicatie Via Berkelbericht communiceren over het proces en de uitgangspunten van het beleidsplan 3D. Inspraak en participatie De komende periode willen wij ook input van inwoners, zorgaanbieders, cliënten e.a. betrekken bij dit plan door het voeren van een tweede ronde van bewonersavonden en het houden van een inspraakronde. De inspraakperiode is van 28 mei tot en met 18 juni 2014. Een samenvatting van de uitkomsten wordt bijgevoegd bij het voorstel. Planning en evaluatie Uitgangspunten beleidsplan Datum Actie 20-05-14
Conceptvoorstel ter bespreking in strategische discussie en college
27-05-14
Behandeling uitgangspunten beleidsplan door college
Mei/juni 2014
Bewonersavonden in alle kernen; output meenemen in concept beleidsplan
28-05 tot 18-06
– –
Juni
behandeling uitgangspunten beleidsplan in Welzijnsraad, WWB raad en WSW raad
03-06-14
informerende Commissie: nadere toelichting over beleidsplan
01-07-14
vaststellen uitgangspunten beleidsplan
Beleidsplan Datum
Actie
augustus
concept beleidsplan in college
september
inspraakperiode beleidsplannen
september
beleidsplan in Welzijnsraad, WWB raad en WSW raad
2 september
behandeling beleidsplan door college
september
OOGO met samenwerkingsverbanden onderwijs
Oktober
vaststellen beleidsplan door gemeenteraad
inspraakperiode uitgangspunten beleidsplannen afstemming met Samenwerkingsverbanden Onderwijs
Burgemeester en wethouders van Berkelland, de secretaris, de burgemeester, J.A. Wildeman. In te vullen door griffie: Commissievergadering Afhandelingsvoorstel voor raad: 0 hamerstuk 0 bespreekstuk 0 anders, nl:
mr. H.L.M. Bloemen. Raadsvergadering 0 zonder hoofdelijke stemming 0 met algemene stemmen 0 stemmen voor, stemmen tegen 0 aangenomen 0 verworpen 0
Raadsvergadering
:
24 juni 2014
Agendanummer
:
17.
De raad van de gemeente Berkelland; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 27 mei 201; gelet op: de Jeugdwet, in voorbereiding zijnde Participatiewet en WMO; de visienota ‘meedoen naar vermogen’ van de gemeente Berkelland; gelezen het advies van de Welzijnsraad, WWB raad en WSW raad;
besluit:
in te stemmen met de uitgangspunten van het beleidsplan 3 decentralisaties.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 24 juni 2014 de griffier,
de voorzitter,
3
Toelichting raadsvoorstel Raadsvergadering Onderwerp
: 24 juni 2014 : Beleidsplan 3D
agendapunt
: 17.
Toelichting Hieronder geven wij uitleg over de opbouw van het Beleidsplan 3D. De onderwerpen die in ieder geval aan bod komen zijn: 1. Inleiding Wat er vooraf ging Wetgeving Strekking beleidsplan (wie, wat, waarvoor?) 2. Kader korte samenvatting van onze visienota ‘Meedoen naar vermogen’ waarbij eigen kracht, gebiedsgericht, maatwerk en loslaten kernwoorden zijn korte uitleg Voormekaar organisatie 3. Nieuwe taken AWBZ/Wmo Toegang tot algemene voorzieningen Toegang tot maatwerkvoorzieningen Ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers 4. Nieuwe taken Jeugdwet Samenhang preventieve activiteiten en specialistische jeugdhulp Toegang tot algemene voorzieningen Toegang tot maatwerkvoorzieningen Specialistische zorg Samenhang met andere partijen in de (jeugd)zorg 5. Nieuwe taken Participatiewet Doelgroepen en wetgeving Indeling doelgroepen Begeleiding naar werk vormgeving Beschut werken anders dan WSW vormgeving Werkgeversdienstverlening inrichting Regionaal Werkbedrijf 6. De integratie van de 3D’s Samenhang en raakvlakken (o.a. Link met Passend Onderwijs) Uitvoering geven aan 1 huishouden, 1 plan, 1 regisseur Persoonsgebonden Budget (PGB) Samenwerking zorgverzekeraar Keuzemogelijkheden tussen aanbieders Financiering communicatie Kwaliteitseisen, rechtspositie en toezicht
Uitgangspunten In de visienota Meedoen naar Vermogen heeft de gemeenteraad de volgende resultaten vastgesteld: Resultaten: We hebben een kern- en wijkgerichte aanpak. Er zijn nieuwe samenwerkingsvormen tussen maatschappelijke partners, vrijwilligers en inwoners We kunnen de ondersteuning financieren uit de budgetten die we van het rijk ontvangen We benutten de beschikbare middelen uit de zorg optimaal Minder inwoners maken gebruik van de geïndiceerde zorg De vraag naar individuele voorzieningen is verminderd Alle kinderen groeien veilig en gezond op in de eigen leefomgeving Er is 1 hulpverlener als contactpunt en vraagbaak voor het gezin Het aantal voortijdige schoolverlaters is teruggedrongen Zoveel mogelijk (sociaal kwetsbare) mensen zijn werkzaam op de arbeidsmarkt In de nadere uitwerking die we maken in het Beleidsplan stellen we de gemeenteraad voor om de volgende uitgangspunten toe te voegen: Algemeen (integraal voor de drie decentralisaties) 1. Het Voormekaar team speelt een centrale rol in de toeleiding naar zorg en ondersteuning. Op basis van het keukentafelgesprek wordt in de hulpvraag in kaart gebracht en samen met de inwoner bepaald wat er nodig is. 2. Toegang tot algemene voorzieningen: algemene voorzieningen zijn vrij toegankelijk, maar de gemeente kan wel een eigen bijdrage vragen. De algemene voorzieningen dragen bij aan de samenredzaamheid en participatie van inwoners met een ondersteuningsvraag. Algemene voorzieningen komen voor een maatwerkvoorziening. 3. Toegang maatwerkvoorziening: het Voormekaar team beslist op basis van een gesprek of iemand ondersteuning nodig heeft. Als blijkt dat dit zo is, wordt gekeken op welke wijze de ondersteuning geregeld kan worden (informeel, via vrijwilligers/manterzorgers, met hulp van Voormekaar team etc.). Als dit onvoldoende of ontoereikend is, kent het Voormekaar team een maatwerkvoorziening toe. Criteria hiervoor worden opgenomen in het beleidsplan. 4. Inwoners die recht hebben op hulp of zorg hebben een zekere mate van keuzevrijheid waar het gaat om bekostiging, uitvoering en aanbieder. Dit werken we nader uit in het beleidsplan. 5. Via zorg in natura is ook keuzevrijheid, maatwerk en kleinschaligheid mogelijk. Doordat de cliënt samen met een medewerker van het Voormekaar team regie voert op het plan van aanpak, bepaalt de cliënt voor een groot deel welke zorg wordt ingezet. Uitgangspunt is dat maatwerk via zorg in natura wordt geleverd door gekwalificeerde aanbieders. Wanneer wordt aangetoond dat er geen passend maatwerkgericht aanbod beschikbaar is, kan onder voorwaarden een persoonsgebonden budget (pgb) worden verstrekt voor de inkoop van zorg. Er blijft dan een pgb mogelijkheid in stand, indien er geen voorliggende collectieve voorzieningen zijn; als de zorg in natura niet adequaat en passend kan worden georganiseerd of een onevenredige belasting met zich meebrengt voor de betrokkende. Dit zal individueel worden bekeken. Voor 2015 geldt een overgangstermijn voor de bestaande zorg. Dat geldt ook voor de inwoners die een PGB hebben.
5
WMO 1. Via de Voormekaar teams wordt de begeleiding en ondersteuning aan onze inwoners integraal geregeld. Dichtbij, maatwerk en zoveel mogelijk versterken van de eigen kracht zijn daarbij sleutelwoorden. 2. De samenwerking met de zorgverzekeraars gaan we intensiveren en we maken hiermee nadere afspraken. Dit werken we verder uit in het beleidsplan. 3. We zetten actief in op ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers. Dit doen we o.a. door de Voormekaar academie waar inwoners trainingen en workshops kunnen krijgen. 4. Op de huishoudelijke hulp wordt in 2015 met 40% bezuinigd. Volgens de nieuwe Wmo is de huishoudelijke hulp straks alleen nog een voorziening voor mensen die deze hulp niet zelf kunnen regelen en betalen. Mogelijke scenario’s voor de huishoudelijke hulp in 2015 worden nu uitgewerkt. 5. Het Rijk heeft gemeenten verplicht om afspraken te maken met MEE over de onafhankelijke cliëntondersteuning. Inwoners hebben volgens de nieuwe Wmo recht op onafhankelijke ondersteuning als zij beroep doen op de Wmo. Op regionaal niveau zijn hierover afspraken gemaakt met MEE over 2015. Jeugdzorg 1. In 2015 geldt het Regionaal Transitiearrangement, waarin afspraken zijn gemaakt over de continuïteit van jeugdzorg. Lokaal zetten we vooral in op transformatie en integraliteit voor nieuwe instroom via de Voormekaar teams. Besluitvorming over de wijze van financiering en inkoop na 2015 vindt nog plaats. 2. Er moet samenhang zijn tussen preventieve activiteiten en specialistische hulp. 3. De criteria voor specialistische voorzieningen (met name in de jeugdzorg) worden in regionaal verband nader uitgewerkt. 4. Bureau jeugdzorg neemt als aanbieder een bijzondere positie in. Bureau jeugdzorg is uitvoerder van jeugdbescherming en jeugdreclassering, wat met de komst van de jeugdwet alleen door gecertificeerde instellingen (die geen jeugdhulp aanbiedt) mag worden uitgevoerd. 5. In Gelderland is er voor gekozen de Advies en Meldpunten Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) te organiseren op het niveau van de Veiligheiddsregio’s. Dat betekent voor de regio Achterhoek dat het AMHK gevestigd wordt in Apeldoorn. Participatiewet 1. Het loopbaanplein in Oost Achterhoek, is de plek waar intake plaatsvind voor bijstand, werk, scholing en WSW. Na de intake wordt waar wenselijk maatwerk in de kernen geleverd. 2. Tijdens de werkintake vindt een brede uitvraag plaats op alle leefgebieden. 3. Een warme overdracht vindt plaats naar de Voormekaar teams van inwoners die behoefte hebben aan ondersteuning die buiten het taakveld van SDOA vallen. Omgekeerd gebeurt dit ook als blijkt dat ondersteuning vanuit de Participatiewet noodzakelijk is (een uitkering voor levensonderhoud of anderszins). Dubbele gegevensuitvraag moet voorkomen worden. 4. Taken op het gebied van re-integratie naar werk worden uitgevoerd vanuit het Loopbaanplein. 5. Taken op het gebied van participatie en wederkerigheid worden verricht in samenwerking met de Voormekaar teams. 6. De beperkte re-integratiemiddelen worden zoveel mogelijk ingezet op uitstroom uit de bijstand, zonder daarbij andere doelgroepen uit te sluiten. 7. Hameland wordt ontmanteld. Waarbij de insteek is de expertise van Hameland te behouden. 8. Hameland laten meedenken in oplossingen voor meer kerngerichte aanpak bij plaatsing van Wsw-ers.
9. Over Wsw-ers met een tijdelijk dienstverband dat voor of op 31 december 2014 afloopt, moeten nog definitieve besluiten worden genomen. Planning is dat hier in het DB op 6 juni een beslissing over genomen wordt.
7
Einde bijlage: 2014-10-28 Bijlage 2 - Raadsvoorstel 24-06-2014 Uitgangspuntenbeleidsplan 3 decentralisaties - 3D Beleidskader en verordeningen
Terug naar het agendapunt
2014-10-28 Bijlage 3 - 3D Beleidskader 6 oktober 2014 (terug naar agendapunt)
De inhoud van deze bijlage is te vinden vanaf de hierna volgende pagina's. #####PDFINCLUDE#####37e17bf6-2ea8-4486-80cb-3d8e7388fe2e#
6 oktober 2014
Voormekaar in Berkelland 3D Beleidskader 2015-2016
Inhoudsopgave 1
Inleiding
5
2
Wat is onze visie?
6
2.1 De Achterhoekse visie 2.2 Meedoen naar vermogen 2.3 Van visie naar Voormekaar 3 Transformatie en overgang 4
Wmo 2015
4.1 De nieuwe Wmo 4.2 Begeleiding Individuele- en groepsbegeleiding Vervoer Huishoudelijke hulp 4.3 Ondersteuning buitenshuis Kortdurend verblijf Beschermd wonen OGGz 4.4 Vrijwilligers en mantelzorgers 4.5 Conclusie 5
Jeugdwet
5.1 Algemeen 5.2 Overzicht wat we lokaal, regionaal en bovenregionaal doen 5.3 Regionaal transitiearrangement 5.4 Lokaal preventief jeugdbeleid 5.5 Samenhang met andere partijen 5.6 Samenhang met veiligheid 5.7 Conclusie 6
Participatiewet
6.1 Algemeen 6.2 Doelgroepen 6.3 Werkgeversbenadering Arbeidsmarktregio 6.4 Scholing 6.4 Wet sociale werkvoorziening Garantiebanen Social Return on Investment 6.5 Inkomensondersteuning 6.6 Conclusie 7
Samenhang binnen de 3 decentralisaties
7.1 Het keukentafelgesprek 7.2 Algemene voorziening 7.3 Maatwerkvoorzieningen Loonwaardig werk met begeleiding ter voorbereiding op regulier werk 7.4 Cliëntondersteuning 7.5 Preventie 7.6 Samenwerking in het sociale domein Samenwerking met de zorgverzekeraar Samenwerking met MEE Oost Gelderland 8
Afspraken over de Voormekaar teams
8.1 Voormekaar organisatie 8.2 Kwaliteit Klachtenprocedure Bezwaar Privacy Toezicht
6 6 7 8 10
10 10 10 11 11 12 12 12 13 13 15 15
15 15 16 17 17 19 21 21
21 21 22 23 23 24 25 25 25 27 27
27 29 29 30 30 30 31 32 32 32
32 32 33 33 33 34
2
8.3 Verantwoording 8.4 Keuzemogelijkheden Persoonsgebonden budget (PGB) of Zorg in natura (ZIN) Keuzevrijheid in aanbieders 8.5 Bekostiging Eigen bijdrage Ouderbijdrage 8.6 Communicatie Decentralisaties: een dynamisch proces Bijlage 1 Cijfers
34 34 34 35 35 36 36 36 36 38
3
Voorwoord Bij de drie decentralisaties gaat het om een fundamentele verandering. Keuzes uit het verleden volstaan in dit verband niet. In het coalitieakkoord ‘Veranderende samenleving, vernieuwd bestuur’ staat het als volgt beschreven: “In de nieuwe raadsperiode kiezen we voor een bestuursstijl die uitgaat van de kracht van alle inwoners, vrijwilligers, professionals en ondernemers in de gemeente. Het accent ligt op wat er wél kan. Wij juichen initiatieven toe, geven ruimte en geven vertrouwen.” Dit beleidskader sluit hier op aan en legt voor de komende periode de volgende accenten: 1. We streven bij de invoering van de 3 decentralisaties Wmo 2015, Jeugdzorg en de Participatiewet naar een zo soepel mogelijke overgang van 2014 naar 2015. 2. Ook gaan we in 2015 meteen aan de slag met omvormen. Dat wil zeggen dat sommige van de huidige voorzieningen worden afgebouwd en andere worden omgebouwd tot nieuwe oplossingen. Nieuwe situaties vragen vanaf het begin nieuwe oplossingen. Verder zetten we meteen hoog in op participatie vanuit de samenleving. 3. De invoering van de drie decentralisaties gaat gepaard met een forse bezuiniging. Voor zo ver te overzien gaat het om zo’n 20% minder budget ten opzichte van wat er in 2012 nog beschikbaar was voor deze taken. Ons uitgangspunt is: budget is budget. Er zal dus steeds terdege naar het kostenaspect worden gekeken. 4. We maken duidelijke keuzes. Ons uitgangspunt is dat mensen op eigen kracht kunnen deelnemen aan de samenleving. Diegenen die dat niet kunnen bieden we ondersteuning om dit wel te kunnen. College van Burgemeester & wethouders van Berkelland, Joost van Oostrum Leo Scharenborg Han Boer Joke Pot-Klumper Patricia Hoytink-Roubos
4
1
Inleiding
De gemeenteraad heeft vorig jaar de visienota ‘Meedoen naar vermogen’ vastgesteld. Op basis daarvan heeft het college een sporenplan gemaakt. In het coalitieakkoord staat aangegeven dat deze een leidraad blijven voor de invoering van de nieuwe taken op het gebied van opgroeien en opvoeden, begeleiding, participatie en werk. In dit Beleidskader worden visienota en sporenplan vertaald naar een nadere invulling van de taken die voortkomen uit de nieuwe wetgeving. Het biedt tevens de basis voor de door de gemeenteraad vast te stellen verordeningen Jeugdzorg, Wmo 2015 en Participatiewet. Dit Beleidskader is bedoeld voor de periode 2015 en 2016. Onderdelen zullen dan geactualiseerd moeten worden, gelet op de ontwikkelingen die de komende periode in razend tempo doorgaan. Leeswijzer Dit Beleidskader kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de Achterhoekse en Berkellandse visie op de veranderingen in het sociale domein beschreven. De daarop volgende hoofdstukken beschrijven de onderdelen die betrekking hebben op de Wmo 2015, de Jeugdwet en de Participatiewet en de samenhang tussen deze decentralisaties. Voor de Participatiewet is vanwege de specifieke problematiek een bijbehorend beleidsplan opgenomen. In hoofdstuk 6 wordt de samenhang binnen de decentralisaties beschreven. Het laatste hoofdstuk omschrijft de randvoorwaarden.
Je kunt een probleem niet oplossen met de denkwijze die het heeft veroorzaakt.
5
2
Wat is onze visie?
2.1 De Achterhoekse visie Onder het motto ‘lokaal maatwerk waar het kan, regionale samenwerking waar het moet’ werken wij op onderdelen samen met 8 andere Achterhoekse gemeenten. De uitdagingen waarvoor wij bij de 3 decentralisaties staan zijn namelijk voor ons allen hetzelfde: nieuwe (deels) onbekende taken, forse bezuinigingen, zoeken naar de verbindingen tussen de transities en organisatorische voorbereidingen. In het kader van deze samenwerking is er een gezamenlijke visie ontwikkeld. De uitgangspunten die de regio Achterhoek als gemeenschappelijke (beleid)kader hanteert zijn de volgende: De inwoner in zijn omgeving als vertrekpunt. Versterken van de eigen kracht van mensen, het gezinssysteem en/of het sociaal netwerk. De belangen van mensen prevaleren boven die van systeemwerelden. Preventie en laagdrempelige vormen van ondersteuning worden versterkt. De toegang tot alle maatschappelijke ondersteuning is lokaal, integraal en laagdrempelig vormgegeven. Een enkelvoudige vraag krijgt een enkelvoudige aanpak, voor meervoudige vragen is uitgebreide vraagverheldering en zorgcoördinatie noodzakelijk. Inzet van generalisten om het beroep op specialisten terug te dringen. Het doel van de intergemeentelijke samenwerking is een win-win situatie voor meerdere partijen. Het systeem voor het maatschappelijk domein wordt gebouwd voor 90% van de gevallen. Uitwerking binnen de gegeven financiële kaders van nieuwe maatregelen in het maatschappelijke domein. Uiteraard houden de grenzen niet op bij de Achterhoek en zoeken we ook afstemming met andere gemeenten, zoals de Twentse gemeenten. Dit speelt vooral op het vlak van voortgezet onderwijs, waarbij leerlingen van andere gemeenten op scholen in Berkelland onderwijs volgen en andersom. Ook ontvangen onze inwoners (jeugd)zorg in andere gemeenten.
2.2 Meedoen naar vermogen Als aangegeven: in het coalitieakkoord ‘Veranderende samenleving, vernieuwd bestuur’ staat dat de visienota ‘Meedoen naar vermogen’ en het sporenplan leidraad blijven voor de invoering van de nieuwe taken op het gebied van Jeugd, Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en Participatiewet. In dit hoofdstuk geven wij in het kort de hoofdpunten van de visienota weer. ‘Alle inwoners kunnen naar vermogen, en op eigen kracht waar dat kan, deelnemen aan de samenleving en onze kinderen groeien veilig en gezond op’. Wij staan voor de opgave om met veel minder financiële Berkellandse ambitie middelen vanaf 2015 ondersteuning te bieden aan “Mensen kunnen zelf en met hulp inwoners die om wat voor reden dan ook een vorm van van anderen uit hun omgeving hun ondersteuning nodig hebben op het gebied van opvoeden problemen oplossen. Zij hoeven en opgroeien, begeleiding, participatie en werk. Voor minder een beroep te doen op de inwoners die hulp nodig hebben, proberen wij de overheid. ondersteuning van inwoners zoveel mogelijk te organiseren Voor mensen die dat zelf (even) niet in hun eigen natuurlijke leefomgeving door middel van kunnen, blijft er ondersteuning!” sociale netwerken, vrijwilligers in de wijk en werkgevers in onze gemeente. We zoeken dan ook naar een nieuw evenwicht tussen formele en informele zorg en collectieve en individuele voorzieningen. Het oude ‘wij lossen uw probleem op’ moet plaatsmaken voor ‘wij helpen u om uw probleem op te lossen’. Het doel is dat iedereen mee kan doen aan de samenleving en dat niemand aan de kant hoeft te staan. 6
In de visienota Meedoen naar vermogen heeft de gemeenteraad in mei 2013 de volgende resultaten vastgesteld: Resultaten: We hebben een kern- en wijkgerichte aanpak. Er zijn nieuwe samenwerkingsvormen tussen maatschappelijke partners, vrijwilligers en inwoners We kunnen de ondersteuning financieren uit de budgetten die we van het rijk ontvangen We benutten de beschikbare middelen uit de zorg optimaal Minder inwoners maken gebruik van individuele voorzieningen De vraag naar individuele voorzieningen is verminderd Alle kinderen groeien veilig en gezond op in de eigen leefomgeving Er is 1 hulpverlener als contactpunt en vraagbaak voor het gezin Het aantal voortijdige schoolverlaters is teruggedrongen Zoveel mogelijk (sociaal kwetsbare) mensen zijn werkzaam op de arbeidsmarkt
Bij de ontwikkeling van onze visie is ons het kompas geformuleerd als leidraad. We kunnen hierop terug vallen als we een keuze moeten maken. Ook is het een checklist om te weten of we nog wel op de goede weg zijn. Echt loslaten Durven en doen Kracht: maatwerk per wijk/groep inwoners Eerst de doelen, dan pas systemen en structuren
Gebiedsbudget: budgetverantwoordelijkheid is niet alleen bij gemeente Verschillen en ongelijkheid accepteren Ruimte voor oplossingen; niet nu al voor 100% zeker weten hoe het eruit komt te zien
Doen wat je zegt! Aansluiten bij de vraag: wat wil/kan de inwoner?
Lusten en lasten: zeggenschap EN verantwoordelijkheid bij de inwoners
2.3 Van visie naar Voormekaar De uitvoering van de nieuwe taken willen we dichtbij onze inwoners organiseren. Minder loketten, minder bureaucratie, minder regels en minder formulieren. En daarvoor in de plaats een goed gesprek door vijf Voormekaar teams in heel Berkelland. Tijdens het zogenaamde ‘keukentafelgesprek’, bekijkt het teamlid van Voormekaar samen met de inwoner wat de (on)mogelijkheden zijn. De teamleden beschikken over expertise afwisselend op het gebied van welzijn, zorg, jeugdzorg, werk en inkomen of begeleiding en kunnen altijd terugvallen op het gehele team als bepaalde expertise nodig is een specifieke situatie. Eén gezin, één plan, één coach is ons uitgangspunt. De inwoner hoeft niet allerlei formulieren in te vullen en heeft één aanspreekpunt. Inwonerkracht is leidend. Onze inwoners en hun leefwereld staan centraal. Inwoners kunnen veel zelf en kunnen elkaar onderling veel bieden. Zelfredzaamheid en versterking van eigen kracht bereik je alleen als je de samenhang van de verschillende vragen op de leefdomeinen in beeld hebt, en deze in samenhang benadert. Deze manier van werken biedt mogelijkheden voor kwetsbare inwoners om het beroep op ondersteuning en zorg te verkleinen. 7
De Voormekaar teams leggen een brug tussen inwonersinzet en professionele inzet. Ze kijken immers naar de inzet van het sociale netwerk en vrijwilligers waar dit mogelijk is. Ook laten ze zoveel mogelijk over aan de inwoners (wederkerigheid en tegenprestatie) en nemen ze niet over. ‘Zorgen dat’ in plaats van ‘zorgen voor’ is het uitgangspunt. De Voormekaar teams werken met inwoners, bottom-up en vraag gestuurd. Het gaat om maatwerk in de 5 gebieden van de Voormekaar teams van Berkelland. We streven naar maximale participatie en bij voorkeur economische participatie. Dit loopt door alle domeinen heen. De kernactiviteiten van de Voormekaar teams zijn: Toegang bieden naar ondersteuning Ondersteuning van inwoners die actief zijn of willen worden inclusief specifieke aandacht voor informele zorg Verwijzen naar het Loopbaanplein voor vragen over werk en inkomen Sociaal vangnet (met maatschappelijk werk, schuldhulpverlening, gezinscoaches e.d.) Sociaal makelaarschap (een combinatie van inwoners en professionals zorgen voor de ontwikkeling van inwonersinitiatieven) Regievoering (individueel en in samenwerking) Specifieke aandacht geven aan bepaalde doelgroepen in samenwerking met andere partijen in de gezondheidszorg (waaronder huisartsen), denk daarbij bijvoorbeeld aan Jeugd, verstandelijk gehandicapten, Geestelijke Gezondheids Zorg (GGZ), e.d.
3 Transformatie en overgang De drie decentralisaties vormen een transformatieproces. Ze gaan gepaard met een financiële taakstelling wat vraagt om een andere manier van uitvoering en denken. We denken niet meer vanuit ‘recht hebben op’, maar vanuit ‘wat kan ik zelf nog en waar heb ik hulp bij nodig?’ Dit is een kanteling in het denken van onze inwoners, zorgaanbieders en wijzelf als gemeente. 8
Overgangsregelingen Voor een deel van de nieuwe taken in het sociale domein zijn er overgangsregelingen. Het doel hiervan is het voorkomen dat inwoners tussen wal en schip vallen, zoals aangegeven in het voorwoord van dit Beleidskader. Jeugdzorg Voor de gehele jeugdzorg is 2015 een overgangsjaar. Dit houdt in dat jongeren die nu een vorm van ondersteuning krijgen, dit in 2015 behouden. Afspraken hierover zijn vastgelegd in het Regionale Transitiearrangement (RTA). Wmo 2015 Inwoners die een voorziening hebben op grond van de Wmo en inwoners die nu AWBZ-zorg ontvangen, maar onder de Wmo 2015 worden ondergebracht, houden de zorg die ze krijgen gedurende de looptijd van hun toekenning maar uiterlijk tot 31 december 2015. Er volgt een nieuwe beoordeling van de zorg gedurende 2015. De overgangsregeling vervalt als inwoners akkoord gaan met een andere oplossing voor hun probleem. Participatiewet De Wajong is vanaf 2015 alleen nog voor inwoners die volledig arbeidsongeschikt zijn. Alle inwoners die tot 31 december 2014 zijn ingestroomd in de Wajong behouden hun rechten op grond van de Wajong. Zij worden wel herbeoordeeld, maar vallen niet onder onze verantwoordelijkheid. De Wsw blijft alleen voor inwoners die er op 31 december 2014 in werkzaam zijn. Vanaf 2015 is er geen nieuwe instroom in de Wsw en inwoners op de wachtlijst komen ook te vallen onder de Participatiewet. Nieuwe instroom Voor inwoners die vanaf 1 januari 2015 een ondersteuningsvraag hebben, geldt een nieuwe werkwijze. Zij komen in contact met de het Voormekaar team uit hun kern. Hetzelfde geldt voor inwoners van wie de indicatie afloopt gedurende 2015. Voor deze groep inwoners streven wij naar andere oplossingen en nieuwe manieren van werken die meer aansluiten bij hun eigen omgeving. Het dienstverleningsaanbod zal daarom langzaam maar zeker transformeren. In 2014 en 2015 gaan we met inwoners die ondersteuning krijgen in gesprek over nieuwe ondersteuningsvormen. Dichter bij huis, groepsactiviteiten, minder bureaucratie en één gezin, één plan, één coach. Gedurende 2014 tot en met 2016 ontwikkelen de Voormekaar teams kennis over preventie en ondersteuning in hun kern en kunnen ze inspelen op de vraag van inwoners en voorzieningen die zij nodig vinden. Dit betekent wel dat we in de afspraken met de aanbieders voor 2015 en 2016 rekening moeten houden met nieuwe oplossingen en dus andere zorgarrangementen en daarbinnen budget vrij moeten maken voor vernieuwing. In 2014 tot en met 2016 gaan we aan de slag met: 1. Het intensiveren en transformeren van preventieve activiteiten en algemene voorzieningen. Dit doen we door de vraag van de inwoner voorop te stellen. 2. Het opbouwen van de dienstverlening van de Voormekaar teams en het ontwikkelen van een Voormekaar organisatie. 3. Het maken van afspraken met zorgaanbieders over continuïteit, krimp en vernieuwing gericht op onze transformatie.
9
4
Wmo 2015
Dit hoofdstuk beschrijft de nieuwe taken die naar ons toe komen vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en worden ondergebracht onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Ook wordt beschreven hoe wij deze nieuwe taken vorm gaan geven.
4.1 De nieuwe Wmo De Wmo trad op 1 januari 2007 in werking. De Wmo stelt dat wij verantwoordelijk zijn om inwoners mee te laten doen aan de samenleving. De Wmo regelt dat mensen die hulp nodig hebben in het dagelijkse leven ondersteuning krijgen. Denk aan hulp bij het huishouden, een rolstoel of een woningaanpassing. Ook ondersteunt de Wmo mensen die zich inzetten voor hun medemens of buurt, zoals mantelzorgers en vrijwilligers. Per 1 januari 2015 verdwijnt de huidige Wmo. Er komen een aantal taken uit de AWBZ over naar de Wmo 2015. De nieuwe taken zijn begeleiding (individuele begeleiding en groepsbegeleiding en het bijbehorende vervoer), kortdurend verblijf en beschermd wonen. In de Wmo 2015 vormen deze nieuwe taken geen doel op zich, maar worden ze gezien als een middel om inwoners zelfredzamer te maken en participatie te bevorderen. Hieronder worden de nieuwe onderdelen van de Wmo 2015 nader uitgelegd.
4.2 Begeleiding Begeleiding is bedoeld om de zelfredzaamheid van mensen te bevorderen of te behouden. Ook is begeleiding bedoeld om de opname in een instelling zo lang mogelijk uit te stellen of overbodig te maken. Begeleiding omvat individuele- en groepsbegeleiding (dagbesteding), het bijbehorende vervoer, kortdurend verblijf en beschermd wonen. Individuele- en groepsbegeleiding Individuele begeleiding richt zich op het begeleiden van het dagelijks functioneren van inwoners. De ondersteuning bestaat bijvoorbeeld uit het helpen plannen van dagelijkse activiteiten, het regelen van de financiën, het onderhouden van sociale contacten en het voortbewegen binnen- en buitenshuis. Zie voor aantallen bijlage 1. Voorbeelden van individuele begeleiding zijn: Thuisbegeleiding Begeleid wonen Gezinsondersteuning
Voorbeeld Kees woont zelfstandig en krijgt 4 uur per week individuele begeleiding van een begeleidster die bij hem thuis komt. Ze helpt hem onder andere met het nemen van beslissingen en omgaan met financiën. “De bank wil dat ik alles met de computer doe, dat is lastig voor mij”. Persoonlijke dingen deelt Kees ook niet met zijn vrienden, maar met zijn begeleidster. “Ik wil mijn vrienden daar niet mee lastig vallen ”.
Bij groepsbegeleiding wordt er meestal gesproken over dagbesteding. Bij groepsbegeleiding gaat het vaak om een zinvolle invulling van de dag door middel van activiteiten. Deze activiteiten kunnen verschillen van arbeidsmatig werk, zoals werken op een zorgboerderij of in de horeca tot wandelen of ontmoetingen. Zie voor aantallen bijlage 1. Voorbeelden van groepsbegeleiding zijn: Dagbesteding Ontmoetingsgroepen Sport- en vakantieactiviteiten voor verstandelijk beperkten Ons streven in 2015 is dat individuele- en groepsbegeleiding voor inwoners dichterbij huis wordt georganiseerd. Het is daarbij belangrijk dat inwoners in hun eigen buurt of kern een zinvolle invulling hebben van hun dag bijvoorbeeld door middel van activiteiten. Dit vergt 10
verbinding en samenhang tussen verschillende organisaties en initiatieven. Samen met de Voormekaar teams, inwoners en zorgaanbieders willen we kijken naar vernieuwde vormen van begeleiding en nieuwe combinaties. Bijvoorbeeld door verschillende zorgtaken te combineren, zodat er niet meer allerlei verschillende hulpverleners bij inwoners over de vloer komen. Of het ontwikkelen van nieuwe vormen van dagbesteding die voor iedereen toegankelijk zijn. We weten ook dat het niet mogelijk is om voor iedereen activiteiten op wijk- of gebiedsniveau te organiseren. Sommige specialistische ondersteuning is alleen te organiseren op regionaal niveau. Vervoer Vervoer is een belangrijk onderdeel van dagbesteding. Inwoners die buitenshuis begeleiding krijgen, moeten vaak worden vervoerd van huis naar de dagbestedingslocatie en terug. Circa 30% van de totale kosten voor groepsbegeleiding omvatten het vervoer. Het vervoersbudget maakt deel uit van het totale budget voor de Wmo 2015. Het is daarom voor ons van belang om na te denken over andere mogelijkheden. Naast vervoer bij begeleiding blijven het collectief vervoer (regiotaxi en Valys), individueel vervoer en individuele vervoersvoorzieningen een onderdeel van de Wmo. Wel zijn deze vormen van vervoer limitatief en willen we in 2015 ook kijken naar andere vormen en combinaties van vervoer. Huishoudelijke hulp Vanaf 2015 wordt er structureel 40% gekort op het huidige budget voor de huishoudelijke hulp. Consequentie hiervan is dat de maatwerkvoorzieningen voor Huishoudelijke Hulp zoals deze tot op heden beschikbaar waren in de Wmo vanaf 2015 niet meer op dezelfde wijze beschikbaar kunnen worden gesteld. De huishoudelijke hulp moet zoveel mogelijk door inwoners zelf worden georganiseerd. De inwoners die de huishouding niet zelf kunnen organiseren, willen we ondersteunen. In de Wmo 2015 is de hulp bij het huishouden geen doel op zich, maar een middel. Gemeenten hebben niet meer de taak om mensen met een beperking te ondersteunen om een “spik en span” schoon huishouden te voeren, maar moeten juist de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking vergroten. Met zelfredzaamheid wordt het uitvoeren van noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden bedoeld. Wij maken daarom een splitsing in eenvoudig schoonmaakwerk (huidige HH1) en schoonmaak met ondersteuning bij regievoering door instructie en advies (huidige HH2). Het eenvoudige schoonmaakwerk HH1 zullen wij niet meer als gemeentelijke voorziening binnen de Wmo aanbieden. Dit kan door de inwoners zelf worden georganiseerd en eventueel ingekocht. Er zijn verschillende mogelijkheden: Huishoudelijke hulp inkopen bij een thuiszorgorganisatie. Een beroepskracht van een schoonmaakbedrijf inhuren. Zonder tussenkomst van een organisatie zelf particuliere hulp inschakelen. Als de inwoner zelf geen passende ondersteuning kan organiseren voor de huishoudelijke hulp, komt dit in het keukentafelgesprek aan de orde. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij inwoners zonder netwerk of met weinig financiële draagkracht. Of als tijdens het keukentafelgesprek blijkt dat de inwoner meer problemen heeft, waarvoor ondersteuning nodig is. In het geval het gaat om meerdere problemen zal een maatwerkvoorziening in de vorm van HH2 een oplossing kunnen bieden (al dan niet in combinatie met overige ondersteunende begeleidingsactiviteiten). In het geval het gaat om het ontbreken van financiële draagkracht zal desgewenst vanuit het Voormekaar team worden gekeken naar de mogelijkheid om alternatief maatwerk te organiseren ter ondersteuning en participatie van deze specifieke inwoner. Hierbij kan worden gedacht aan de koppeling met een Voormekaar coach die contact houdt met de betreffende inwoner en helpt met het vinden van een 11
oplossing in bijvoorbeeld het sociale netwerk of in de vorm van vrijwillige inzet. Op deze manier houdt de Voormekaar coach contact met de inwoner en wordt de vinger aan de pols gehouden met betrekking tot de ontwikkeling van de leefsituatie van deze inwoner. HH2 blijft gehandhaafd als maatwerkvoorziening en is ook in 2015 binnen de Wmo beschikbaar. Mede met het oog op het verdwijnen van de HH1 wordt rekening gehouden met enige toename van de vraag naar- en toekenning van HH2 vanaf 2015. Dit omdat niet in alle gevallen waarin nu met HH1 wordt ondersteund, betrokkenen in staat zullen zijn een toereikend alternatief te organiseren. Overgangsperiode Per 1 januari 2015 zal HH1 geen deel meer uitmaken van de voorzieningen binnen de Wmo. Voor het jaar 2015 zullen geen nieuwe indicaties voor HH1 meer worden verleend. Alle ontvangers van HH1 zullen hierover in november 2014 worden geïnformeerd. De doorlopende beschikkingen worden tot uiterlijk 1 juli 2015 gerespecteerd en voorzien van HH1. Aflopende beschikkingen voor HH1 worden niet verlengd. Wel wordt aan deze mensen gedurende een periode van 3 tot 6 maand ter overbrugging nog HH1 aangeboden tegen dezelfde voorwaarden en eigen bijdragen. In deze periode kunnen de inwoners zoeken naar alternatieven en in gesprek met het Voormekaar team. Huishoudelijke Hulp Toelage De Huishoudelijke Hulp Toelage (HHT) is een bijdrage die de gemeenten voor 2015 en 2016 kunnen aanvragen voor het behoud van werkgelegenheid bij aanbieders van huishoudelijke hulp. Voor ons gaat het om een beschikbare bijdrage in 2015 en 2016 van €226.285. Om gebruik te kunnen maken van deze toelage moet voor 15 oktober 2014 een verklaring worden ingediend die in ieder geval is ondertekend door één aanbieder. Vervolgens dient voor 1 december 2014 het plan te worden ingediend voor het jaar 2015. Op dit moment zijn wij in gesprek met de aanbieders om een voor ons geschikt plan te maken dat aansluit op het beleid zoals hiervoor omschreven.
4.3 Ondersteuning buitenshuis Kortdurend verblijf en beschermd wonen zijn ook nieuwe terreinen voor ons als gemeente. Kortdurend verblijf Kortdurend verblijf (bijvoorbeeld respijtzorg) kan mantelzorgers tijdelijk ontlasten. Mensen met een beperking of handicap die thuis wonen, maar wel permanent toezicht of ondersteuning nodig hebben, kunnen in aanmerking komen voor kortdurend verblijf. Mensen met een ondersteuningsbehoefte kunnen dan logeren in bijvoorbeeld een logeerhuis, verpleeghuis, zorgboerderij of gastgezin, zodat de mantelzorger Voorbeeld even rust krijgt. Hierbij wordt gekeken naar de Ans zorgt 24 uur per dag voor haar man die behoefte van de mantelzorger en zorgbehoevende, Alzheimer heeft. ’s Nachts is haar man vaak zodat maatwerk kan worden geleverd. Ons streven onrustig en daarom slaapt Ans slecht. Haar in 2015 is dat er samen met organisaties wordt man logeert 2 dagen in de week in een gezocht naar mogelijkheden waar inwoners logeerhuis. “Als mijn man weg is, kan ik kortdurend kunnen verblijven, bijvoorbeeld in even tijd nemen voor mezelf”. verzorgingstehuizen met een aantal lege bedden. Beschermd wonen Wij worden verantwoordelijk voor inwoners die wegens psychische of psychosociale problemen voor een langere tijd een vorm van beschermd wonen nodig hebben. Het gaat om inwoners die niet opgenomen zijn in een instelling, maar die ook niet op zichzelf kunnen wonen of in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Er geldt een overgangsregeling voor inwoners die per 1 januari 2015 een toekenning hebben voor beschermd wonen. Zij kunnen gebruik maken van beschermd wonen gedurende een nog vast te stellen termijn, maar ten minste voor een periode van vijf jaar of voor de nog resterende duur van hun toekenning. 12
Een hulpvraag over beschermd wonen kan bij het Voormekaar team, de huisarts of een specialist van een instelling binnen komen. Er zal dan een afweging worden gemaakt welk zorgtraject het beste kan worden ingezet. Centrumgemeente Doetinchem heeft een regierol in het organiseren van de toegang voor beschermd wonen. Zij richten een regionaal team van specialisten in die advies geven over welk traject het best past bij de inwoner. Het Voormekaar team kan hier gebruik van maken. Dit regionale team bestaat uit deskundigen met expertise op het gebied van psychische of psychosociale problemen. Zij hebben een goed overzicht over de locaties voor beschermd wonen. Het uitgangspunt is dat gebruikers van beschermd wonen zoveel mogelijk wonen in woonwijken en zo min mogelijk in geclusterde voorzieningen. Verwacht wordt dat een deel van de cliënten beschermd wonen over kan gaan naar zelfstandig wonen met ambulante begeleiding en eventuele andere ondersteuningsvormen. OGGz De Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGz) is gericht op inwoners die op meerdere gebieden problemen hebben. Er valt te denken aan huiselijk geweld, schulden, verwaarlozing, verslaving en dakloosheid. Bij meervoudige problematiek spelen vaak allerlei instanties en voorzieningen een rol. Het is dan essentieel dat deze goed op elkaar afgestemd worden. Centrumgemeente Doetinchem heeft een regierol in de OGGz. Jaarlijks worden er regionaal uitvoeringsafspraken gemaakt met de gemeente Doetinchem op het gebied van de OGGz en nu ook beschermd wonen. De toegang naar OGGz-zorg is in onze gemeente geregeld via de Voormekaar teams. De teamleden van Voormekaar kijken bij inwoners met complexe ondersteuningsvragen naar gerichte oplossingen. Het hebben van daginvulling en dagstructuur is voor inwoners met complexe ondersteuningsvragen vaak erg belangrijk. Zonder dagstructuur is er een groot risico op terugval en probleemescalatie. Ook passende woonvormen bieden inwoners met een opeenstapeling van problemen de mogelijkheid om weer grip te krijgen op hun leven. Het is daarom van belang dat er goede, betaalbare woningen beschikbaar zijn. Voor de doelgroep dak- en thuislozen, ligt de toegang iets anders. Voor een deel van de doelgroep is niet duidelijk tot welke gemeente, wijk of generalist zij behoren. De intake zal hiervoor plaatsvinden via de Centrale Toegang van IrisZorg. Zie ook het convenant ‘Samenwerken OGGz, maatschappelijke opvang en beschermd wonen in de regio Achterhoek’ (juli, 2014). Wet langdurige zorg (Wlz) De Wet langdurige zorg vervangt de huidige AWBZ en gaat op 1 januari 2015 in. De Wlz is bedoeld voor de meest kwetsbare ouderen en gehandicapten die blijvend 24 uur per dag zorg in de nabijheid van en/of permanent toezicht nodig hebben, omdat herstelvermogen niet aanwezig is. Zij hebben een verzekerd recht op een volledig zorgpakket. Het CIZ gaat bepalen of iemand in aanmerking komt voor zorg uit de Wlz.
4.4 Vrijwilligers en mantelzorgers Vrijwilligers en mantelzorgers vormen een belangrijk onderdeel van onze samenleving. Verwacht wordt dat er steeds meer gebruik zal worden gemaakt van vrijwillige inzet. Dit geldt overigens niet voor zorgtaken die door professionals moeten worden uitgevoerd, maar wel om het in stand houden of het ontwikkelen van initiatieven of het helpen van medemensen. Voorbeelden hiervan zijn boodschappen doen, een wandeling maken, de tuin bijhouden of gezellig een kop koffie drinken en een spelletje spelen. 80% van alle zorg in Nederland wordt gegeven door mantelzorgers en de verwachting is dat deze verhouding nog verder aangescherpt zal worden. De mantelzorger speelt een belangrijke rol in de keten van zorg en nazorg van de zorgbehoevende. Belangrijk is wel dat de mantelzorger ook moet kunnen blijven deelnemen aan de samenleving. Er moet daarom erkenning en herkenning zijn van de mantelzorger om overbelasting te voorkomen. 13
Voor de ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers hebben wij verschillende ondersteuningsvormen, waarvan sommigen nog in ontwikkeling zijn: De Voormekaar teams ondersteunen inwonersinitiatieven waar nodig, geven advies aan mantelzorgers en zorgen voor de toeleiding naar mantelzorgondersteuning. De Voormekaar teams inventariseren door middel van een onderzoek onder mantelzorgers aan welke ondersteuning mantelzorgers behoefte hebben. Er komt een aanbod van trainingen en workshops voor mantelzorgers en vrijwilligers. We trainen en coachen vrijwilligers (deelnemers en ervaringsdeskundigen) om daarna zelf bepaalde programma’s te kunnen bieden of een aandeel hierin te leveren. Voorbeelden van thema’s voor een collectief aanbod zijn: o Omgaan met geld/ orde aanbrengen in administratie o Leefstijl (sport- en beweegaanbod gecombineerd met gezond eten) o Het vergroten en/of effectiever inzetten van het eigen sociale netwerk o Weerbaarheidstraining o Valpreventie o Projecten opzetten Inwoners met een bijstandsuitkering vervullen als tegenprestatie vrijwilligerswerk. De Voormekaar lijn is op elk moment van de dag, 7 dagen in de week bereikbaar voor een luisterend oor, advies of directe hulp in crisissituaties. Buiten kantooruren van de Voormekaar teams kunnen inwoners dus ook altijd (anoniem) ergens terecht. Vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties kunnen gebruik maken van de collectieve vrijwilligersverzekering. Wij betalen de kosten. Subsidies voor inwonersinitiatieven en vrijwilligersorganisaties. Respijtzorg voor mantelzorgers om even rust te hebben. Hiervoor gaan we in 2015 nieuwe mogelijkheden onderzoeken samen met aanbieders. Naast aandacht voor de ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers staat in de wet nadrukkelijk vermeld dat wij een jaarlijkse blijk van waardering moeten verzorgen voor mantelzorgers. Voorheen kregen mantelzorgers jaarlijks een geldbedrag van €200 van het Rijk. Wij willen hier een andere invulling aan geven en het geld inzetten om mantelzorgers te ondersteunen. Voor de invulling van het mantelzorgcompliment hebben we advies gevraagd aan de Welzijnsraad. Wij denken bij de invulling van het mantelzorgcompliment aan een combinatie van de adviezen. We kunnen het geld gedeeltelijk inzetten voor toekenningen en gedeeltelijk aan het organiseren van één (of meerdere) bijeenkomst(en) per jaar voor mantelzorgers en het organiseren van lotgenotencontact. De concrete invulling van het jaarlijkse mantelzorgcompliment krijgt nog vorm.
14
4.5 Conclusie Wat komt er op ons af? Vanaf 1 januari 2015 worden we verantwoordelijk voor individuele- en groepsbegeleiding en bijbehorend vervoer, kortdurend verblijf en beschermd wonen. Inwoners met een toekenning vanuit de Wmo en AWBZ worden vanaf 2015 in de Wmo 2015 ondergebracht. Ze houden de zorg die ze krijgen gedurende de looptijd van hun toekenning maar uiterlijk tot 31 december 2015. Voor beschermd wonen geldt een nog vast te stellen termijn, maar ten minste voor een periode van vijf jaar of voor de nog resterende duur van hun toekenning. De overgang vervalt als inwoners akkoord gaan met een andere oplossing voor hun probleem. Gedurende 2015 (en misschien een deel van 2016) zullen inwoners met een AWBZ-toekenning worden bezocht door de Voormekaar teams om situaties opnieuw te bekijken en passende oplossingen te vinden. Voor welke opgaven staan we? Vanaf 2015 kijken de Voormekaar teams naar maatwerkoplossingen voor inwoners met een ondersteuningsbehoefte. Hiervoor gaan we op zoek naar nieuwe vormen van begeleiding, andere combinaties en dichter bij de woonomgeving van inwoners. Dit vraagt ook om een andere manier van werken bij zorgaanbieders. De huishoudelijke hulp (HH1) is vanaf 2015 geen voorziening meer die door ons wordt betaald en wordt een algemene voorziening. Inwoners die echt huishoudelijke hulp nodig hebben én het niet zelf kunnen betalen, worden hierin ondersteund. Een goede ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers vinden we erg belangrijk.
5
Jeugdwet
Dit hoofdstuk beschrijft de taken die naar ons toekomen vanuit de nieuwe Jeugdwet. Ook wordt beschreven hoe wij ons voorbereiden op de transitie van de jeugdzorg en hoe regionale samenwerking plaatsvindt.
5.1 Algemeen De gehele jeugdzorg komt per 1 januari 2015 onder onze verantwoordelijkheid. Deze transitie gaat gepaard met een inhoudelijke vernieuwing, de transformatie. Deze houdt in dat voorzieningen en hulpverleners zich meer gaan richten op de versterking van de eigen kracht van kinderen, jongeren en opvoeders. Gemeenten worden verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp. Het gaat dan om de geestelijke gezondheidszorg voor jongeren (jeugd GGZ), jongeren met een (licht) verstandelijke beperking (jeugd (L)VB), specialistische jeugdhulp en gesloten jeugdhulp in het kader van ernstige opgroei- en opvoedproblemen. Ook preventie op het terrein van opgroeien en opvoeden, huiselijk geweld, kindermishandeling, jeugdgezondheidszorg, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering en de taken van het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld (AMHK) behoren tot de taken.
5.2 Overzicht wat we lokaal, regionaal en bovenregionaal doen Het onderstaande schema omvat de taken die onder de Jeugdwet vallen en het bijbehorende uitvoeringsniveau. Sommige taken kunnen bijvoorbeeld beter landelijk of regionaal worden 15
georganiseerd omdat ze de gemeentegrenzen overstijgen. In dit hoofdstuk komen een aantal van deze taken aan bod, vandaar dat de onderstaande schema’s een overzicht moet bieden. Bovenregionaal / Landelijk
Regionaal
Lokaal
AMHK
Jeugdbescherming
Opgroei- en opvoedingsondersteuning
Jeugdzorg plus (gesloten jeugdzorg voor jongeren met ernstige gedragsproblemen)
Jeugdreclassering
Jeugdgezondheidszorg
Spoedeisende zorg 24/7
Beschermd wonen (GGZ en VB)
Toeleiding Jeugdhulp
Gesloten psychiatrische zorg
Criteria voor de toeleiding specialistische voorzieningen
Persoonlijke verzorging
Crisis 24/7 en open residentieel verblijf
Begeleiding specialistische doelgroepen
Begeleiding
Ondersteuning Pleegzorg
Verblijf 24 uur incl. gezinshuizen
Inzet op Preventie
Jongeren met een (licht) verstandelijke beperking ZZP 4 en 5
Dranghulpverlening
Forensische zorg Behandelcentra Kindertelefoon
Landelijk
Regionaal
Lokaal
Om de continuïteit van een aantal zorgtaken te borgen zijn landelijk afspraken gemaakt. Het betreft de kindertelefoon, Stichting Opvoeden, Stichting Adoptievoorziening en Vertrouwenswerk. De VNG is hier opdrachtgever voor en heeft ook een landelijk transitiearrangement opgesteld waarin afspraken zijn gemaakt over de inkoop van zeer specialistische zorg (Jeugdzorg plus, forensische zorg, behandelcentra en jongeren met een verstandelijke beperking ZZp 4 en 5). Op regionaal niveau is er een regionaal transitiearrangement opgesteld (zie 5.4). Ook maken gemeenten op regionaal niveau afspraken met Bureau Jeugdzorg over de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Op lokaal niveau vormen de Voormekaar teams te toegang tot jeugdzorg. De afstemming met het (passend) onderwijs vindt ook zoveel mogelijk lokaal plaats. Sommige scholen zijn echter regionaal georganiseerd.
5.3 Regionaal transitiearrangement Het regionaal transitiearrangement (RTA) bevat afspraken tussen samenwerkende gemeenten over de continuïteit van zorg en de bijbehorende infrastructuur en het beperken van frictiekosten voor 2015. Dit zijn de belangrijkste punten van het RTA: 1. Continuïteit van zorg en infrastructuur In 2015 wordt de zorg van jongeren die op 31 december 2014 bepaalde zorg krijgen of op een wachtlijst staan bij dezelfde aanbieder mogelijk gemaakt. Dit betekent dus dat zorgaanbieders de bestaande zorgproducten aan jongeren moeten blijven kunnen aanbieden in 2015. Wel mogen deze taken met de komst van de Jeugdwet alleen door gecertificeerde instellingen (die geen jeugdhulp 16
aanbieden) worden uitgevoerd. Bureau jeugdzorg neemt als aanbieder een bijzondere positie in, want zij zijn uitvoerder van jeugdbescherming en jeugdreclassering. 2. Beperken frictiekosten Het RTA bevat ook afspraken over de wijze waarop gemeenten zich inspannen om de frictiekosten te beperken. Het gaat vooral over een intentie en minder om concrete afspraken. Aan de zorgaanbieders (incl. BJZ) is gevraagd welke frictiekosten zij voorzien op basis van het RTA. Dit is gebeurd nadat wij in concept hebben aangegeven wat wij t.a.v. de continuïteit van zorg en infrastructuur van plan zijn. Het is aan bovenregionaal werkende zorgaanbieders zelf om de voorziene frictiekosten op te tellen. De beschikbare middelen voor jeugdzorg zoals benoemd in de meicirculaire 2014 worden ingezet volgens de in het RTA gemaakte afspraken. In dit beleidskader gaan wij niet verder in op de verdeling van de gelden en daarmee de concrete inhoud van het RTA. Op dit moment vindt het inkoopproces plaats met alle partijen die jeugdzorg bieden. Het inkooptraject zorgt ervoor dat de jeugdzorg voor 2015 is gegarandeerd. De lijn is dat jongeren en ouders die in 2014 zorg ontvangen in 2015 ook zorg ontvangen van dezelfde aanbieder.
5.4 Lokaal preventief jeugdbeleid Preventie valt niet onder het begrip jeugdhulp uit de Jeugdwet. Evenals de jaren ervoor zijn wij wel verantwoordelijk voor het preventief jeugdbeleid. Wij moeten met elkaar voorkomen dat problemen ontstaan of verergeren tijdens het opgroeien en opvoeden van jongeren. Door verbindingen te leggen tussen onderwijs, zorg, werk en inkomen, sport en veiligheid dragen we bij aan de preventie van problemen. De samenhang van het beleid op alle beleidsthema’s die de jeugd raken vormt het integraal jeugdbeleid. De centrale doelstelling van het integraal jeugdbeleid is het bevorderen van kansen en bieden van mogelijkheden voor een gezonde (doorgaande) ontwikkeling van jongeren, waardoor deze op een zelfstandige en volwaardige wijze kunnen deelnemen aan de samenleving. Ouders zijn primair verantwoordelijk voor het bieden van veiligheid, opvoeding en ontwikkelingskansen aan hun kind. Ondersteuning en hulp worden zo ingericht en opgezet dat een ‘normale’ manier van opgroeien en opvoeden wordt gestimuleerd. Dat betekent dat wordt uitgegaan van de mogelijkheden en de behoeften van jongeren en hun ouders en dat hulp en ondersteuning aanvullend is aan wat ouders en jongeren zelf kunnen. Zij moeten leren (weer) op eigen vaardigheden te vertrouwen zodat zij zelf in hun verbanden verder kunnen. Het gezin is niet de enige plaats waar het kind opgroeit. Ook de kinderopvang, de jeugdgezondheidszorg, scholen, sportclubs, jongerenwerk, vrijwillige inzet en allerlei buurtinitiatieven dragen bij aan een positief opgroei- en opvoedklimaat van jongeren. Door vroegtijdige ondersteuning, goede basisvoorzieningen en een woonomgeving die uitnodigt tot sporten, spelen en talentontwikkeling kan een onnodig beroep op gespecialiseerde zorg of voorzieningen worden voorkomen. Soms is het moeilijk aan te geven waar preventief jeugdbeleid ophoudt en jeugdhulp begint. Daarom is het van belang om beide vormen van ondersteuning in samenhang op te pakken en in te zetten passend bij de (hulp)vraag. Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) Het CJG is een informatiepunt in de gemeente voor ouders en opvoeders die vragen hebben over opvoeden, opgroeien of de gezondheid van hun kind. Wij willen de taken van het CJG onderbrengen in de taken van de Voormekaar teams. Inwoners kunnen voor vragen over opvoeding en het opgroeien van hun kind voortaan terecht bij de Voormekaar teams.
5.5 Samenhang met andere partijen Binnen de Jeugdwet wordt er op verschillende niveaus samengewerkt en met verschillende partijen, zoals het onderwijs, de jeugdgezondheidszorg, en zorgaanbieders. 17
Samenhang met jeugdgezondheidszorg De jeugdgezondheidszorg (JGZ) wordt conform de Wet Publieke gezondheid (WPG) georganiseerd en uitgevoerd. De zorg voor kinderen van 0 tot 4 jaar wordt uitgevoerd door private (thuiszorg)zorgorganisaties. In Berkelland zijn er bijvoorbeeld consultatiebureaus in Borculo, Eibergen, Neede en Ruurlo die werken onder de vlag van Yunio. Jongeren van 4 tot 19 jaar komen voor onderzoek en advies over gezondheid in aanmerking met de GGD Noord- en Oost Gelderland. De knip tussen de twee leeftijdsgroepen wordt al geruime tijd ervaren als een belemmering voor optimale kwaliteit en efficiency. Door de GGD Noord- en Oost Gelderland is de besluitvorming over de mogelijke integratie/samensmelting van deze twee zorgonderdelen tot één aanpak uitgesteld tot na de invoering van de nieuwe Jeugdwet 2015. Samenhang met huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen Gelet op het belang van een goede doelmatige hulpverlening is in de Jeugdwet expliciet de mogelijkheid voor de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts tot verwijzing naar de jeugdhulp opgenomen. De jeugdarts voert meer preventieve taken uit, gericht op het voorkomen en signaleren van problemen. De huisarts en de medische specialist hebben vanuit hun specifieke expertise de verantwoordelijkheid om goede diagnoses te stellen, zorg te verlenen of de jeugdige door te geleiden naar de ondersteuning die nodig is. Voor ons betekent deze wettelijke verwijsbevoegdheid dat wij een verwijzing door de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts moeten accepteren als toegang tot jeugdhulp. In de praktijk zullen de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts vaak niet bepalen welke specifieke vorm van jeugdhulp een jeugdige nodig heeft, doch slechts een verwijzing geven voor bijvoorbeeld psychiatrische hulp of een andere vorm van jeugdhulp. Wel betekent dit dat wij afspraken met hen moeten maken als het gaat om de toegang tot specialistische voorzieningen. We hanteren hiervoor een toegangskader voor de toegang tot vrij toegankelijke specialistische en niet vrij toegankelijke voorzieningen. Vrij toegankelijke specialistische voorzieningen: Bepaalde specialistische voorzieningen zijn algemeen vrij toegankelijk. Dit is wettelijk geregeld. Het gaat hierbij om het Advies en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) en de Spoedzorg. We hoeven geen afspraken te maken over de toegangsbevoegdheid. Wel maken we (boven)regionaal afspraken over de wijze van organiseren en de financiering. Niet vrij toegankelijke specialistische voorzieningen: Voor de niet vrij toegankelijke specialistische voorzieningen maken we regionale afspraken over de toegang tot deze voorzieningen. Deze afspraken maken we om voor de inwoners en professionals in de Achterhoek op eenduidige wijze criteria te hanteren over de toegang tot deze voorzieningen. Aan de basis staat dat elke Achterhoekse gemeente de verplichting heeft om de toegang tot specialistische zorg te organiseren en daarbij moet bepalen welke professional(s) in hun gemeente de bevoegdheid krijgt om toegang te verlenen tot specialistische zorg. Samenhang met (Passend) Onderwijs Samenwerking tussen onderwijs en gemeenten is van groot belang om er voor te zorgen dat jeugdigen en ouders met extra ondersteuningsbehoeften zo snel mogelijk passende, effectieve en samenhangende ondersteuning krijgen in de directe opgroeiomgeving. Onderwijs en gemeenten hebben daarbij een gezamenlijke missie, namelijk ervoor zorgen dat kinderen gezond en veilig opgroeien en succesvol naar school gaan, zodat zij zich maximaal kunnen ontplooien tot zelfstandige en evenwichtige inwoners. Deze transitie in het onderwijs betekent dat scholen een zorgplicht krijgen, omdat ook jongeren met extra ondersteuningsbehoeften binnen het ‘gewone’ onderwijs hun 18
opleiding moeten kunnen volgen. Vanuit de decentralisatie van de AWBZ en jeugdzorg gaan wij die zorg en begeleiding bieden aan jongeren die de school redelijkerwijs niet kan bieden.
Voorbeeld Jelle zit in groep 3 en heeft een aangeboren oogaandoening. Zijn gezichtsvermogen is ongeveer 10%. Om toch naar een ‘gewone’ basisschool te kunnen, heeft hij een plek voorin de klas en een speciaal beeldscherm op zijn bureau. De werkopdrachten op papier worden door de juf vergroot. Zo kan Jelle toch deelnemen aan de lessen ondanks zijn beperking.
De gedeelde uitgangspunten voor de samenwerking met het onderwijs zijn: Ouders zijn primair verantwoordelijk voor het opgroeien en opvoeden van hun kind(eren). We gaan uit van wat het kind nodig heeft (en niet van wat het kind heeft). Lichte ondersteuning waar nodig, zwaarder als het moet. De ondersteuning is gericht op het versterken van de eigen kracht en zelfredzaamheid. Jeugdigen, ouders en professionals zijn betrokken en bepalen samen welke ondersteuning passend en haalbaar is. De ondersteuning wordt zoveel mogelijk in de directe opgroeiomgeving geboden, met zoveel mogelijk gebruik van het eigen sociale netwerk. Er zijn geen thuiszitters. Er is een doorgaande lijn. Zoveel mogelijk sluitende aanpak onderwijs en arbeidsmarkt. Een effectieve en samenhangende aanpak (één kind/gezin, één plan, één coach). De uitwerking van deze uitgangspunten in het ondersteuningsplan (onderwijs) en 3D Beleidskader wordt, zoals wettelijk verplicht, afgestemd in een Op Overeenstemming Gericht Overleg (OOGO) tussen het onderwijs en gemeenten. De samenwerking tussen het Voormekaar team en het onderwijs komt ook terug in hoofdstuk 7. Afspraken Bureau Jeugdzorg Eind februari 2014 is door de Achterhoekse gemeenten een samenwerkingsovereenkomst getekend met Bureau Jeugdzorg Gelderland waarin is afgesproken dat Bureau Jeugdzorg Gelderland in 2015 de volgende functies voor de gemeenten uit de regio Achterhoek gaat uitvoeren: Jeugdbescherming Jeugdreclassering Dranghulpverlening in het vrijwillige kader Spoedeisende zorg Een medewerker van Bureau Jeugdzorg komt vanaf 2015 de Voormekaar teams versterken met expertise op de bovengenoemde gebieden. In het veld zijn er ook allerlei initiatieven. Bijvoorbeeld het ambulante team ‘Alles voor de jeugd’. De organisaties Lindenhout en de Lichtenvoorde richten een intensief ambulant team in met een aantal van hun medewerkers met een brede expertise ten aanzien van complexe opvoedvraagstukken op het gebied van jeugdzorg en ondersteuning voor jongeren met een licht verstandelijke beperking. De Voormekaar teams kunnen gebruik maken van hun expertise.
5.6 Samenhang met veiligheid Een belangrijke ambitie van de Jeugdwet is dat kinderen gezond en veilig opgroeien. Veilig opgroeien betekent (vooral) opgroeien zonder geweld. Naast geweld zijn er ook veiligheidsaspecten die samenhangen met gezondheids-, verkeers- en milieurisico’s. De Wet Publieke Gezondheid (WPG) legt de gemeente specifieke taken op ter bevordering van de gezondheid van jeugd en jongeren tot 19 jaar. 19
Advies en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK) In Gelderland is er voor gekozen de AMHK’s te organiseren op het niveau van de Veiligheidsregio’s. Dat betekent voor de regio Achterhoek dat het AMHK is gevestigd in Apeldoorn (Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland). Om pragmatische redenen is ervoor gekozen de vrouwenopvang als schakel in de veiligheidsketen te continueren bij Moviera in Arnhem maar financieel en bestuurlijk wel onder te brengen bij het AMHK Apeldoorn. Zie voor de visie en aanpak van het AMHK ook de regiovisie aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling. Bij het AMHK worden signalen van kindermishandeling en/of huiselijk geweld gemeld. De taken van het AMHK na een ontvangen melding zijn: 1. Onderzoek naar aanleiding van de melding. 2. Beoordelen welke stappen gezet moeten worden. 3. In kennis stellen van een instantie voor passende professionele hulp. Hierbij behoudt het AMHK de verantwoordelijkheid om na verloop van tijd te controleren tot welk resultaat de ingeschakelde hulp leidt en of dus inderdaad sprake is van passende hulp. 4. In kennis stellen van de politie of de Raad voor de Kinderbescherming. Het is van belang dat sprake is van eenduidigheid in de uitvoering van deze taak binnen het gebied waar de Raad voor de Kinderbescherming werkzaam is; dit is de provincie Gelderland als geheel (gevestigd in Arnhem). 5. In kennis stellen van college van B&W in geval een verzoek tot onderzoek wordt ingediend bij de Raad voor de Kinderbescherming. 6. Melder op de hoogte stellen van de stappen die naar aanleiding van de melding zijn ondernomen. Raad voor de Kinderbescherming De Raad voor de Kinderbescherming heeft een aantal kerntaken: bescherming, scheiding en omgang, en strafzaken waarin minderjarigen betrokken zijn. Ook heeft de Raad taken waar het gaat om adoptie, het afstand doen van een kind en afstammingsvragen. In het kader van de Jeugdwet zijn wij verantwoordelijk voor het aanmelden van gezinnen bij de Raad voor een kinderberschermingsonderzoek. De Raad heeft daarom een adviesdienst ingericht voor gemeenten, waar we advies kunnen inwinnen als we overwegen hulp in het gedwongen kader in te zetten. Veiligheidshuis Het veiligheidshuis is een netwerk van betrokken partijen die samenwerken op het gebied van kindermishandeling en huiselijk geweld. Het doel van deze samenwerking is het terugdringen van overlast, kindermishandeling, huiselijk geweld en criminaliteit. Informatie-uitwisseling Om de informatie uitwisseling tussen de verschillende partijen te organiseren is de CORV ontwikkeld. De Collectieve Opdracht Routeer Voorziening (CORV) is een digitaal knooppunt dat zorgt voor de elektronische afhandeling van het formele berichtenverkeer tussen justitie partijen (de raad voor de kinderbescherming, de politie, het openbaar ministerie en de rechtbanken) en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling, de gecertificeerde instellingen en de eventuele gemandateerden). De aansluiting op het gebruik van de CORV is verplicht gesteld in de nieuwe Jeugdwet.
20
5.7 Conclusie Wat komt er op ons af? Alle zorg voor jongeren tot 18 jaar komt naar ons toe. Concreet betekent dit de jeugdgezondheidszorg (opvoed en opgroeiondersteuning), jeugd-ggz, jongeren met een lichamelijke en verstandelijke beperking, GGZ in het kader van jeugdstrafrecht, uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering en gesloten jeugdzorg (Jeugdzorgplus). 2015 vormt een overgangsjaar. Jongeren die in 2014 bepaalde zorg hebben, behouden deze zorg bij dezelfde aanbieders in 2015. Afspraken hierover zijn gemaakt in het RTA. Voor welke opgaven staan we? Vanaf 1 januari 2015 komen er vragen op het gebied van jeugdzorg terecht bij het Voormekaar team. Het Voormekaar team bekijkt wat er nodig is per ondersteuningsbehoefte. Het is belangrijk om goede verbindingen te leggen/onderhouden tussen de verschillende partijen die werkzaam zijn binnen de jeugdzorg, het onderwijs en veiligheid. In de Voormekaar teams zitten op dit moment jeugdverpleegkundigen en consulenten voor mensen met een licht verstandelijke beperking. De verwachting is dat er op het gebied van jeugdzorg nog extra expertise in de teams wordt gezet, zoals een medewerker van Bureau Jeugdzorg. Binnen de Voormekaar teams zijn er aanspreekpunten voor het onderwijs. Een ambulant team ‘Alles voor de jeugd’ kan de Voormekaar teams versterken met expertise op het gebied van complexe opvoedvraagstukken.
6
Participatiewet
Dit hoofdstuk beschrijft de nieuwe taken die naar ons toekomen vanuit de Participatiewet. Ook wordt beschreven hoe wij deze taken in samenwerking met de Sociale Dienst Oost Achterhoek (SDOA) vormgeven. Voor de Participatiewet is als verdieping van het 3D Beleidskader een Beleidsplan Participatiewet gemaakt en verordeningen.
6.1 Algemeen De Participatiewet is de transitie op het vlak van werk en inkomen. Naast de re-integratietaak in de Wet Werk en Bijstand (WWB) moet de gemeente ook andere inwoners met een arbeidsbeperking ondersteunen bij het vinden van werk. Het gaat hierbij om inwoners die tot 1 januari 2015 onder de regelingen voor jonggehandicapten (Wajong) of de sociale werkvoorziening (Wsw) vallen. De Participatiewet benadrukt dat inwoners nog meer naar vermogen moeten gaan participeren in de samenleving. Zoveel mogelijk op de arbeidsmarkt bij reguliere werkgevers.
6.2 Doelgroepen Inwoners die een beroep doen op werk- en inkomensondersteuning kunnen terecht bij het Loopbaanplein Oost Achterhoek. Het Voormekaar team zorgt (als dat nodig is) voor een zogenaamde ‘warme overdracht’ van de inwoner aan het Loopbaanplein. Bij het begeleiden van inwoners naar regulier werk hanteren we de volgende uitgangspunten: We richten ons op alle arbeid die algemeen maatschappelijk is aanvaard, of wettelijk is toegestaan. Het is hierbij niet noodzakelijk dat het werk aansluit bij opleiding of werkervaring. Inwoners met een uitkering dienen een aanbod voor een dergelijke baan te accepteren. Het is van belang dat de inwoner fysiek en geestelijk het vermogen heeft om het werk te verrichten. 21
Er wordt een maximaal beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van inwoners. De inwoners die door ons moeten worden ondersteund bij het vinden van werk zijn onderverdeeld in vier doelgroepen. Een belangrijk criterium daarbij is ‘het verdienvermogen’. De hieronder genoemde percentages van het wettelijk minimum loon (WML) beschouwen wij overigens niet als harde grenzen, maar als richtinggevend voor de afwegingen op individueel niveau. Hieronder wordt per doelgroep op hoofdlijnen weergegeven welke dienstverlening nodig is. Groep 1
Direct bemiddelbaar Structurele verdiencapaciteit > 100% Wettelijk Minimum Loon
Groep 2
Bemiddelbaar met tijdelijke ondersteuning Tijdelijke verdiencapaciteit <100% Wettelijk Minimum Loon
Groep 3
Bemiddelbaar met langdurige ondersteuning Structurele verdiencapaciteit 20-100% Wettelijk Minimum Loon
Groep 4
Permanent niet bemiddelbaar Structurele verdiencapaciteit < 20% Wettelijk Minimum Loon (zonder indicatie “Beschut werken”)
Deze groep wordt via de kortste weg aan het werk geholpen. De re-integratiedienstverlening aan de groep is minimaal, wij gaan er van uit dat deze groep snel op eigen kracht aan regulier werk kan komen. Het aanvragen van een uitkering wordt ontmoedigd. Voor Berkelland zijn dit 97 inwoners. Deze groep heeft een steuntje in de rug nodig om uit te kunnen stromen naar regulier werk. Hiervoor worden korte scholing en/of tijdelijke werkervaringsplaatsen (met behoud van uitkering of met tijdelijke loonkostensubsidie) ingezet. Voor Berkelland zijn dit 121 inwoners. Voor deze groep is het belangrijk om de belemmeringen die iemand heeft om aan het werk te komen zo snel mogelijk weg te nemen. Het uitgangspunt bij de inzet van loonkostensubsidie is dat de inzet op klantniveau minimaal kostendekkend moet zijn. Wanneer het niet kostendekkend is, richten wij ons op participatie zonder loonvormende arbeid. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij de sociale netwerken in de woonomgeving. Voor Berkelland zijn dit 121 inwoners. Deze groep ontvangt langdurig een uitkering. Er is geen mogelijkheid tot instroom in reguliere arbeid. Voor maatschappelijke participatie is deze groep aangewezen op een zogenoemd zorgtraject of sociale activering. Deze ondersteuning vergt een integrale aanpak over de volledige breedte van het sociale domein. Voor Berkelland zijn dit 145 inwoners.
6.3 Werkgeversbenadering Ons re-integratiebeleid moet ervoor zorgen dat werkloze inwoners een betaalde baan krijgen. Dit beleid wordt uitgevoerd door de SDOA. Door een betaalde baan kunnen inwoners niet alleen onafhankelijk worden in hun levensonderhoud, maar ook hun talenten verder ontplooien. Het hebben van regulier betaald werk, een gesubsidieerde baan of deelname aan andere vormen van maatschappelijke participatie dragen in belangrijke mate bij aan het terugdringen van sociale uitsluiting en armoede. Actief zijn, meedoen, initiatief nemen en eigen verantwoordelijkheid kunnen en willen dragen, voegen op vele manieren iets toe aan het welzijn van onze inwoners, aan economische ontwikkeling en de leefbaarheid van onze samenleving als geheel. De in- en uitstroom van inwoners in de Participatiewet is uiteraard afhankelijk van de inwoner zelf en onze dienstverlening. Ook de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt spelen een rol. Het economische klimaat is voor gemeenten vooral een gegeven. Het is belangrijk deze situatie goed te bekijken en in te spelen op de kansen. Die beperkte invloed op de arbeidsmarkt is een lastige factor bij het optimaal kunnen bedienen van de doelgroep waarvoor wij verantwoordelijk zijn. Dit gegeven dwingt 22
ons partijen als ondernemers, het onderwijs en overheden bij elkaar te brengen. De hoofdpunten van de werkgeversbenadering zijn: Stimulering van de werkgelegenheid Verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt Eenduidige dienstverlening voor werkgevers Verbeteren van de matching tussen vacatures en werkzoekenden Speciale doelgroepen aan werk krijgen en houden Arbeidsmarktregio Er komen volgens de Participatiewet 35 arbeidsmarktregio’s van waaruit gemeenten en UWV de dienstverlening aan werkgevers en werkzoekenden gaan vormgeven. De arbeidsmarktregio Achterhoek bestaat uit de gemeenten: Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De deelnemende partijen gaan alle werkgeverscontacten coördineren vanuit het Loopbaanplein Oost Achterhoek en vanuit het Werkgeversservicepunt Achterhoek West. Het UWV past zijn werkwijze hierop aan. Het UWV is gevestigd in Doetinchem. Het instrumentarium in de arbeidsmarktregio Achterhoek wordt op elkaar afgestemd. Dit schept duidelijkheid naar werkgevers en voorkomt dat gemeenten elkaars concurrent worden bij het vervullen van vacatures. We hebben de volgende instrumenten ter beschikking: Loonkostensubsidies op basis van loonwaarde Het beperken van risico’s via een zogenaamde no risk polis en een praktijkervaringpolis Jobcoach voorziening Proefplaatsing Begeleiding naar en tijdens werk (inclusief scholingmogelijkheden) (groeps)detachering Advisering en dienstverlening Vergoeding van kosten van werkplek aanpassingen Beschut werk
6.4 Scholing Scholing is een belangrijk middel om inwoners aan een betaalde baan te helpen. Hieronder worden volwasseneneducatie en onderwijs voor jongen beschreven. Volwasseneneducatie De afgelopen jaren zijn de gemeentelijke budgetten voor de volwasseneneducatie aanzienlijk gedaald en is de bestedingsvrijheid verder beperkt, terwijl de doelgroep alleen maar groter wordt. Een belangrijke voorwaarde om te kunnen participeren in de samenleving is de beheersing van de Nederlandse taal. Onder druk van de bezuinigingen en vanuit ons uitgangspunt dat inwoners zich maximaal moeten inzetten om naar vermogen mee te doen, verwachten wij dat inwoners nog meer zelf acties en initiatieven ondernemen om de Nederlandse taal te leren, indien nodig in samenwerking met het Voormekaar team. Ook willen wij meer nadruk leggen op het informele aanbod. Dit aanbod kenmerkt zich door de inzet van vrijwilligers. Wij willen verbindingen stimuleren tussen bibliotheken, taalinformatiepunten en de plek waar cursisten en taalcoaches elkaar treffen. Samen met het ROC willen we dit vormgeven door bestaande lokale initiatieven inzichtelijk te maken en met elkaar te verbinden. Hierdoor leert men elkaars mogelijkheden en werkwijzen kennen. Verder willen wij vooral inzetten op het verbeteren van de ondersteuning van de
Voorbeeld Een meneer van Somalische afkomst houdt elke donderdag van 9.0017.00 uur spreekuur in Neede voor de Somalische gemeenschap in Berkelland ter ondersteuning van de Voormekaar teams. Inwoners van Somalische afkomst kunnen bij hem terecht met allerlei vragen. 23
taalvrijwilligers bijvoorbeeld door het aanbieden van begeleiding door deskundige beroepskrachten. Onderwijs voor jongeren In de Participatiewet is vastgelegd dat er voor jongeren een vierwekelijkse zoekperiode vooraf gaat aan een bijstandsaanvraag. In deze periode moeten jongeren zelfstandig op zoek naar werk en/of scholing. Als de jongere nog scholingsmogelijkheden heeft, wordt hij verwezen naar een opleiding en krijgt hij geen uitkering. In de Achterhoek passen we deze regels in goed overleg met onderwijsinstellingen toe, zodat er geen jongeren tussen wal en schip vallen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de ‘gezamenlijke intake’. Vanuit een brede intake worden alle leefgebieden in beeld gebracht om de leerbaarheid en schoolbaarheid van de jongere vast te stellen. De invoering van het entreeonderwijs houdt een aanscherping van het MBO niveau 1 onderwijs in. De entreeopleiding is niet alleen gericht op doorstroom binnen het onderwijs, maar bereidt jongeren ook direct voor op de arbeidsmarkt. Ook worden de streefcijfers voor voortijdig schoolverlaten lager gesteld, wat een gezamenlijke uitdaging is voor gemeenten en het onderwijs. Deze belangrijke wijzigingen in het sociaal domein rond jongeren willen we gezamenlijk met onderwijs- en zorgpartners aangrijpen om tot een efficiëntere, minder versnipperde en meer sluitende dienstverlening te komen. In de Achterhoek wordt in verschillende projecten en structuren samengewerkt om deze wijzigingen gezamenlijk vorm te geven. Voorbeelden hierbij zijn: JOUW Unit, de Regionale Agenda Kwetsbare Jeugd, de Voorloperaanpak en het Actieplan Jeugdwerkloosheid 2013-2014.
6.4 Wet sociale werkvoorziening Inwoners met een arbeidsbeperking kunnen vaak moeilijk een baan vinden. Tot 1 januari 2015 kreeg een groot deel van deze inwoners werk in de sociale werkvoorziening. De Rijksoverheid gaf ons geld om deze mensen hun loon te kunnen betalen. Dit gebeurde via de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). Vanaf 2015 vindt er geen nieuwe instroom meer plaats in de Wsw, waardoor dit een sterfhuisconstructie wordt. Tegelijkertijd met het sluiten van de Wsw wordt er begonnen met de opbouw van beschut werk. Wij krijgen structureel middelen om (landelijk) 30.000 zogenaamde ‘beschutte werkplekken’ aan te bieden voor mensen met een arbeidsbeperking. Dit heeft ook gevolgen voor Hameland. Hameland is het arbeidsontwikkelbedrijf voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt voor de Oost-Achterhoek. Hameland detacheert sw-medewerkers bij externe opdrachtgevers en biedt de mogelijkheid van een beschutte werkplek. Om Hameland geschikt te maken voor de participatiewet, wordt Hameland positief ontmanteld. De bestaande kennis en kunde wordt in nieuwe oplossingen vorm gegeven. Zodat ook in de oude WSW de inwoners, zijn talent en netwerk centraal staat en optimaal wordt benut om te werken en mee te doen in de samenleving. Vanaf 1 januari 2015 kunnen wij naast de bestaande beschutte werkplekken in de Wsw zelf beschutte werkplekken creëren. Het UWV bepaalt of iemand in aanmerking komt voor een beschutte werkplek. Ons uitgangspunt is dat deze inwoners zoveel mogelijk in hun eigen kern aan passend werk worden geholpen, zodat ze weer deel gaan uitmaken van de gemeenschap. Een initiatief tussen Hameland en onze gemeente is de plaatsing van sw-ers binnen onze gemeentelijke organisatie. Een belangrijk doel hiervan is dat deelnemers de mogelijkheid krijgen om (weer) te participeren in het arbeidsproces. Deelnemers kenmerken zich bijvoorbeeld door een verstandelijke beperking of psychische problematiek. Met de juiste ondersteuning zijn zij in staat op verschillende afdelingen van onze gemeente te werken. 24
Garantiebanen Vanuit de Participatiewet hebben gemeenten de taak om tot 2024 25.000 extra banen te creëren voor inwoners met een arbeidsbeperking. Deze baanafspraak staat los van de 30.000 beschutte werkplaatsen die in de komende jaren worden gecreëerd. Dit geldt voor mensen met een beperking die niet het minimumloon kunnen verdienen, Wajongers en mensen die op 31 december 2014 op de wachtlijst Wsw staan. Wij zullen minimaal een evenredig deel van dit aantal voor onze rekening nemen. Voor de Achterhoek in zijn geheel betekent dit dat het aantal garantiebanen binnen de gemeenten oploopt van 60 in 2014 en 2015 tot 391 banen in 2026. Social Return on Investment In het inkoopbeleid is het principe van social return on investment opgenomen. Dit betekent dat in de gunningvoorwaarden van inkoop- en aanbestedingstrajecten is vastgelegd dat een opdrachtnemer alleen een opdracht krijgt als hij één of meerdere mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt een (leer)werkplek aanbiedt. Dit kunnen mensen uit ons bijstandbestand zijn, maar ook mensen uit de sociale werkvoorziening of jongeren die een BBL-plek nodig hebben om hun opleiding af te kunnen maken. Een garantiebaan aanbieden telt niet mee voor social return omdat dit gebeurt op basis van het Sociaal Akkoord tussen de sociale partners en het Rijk.
6.5 Inkomensondersteuning De uitkeringsverstrekking organiseren wij zo efficiënt mogelijk. Inwoners die buiten hun schuld niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien krijgen een financiële uitkering die ervoor zorgt dat ze weer in de eerste levensbehoeften kunnen voorzien. Wij hebben verschillende regelingen om inwoners met een laag inkomen te ondersteunen. Deze worden ingezet om financiële belemmeringen weg te nemen, waardoor inwoners weer mee kunnen doen aan de samenleving. Kwijtschelding gemeentelijke belasting Individuele inkomenstoeslag Minimabeleid en Bijzondere bijstand
Schulddienstverlening
Aan inwoners met de laagste inkomens en een beperkt vermogen wordt kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen verleend. Op deze manier worden hun lasten verlaagd. Inwoners van 21 jaar of ouder kunnen deze toeslag krijgen als ze langdurig een laag inkomen hebben, geen in aanmerking te nemen vermogen hebben en geen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Op grond van het minimabeleid en de bijzondere bijstand kunnen inwoners een vergoeding aanvragen voor noodzakelijke uitgaven die door bijzondere omstandigheden niet betaald kunnen worden. Voorbeeld hiervan zijn extra kosten door ziekte of een bijdrage in de schoolkosten van kinderen. In het kader van de Maatregelen WWB zijn de mogelijkheden voor het verlenen van bijzondere bijstand sterk beperkt. De beleidsregels van de bijzondere bijstand en het minimabeleid worden in het najaar van 2014 opnieuw vastgesteld. In de eerste plaats zijn schuldenaren en schuldeisers zelf verantwoordelijk voor het op orde krijgen van hun financiële situatie. Als inwoners toch hulp nodig hebben, kunnen zij bij de Stadsbank Oost Nederland terecht voor hulp bij het op orde krijgen van hun financiën. In het beleidsplan schulddienstverlening is nader uitgewerkt hoe we hier vorm aan geven. Vrijwilligersorganisaties Humanitas en schuldhulpmaatje spelen een aanvullende en ondersteunende rol binnen de schulddienstverlening. Ze leren inwoners hoe ze om moeten gaan met geld om problemen in de toekomst te voorkomen. Deze vrijwillige initiatieven worden door 25
Wtcg en CER
ons ondersteund door middel van subsidieverlening. De Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en Compensatie Eigen Risico (CER) waren bedoeld als financiële tegemoetkoming voor mensen die door hun beperking bepaalde zorgkosten maakten. De regelingen zijn grotendeels afgeschaft, omdat ze door hun algemene karakter niet voldeden aan het bieden van maatwerk. Gemeenten hebben de taakstelling om te kijken naar maatwerk. Het budget voor deze regelingen wordt toegevoegd aan de Wmo. Wij willen dit geld nadrukkelijk besteden aan maatwerkoplossingen. Dit betekent dat er per situatie wordt gekeken of er financiële ondersteuning nodig is. Daarnaast willen we een deel van dit budget gebruiken door het pakket van de collectieve zorgverzekering die wij met Menzis hebben afgesloten, te verruimen.
Ondersteuning voor inwoners door middel van een financiële bijdrage zijn niet de enige vormen waarmee inwoners met een laag inkomen worden geholpen. Door middel van initiatieven en wederkerigheid kunnen inwoners ook worden geholpen om participeren. Initiatieven (ondersteuning door zelforganisatie) Er zijn verschillende initiatieven die de zelfredzaamheid van inwoners in het zoeken naar werk vergroten. Een voorbeeld is het Werkcafé Berkelland. Dit is een initiatief van werkzoekenden die een netwerk vormen waarbinnen zij elkaar ondersteunen bij het vinden van (nieuw) werk. Zowel het UWV als de SDOA geven kortdurende sollicitatiecursussen en helpen werkzoekenden bij het optimaliseren van hun CV om hun zelfredzaamheid te vergroten. Wederkerigheid Via de Wet Werk en Bijstand (WWB) is er de mogelijkheid om inwoners die een uitkering ontvangen, te verplichten een tegenprestatie te verrichten. Dit is een onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheid die wordt verricht naast/of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leidt tot verdringing op de arbeidsmarkt. Wij omarmen dit principe, omdat wij het een vanzelfsprekendheid vinden dat inwoners in ruil voor een uitkering iets terug doen voor de samenleving. Uiteraard voor zover dit binnen hun vermogen ligt en de activiteiten passen binnen de wettelijke kaders. Bij de invulling van het principe van wederkerigheid zien wij een rol weggelegd voor bedrijven, maatschappelijke instellingen en de Voormekaar teams. Het Voormekaar team komt inwoners tegen die bij bepaalde activiteiten hulp kunnen gebruiken, zoals het bijhouden van de tuin of het doen van boodschappen. Iemand met een uitkering zou hierbij kunnen helpen. De verbinding tussen de Voormekaar teams en de SDOA is daarom erg belangrijk. Bij het opleggen van een verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie wordt er wel gekeken naar maatwerk, omdat wij het belangrijk vinden dat inwoners vanuit eigen motivatie maatschappelijke werkzaamheden verrichten. Een bewuste weigering van het leveren van een tegenprestatie zal overigens wel leiden tot een maatregel (bijvoorbeeld korten op de uitkering).
26
6.6 Conclusie Wat komt er op ons af? De Participatiewet maakt ons verantwoordelijk voor inwoners met een bijstandsuitkering, jonggehandicapten en inwoners met een beschutte werkplek. De Wsw blijft alleen voor mensen die er op 31 december 2014 in werkzaam zijn. Vanaf 2015 is er geen nieuwe instroom in de Wsw. Mensen op de wachtlijst Wsw vallen vanaf 1 januari 2015 onder de Participatiewet. De Wajong is vanaf 2015 alleen nog voor mensen die niet kunnen werken. Alle mensen die tot 31 december 2014 zijn ingestroomd in de Wajong behouden hun rechten op grond van de Wajong. Zij worden wel herbeoordeeld, maar komen niet naar de gemeente. Voor welke opgaven staan we? We moeten op het niveau van de arbeidsmarktregio samenwerken met werkgevers en werknemers en UWV in een zogenaamd werkbedrijf. Het werkbedrijf is een bestuurlijk samenwerkingsverband. Re-integratie van inwoners naar werk, dus ook inwoners met een arbeidsbeperking. Garantiebanen realiseren voor mensen met een beperking. Inwoners worden meer aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheden en steun die de omgeving kan bieden. Bijstandsgerechtigden wordt gevraagd een tegenprestatie te verrichten voor een uitkering.
7 Samenhang binnen de 3 decentralisaties In dit hoofdstuk wordt de samenhang tussen de 3 decentralisaties besproken. Er zit veel overlap in de wijze waarop wij de nieuwe taken organiseren. Er is bijvoorbeeld een vorm van toegang via de Voormekaar teams naar ondersteuning, tenzij inwoners zelf de weg weten.
7.1 Het keukentafelgesprek In eerste instantie kan de inwoner vaak met zijn probleem of ondersteuningsvraag terecht bij zijn sociale omgeving. Hij kan zo zijn eigen probleem oplossen. Sommige inwoners hebben hier echter hulp bij nodig. Gemeenten krijgen de opdracht om ervoor te zorgen dat ook deze mensen worden geholpen. In Berkelland willen we dat de inwoner zijn vraag kan neerleggen bij één punt in zijn kern. We hebben daarom 5 Voormekaar teams in Neede, Eibergen, Borculo, Ruurlo en Beltrum. De kleine kernen Noordijk, Rietmolen, Rekken, Gelselaar, Geesteren en Haarlo zijn daar ook bij aangesloten. De Voormekaar teams bestaan uit professionals met verschillende expertises. Zo zit er een jongerenwerker, een gebiedswerker, een Wmo-consulent, een wijkverpleegkundige, een maatschappelijk werker, een jeugdverpleegkundige en een consulent voor mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking in de teams. Naast hun eigen expertise hebben de teamleden ook kennis van andere 27
disciplines en weten ze wanneer ze bepaalde kennis of ondersteuning moeten inschakelen. Ze kijken verder dan hun eigen werkveld en hebben daarom een generalistische werkwijze. Ze signaleren bijvoorbeeld ook problemen op het gebied van werk en inkomen. Wat doet het Voormekaar team? Het Voormekaar teamlid gaat op huisbezoek bij de inwoner als een inwoner zich bij het Voormekaar team meldt met een ondersteuningsvraag. Kenmerken van de werkwijze van het Voormekaar team zijn: Melding: wanneer er een vraag binnen komt van een inwoner wordt er eerst gekeken welk teamlid het beste op huisbezoek kan gaan. Vervolgens gaat dit teamlid op huisbezoek. Gesprek: het Voormekaar teamlid voert het zogenoemde keukentafelgesprek. Bij voorkeur heeft de inwoner een vertrouwenspersoon bij zich bij het gesprek in de vorm van mantelzorger, familie, vrienden of buren. Tijdens het keukentafelgesprek wordt er gekeken wat iemand zelf nog kan en wat iemand nodig heeft aan ondersteuning of advies om de zelfredzaamheid te vergroten. Ook wederkerigheid komt tijdens het keukentafelgesprek aan de orde. Wat kan iemand nog voor een ander betekenen? Als het nodig is, doet het Voormekaar teamlid beroep op specialistische deskundigheid. Voor de afweging van een passende oplossing wordt ook gevraagd of de inwoner het zelf kan betalen. Verslag: het resultaat van het gesprek wordt vastgelegd in een gespreksverslag (ondersteuningsplan). Hierin staan de activiteiten die bijdragen aan de oplossing. Het gespreksverslag kan ook dienen als aanvraag voor een maatwerkvoorziening. Als de situatie van de inwoner verandert, kan het gespreksverslag worden aangepast. Het Voormekaar teamlid blijft het aanspreekpunt voor de inwoner indien er nazorg of een later contactmoment nodig is. Door bij inwoners op huisbezoek te gaan en Voorbeeld een keukentafelgesprek te voeren komen Het Voormekaar team wordt door de problemen vaak eerder in beeld, omdat de leerplichtambtenaar ingelicht dat Ben al een thuissituatie en het gedrag van inwoner week niet op school komt. Het Voormekaar inzichtelijk worden. Ook kan teamlid gaat op huisbezoek bij de familie van multiproblematiek binnen gezinssituaties Ben en komt erachter dat er meer aan de hand gezamenlijk worden opgelost, zodat is. Vader is werkloos, moeder heeft een problemen niet verder escaleren of elkaar depressie en de familie blijkt schulden te blijven opvolgen. Een ander voordeel aan deze hebben. Door de verschillende problemen in manier van werken is dat de inwoner één kaart te brengen en niet alleen te kijken naar aanspreekpunt heeft en bij dit aanspreekpunt het schoolverzuim van Ben, kan deze familie terecht kan als hij terugvalt in oude patronen worden geholpen en kan worden voorkomen en er ondersteuning moet komen. De inwoner dat problemen nog verder escaleren. Het raakt zo niet meer verstrikt in een web van Voormekaar teamlid kijkt samen met de familie allerlei instanties en verschillende wat een passende oplossing is. Zo wordt er hulpverleners. gekeken naar werk voor vader. Voor de Het in contact komen met zorgmijders en depressie van moeder wordt er een GGZ zorgweigeraars is ook een belangrijk specialist ingeschakeld. Voor het samen op orde aandachtspunt voor de Voormekaar teams. De brengen van de financiën wordt de buurvrouw teamleden van Voormekaar zijn actief en om hulp gevraagd. zichtbaar in de kern en hebben ook een proactieve rol waar het gaat om het signaleren van problemen. Ze zoeken contact met inwoners waarvan ze signalen binnenkrijgen door langs te gaan en in gesprek te komen. Toeleiding werk en inkomen Inwoners die beroep doen op werk- en inkomensondersteuning hebben een andere toegangspoort, namelijk het Loopbaanplein Oost Achterhoek. Bij het Loopbaanplein vindt de werkintake plaats met waar nodig een bredere uitvraag op alle leefgebieden. Dit is vergelijkbaar met het keukentafelgesprek dat door het Voormekaar team wordt gevoerd. Begeleiding van de inwoner vindt 28
integraal plaats, waarbij de noodzakelijke specialisten worden ingezet met bewaking door een generalist. Dit geldt ook voor taken op het gebied van re-integratie naar werk en taken op het gebied van participatie en wederkerigheid. Als het nodig is, kan er bij het Loopbaanplein ook worden doorverwezen naar het Voormekaar team. Bereikbaarheid Voormekaar De Voormekaar teams zijn zowel telefonisch als via de e-mail bereikbaar. Elk Voormekaar team heeft een eigen telefoonnummer en emailadres en elk teamlid van Voormekaar heeft een eigen emailadres. Inwoners hebben via huis-aan-huis verspreide flyers de contactgegevens van de Voormekaar teams gekregen. Daarnaast hebben de Voormekaar teams een website www.voormekaar.net en facebookpagina waarop ze informatie over lokale initiatieven plaatsen. In de kernen hebben de teams geen vaste inloopplek of loket, maar wel een uitvliegbasis waar ze overleggen en waar ze met inwoners kunnen afspreken. Ons uitgangspunt is dat de Voormekaar teamleden mobiel zijn en actief aanwezig zijn in de kern.
7.2 Algemene voorziening Algemene voorzieningen zijn laagdrempelige diensten of activiteiten die toegankelijk zijn voor alle inwoners of inwoners die tot een bepaalde groep behoren. Algemene voorzieningen dragen bij aan het versterken van de samenredzaamheid en participatie van inwoners met een ondersteuningsvraag. Voor het gebruik van een algemene voorziening is geen toestemming van ons nodig. Wel kunnen er voorwaarden worden gesteld aan de deelname of het gebruik van de voorziening. Het hoeft niet zo te zijn dat het gebruik van een algemene voorziening altijd gratis is. Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn buurthuizen, formulieren-hulp, openbaar vervoer en maaltijdenservice. Inwoners kunnen uit zichzelf gebruik maken van een algemene voorziening. Ook het Voormekaar team kijkt altijd eerst of een algemene voorziening in plaats van een maatwerkvoorziening een oplossing biedt voor de ondersteuningsvraag. Wij streven ernaar om zoveel mogelijk voorzieningen te positioneren binnen de algemene voorzieningen. Hier houdt het Voormekaar team zich ook mee bezig. Een voorbeeld hiervan is de scoot-mobiel-pool. Er wordt dan een scootmobiel in bruikleen gesteld voor inwoners die zich moeilijk kunnen verplaatsen en geen scootmobiel hebben. Inwoners kunnen dan eens in de zoveel tijd gebruik maken van de scootmobiel.
7.3 Maatwerkvoorzieningen Een maatwerkvoorziening is een individuele toekenning van een voorziening die er per persoon anders uitziet. Het kan gaan om het gebruik van activiteiten die in groepsverband worden aangeboden, maar ook om individuele jobcoaching, een-op-een begeleiding in de thuissituatie, een traplift of woningaanpassing. Een maatwerkvoorziening wordt afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een inwoner en dient bij te dragen aan de zelfredzaamheid en participatie van een inwoner met een ondersteuningsvraag. Het Voormekaar team vormt in de nieuwe situatie de toeleiding naar maatwerkvoorzieningen. Het Voormekaar team kijkt op basis van het keukentafelgesprek welke ondersteuning iemand nodig heeft. Als de ondersteuning van inwoners door een algemene voorziening, een vrijwilliger, via het informele netwerk of met behulp van het Voormekaar team ontoereikend is, wordt er een maatwerk voorziening toegekend. Er zijn verschillende vormen van maatwerkvoorzieningen. Hieronder staan een aantal vormen van maatwerk beschreven.
29
Woningaanpassing Een woningaanpassing is een maatwerkvoorziening binnen de Wmo. Een woningaanpassing is ervoor bedoeld om inwoners met een bepaalde aandoening weer mobiel te laten zijn in hun eigen huis. Soms is verhuizen naar een andere woning een betere oplossing. Wanneer dit niet mogelijk is, wordt onderzocht hoe een woning het beste en goedkoopst aan te passen is. Loonwaardig werk met begeleiding ter voorbereiding op regulier werk Loonwaardig werk met begeleiding is een maatwerkvoorziening binnen de Participatiewet. Bij non profit organisaties en reguliere werkgevers worden werkervaringsplaatsen gecreëerd om te zorgen dat werkzoekenden werkervaring opdoen of hun werknemersvaardigheden behouden. De SDOA heeft onder andere afspraken met kringlooporganisaties Stichting Aktief en Bohero over het bieden van werkervaringsplaatsen.
7.4 Cliëntondersteuning Tijdens het keukentafelgesprek moeten wij onafhankelijke en gratis cliëntondersteuning bieden voor inwoners. In de praktijk is er in eerste instantie vaak een vertrouwenspersoon van de inwoner aanwezig tijdens het gesprek in de vorm van een mantelzorger, familie, vrienden of buren. Voor inwoners die dit niet hebben is er cliëntondersteuning van het Voormekaar team. Het Voormekaar team opereert onafhankelijk. Ze bekijken de vraag van de inwoner onafhankelijk en beschouwen deze als leidend. Als de inwoner geen vertrouwenspersoon heeft en deze ook niet vindt in het Voormekaar teamlid, zijn er andere mogelijkheden: een ander teamlid van hetzelfde Voormekaar team ondersteunt de inwoner, een teamlid van een ander Voormekaar team ondersteunt de inwoner, een medewerker van een andere organisatie (bijvoorbeeld MEE Oost Gelderland).
7.5 Preventie Preventie is het op tijd signaleren en anticiperen op situaties, zodat problemen worden voorkomen of niet groter worden. Wij organiseren preventie via de huisartsen, de GGD, buurtbemiddeling of de sportfederatie, maar ook via de Voormekaar teams en andere professionals. Mantelzorgers, vrijwilligers en lokale netwerken spelen ook een belangrijke rol in het signaleren van problemen. Preventie door Voormekaar De inwoners, professionals en de Voormekaar teams spelen een belangrijke rol in het signaleren van situaties die ‘niet pluis’ ogen. Zitten de gordijnen al een tijd dicht? Is de tuin verwaarloosd? Ziet iemand er ongezond uit? Het Voormekaar team heeft als taak om actief aanwezig te zijn in de kern en bij vindplaatsen van problemen, zoals de school of het consultatiebureau. Door signalen vroeg op te pakken kan het Voormekaar team voorkomen dat situaties erger worden of escaleren. Preventie van ongezonde levensstijl In samenwerking met de sportverenigingen, GGZ, het onderwijs, vrijwilligers, SDOA, Voormekaar teams, Sport Federatie Berkelland (SFB) en andere professionals zijn er verschillende projecten die de gezondheid van inwoners kunnen bevorderen en gezondheidsproblemen kunnen voorkomen. De projecten bestaan uit voorlichting over goede voeding, sport en beweging, het aanpakken van overgewicht bij te dikke kinderen en alcoholmatiging bij jongeren. Zie voor meer informatie de kadernota lokaal gezondheidsbeleid ‘Voorkomen is beter dan genezen’. Preventie van geweld De preventie van geweld krijgt vorm door zo vroeg mogelijk signalen op te pakken die duiden op de toepassing van geweld. Professionals die met kinderen werken, dienen minimaal geschoold te zijn in de herkenning van signalen van kindermishandeling en de route naar hulpverlening te kennen. De zogenaamde ‘Meldcode’ is een instrument dat hierbij kan helpen. 30
7.6 Samenwerking in het sociale domein De nieuwe verantwoordelijkheden in het sociale domein vergen veel samenwerking. Samenwerking op lokaal niveau in de wijk, maar ook in de regio, met de zorgverzekeraar en met zorgaanbieders. Dit omdat we een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, publieke gezondheid, preventie, zorg, jeugdzorg, welzijn, wonen, werk en inkomen moeten bieden. Samenwerking in de kern In de kernen zoeken de Voormekaar teams samenwerking met inwoners, dorpsraden, lokale initiatieven en activiteiten, organisaties, de woningcorporatie, de wijkagent, de huisarts, scholen, sportverenigingen enz. Het is belangrijk dat er snel contacten kunnen worden gelegd, zodat problemen sneller kunnen worden opgelost. Onderwijs In elk Voormekaar team hebben de scholen één aanspreekpunt. Hierdoor ontstaan er korte lijnen en meer duidelijkheid voor de scholen waar ze terecht kunnen voor informatie, vragen en casussen. Ook voert de leerplichtambtenaar een deel van zijn taken uit in overleg met het Voormekaar team. Op deze manier kunnen problemen breed worden verkend en wordt de basissituatie van het gezin ook bekeken. Problemen met leerplicht zijn namelijk vaak het gevolg van andere problemen. Huisartsen en praktijkondersteuners Een goede samenwerking tussen de huisartsen, praktijkondersteuners en de Voormekaar teams is essentieel. Een praktijkondersteuner (POH) ondersteunt de huisarts op het terrein van patiënten met lichamelijk chronische aandoeningen (bijv. diabetes) en psychische problemen. Huisartsen en praktijkondersteuners hebben soms te maken met inwoners die klachten hebben ontwikkeld waar een bepaalde oorzaak aan ten grondslag ligt, zoals eenzaamheid. Het Voormekaar team kan in deze situaties kijken hoe het sociale netwerk van iemand kan worden versterkt. Ook hebben huisartsen en praktijkondersteuners een signaalfunctie en hebben ze te maken met gezinnen waar soms meer aan de hand is. In deze situaties kan het Voormekaar team ook helpen bij het vinden van geschikte oplossingen voor multiproblematiek. De wijkverpleegkundigen vormen de verbinding tussen de huisartsen en praktijkondersteuners en het Voormekaar team. Zij hebben regelmatig overleg. Samenwerking in de regio Op Achterhoekse schaal wordt er op een aantal onderwerpen samengewerkt om de decentralisaties vorm te geven. Als eerder aangegeven, dit alles onder het motto: ‘lokaal maatwerk waar het kan, regionale samenwerking waar het moet’. Maar bepaalde taken kunnen nu eenmaal beter op regionaal niveau worden georganiseerd of worden uitgevoerd. In ‘De Achterhoekse kaderstelling voor het maatschappelijk domein’ zijn uitgangspunten geformuleerd die de Achterhoekse gemeenten willen bereiken bij het verlenen van ondersteuning. De inwoner in zijn omgeving is daarbij het vertrekpunt. In de notie ‘D’ran in de Transities, verkenning samenwerkingsopgaven Sociaal Domein in de Achterhoekse gemeenten’ zijn zeven opdrachten geformuleerd om deze uitgangspunten te behalen: 1. Kennis delen en kennis ontwikkelen (inclusief opleiding in cultuuromslag) 2. Zicht op specialistische ondersteuningsvraag in termen van participatie en zelfredzaamheid 3. Gezamenlijk sturing en/of bekostiging van gespecialiseerde voorzieningen 4. Toeleiding naar gespecialiseerde voorzieningen 5. Gemeenschappelijk inkoopkader op diverse ondersteuningsvormen 6. Gezamenlijk vormgeven van een aantal uitvoeringstaken 7. Gemeenschappelijk vormgeven aan onderdelen van de bedrijfsvoering in de backoffice
31
Op dit moment wordt er in de regio samengewerkt op verschillende onderdelen. In samenwerking met MEE Oost Gelderland wordt er een kennis community ontwikkeld als digitale kennisbank waar professionals terecht kunnen met vragen. Het Regionale Transitiearrangement voor de Jeugdzorg wordt uitgewerkt in regionaal verband. Ook het inkooptraject voor de Jeugdzorg, Wmo 2015 en Participatiewet wordt in de regio gezamenlijk vormgegeven. Samenwerking met de zorgverzekeraar Door de decentralisaties is de samenwerking tussen gemeenten en zorgverzekeraars een zeer actueel thema. Ze staan immers beide voor de opgave om een goede gezondheid te realiseren van zoveel mogelijk inwoners tegen een effectief mogelijke inzet van middelen. De Achterhoekse gemeenten trekken samen op richting de samenwerking met zorgverzekeraar Menzis. Menzis heeft voor de Achterhoekse gemeenten een werkagenda opgesteld. Thema’s die op de agenda staan, zijn bijvoorbeeld preventie, schakelfunctie wijkverpleegkundige, 0e-1e-2e lijnszorg en extramuralisering. De schakelfunctie van de wijkverpleegkundige en de persoonlijke verzorging zijn ook belangrijke thema’s waar samenwerking nodig is. De wijkverpleegkundige gaat niet alleen zorg verlenen, maar krijgt ook een schakelfunctie tussen maatschappelijke ondersteuning en medische zorg en heeft een rol in de Voormekaar team. Zij worden vanaf 2015 door Menzis bekostigd. We moeten hierover daarom afspraken maken met Menzis. De persoonlijke verzorging valt in 2015 onder de Zorgverzekeringswet. Wij worden nog maar voor een klein deel van de persoonlijke verantwoordelijk. Het gaat daarbij om de verzorging van mensen met cognitieve problemen (5%) Hierover moeten ook afspraken worden gemaakt. Samenwerking met MEE Oost Gelderland Regionaal hebben gemeenten in het kader van de Wmo in overleg met MEE Oost Gelderland een bestuurlijk besluit genomen over het waarborgen van de continuïteit van cliëntondersteuning. De cliëntenondersteuning wordt geborgd via inhuur, detachering dan wel overname van MEEconsulenten. In Berkelland is bijvoorbeeld een aantal medewerkers van MEE toegetreden tot de Voormekaar teams.
8 Afspraken over de Voormekaar teams In dit hoofdstuk bespreken we een aantal afspraken over de Voormekaar organisatie.
8.1 Voormekaar organisatie Wij streven naar een zelfstandige Voormekaar entiteit. Voorlopig kunnen we deze zelfstandigheid nog geen vorm geven, omdat we nog volop in ontwikkeling zijn. Op basis van concrete samenwerking met externe partijen werken we geleidelijk toe naar een zelfstandige entiteit.
8.2 Kwaliteit We hebben een aantal mogelijkheden om de kwaliteit van maatschappelijke ondersteuning in de breedste zin van het woord te handhaven. Voorbeelden hiervan zijn klachtenregistraties, een klanttevredenheidsonderzoek, kwaliteitskeurmerken bij de aanbieders en het stellen van kwaliteitseisen bij de inkoop van (specifieke) maatwerkvoorzieningen. De uitwerking van deze kwaliteitseisen vindt plaats in de verordening.
32
Wettelijk moet in ieder geval aan de volgende kwaliteitseisen worden voldaan: De aanbieder draagt zorg voor de kwaliteit van de voorzieningen, maar het is aan ons om te onderzoeken of de kwaliteit voldoende is door middel van een toezichthoudend ambtenaar. De medewerkers van Voormekaar, zorgaanbieders, uitvoerders van kinderbeschermingsmaatregelingen en jeugdreclassering dienen een verklaring omtrent gedrag (VOG) te hebben. De verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling worden gehanteerd. De meldplicht calamiteiten en geweld wordt gehanteerd. Er vindt een jaarlijks klanttevredenheidsonderzoek plaats. Jeugdigen, ouders en pleegouders kunnen beroep doen op een onafhankelijk vertrouwenspersoon die in de gelegenheid wordt gesteld zijn taak uit te voeren. De certificering en registratie van professionals in de jeugdzorg is een voorwaarde, tenzij de kwaliteit bij ontbreken hiervan niet negatief beïnvloed wordt. De kwaliteitsbewaking ten aanzien van de nieuwe uitvoeringstaken binnen de Participatiewet wordt uitgevoerd door de Sociale Dienst Oost Achterhoek. Klachtenprocedure Voor het handhaven van de kwaliteit van de Voormekaar teams hanteren we een klachtenprocedure. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen de zorg die geleverd wordt en de gesprekken die de Voormekaar teamleden voeren met inwoners. Voor klachten over de geleverde zorg geldt de klachtenprocedure van de aanbieder. Voor klachten over de Voormekaar teams geldt de klachtenprocedure van Voormekaar. De klachtenregeling staat open voor alle inwoners die met Voormekaar te maken hebben gehad. Hieronder wordt in het kort de klachtenprocedure omschreven. 1. De inwoner meldt zijn klacht bij het Voormekaar team. 2. Het Voormekaar teamlid hoort de klacht aan. De inwoner en het betrokken Voormekaar teamlid worden met elkaar in contact gebracht. 3. Het betrokken Voormekaar teamlid gaat in gesprek met de inwoner. 4. Indien de inwoner na het gesprek met het betrokken Voormekaar teamlid nog steeds een klacht heeft, geeft het Voormekaar teamlid dit door aan de leidinggevende. Deze stelt een vorm van bemiddeling voor. 5. Indien de klacht uiteindelijk nog niet naar tevredenheid van de inwoner is afgehandeld, komt de klacht bij de projectgroep van Voormekaar. Indien na de afstemming met de stuurgroep nog steeds geen overeenstemming over de klacht is bereikt, wordt de klacht over gedragen aan de klachtencoördinator van onze gemeente. Bezwaar Ons uitgangspunt is om juridische procedures zo veel mogelijk te voorkomen. Als een inwoner het niet eens is met de gemaakte afspraken gaat het Voormekaar teamlid opnieuw met de inwoner in gesprek. Als de inwoner het uiteindelijk nog steeds niet eens is met de afwijzing van de aanvraag dan kan deze bezwaar maken. Hiervoor dient de inwoner een bezwaarschrift in waarin staat waarom hij het niet eens is met de afwijzing. Vervolgens zal de afwijzing opnieuw door het Voormekaar team worden overwogen. Als het besluit vast blijft staan, moeten wij uiteindelijk bij een onafhankelijke bezwarencommissie aangeven waarom bepaalde afspraken zijn gemaakt. Als de inwoner in beroep of hoger beroep gaat, zal de rechter toetsen of wij ons gehouden hebben aan de procedures en of het onderzoek naar de omstandigheden van de inwoner op adequate wijze is verricht. Privacy Voor het waarborgen van de privacy van onze inwoners houden wij ons aan de wet. Uitsluitend de Voormekaar teamleden hebben toegang tot gegevens van onze inwoners. Deze gegevens zijn 33
beschermd door diverse beveiligingsmaatregelingen, zoals een inbraakalarm, toegangscontrole en ICT beveiliging. Willekeurige medewerkers of derden kunnen niet bij deze gegevens. Toezicht In de wet staat dat we personen moeten aanwijzen die toezicht houden op het naleven van de wet. Volgens de Jeugdwet hebben de Inspectie Jeugd en Inspectie Gezondheidszorg de taak om de kwaliteit van de jeugdhulp in algemene zin te onderzoeken. Volgens de Wmo 2015 moeten we een regeling treffen voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder. Hiervoor moet er een toezichthoudend ambtenaar worden aangewezen. Ook dienen we toezicht te houden op de uitvoering van de wet Meldcode en huiselijk geweld en kindermishandeling. De SDOA heeft speciale medewerkers in dienst voor preventie en handhaving. Wanneer wordt gedacht dat iemand fraudeert, bijvoorbeeld wanneer hij of zij samenwoont en bij de Sociale Dienst zegt alleenstaand of alleenstaand ouder te zijn. Dan wordt er onderzoek gedaan.
8.3 Verantwoording Verantwoording vindt plaats op verschillende niveaus. Gemeenten moeten jaarlijks verantwoording afleggen naar het rijk over de inzet van de financiële middelen en de tevredenheid van onze inwoners. Dit realiseren we met een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek. Op lokaal niveau vindt er verantwoording plaats naar de gemeente en inwoners. De Voormekaar organisatie legt verantwoording af aan de gemeente over de besteding van de financiële middelen. Daarnaast wordt er vooral gemonitord op maatschappelijke effecten, zoals minder inwoners die gevoelens van eenzaamheid ervaren, meer inwoners die hun gezondheid als (zeer) goed ervaren, mantelzorgers en vrijwilligers zijn tevreden en meer mensen met een uitkering participeren in vrijwilligerswerk of buurtactiviteiten. De vormen van verantwoording die de Voormekaar organisatie hanteert zijn: Richting gemeenteraad door middel van werkbezoeken, gesprekken met inwoners en professionals, verslag en rapportage over behaalde resultaten en interactieve sessies met de gemeenteraad. Richting inwoners door middel van wijksessies, klanttevredenheid en rapportage. Richting belanghebbende organisaties en ketenpartners door middel van overleg en werksessies, een partnertevredenheidsonderzoek en/of een conferentie.
8.4 Keuzemogelijkheden Inwoners met een ondersteuningsvraag hebben keuzemogelijkheden waar het gaat om bekostiging, uitvoering en zorgaanbieder. Het Voormekaar team adviseert inwoners over de zorg die aansluit bij de ondersteuningsvraag van de inwoner en welke mogelijkheden er voor de inwoner zijn. Persoonsgebonden budget (PGB) of Zorg in natura (ZIN) Een persoonsgebonden budget (PGB) is een geldbedrag waarmee inwoners zelf hun zorg kunnen regelen. Ze kunnen de zorg, begeleiding en hulp die ze nodig hebben en waar ze voor in aanmerking komen zelf inkopen. Ze kunnen dus zelf hun zorgverlener bepalen. Bij Zorg in natura (ZIN) regelt de zorgaanbieder de zorg. In 2015 blijft de mogelijkheid tot een PGB bestaan, maar wordt deze uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Dit betekent dat de PGB niet meer wordt gestort op de rekening van de inwoner, maar via de SVB op de rekening van de zorgaanbieder komt waar de inwoner ondersteuning van krijgt. Ook voor de PGB geldt een overgangstermijn. Mensen met een toekenning vanuit de AWBZ die doorloopt na 1 januari 2015 behouden gedurende de looptijd van hun indicatiebesluit het recht op een PGB tot het einde van de indicatie en uiterlijk tot 1 januari 2016. 34
Ons uitgangspunt over het hanteren van de PGB is dat de wet leidend is. In de wet staat het volgende over de PGB: Artikel 2.3.6 1. Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken. 2. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien: a) de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren; b) de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerk-voorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen; c) naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. In de praktijk kijkt de inwoner samen met het Voormekaar teamlid welke ondersteuning er nodig is en welk middel daarbij past. Er wordt eerst onderzocht in hoeverre er hulp kan worden geboden vanuit de eigen sociale omgeving. Vervolgens wordt er onderzocht welke algemene voorzieningen er beschikbaar zijn die adequaat en kosteneffectief in de benodigde hulp kunnen voorzien. Als deze mogelijkheden de ondersteuningsvraag van de inwoner onvoldoende kunnen beantwoorden, wordt er gekeken naar een maatwerkvoorziening die middels zorg in natura of een PGB wordt bekostigd. Als de inwoner een PGB wil en voldoet aan de criteria die in de wet worden genoemd, is een PGB altijd mogelijk. Keuzevrijheid in aanbieders In de wet staat dat inwoners keuzevrijheid houden bij het kiezen van aanbieders als het gaat om een maatwerkvoorziening. Er moet daarbij rekening worden gehouden met godsdienst, levensovertuiging en de culturele achtergrond van inwoners. Dit geldt in het bijzonder voor kleine doelgroepen. Op dit moment zien we geen bijzondere kleine doelgroepen in onze gemeente. Het PGB kan dienen als instrument om rekening te houden met bijvoorbeeld iemands godsdienst.
8.5 Bekostiging We staan voor de opgave om met minder financiële middelen vanaf 1 januari 2015 ondersteuning te bieden aan inwoners die dit nodig hebben. De laatste informatie, onder andere naar aanleiding van de meicirculaire, geeft voor wat betreft de beschikbare middelen voor 2015, het volgende beeld: Jeugd € 11.001.597,00, kortingspercentage 3% t.o.v. 2012/2013 WMO oud € 3.689.226,00, kortingspercentage 32% t.o.v. 2012/2013 WMO nieuw € 6.478.296,00, kortingspercentage 11% t.o.v. 2012/2103 P-wet € 8.957.503,00, kortingspercentage 5% t.o.v. 2014 De financiële middelen voor zorg, jeugdzorg en werk en inkomen komen in een sociaal deelfonds. Dit betekent dat deze budgetten worden gebundeld tot één ongedeeld budget dat vrij te besteden is binnen het sociale domein. Ons uitgangspunt is dat we de budgetten besteden aan zorg, jeugdzorg en werk inkomen en niet aan andere terreinen. Wij verdelen de budgetten als volgt: Een deel van het budget houden we voor de kosten voor maatwerkzorg. De rekeningen van deze kosten worden als gevolg van de inkoopovereenkomst tussen zorgaanbieders met (regionale) gemeenten naar de gemeente gestuurd. 35
Een deel van de bestaande subsidiebudgetten voor algemene voorzieningen (maatschappelijk werk, sociaal cultureel werk, etc.) blijven we verstrekken of brengen we onder in een gebiedsbudget. We subsidiëren hiermee ook Bureau Jeugdzorg. We bekostigen de Voormekaar teams op basis van de organisatiekosten. De geldstroom voor de Participatiewet gaat naar de SDOA. De term ‘gebiedsbudget’ vergt nog nadere uitleg. In Berkelland willen we per gebied een budget afspreken. De budgetten kunnen verschillen per gebied, omdat het ene gebied bijvoorbeeld meer inwoners heeft dan het andere gebied. Ook kan het ene gebied veel meer jeugdzorgproblematiek hebben dan het andere gebied. Hier wordt rekening mee gehouden bij de verdeling van de budgetten. De zorg die nodig is in een gebied wordt uit dit gebiedsbudget bekostigd. De Voormekaar teams moeten dus met elkaar waken over dit budget. Ons uitgangspunt is dat er zoveel mogelijk binnen de budgettaire kaders wordt gebleven en budgetten op de juiste plaats terecht moeten komen. Eigen bijdrage Voor het gebruik van algemene en maatwerkvoorzieningen kunnen gemeenten een eigen bijdrage vragen zolang iemand gebruik maakt van de voorziening. De eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen is landelijk gemaximaliseerd afhankelijk van het inkomen van de gebruiker. Wel kunnen we zelf bepalen voor welke maatwerkvoorzieningen we een eigen bijdrage vragen. De vaststelling en inning van de eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen blijft ook in 2015 centraal belegd bij het CAK. De eigen bijdrage voor algemene voorzieningen kunnen we zelf bepalen. Ons uitgangspunt is dat we voor maatwerkvoorzieningen een eigen bijdrage vragen. Ouderbijdrage De ouderbijdrage wordt nu geheven over gebruikelijke zorg die ouders normaal verzorgen (eten, kleding, etc.), maar niet meer verzorgen omdat hun kind voltijds of deeltijds ergens anders verblijft. De precieze definitie komt in een regeling te staan die nog in ontwikkeling is. De ouderbijdrage wordt vanaf 2015 over alle vormen van zorg geheven, dus naast het bovengenoemde ook over de zorg die overkomt uit de Zorgverzekeringswet en AWBZ. Momenteel int het LBIO de ouderbijdrage nog. Vanaf 2015 gaat het CAK dit doen. Het CAK keert de geïnde bedragen aan ons uit.
8.6 Communicatie Decentralisaties: een dynamisch proces De drie decentralisaties vormen in financiële zin, maar ook qua verantwoordelijkheid, de grootste verandering in gemeenteland ooit. Dit proces gaat zowel inhoudelijk als in communicatief opzicht gepaard met een enorme dynamiek. Bezuinigingen zijn op korte termijn ingeboekt, terwijl de feitelijke voorbereidingen voor een deel nog gestalte moeten krijgen. En er zijn zodanige bezuinigingen mee gemoeid dat het uitgesloten is dat we de taken simpelweg ‘op oude leest geschoeid’ overnemen. De decentralisaties zijn dan ook alleen realiseerbaar als gemeenten tot een nieuwe aanpak overgaan. Meer uitgaan van de eigen kracht van inwoners. Terugtreden als het gaat om het inzetten van het professionele circuit. En dat alles in een hoog tempo met onzekerheden over de concrete oplossingen. Er is en er zal weerstand zijn: bij cliënten, bij hun omgeving, bij werkgevers en werknemers in de zorg en bij vele andere betrokkenen. Maar ook de (lokale) overheid moet zich herpositioneren. Toch hebben diegenen die verantwoordelijk zijn voor dit proces maar weinig keus: houd het hoofd koel, bouw systematisch en in zo goed mogelijk overleg aan uiteindelijk concrete oplossingen en beloof geen dingen die je niet kunt waarmaken. Een dergelijk grote verandering vraagt om een drastische cultuuromslag. Hierna een korte analyse van de cultuuromslag bij de verschillende betrokkenen.
36
Cultuuromslag inwoners De basis van het nieuwe contact van dienstverlening met de inwoner is “wat kunt u nog zelf?”. Dat is een benaderingswijze die volstrekt niet overeenkomt met het verwachtingspatroon zoals dat de afgelopen decennia is opgebouwd. ‘De zorg’ komt niet meer van één kant. Ook het hebben van werk of ‘bezigheden’ is in de eerste plaats een eigen verantwoordelijkheid. De overheid treedt terug. Er moet meer door het particulier initiatief worden georganiseerd. Cultuuromslag betrokkenen Bij direct betrokkenen (familie, buren, vrijwilligers) is er soms ongeloof en verbazing. “Zorg Zwaarte Pakket 3 extramuraal? Dat kán toch helemaal niet! Ik zie mijn ouders al weer thuis wonen!”. “Deze (geestelijk gehandicapte) patiënt thuis wonen? Weet u wel waarover u het heeft?!”. “Deze wsw’er in een gewone baan, dat bestaat toch niet?!”. Betrokkenen reageren meer op gevoel. In bestuurlijke zin moeten we om te beginnen wat meer afstand nemen. Niemand weet hoe het precies wel moet. Maar als we beginnen bij de inwoner en zijn omgeving, dan blijkt vanzelf welke (soms betere) oplossingen er mogelijk zijn. Ook in dit verband geldt: de reflex om vrijwel direct te vertrouwen op de overheid en specialistische instanties moet worden doorbroken. Veel dingen kunnen we (familie, omgeving, vrijwilligers) heel goed zelf. Maar dat hier wellicht nog de meeste weerstand zit is een reële veronderstelling. Cultuuromslag aanbieders Ook voor aanbieders zijn het onrustige tijden. Dit geldt vooral voor de decentralisaties Wmo en jeugd. Maar ook Wsw-bedrijven hebben het zwaar voor de kiezen gehad en leven nog steeds in onzekere tijden. Medewerkers vrezen voor hun baan. We moeten proberen de prikkel ‘we moeten er op verdienen’ om te vormen tot de prikkel ‘we moeten bijdragen aan goede zorg, opvang en dienstverlening’. Dat kan bijvoorbeeld door bepaalde zekerheden te bieden aan aanbieders waardoor men minder bezig is met concurreren en meer met het eigenlijke werk. Feit blijft dat er op korte termijn als gevolg van de bezuinigingen en veranderingen (nog meer) pijnlijke reorganisaties zullen volgen. Cultuuromslag medewerkers Naast de vrees voor hun baan vindt er voor medewerkers anderszins ook een enorme omslag plaats. Zorgverleners zijn dienstverlenend ingesteld. Het zit hen ‘in de genen’ om te helpen en te ondersteunen. Als gezegd: de basis van het nieuwe contact van dienstverlening met de cliënt is “wat kunt u nog zelf?”. Dat zijn vaak moeilijke gesprekken, zeker als je dat van beide zijden niet gewend bent. Daarnaast moet de zorgverlening een veel ‘bredere blik’ krijgen om goed in te schatten hoe het met de betrokken inwoner gaat. Kortom er is de nodige coaching en ondersteuning nodig. Cultuuromslag overheid (organisatie) Ook de (lokale) overheid als organisatie moet een andere positie kiezen. De rol van ‘de overheid als alleskunner’ maakt plaats voor een meer faciliterende rol. Het idee is veel meer: ‘dicht bij de bron worden slimmere en effectievere oplossingen geboren’. En: ‘de tijd van de welzijnsambtenaar die van achter zijn bureau allerlei oplossingen bedenkt is voorbij’ .’Overdragen’ is veel moeilijker dan ‘zelf doen’. Maar toch zullen we als overheid bij alles wat we doen er bij moeten stil staan of het eigenlijk wel een overheidstaak is. Ook moeten we als overheid van de reflex af dat we eerst systemen, modellen en structuren opbouwen. Waarna we pas helemaal aan het eind aan de concrete effecten en dienstverlening denken. We komen steeds meer tot het inzicht dat het andersom moet. Door middel van pilots ga je eerst gewoon DOEN. Pas daarna ga je daar omheen een zo sober mogelijke structuur/bureaucratie bouwen. Ook bij deze cultuuromslag helpt: ‘praten’. Maar ook: ‘doen’. En wat je doet moet je vervolgens ook uitdragen. Cultuuromslag bestuur/politiek Eens te meer geldt de benodigde cultuuromslag voor het bestuur/de politiek die die overheidsorganisatie aanstuurt. Wat nodig is bij deze grote veranderingen is ruimte voor innovatie, 37
nieuwe ideeën, creativiteit. Ruimte om te ontdekken hoe het ook kan. Die ruimte zal moeten worden gegeven vanuit de politiek, vanuit het lokale bestuur. Dat betekent kaders stellen, de grote hoofdlijnen aangeven. Welke doelen stelt u. Welk budget is beschikbaar. Waar, waarover en wanneer wilt u worden geïnformeerd. En het maken van principiële keuzes. De invulling binnen de kaders moet kunnen vanuit de samenleving. Daar is vertrouwen voor nodig. Vertrouwen in de inwoners, dat zij het kunnen en doen. Maatwerk leveren betekent ook een keuze per persoon gebaseerd op zijn vraag, zijn situatie, zijn omgeving. Uitspraken als: zij hebben het wel, en ik niet, zal dan ook zo moeten worden uitgelegd. Nieuwe dingen ontdekken betekent ook dat er wel eens iets mis kan gaan, anders uitpakt dat je had bedoeld. Door dit met elkaar te accepteren en ervan te leren, komen we ook bij nieuwe oplossingen. Loslaten in vertrouwen. Het zijn maar drie woorden, maar het is o zo ingewikkeld. Maar wel hard nodig om deze grote veranderen te kunnen laten groeien en bloeien. Waarover wel communiceren en waarover vooral niet In de regio en in Berkelland hebben we voor 3D al diverse communicatiekaders en –agenda’s gemaakt. Daarbij zijn we tot de volgende kernboodschap gekomen: Op het terrein van de drie decentralisaties Jeugd, Wmo en Participatiewet kan de overheid het niet alleen af. We zullen steeds meer samen oplossingen moeten bedenken en met zijn allen een bijdrage moeten leveren. Los van de cultuuromslag is het belangrijk dat de nieuwe aanpak herkenbaar en zichtbaar voor het voetlicht wordt gebracht. Concreet hebben we daarom rondom de start van de Voormekaar teams aan de hand van een communicatie-agenda wekelijks via diverse media gecommuniceerd met als doel de Voormekaar teams op de kaart te zetten. Daar gaan de Voormekaar teams nu zelf in volle vaart mee door. Websites, facebookpagina’s, twitter, flyers, perscontacten, artikelen in BerkelBericht, vele middelen worden ingezet om de aangegeven doelen te bereiken.Maar: het beste communicatiemiddel is het persoonlijk gesprek. De keukentafelgesprekken zijn in dat opzicht al heel effectief gebleken. Waar we bij zo’n grote en ingewikkelde operatie vooral niet, dan wel zo weinig mogelijk, over moeten communiceren is ‘de techniek’. Denk dan aan beslispunten als: ‘hoe zit onze projectorganisatie in elkaar’, ‘wat doen we lokaal, wat doen we regionaal’, ‘met wie sluiten we welke contracten af’. In verband met besluitvorming in colleges en gemeenteraden zal er altijd iets over gecommuniceerd moeten worden. Maar de nadruk in vooral de externe communicatie moet liggen op wat de decentralisaties concreet voor inwoners en betrokkenen betekenen. Over besluiten met directe gevolgen voor betrokkenen (wel of niet pgb’s bijvoorbeeld) communiceren we natuurlijk wel, liefst vóóraf met gelegenheid tot inbreng. Voor dit Beleidskader en de diverse verordeningen zijn mogelijkheden voor het leveren van die inbreng apart georganiseerd. Maar de Wmo is bij uitstek een wet die bij de concrete werkzaamheden van in ons geval: de Voormekaar teams, voortdurend samenspraak met inwoners verlangt. Wij hebben daarom al twee maal gespreksronden in alle 11 kernen georganiseerd. De Voormekaar teams pakken dit nu verder op.
Bijlage 1 Cijfers Tabel 1 Inwoners met AWBZ-zorg waar wij in 2015 voor verantwoordelijk voor worden 18+ AWBZ naar WMO 2015 680 18AWBZ naar Jeugdwet 295 GGZ 1e lijn 235 GGZ 2e lijn 445 Provinciaal gefinancierd 200 Opmerking: de cijfers 18+ zijn afkomstig van Vektis voor de periode 2013 en de cijfers 18- zijn afkomstig van CBS statline voor de periode 2012. 38
Beleidsplan Participatiewet
39
Inhoudsopgave Samenvatting
41
1. Inleiding
42
1.1 Gezamenlijke kaders in de Achterhoek
42
1.2 In brede samenwerking
42
1.3 Leeswijzer
42
2. Onze opdracht
43
2.1 Landelijke kaders
43
Een regeling voor de basis van de arbeidsmarkt: nieuwe doelgroepen Nieuwe re-integratievoorzieningen Ontschotte budgetten Meer banen voor mensen met een arbeidsbeperking: Werkbedrijven en quotumregeling Aanvullende nieuwe kaders door de Wet maatregelen
43 43 44 44 45
2.2 Lokale kaders
45
3. Omgevingsverkenning
46
3.1 Klantenbestand
46
Uitkeringsgerechtigden per regeling Positie participatieladder & loonwaardecategorie Ontheffing arbeidsplicht Uitkeringsduur naar leeftijdsopbouw
46 46 48 49
3.2 Arbeidsmarkt
49
4. Visie en uitgangspunten
57
4.1 Participatiewet in breder perspectief
57
4.2 Doelstellingen
58
4.3 Uitgangspunten
59
5. De benadering van doelgroepen en dienstverlening
61
6 Werkgeversbenadering
65
6.1 Visie van werkgevers
65
6.2 Aanpak op hoofdlijnen
66
6.3 Een samenhangend lokaal en regionaal arbeidsmarktbeleid
67
Vormgeving Werkbedrijf
69
6.4 Een op de lokale ondernemers afgestemde marktbewerking
70
6.5 De gemeente als werkgever en opdrachtgever
70
6.6 Instrumenten
70
7. Begroting
71
7.1 Prognose gemiddeld besteedbaar budget per uitkering
71
7.2 Meerjarenraming budget inkomensondersteuning.
72
8. Risicoparagraaf
73
9. Uitvoering
73
9.1 Regionaal
74
9.2 Subregionaal
75
9.3 Lokaal
75
Bijlage I: Beschrijving Instrumentarium
76
Bijlage II: Gebruikte afkortingen
77
40
Samenvatting Met dit beleidsplan Participatiewet geeft de gemeente Berkelland de ambities en meerjarige beleidslijnen aan voor de invulling van de Participatiewet, de lang verwachte decentralisatie op het vlak van werk en inkomen. Met de Participatiewet is er één regeling gekomen voor de basis van de arbeidsmarkt, waarvoor de gemeente de verantwoordelijkheid heeft. Het beleidsplan Participatiewet richt zich naar de kaders van het overkoepelende 3D Beleidskader: Voormekaar in Berkelland voor het sociale domein. De transformatie in het sociaal domein betekent dat we de dienstverlening ook op het vlak van werk en inkomen “van binnen naar buiten” organiseren. We kijken hierbij naar de eigen kracht van de burger, van het sociaal netwerk en vervolgens naar algemene en maatwerkvoorzieningen. We moeten meer doen, meer burgers en doelgroepen bedienen, met minder geld. Hiertoe leggen we verdere verbindingen met andere delen binnen het sociaal domein zoals beschreven staat in ons 3D Beleidskader, om zo moderne, integrale en betaalbare dienstverlening te kunnen bieden. Met dit beleid zetten we in op het terugdringen van het aantal burgers dat is aangewezen op een uitkering, op het bevorderen van kansen op regulier werk, het benutten van het verdienvermogen en actieve deelname aan de maatschappij. De inzet is dat elke inwoner van de gemeente participeert naar vermogen. Hiertoe ontwikkelen we samen met partners het regionaal arbeidsmarktbeleid, maken we gerichte keuzes in de benadering van doelgroepen en de inzet van middelen, en versterken we onze werkgeversdienstverlening. We streven ernaar deze dienstverlening te bieden met ook voor de gemeentebegroting een zo gunstig mogelijk financieel resultaat, onder andere door strak risicomanagement. Van de regionale beleidssamenwerking die met de ontwikkeling van dit plan is versterkt hopen we ook in de komende periode de vruchten te kunnen plukken. Onder meer bij de monitoring en evaluatie van het participatiebeleid, waarmee we moeten zorgen dat de dienstverlening in de komende, uitdagende jaren continu is afgestemd op de laatste ontwikkelingen en bovendien adequaat blijft.
41
1. Inleiding Gemeenten krijgen te maken met enkele grote stelselveranderingen in het sociale domein: de Participatiewet, de decentralisatie Jeugdzorg, de invoering van passend onderwijs en de decentralisatie van een aantal taken uit de AWBZ naar de Wmo. Deze decentralisaties lijken elk op hun terrein een kleine aardverschuiving teweeg te brengen. Zoals te lezen is in ons 3D Beleidskader: ‘Voormekaar in Berkelland’ krijgen gemeenten taken die zij voorheen niet hadden en tegelijkertijd worden de bijbehorende budgetten fors gekort. Dit beleidsplan zoomt in op de Participatiewet. Per 1 januari 2015 is de Participatiewet van kracht. De Participatiewet is de transitie op het vlak van werk en inkomen. Mensen met beperkingen die vroeger in de regelingen voor jonggehandicapten of de sociale werkvoorziening zouden instromen, worden met de komst van de Participatiewet door gemeenten ondersteund. De Participatiewet benadrukt dat mensen nog meer gaan participeren naar vermogen. En dit zoveel mogelijk op de arbeidsmarkt, bij reguliere werkgevers. Samen met fikse kortingen op de budgetten die we hiervoor van het rijk ontvangen, betekent deze decentralisatie een grote opgave voor gemeenten. De gemeente moet kortweg meer doen, met minder geld. Toch zien we ook mogelijkheden. We staan als gemeenten aan het roer en kunnen dicht bij de inwoner ondersteuning op maat bieden. Bovendien kunnen we de verbindingen tussen de verschillende onderdelen van het sociaal domein benutten. We kunnen er zelfs regie op voeren.
1.1 Gezamenlijke kaders in de Achterhoek In de Achterhoek geven de gemeenten de drie decentralisaties vorm vanuit gezamenlijke kaders. Ook bij het opstellen van dit plan hebben wij intensief samengewerkt met de andere gemeenten in de Achterhoek. Dit heeft ertoe geleid dat wij ons beleid, daar waar dit voordelen biedt, op elkaar hebben afgestemd. Niet omdat dat moet, maar omdat dat voor onze inwoners, werkgevers en andere betrokkenen voordelen biedt. Wij maken immers onderdeel uit van de arbeidsmarktregio Achterhoek en in grote lijnen zijn onze uitdagingen rondom de Participatiewet vergelijkbaar. Maar er zijn ook verschillen. Bijvoorbeeld in de ondersteuningsbehoefte van onze inwoners of in de ondersteuningsmogelijkheden die er al zijn in onze gemeenten. Daarom hebben we gezocht naar een evenwicht tussen regionale afstemming en lokaal maatwerk. Het is gelukt om te komen tot een verregaande harmonisering van onze aanpak op het gebied van de werkgeversdienstverlening. En ook tot lokale invulling van de samenhang met de andere decentralisaties. Van een beleidsplan op zich wordt de wereld niet beter. Wel geeft dit plan de koers aan, geeft het richting aan de dienstverlening en vormt het een lens om ontwikkelingen en kansen mee te bezien.
1.2 In brede samenwerking Bij de totstandkoming van dit plan is afgestemd met verschillende partners. Zo hebben we de regionale werkgroep Participatiewet van de Achterhoekse WMO-raden betrokken en hebben we het plan getoetst bij werkgevers, het onderwijs, het Platform Onderwijs en Arbeidsmarkt, de Achterhoekse sociale werkvoorzieningbedrijven en het UWV. De regionale bouwstenen zijn vervolgens aangepast aan- en ingevuld voor onze eigen situatie. Het plan is op 28 juli 2014 voor besproken met de lokale Cliëntenraden WWB en de Wsw-Raad voor de Hameland-gemeenten. Het plan wordt – samen met de concept verordeningen – aan de Cliëntenraad WWB en de Ws-Raad toegestuurd. Zij zullen in september advies uitbrengen, zodat hun advies kan worden meegenomen in de definitieve besluitvorming.
1.3 Leeswijzer In hoofdstuk 2 schetsen we de nieuwe kaders. In hoofdstuk 3 volgt een verkenning van de mensen die onder de Participatiewet vallen en van de Achterhoekse arbeidsmarkt. In hoofdstuk 4 geven we onze visie weer op de Participatiewet, terwijl we in hoofdstuk 5 en 6 de dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers uiteenzetten. De begroting staat in hoofdstuk 7, het 42
risicomanagement heeft een plek gekregen in hoofdstuk 8. In hoofdstuk 9 volgt tenslotte een doorkijk naar wat er voor de Participatiewet moet gebeuren op uitvoeringsniveau.
2. Onze opdracht De opdracht aan gemeenten is om de nieuwe landelijke kaders te vertalen naar succesvol Participatiebeleid. In dit hoofdstuk worden eerst de landelijke kaders uiteengezet. Daarna volgen de lokale kaders van onze gemeente.
2.1 Landelijke kaders Per 2015 is de Participatiewet van kracht. Uitgangspunt van deze wet is dat iedere Nederlander naar vermogen deelneemt aan de samenleving. Zoveel mogelijk door een reguliere baan bij een werkgever en als dit niet mogelijk is door maatschappelijke participatie. Net als in de andere decentralisaties in het sociaal domein moet de dienstverlening integraal vorm krijgen, en wordt er meer gekeken naar de eigen kracht van burgers. Het nieuwe stelsel dat de Participatiewet introduceert moet activerender en bovendien betaalbaarder zijn. Hieronder worden de belangrijkste kaders beschreven die deze nieuwe wet met zich meebrengt. Een regeling voor de basis van de arbeidsmarkt: nieuwe doelgroepen Met de Participatiewet wordt er een regeling gevormd voor de basis van de arbeidsmarkt. Alle burgers die ondersteuning nodig hebben in hun inkomen en bij het vinden van werk, en in principe ook in staat zijn om te werken, vallen onder deze wet. De Participatiewet voegt daartoe de ‘oude’ Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) en de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) samen. De Participatiewet wordt door gemeenten uitgevoerd. De Wajong blijft vanaf 2015 alleen bestaan voor mensen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Minder beperkte burgers, die in principe in staat zijn om te werken, komen vanaf dit jaar onder de Participatiewet te vallen. De burgers die voor 2015 in de Wajong zitten, behouden hun uitkering en blijven geholpen worden door het UWV. De Wsw sluit per 2015 volledig. Er kunnen geen mensen meer in deze regeling stromen. Mensen met beperkingen die eerder in de Wsw terecht zouden komen, vallen vanaf dit jaar onder de werking van de Participatiewet. De rechten en plichten van burgers die voor 2015 in de Wsw zijn gekomen, blijven wel in stand: zij behouden hun dienstbetrekking. Mensen die op de wachtlijst voor de Wsw stonden, vallen onder de nieuwe Participatiewet. Afgezien van deze nieuwe doelgroepen voor de gemeente, blijft de kern van deze ‘nieuwe bijstandswet’ het bieden van een financieel vangnet aan mensen die niet economisch zelfredzaam zijn en het bevorderen van hun re-integratie op de arbeidsmarkt. Nieuwe re-integratievoorzieningen Tegelijkertijd met het sluiten van de WSW wordt er begonnen met de opbouw van beschut werk. Structureel zullen er middelen zijn om 30.000 beschutte werkplekken aan te bieden. 1. Beschut werk is bedoeld voor mensen die niet kunnen werken in een reguliere werkomgeving. Door hun lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking is een aanzienlijke mate van begeleiding en aanpassing van de werkplek nodig om arbeid te kunnen verrichten. Of iemand in aanmerking komt voor beschut werk, wordt vastgesteld door het UWV. Gemeenten krijgen de ruimte om binnen de kaders van de Participatiewet een nieuwe voorziening voor beschut werken te organiseren, voor mensen met een verdiencapaciteit tussen de 20% en 40% van het wettelijk minimumloon. Deze nieuwe voorziening kan op verschillende wijzen worden georganiseerd. Zo kunnen de beschutte werkplekken worden aangeboden door reguliere werkgevers, bij sociale werkvoorzieningen en bij gemeenten zelf. 43
2. Een andere vernieuwing is dat loonkostensubsidie kan worden betaald vanuit het inkomensdeel. Met loonkostensubsidie kan de gemeente een werkgever compenseren voor mensen met een lagere loonwaarde dan het wettelijk minimumloon. Deze loonkostensubsidie bedraagt maximaal 70% van het wettelijk minimumloon. 3. Ten derde kunnen gemeenten binnen de Participatiewet een studieregeling aanbieden aan jongeren die niet in staat zijn het minimumloon te verdienen. De gemeente bepaalt de hoogte en frequentie van deze studietoeslag. Ontschotte budgetten Er komt één gebundeld re-integratiebudget, waarin alle middelen bedoeld voor bevordering van arbeidsdeelname en terugdringing van uitkeringslasten worden gebundeld. Het gebundeld reintegratiebudget is opgebouwd uit het Participatiebudget en de rijksbijdrage Wsw. Bij de overheveling van de middelen voor de Wsw wordt rekening gehouden met het natuurlijk verloop onder de bestaande Sw-werknemers, doordat zij met pensioen gaan. Daarbovenop wordt een efficiencykorting toegepast door het Rijk. Ook op het Participatiebudget wordt een korting doorgevoerd. Het Participatiebudget gaat vanaf 2015 onderdeel uitmaken van het Sociaal deelfonds, waarin de middelen voor de WMO, de Jeugdzorg en het Participatiebudget worden gebundeld tot één ongedeeld budget. De gemeenten krijgen vanaf 2015 de ruimte om binnen de grenzen van het sociaal deelfonds deze gebundelde middelen naar eigen inzicht te besteden. Een andere ontwikkeling op financieel vlak is dat het kabinet verkent of voor de manier waarop de gebundelde uitkering voor WWB, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 aan de gemeenten wordt toebedeeld, een verbeterde systematiek kan worden ingevoerd. Dit hoeft niet automatisch tot een hoger budget te leiden. Het kan voor sommige gemeenten tot een lagere uitkering leiden. De gebundelde uitkering is een ongeoormerkt budget. Dat betekent dat de gemeente een eventueel overschot op het budget vrij mag besteden, maar ook dat de gemeente een tekort op het budget zelf moet opvangen. De gebundelde uitkering zal niet worden toegevoegd aan het deelfonds sociaal domein. Meer banen voor mensen met een arbeidsbeperking: Werkbedrijven en quotumregeling In het Sociaal Akkoord van april 2013 hebben werkgevers, vakbonden en overheid afspraken gemaakt over het creëren van extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking. Oplopend naar 2026 worden er structureel 100.000 extra banen gecreëerd in de marktsector. De overheid zorgt tot 2024 nog eens voor 25.000 extra banen. Deze baanafspraak staat los van de 30.000 beschutte werkplaatsen die in de komende jaren worden gecreëerd en los van de arbeidsplaatsen waarop Wajongers nu al werken. De extra banen zijn bedoeld voor mensen die niet in staat zijn een inkomen op het niveau van het wettelijk minimumloon te verdienen en die onder de Participatiewet aan de slag gaan. Bestaande Wajongers en mensen die op de Wsw-wachtlijst stonden, tellen mee voor deze banen. De eerste jaren krijgen zij bovendien prioriteit bij de toeleiding naar de extra banen bij reguliere werkgevers. Om deze mensen en de werkplekken die beschikbaar komen goed bij elkaar te brengen komen er 35 regionale zogenaamde ‘Werkbedrijven’. Deze samenwerkingsverbanden van werkgevers, gemeenten, UWV en werknemersorganisaties vormen straks de schakel tussen de werkgever en mensen met een arbeidsbeperking die aan de slag worden geholpen. Gemeenten hebben de lead in deze samenwerkingsverbanden. Als werkgevers de afgesproken extra banen onvoldoende realiseren, treedt een wettelijk quotum in werking. Het quotum houdt in dat op termijn elke werkgever met 25 en meer werknemers een formele verplichting krijgt 5% van de arbeidsplaatsen open te stellen voor mensen met een arbeidsbeperking, en moet betalen voor niet vervulde plekken. Om te bepalen of het quotum wordt 44
ingesteld, wordt er regelmatig gemonitord of er voldoende extra banen beschikbaar zijn. De eerste meting vindt plaats over 2015, ten opzichte van het aantal banen van mensen uit de doelgroep op 1 januari 2013. Aanvullende nieuwe kaders door de Wet maatregelen Naast de Participatiewet wordt per 2015 ook de ‘Wet maatregelen’ ingevoerd. Deze wet ondersteunt de participatievisie van de regering. Hieronder worden de belangrijkste nieuwe kaders die deze met zich meebrengt uiteengezet. Gemeenten worden verplicht om expliciet beleid te ontwikkelen over het opleggen van de ‘tegenprestatie’ voor het ontvangen van een uitkering. Het gaat hier om maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die niet tot verdringing mogen leiden en die de re-integratie van de bijstandsgerechtigde niet hinderen. De gemeente is niet verplicht elke bijstandsgerechtigde een tegenprestatie op te leggen, maar moet wel in een verordening vastleggen hoe de gemeente omgaat met dit nieuwe middel. Daarnaast worden diverse verplichtingen en de ‘maatregel’ die wordt opgelegd bij het niet nakomen daarvan, geharmoniseerd. Hieronder zijn ook de plichten opgenomen om te verhuizen als dit nodig is voor het verkrijgen van een baan en de plicht om persoonlijke verzorging en gedrag het verkrijgen van een baan niet te laten belemmeren. Als een bijstandsgerechtigde een van deze verplichtingen niet naleeft dan leidt dat tot een verlaging van de uitkering van 100% gedurende minimaal één maand en maximaal drie maanden. Bij recidive (herhaling) dienen zwaardere maatregelen te worden opgelegd. De gemeente heeft de ruimte om deze maatregel af te stemmen op de omstandigheden van de bijstandsgerechtigde, of niet op te leggen als er geen sprake is van verwijtbaar gedrag. Ook wordt de ‘kostendelersnorm’ ingevoerd. Hierdoor wordt de uitkering lager naarmate meer mensen in dezelfde woning wonen en algemene kosten met elkaar kunnen delen. Tenslotte worden de mogelijkheden om individuele bijzondere bijstand te verstrekken verruimd, terwijl de mogelijkheden om categoriale bijzondere bijstand te verstrekken worden beperkt. De insteek is hier dat deze extra inkomensondersteuning nog meer op basis van individueel maatwerk moet gebeuren.
2.2 Lokale kaders In februari 2013 werd ‘Meedoen naar Vermogen’ vastgesteld, de Visienota Transities in het Sociaal Domein. In deze nota heeft de raad ervoor gekozen om de taken die voortkomen uit de nieuwe wetten integraal te benaderen. We streven ernaar dat alle inwoners naar vermogen en vanuit eigen kracht meedoen aan de samenleving. Voor het overgrote deel van onze inwoners is dat bijna vanzelfsprekend; zij werken om in hun eigen levensonderhoud te kunnen voorzien en nemen actief deel aan de maatschappij. Veel Berkellanders bieden bovendien ondersteuning aan anderen, bijvoorbeeld in de rol van collega, werkgever, goede buur, vriend, vrijwilliger of mantelzorger. Voor een aantal van onze inwoners gaat deze participatie niet vanzelf. Dan is ondersteuning nodig tijdelijk of permanent, in een instelling of thuis, op het gebied van werk of dagelijkse verzorging. We streven ernaar deze ondersteuning zoveel mogelijk te organiseren in de eigen natuurlijke leefomgeving van mensen, in eigen sociale netwerken, vrijwilligers in de wijk en bij werkgevers in een gemeente. Wij zien als gemeente een rol gericht op het vergroten van de participatie van mensen. Een stimulerende en activerende rol. Omdat de ondersteuning die nodig kan zijn voor een inwoner/ een gezin soms raakvlakken heeft met de verschillende transities, kiezen we in Berkelland voor een samenhangende benadering vanuit de Voormekaar Teams. De gevolgen kunnen groot zijn voor gezinnen waar al die regelingen samenkomen. Tegelijkertijd bieden de transities juist kansen om deze gezinnen beter te ondersteunen dan voorheen, doordat de gemeente nu alle regelingen in eigen hand heeft.
45
3. Omgevingsverkenning Om vanuit deze nieuwe kaders de vertaalslag te maken naar concrete dienstverlening, is het eerst nodig een beeld te krijgen van de omgeving waarin deze diensten moeten worden verleend. In dit hoofdstuk worden achtereenvolgens het klantenbestand van de Participatiewet, een prognose van het gemiddeld besteedbaar budget per bijstandsgerechtigde en de arbeidsmarkt onder de loep genomen.
3.1 Klantenbestand Om de dienstverlening te organiseren is het van belang de bijstandsgerechtigden goed te kennen. Zowel de al bij de gemeenten bekende bijstandsgerechtigden, als de nieuwe doelgroepen die met de Participatiewet hun intrede doen bij gemeenten. Hieronder wordt het klantenbestand in beeld gebracht in eerst kwantitatieve zin. De daarop volgende tabellen geven samen in kwalitatieve zin aan wat de afstand tot de arbeidsmarkt van het klantenbestand is. Bij onderstaande gegevens geldt 1 januari 2014 als peildatum, waar geen aparte datum wordt vermeld. Uitkeringsgerechtigden per regeling Uitkeringgegevens per 1 januari 2014 Regeling Wwb Instroom 2013 Uitstroom 2013 Bbz - starters Bbz - gevestigd Ioaw Ioaz Totaal uitkeringen
Berkelland 467 252 223 7 24 36 7 514
Wsw dienstbetrekking Wsw wachtlijst Totaal Wsw-indicatie Inwoners gemeente
357 49 406 44.650
Beeld Wajong UWV1 Berkelland Regeling Oude Wajong Nieuwe Wajong, waarvan Uitkeringsregeling Werkregeling Studieregeling Totaal
Standcijfer 1 januari 2014
Instroom 2013
497 153
8 67
650
75
Uitstroom 2013
13 94 46 17
Positie participatieladder & loonwaardecategorie Personen die een uitkering krijgen, worden na de werkintake ingedeeld op een treden van de zogenaamde Participatieladder. Voor iemand op de 1e trede is in eerste instantie ‘zorg’ nodig. Iemand op de hoogste trede heeft betaald werk zonder verdere ondersteuning. De indeling is geen
1
Deze gegevens over de Wajong betreffen een doelgroep van het UWV. Deze gegevens kunnen echter wel een beeld geven van de nieuwe instroom bij de gemeenten vanaf 1 januari 2015 van personen met Wajongkenmerken. Vooral bij de Wajongeren in de werk- en studieregelingen is er mogelijk arbeidsvermogen. De onderste twee rijen geven het aantal feitelijk werkende Wajongeren aan. Deze gegevens zijn opvraagbaar bij het UWV.
46
statisch gegeven: als het goed is wordt in de loop der tijd een hogere trede bereikt. Het bestand van de gemeente Berkelland is per 1 januari 2014 als volgt ingedeeld.
Berkelland - Participatieladder 1%
1 Zorg
5% 2 Maatschappelijke activering
19% 28% 17%
3 Arbeidsactivering 4 Arbeidstoeleiding
30%
5 Betaald werk + ondersteuning 6 Betaald werk
Bij de opstelling van het Businessplan SDOA in 2011 hebben wij gekozen voor een indeling in groepen met een indicatie voor de te behalen loonwaarde. Groep 1
Structurele verdiencapaciteit > 100% Wettelijk Minimum Loon
Deze groep wordt via de kortste weg aan het werk geholpen. De re-integratiedienstverlening aan de groep is minimaal, wij gaan er van uit dat deze groep snel op eigen kracht aan regulier werk kan komen. Het aanvragen van een uitkering wordt ontmoedigd.
Groep 2
Tijdelijke verdiencapaciteit <100% Wettelijk Minimum Loon met tijdelijke ondersteuning
Groep 3
Structurele verdiencapaciteit 20100% Wettelijk Minimum Loon
Groep 4
Structurele verdiencapaciteit < 20% Wettelijk Minimum Loon (zonder indicatie “Beschut werken”)
Deze groep heeft een klein steuntje in de rug nodig om uit te kunnen stromen naar ongesubsidieerd regulier werk. Hiervoor worden korte vakgerichte scholing en/of tijdelijke werkervaringsplaatsen (met behoud van uitkering of met tijdelijke loonkostensubsidie) ingezet. Voor deze groep is het belangrijk om, waar mogelijk, de belemmeringen die iemand heeft om aan het werk te komen zo snel mogelijk weg te nemen. Hierbij is een brede inzet van instrumenten mogelijk. Het UWV voert de indicatie uit voor eventueel beschut werk. Het uitgangspunt bij de inzet van loonkostensubsidie is dat de inzet op klantniveau minimaal kostendekkend moet zijn. Wanneer het niet kostendekkend is, richten wij ons op participatie zonder loonvormende arbeid. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij de sociale netwerken in de buurten en wijken. Deze groep ontvangt langdurig een uitkering (vanuit het inkomensdeel). Er is geen mogelijkheid tot instroom in reguliere arbeid. Voor maatschappelijke participatie is deze groep aangewezen op een zogenoemd zorgtraject of sociale activering. Deze ondersteuning vergt een integrale aanpak over de 47
volledige breedte van het sociale domein. Deze indeling geeft ons aanknopingspunten voor in te zetten maatregelen per groep: Groep 1 zijn mensen die direct bemiddelbaar zijn. Deze groep moet snel weer op eigen benen kunnen staan. De focus ligt op het voorkomen van de instroom, de snelle bemiddeling naar algemeen geaccepteerde arbeid en beperkte ondersteuning in de vorm van bijvoorbeeld sollicitatietrainingen. Scholing en training kunnen aan de orde zijn, maar alleen in combinatie met een dienstverband. Groep 2 zijn mensen die bemiddelbaar zijn, maar die zonder ondersteuning moeilijk een dienstverband vinden. De focus bij deze groep ligt op snelle inzet van tijdelijke vormen van loonkostensubsidie ter ondersteuning van de bemiddeling. Daarnaast kan ook hier scholing en training worden ingezet in combinatie met een (tijdelijk gesubsidieerd) dienstverband. Groep 3 zijn mensen die in verschillende mate arbeid kunnen vervullen, maar permanent afhankelijk zijn van ondersteuning daarbij. De focus bij deze groep ligt op het werken naar vermogen, of een combinatie van een uitkering met een dienstverband of een daarmee vergelijkbare constructie. De ondersteuning richt zich op de vaststelling van de verdiencapaciteit, de bemiddeling naar geschikte werkplekken en de begeleiding op de werkplek (jobcoaching). Daarnaast willen we een vorm van beloning voor mensen die zich ontwikkelen naar een hogere verdiencapaciteit. Groep 4 zijn mensen die permanent niet in staat zijn om arbeid te vervullen, maar aangewezen zijn op mogelijkheden voor dagbesteding in de regio. De focus bij deze groep ligt op de rechtmatige verstrekking van de uitkering en het stimuleren van mensen om met behoud van uitkering vrijwilligerswerk te doen of, voor zover mogelijk, gebruik te maken van voorzieningen gericht op dagbesteding. Als we het landelijke beeld vertalen naar de gemeente, komen we tot het volgende specifieke beeld (stand per 1 januari 2014): Groep 1 Direct bemiddelbaar 2 Bemiddelbaar met tijdelijke ondersteuning 3 Bemiddelbaar met langdurige ondersteuning 4 Permanent niet bemiddelbaar Totaal
Landelijk 20% 25% 25% 30% 100%
Berkelland 97 121 121 145
Loonwaarde ≥ 100% WML 60% WML 40% WML < 20% WML
483
Zoals gesteld, is dit een vertaling naar het landelijke beeld. De werkelijke aantallen per groep kunnen hiervan afwijken. De in deze tabel genoemde aantallen geven een eerste indicatie. Ontheffing arbeidsplicht In het klantenbestand zitten mensen die door persoonlijke omstandigheden (medisch, psychisch) niet in staat zijn zich in te zetten voor het krijgen van werk. Zij krijgen een – in principe tijdelijke – ontheffing van de arbeidsverplichting. Wij zijn hier terughoudend in omdat het uitgangspunt is dat iedereen zo veel mogelijk in zijn of haar eigen onderhoud moet voorzien. Uit onderstaand figuur blijkt dat slechts 13% van het bestand (67 personen) een ontheffing heeft.
48
Arbeidsverplichting Berkelland Ontheven 13%
Niet gevuld 2%
Arbeidsplichtig 85%
Uitkeringsduur naar leeftijdsopbouw In onderstaande tabel is het uitkeringenbestand ingedeeld naar leeftijd met gemiddelde uitkeringsduur (in maanden gerekend). Voor Berkelland geldt (evenals voor de beide andere SDOAgemeenten) dat ca. 50% ouder is dan 45 jaar. Berkelland heeft het laagste percentage jongeren en het hoogste percentage ouderen. Oost Gelre valt op door de langste gemiddelde uitkeringsduur. De doorstroming van vooral de 45- plussers is in deze gemeente erg laag. Winterswijk heeft het hoogste percentage jongeren en het laagste percentage ouderen. Bovendien is de gemiddelde uitkeringsduur hier het kortst. Dit duidt op een snellere doorstroom dan bij de beide andere gemeenten.
3.2 Arbeidsmarkt De in- en uitstroom van mensen in de Participatiewet is, naast de dienstverlening door gemeenten, in belangrijke mate afhankelijk van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Het economische tij – een krappe of ruime arbeidsmarkt – is voor gemeenten vooral een gegeven. Het is belangrijk deze gegeven situatie goed te bekijken en in te spelen op de kansen. Regionaal De arbeidsmarkt functioneert grotendeels regionaal. In deze paragraaf wordt aan de hand van enkele belangrijke indicatoren de situatie op de Achterhoekse arbeidsmarkt geschetst. De onderstaande informatie komt uit de volgende bronnen: Basisset regionale arbeidsmarktinformatie Achterhoek, januari 2014, UWV Barometer Arbeidsmarkt Regio Achterhoek, december 2013, UWV Landelijke arbeidsmarktprognose, update, februari 2014, UWV Regio in beeld 2013, Arbeidsmarktschets Achterhoek’, UWV
49
Door behoorlijke toename van de participatiegraad groeit de beroepsbevolking, ook al daalt het aantal mensen in de leeftijdscategorie 15-64.
Met een dubbele dip achter de rug, begint de economie en het aantal banen langzaamaan te herstellen.
Aantal WW-uitkeringen stijgt landelijk al jaren hard
Het werkloosheidspercentage in de Achterhoek ligt significant onder het landelijk gemiddelde.
50
Aantal WW-uitkeringen in de regio Achterhoek in 2012 en 2013 hard gestegen
Behoorlijke fluctuatie in Achterhoekse WW-uitkeringen over 2013, veel instroom, maar ook behoorlijke uitstroom.
Aantal Achterhoekse vacatures bij UWV over 2013 sterk afgenomen 51
De 25 meest door werkgevers gevraagde beroepen laten zien dat voor sommige beroepen er goede perspectieven zijn, gezien het aantal WW-ers dat korter en langer dan 6 maanden WW ontvangt en de competenties heeft.
In 2012 daalde de werkgelegenheid in de Achterhoek in alle sectoren, behalve in de sector zorg en welzijn. Links van de verticale lijn geeft aan dat een sector kleiner is dan het landelijk gemiddelde; rechts groter dan landelijk gemiddelde (i.e. Achterhoek kent veel bouw en industrie).
52
De teruggang in het aantal Achterhoekse banen is in 2013-2014 vooral sterk in openbaar bestuur en financiële dienstverlening
Het aantal Achterhoekse vacatures is in de afgelopen drie jaar praktisch gehalveerd.
De afname van nieuwe Achterhoekse vacatures is sterk in 2013 en 2014, vooral in de sectoren bouw, zorg/welzijn en onderwijs.
53
Achterhoekse vacatures voor laagopgeleiden zijn er in 2012 en 2013 vooral in de detailhandel, zakelijke diensten en industrie.
Nieuwe Achterhoekse vacatures in 2012 en 2013 vooral in verzorgende/dienstverlenende, economische/ administratieve en technische beroepen.
Er zijn behoorlijke verschillen in geregistreerde niet-werkende werkzoekenden tussen de gemeenten in 2013. 54
De Achterhoek blijft net als het gehele oosten van het land achter in de werkloosheidscijfers in 2014
Achterhoekse werkzoekenden in 2013 vooral in technische, economische/ administratieve en verzorgende/dienstverlenende beroepen.
55
De helft van de Achterhoekse WW-ers stroomt de WW uit door het weer vinden van werk.
De Achterhoekse arbeidsmarkt is over de gehele breedte zeer ruim in Q2 2013.
Kansen liggen in de Achterhoek op de middellange termijn vooral in medische, verzorgende/ dienstverlenende en technische beroepen.
Vooral de Achterhoekse sectoren overheid en onderwijs zijn sterk vergrijsd In dit hoofdstuk hebben we een globale beschrijving opgenomen van de arbeidsmarkt in de Achterhoek. Een goede analyse van de (toekomstige) werkgelegenheid en een inschatting van de mogelijkheden die deze werkgelegenheid biedt voor onze doelgroepen geeft op meerdere manieren richting aan onze inzet. Het vormt een basis voor het richten van begeleiding en opleiding van werkzoekenden op beschikbare en te verwachten banen in kanssectoren. Ook is het een goed 56
vertrekpunt voor het opstellen en uitvoeren van marktbewerkingplannen. Samen met onze partners zullen wij deze analyse actueel houden en waar nodig verbeteren.
4. Visie en uitgangspunten In dit hoofdstuk worden de visie en uitgangspunten waarmee de Achterhoekse gemeenten invulling willen geven aan de Participatiewet uiteengezet.
4.1 Participatiewet in breder perspectief Dit hoofdstuk gaat in op de visie en uitgangspunten waarmee de Achterhoekse gemeenten invulling willen geven aan de Participatiewet. In de Participatiewet wordt een vergelijkbare beweging gemaakt als in de andere transities. Deze leidt tot een herdefiniëring van de rollen van zowel overheid, samenleving als individuele inwoners. Deze herdefiniëring is noodzakelijk gezien de beleidsinhoudelijke opdracht, maar zeker ook gezien de financiële opdracht waar het Rijk ons voor stelt. Die vraagt om een andere manier van uitvoeren van taken in 2015. We denken niet meer vanuit ‘recht hebben op’, maar vanuit ‘wat kan ik zelf nog en waar heb ik hulp bij nodig?’ De beweging in het sociaal domein is niet langer ‘zorgen voor’ maar ‘zorgen dat’. Op andere beleidsterreinen is hetzelfde gaande. Er is duidelijk te zien dat onze rol verandert van “overnemen” van de problemen naar “zelf leren oplossen” en “zelf een bijdrage leveren”. Dit leidt ook tot andere uitvoeringsstructuren. Denk maar aan het wijk- en buurtgericht werken. Hieronder staan enkele initiatieven genoemd waarmee we de Participatiewet verder verbinden in het sociaal domein. Vrijwilligerswerk, Beschut werk en dagbesteding in eigen kern We willen in de “eigen “ kern van mensen vormen van beschut werken, daginvulling/-besteding en vrijwilligerswerk koppelen aan Wmo-diensten en mantelzorgondersteuning. Zo komen vrijwilligers en inwoners die ondersteuning nodig hebben in hun eigen kern bij elkaar. We geloven hierbij sterk in de kracht van het lokale. Brede intake Met inwoners die zich een eerste keer melden op het Loopbaanplein houden we een brede intake waarbij alle onderdelen van het sociaal domein aan bod komen. Uiteraard staan hier de eigen omgeving en kracht van de burger centraal. Aan de voorkant werken we dan met generalisten. Waar nodig vindt na de brede intake via een warme overdracht doorgeleiding plaats naar de Voormekaar teams. Plaatsing SW-ers Een ander initiatief is de bestaande samenwerking tussen het SW bedrijf en de gemeenten, bij de plaatsing van SW-ers binnen de gemeentelijke organisatie. Een belangrijk doel hiervan is dat deelnemers de mogelijkheid krijgen om (weer) te participeren in het arbeidsproces. Deelnemers kenmerken zich door een verstandelijke beperking en bijkomende psychische problematiek die met de juiste ondersteuning in staat zijn te werken. Ondersteuning na inzet van eigen mogelijkheden Deze visie gaat uit van ondersteuning vanuit de volgende vragen: Wat kan de inwoner zelf? Welke mogelijkheden zijn er vanuit de eigen omgeving en in hoeverre kunnen ze daaruit ondersteuning krijgen? Welke ondersteuning is er nog nodig vanuit het algemene voorzieningenaanbod? Als na deze stappen nog altijd de vraag niet kan worden beantwoord, dan volgt de inzet van individuele voorzieningen. Het streven is daarbij wel om via maatwerk iemand zo snel mogelijk in staat te stellen om zelf weer verder te kunnen.
57
Het streven is om vanuit deze visie een samenhangende en betaalbare sociale infrastructuur te realiseren. Wij gaan uit van de eigen kracht van werkzoekenden. Wij willen dat zij zo veel als mogelijk zelf regie voeren. Niemand is gelijk, daarom moet onze ondersteuning altijd maatwerk zijn. Het ondersteuningsaanbod is selectief (dus “waar nodig”). Daar waar sprake is van “meervoudige uitdagingen” willen wij de ondersteuning vormgeven volgens het principe van 1 gezin, 1 plan, 1 regisseur. Samenwerking met andere spelers Wij beseffen dat de lokale overheid slechts een van de spelers is op het terrein van re-integratie. Met dit beleidsplan leggen wij ons beleid vast, in de wetenschap dat de effectiviteit van dit beleid voor een groot gedeelte wordt bepaald door anderen binnen ons speelveld. “Anderen” binnen de werelden van overheid, ondernemers en onderwijs. “Anderen” binnen onze gemeenten en daarbuiten, “anderen” binnen en buiten de Achterhoek. Vandaar ook dat wij ons sterk gaan maken voor het in samenwerking met diverse partijen vormgeven van het regionaal arbeidsmarktbeleid. Dit betekent dat wij met inzet van bestuur en ambtelijke organisatie de boer op moeten. Wij moeten anderen verleiden om zich in te zetten voor een effectieve re-integratie van mensen die niet geheel op eigen kracht een plek op de arbeidsmarkt kunnen verkrijgen. Dit kunnen we doen door onze instrumenten af te stemmen op vraag en aanbod vanuit werkgevers, onderwijs en werkzoekenden. Maar dat kunnen we ook doen door overtuigingskracht, helderheid en bindend vermogen. En zeker niet in de laatste plaats door het goede voorbeeld te geven. Wij zijn tenslotte ook werkgever en opdrachtgever op een veelheid aan terreinen. Brede transformatie in denken en doen Kortom, zoals wij de Participatiewet voor ogen hebben, is het niet enkel een technische aanpassing van de wetgeving. In onze visie maakt de Participatiewet onderdeel uit van een bredere transformatie in het sociaal domein, in denken en doen. Hoe dit allemaal moet, is nog niet op alle onderdelen duidelijk. Wetgeving is en blijft in ontwikkeling en hetzelfde geldt voor de arbeidsmarkt. We zullen steeds meer ervaring opdoen in het efficiënt en effectief invulling geven aan onze taken. Intern op het gebied van bijvoorbeeld de afstemming met de andere transities. En extern in de samenwerking met andere partijen, zoals werkgevers en onderwijsinstellingen. Dit betekent wel dat er bewegingsruimte moet blijven om deze afstemming voortdurend te kunnen verbeteren. Deze ruimte bouwen we dan ook in dit beleidsplan en de uitvoering ervan in.
4.2 Doelstellingen Bij het opstellen en uitvoeren van het participatiebeleid stellen wij ons de volgende doelen: Het terugdringen van het aantal bijstandsgerechtigden Uiteraard is en blijft het terugdringen van het aantal bijstandsuitkeringen een doel van het reintegratiebeleid. Hierbij is niet alleen de uitstroom van belang, maar ook het voorkomen van instroom in de bijstand. Wij gaan deze doelstellingen jaarlijks “SMART” formuleren in termen van uitstroom, toename van participatie aan de samenleving en aantallen bijstandsgerechtigden. Het bevorderen van de mogelijkheden op regulier werk. Een groot gedeelte van de werkzoekenden vindt zonder tussenkomst van de gemeente een plek op de arbeidsmarkt. Voor een aantal geldt dat niet. Door het bieden van ondersteuning willen wij de kansen van deze groep op regulier werk (baan of zelfstandig ondernemerschap) vergroten. Het bevorderen van het benutten van het verdienvermogen Een aantal werkzoekenden is niet in staat om dusdanig productief te zijn, dat werkgevers bereid zijn om hen aan te nemen tegen het wettelijk minimumloon. Wij richten ons erop om deze mensen te ondersteunen bij het vinden van werk, waarbij hun vermogens maximaal worden benut.
58
Het bevorderen van scholing vooral bij de doelgroep van 18 tot 27 jaar Deze groep vergroot door scholing de kans op de arbeidsmarkt. Bovendien zal er vaak recht bestaan op studiefinanciering waardoor men geen beroep op bijstand hoeft te doen. Het bevorderen van actieve deelname aan de maatschappij Niet voor iedereen is op korte of middellange termijn een reguliere baan een haalbaar doel. Onze inzet is om hen (weer) actief te laten deelnemen aan de samenleving.
4.3 Uitgangspunten Bij de uitvoering van de Participatiewet hanteren wij de volgende uitgangspunten: Klant- en resultaatgericht: Wij redeneren vanuit het perspectief van de klant en zijn daarbij resultaatgericht. Resultaat voor werkzoekenden betekent “naar vermogen” meedoen aan de maatschappij, bij voorkeur in een reguliere baan. Wij gaan uit van de mogelijkheden en niet zozeer van de beperkingen van mensen. Voor werkgevers betekent het resultaat het voorzien in een arbeidsbehoefte. Eigen verantwoordelijkheid van onze klanten: Wij doen een maximaal beroep op de eigen verantwoordelijkheid van onze klanten. Wij nemen deze verantwoordelijkheid niet over, maar leveren selectieve ondersteuning. En dat doen we alleen daar waar deze noodzakelijk is om het resultaat te bereiken. Streng maar rechtvaardig: Als een klant recht heeft op een uitkering, dan verstrekken wij deze. Maar dan ook alleen aan diegenen die daar daadwerkelijk recht op hebben. Dit achten wij van groot belang voor het behouden van het maatschappelijk draagvlak voor ons stelsel van sociale zekerheid. Zowel bij de eerste aanvraag als gedurende de uitkeringsperiode zorgen we ervoor dat uitkeringen niet ten onrechte worden verstrekt. Dit doen we geheel volgens de principes van hoogwaardig handhaven. Werk boven inkomen: Het is belangrijk dat klanten zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Ondersteuning van onze klanten in hun zoektocht naar werk staat daarom centraal in onze dienstverlening. Evenals het al dan niet vergroten van hun kansen op de arbeidsmarkt. Uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid: Wij richten ons op uitstroom van onze klanten naar regulier werk. Het uitgangspunt is algemeen geaccepteerde arbeid. Dit wil zeggen: alle arbeid die algemeen maatschappelijk is aanvaard. In principe is dat alle arbeid die wettelijk is toegestaan. Het is hierbij niet noodzakelijk dat het werk aansluit bij opleiding of werkervaring. Klanten met een uitkering dienen een aanbod voor een dergelijke baan te accepteren. Uiteraard is het wel van belang dat de klant fysiek en geestelijk het vermogen heeft om het werk te verrichten. Structurele en duurzame verbetering kansen op de arbeidsmarkt: Het uitgangspunt is dat iedere klant de plicht heeft om algemeen geaccepteerde arbeid te accepteren. Toch leidt dit er niet bij alle klanten toe dat de kansen op een structurele onafhankelijkheid van een uitkering toenemen. Als de mogelijkheden van de klant zich daartoe lenen, wijken wij af van dit principe. Voor een klant zonder startkwalificatie op de arbeidsmarkt, die wel in staat is om binnen afzienbare tijd een dergelijke startkwalificatie te behalen, wordt overwogen om deze startkwalificatie alsnog te behalen. Onze ondersteuning is niet alleen gericht op werk verkrijgen, maar ook op werk behouden. Dit is maatwerk, waarbij onder andere vaardigheden en motivatie een rol spelen. Sluitende aanpak, selectieve en effectieve ondersteuning: Iedereen die daarvoor in aanmerking komt, heeft recht op een activerend aanbod. Wel zijn wij selectief in de ondersteuning die wij bieden. Wij laten ons mede leiden door (de zich steeds verder ontwikkelende) kennis over de effectiviteit van de verschillende instrumenten. Zo bieden wij geen ondersteuning aan klanten die naar onze inschatting zonder onze hulp een baan kunnen vinden. Verder richten wij ons erop om klanten “in beweging te houden”. Langdurige werkervaringsbanen of participatiebanen achten wij niet effectief. 59
Maatwerk: Re-integratie is en blijft maatwerk. Ook is niet voor iedere klant regulier werk in dezelfde mate en in hetzelfde tijdsbestek haalbaar. Iedere klant is anders en heeft specifieke ondersteuning nodig in zijn of haar weg naar werk of andere vormen van “meedoen aan de maatschappij”. Bovendien is de vraag van de werkgevers mede bepalend voor het meest effectieve traject naar werk. Wij streven ernaar om zowel werkgevers als werkzoekenden zoveel mogelijk maatwerk te leveren. De marktvraag centraal: De werkgever stelt eisen aan de werkzoekenden en bepaalt of iemand wel of niet wordt aangenomen. Maatschappelijke instellingen en burgers stellen eisen aan vrijwilligers of klanten die al dan niet met behoud van uitkering bepaalde diensten verrichten. Deze vragen vanuit de markt stellen wij centraal. Wij richten onze ondersteuning erop om onze werkzoekende klanten te laten voldoen aan deze eisen. Voor wat hoort wat: Wij verwachten van mensen dat zij zich maximaal inzetten om naar vermogen mee te doen. Wij achten het rechtvaardig om van klanten een tegenprestatie te verlangen voor het ontvangen van een bijstandsuitkering. Onze inspanningen zijn er ook op gericht om de arbeidsparticipatie te verhogen en de werking van de arbeidsmarkt te verbeteren. Dit vergroot de mogelijkheden van werkgevers om geschikt personeel te vinden. Daarom verlangen wij ook van werkgevers een bijdrage. Uiteraard, voor zover wij daartoe mogelijkheden hebben. Waar voor uw geld: Niet alle werkzoekenden zijn in staat om op de reguliere arbeidsmarkt een baan te vinden tegen het wettelijk minimumloon. Wij zijn bereid om werkgevers te compenseren voor een eventueel verminderde arbeidsproductiviteit van onze werkzoekenden. De werkgever krijgt dus waar voor zijn of haar geld. Dit betekent dat zowel de hoogte als de duur van de compensatie afhankelijk zijn van de geleverde arbeidsprestatie. Korte lijnen en administratieve lastenbeperking: Wij organiseren onze dienstverlening zo effectief mogelijk. Onze dienstverlening kenmerkt zich door heldere aanspreekpunten, korte lijnen en zo weinig mogelijk administratieve lasten voor werkgevers, werkzoekenden en onze eigen organisatie(s). Samenhang met andere gemeentelijke dienstverlening: Onze klanten doen vaak een beroep op meerdere gemeentelijke diensten. Dit geldt zowel voor werkgevers en maatschappelijke instellingen als voor werkzoekenden. Wij gaan onze dienstverlening zo inrichten, dat we verbindingen kunnen leggen met deze andere vormen van dienstverlening. Bij bredere vraagstukken van de inwoner (meerdere domeinen) is er één centraal aanspreekpunt/ persoon. Deze coördineert alle benodigde ondersteuning. Adagium is hierbij: 1 gezin, 1 plan, 1 regisseur. Werk en inkomen vervullen hierin een specialistische rol, namelijk het zo snel mogelijk weer begeleiden naar regulier werk en (indien nodig) verstrekken van uitkering. Modern en persoonlijk: We maken optimaal gebruik van de mogelijkheden van moderne media en digitale dienstverlening. Dit is efficiënt en vergroot de effectiviteit van onze dienstverlening. Maar dit mag niet leiden tot een “onpersoonlijke” benadering van onze klanten. Dus digitaal waar het kan, maar voor veel van onze diensten is persoonlijk contact noodzakelijk. Persoonlijk contact met werkzoekenden én werkgevers. Daarnaast geldt dat (nog) niet al onze klanten de mogelijkheden van de digitale dienstverlening (kunnen) benutten. Financieel gezond: Onze dienstverlening moet haalbaar zijn binnen de beschikbare budgetten. Dit kan leiden tot het stellen van prioriteiten en het maken van keuzes ten aanzien van de kwaliteit en intensiteit van de dienstverlening. Ook gedeeltelijke en/of tijdelijke uitstroom is uitstroom: De flexibilisering van (vooral de basis/onderkant van) de arbeidsmarkt maakt het noodzakelijk dat er flexibel wordt ingespeeld op de mogelijkheden. Zoals “parttime werk is ook werk” en “flexcontracten/tijdelijke contracten zorgen ook voor tijdelijke uitstroom en versterken CV’s.
60
5. De benadering van doelgroepen en dienstverlening 5.1 Beloningsbeleid In de wet, nu nog WWB en straks in de Participatiewet, zijn mogelijkheden opgenomen om mensen te stimuleren aan het werk te gaan. Deze mogelijkheden bestaan uit: Een vrijlating van inkomsten uit arbeid; Een vrijlating van kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk; Het verstrekken van (stimulering)premies; Vrijlating van inkomsten Met betrekking tot de vrijlating van inkomsten is in de wet bepaald dat van de parttime inkomsten van een belanghebbende van 27 jaar en ouder gedurende maximaal een half jaar 25% mag worden vrijgelaten met een maximum van € 193, - per maand (peil 1-1-2014). Alleenstaande ouders kunnen onder voorwaarden nadat het recht op bovengenoemde vrijlating is geëindigd nog voor een extra vrijlating in aanmerking komen. De inkomstenvrijlating is alleen van toepassing indien de vrijlating naar het oordeel van het college bijdraagt aan inschakeling in de arbeid. Op grond hiervan kunnen gemeenten beleid formuleren bijvoorbeeld door strikte voorwaarden aan de vrijlating te verbinden. Tijdens de behandeling van de Participatiewet in de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris toegezegd dat er een inkomstenvrijlating in de nieuwe wet zal worden opgenomen ten behoeve van mensen met een medische uren beperking. Daarnaast komt er een studieregeling voor mensen met een bijstandsuitkering die een arbeidsbeperking hebben. De nadere uitwerking dient te worden afgewacht. Vrijlating kostenvergoeding vrijwilligerswerk De gemeenten kunnen ook vrijwilligerswerk stimuleren door de eventuele kostenvergoeding voor het vrijwilligerswerk tot een wettelijk bepaald bedrag vrij te laten2. Het gaat daarbij om forfaitaire bedragen waarbij niet wordt gekeken naar de feitelijke hoogte van de kosten, waarvoor de vergoeding is bestemd. Gemeenten kunnen beleid formuleren voor die gevallen, waarin de kostenvergoeding meer bedraagt dan het forfaitaire bedrag. Daarnaast kunnen de gemeenten een nadere invulling geven aan het begrip “vrijwilligerswerk”. Verstrekken van premies De gemeenten kunnen in het kader van het re-integratiebeleid ook stimuleringspremies verstrekken. Bijvoorbeeld een premie bij uitstroom uit de bijstand, bij het verrichten van onbetaalde werkzaamheden of bij het afronden van scholing. De premies zijn in beginsel eenmalig en komen ten laste van het re-integratiedeel van het participatiebudget. De premies mogen maximaal € 2.305, per jaar bedragen (peil 1-1-2014). De premies zijn voor de belanghebbenden fiscaal onbelast, waardoor deze niet doorwerken in bijvoorbeeld inkomensafhankelijke regelingen, waaronder de huur- en zorgtoeslag. Een aantal gemeenten verstrekt ook premies om daarmee het vrijwilligerswerk te stimuleren. Deze verstrekking mag niet samengaan met een vrijlating van kostenvergoeding vrijwilligerswerk, omdat anders de premie haar onbelaste status verliest. Het hiervoor beschreven beloningsbeleid is niet van toepassing op de groep jongeren (tot 27 jaar)3. Van deze groep wordt verwacht dat zij op eigen kracht uitstromen en dat daar geen stimuleringsmaatregelen voor nodig zijn. Argumenten voor en tegen beloningsbeleid Bij de vormgeving van het beloningsbeleid spelen een aantal (politieke)opvattingen een rol. Tegen het beloningsbeleid kan worden aangevoerd dat dit indruist tegen het complementaire karakter van de bijstand, de bijstand vult immers aan tot een minimumniveau. Het druist ook in tegen het standpunt van het Kabinet dat gemeenten geen inkomenspolitiek mogen bedrijven. 2 3
Wwb, artikel 31, lid 2 onder K en Regeling Wwb, artikel 7, onder h Artikel 31 lid 7 Wet werk en bijstand
61
Daarnaast kan het beloningsbeleid leiden tot het vergroten van de armoedeval. Dit is het verschijnsel waarbij klanten bij het aanvaarden van een baan er in inkomen op achteruitgaan, door het wegvallen van tegemoetkomingen. Anderzijds moet worden opgemerkt dat de ruimte in het budget van bijstandsgerechtigden de afgelopen jaren drastisch is gedaald4. Op basis van het beloningsbeleid, bijvoorbeeld een premie voor het verrichten van onbetaalde arbeid, bestaat de mogelijkheid om enige inkomensverbetering te realiseren. Daarbij kan ook de opvatting, dat arbeid moet lonen, een rol spelen. Ook kan er een koppeling met het maatregelenbeleid worden gelegd, waarbij de insteek is dat een royaal beloningsbeleid een streng maatregelenbeleid rechtvaardigt. De keuze om wel of niet een beloningbeleid te voeren kan ook afhankelijk zijn van de situatie op de lokale arbeidsmarkt en de bereidheid van de gemeente om hiervoor (extra)budget beschikbaar te stellen. Ten aanzien van de inkomstenvrijlating en vrijlating van kostenvergoeding vrijwilligerswerk voeren de gemeenten in de Achterhoek geen eenduidig beleid. Er zijn ook grote verschillen in beleid met betrekking tot het verstrekken van premies. De gemeenten binnen het SDOA gebied hebben bij de vaststelling van het Businessplan 2012 impliciet besloten geen beloningbeleid te voeren. Vrijlating van een kostenvergoeding bij vrijwilligerswerk gebeurt in overeenstemming met de wettelijke bepalingen. De burger wordt ook in financiële zin gefaciliteerd bij het vinden en aanvaarden van werk, maar het voldoen aan de plicht te participeren naar vermogen wordt niet apart beloond. Het wordt wel wenselijk geacht een inkomensvrijlating toe te passen ten behoeve van mensen met een medische uren beperking. Deze vrijlating is in de Participatiewet opgenomen om mensen die om medische redenen slechts beperkt (in uren) kunnen werken, enig perspectief te bieden.
5.2 Aanpalend beleid Naast instroombeperkende en uitstroombevorderende instrumenten zijn er diverse maatregelen te onderscheiden die ondersteunend zijn aan het re-integratie en/of participatiebeleid van gemeente. De inkomensondersteunende maatregelen zijn erop gericht om de financiële belemmeringen waardoor mensen niet kunnen meedoen aan de samenleving weg te nemen. Daarnaast bieden deze maatregelen de mogelijkheid om de kans op algemeen geaccepteerde arbeid en het niveau van deze arbeid te verhogen. Individuele studietoeslag Studenten met een beperking die door hun beperking geen wettelijk minimumloon kunnen verdienen in bijvoorbeeld een bijbaan kunnen een individuele studietoeslag van de gemeente ontvangen. De individuele studietoeslag is bestemd voor personen van 18 jaar of ouder met een arbeidsbeperking die recht hebben op studiefinanciering of een bijdrage op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). Voorwaarde hiervoor is wel dat de desbetreffende persoon geen in aanmerking te nemen vermogen heeft en met voltijdse arbeid niet in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen maar wel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie. In relatie tot het participatiebeleid kan de individuele studietoeslag er aan bijdragen dat personen langer doorstuderen en/of weer een studie oppakken. Dit wordt in een aparte verordening vastgelegd. Individuele inkomenstoeslag De individuele inkomenstoeslag geldt als een vervanging van de voorheen bekende langdurigheidtoeslag. De gemeente kan de toeslag verlenen aan personen van 21 jaar of ouder (doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd) indien de desbetreffende persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering. 4
Zie daartoe Nibud Budgethandboek 2013 en 2014
62
Bij het verlenen van een individuele inkomenstoeslag kijkt de gemeente naar de krachten en bekwaamheden van de desbetreffende persoon. Indien de desbetreffende persoon voldoende inspanningen heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen, wordt de individuele inkomenstoeslag verleend. Medisch urenbeperkt Van een persoon die algemene bijstand ontvangt kan vastgesteld worden dat hij/zij medisch urenbeperkt is. Medisch urenbeperkt houdt in dat iemand alleen maar in deeltijd kan werken, maar daarbij per uur wel volledig productief is. Medische urenbeperking kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling. Een medische urenbeperking dient te allen tijde medisch vastgesteld te zijn. Voor mensen die alleen de indicatie ‘medisch urenbeperkt’ hebben, kan geen loonkosten subsidie worden ingezet, zij zijn immers per gewerkt uur volledig productief. Een loonkostensubsidie kan alleen worden ingezet indien mensen naast de indicatie ‘medisch urenbeperkt’ ook een beperking per uur hebben. Mensen met een indicatie ‘medisch urenbeperkt’ kunnen wel een beroep doen op de gemeente voor andere ondersteuning en voorzieningen om te werken. Indien medisch urenbeperkten ter aanvulling op hun loon vergaard uit gedeeltelijk werk aanvullende bijstand ontvangen, wordt 15 procent van de inkomsten uit dit werk (met een maximum van €124 per maand) niet verrekend met de bijstand of IOAW/IOAZ-uitkering. Minimabeleid en Bijzondere bijstand Inwoners kunnen op grond van het minimabeleid en de bijzondere bijstand een vergoeding aanvragen voor noodzakelijke uitgaven die door bijzondere omstandigheden niet betaald kunnen worden. Voorbeeld hiervan zijn extra kosten door ziekte of een bijdrage in de schoolkosten van kinderen. Zoals eerder gesteld worden in het kader van de Maatregelen WWB de mogelijkheden voor het verlenen van categoriale bijzondere bijstand sterk beperkt. In de beleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid die in het najaar van 2014 opnieuw zullen worden vastgesteld wordt ingegaan op de wijze waarop we invulling geven aan de verdere individualisering van bijzondere bijstand. Vrijwilligerswerk en de Tegenprestatie We stimuleren in principe alle uitkeringsgerechtigden tot het verrichten van vrijwilligerswerk. Al moet voorkomen worden dat een zogenaamd ‘lock-in effect’ ontstaat. Dit zou betekenen dat mensen vast zitten aan het vrijwilligerswerk en niet kunnen doorstromen naar een reguliere baan. Ook voor hen die vrijwilligerswerk verrichten geldt dat het verkrijgen van reguliere arbeid (al dan niet met ondersteuning van de gemeente) altijd voorop moet staan. Het verrichten van vrijwilligerswerk is niet alleen goed voor de persoon in kwestie, maar draagt ook bij aan het maatschappelijke klimaat in de gemeente. Vrijwilligers kunnen bijvoorbeeld ondersteuning bieden aan ouderen en mensen die op de één of andere manier niet in staat zijn om helemaal zelfstandig in de samenleving te participeren. Deze vorm van vrijwilligerswerk kan voorkomen dat inwoners een beroep op de WMO moeten doen. De gemeente faciliteert en ondersteunt vrijwilligers die zich nuttig maken voor de samenleving. De verplichte tegenprestatie is uit de wet gehaald. Onder een tegenprestatie wordt het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden verstaan die naast of in aanvulling op reguliere arbeid worden verricht. De gemeente is wel verplicht een verordening op te stellen over hoe om te gaan met wederkerigheid / tegenprestatie. Wij staan achter het idee van wederkerigheid. Om dat te bereiken passen wij geen directe dwang toe, maar motiveren wij mensen een bijdrage te leveren naar vermogen. Ook een tegenprestatie draagt namelijk bij aan het maatschappelijk klimaat en is goed voor de persoon in kwestie. Belangrijk uitgangspunt van de tegenprestatie is dat deze niet leidt tot verdringing op de arbeidsmarkt. In de nog op te stellen verordening wordt de mogelijkheid open gelaten om in voorkomende gevallen een daadwerkelijke verplichting op te leggen (ter beoordeling aan het college). 63
Financiële ondersteuning (startende) ondernemers Via het Bijstandbesluit zelfstandigen (Bbz) 2004 kan de gemeente ondersteuning bieden aan startende ondernemers (bijvoorbeeld vanuit een uitkeringssituatie) maar ook aan gevestigde zelfstandigen die tijdelijk in financiële problemen verkeren. Deze ondersteuning kan bestaan uit begeleiding en advies en uit bijstand in de kosten van levensonderhoud of bedrijfskrediet. De gemeente Berkelland heeft de uitvoering van het Bbz opgedragen aan de ROZ-groep, de regionale adviesorganisatie voor ondernemers in Twente en de Achterhoek. Schulddienstverlening In de eerste plaats zijn schuldenaren en schuldeisers zelf verantwoordelijk voor het op orde krijgen van hun financiële situatie. Als inwoners toch hulp nodig hebben, kunnen zij bij de Stadsbank Oost Nederland terecht voor hulp bij het op orde krijgen van hun financiën. In het beleidsplan schulddienstverlening is nader uitgewerkt hoe we hier vorm aan geven. Vrijwilligersorganisaties Humanitas en schuldhulpmaatje spelen een aanvullende en ondersteunende rol binnen de schulddienstverlening. Ze leren inwoners hoe ze om moeten gaan met geld om problemen in de toekomst te voorkomen. Deze vrijwillige initiatieven worden door ons ondersteund door middel van subsidieverlening. Volwasseneneducatie De afgelopen jaren zijn de gemeentelijke budgetten voor de volwasseneneducatie aanzienlijk gedaald en is de bestedingsvrijheid verder beperkt, terwijl de doelgroep alleen maar groter wordt. Een belangrijke voorwaarde om te kunnen participeren in de samenleving is de beheersing van de Nederlandse taal. Onder druk van de bezuinigingen en vanuit ons uitgangspunt dat inwoners zich maximaal moeten inzetten om naar vermogen mee te doen, verwachten wij dat inwoners nog meer zelf acties en initiatieven ondernemen om de Nederlandse taal te leren, indien nodig in samenwerking met het Voormekaar team. Ook willen wij meer nadruk leggen op het informele aanbod. Dit aanbod kenmerkt zich door de inzet van vrijwilligers. Wij willen verbindingen stimuleren tussen bibliotheken, taalinformatiepunten en de plek waar cursisten en taalcoaches elkaar treffen. Samen met het ROC willen we dit vormgeven door bestaande lokale initiatieven inzichtelijk te maken en met elkaar te verbinden. Hierdoor leert men elkaars mogelijkheden en werkwijzen kennen. Verder willen wij vooral inzetten op het verbeteren van de ondersteuning van de taalvrijwilligers bijvoorbeeld door het aanbieden van begeleiding door deskundige beroepskrachten. Passend onderwijs en entreeonderwijs In de Participatiewet is vastgelegd dat er voor jongeren een vierwekelijkse zoekperiode vooraf gaat aan een bijstandsaanvraag. In deze periode moeten jongeren zelfstandig op zoek naar werk en/of scholing. Als de jongere nog scholingsmogelijkheden heeft, wordt hij verwezen naar een opleiding en krijgt hij geen uitkering. In de Achterhoek passen we deze regels in goed overleg met onderwijsinstellingen toe, zodat er geen jongeren tussen wal en schip vallen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de “gezamenlijke intake”. Vanuit een brede intake worden alle leefgebieden in beeld gebracht om de leerbaarheid en schoolbaarheid van de jongere vast te stellen. Alleen zo kan een maatwerkoplossing worden geboden. De invoering van het entreeonderwijs houdt een aanscherping van het MBO niveau 1 onderwijs in. De entreeopleiding is niet alleen gericht op doorstroom binnen het onderwijs, maar bereidt jongeren ook direct voor op de arbeidsmarkt. Ook worden de streefcijfers voor voortijdig schoolverlaten lager gesteld, wat een gezamenlijke uitdaging is voor gemeenten en het onderwijs. Deze belangrijke wijzigingen in het sociaal domein rond jongeren willen we gezamenlijk met onderwijs- en zorgpartners aangrijpen om tot een efficiëntere, minder versnipperde en meer sluitende dienstverlening te komen. In de Achterhoek wordt in verschillende projecten en structuren samengewerkt om deze wijzigingen gezamenlijk vorm te geven. Voorbeelden hierbij zijn: JOUW Unit, de Regionale Agenda Kwetsbare Jeugd, de Voorloperaanpak en het Actieplan Jeugdwerkloosheid 2013-2014. 64
Wtcg en CER De Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en Compensatie Eigen Risico (CER) waren bedoeld als financiële tegemoetkoming voor mensen die door hun beperking bepaalde zorgkosten maakten. Gemeenten hebben de taakstelling om te kijken naar maatwerk en daarom worden deze regelingen afgeschaft. Het budget voor deze regelingen wordt toegevoegd aan de Wmo. Wij willen dit geld nadrukkelijk besteden aan maatwerkoplossingen. Daarnaast willen we een deel van deze voorziening onderbrengen in het pakket van de collectieve zorgverzekering die wij met Menzis hebben afgesloten (Zie ook blz. 26, 3D Beleidskader).
6 Werkgeversbenadering Het re-integratiebeleid is al geruime tijd één van de speerpunten van ons beleid. En dat blijft voorlopig ook zo. Door een betaalde baan kunnen onze klant-werkzoekenden niet alleen onafhankelijk worden in hun levensonderhoud, maar ook hun talenten verder ontplooien. Wij zien dat het hebben van werk, een participatiebaan of deelname aan andere vormen van maatschappelijke participatie in belangrijke mate bijdraagt aan het terugdringen van sociale uitsluiting en armoede. Actief zijn, meedoen, initiatief nemen, eigen verantwoordelijkheid kunnen en willen dragen (etc.), voegen op vele manieren iets toe aan het individueel welzijn van onze burgers, aan de economische ontwikkeling en aan de leefbaarheid van onze samenleving als geheel. Reintegratie dient meer doelen dan het aan het werk helpen van onze klanten alleen. De rol van werkgevers is voor een effectieve re-integratie van groot belang. Zonder werkgevers geen banen. En dat de werkgevers zelf een belang hebben bij het vinden van arbeidskrachten is duidelijk. Hetzelfde geldt voor de werkzoekenden: het is in hun eigen belang dat zij een baan vinden. Gelet op deze belangen, kan veel worden overgelaten aan de werkzoekenden en werkgevers zelf. Daar waar dat kan, zullen we dat ook doen. Dit past bij het uitgangspunt dat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor het vergroten van hun kansen. Maar, we hebben een publieke taak om de werkzoekenden te ondersteunen, die niet op eigen kracht een baan kunnen vinden. In dit hoofdstuk schetsen we hoe we de koppeling tussen werkgever en werkzoekende tot stand willen brengen.
6.1 Visie van werkgevers De afgelopen tijd hebben wij diverse gesprekken gevoerd met werkgevers in de regio over hun visie op re-integratie en werkgeversdienstverlening. Op basis van deze gesprekken kunnen de volgende conclusies worden getrokken: De toegang tot informatie en dienstverlening moet helder zijn. Het werkgeversservicepunt is hiervoor één van de geschikte kanalen. De uitstraling naar buiten toe kan worden verbeterd. Bij veel werkgevers is er nog sprake van onbekendheid over de mogelijkheden. Successen zouden meer bekend moeten worden gemaakt. Daarnaast bestaat bij de werkgevers de wens om automatisch toegang te hebben tot het aanbod van geschikte kandidaten. Een goed en intensief relatiebeheer met regelmatig persoonlijk contact met de werkgever, korte lijnen met de beslissers, en bedrijfsbezoeken zijn onontbeerlijk voor een effectieve werkgeversdienstverlening. Eén aanspreekpunt per ondernemer, individueel contact leidt tot de beste resultaten. Werkgevers zien voor gemeenten een belangrijke rol weggelegd bij de arbeidsmarktparticipatie van de doelgroep. De markt zelf zal zonder publieke dienstverlening niet snel of effectief zelf aan de slag gaan met deze doelgroep. Een actieve werkgeversbenadering is noodzakelijk. Dienstverlening met betrekking tot de groep mensen met arbeidsbeperking moet gericht zijn op het ontzorgen van de werkgever. Extra begeleiding mag geen ballast zijn voor de werkgever. Zo weinig mogelijk regels en administratieve lasten. Bedrijven die personeel in meerdere gemeenten werven moeten niet met verschillende regelingen te maken krijgen. Eén regeling voor loonwaarde naar een uniform model. De publieke uitvoering moet ondernemers zo veel mogelijk uit één loket faciliteren. 65
Motivatie en het bezitten van elementaire werknemersvaardigheden zijn twee cruciale succesfactoren voor een geslaagde plaatsing. Zorg dat een kandidaat over elementaire werknemersvaardigheden beschikt. Laat opleiding en kwaliteitsborging aan de werkgevers over. Zet jobcoaching op maat in. Niet iedereen heeft dezelfde begeleidingsbehoefte. Bied alleen een no-risk polis aan voor die personen waarbij het risico van uitval door ziekte hoog is. Detachering wordt gezien als een gewenst instrument in het totale re-integratieaanbod. Ook dit dient als maatwerk te worden ingezet. Compensatie van verminderde arbeidsproductiviteit in de vorm van loonkostensubsidie en/of afdekking risico’s eventueel ziekteverzuim. Ook payrolling of detachering zijn instrumenten die de risico’s van werkgevers kunnen beperken. Verder is van belang dat er in het sociaal akkoord van 11 april 2013 afspraken gemaakt zijn over banen voor werkzoekenden met een arbeidsbeperking. Werkgevers nemen hun verantwoordelijkheid met de toezegging dat zij mensen met een beperking aan een baan zullen helpen, oplopend tot tienduizend mensen per jaar in 2020. Zo komt er een garantie voor in totaal 125.000 banen voor mensen met een arbeidsbeperking, waarvan 25.000 bij de overheid. Voor de Achterhoek betekent dit 1566 garantiebanen die door werkgevers zijn toegezegd. In de uitgangspunten die de Werkkamer op 29 januari 2014 publiceerde, worden de regionale werkbedrijven verantwoordelijk voor het aan werk helpen van werkzoekenden met een arbeidsbeperking. Wajongers en mensen op de wachtlijst WSW krijgen de eerste jaren voorrang bij de bemiddeling naar door de werkgevers ter beschikking te stellen garantiebanen.
6.2 Aanpak op hoofdlijnen Hoewel de lokale overheid een essentiële rol heeft bij het implementeren van de Participatiewet, is haar invloed op het functioneren van de arbeidsmarkt beperkt. Die beperkte invloed op de arbeidsmarkt is een lastige factor bij het optimaal kunnen bedienen van de doelgroep waarvoor de lokale overheid verantwoordelijk is. Dit gegeven dwingt de gemeenten vitale partijen (ondernemers, onderwijs, overheden; de drie O’s) bij elkaar te brengen en consensus te bereiken over de plannen en in te zetten middelen voor bovengenoemde doelgroepen. Haar rol zit er vooral in om processen op gang te brengen, partijen en mensen bij elkaar te brengen en erop toe te zien dat belangrijke stappen worden gezet. Wij stellen ons tot doel om een bijdrage te leveren aan de volgende doelstellingen: Stimulering werkgelegenheid: Aantrekken nieuwe of behoud bestaande werkgelegenheid is van groot belang voor de kansen op werk voor werkzoekenden. Gemeenten hebben meerdere aangrijpingspunten om hier een bijdrage aan te leveren, zoals de uitgifte van bedrijventerreinen, vergunningverlening en economisch beleid in brede zin. Ook via het regionaal arbeidsmarktbeleid en de Agenda Achterhoek 2020 wordt hierop ingezet. Voor dit beleidsplan voert het te ver om hier uitgebreid op in te gaan, maar wij zullen ons er op richten om in de uitvoering van dit beleidsplan actief de dialoog en samenwerking te zoeken rondom het stimuleren van werkgelegenheid. Verbeteren aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt: Het onderwijs is op verschillende manieren en niveaus betrokken bij dit onderwerp. Vele initiatieven in de Achterhoek zijn gericht op een betere afstemming tussen de (toekomstige) vraag van werkgevers en het scholingsaanbod. Daar blijven we op inzetten. Eenduidiger dienstverlening voor werkgevers: Werkgevers hebben behoefte aan een eenduidige dienstverlening vanuit de diverse partners in de keten van Werk en Inkomen. In overleg met de werkgevers en onze partners, zoals het UWV en de SW-bedrijven zullen we onze dienstverlening de komende tijd verder stroomlijnen. Verbeteren matching vacatures en werkzoekenden: In de praktijk blijkt het vaak lastig om op het juiste moment de juiste werkzoekenden voor te dragen voor vacatures. Het vergroten van het inzicht in de mogelijkheden van onze doelgroep en een effectieve begeleiding van de 66
werkzoekenden richting de arbeidsmarkt blijft voortdurend onze aandacht houden. Van belang hierbij is uiteraard ook kennis van de vraag van werkgevers. Goed zicht op zowel de vraag als het aanbod is essentieel voor een effectieve matching. Speciale doelgroepen aan het werk krijgen en houden: Maatwerk is ons uitgangspunt bij het begeleiden van werkzoekenden. Een uitgebreide beschrijving van doelgroepenbeleid past hier niet bij. Wel zijn er groepen werkzoekenden aan te wijzen waarvoor een bijzondere benadering noodzakelijk is om hen aan het werk te krijgen en te houden. Het gaat hier onder meer om de werkzoekenden en werknemers met een arbeidsbeperking, c.q. de doelgroep loonkostensubsidie, de werknemers van de sociale werkvoorziening en de mensen die de nieuwe indicatie “beschut werken” krijgen. Deze doelen willen we bereiken via vijf “lijnen”: 1. Een samenhangend lokaal en regionaal arbeidsmarktbeleid 2. Effectieve en efficiënte organisatie van de dienstverlening aan werkgevers 3. Een regionaal afgestemd instrumentarium rondom werkgeversdienstverlening 4. Een op de lokale ondernemers afgestemde marktbewerking 5. Gemeente als werkgever en opdrachtgever In de volgende paragrafen werken we deze lijnen uit.
6.3 Een samenhangend lokaal en regionaal arbeidsmarktbeleid In de (arbeidsmarkt)regio Achterhoek is het Platform Onderwijs Arbeidsmarkt (POA) een essentiële partner. Het Platform Onderwijs en Arbeidsmarkt houdt zich onder meer bezig met het signaleren van knelpunten en kansen op de arbeidsmarkt en afstemming van de activiteiten van alle betrokken partijen. Hierbij gaat het om strategische afspraken over het geheel van de arbeidsmarkt (en dus niet alleen over het beleid ten aanzien van de doelgroep van gemeenten, UWV en SW-bedrijven). Tevens houdt het POA in de gaten of nieuwe ontwikkelingen passen binnen of een aanvulling zijn op bestaande initiatieven. Zo nodig worden hierover in het bestuur afspraken gemaakt. Bevorderen van de werkgelegenheid in de regio is een van de onderwerpen binnen de Achterhoek Agenda 2020. In die agenda trekken overheden, ondernemers en organisaties samen op voor een vitale Achterhoek. Binnen de werkplaats Innovatieve Duurzame Economie maakt het POA de knelpunten op de arbeidsmarkt transparant en fungeert als aanjager bij het oplossen hiervan. Samen met de partners in het POA zullen we onder andere uitvoering geven aan de Achterhoekse Human Capital Agenda. Deze agenda focust op de drie belangrijkste branches van ambachtelijke bedrijvigheid in onze regio: de Maakindustrie, de Agrofood sector en de Zorg. De Zorg is geen marktsector, maar een budgetgestuurde sector, sterk afhankelijk van het gevoerde overheidsbeleid. De Zorg groeide tot voor kort, maar krijgt nu te maken met stelselwijzigingen en bezuinigingen. Mede gelet hierop hebben we met een groot aantal partijen een Regionaal sociaal akkoord arbeidsmarkt Zorg en Welzijn Achterhoek gesloten. Doel van dit akkoord met onder andere werkgevers, werknemers, onderwijsinstellingen en het UWV Werkbedrijf is om gezamenlijk de personele gevolgen van de komende veranderingen zo goed mogelijk op te vangen. Inmiddels is onder deze paraplu een sectorplan zorg en welzijn voor de regio Achterhoek tot stand gekomen. Andere voorbeelden van projecten op het gebied van regionaal arbeidsmarktbeleid zijn het Actieplan Jeugdwerkloosheid en het Techniekpact Achterhoek-Liemers. Voor een effectief arbeidsmarktbeleid is de inzet van vele partners vereist. Een gezamenlijke inzet op regionale schaal kan worden ondersteund door een lokale aanpak en vice versa. Ook onze gemeenten leveren hieraan een bijdrage door onder meer de uitvoering van het in dit beleidsplan beschreven re-integratiebeleid.
67
Voor wat betreft de werkgeversbenadering werken de gemeenten Bronckhorst, Doesburg5, Doetinchem en Montferland samen in het Werkgeversservicepunt Achterhoek West. Zowel Wedeo als het UWV participeren hierin. De werkgeversbenadering vanuit de gemeenten Berkelland, Oost Gelre en Winterswijk wordt vanuit het Loopbaanplein Oost Achterhoek gecoördineerd. Het ISWI organiseert de werkgeversbenadering vanuit Ulft. Zowel door ISWI als het Loopbaanplein Oost Achterhoek vindt samenwerking plaats met het UWV op basis van complementariteit. Het Werkgeversservicepunt Achterhoek opereert vanuit het Werkplein in Doetinchem en wordt bemand door medewerkers van het UWV. In onderstaand figuur wordt een overzicht gegeven van de partijen waar werkgevers mee te maken hebben.
Zoals uit deze beschrijving blijkt, is er nog geen sprake van een eenduidige vormgeving van de werkgeversdienstverlening op het niveau van de regio Achterhoek. Bovendien geldt dat de deelnemende partijen aan het Werkgeversservicepunt Achterhoek West en het Loopbaanplein Oost Achterhoek ook nog hun eigen relaties onderhouden met werkgevers. Wij zien kansen om hier verbetering in aan te brengen. Uniforme benadering en vermindering loketten De gemeenten in de Achterhoek kiezen er voor om samen met de andere ketenpartners een uniforme werkgeversbenadering uit te werken. Hiertoe worden ook de instrumenten die gemeenten kunnen inzetten geharmoniseerd (zie paragraaf 6.6). Gelet op de omvang van de regio zal deze benadering vanuit meerdere punten plaatsvinden. De deelnemende partijen gaan alle werkgeverscontacten coördineren vanuit het Loopbaanplein Oost Achterhoek en vanuit het Werkgeversservicepunt Achterhoek West. Het UWV past zijn werkwijze hierop aan. In hoeverre de dienstverlening vanuit Ulft blijft plaatsvinden is onder meer afhankelijk van de toekomst van het ISWI. Hierover vindt naar verwachting nog dit jaar besluitvorming plaats. Om de duidelijkheid voor werkgevers te vergroten en invulling te geven aan “één aanspreekpunt voor werkgevers” ontwikkelen we als sluitstuk van onze gezamenlijke aanpak een website, waar
5
Doesburg behoorde tot voor kort tot de Arbeidsmarktregio Achterhoek. Inmiddels is Doesburg onderdeel van de regio Arnhem.
68
werkgevers zich kunnen melden voor alle onderwerpen aangaande werkgeversdienstverlening op het gebied van werk en inkomen. Gemeenten leveren uiteraard meer diensten aan werkgevers. Andere vormen van dienstverlening kunnen mogelijk verbonden worden met de hierboven beschreven aanpak. Een snelle lijn naar diensten als vergunningverlening en uitgifte van bedrijventerreinen kan de effectiviteit van de bemiddeling van werkzoekenden naar werk vergroten. In onderstaand figuur wordt een overzicht gegeven van de partijen waar werkgevers in de meer gestroomlijnde vorm mee te maken krijgen.
Onderwijsinstellingen, vooral de ROC’s, het speciaal onderwijs en het Praktijkonderwijs, hebben een rol op het gebied van toeleiding naar arbeid en beschikken over een groot netwerk aan werkgevers. Zij zullen als samenwerkingspartners verbonden worden aan de werkgeverservice. Opstellen op elkaar afgestemde marktbewerkingplan(nen) Mede op basis van de arbeidsmarktanalyse en de afspraken over een uniforme benadering stellen we marktbewerkingplannen op. Deze plannen stemmen we op elkaar af. Indien mogelijk voegen we deze plannen samen tot één gezamenlijk marktbewerkingplan. Vormgeving Werkbedrijf Zoals al eerder vermeld, vormt het toekomstig “Werkbedrijf” de schakel tussen de door werkgevers toegezegde garantiebanen voor werkzoekenden met een arbeidsbeperking en de doelgroep. Op korte termijn zullen wij in overleg met werkgevers- en werknemersorganisaties en het UWV afspraken maken over de manier waarop wij het werkbedrijf in de Achterhoek vormgeven. Planning en inhoud worden mede bepaald door afspraken op rijksniveau in de zogenaamde Werkkamer. Onlangs heeft deze werkkamer de eerste contouren geschetst van de uitgangspunten en regelgeving ten aanzien van de werkbedrijven. De belangrijkste zijn: Het werkbedrijf is een bestuurlijk samenwerkingsverband, waarbij iedere arbeidsmarktregio de ruimte krijgt om de samenwerking vorm te geven. In het bestuur zijn vertegenwoordigd: gemeenten, werkgevers en werknemersorganisaties en het UWV. Er wordt een door alle partijen onderschreven arbeidsmarktanalyse gemaakt. Er is een door alle partijen onderschreven marktbewerkingplan aanwezig. 69
In elke regio wordt een basispakket aan functionaliteiten georganiseerd onder regie van het Werkbedrijf. Dit basispakket wordt gefinancierd uit publieke middelen.
6.4 Een op de lokale ondernemers afgestemde marktbewerking Zoals gesteld gaan de deelnemende partijen alle werkgevercontacten coördineren vanuit het Loopbaanplein Oost Achterhoek en vanuit het Werkgeversservicepunt Achterhoek West. Het Team Marktbewerking van de Sociale Dienst Oost Achterhoek matcht werkzoekenden met lokale werkgevers na een gedegen – brede – werkintake. Daarbij wordt ook nadrukkelijk samen gewerkt met de lokale uitzendorganisaties.
6.5 De gemeente als werkgever en opdrachtgever Gemeenten zijn niet alleen verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet, maar zijn zelf ook werkgever en opdrachtgever van werkzaamheden op een veel terreinen. Vanuit beide rollen kunnen wij de uitvoering van de Participatiewet versterken. Creëren garantiebanen binnen onze eigen organisaties In het sociaal akkoord is afgesproken dat de overheid 25.000 garantiebanen biedt voor mensen met een arbeidsbeperking. Een doorvertaling naar de Achterhoek en Doetinchem is opgenomen in bijlage II. Wij zullen minimaal een evenredig deel voor onze rekening nemen. Social return on Investment In ons huidige inkoopbeleid is het principe van social return on investment opgenomen. Dit betekent dat in de gunningvoorwaarden van inkoop –en aanbestedingstrajecten is vastgelegd dat een opdrachtnemer een opdracht alleen krijgt als hij een of meerdere mensen met een bijstandsuitkering een (leer)werkplek aanbiedt. In de praktijk blijkt het moeilijk om in alle gevallen effectief uitvoering aan dit principe te geven. In regionaal verband gaan we afspraken maken hoe we de uitvoering van ons beleid kunnen verbeteren. Hierop lopen al diverse initiatieven.
6.6 Instrumenten Het uitgangspunt is duurzaam regulier werk (loondienst of zelfstandig ondernemerschap) en een inkomen dat voldoende is om in de bestaanskosten te voorzien. Veel werkzoekenden slagen er zelf in dit te bereiken, zonder bemiddeling of verdere ondersteuning. Voor werkzoekenden die – tijdelijk dan wel blijvend - een steuntje in de rug nodig hebben, worden indien mogelijk instrumenten ingezet om een goede match te realiseren tussen werkgever en kandidaat-werknemer. Deze inzet van instrumenten om werkgevers te stimuleren uitkeringsgerechtigden in dienst te nemen vormt een belangrijk onderdeel van de werkgeversbenadering. Deze instrumenten maken ook deel uit van het basispakket aan functionaliteiten dat onder regie van het Werkbedrijf in de arbeidsmarktregio aanwezig moet zijn. In landelijke wet- en regelgeving wordt nog het kader vastgelegd voor de criteria en de (financiële) verantwoordelijkheid voor de inzet van loonkostensubsidie, beschut werk en overige instrumenten voor re-integratie. Een overzicht van in te zetten instrumenten is opgenomen in Bijlage I. Het instrumentarium stemmen we op elkaar af in de arbeidsmarktregio Achterhoek. Dit schept duidelijkheid naar werkgevers en voorkomt dat gemeenten elkaars concurrent worden bij het vervullen van vacatures. Dit betekent dat we de beleidsruimte die de landelijke kaders bieden bij de dienstverlening richting werkgevers op dezelfde manier zullen invullen. Een uniform en regionaal afgestemd instrumentarium voor de werkgeversdienstverlening dus. Met een eensluidende regeling voor loonkostensubsidie en één systematiek voor loonwaardebepaling. Voor zover dit noodzakelijk is, zullen wij dit in onze verordeningen en beleidsregels vastleggen.
70
7. Begroting In dit hoofdstuk maken we een doorkijk tot 2019 op het vlak van re-integratie en inkomensondersteuning.
7.1 Prognose gemiddeld besteedbaar budget per uitkering Bij de prognose in onderstaande tabel is gerekend met een aantal aannames. Deze staan beschreven in de voetnoten. 2013 2014 2015 2016 2017 2018 % Aantal 483 531 590 680 774 859 77,85 bijstandsuitkeringe % n6 Doelgroep Wsw335,93 331,05 311,19 292,52 274,96 258,47 oud7 23,06 % Totale 818,93 862,05 901,19 972,52 1048,96 1117,47 doelgroepvolume8 Gebundeld re9.498.97 9.368.90 8.835.724 8.237.07 7.651.75 7.133.99 integratiebudget9 6 3 10 1 3 9 Kosten Wsw-oud11 8.734.18 8.607.30 7.885.479 7.219.28 6.604.65 6.037.78 0 0 9 5 8 Restant gebundeld 764.796 761.603 950.245 1.017.78 1.047.09 1.096.21 re2 8 1 integratiebudget12 Gemiddeld budget 1.583 1.434 1.611 1.497 1.353 1.276 per bijstandsuitkering 13 Bijstandsuitkeringe 59,0 61,6 65,5 69,9 73,8 76,9 n in % van totale doelgroep14 Conclusie Uit de tabel hiervoor blijkt dat de gemiddelde re-integratiebudgetten per bijstandsuitkering komende jaren afnemen. Deze lage budgetten leiden onafwendbaar tot de conclusie dat gemeente scherpe keuzes moet maken in de besteding van re-integratiemiddelen.
6
Aantal bijstandsuitkeringen Wwb, Ioaw, Ioaz en toename als gevolg van stoppen instroom Wsw en beperken instroom Wajong. Raming bijstandsvolume als gevolg economische ontwikkelingen en effecten rijksbeleid op basis van cijfers CPB. 7 Gebaseerd op realisatie van aantal SW-plekken conform taakstelling 2013 met een aangenomen gemiddeld natuurlijk verloop van 6% per jaar vanaf 2015. 8 Optellen rij 1 en 2. 9 Gebaseerd op toekenning Participatiebudget in 2014. Exclusief educatiemiddelen. Vervallen component inburgering na 2013. Overheveling rijksbijdrage Wsw, inclusief de bezuinigingen op deze overheveling als gevolg van het stoppen van de instroom en toepassing van de efficiencykorting. Geleidelijke toevoeging van re-integratiemiddelen voor nieuwe doelgroep. Budgetaandeel van gemeente in macrobudget 2014 en de ontwikkeling van macrobudget voor wat betreft componenten participatiebudget en Wsw budget. Ontwikkeling van macrobudget nieuwe doelgroep en gemeentelijke deel in Wajong. 10 Laatstelijk vastgesteld budget, waarop ook de meerjaren aannames zijn aangepast. 11 Gemiddelde kosten per SW-plek die gelijk zijn aan toekenning Rijksbijdrage Wsw in 2014, gedeeld door minimumtaakstelling. Ontbreken gemeentelijke bijdrage in de kosten of compensatie op andere wijze, zoals opdrachten aan SW-bedrijf onder gunstige voorwaarden. Gemiddelde afbouw SW-plekken met 6% per jaar. Afbouw overheadkosten in gelijke mate afbouw SW-plekken. 12 Aftrekken rij 5 van rij 4. 13 Delen rij 6 door rij 1. 14 Rij 2 in procenten t.o.v. rij 3.
71
Zoals beschreven in de doelgroepbenadering in het vijfde hoofdstuk zullen de re-integratiemiddelen vooral worden ingezet voor instrumenten voor uitkeringsgerechtigden die enerzijds ondersteuning nodig hebben om betaald werk te vinden en waarvan anderzijds wordt verwacht dat zij met deze investeringen ook daadwerkelijk betaald werk vinden en zo mogelijk uitstromen uit de uitkering. Ook moeten we vanuit dit budget investeren, vaak samen met andere arbeidsmarktpartners in de regio, in onze werkgeversdienstverlening. In onze jaarplannen maken wij telkens een begroting van de inzet van het re-integratiebudget over de verschillende instrumenten en voorzieningen. Natuurlijk moeten we manieren onderzoeken om het krappe budget te verhogen. We zetten op verschillende manieren in op het beperken van de instroom en het vergroten van de uitstroom uit de uitkering. Daardoor kan er bespaard worden op het inkomensbudget. Verder zetten we in op het meer benutten van het verdienvermogen van uitkeringsgerechtigden die behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie. Doordat loonkostensubsidie in de Participatiewet kan worden betaald vanuit het inkomensbudget, komt er minder druk op het re-integratiebudget. Waar mogelijk worden verbindingen gelegd in het sociaal domein en met het onderwijs die de reintegratie ten goede kunnen komen en er besparingen kunnen realiseren. Tenslotte bekijken we op welke manieren er aanvullende financiële middelen kunnen worden gevonden voor re-integratie, bijvoorbeeld binnen het Europees Sociaal Fonds.
7.2 Meerjarenraming budget inkomensondersteuning. In de gemeente Berkelland verwachten we eind 2014 op 568 uitkeringsgerechtigden uit te komen. Het gemiddelde over de jaren 2013, 2014 bedraagt ongeveer 541 uitkeringen. Bij een gemiddelde uitkering van € 14.500 geeft dat een uitkeringslast van ongeveer € 7.850.000. Wij verwachten een budget van € 6.685.000 te ontvangen van het Rijk. Deze rijksbijdrage is afhankelijk van de macro-ontwikkelingen en het bijbehorende verdeel model van het Rijksbudget voor een uitkeringsjaar. Dit is op dit moment niet exact te voorspellen. Daarom presenteren we hier een inschatting van de eventuele tekorten of overschotten ten opzichte van het huidige rijksbudget. Ove rz icht begro ting 2015 -2018 Begroting inkomensondersteuning (x € 1.000)
Begroting 2014
Uitgaven (aantal klanten * € 14.500) Rijksbijdrage inkomensvoorziening 2014 (voorlopig) Tekort 10 % eigen risico Mogelijke aanvullende rijksuitkering Netto kosten gemeente
7.850
Financieel meerjarenperspectief o.b.v. huidig rijksbudget 2015 2016 2017 2018 8.613 9.019 9.338 9.657
-6.685
-7.381
-7.729
-8.002
-8.275
1.165 669 -496 669
1.232 739 -493 739
1.290 773 -517 773
1.336 800 -536 800
1.382 828 -554 828
Conclusie De meerjarenraming tot 2018 geeft een inschatting van de eventuele tekorten en overschotten ten opzichte van het rijksbudget. Zoals de tabel aangeeft en ook in eerdere begrotingen is aangegeven, verwachten we niet uit te kunnen met het inkomensbudget dat het Rijk ons verschaft. Aangezien de uitkeringen betaald moeten worden, moet de gemeente de tekorten dekken uit eigen middelen of eventuele aanvullende uitkeringen vanuit het Rijk, als we daarvoor in aanmerking komen. Met de beleidslijnen in dit beleidsplan proberen we naast een goede dienstverlening ook de druk op de gemeentelijke begroting zoveel mogelijk te beperken.
72
8. Risicoparagraaf De hierboven beschreven activiteiten en de ontwikkelingen die op ons afkomen, gaan gepaard met risico’s. Deze risico’s kunnen van juridische, financiële, maatschappelijke of inhoudelijke aard zijn. In dit hoofdstuk beschrijven we de risico’s rond de Participatiewet, als onderdeel van het sociaal domein. De uitvoering van de Wwb en Wsw kenmerkt zich door grote financiële stromen en veel en uiteenlopende burger/klantcontacten. Met de komst van de Participatiewet als de decentralisatie op het vlak van werk en inkomen, worden deze kenmerken verder versterkt. De precieze invulling van het door het rijk aangekondigde sociaal deelfonds is momenteel nog niet bekend. Ook met dit nieuwe fonds zullen de belangrijkste risico’s echter op hoofdlijnen als volgt zijn. Inkomensondersteuning Ten eerste de risico’s rond de inkomensondersteuning. Jaarlijks ontvangt de gemeente een genormeerde vergoeding voor het verstrekken van uitkeringen aan uitkeringsgerechtigden. Besparingen op het inkomensdeel mag de gemeente houden en vrij besteden. Eventuele tekorten moeten, tot een bepaald maximum, vanuit de eigen middelen worden aangevuld. Het Rijk is bezig met een nieuw verdeelmodel voor de uitkeringsbudgetten en is er nog overleg gaande met de VNG over een mogelijk in te stellen vangnet. Participatiebudget Ten tweede de risico’s rond het Participatiebudget. Jaarlijks ontvangt de gemeente een budget voor de financiering van de activiteiten voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden en nietuitkeringsgerechtigden en voor educatie. Eventuele overschrijdingen van dit budget komen ten laste van de gemeente. Daarnaast bestaat een risico dat het rijk in een lopend jaar de regeling of de meeneemregeling (een eventueel overschot mag tot 25% van het werkdeel naar een volgend jaar worden meegenomen) aanpast. Als we al verplichtingen aan zijn gegaan die zodoende niet meer worden gedekt door rijksvergoeding komen deze ten laste van de gemeente. Uitvoering Wsw Ten derde de uitvoering van de Wsw. Hier zijn grote bedragen mee gemoeid. Een risico is dat de rijksbezuinigingen op de Wsw niet tijdig worden gerealiseerd door het sw-bedrijf. Een tweede risico is de beheersbaarheid van de bedrijfsvoering van het sw-bedrijf. Met de komst van de Participatiewet is besloten het sw-bedrijf te ontmantelen. De in de Gemeenschappelijke regeling Hameland samenwerkende gemeenten maken ieder hun eigen keuzes in de uitvoering van de Participatiewet. Dit heeft tot gevolg dat de Gemeenschappelijke Regeling niet langer de optimale vorm is voor de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening. Het is belangrijk om de bij het swbedrijf aanwezige expertise te behouden. Onderdelen van het bedrijf zullen naar andere partijen overgaan of bij andere organisaties worden ondergebracht. Deze risico’s zullen de aankomende periode veel aandacht vergen en krijgen. Overige risico’s De verwachting is dat het economisch tij ook de komende jaren nog niet zodanig is dat de groep inwoners die onder de participatiewet valt snel zal uitstromen richting regulier werk. Voor inwoners met een arbeidsmarktbeperking komt er loonkostensubsidie beschikbaar om de beperkte loonwaarde te compenseren maar het is maar de vraag of dit werkgevers over de streep zal trekken. Het is in dit kader belangrijk dat het nieuwe regionale werkbedrijf een podium wordt voor sluitende afspraken met werkgevers. Tenslotte wordt veel verwacht van de aansluiting op andere decentralisaties binnen het sociaal domein. Dit moet bevorderen dat de inwoners sneller en beter worden begeleid. Als de gewenste integraliteit ontbreekt of te beperkt is wordt dit doel niet bereikt.
9. Uitvoering In de voorgaande hoofdstukken hebben wij een beeld geschetst van onze visie en uitgangspunten, de benadering van de doelgroepen en de te organiseren dienstverlening. Wij zullen de komende jaren aan de slag gaan om dit beleid tot een succes te maken. Tegelijkertijd zullen we voortdurend 73
moeten inspelen op vele ontwikkelingen. Wij denken daarbij aan ontwikkelingen op Rijksniveau en op de arbeidsmarkt. In dit hoofdstuk vertalen wij de eerdere hoofdstukken naar acties en benoemen we onder andere de partijen die we daarbij nodig hebben. Deze vertaalslag maken wij in tabelvorm langs de verschillende niveaus waarbinnen wij voornamelijk opereren. We hebben het daarbij over samenwerking op regionaal niveau, subregionaal en lokaal. Dit is geen limitatieve opsomming maar we benoemen wel de belangrijkste. Voor de noodzakelijke stroomlijning van de regionale samenwerking is onderstaande structuur in het leven geroepen.
Voor de uitwerking van de verschillende items zijn concrete opdrachten geformuleerd en werkgroepen ingericht.
9.1 Regionaal 1.
2.
Actie Voorbereiding nieuwe doelgroepen Richtlijn loonkostensubsi die
3.
Uitvoering actieprogramma POA
4.
Vormgeving regionale werkgeversdien st-verlening Opstellen regionale arbeidsmarktan alyse Opstellen marktbewerking
5.
6.
Toelichting Benutten expertise UWV en SW-bedrijven Afstemming met Werkbedrijf Indicering van de doelgroep Transparant en eenduidig loonwaarde systematiek Vastleggen subsidievoorwaarden met werkgevers Herbeoordelen van de loonwaarde Uitvoeren van de voor de gemeenten relevante acties. Dit programma wordt in onderling overleg vastgesteld en jaarlijks geactualiseerd. Uitwerken uniforme benadering en vermindering loketten
Betrokkenen UWV en SW-bedrijven
Planning Kwartaal 2 en 3 2014
Besluitvorming Niet van toepassing
Regionaal beleidsoverleg werk en inkomen
Kwartaal 3 2014
Afzonderlijke colleges in kwartaal 4 2014.
Partners in het Platform Onderwijs en arbeidsmarkt Achterhoek.
Doorlopend
Bestuur Platform Onderwijs en Arbeidsmarkt
Werkgevers, gemeenten, UWV, SW-bedrijven, onderwijsinstellingen
Kwartaal 3 2014
Vraag naar en aanbod van arbeid Opleidingsniveau, beroepsniveau, competenties Regionale arbeidskenmerken Kansen en mogelijkheden
POA
Kwartaal 3 en 4 2014
Diverse partijen / college van B&W Niet van toepassing
Gemeenten, werkgevers en
Kwartaal 3 en 2014
74
s-plannen door Werkbedrijf
7.
Vormgeving Werkbedrijf
8.
Regionale ondersteuning uitvoering Social return on investment
voor het plaatsen van mensen met afstand tot de arbeidsmarkt en in het bijzonder de mensen met een arbeidsbeperking. In beeld brengen van kanssectoren en beschikbare arbeidsaanbod Bestuurlijk regionaal samenwerkingsverband, gemeenten hebben de lead. Zware vertegenwoordiging van werkgevers in het bestuur en betrokken bij financiering. Regionaal marktbewerkingsplan Basispakket aan functionaliteiten voor werkgevers organiseren Uniform beleid en uitvoering SROI.
werknemersorganisaties, UWV
Gemeenten, werkgevers en werknemersorganisaties, UWV
Planning mede afhankelijk van landelijke uitwerking. Operationeel werkbedrijf in 2015
Diverse partijen
Gemeenten, werkgevers, UWV, onderwijsinstellingen, SW
Kwartaal 3 2014
Diverse partijen
9.2 Subregionaal Actie 1. Pilot Wajongeren in het kader van Werknet
Toelichting Schoolverlaters met WAJONG en evt. Swindicatie op een ontwikkelplek bij het reguliere bedrijfsleven.
Betrokkenen SDOA – Hameland – speciaal onderwijs - UWV
Planning Kwartaal 3 2014
Besluitvorming Gemeenten
9.3 Lokaal 1.
Actie Vaststellen verordeningen
2.
Vaststellen richtlijnen en beleidsregels
4.
Implementatieplan
5.
Gemeentelijk
Toelichting Toeslagen Re-integratie Handhaving Langdurigheidtoeslag Afstemming/Maatregel Participatieregeling Bijzondere bijstand Tegenprestatie Langdurigheidtoeslag Voorlichting klanten Opleiden medewerkers Aanpassen: werkprocessen beschikkingen rapportages Plan van aanpak alle uitkeringsgerechtigden Aanpassen ICT Operationaliseren social
Betrokkenen Reguliere partijen en betrokkenen
Planning Besluitvorming Kwartaal Gemeenteraad 4 2014
Reguliere partijen en betrokkenen Interne organisatie
Kwartaal College van 4 2014 B&W
Gemeenten
Kwartaal College van
Kwartaal Niet van 4 2014 toepassing / Dagelijks Bestuur SDOA
75
6.
inkoopbeleid Invulling Garantiebanen
return on investment Registratie en ontwikkeling van banen Begeleiding op de werkvloer Werkplekaanpassing
Werkbedrijf
4 2014 B&W Kwartaal College van 4 2014 B&W
Bijlage I: Beschrijving Instrumentarium De onderstaande tabel geeft een indicatie van de instrumenten die de gemeente Berkelland binnen de Participatiewet kan inzetten om uitkeringgerechtigden te re-integreren. Een aantal instrumenten worden waarschijnlijk landelijk geüniformeerd. Instrument Activeringtraject Beschut werk Detachering Eigen bedrijf Jobcoaching Landelijke stimulansen Loonkostensubsidie
Onkostenvergoeding Proefplaatsing Scholing Verzekeringen
Vrijlating Vrijwilligerswerk Werkervaringsplaats Werkplekaanpassing
Omschrijving Traject gericht op het opdoen van werkritme en werknemervaardigheden Aangepaste werkplek met begeleiding voor mensen met een arbeidsbeperking Tegen vergoeding detacheren van mensen bij een inlenende werkgever Met inzet van Bijstandbesluit Zelfstandigen ondersteunen bij starten van eigen bedrijf Begeleiding van geplaatste werkzoekenden op de werkplek Benutten van stimulansen als mobiliteitsbonus voor ouderen en premiekorting voor jongeren Kortdurende tegemoetkoming in de loonkosten Langdurende tegemoetkoming in de loonkosten bij aanstelling werkzoekende met arbeidsbeperking (met eigen loonwaarde als basis) Maatwerkvergoeding van kosten die gemaakt worden voor reintegratie (bijv. reiskosten) Met behoud van uitkering korte periode proefdraaien bij een werkgever (met uitzicht op contract) Kortdurende beroepsgerichte scholingtrajecten naar bijv. ervaring certificaten, heftruckdiploma, verkeersregelaar, lasdiploma, etc. Afdekken van risico’s als wettelijke aansprakelijkheid (bij vrijwilligerswerk of werkervaringsplaatsen) en ziekte (No Risk polis voor werkgever die iemand met een arbeidsbeperking in dienst neemt) Een deel van de inkomsten wordt niet in mindering gebracht op de uitkering als iemand een medische urenbeperking heeft Stimuleren en faciliteren als opstap naar re-integratie Onder begeleiding werkervaring opdoen met behoud van uitkering Vergoeding noodzakelijke aanpassing aan individuele mogelijkheden waardoor de werknemer in staat gesteld wordt zijn werk te verrichten
76
Bijlage II: Gebruikte afkortingen AWBZ Bbz CER CV ICT Ioaw
Algemene wet bijzondere ziektekosten Bijstandbesluit zelfstandigen Compensatie eigen risico Curriculum Vitae Informatie en communicatie technologie Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers Ioaz Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ISWI Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Werk en Inkomen POA Platform Onderwijs Arbeidsmarkt ROC Regionaal opleidingen centrum SDOA Sociale Dienst Oost Achterhoek SMART Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdgebonden SROI Sociale Return On Investment Sw Sociale werkvoorziening UWV Uitvoeringsinstituut werknemers verzekeringen Wajong Wet werk en arbeidsondersteuning jong gehandicapten WESP Werkgeverservicepunt Achterhoek West WML Wettelijk minimum loon WMO Wet maatschappelijke ondersteuning WW Werkloosheidswet Wsw Wet sociale werkvoorziening Wtcg Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten WWB Wet Werk en Bijstand
77
Einde bijlage: 2014-10-28 Bijlage 3 - 3D Beleidskader 6 oktober 2014
Terug naar het agendapunt
2014-10-28 Bijlage 4 - Inspraakverslag - 3D Beleidskader en verordeningen (terug naar agendapunt)
De inhoud van deze bijlage is te vinden vanaf de hierna volgende pagina's. #####PDFINCLUDE#####11907852-0359-4999-94ad-82214c00c8e2#
Inspraakverslag 3D Beleidskader en conceptverordeningen Wmo 2015 en Jeugdhulp De procedure Vóóraf Dit document gaat over de formele afhandeling van de tweede inspraakronde voor het Berkellandse beleidskader voor de drie decentralisaties. Belangrijk genoeg, vandaar dat we het in diverse rondes afwikkelen. Maar als het om de decentralisaties gaat, is er méér, veel méér. Er is sprake van een andere terugtredende overheid, maar er is ook sprake van een andere manier van communiceren, samenwerken en participeren. Er zijn Voormekaar teams die actief werken aan vele contacten met de samenleving en mede daardoor komen er allerlei initiatieven vanuit de samenleving tot stand. Deze processen voeden de manier van werken van de Voormekaar teams en uiteindelijk kan het ook invloed hebben op beleid. Deze formele inspraakprocedure moet dus worden geplaatst in de dynamiek van vele andere ontwikkelingen die invloed kunnen hebben op het 3D-beleid. Algemeen De gemeente heeft inspraak verleend over: Het 3D beleidskader ‘Voormekaar in Berkelland’ en de bijbehorende verordeningen Wmo 2015 en jeugdhulp Hoe is inspraak verleend We hebben dit gedaan op een manier die overeenkomt met: de gemeentelijke bestuurspraktijk, de gemeentelijke Inspraakverordening, hoofdstuk 3.4 van de Algemene Wet Bestuursrecht artikel 150 van de Gemeentewet Inwoners in de gemeente en iedereen die een belang heeft, mogen inspreken. Hoe is informatie verstrekt? De aankondiging van de inspraak stond in het gemeentelijk katern BerkelBericht van 6 augustus (bijlage 1) en op de gemeentelijke website www.gemeenteberkelland.nl. Tijdens de wekelijkse persconferentie heeft de wethouder erover verteld en we hebben een persbericht verspreid. Ook hebben een aantal betrokken partijen de aankondiging en de stukken apart ontvangen. De Welzijnsraad, de WWB raad en de WSW raad hebben uitdrukkelijk een eigen adviesrol. De adviezen die binnen de termijn zijn binnen gekomen, zijn meegenomen in dit inspraakverslag. Hoe kon worden ingesproken? Het 3D Beleidskader en de verordening Wmo 2015 en Jeugdhulp hebben tot en met 16 september 2014 in de Publiekswinkel, Marktstraat 1 in Borculo ter inzage gelegen. Tijdens deze periode kon iedereen schriftelijk zijn of haar mening geven via emailadres
[email protected] of per post naar Gemeente Berkelland, Postbus 200, 7270 HA, Borculo. Ook kon men contact opnemen met mevrouw H. Hartkamp of de heer J. D. Focker via het genoemde mailadres of per telefoon: 0545-250 250. Tot wanneer duurde de inspraak? De inspraaktermijn was van 20 augustus tot en met 16 september 2014. Welke reactie(s) hebben we ontvangen en wat doen we er mee? 1
We hebben binnen de inspraaktermijn van 26 verschillende insprekers 114 reacties ontvangen, waaronder van de Welzijnsraad, het Gehandicaptenplatform Berkelland en de Seniorenraad. We zijn verheugd over de goede en serieuze reacties die we hebben ontvangen, omdat ze een grote bijdrage leveren aan de verbetering van ons 3D Beleidskader. We nemen de gemaakte opmerkingen mee ter verbetering van de kwaliteit van ons 3D Beleidskader (zie hier onder). Wie krijgt dit inspraakverslag De gemeenteraad krijgt het eindverslag, evenals (de) inspreker(s), en overige betrokkenen.
Reacties Onderstaand treft u, puntsgewijs, de reacties aan op het 3D Beleidskader en de bijbehorende verordeningen inclusief het commentaar van burgemeester en wethouders. Voor de overzichtelijkheid hebben we de reacties genummerd en gekaderd. Daar waar we wijzigingen hebben toegepast, worden de desbetreffende bladzijden uit ons 3D Beleidskader of de artikelen in de verordeningen genoemd. 27 augustus 2014 Mevr. Bosch 1. Ik constateer dat uw verhaal de oudere/hulpbehoevende totaal geen duidelijkheid verschaft. Onzekerheid viert hoogtij. Een zeer onwenselijke situatie. Wel heb ik er begrip voor dat de landelijke overheid het de gemeentes ook niet makkelijk maakt. Toch verzoek ik u zo snel mogelijk duidelijkheid te geven aan de betrokkenen. Kunt u iets van een tijdpad aangeven? 2. Krijgen mensen ook nog hulp in 2016 als u in 2015 niet alle gesprekken hebt kunnen voeren?
3. Wat houdt het in als u zegt: ‘schotten moeten verdwijnen’? De oudere mens begrijpt hier niets van. Wat wordt er omgebouwd en hoe? Over welke soorten dienstverlening en ‘andere dienstverlening’ hebt u het?
In het voorwoord van ons 3D Beleidskader (blz. 4) geven we aan dat onze hoogste prioriteit een soepele overgang van 2014 naar 2015 is. Op dit moment kunnen wij nog geen concreet tijdpad aangeven, omdat wij nog niet over alle cliëntgegevens beschikken. In ons 3D Beleidskader (blz. 15) omschrijven we dat we in 2015 gesprekken gaan voeren met inwoners. Hiervoor moeten we in alle redelijkheid termijnen in acht nemen om tot passende oplossingen te komen. Als in 2015 niet alle gesprekken zijn gevoerd, gaan wij hiermee door in 2016 (zie blz. 15, 3D Beleidskader). De zorg die mensen krijgen, zal dan niet ineens ophouden. We willen juist voorkomen dat mensen tussen wal en schip vallen. Met schotten moeten verdwijnen bedoelen we dat we de Wmo 2015, Jeugdzorg en Participatiewet niet als aparte onderdelen zien, omdat er ook veel verbindingen zijn. Bij gezinnen met meerdere problemen, kunnen de problemen vaak niet in een ‘hokje’ worden geduwd. We zullen de zin op blz. 45 weghalen. Ook willen we ervoor zorgen dat er niet meer allerlei verschillende hulpverleners bij gezinnen over de vloer komen die van elkaar niet weten wat ze doen. Er moet actiever en met korte lijnen worden samengewerkt. Op blz. 44 wordt gesproken over ontschotte budgetten, dit betekent dat budgetten worden gebundeld en niet meer ingekaderd zijn. We zullen de bewoording op blz. 9 ‘andere dienstverlening’ aanpassen met ‘nieuwe oplossingen en andere 2
4. In het hele verhaal lees ik niets over het verlenen van persoonlijke verzorging. Wordt die nog gegeven?
5. Wat moet ik me voorstellen bij de door u gebruikte zin: ‘als de inwoner het echt zelf niet kan betalen… ondersteunen’ (blz. 11). Welke grens gaat u hiervoor hanteren? Is dat een inkomensgrens; vermogensgrens? Is de grens het leven op bijstandsniveau? Ik verzoek u daar snel duidelijkheid in te verschaffen.
6. Het door u gehanteerde begrip ‘op orde houden’ (blz. 11) is wel erg vaag. Wat is volgens u de ondergrens van noodzakelijke thuiszorg? Dat geeft u niet aan. Ik verzoek u dat wel duidelijk aan te geven.
7. Hoe gaat u om met wijzigingen in zorgbehoefte gedurende de looptijd? Kan er tussendoor aangepast worden?
8. Welke evaluatiemomenten zullen er zijn en met wie en hoe gaan die plaatsvinden?
9. Dan de mantelzorg. Wat zijn de voorwaarden om mantelzorger genoemd te worden? Welke criteria gaat u hiervoor hanteren?
zorgarrangementen’. Persoonlijke verzorging is een taak die maar voor een heel klein deel naar ons toe komt. Persoonlijke verzorging wordt vanaf 1 januari 2015 voor het grootse deel uitgevoerd en bekostigd door de zorgverzekeraar. Op blz. 32 van ons 3D Beleidskader staat informatie over de samenwerking met de zorgverzekeraar. In het definitieve beleidskader is het beroep op de bijzondere bijstand niet meer expliciet opgenomen maar is gekozen voor alternatief maatwerk . Het eenvoudige schoonmaakwerk maakt geen deel meer uit van de Wmo en moet door de inwoners zelf worden georganiseerd. Als men hier om financiële redenen niet toe in staat is, kan desgewenst door het Voormekaar team worden gekeken naar alternatief maatwerk. Hierbij kan worden gedacht aan hulp bij het zoeken naar mogelijkheden in het sociale netwerk of vormen van vrijwillige inzet. Het begrip ‘op orde houden’ (blz. 11) is verschillend op individueel niveau en afhankelijk van wat iemand nog kan. In de Memorie van Toelichting op de Wmo 2015 staat dat met zelfredzaamheid het uitvoeren van noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden wordt bedoeld. We hebben deze zin toegevoegd en het begrip ‘op orde houden’ verwijderd. Een inwoner kan altijd vragen om een nieuw gesprek als de ondersteuningsbehoefte wijzigt. De vraag kan dan gaan over meer of minder ondersteuning. In onze verordening Wmo 2015 artikel 8, lid 5 staat dat aanpassingen aan het gespreksformulier worden toegevoegd. Aanpassingen zijn dus altijd mogelijk, want de situatie van de inwoner kan veranderen en er wordt altijd gekeken naar maatwerk. Het Voormekaar teamlid houdt contact met de inwoner zolang dit gewenst wordt. Deze contacten worden ook gebruikt om te evalueren. Daarnaast hebben zorgaanbieders een taak in het evalueren van de zorg die door hun geleverd wordt. Wij volgen in de basis de wet (zie artikel 1.1.1). Onder mantelzorg wordt verstaan: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de 3
10. Het mantelzorgcompliment wilt u omzetten in een soort gezellig samenzijn. Mag de mantelzorger na de vele uren zorg die hij/zij gegeven heeft zelfs zelf niet meer weten hóe hij/zij die, tot nu toe financiële, waardering wil omzetten? Bent u echt de mening toegedaan dat zelfs dát bepaald moet worden door een overheid? Hebt u geïnventariseerd of mantelzorgers er behoefte aan hebben om één of meerdere keren per jaar ‘in het zonnetje’ gezet te worden door de gemeente?
11. Staat u er in het hele verhaal bij stil dat ook mantelzorgers fysieke beperkingen hebben? Hoe wordt dit meegewogen? 12. Sowieso verzoek ik u de zgn. keukentafelgesprekken zó te organiseren dat de mantelzorger eraan deel kan nemen. Altijd.
Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep. Mantelzorg is niet-professionele zorg, maar hangt altijd samen met professionele zorg omdat het in het uiterste geval professionele zorg helpt voorkomen. De gelden die naar ons toekomen willen we inzetten voor ondersteuning van mantelzorgers en meer maatwerk. Ons uitgangspunt is dat we mantelzorgers optimaal willen ondersteunen. Er is daarom advies gevraagd aan de verschillende instanties over hoe wij het mantelzorgcompliment het beste kunnen invullen. Ook inventariseren de Voormekaar teams waar de behoefte van mantelzorgers ligt. Deze resultaten wordt onder andere gebruikt bij het ontwikkelen van training, cursussen enz. om mantelzorgers te ondersteunen. Zij zullen de resultaten van hun onderzoek ook presenteren aan de mantelzorgers. Fysieke beperkingen van de mantelzorger komen bij het keukentafelgesprek aan de orde. Mantelzorgers kunnen altijd deelnemen aan het keukentafelgesprek. De zorgvrager bepaald zelf wie er deelneemt aan het gesprek. Op blz. 28 van ons 3D Beleidskader staat dat inwoners bij voorkeur een vertrouwenspersoon bij zich hebben tijdens het keukentafelgesprek. We vullen dit aan met mantelzorgers.
3 september 2014 Gehandicaptenplatform Berkelland Vervoer blz. 11 Beleidsnota We nemen de vormen van vervoer die nu 13. Hierin wordt alleen genoemd dat het bestaan onder de Wmo op in ons 3D vervoer naar groepsbegeleiding vanuit de Beleidskader (blz. 11).Wel willen we AWBZ naar de WMO gaat. Wij denken dat benadrukken dat deze vormen erg limitatief het vervoer binnen de WMO wel meer zijn en dat we in 2015 ook op zoek gaan naar onderdelen heeft dan alleen de nieuwe vormen en combinaties van vervoer. groepsbegeleiding, o.a. het vervoer voor het sociaal recreatief verkeer. In de verordening wordt hier niet over gesproken. Het lijkt ons goed dat alle vormen van vervoer in het beleidsplan uitgelegd worden. Huishoudelijke hulp blz. 11 Beleidsnota Het eenvoudige schoonmaakwerk (HH1) maakt 14. Wanneer mensen verwezen worden naar geen deel meer uit van de Wmo en moet door de bijzondere bijstand voor hulp die echt inwoners zelf worden georganiseerd. Als men nodig is, en wanneer deze kosten dan uit hier om financiële redenen niet toe in staat is, 4
het WMO budget betaald worden dan is dat een vreemde kronkel. Waarom geen vangnet maken voor mensen die aantoonbare beperkingen hebben voor het voeren van een huishouding? Met de nieuwe criteria is de bezuiniging echt wel haalbaar.
15. Bent u op de hoogte van de mogelijkheid om bij het ministerie de extra gelden voor de HHT aan te vragen? Kunt u nog doen tot 15 oktober 2014. Vrijwilligers en mantelzorgers blz. 13 beleidsplan 16.Er wordt veel genoemd, maar stappen naar effectieve acties worden niet met een concreet plan beschreven. Mantelzorgbeleid komt totaal niet voor in de verordening. Respijtzorg, als onderdeel van de mantelzorg en vanuit de AWBZ nu ook in de WMO, wordt in de verordening niet genoemd. Dit is een belangrijke voorziening voor mantelzorgers om overbelasting te voorkomen. De Voormekaarlijn blz. 13 beleidsnota, verordening artikel 4 17. De wet schrijft voor dat voor alle burgers dus jong en oud 24 uur per dag voor alle hulpvragen anoniem contact, telefonisch of elektronisch b.v. chatten, beschikbaar is. Het is een wettelijke opdracht, en een belangrijke preventieve taak. Wij vinden de omschrijving in het beleidsplan wel erg algemeen. Wij willen graag weten hoe dit is geregeld voor de nachten en weekenden. Wie is de aanbieder/hulpverlener die deze taak uitvoert?
kan desgewenst door het Voormekaar team worden gekeken naar alternatief maatwerk. Hierbij kan worden gedacht aan hulp bij het zoeken naar mogelijkheden in het sociale netwerk of vormen van vrijwillige inzet. Schoonmaak met ondersteuning bij regievoering door instructie en advies (huidig HH2)zal als maatwerkvoorziening voor mensen met zwaardere beperkingen blijven bestaan in 2015. De bezuinigingen als gevolg van het stoppen van het aanbieden van HH1 binnen de WMO zijn nodig om de forse kortingen van het rijk op de door ons te ontvangen uitkeringen te compenseren. Wij denken door deze maatregel te kunnen garanderen dat urgente zorgvragen van onze inwoners de komende jaren op een goede manier kunnen worden beantwoord zonder financieel onverantwoord beleid te moeten voeren. Daar zijn wij van op de hoogte. We maken afspraken met aanbieders en dienen een plan in. Het jaarlijkse mantelzorgcompliment wordt genoemd in de verordening Wmo 2015 (artikel 21) en ons 3D Beleidskader (blz. 14). Mantelzorgbeleid hoeft niet in de verordening geregeld te zijn. Op dit moment zijn de Voormekaar teams bezig met een inventarisatie onder mantelzorgers waar hun ondersteuningsbehoeften liggen. Op basis daarvan kan worden gekeken wat voor ondersteuning er geregeld moet worden. Respijtzorg is een maatwerkvoorziening en komt daarom voor in de verordening. Zie ook ons 3D Beleidskader blz. 12 t/m 14. De Voormekaarlijn is ook bereikbaar in de nachten en weekenden, 24 uur per dag/7dagen in de week (blz. 14, 3D Beleidskader).
5
Melding- gesprek - onderzoek - verslag 18. In de beleidsnota wordt dit niet uitgewerkt. Ook zijn de criteria tussen een algemene voorziening en maatwerkvoorziening niet echt duidelijk.
Wij hebben een aanvulling op artikel 3. artikel 3 beleidsplan blz. 30 19. Clientondersteuning is onafhankelijk en geldt voor het hele sociale domein. Het is belangrijk om duidelijk aan te geven wanneer cliëntondersteuning wordt gegeven door het Voormekaar team en wanneer door een onafhankelijke cliëntondersteuner. In artikel 3 hoort dan ook aangegeven te worden dat deze cliëntondersteuning onafhankelijk en zonder kosten aangeboden kan worden. Onderzoek/gesprek, artikel 7 20. Hier ontbreekt de informatie over de vrije keuzemogelijkheden tussen aanbieders voor degene aan wie een maatwerkvoorziening wordt verstrekt. Wij vinden de vrije keuze mogelijkheid m.b.t. aanbieders zo belangrijk dat dit opgenomen moet worden in de verordening. Vooral omdat in Berkelland de medewerkers van de Voormekaar teams die toegang geven tot de wet, banden hebben met de moederorganisatie. Belangenverstrengeling ligt op de loer. Eigen bijdrage, Beleidsplan blz. 35 21. Wij pleiten voor de mogelijkheid om bij het samengaan van een algemene voorziening en een maatwerkvoorziening,
Het proces van de melding, het gesprek, het onderzoek en het verslag staan uitgewerkt op blz. 28 in ons 3D Beleidskader. De scheiding tussen melding, gesprek, onderzoek en verslag zullen we beter omschrijven. De criteria voor een maatwerkvoorziening zijn opgenomen in artikel 11 van de verordening Wmo 2015. Zie ook hoofdstuk 2 van de verordening Wmo 2015. De criteria voor een algemene voorziening zijn: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning (artikel 1.1.1, wettekst Wmo 2015). Het lijkt ons dat we hier geen criteria aan moeten toevoegen. De definities nemen we wel over in onze verordening Wmo 2015 (artikel 1.1). Ook zullen wij bij de definitiebepalingen de algemene voorziening en maatwerkvoorziening vermelden. We zullen in het Beleidskader aangeven wanneer cliëntondersteuning door het Voormekaar team en wanneer door een onafhankelijke cliëntondersteuner wordt gegeven (blz. 30, 3D Beleidskader). In artikel 3 van de verordening staat dat de cliëntondersteuning gratis is. We zullen toevoegen dat de cliëntondersteuning ook onafhankelijk is. Daarmee sluit het aan bij de begripsomschrijving van cliëntondersteuning van artikel 1 van de Wmo 2015. De keuzemogelijkheid voor aanbieders staat beschreven op blz. 35 van ons 3D Beleidskader. De keuzemogelijkheid voor aanbieders is een wettelijke verplichting en daarom nemen we dit niet apart op in onze verordening Wmo 2015.
Voor cliënten kan het gebruik maken van een algemene voorziening het nadeel hebben dat de kosten die ze daarvoor maken niet betrokken worden in het anticumulatiebeding 6
de kosten van die algemene voorziening voor de berekening van de eigen bijdrage door het CAK mee te laten wegen. De gemeente kan dit met het CAK afspreken. U voorkomt zo dat burgers niet met nog meer zorgkosten opgezadeld worden. Betrekken van ingezetenen bij het beleid, artikel 24 22. Hierover hebben wij reeds een brief aan het college geschreven. Voormekaar organisatie, blz. 32 beleidsplan 23. Hierover geeft de beleidsnota weinig inzicht. Wij vinden het essentieel voor het succes van de hervormingen dat er een goede juridische entiteit komt. Om deze reden verzoeken wij u volledige transparantie te geven in de ontwikkelingen. Graag willen wij weten of er al externe partijen zijn waarmee u reeds samenwerkt. Welke zijn de partijen waarmee u geleidelijk naar een zelfstandige entiteit toewerkt? Eveneens zouden wij graag vernemen op welke termijn dit gerealiseerd gaat worden. Hardheidsclausule 24. Die missen wij. Graag zien wij een hardheidsclausule opgenomen. Deze zou als volgt kunnen luiden: Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de persoon met een vastgestelde ondersteuningsbehoefte, afwijken van de bepalingen van deze verordening. Dit kan indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Verordening artikel 12, Voorwaarden en weigeringsgronden, lid 2 25. Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt. Als deze niet langdurig noodzakelijk is. Deze weigeringsgrond hebben wij niet in de wet kunnen vinden en ook niet in het beleidsplan en evenmin in de toelichting op de verordening. Wat betekent dit? Wat is langdurig? En wie bepaalt dat? Wettekst artikel 2.1.2, lid 4, punt D, Toegankelijkheid 26. Wij missen in de beleidsnota een beschrijving inzake de toegankelijkheid. De wet zegt: in het plan wordt bijzondere
voor de eigen bijdrage die wordt vastgesteld en geïnd door het CAK. In de loop van 2015 zullen wij onderzoeken of en in welke mate dat het geval is. Wij zullen dan zo nodig nadere afspraken maken met het CAK. Er vindt een gesprek plaats op 29 september.
De intentie is dat er in 2015 naar een zelfstandige entiteit wordt gewerkt. Op dit moment zijn de Voormekaar teams nog volop in ontwikkeling dus kan er nog geen rechtspersoon worden gekozen. De manier van werken is bepalend en de entiteit moet daarbij passen. Als we op voorhand al een entiteit kiezen, krijgen we hier uiteindelijk last van. In de Voormekaar teams zitten op dit moment medewerkers van MEE, Betula, Gemeente Berkelland, Sensire en Bureau Jeugdzorg.
Wij zien geen toegevoegde waarde om de hardheidsclausule op te nemen in onze verordening Wmo 2015, omdat in de nieuwe verordening alles maatwerk is en er wordt gekeken naar de situatie van de inwoner. We hebben in het verleden ook gemerkt dat de hardheidsclausule leidt tot misverstanden en bureaucratie.
Artikel 12, lid 2 is een voortzetting van beleid zoals deze nu ook al is. Onder langdurig wordt een onomkeerbare aandoening verstaan. Door middel van een medische onderbouwing kan worden bepaald of een aandoening langdurig is.
Hier bestaat beleid voor. Voor nieuwbouw geldt dat er moet worden voldaan aan bepaalde voorschriften om het gebouw toegankelijk te maken voor mensen met een beperking. Gebouwen moeten bijvoorbeeld 7
aandacht gegeven aan: punt D. De toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking. Wij hebben in het plan hier geen visie over gelezen. Is hier geen beleid voor? Wettekst artikel 2.1.7, Tegemoetkoming meerkosten 27. Hierin wordt gezegd dat het college aan personen met een beperking of chronische, psychische of psychosociale problemen, die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie. In de verordening vinden wij hier niets over. 28. Wel staat in het beleidsplan Participatiewet blz. 25 dat men de gelden uit de Wtcg en Cer wil gaan gebruiken voor maatwerk en minimabeleid. De wetgever is heel duidelijk dat de gelden bedoeld zijn voor de meerkosten die chronisch zieken en personen met een beperking maken ten aanzien van zelfredzaamheid en participatie. In het beleidsplan wordt niet onderbouwd waarom deze gelden naar de Participatiewet gaan. Verordening artikel 18, Kwaliteitseisen 29. Wij stellen voor de volgende tekst toe te voegen. Het college kan de uiteindelijk over een kalenderjaar te betalen vergoeding aan een aanbieder van dienstverlening korten met maximaal het bedrag waarmee bezoldigingen en uitgekeerde ontslagvergoedingen aan al dan niet ingehuurde (deeltijd) medewerkers, bestuurders en toezichthouders over dat jaar (naar rato) meer bedragen dan de normen, zoals bedoeld in artikel 2.3 en 2.10 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector. 30. Het college draagt er zorg voor dat de kwaliteitseisen, genoemd in artikel 3.1 van de wet, worden opgenomen in de contracten met de aanbieders. In de contracten met de aanbieders precies de kwaliteitseisen benoemen. Dit is ons voor de handhaving en controle van belang.
rolstoeltoegankelijk zijn. Hierop toetsen wij ook als het gaat om nieuwbouw. Omdat hier al beleid voor is, nemen we dit niet over in ons 3D Beleidskader.
In de wettekst staat dat de tegemoetkoming meerkosten in de verordening kan worden bepaald. In ons geval wordt de tegemoetkoming meerkosten op blz. 26 (Wtcg en CER) van ons 3D Beleidskader uitgelegd. Ons uitgangspunt is dat als inwoners ondersteuning nodig hebben, er een oplossing komt.
In ons 3D Beleidskader staat dat de gelden voor de Wtcg en CER worden toegevoegd aan de Wmo. Wij willen dit geld nadrukkelijk besteden aan maatwerkoplossingen. Een deel van de gelden willen gebruiken door het pakket van de collectieve zorgverzekering die wij met Menzis hebben afgesloten, te verruimen. Inwoners met hoge zorgkosten (en lage inkomens) hebben door het aanvullende pakket de ruimte om zich uitgebreid te verzekeren waardoor een groot deel van hun kosten gedekt worden. Wij begrijpen het dilemma, maar nemen dit niet over in onze verordening Wmo 2015. Dit heeft te maken met de inkoopstrategie en niet met de zorg die geleverd moet worden of de kwaliteit van de zorg.
In de contracten met de aanbieders worden de kwaliteitseisen benoemd. Zie ook tendernet.nl voor de inkoopdocumenten.
8
Eveneens moet dit gelden voor de diensten die uitbesteed worden aan anderen. Verordening artikel 22/23, Klachten en Medezeggenschap aanbieders. 31. Wij willen onderstaande tekst toegevoegd zien. Dit omdat in de praktijk mensen vaak niet weten waar zij deze informatie kunnen vinden. De aanbieder draagt er zorg voor dat de informatie over de medezeggenschap en klachtbehandeling voldoende kenbaar zijn bij de cliënten. Dat een klachtenregeling met een duidelijk beschreven schema van de klachtenprocedure voor alle cliënten en of hun verzorgers beschikbaar is. Privacy, wetsartikel 4.1.1, lid 4 32. Bij een aanvraag worden persoonsgegevens gevraagd van de cliënt waaronder zijn gezondheid, alsmede persoonsgegevens van diens echtgenoot, ouders, inwonende kinderen en andere huisgenoten. Deze gegevens worden verstrekt, indien nodig aan een zorgaanbieder, CAK, SVB. Ook zal men informatie ontvangen van de zorgverzekeraar, indictieorgaan, zorgaanbieder, AWBZ. Veel instanties zullen met deze gegevens te maken krijgen. In de wet staat dat de cliënt ondubbelzinnig toestemming hiervoor moet verlenen. In de verordening is geformuleerd dat men toestemming vraagt om de persoonsgegevens te verwerken. Dat is niet voldoende. Het college is verantwoordelijk voor de verwerking. 33. In het beleidsplan staat dat alleen de medewerkers van het Voor mekaar team bij de gegevens kunnen. De burgers dienen te weten dat deze gegevens worden verspreid. Wij vinden dat hierover in het beleidsplan te weinig informatie wordt gegeven. 4 september 2014 Mevr. Overtoom 34. Kan een organisatie als Zozijn net als de Lichtenvoorde en Lindenhout in uw beleidsplan worden meegenomen?
Wij nemen deze tekst niet over in onze verordening Wmo 2015. Aanbieders die zorg leveren hebben verplicht een klachtenprocedure. Met folders brengen zij cliënten hiervan op de hoogte. Wij zullen op de naleving toezien.
Wij zijn gebonden aan de regels die daarover in hoofdstuk 5 van de Wmo 2015 en in de Wet bescherming persoonsgegevens zijn opgenomen. Uitgebreide regeling in de verordening is daarom niet nodig. Wij zullen de verordening en toelichting in overeenstemming met de wetten aanpassen.
Zie ons antwoord bij 32.
De Lichtenvoorde en Lindenhout hebben een voorstel ontwikkeld voor een ambulant team ‘alles voor de jeugd’. Dit team kan de Voormekaar teams versterken als het gaat om expertise over complexe opvoedvraagstukken. 9
Het is niet zo dat deze organisaties alle jeugdzorg in onze gemeente gaan uitvoeren. We hadden dit initiatief in ons beleidskader genoemd, omdat het een mooie aanvulling is op de Voormekaar teams. We hebben dit onderdeel nu uit ons 3D Beleidskader gehaald en noemen het alleen nog als voorbeeld (blz. 19). Zozijn zullen wij net als alle andere partijen die jeugdzorg uitvoeren niet expliciet vernoemen in ons 3D Beleidskader. 35. Wat gebeurt er met al die kinderen en hun In het regionaal transitiearrangement (blz. 16 ouders die nu zorg verleend krijgen via en 17, 3D Beleidskader) staat omschreven dat Zozijn? kinderen en hun ouders die nu zorg krijgen, dit in 2015 behouden bij dezelfde aanbieder. Als Zozijn mee doet in het inkoopproces, kunnen we afspraken maken over de continuering van de zorg die ze nu leveren. Het is dus niet zo dat Zozijn geen jeugdzorg meer zal uitvoeren in Berkelland in 2015. 36. Wat is de reden dat een organisatie als Dit is niet bewust gebeurd. We gaan ervan uit Zozijn niet in het beleidsplan van de dat Zozijn mee doet in het inkoopproces. Onze gemeente Berkelland m.b.t. de Jeugdwet intentie is om afspraken te maken met de meegenomen is? aanbieders die hieraan meedoen.
9 september 2014 Welzijnsraad Berkelland Algemeen De Welzijnsraad stelt met genoegen vast dat de verordening toegankelijk is geschreven, zo men wil, gemakkelijk leesbaar, maar met visie. De aanpak van de gemeente Berkelland getuigt van originaliteit en durf. Inhoudelijke reactie op onderdelen van het onderwerp (3D Beleidskader) 37. De vormgeving van het keukentafelgesprek spreekt aan. Men moet zich wel realiseren dat er niet altijd van gelijkwaardige partners gesproken kan worden. Wij adviseren kwalitatieve ondersteuning van de vragen die bij de burger opkomen. 38. We verwachten erg veel van burgers. We moeten er dus zeker van zijn dat de aanvragen duidelijk zijn, dus adviseren we de gesprekken vast te leggen. 39. Naast begrijpelijk schrijven, is het begrijpen spreken van belang
40. Terugkoppeling van het gesprek richting
Wij nemen hier kennis van.
De professionaliteit van de Voormekaar teamleden beschreven op blz. 27 en 28. Zij zijn in staat om de vragen van de inwoner te beantwoorden ook als de inwoner geen gelijkwaardige partner is. Voor ondersteuning tijdens het keukentafelgesprek kan de inwoner altijd gebruik maken van cliëntondersteuning (zie blz. 30, 3D Beleidskader) of een mantelzorger of vertrouwenspersoon bij het gesprek vragen. Artikel 8 van onze verordening Wmo 2015 beschrijft de schriftelijke verslaglegging op het gespreksformulier. In het 3D Beleidskader staat dit op blz. 28. De Voormekaar teamleden zijn professionals en spreken duidelijk tijdens het keukentafelgesprek. Ze voelen goed aan hoe ze in bepaalde situaties moeten handelen. In artikel 8, lid 1 van onze verordening Wmo 10
aanvrager ziet de Welzijnsraad als wezenlijk, dus graag schriftelijk.
41. Hoe wordt omgegaan met mensen met een snel verslechterd ziektebeeld, zoals bijvoorbeeld ALS patiënten.
42. De Welzijnsraad adviseert om bij het verlopen van de indicatie contact op te nemen met de aanvrager.
43. De Welzijnsraad acht het van wezenlijk belang dat er goed en geregeld contact met de welzijnsorganisaties wordt onderhouden, goede nazorg is belangrijk. 44. De Welzijnsraad wil er op wijzen dat ‘goedkoop compenserend’ niet altijd de beste oplossing is.
45. Er zal vanuit gegaan moeten worden dat er eerst gekeken wordt naar een goede gebruikte voorziening. Dat pas daarna naar een nieuwe voorziening gekeken wordt, is duidelijk. Als voorbeeld noemt de Welzijnsraad de scoot-mobiel-pool.
46. De Welzijnsraad adviseert de sportrolstoel onder hoofdstuk 8 te plaatsen. Het gaat dan wel om maatwerk, maar wij denken dat de sportrolstoel goed onder dit hoofdstuk past. Financiële gedeelte 47. In het financiële gedeelte is voor de aanschaf van een traplift een maximale eigen bijdrage genoemd van 2.750,- euro vermeld. Dit vindt de Welzijnsraad onbegrijpelijk. Immers de eigen financiële ruimte van de aanvrager is sterk afhankelijk van de persoonlijke situatie. Waarom is hier een maximum aan verbonden? Zeker in relatie tot het feit dat een potentiele aanvrager zelf de totale
2015 staat beschreven dat er wordt gezorgd voor een schriftelijke verslaglegging van het gesprek. Ook kan de inwoner altijd zijn eigen gespreksformulier met de gemaakte afspraken inzien. Voor mensen met een snel verslechterd ziektebeeld geldt dat er snel moet kunnen worden gehandeld. Door kortere lijnen en het snel kunnen inzetten van bepaalde ondersteuning kunnen de Voormekaar teams deze inwoners helpen. De inwoner kan contact opnemen met het Voormekaar team als de indicatie afloopt. Er zijn ook gevallen bekend waarbij het Voormekaar team contact opneemt. Dit monitoren we. De Voormekaar teams zijn bezig met het opbouwen van netwerken in de kernen van Berkelland. Goede contacten met lokale organisaties, dorpsraden, scholen enz. zijn erg belangrijk. Dit beamen we. De verordening Wmo 2015 is op dit onderdeel aangepast. In artikel 11 en 14 spreken we nu niet meer over ‘goedkoopst adequaat’, maar over ‘goedkoopst compenserend’. Er wordt altijd gekeken welke voorziening het beste bij de inwoner past en van goede kwaliteit is. De scoot-mobiel-pool is een goed initiatief, maar geen voorbeeld dat hierbij past. Bij een gebruikte voorziening gaat het om scootmobielen die worden herverstrekt en uit een depot worden gehaald. Bij de scootmobiel-pool gaat het om het beschikbaar stellen van een scootmobiel door inwoners. Dit faciliteren wij niet als gemeente. Een sportrolstoel is één van de mogelijke maatwerkvoorzieningen. We nemen dit daarom niet apart op in ons 3D Beleidskader of de verordening Wmo 2015. Dit onderdeel staat niet vernoemd in het 3D Beleidskader en de verordening Wmo 2015. De hoogte van de eigen bijdragen komen aan de orde in het nog op te stellen financieel besluit of uitvoeringsbesluit. Deze hebben niet ter inzage gelegen.
11
kosten van de traplift op zich genomen zou hebben, indien er geen maximumbedrag genoemd wordt. 48. De budgetten moeten op de juiste plaats terecht komen. Beleidskader 2015-2016 49. De visie en wijkgerichte aanpak spreken aan, maar burgers komen niet in voldoende mate op de informatieavonden. Daardoor wordt de verbinding niet gelegd. De Welzijnsraad zou een voorlichting in hoofstukken willen voorstellen, met een pakkende kop boven het te behandelen onderwerp en dat bijvoorbeeld een aantal maanden achtereen herhalen, om zo het geheel aan voornemens kort en krachtig –dit letterlijk gezien- naar de burger overbrengen. 50. Er zijn in het verleden wel stukken ‘herschreven’ door ambtenaren met ondersteuning van communicatief vaardige burgers. In dit kader adviseert de Welzijnsraad om op één of andere wijze een klankbordgroep van burgers kan worden samengesteld. 51. De Welzijnsraad adviseert u extra aandacht te besteden aan de Voormekaar teams richting de burger. Hiermee wordt niet de gebruikelijke evaluatie bedoeld, maar meer of de manier van werken door de Voormekaar teams wordt begrepen en of er vooruitgang is. Ook hier kan het aanbeveling verdienen communicatief vaardige burgers te vragen. 52. Nu al rijzen er vragen over de bereikbaarheid van de medewerkers in de Voormekaar teams.
53. Mensen willen niet altijd een keukentafelgesprek, maar wensen ook vervolggesprekken op andere plaatsen, in plaats van in het eigen huis. Wij adviseren deze zienswijze –die ons ook vanuit de maatschappelijke organisaties bereiktmee te laten wegen.
We vinden dit een goede opmerking en voegen deze toe op blz. 36 van ons 3D Beleidskader. De huiskamergesprekken en inwonersavonden werden in eerste instantie georganiseerd door de gemeente. Wij zijn van mening dat de Voormekaar teams het beste vervolgbijeenkomsten kunnen organiseren om inwoners uit hun kern te informeren. We zien dit als een groeimodel.
Het idee van een klankbordgroep ondersteunen wij. We denken aan een inwonerpanel dat de Voormekaar teams adviseert en waar de Voormekaar teams verantwoording aan afleggen. De Voormekaar teams verzorgen hun eigen communicatie en kunnen daarbij zeker gebruik maken van de kennis van inwoners. Zie ook ons antwoord bij 50. Het idee van een klankbordgroep van inwoners ondersteunen wij. De Voormekaar teams kunnen ook op deze manier verantwoording afleggen naar inwoners over de ontwikkeling en voortuitgang. Overigens monitoren we ook op andere manieren de zichtbaarheid en effectiviteit van de Voormekaar teams, onder andere via het internetpanel. De Voormekaar teams zijn telefonisch en via de mail bereikbaar. Hiervoor zijn ook huis-aanhuis flyers verspreid. In ons 3D Beleidskader zullen we onder 7.1 (blz. 29) de bereikbaarheid van de Voormekaar teams omschrijven. Wij hebben ook van de Welzijnsraad een advies ontvangen over de bereikbaarheid van de Voormekaar teams. Daarin stelt de Welzijnsraad dat een plaats buiten de huiselijke sfeer waar inwoners een ‘gesprek’ kunnen voeren als een gemis wordt ervaren. Als de inwoner een keukentafelgesprek wil voeren op een andere plaats dan in het eigen huis, dan is dat natuurlijk altijd mogelijk. Ook het voeren van de keukentafelgesprekken is maatwerk. Wat voor de ene inwoner een geschikte manier van een gesprek voeren is, is voor de andere 12
54. Uw college gebruikt geregeld de term ‘springplank’. Als er dan toch beeldend gebruik van de taal wordt voorgestaan, waarom dan niet de term ‘trampoline’. Dit geeft een ander gevoel, maar benadrukt meer onze visie om te blijven bewegen. Wij adviseren deze aanpassing door te voeren. 55. Het toekomstige beleidskader ten aanzien van de huishoudelijke hulp betreft een duidelijk pijnpunt, en dat in meerdere opzichten. De omschrijving is naar onze mening helder. Wij zien dan ook geen reden hierin wijzigingen aan te brengen. 56. De Welzijnsraad heeft groot vertrouwen in de wijze van de aanpak van de Voormekaar teams. Wel is de Welzijnsraad benieuwd of er voldoende zekerheid bestaat, dat er niet teveel en niet teveel tegelijk bij de Voormekaar teams landt. Hoe volgt u de wijze van werken en de toevloed aan werk? Indien er ontsporingen dreigen is er dan een plan ‘B’? 57. De Welzijnsraad is blij met de grote aandacht, die is besteed aan de beroepsmogelijkheden, klachtenprocedures en aanvullingen op beleid. Dat laatste moet dan wel zelf bedacht en ingebracht worden. Hoe regisseert u de gang van zaken?
58. Wij vragen ons af of de overgangsregelingen voldoende zijn doordacht. Regelingen die per 1 januari 2015 stoppen nadat de raadsvoorstellen in november 2014 worden aangenomen, maken de tijd tussen besluit en invoering wel erg kort. Is er dan wel voldoende tijd om maatwerk te kunnen leveren?
inwoner minder geschikt. We halen de term ‘springplank’ uit ons 3D Beleidskader (blz. 4, 6, 7, 45) om misverstanden te voorkomen. Er is geen terminologie die de lading van dit onderdeel dekt. Als mensen niet op eigen kracht kunnen meedoen aan de samenleving is er ondersteuning.
Wij nemen hier kennis van. De tekst in ons 3D Beleidskader (blz. 11 en 12) is aangepast.
De Voormekaar teams zijn sinds juni 2014 bezig met de nieuwe werkwijze. Wij hebben hier bewust voor gekozen om warm te draaien voor de nieuwe taken. Op dit moment zijn nog niet alle expertisen vertegenwoordigd in de teams en wordt er vooral op het gebied van jeugd gekeken hoe de teams kunnen worden versterkt. Hiervoor is ook een professional van Lindenhout bij ons gedetacheerd. We proberen goed naar de teams te luisteren en ook extra mankracht in te zetten als dit nodig is. We nemen elke situatie serieus. Als er een klacht binnen komt probeert het teamlid van Voormekaar net zo lang door te praten met de inwoner tot er overeenstemming wordt bereikt. Als dit niet werkt, kan er een ander teamlid van Voormekaar in gesprek gaan met de inwoner. Uiteindelijk bestaat er altijd de mogelijkheid om bezwaar te maken. Zie ook ons 3D Beleidskader voor de klachtenprocedure en mogelijkheid tot het maken van bezwaar (blz. 33). We houden ons aan de wettelijke termijnen en kaders. Voor de jeugdzorg geldt dat kinderen die in 2014 zorg krijgen, dit in 2015 ook krijgen bij dezelfde aanbieder. Voor de nieuwe Wmotaken geldt dat mensen de zorg behouden tot het einde van hun toekenning en maximaal tot 31 december 2015. Voordat de indicatie afloopt, kijken de Voormekaar teamleden samen met de inwoner welke oplossing het meest geschikt is voor de ondersteuningsbehoefte van de inwoner. Dit geldt dus ook voor de toekenningen die bijvoorbeeld op 2 januari 2015 aflopen. Het klopt dat de raadsvoorstellen pas eind oktober 13
worden aangenomen. Beleidsplan 3 Decentralisaties met betrekking tot de Participatiewet 1. Regionale Werkgroep Participatie De Participatieverordeningen en het 59. In de perioden november 2012 tot januari beleidsplan Participatiewet zijn de resultaten 2013 werd door de portefeuillehouders, van regionale samenwerking. die belast zijn met de invoering en Uit de samenwerking zijn werkgroepen uitwerking van de te verwachten nieuwe ontstaan voor de toegang(brede intake), wetgeving, besloten regionale automatisering en de samenwerking met de werkgroepen voor de drie transities in het Voormekaar teams. leven te roepen. Er ontstond een mix van professionals, ambtenaren en WMO- en Welzijnsraadsleden uit de zeven samenwerkende gemeenten. Wij adviseren de gestarte en deels afgeronde initiatieven van de aan het participatieoverleg deelnemende gemeenten te evalueren en de bereikte resultaten met de belanghebbende Berkellandse maatschappelijke instellingen en organisaties te delen. Gedacht wordt aan onder andere: SDOA, Werkcafé, Centrum Goud, Commissie Wet Werk en Bijstand en Welzijnsraad. 60. Zoals aangegeven blijkt uit het rapport dat De pilot Eibergen-Neede is een erg succesvol hetgeen in de Regionale Werkgroep project. De SDOA gaat met Oost Gelre en Participatie aan de orde is geweest, voor Winterswijk in overleg om de werkwijze ook in een belangrijk deel in het Beleidsplan is deze gemeenten toe te passen. Voor Berkelland opgenomen. De Welzijnsraad heeft in de geldt dat de werkwijze onderdeel is geworden Regionale Werkgroep Participatie een van de reguliere werkgeversdienstverlening en praatstuk ingebracht en de voorlopige niet langer een pilot is. resultaten van de pilot Eibergen-Neede bijgevoegd. Het is de Welzijnsraad niet bekend of de uitkomsten daarvan zijn meegenomen in het door u te voeren beleid. Mocht dit niet het geval zijn, dan adviseren wij u dit alsnog in uw overwegingen mee te nemen. 61. In het project Eibergen-Neede is naar ons De pilot Eibergen-Neede wordt nog gevoel de SDOA nauw betrokken geweest. geëvalueerd en daar komt nog een advies over. De Welzijnsraad wil er graag uw aandacht Zowel de gemeente Berkelland als SDOA, staan op vestigen dat, nadat wij in het regionale altijd open voor suggesties en nieuwe overleg een overzicht hebben verstrekt werkwijzen. van de in Berkelland onderhanden genomen projecten, ook de overige partners hun projecten hebben aangemeld. Het lijkt ons een goede gedachte deze 28 projecten nog eens te laten beoordelen. De lijst bevat naar ons gevoel initiatieven, bij die goed aansluiten bij wat in de gemeente Berkelland al 14
gedaan wordt of waar over wordt nagedacht. Beschutte werkplek 62. De Welzijnsraad onderschrijft dat de geschetste situatie rond de beschutte werkplek aanspreekt, maar dat ervoor moet worden gewaakt dat er banen gecreëerd worden voor mensen met een beperking, terwijl werklozen geen werk kunnen vinden. Het is dus van belang evenwicht te vinden tussen banen voor mensen met een beperking en voor overige werklozen. De Welzijnsraad vraagt daarom extra aandacht voor een verdeelmodel, om te voorkomen dat de begeleiding voor de groep kwetsbaren in het totale budget uit beeld raakt. Bedrijven worden nu met sancties geconfronteerd als er geen banen voor beschut werken worden gerealiseerd en dat terwijl vele andere werklozen ook een baan willen. Tegenprestatie 63. De Welzijnsraad vraagt zich wel af op welke wijze invulling wordt gegeven aan het onderdeel om de werklozen werk te laten verrichten dat enigszins op haar/zijn niveau is. Als iemand begeleid wordt met een bepaalde opleiding en kennis zou het goed zijn wanneer de tegenprestatie hierbij aansluit. Ook hier verdient het aanbeveling om maatwerk te leveren. Dit met name om te voorkomen dat degene die een tegenprestatie gaat c.q. moet leveren, gedwongen wordt werk te verrichten wat haar/hem niet ligt.
64. De Welzijnsraad zou graag in kaart gebracht zien, welke mogelijkheden er zijn om mensen met een uitkering in te zetten bij het onderhoud van straatmeubilair en van groen. Hierover is al vaker gesproken: Wij geven u daarbij in overweging te onderzoeken op welke wijze rijp fruit kan worden geoogst en aan de Voedselbank ter beschikking kan worden gesteld. Het gaat hier om "in het wild" groeiend fruit
Bedrijven worden nu nog niet met sancties geconfronteerd. Het genoemde evenwicht is inderdaad van belang, maar we moeten niet uit het oog verliezen dat werkzoekenden met een beperkte verdiencapaciteit moeilijker werk vinden dan mensen die volledig inzetbaar zijn. Binnen de uitvoering van de Participatiewet moet en zal er oog zijn voor de bemiddeling van de gehele doelgroep naar werk. Dit is een duidelijke opdracht ten aanzien van alle werkzoekenden, al zijn de mogelijke voorzieningen wel gebonden aan de achtergrond van de werkzoekende.
Waar het gaat om de tegenprestatie zal zeker worden gekeken naar maatwerk. Zie ook de verordening Tegenprestatie voor de voorwaarden die verbonden zijn aan de tegenprestatie. Een tegenprestatie mag bijvoorbeeld niet gericht zijn op re-integratie, mag niet meer dan 8 uur per week worden verricht en mag maximaal 6 maanden duren. De sollicitatieverplichtingen mogen niet in het gedrang komen. Deze verplichtingen beperken het gebruik van de tegenprestatie. In de praktijk zal meer gebruik worden gemaakt van sociale activering of werkervaringsplaatsen. Daar waar wel sprake zal zijn van een tegenprestatie, wordt gekeken of het aansluit bij degene die de prestatie levert. Echter, in eerste instantie zal de betrokkene zelf worden gevraagd met een voorstel te komen voor een tegenprestatie. We nemen dit idee mee als uitgangspunt en kijken of we dit in het kader van de uitvoering kunnen realiseren. In het kader van sociale activering zijn dit interessante voorstellen. Er is overigens een volkstuinproject in Winterswijk waar inwoners met een uitkering geholpen worden met een volkstuin en inwoners met een volkstuin stellen overtollige oogst beschikbaar aan de voedselbank.
15
dat op verschillende plaatsen in Berkelland te oogsten is. Het is de Welzijnsraad gebleken dat momenteel in de openbare ruimte te oogsten fruit wegrot, omdat er geen plan vaan aanpak is, hoe dit fruit kan worden geoogst. Er zijn veel houders van eigen groenten- en fruittuinen die graag de mogelijkheid willen bieden dat hun overschotten geoogst kunnen worden en ter beschikking kunnen komen van bijvoorbeeld de Voedselbank. Wij adviseren U de mogelijkheid te onderzoeken of hiervoor cliënten van de Voedselbank kunnen worden gevraagd. 65. Over het vragen van tegenprestaties van hoger opgeleiden heeft de Welzijnsraad het volgende advies. Via het Social Netwerk Linked-IN worden in vele subgroepen posities aangeboden die voormelde doelgroep betreffen en vaak direct naar een baan voeren. Het inzetten van dit netwerk heeft ook in Berkelland al een paar positieve reacties opgeleverd. 66. Er is nog geen structureel overleg over deze mogelijke ingang geweest, maar inmiddels is wel incidenteel met bepaalde diensten uit de gemeente Berkelland gesproken. De Welzijnsraad adviseert om hierin structuur aan te brengen en is bereid mee te denken. De Welzijnsraad pleit nadrukkelijk voor een werkgroep die zich bezighoudt met het zoeken naar zinvol werk dat tevens als tegenprestatie kan worden gezien voor het krijgen van een uitkering. Daar valt naar het oordeel van de Welzijnsraad veel te winnen. 10 september 2014 Mevr. Barink 67. Waarom wordt HV1 geen HV2?
68. Waarom gaan alle thuishulpen eruit?
De SDOA geeft advies en training over het gebruik van Linkedin. De suggestie heeft betrekking op de uitvoering van beleid en daarom nemen we dit niet over in het 3D Beleidskader.
Hier ligt een belangrijke taak bij de SDOA en de Voormekaar teams. Er wordt gekeken naar de behoefte en als blijkt dat er een werkgroep nodig is, zal dit ontstaan.
Onder HV1, wij gebruiken HH1, verstaan wij het eenvoudige schoonmaakwerk. HH2 is een combinatie van huishoudelijke hulp en ondersteuning bij regievoering door instructie en advies. Niet iedereen die huishoudelijke hulp krijgt, heeft begeleiding en dus HH2 nodig. Omdat het 2 verschillende ‘producten’ zijn, kan HH1 niet worden omgezet in HH2. Of de thuishulpen hun baan behouden, is de verantwoordelijkheid van de aanbieders. Het eenvoudige schoonmaakwerk (HH1) behoort in Berkelland vanaf 2015 niet meer tot het 16
69. Hoe zit het met mensen die de hulp niet zelf kunnen betalen of graag hun eigen hulp willen houden?
10 september 2014 Mevr. Ten Hoopen 70. Blijft de expertise van Kind en Jeugd Lievelde voor de Jeugdwet beschikbaar? 11 september 2014 Mevr. Bongaarts 71. Gaat de gemeente Berkelland geen gebruik maken van Stichting Zozijn uit Lievelde? 72. Wilt u mij laten weten hoe u als gemeente van plan bent het pgb in uw beleid op te nemen? 73. Kunt u mij ook laten weten hoe u budgethouders betrekt bij de ontwikkeling van het nieuwe Wmo-beleid?
pakket van de Wmo. De HH2 blijft wel bestaan. Het is aan aanbieders om een deel van hun personeel om te scholen. Als gevolg van de overgangstermijn van 3 tot 6 maand en de eventuele inzet van de toelage voor huishoudelijke hulp verwachten we dat een substantieel deel van de huishoudelijke hulp(HH1) in 2015 nog blijft bestaan. De mensen die hun eigen hulp willen houden (na beëindiging van de hulp vanuit de gemeente) kunnen hierover eventueel afspraken maken met de betreffende aanbieder. Het eenvoudige schoonmaakwerk maakt geen deel meer uit van de Wmo en moet door de inwoners zelf worden georganiseerd. Als men hier om financiële redenen niet toe in staat is, kan desgewenst door het Voormekaar team worden gekeken naar alternatief maatwerk. Hierbij kan worden gedacht aan hulp bij het zoeken naar mogelijkheden in het sociale netwerk of vormen van vrijwillige inzet.
Zie onze reactie onder 34, 35 en 36.
Zie onze reactie onder 34, 35 en 36.
Hoe wij vanaf 2015 omgaan met het PGB staat uitgelegd op blz. 34 en 35 van ons 3D Beleidskader. Voor het PGB geldt dat de wet voor ons leidend is. Bij de ontwikkeling van het nieuwe Wmo-beleid betrekken wij inwoners door middel van 2 inspraakrondes 1) 3D uitgangspuntennotitie en 2) 3D Beleidskader en verordeningen Jeugd en Wmo 2015. Ook zijn er eind 2013 huiskamergesprekken gevoerd in alle kernen van Berkelland met een selecte groep inwoners. In mei/juni 2014 zijn deze bijeenkomsten herhaald, maar waren ze toegankelijk voor alle inwoners. Vanwege de belangrijke ontwikkelingen willen wij in contact blijven met inwoners, belangrengroepen en organisaties. Daarnaast krijgen PGB-houders in de toekomst een keukentafelgesprek met de Voormekaar teams.
17
11 september 2014 Directie de Leeuwerik en de Triviant (dhr. Reessink en mevr. Peterkamp) 74. De Leeuwerik en de Triviant zouden graag Zie onze reactie onder 34, 35 en 36. Zozijn Kind & Jeugdhulp ook als partner terugzien in het nieuwe beleidsplan. 11 september 2014 Mevr. Konings 75. Stichting Zozijn valt buiten de boot in ons 3D Beleidskader, hoe zit het hiermee? 11 september 2014 Mevr. Woertman 76. Ik hoor dat Stichting de Lichtenvoorde en Lindenhout genoemd worden als de stichtingen die de expertise zullen aandragen bij de Voormekaar teams. Klopt dit?
Zie onze reactie onder 34, 35 en 36.
Zie onze reactie onder 34, 35 en 36.
12 september 2014 Mevr. Klein Goldewijk 77. Waarom staat Stichting Zozijn niet apart genoemd in het Beleidskader?
Zie onze reactie onder 34, 35 en 36.
12 september 2014 Dhr. Gossink 78. Waarom staat Stichting Zozijn niet apart genoemd in het Beleidskader?
Zie onze reactie onder 34, 35 en 36.
12 september 2014 Mevr. Kolkman 79. Waar staat in het 3D beleidskader omschreven hoe om wordt gegaan met kinderen met meervoudige verstandelijke problematiek?
80. Waarom is Stichting de Lichtenvoorde niet opgenomen in het 3D Beleidskader? 13 september 2014 Dhr. Andringa 81. Onlangs heb ik vernomen dat de gemeente met ingang van 2015 in zee wil gaan met de stichting Lichtenvoorde en Lindehout. Wij vinden het als ouders zeer spijtig dat jullie als gemeente niet kiezen voor Zozijn. 14 september 2014 Mevr. Te Brake 82. In het voorstel wordt uitgegaan van een ambulant team “alles voor de jeugd” die de voor mekaar teams kan ondersteunen of aanvullen. Daarin zijn alleen de organisaties Lindenhout en de
In ons 3D Beleidskader (blz. 7, 8, 27 en 28) beschrijven we de werkwijze van de Voormekaar teams. De Voormekaar teams zijn er voor kinderen en volwassenen met een ondersteuningsbehoefte, dus ook voor kinderen met meervoudige verstandelijke problematiek. Als er specialistische zorg nodig is, zal het Voormekaar team ervoor zorgen dat de juiste zorg wordt ingeschakeld. Zie onze reactie onder 34, 35 en 36.
Zie onze reactie onder 34, 35 en 36
Zie onze reactie onder 34, 35 en 36
18
Lichtenvoorde actief aanwezig. Dit roept vragen op of de specifieke expertise die niet binnen deze organisaties aanwezig is maar wel binnen andere organisaties nog wel beschikbaar blijft voor kinderen/gezinnen binnen Berkelland. Er zijn tenslotte meer organisaties al jaren actief binnen Berkelland met essentiële, aanvullende expertise. 83. Vooral de aandacht voor kinderen jonger dan 12 jaar met een beperking (groot of klein) met opvoedings- of ontwikkelingsproblematiek mis ik in dit voorstel. 84. Blijft specifieke expertise nog wel beschikbaar voor de inwoners/kinderen van deze gemeente? 85. Mijn aanbeveling zou zijn om specifieke expertise uit andere organisaties toe te voegen aan het ambulant team om daarmee verschraling of uitholling van de jeugdzorg te voorkomen en ook voor de toekomst een compleet pakket aan jeugdzorg te kunnen blijven bieden. 15 september 2014 Dhr. Reurslag 86. Zozijn staat niet in het 3D Beleidskader van de gemeente Berkelland. Waarom niet? En waarom Lindenhout en de Lichtenvoorde wel? 15 september 2014 Dhr. Markerink, PCOB 87. In artikel 10. Advisering, wordt in het eerste lid de aanvrager of zijn/haar vertegenwoordiger dwingend voorgeschreven om op een door het college te bepalen plaats en tijdstip te verschijnen om bevraagd te worden. Dit getuigt naar onze smaak van een regenteske houding ten opzichte van de hulpvrager. Er wordt op geen enkele manier rekening gehouden met de lichamelijke en/of geestelijke gesteldheid van betrokkene. Daarbij druist het in tegen de "Voor mekaar" gedachte, waar de keukentafel als eerste gespreksplaats cruciaal gevonden wordt. Graag zien wij hier een wijziging in de tekst die rekening houdt met de omstandigheden waarin aanvrager verkeerd.
Zie onze reactie onder 79.
Zie onze reactie onder 34, 35 en 36
We maken afspraken met de zorgaanbieder en kunnen als het nodig is hun expertise inzetten voor bijzondere casussen. Zie ook artikel 18 en 19 van onze verordening Wmo 2015.
Zie onze reactie onder 34, 35 en 36
In artikel 10, lid 1 van onze verordening Wmo 2015 zullen we opnemen dat er rekening wordt gehouden met de situatie van de inwoner.
19
15 september 2014 Mevr. klein Goldewijk 88. Ons zoontje is 3 jaar oud en heeft het syndroom van Down. Hij gaat sinds 1,5 jaar naar de Timp in Lievelde, waar hij ten aanzien van zijn ontwikkeling veel baat bij heeft. Nu heb ik in de stukken gelezen dat jullie voor de doelgroep gehandicapten met de Lindenhout en de Lichtenvoorde willen samenwerken. Volgens mijn informatie richten zij zich op een doelgroep vanaf zes jaar. 15 september 2014 Mevr. Westervoorde 89. Als ouders maken wij ons grote zorgen om ons kind met een verstandelijke en lichamelijke beperking. Wij als ouder zijn van mening dat Zozijn Kind en jeugdhulp zeker moet blijven in het nieuwe beleidsplan. 15 september 2014 Mevr. Reinders 90. Kunt u mij uitleggen waarom Zozijn nu niet genoemd wordt in het intensief ambulant team als deskundige op het gebied van deze onmisbare zorg voor onze kinderen? 15 september 2014 Mevr. Lubberink- Effing 91. Op pagina 19 wordt gesproken over het vormen van een Ambulant team “alles voor de jeugd”. De organisaties Lindenhout en De Lichtenvoorde worden genoemd als de organisaties welke actief zijn binnen de gemeente. Mijn inziens is dit erg beperkt daar er meer organisaties zijn die voor deze doelgroep veel kunnen betekenen. Ik wil graag van u weten op basis waarvan voor deze 2 organisaties is gekozen. 15 september 2014 Mevr. Lankwarden 92. Als inwoner van de gemeente Berkelland, maar ook als moeder van onze dochter Fieke, maak ik mij als ervaringsdeskundige zorgen over de wijze waarop Berkelland de transities vorm gaat geven. De zorgen richten zich op een aantal aandachtsgebieden, waarbij de volgende vragen opkomen: Blijft deskundige zorg voor zeer kwetsbare kinderen voldoende en vroegtijdig beschikbaar?
Zie onze reactie onder 34, 35 en 36
Zie onze reactie onder 34, 35 en 36
Zie onze reactie onder 34, 35 en 36
Zie onze reactie onder 34, 35 en 36
Ons uitgangspunt is dat er voor kinderen die zorg nodig hebben altijd voldoende en vroegtijdig zorg beschikbaar is. Preventie en vroegtijdige signalering zijn een van onze speerpunten op het gebied van Jeugdzorg.
20
93. Waarom maakt Zozijn Kind & Jeugdzorg geen onderdeel uit van het intensief ambulant team? 94. Welke uitgangspunten heeft gemeente Berkelland bij het aanbestedingstraject?
16 september 2014 Mevr. van Puffelen 95. Graag zou ik u willen vragen om ook naar ZoZijn te kijken als onderdeel van het Ambulante team. Ik denk dat hun kennis en kunde nodig is. Ik vind het erg zorgelijk dat ZoZijn straks geen rol meer kan spelen, wellicht. 16 september 2014 Seniorenraad Berkelland 96. Betreffende het 3D Beleidskader 20152016 paragraaf 4 constateren we dat de regelingen hier heel duidelijk omschreven zijn. We zijn bijzonder blij dat de respijtzorg zo nadrukkelijk benoemd is en doen tegelijkertijd een dringend beroep op u om dagbesteding voor mensen met een beginnende dementie ruimhartig toe te kennen. Zowel voor de betreffende persoon als voor mantelzorgers is deze voorziening van zeer groot belang, vooral in het licht van zo lang mogelijk in eigen omgeving kunnen blijven functioneren. 97. Betreffende het 3D Beleidskader 20152016 paragraaf 8 hebben wij de volgende opmerkingen: Er wordt gesproken over “klanttevredenheidsonderzoek” terwijl in de wet gesproken wordt over een “cliëntervaringsonderzoek”. Ook in de conceptverordening wordt deze term gebruikt. Wij denken dat het verwarring kan voorkomen door eenduidigheid in de terminologie aan te brengen. 98. In de alinea die handelt over de klachtenprocedure wordt uitgebreid gesproken over de eventuele klacht betreffende het Voormekaar team. Voor jongeren kan beschreven werkwijze wellicht voldoende zijn omdat zij veel
Zie onze reactie onder 34, 35 en 36
Wij gaan ervan uit dat u hier het aanbestedingstraject voor de jeugdzorg bedoeld. In de inkoopdocumenten zijn de uitgangspunten van de Achterhoekse gemeenten geformuleerd. Deze zijn gepubliceerd op tendernet.nl. Ons uitgangspunt is dat de zorg voor kinderen en ouders in 2015 bij dezelfde aanbieder wordt gegarandeerd.
Zie onze reactie onder 34, 35 en 36
Wij nemen hier kennis van.
Wij zullen deze term op blz. 34 van ons 3D Beleidskader veranderen in cliëntervaringsonderzoek.
De klachtenprocedure van Voormekaar wordt uitgelegd op blz. 33 van ons 3D Beleidskader. In eerste instantie gaan het betrokken Voormekaar teamlid en de inwoner met elkaar in gesprek. Als de klacht volgens de inwoner niet voldoende wordt afgehandeld, wordt deze 21
mondiger zijn dan ouderen van 80+; zeker als het gaat om ouderen die op het platteland wonen. Wij willen daarom dringend bij u pleiten voor het aanstellen van een klachtenfunctionaris, niet verbonden aan de Voormekaar teams. Deze onafhankelijke klachtenfunctionaris kan de klant ondersteunen de beschreven werkwijze te volgen en zo als mediator optreden. 99. Overigens is nergens beschreven op welke wijze en wanneer de klant geïnformeerd wordt over de klachtenprocedure en de regeling van bezwaar en beroep. Wij delen overigens uw uitgangspunt om juridische procedures te voorkomen, maar vinden wel dat burgers met een hulpvraag er recht op hebben hierover vóóraf geïnformeerd te worden. Dit kan o.i. het best door e.e.a. in een brochure te vermelden en deze aan de klant te overhandigen bij het 1e gesprek. 100. De alinea inzake de privacy van de klant ervaren wij als bijzonder summier en incompleet. Er wordt helemaal niets genoemd over afspraken die hierover gemaakt worden inzake de verwerking van de persoonsgegevens (wel genoemd in de conceptverordening), maar ook helemaal niet inzake het gebruik van deze gegevens bij de inschakeling van andere professionals buiten de Voormekaar teams. 101. Wij constateren dat nergens in het beleidsplan gesproken wordt over situaties die omschreven kunnen worden als zorgmijding en zorgweigering. Hoewel hopelijk geen gemeengoed lijkt het ons mogelijk dat de teams met deze situaties in aanraking komen. Te ondernemen acties kunnen op gespannen voet komen met het basisprincipe van respect voor de autonomie van de klant. Wij stellen ons voor dat een beleidsuitspraak ter zake van deze onderwerpen een goed uitgangspunt kan zijn voor het handelen van voormekaar teams. 102. Betreffende de concept verordening plaatsen wij de volgende kanttekeningen: Artikel 2.2; er staat in het concept geen termijn vermeld voor bevestiging van
doorgegeven aan de leidinggevende die een vorm van bemiddeling voorstelt. Als dit niet voldoende is, komt de klacht bij de projectgroep van Voormekaar. Indien de klacht uiteindelijk nog niet naar tevredenheid van de inwoner is afgehandeld, wordt de klacht over gedragen aan de klachtencoördinator van onze gemeente.
Zie ons antwoord bij 31.
Zie ons antwoord bij 32 en 33.Zie ook hoofdstuk 5 van de Wmo 2015 ‘gegevensverwerking’.
Het in contact komen met zorgmijders en zorgweigeraars is een belangrijk aandachtspunt voor de Voormekaar teams. De teamleden van Voormekaar zijn actief en zichtbaar in de kern en hebben ook een proactieve rol waar het gaat om het signaleren van problemen. Ze zoeken contact met inwoners waarvan ze signalen binnenkrijgen door langs te gaan en in gesprek te komen. We voegen deze opmerking toe aan ons 3D Beleidskader op blz. 28.
In de wet wordt geen termijn vernoemd. Wel streven wij naar een bevestiging van de ontvangst van een melding binnen 2 werkdagen. Omdat het in de toelichting staat 22
ontvangst van een melding, maar wel in de toelichting (binnen 2 werkdagen). Het lijkt ons dat het de duidelijkheid ten goede komt deze termijn in de verordening op te nemen. 103. Artikel 7.2; hier wordt niets gezegd over het delen van persoonsgegevens met andere hulpverleners ( niet verbonden aan het Voormekaar team) en de toestemming die de klant hiervoor dient te geven. 104. Artikel 8.3; in dit artikel wordt gesteld dat de klant kan ondertekenen “voor gezien” of “akkoord”. Er is een groot inhoudelijk ( ook juridisch) verschil tussen beide termen en niet duidelijk wordt in de concept verordening wat de consequenties zijn voor het verschil in ondertekening. Wij adviseren u dringend in de verordening uitleg hierover op te nemen. 105. Artikel 9.3 onderstreept ons advies bij artikel 8.3 106. Artikel 14.6; in principe onderschrijven wij dit artikel, echter het is mogelijk dat de situatie van de klant, tijdelijk, ( buiten zijn/haar verantwoordelijkheid) binnen die termijn van zes maanden zo ingrijpend wijzigt dat aanwending binnen de genoemde termijn onmogelijk is. Bij een dergelijke tijdelijke wijziging van de situatie van de klant zou. o.i. het PGB wel toegekend moeten kunnen blijven. 107. Artikel 16.2 en 16.3; de toelichting noemt deze bepalingen “kan” bepalingen. Wij pleiten ervoor om deze “kan” bepaling om te zetten in een eenduidig uit te leggen bepaling waarin aangegeven wordt dat op basis van de artikelen 16.2 en 16.3 de gemeente ingrijpt bij aantoonbaar misbruik etc, zoals verwoord bij 16.2.a tot en met e. Dit alles met inachtname van het door ons gestelde bij artikel 14.6. 108. Artikel 18.3; omdat de gemeente eindverantwoordelijk is voor de uitvoering van de WMO 2015 mag o.i. de gesprekken met de aanbieders wel iets “steviger” geformuleerd worden. Wij stellen dan ook voor deze gesprekken “evaluatiegesprekken” te noemen.
van onze verordening Wmo 2015 nemen we de aanvulling niet op in onze verordening Wmo 2015.
Zie ons antwoord bij 32 en 33.
De inwoner tekent voor akkoord voor de juiste weergave van het verslag. Inwoners hebben altijd de keuze om hier opmerkingen in aan te geven. Het format van het verslag voorziet hierin. Zie ook artikel 8.4 en 8.5 van onze verordening Wmo 2015.
Zie ons antwoord bij 104. Artikel 14.6 correspondeert met artikel 16.3 van onze verordening Wmo 2015. Als zich een bijzondere situatie voordoet, wordt er gekeken of het PGB blijft of dat het wordt ingetrokken. Hiervoor geldt dat het maatwerk is. Vanaf volgend jaar wordt het PGB ook via de Sociale Verzekeringsbank uitgekeerd aan de hulpverlener/aanbieder van wie de inwoner de zorg ontvangt. Als er geen gebruik wordt gemaakt van het PGB wordt het bedrag teruggestort. We willen graag ruimte houden om maatwerk te kunnen leveren en daarom blijft artikel 16.3 in onze verordening Wmo 2015 een kan bepaling. Bij fraude twijfelen we echter niet om maatregelingen te treffen.
De invulling van de periodieke overleggen met de aanbieders maken deel uit van de inkoopstrategie en deze hoort niet thuis in de verordening. Aanbieders hebben zich te houden aan de contracten. Zie ook hoofdstuk 3 van de Wmo 2015 voor de kwaliteitseisen waar aanbieders aan gebonden zijn. 23
Gebruik van deze term geeft meteen ook aan dat gemaakte, aanvullende afspraken in een volgend gesprek terugkomen om te bezien of, wederzijds, er actie op is ondernomen. 109. Over artikel 19 zijn wij bijzonder positief gestemd. Het geeft weer dat de gemeente bij de uitvoering van deze wet nadrukkelijk zwaar hecht aan een kwalitatief goede uitvoering. Graag willen we er u op wijzen dat in het eerder genoemde evaluatiegesprek o.i. het onder 19.1e genoemde een belangrijk onderwerp is. Aantoonbaarheid door de aanbieder van de gevolgde scholingen is ons advies. 110. Artikel 22; zie hiervoor onze opmerkingen bij het beleidsdocument, 2e bullit. 111. Wij staan heel positief ten opzichte van het onder artikel 24 genoemde. Meerdere malen hebben wij aangedrongen op een dergelijke mogelijkheid. Graag maken wij dan ook deel uit van het door u genoemde periodiek overleg. Wij vernemen graag van u wanneer een dergelijk overleg gerealiseerd gaat worden.
Zie onze reactie onder 107. De aantoonbaarheid door de aanbieder van de gevolgde scholing maakt deel uit van de inkoopstrategie en behoort niet thuis in onze verordening Wmo 2015. Zie ook tendernet.nl voor de inkoopdocumenten.
Zie ons antwoord bij 98.
De Welzijnsraad is ons platform. Daarnaast is er jaarlijks een bestuurlijk overleg met de Seniorenraad en het Gehandicaptenplatform Berkelland. Het periodiek overleg dat wordt genoemd in onze verordening Wmo 2015 gaat over de monitoring door de Voormekaar entiteit. Hier is nog geen invulling aan gegeven. We denken wel aan een Voormekaar panel bestaande uit inwoners waar de Voormekaar teams verantwoording aan afleggen.
16 september 2014 Mevr. Van Keeken 112. Dus ik vraag jullie om zeker stichting Zozijn Zie onze reactie onder 34, 35 en 36 niet voor bij te gaan, maar hun ook erbij te betrekken want dat is zeker nodig om ook hun visie en kennis te laten delen met jullie. 16 september 2014 Mevr. Breukers 113. Na het lezen van het onderdeel over de nieuwe Jeugdwet in het beleidskader 3D vroeg ik me af hoe de zorg voor (zeer) jonge kinderen met ontwikkelingsproblemen gewaarborgd is. Vaak is nog onvoldoende duidelijk wat er aan de hand is en is hiervoor onderzoek nodig. Hoe eerder dit gebeurt, hoe meer resultaat dit op de langere termijn heeft. Ik vroeg me af of hier speciale aandacht aan besteed is.
Zie onze reactie onder 79.
16 september 2014 Mevr. Rikkers 24
114. Een dringende oproep, ook namens ons: Laten we alstublieft de hulpverlening van Zozijn behouden in onze gemeente (Eibergen) en op onze school (Leeuwerikschool).
Zie onze reactie onder 34, 35 en 36
Naast de wijzigingen als gevolg van de inspraakreacties voegen we volledigheidshalve de andere wijzigingen toe die we hebben aangebracht. 3D Beleidskader Voormekaar in Berkelland
Voorwoord, blz. 4 3D verandert in: de 3 decentralisaties Wmo 2015, Jeugdzorg en de Participatiewet. 2.3 Van visie naar Voormekaar, blz. 7 Extra zin toegevoegd: de inwoner hoeft niet allerlei formulieren in te vullen en heeft één aanspreekpunt. Daarvoor zetten ze coaching in en faciliteren ze. Door zoveel mogelijk aan de inwoners te laten (wederkerigheid en tegenprestatie) en niet over te nemen. ‘Zorgen dat’ in plaats van ‘zorgen voor’. Verandert in: Ze kijken immers naar de inzet van het sociale netwerk en vrijwilligers waar dit mogelijk is. Ook laten ze zoveel mogelijk over aan de inwoners (wederkerigheid en tegenprestatie) en nemen ze niet over. 4.2 Huishoudelijke hulp, blz. 11 De tekst is aangepast. Toevoeging over de overgangsperiode. Toevoeging over de toelage huishoudelijke hulp. 4.3 Ondersteuning buitenshuis, blz. 12 kortdurend verblijf Toevoeging: Ons streven in 2015 is dat er samen met organisaties wordt gezocht naar mogelijkheden waar inwoners kortdurend kunnen verblijven, bijvoorbeeld in verzorgingstehuizen met een aantal lege bedden. 4.4 Vrijwilligers en mantelzorgers, blz. 13 en 14 Toevoeging: De Voormekaar teams inventariseren door middel van een onderzoek onder mantelzorgers aan welke ondersteuning mantelzorgers behoefte hebben. ‘Vrijwilligerswerk kan worden ingezet als een vorm van daginvulling of als tegenprestatie voor mensen met een uitkering’ is verandert in ‘Inwoners met een bijstandsuitkering vervullen als tegenprestatie vrijwilligerswerk’. Wij vinden het erg belangrijk dat mantelzorgers zich erkend voelen. Voor de blijk van waardering denken wij echter bijvoorbeeld meer aan het jaarlijks organiseren van één (of meerdere) bijeenkomst(en) voor mantelzorgers om ze in ‘het zonnetje’ te zetten. Maar wij treden graag in overleg met adviesraden en betrokkenen voor een nadere invulling. Verandert in: Wij willen hier een andere invulling aan geven en het geld inzetten om mantelzorgers te ondersteunen. Voor de invulling van het mantelzorgcompliment hebben we advies gevraagd aan de Welzijnsraad. Wij denken bij de invulling van het mantelzorgcompliment aan een combinatie van de adviezen. We kunnen het geld gedeeltelijk inzetten voor toekenningen en gedeeltelijk aan het organiseren van één (of meerdere) bijeenkomst(en)
25
per jaar voor mantelzorgers en het organiseren van lotgenotencontact. De concrete invulling van het jaarlijkse mantelzorgcompliment krijgt nog vorm. 5.3 Regionaal transitiearrangement, blz. 16 Toevoeging: Op dit moment vindt het inkoopproces plaats met alle partijen die jeugdzorg bieden. Het inkooptraject zorgt ervoor dat de jeugdzorg voor 2015 is gegarandeerd. De lijn is dat jongeren en ouders die in 2014 zorg ontvangen in 2015 ook zorg ontvangen van dezelfde aanbieder . 5.5 Samenhang met andere partijen, blz. 17 en 18 Hoofdstuk 6 verandert in hoofdstuk 7. Afspraken bureau jeugdzorg, toevoeging: Een medewerker van Bureau Jeugdzorg komt vanaf 2015 de Voormekaar teams versterken met expertise op de bovengenoemde gebieden. 5.6 Samenhang met veiligheid, blz. 19 Tabel verplaatst naar blz. 17. 6.5 Inkomensondersteuning, blz. 24 en 25, Wtcg en CER Gemeenten hebben de taakstelling om te kijken naar maatwerk en daarom worden deze regelingen afgeschaft. Verandert in: De regelingen zijn grotendeels afgeschaft, omdat ze door hun algemene karakter niet voldeden aan het bieden van maatwerk. Gemeenten hebben de taakstelling om te kijken naar maatwerk. 7.4 Clientondersteuning, blz. 29 Stukje tekst is ingekort om de cliëntondersteuning duidelijker te beschrijven. Bijlage 2 Beleidsplan Participatiewet 2015-2016 Lay-out aangepast Blz. 47 ‘schotten verdwijnen’ verwijdert. Verordening Wmo 2015
Artikel 1 + toelichting De definitie van ‘besluit’ is verwijderd omdat hier in de verordening niet naar wordt verwezen. In de verordening wordt verwezen naar ‘nadere regels’ of ‘nadere regeling’. Toelichting artikel 2 De toelichting op dit artikel luidt nu als volgt: De gemeente streeft er naar om binnen twee werkdagen na ontvangst van de melding de cliënt terug te bellen voor het maken van een afspraak. Artikel 3, lid 1 + toelichting Aan deze bepaling is toegevoegd dat cliëntondersteuning onafhankelijk is. Toelichting: De zin ‘een medeweker van MEE Oost-Gelderland wordt ingeschakeld voor cliëntenondersteuning bij mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking’ is aangepast conform het beleidsplan in ‘een medewerker van een andere organisatie (bijvoorbeeld MEE Oost Gelderland). Het begrip ‘cliëntenondersteuning’ is overeenkomstig de wet vervangen door ‘cliëntondersteuning’. 26
Artikel 4, lid 2 De tussenzin ‘bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, is verwijderd omdat het begrip ‘onderzoek’ is opgenomen in de begripsbepalingen. Artikel 8, lid 2 + toelichting De termijn binnen 10 werkdagen is verwijderd omdat de wet voor het verstrekken van het schriftelijk verslag geen wettelijke termijn heeft opgenomen. De wet bepaalt in artikel 2.3.2. wel dat het college uiterlijk binnen zes weken na de melding een onderzoek dient uit te voeren. Wanneer in het kader van het onderzoek een medisch advies moet worden opgevraagd is de termijn van 10 werkdagen voor het verstrekken van het verslag na het gesprek niet reëel. Daarom is er voor gekozen om deze termijn niet op te nemen in de verordening. Uiteraard streeft het college er naar het onderzoek voortvarend af te handelen en daar waar mogelijk binnen 10 werkdagen het schriftelijk verslag aan de cliënt te verstrekken. Artikel 10, lid 1 In aanhef is ‘melding’ toegevoegd om ook advisering in de meldingsfase te regelen. Artikel 11, lid 2 + toelichting ‘Adequate/adequaat’ is in de geest van de wet veranderd in ‘compenserende/compenserend’. Artikel 12 Toelichting Lid 1 onder f: De tekst van de bepaling in de verordening kwam niet overeen met de toelichting. Het artikel heeft betrekking op de situatie waarin de klant de voorziening heeft gerealiseerd of aangeschaft tussen de melding en het besluit in. De toelichting was ruimer en kon ook betrekking hebben op de klant die de voorziening al voor de melding heeft gerealiseerd of aangeschaft. De toelichting is conform aangepast. Artikel 14 Lid 2 onder c: Het begrip ‘goedkoopst adequate’ is in de geest van de wet veranderd in ‘goedkoopst compenserend’. Oude lid 5: De bepaling met de mogelijkheid om een lager tarief te betalen voor een persoon uit het sociaal netwerk is komen te vervallen. Deze bepaling staat haaks op de bepaling in artikel 12 lid 1 onder b waarin het uitgangspunt van de wet is omschreven met de bepaling dat geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen. Lid 6 biedt het college nadere regels kan stellen over de hoogte van het persoonsgebonden budget. Artikel 17 + toelichting Lid 10 is toegevoegd om te kunnen differentiëren bij het vaststellen van een bijdrage in de kosten van een algemene voorziening. Toelichting: Inleidende tekst is toegevoegd.
27
Bijlage 1 Artikel op gemeentepagina BerkelBericht
Persbericht 6 augustus 2014
Inspraak Beleidskader 3 decentralisaties, Beleidsplan Participatiewet en verordeningen Jeugdwet en Wmo Op grond van de nieuwe Jeugdwet, Participatiewet en Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) moet de gemeenteraad beleidsplannen vaststellen die richting geven aan de uitvoering van deze ‘drie decentralisaties’. In Berkelland doen we dat in nauwe samenspraak met adviescommissies (de Welzijnsraad, de WWB raad en de WSW raad), maar ook met inwoners. Eerder kon er al op een notitie van uitgangspunten worden ingesproken. Nu ligt er een integraal Beleidskader waarop nogmaals kan worden gereageerd. Eén Beleidskader met een aparte bijlage over de Participatiewet In de Berkellandse visienota ‘Meedoen naar vermogen’ die vorig jaar werd vastgesteld heeft de gemeenteraad ervoor gekozen om de taken die voortkomen uit de nieuwe wetten integraal te benaderen. Dat betekent dat de schotten tussen de verschillende vormen van ondersteuning en zorg zoveel mogelijk moeten verdwijnen en we dicht bij de inwoner, vraaggericht te werk gaan. Vanuit deze visie is het logisch en wenselijk om ook een integraal Beleidskader 3D te ontwikkelen waarin plek wordt gegeven aan de specifieke uitgangspunten per transitie, maar waar ook de samenhang tussen de 3D’s beschreven wordt . Voor de Participatiewet is vanwege de specifieke problematiek een bijbehorend beleidsplan als bijlage opgenomen. Voormekaar team Het Voormekaar team speelt een centrale rol in de toeleiding naar zorg en ondersteuning. Op basis van het keukentafelgesprek wordt de hulpvraag in kaart gebracht en samen met de inwoner bepaald wat er nodig is. Dit uitgangspunt komt dan ook als eerste terug in de uitgangspuntennotitie. Naast algemene uitgangspunten en een hoofdstukindeling zijn er verder per decentralisatie uitgangspunten opgenomen. Hoe verlenen we inspraak? Het raadsvoorstel en de bijbehorende notitie met uitgangspunten ligt van 20 augustus tot en met 16 september 2014 in de Publiekswinkel, Marktstraat 1 in Borculo ter inzage en is daarnaast via de website www.gemeenteberkelland.nl in te zien. Tijdens deze periode kan iedereen schriftelijk zijn of haar mening geven via emailadres
[email protected] of per post naar Gemeente Berkelland, Postbus 200, 7270 HA Borculo. Ook kunt u contact opnemen met mevrouw H. Hartkamp of de heer J. D. Focker via het genoemde mailadres of per telefoon: 0545-250 250. De nieuwe taken Participatiewet De sociale zekerheid staat een groot aantal veranderingen te wachten. Het kabinet voegt de Wet werk en bijstand, Wet sociale werkvoorziening en een deel van de Wajong samen tot één nieuwe wet: de Participatiewet. Gemeenten worden verantwoordelijk voor de uitvoering van de wet. AWBZ/ WMO Het kabinet zet in op decentralisatie van de zogenaamde extramurale AWBZ-zorg, dat wil zeggen de zorg die thuis wordt geleverd, naar de WMO. Gemeenten zijn dan verantwoordelijk voor de activiteiten op het gebied van ondersteuning, begeleiding en persoonlijke verzorging. 28
Jeugdzorg De jeugdzorg wordt in 2015 volledig gedecentraliseerd naar gemeenten. Het gaat dan om de Jeugd GGZ (AWBZ en zorgverzekering), provinciale jeugdzorg (Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, kindertelefoon, ambulante en residentiële jeugdzorg, pleegzorg), de gesloten jeugdzorg, de jeugdreclassering en de jeugdbescherming. Het wetsvoorstel Passend Onderwijs (oktober 2012) heeft ook veel raakvlakken met de decentralisatie van de jeugdzorg en beoogt alle kinderen zo goed mogelijk onderwijs te bieden.
29
Einde bijlage: 2014-10-28 Bijlage 4 - Inspraakverslag - 3D Beleidskader en verordeningen
Terug naar het agendapunt
2014-10-28 Bijlage 5 - Antwoord op technische vragen - 3D Beleidskader en verordeningen (terug naar agendapunt)
De inhoud van deze bijlage is te vinden vanaf de hierna volgende pagina's. #####PDFINCLUDE#####45e051cf-d261-4cfa-8918-8648d5b7c974#
TECHNISCHE VRAAG Indiener U. Drexhage fractie Gemeentebelangen Betreft: commissievergadering Sociaal raadsvergadering d.d. Formulering:3D Beleidskader 1. Is het beleidskader getoetst aan het VN verdrag? 2. Op pagina 4 heeft men het over “budget is budget”. Wat als het budget op is krijgt een nieuwe aanvrager dan geen zorg meer? 3. Op pagina 9 Onder kopje WMO 2015 staat dat mensen die op grond van de huidige WMO zorg ontvangen deze behouden tot 31 december 2015. Dit vervalt als inwoners akkoord gaan met andere oplossing voor hun problemen. Vraag: Geldt dit ook als inwoners dit pas in 2016 willen? En valt de HH1 hier ook onder? 4. Wanneer worden de nieuwe indicaties gedaan? Hoeveel mensen krijgen hiermee te maken en lukt de indicatie nog dit jaar? Wat als men de bezwaarprocedure ingaan die veel tijd kost? 5. Wat is het huidige budget voor HH1? 6. Hoe gaan wij de 226.000 euro besteden die we extra hebben gekregen voor behoud van werkgelegenheid thuiszorgmedewerkers? 7. Pag. 9 onderaan. – Afspraken met zorgaanbieders om continuïteit te waarborgen. Voorheen maakte men afspraken op basis van ingekochte uren. Hierdoor kon je duidelijke afspraken maken omdat je precies weet hoeveel je ingekocht had. Nu lijkt het inkopen lastiger omdat je niet meer vast houd aan totaal aantal uren. Hoe wordt er nu ingekocht? 8. Pag. 11 huishoudelijk hulp – wordt alg. voorziening die inwoner zelf kan inkopen. Een normaal gezin of een valide persoon koopt ook geen HH in ook al heeft hij/zij voldoende inkomsten. Gelet op het VN verdrag moet ieder persoon met of zonder beperking gelijk zijn en ook zo behandeld worden. Betekend dit dat iemand met een beperking die zijn huis niet kan schoonhouden maar misschien wel de financiële middelen heeft dit zelf moet inkopen? 9. Bladzijde 12. Hebben wij in onze gemeente respijtvoorzieningen? 10. Heeft de gemeente inzicht in de grootte van de doelgroep mensen die beschermd/begeleid wonen? 11. Heeft de gemeente inzicht in de kosten van ondersteunende begeleiding en dergelijke bij de afbouw van beschermd wonen? (ZZP3) 12. Pagina 13 spreekt over de voor Mekaar lijn 24 uur per dag. Wordt hier buiten kantoor tijden samengewerkt met Sensoor? Als dit niet zo is hoe is dit dan georganiseerd? 13. Als het gaat om cursussen en trainingen, gaan wij ook cursussen geven over het herontdekken van de eigen kracht? Vinden de cursussen voor mantelzorgers binnen de kernteams plaats? 14. Bladzijde 17 spreekt over het onderbrengen van het CJG in de voor mekaar teams. Naar aanleiding daarvan: Wat levert dat aan besparing op? Hoe groot gaan de teams worden, aantal personen? 15. Gaat de gemeente Berkelland nog voorzieningen(ontmoetingsplekken) voor de jeugd opzetten? 16. Bladzijde 21 Als ik het kader lees en de opdracht voor het voor mekaar team bekijk is mijn vraag hebben de leden van het team al dit specialisme wel? 17. Als het om groep 4 gaat op bladzijde 22 valt hier de GGZ doelgroep onder?
18. Blz.22 Als het gaat om de tegenprestatie welke ideeën zijn erover de werkzaamheden? Graag een aantal voorbeelden van mogelijkheden. 19. Blz. 24. Onderaan – waarom is hier onderscheid gemaakt in het plaatsen van deelnemers met een verstandelijke beperking of psychische problematiek? Is er ook plek voor mensen met een lichamelijke beperking binnen onze gemeentelijke organisatie? 20. Blz. 26 bovenaan Wtcg – hoe groot is dit budget en waaruit bestaat het pakket van collectieve verzekering van Menzis? Voor wie is dit pakket? 21. Blz. 32 In het kader wordt gesproken over de mogelijkheid een beroep te kunnen doen op een onafhankelijk vertrouwenspersoon. Is dit een persoon binnen de gemeente of binnen de zorgorganisatie? 22. Als het gaat om de verantwoording, hoe toetsen wij op de maatschappelijke effecten? Is er een nulmeting gedaan? Doen we dit alleen middels klanttevredenheidsonderzoek en zijn er nog andere middelen om te monitoren? 23. Kan er naar aanleiding van de evaluatie(verantwoording) ook nog een bijstelling in het beleid plaats vinden? 24. Als het gaat om het gebiedsbudget zou ik graag meer uitleg zien over de verdeling en opbouw. Wordt er bv. ook gekeken naar de problematieken per doelgroep? 25. Wat zijn de organisatiekosten van een “Voor mekaar team”? waaruit worden de specialisten uit de “Voor mekaar teams” betaald? Is dit uit de WMO? 26. Is er nog sprake van besparing/bezuiniging voor Berkelland als we HH1 verminderen en daardoor een stijging kunnen verwachten m.b.t de werkeloosheid? Is dit al onderzocht? Vragen over de concept WMO verordening 27. Artikel 3. Volgens de wet, amendement, dient de cliëntenondersteuning onafhankelijk te zijn wordt dit nog toegevoegd in dit artikel? Is het niet goed ook op te nemen dat bij twijfel over de onafhankelijkheid de ingezetene het recht heeft te vragen om een andere ondersteuner? 28. Artikel 8 Het verslag. Het bereiken van het resultaat staat centraal in de WMO. Is het niet goed dit resultaat op te nemen in het verslagt.b.v. de maatwerk voorziening of algemene voorziening? Wort er nog iets opgenomen over de financiële gevolgen voor de cliënt door de eigen bijdrage die hij/zij dient te betalen? 29. Maatwerkvoorziening. Hiervoor is een beschikking nodig. Wie doet het onderzoek voor deze maatwerkvoorziening? 30. Artikel 20. Dit gaat over melding calamiteiten en geweldsincidenten voor aanbieders. Is het mogelijk in deze regeling ook een melding van bovenstaande op te nemen voor cliënten, vertegenwoordigers van de cliënt en mantelzorgers? 31. Voor welke mantelzorgers geldt dit? Alle mantelzorgers ook die niet bij de WMO bekend zijn maar dus wel onder de jeugd wet of WLZ vallen? 32. Komt er nog en artikel over tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking? 33. Dient onder de klachtenregeling ook niet opgenomen te worden klachten richting, met betrekking tot de gemeente( bijv. bejegening of het gesprek?) 34. Artikel 24 lid 2 kan dat ook ongevraagd advies zijn? 35. Ik mis het artikel over Evaluatie.
2
Ambtelijk antwoord ten behoeve van portefeuillehouder: 1. Het staat buiten kijf dat iedereen gelijke rechten heeft. Er van uitgaande dat u doelt op het VN verdrag inzake personen met een handicap wijzen wij er op dat de wetgeving voor ratificatie van dit verdrag bij de IIe Kamer aanhangig is. 2. Voor inwoners die echt zorg nodig hebben, kan en zal het niet zo zijn dat ze geen zorg meer kunnen krijgen als het budget op is. Zo nodig zullen budgetten moeten worden verhoogd (open einde regeling) De beschikbare budgetten hebben uiteraard wel een kaderstellende functie Hier wordt rekening mee gehouden bij de verdeling van budgetten. 3. De overgangsregeling voor de nieuwe Wmo-voorzieningen loopt door tot einde geldigheid van hun indicatie en uiterlijk 1 januari 2016. Voor mensen die een indicatie hebben die pas eindigt in 2016 of later geldt dit ook. Als inwoners akkoord gaan met een andere oplossing kan deze ook in 2015 al ingaan. Bij HH1 is geen sprake van “nieuwe” taken en daarop is dit overgangsregime niet van toepassing. De HH1 c.q. eenvoudig schoonmaakwerk wordt niet meer als gemeentelijke Wmo-maatwerkvoorziening aangeboden in 2015 (zie 3D Beleidskader blz. 11). Voor deze verandering hanteren we een overgangsperiode van 3 tot 6 maanden, maar daarna moeten inwoners dit zelf regelen. 4. In 2015 zullen er zoveel mogelijk gesprekken plaatsvinden op basis van de cliëntgegevens die we tot nu toe hebben ontvangen. Het meest complete bestand krijgen wij echter pas in februari 2015, waardoor we nog niet kunnen aangeven om hoeveel mensen het precies gaat. We kunnen nu ook nog niet vooruit lopen op eventuele bezwaarprocedures. 5. In de begroting van 2014 is €4.815.000,- opgenomen voor HH1 en HH2. Daarbij is sprake van een inkomstenraming door eigen bijdragen van €950.000,-. Ook is er een budget opgenomen voor PGB bij Huishoudelijke Hulp. Dit budget kent een omvang van €467.000. Op basis van ervaringscijfers bepalen we het deel voor HH1 op 80% van het budget. Het budget voor HH1 in 2014 komt daarmee afgerond uit op €3.850.000 zorg in natura en €375.000 PGB. 6. In het kader van het behoud van arbeidsplaatsen bij de aanbieders van HH is er een regeling HHT waarvoor in de basis in zowel 2015 als 2016 jaarlijks 226.000 euro beschikbaar is voor Berkelland. Op dit moment is er op landelijke schaal nog volop overleg tussen aanbieders gemeenten en het ministerie over de voorwaarden en eisen waaraan de regelingen moeten voldoen. Overigens bestaat er ook nog de mogelijkheid dat er landelijk meer geld beschikbaar komt voor de HHT en daarmee ook voor Berkelland. Wij zijn op dit moment met de aanbieders in overleg over hoe we deze HHT voor Berkelland kunnen invullen. 7. In de aanbesteding wordt gevraagd om offertes die resulteren in raamcontracten. Deze raamcontracten zetten we in zonder afnameverplichting of volumegarantie met vaste prijzen per product. 8. De eenvoudige schoonmaakwerkzaamheden die in een huishouding plaatsvinden zijn vanaf 1 januari 2015 geen onderdeel meer van de WMO. Hiervoor moeten inwoners zelf zorgen. Veel “normale” huishoudens kopen dit nu ook in bijvoorbeeld vanwege een drukke agenda. Vanaf 1 januari 2015 zullen mensen met een beperking zelf moeten voorzien in de eenvoudige schoonmaakwerkzaamheden door een beroep te doen op hun sociale omgeving/netwerk of door dit in te kopen zoals nu ook al veel het geval is bij “normale” huishoudens. Schoonmaakwerkzaamheden met ondersteuning bij regievoering (HH2) blijft wel onderdeel van de WMO en blijft beschikbaar als maatwerkvoorziening binnen de WMO. 9. Ja, die zijn er. Wel willen we in 2015 kijken of er nieuwe vormen van respijtzorg mogelijk zijn, bijvoorbeeld bij intramurale voorzieningen die leegstand kennen. 10. Ja, eind augustus hebben we de eerste set cliëntgegevens ontvangen. Zoals bij vraag 4 ook opgemerkt wordt, krijgen wij pas in februari 2015 de meest complete set cliëntgegevens. 11. Nee, dat vergt inzicht op individueel niveau. Dat is er op dit moment nog niet. 3
12. Nee, wij werken niet samen met Sensoor. Dat is een landelijke voorziening die via de VNG wordt bekostigd. De Voormekaar lijn is een lokale voorziening. 13. De Voormekaar teams zijn bezig met onderzoek onder mantelzorgers waar de ondersteuningsbehoefte van de mantelzorger ligt. Op basis daarvan kan er worden gekeken welke cursussen en trainingen er moeten worden georganiseerd. De resultaten zullen ook aan de mantelzorgers gepresenteerd worden. Daarnaast is er advies gevraagd aan de Welzijnsraad over de invulling van het mantelzorgcompliment. Of de cursussen in de kern plaatsvinden of daarbuiten zal onder meer afhangen van het aantal deelnemers. 14. De taken van het CJG gaan over naar de teams. De teams verschillen qua grootte. Beltrum bestaat bijvoorbeeld uit 5 teamleden. Overigens is het belangrijk om verschil te maken in het aantal mensen dat deel uitmaakt van de teams en het aantal Fte waaruit de teams bestaan. In de teams zijn op dit moment overwegend parttimers werkzaam. De definitieve omvang van de teams is iets dat vooral op basis van ervaringen in de praktijk zal worden bepaald de komende jaren. 15. Op dit moment zijn de jongerenwerkers uit de Voormekaar teams bezig met het inventariseren waar jongeren behoefte aan hebben. Op basis van de behoefte kunnen initiatieven worden ondersteund. 16. Uitgangspunt is niet dat alle specialismen teamlid zijn. Generalisten kunnen zo nodig ook specialisten van buiten het team betrekken. Op het gebied van de jeugdzorg moeten de omvang en samenstelling van de teams nog definitief bepaald worden. Op basis van de gemaakte afspraken met Bureau Jeugdzorg zal vanaf 1 januari 1 medewerker van Bureau Jeugdzorg gedetacheerd worden in Berkelland en gaan werken in de teams. Daarnaast is er vanaf de zomervakantie in de backoffice al een senior medewerker van Lindenhout werkzaam om te adviseren bij zowel de beleidsmatige als uitvoeringstaken. 17. Nee, de GGZ doelgroep is erg divers en kan onder alle genoemde doelgroepen vallen. 18. De tegenprestatie omvat vrijwilligerswerk (zie ook 3D Beleidskader blz. 67) en kan bestaan uit het bieden van ondersteuning aan ouderen en mensen die niet in staat zijn om helemaal zelfstandig in de samenleving te participeren. Voorbeelden zijn: boodschappen doen, het bijhouden van de tuin, gezelschap bieden. Het zal een zoektocht worden, omdat er heel snel sprake is van verdringing. Ook hierbij geldt dat het maatwerk is. Zie ook de verordening Tegenprestatie. 19. Er is niet bewust onderscheid gemaakt in het plaatsen van mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking in onze gemeentelijke organisatie. Hameland is gevraagd of ze een aantal inwoners uit Borculo in dienst hadden die op het gemeentehuis een beschutte werkplek zouden kunnen krijgen. 20. De overheid heeft geen informatie per gemeente meegegeven over de omvang van de middelen die naar de gemeente zijn gekomen. Op basis van een rekentool hebben wij het bedrag bepaald op € 675.000,-. Het pakket van de collectieve verzekering van Menzis bestaat uit een basiszorgverzekering en een aanvullend pakket. Het aanvullende pakket geeft inwoners met een lager inkomen de ruimte om zich uitgebreid te verzekeren waardoor een groot deel van hun kosten gedekt zijn. Naast directe kosten kunnen in het pakket ook het eigen risico (deels) en eigen bijdragen Wmo opgenomen worden. Er wordt nog nagedacht over de uitbreiding van het pakket passend bij de zorgbehoeften van chronisch zieken en gehandicapten. 21. Deze persoon is nog niet bekend. 22. Door middel van rapportages, klanttevredenheidsonderzoek, werkbezoeken, gesprekken met inwoners en interactieve sessies wordt er gemonitord (zie ook blz. 34 van ons 3D Beleidskader). 23. Het beleid zal steeds worden bijgesteld, omdat we nog steeds in ontwikkeling zijn.
4
24. Op basis van historische gegevens hebben wij nu inzicht in de kosten per gebied. De informatie is gebaseerd op soorten van gedeclareerde zorgkosten. De opzet is om deze verdeling per gebied te blijven volgen. De historische gegevens geven slechts een eerste indicatie van de behoeften. De komende periode zal gebruikt worden om inzicht te krijgen in de gebiedssamenstelling en de bijbehorende zorgbehoefte. De ramingen zullen dan aan de actuele situatie worden aangepast. 25. De organisatiekosten van een Voormekaar team bestaan uit loonkosten en kosten voor overhead. Daarnaast wordt er budget afgezonderd voor cliëntondersteuning en toeleiding. Het budget voor cliëntondersteuning en toeleiding wordt gedekt uit de integratie-uitkering sociaal domein. De overige kosten worden voor een deel gedekt uit de begroting omdat het bestaande kosten zijn ( bv loonkosten WMO consulenten). Daarnaast wordt een percentage van bijna 4% van de integratie-uitkering onderdeel jeugd en Wmo afgezonderd voor uitvoeringskosten. 26. Ons is niet bekend of hier onderzoek naar is gedaan. De plannen met betrekking tot HH1 voor Berkelland betekenen in de praktijk dat in 2015 nog een substantieel volume HH1 door de gemeente zal worden afgenomen/ingezet als gevolg van een overgangstermijn van 3 tot 6 maanden in de eerste helft van 2015. Daarnaast is het de intentie om samen met de aanbieders voor Berkelland gebruik te maken van de HHT (huishoudelijke hulp toelage). Deze zijn expliciet bedoeld om de werkgelegenheidsgevolgen positief te beïnvloeden. Wat de gevolgen hiervan zijn voor de particuliere afname van HH1 uren van de bestaande aanbieders de komende jaren is moeilijk in te schatten. En daarmee ook de gevolgen voor de werkgelegenheid. De opzet is wel dat 2016 en met name 2015 overgangsjaren zijn waardoor er ook tijd is voor bijscholing van het personeel en natuurlijk verloop. Indien werknemers van de aanbieders van HH1 hun baan verliezen heeft dit geen directe financiële gevolgen voor de gemeente. Veel werknemers zullen in eerste instantie recht hebben op ww(uitkerende instantie is het UWV en niet de gemeente). Kosten voor de gemeente gaan ontstaan op moment dat de medewerkers een beroep op de bijstand (WWB) gaan doen, nadat er geen recht meer is op WW. Beroep op de bijstand is aan de orde als de eventuele partner van betreffende medewerker ook geen inkomen heeft van een bepaalde omvang. Vragen over de concept WMO verordening 27. De definitie van cliëntondersteuning is in de wet is aangepast. De tekst van de verordening wordt hierop aangepast. Als de cliënt van mening is niet goed te worden ondersteund kan hij/zij verzoeken om een andere ondersteuner. Zie ook ons 3D Beleidskader blz. 29. 28. In het gespreksverslag wordt aangegeven op welke resultaten de maatwerkvoorziening betrekking heeft. De eigen bijdrage wordt tijdens het keukentafelgesprek besproken. Het gaat daarbij om een indicatie. De hoogte van de verschuldigde eigen bijdrage kan aanleiding zijn om zelf in de hulpvraag te voorzien. De exacte hoogte van de eigen bijdrage wordt door het CAK bepaald. 29. De Voormekaar teams voeren de keukentafelgesprekken met de inwoner. Zij doen onderzoek en bekijken wat de beste oplossing is voor de ondersteuningsbehoefte. Dit kan een maatwerkvoorziening zijn. 30. De klachtenregeling voor cliënten is opgenomen in artikel 22 van de verordening. Artikel 20 is bedoeld voor de cliënten, vertegenwoordigers van cliënten en mantelzorgers om calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder te melden. 31. Het is niet duidelijk of deze vraag nog bij artikel 20 hoort. Wij gaan er van uit dat deze vraag bij artikel 21 hoort. Voor de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers willen we budget vrijhouden om het gericht in te zetten. We hebben advies gevraagd aan de Welzijnsraad voor de invulling van dit compliment. Ook zijn de Voormekaar teamleden bezig met een onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van de mantelzorgers. Op basis daarvan kunnen we ook inhoud geven aan het jaarlijkse mantelzorgcompliment. 5
32. Hier komt geen extra artikel over, omdat dit is opgenomen in ons 3D Beleidskader. Zie hiervoor het 3D Beleidskader (blz. 26, Wtcg en CER). 33. De klachtenregeling van Voormekaar wordt uitgelegd op blz. 33 van ons 3D Beleidskader. Daarin staat ook uitgelegd dat het teamlid van Voormekaar met de inwoner in gesprek gaat en voor de gemeente de klachtenregeling van Voormekaar van toepassing is. 34. Ongevraagd advies uitbrengen is altijd mogelijk. 35. Er is inderdaad geen artikel ‘evaluatie’ opgenomen in de verordening. In het 3D Beleidskader is de verantwoording opgenomen op blz. 33. Toelichting: Technische vragen dragen in principe een niet-politiek karakter, ofschoon een antwoord wel degelijk politiek geladen kan zijn. Technische vragen zijn vragen die moeten leiden tot een beter begrip van een voorliggend vraagstuk. Vragen dus over feiten en de uitleg daarvan; net zoals verzoeken om verheldering van als onduidelijk ervaren formulering . Ook vragen over gevolgen van het besluit kunnen technische vragen zijn. Samenvattend zijn technische vragen al die vragen die tot een betere voorbereiding van het raads- of commissielid bijdragen zónder een voorschot te nemen op het te voeren politieke debat.
6
Einde bijlage: 2014-10-28 Bijlage 5 - Antwoord op technische vragen - 3D Beleidskader en verordeningen
Terug naar het agendapunt
2014-10-28 Bijlage 6 - Antwoord op technische vragen - 3D Beleidskader en verordeningen (terug naar agendapunt)
De inhoud van deze bijlage is te vinden vanaf de hierna volgende pagina's. #####PDFINCLUDE#####46919563-de41-491c-b1c0-3056d9e618de#
TECHNISCHE VRAAG Indiener R. van de Esschert fractie Gemeentebelangen Betreft: Concept verordening jeugdhulp 2015 commissievergadering Sociaal raadsvergadering d.d. Algemeen 1. Naar aanleiding van het verhaal van Henk van Driel stichting Lichtenvoorde: Is het juist dat er 37 lvb jeugdzorg cliënten van de Lichtenvoorde naar huis/ouders gestuurd gaan worden wegens een bezuiniging van 50% op het budget lvb-jeugdzorg. Hoeveel mensen betreft dit uit Berkelland? Wanneer gaat dit spelen en hoe verstaat zich dat met de toezegging " iedereen die het nodig heeft zorg kan krijgen" Waar kunnen deze mensen terecht voor zorg? Hoe gaat Berkelland dit oplossen? N.a.v. de Conceptverordening blz. 4: 2. Artikel 12 gaat over inspraak en medezeggenschap. Hier wordt alleen verwezen naar een algemeen iets en niet naar een bepaald artikel over de rechten van cliëntenraden in haar algemeenheid. N.a.v. de begripsbepalingen Jeugdwet blz. 1: 3. Aandachtstreep 3. Begeleiding; Ik mis hierin ook de begeleiding van ouder(s) pleegouder(s) etc. 4. Ik mis onder aandachtstreep 10 de gekwalificeerde ambulante hulpverlener. N.a.v. de toelichting blz. 1 t/m 5: 5. Ik mis in deze verordening de opmerking dat de cliënt centraal staat. Er wordt wel maatwerk gegeven. Bedoelen men dat hiermee? 6. Wie coördineert intern en extern de hele gang van zaken om toekomstige verantwoordelijkheid problemen te voorkomen. Hoe vaak en wanneer wordt er geëvalueerd? 7. Zijn alle ambulante jeugdhulpverleners ook gecertificeerd in en geregistreerd in een speciale voor hun bestemde register? Bij de gekwalificeerde gedragswetenschapper is dit wel het geval. Zie ook de bijlage begripsbepalingen Jeugdwet 8. Bestaat er ook een zorgteam op het gebied van de jeugdhulpverlening, zo ja moet dit dan niet vermeld worden in deze verordening? 9. Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie, hoe vaak iemand moet komen(de omvang) en hoe lang (de duur). VRAAG: Kan ik hieruit opmaken dat de aantal uren vast liggen in een maximum of krijgt de cliënt de uren die hij/zij nodig heeft? 10. Wanneer er met aanbieders om tafel wordt gezeten dan moeten zij aangeven hoe groot hun hulpverlening is aan cliënten en welke doelgroepen zij kunnen behandelen. Dit moet heel duidelijk zijn voor de cliënten, zij moeten kunnen kiezen voor de hulpverlening die het beste bij de cliënt past. 11. Artikel 3a Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts. In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g. Dit moet volgens mij zijn artikel 2.5 , eerste lid, onderdeel g 12. Artikel 3a lid 3. Wat is de bedoeling van dit artikel? Worden hier beperkingen gegeven aan huisartsen etc. of worden er verplichte prijsindicaties afgegeven? Ambtelijk antwoord ten behoeve van portefeuillehouder:
1. De inkoopprocedure van de lvb-jeugdzorg loopt nog. Dit betekent dat wij niet kunnen ingaan op tarieven e.d. De Jeugdwet voorziet in de plicht tot continuering van bestaande zorg in 2015. Dit zullen wij uitvoeren. Op dit moment hebben wij de klantgegevens van jeugdzorg cliënten uit Berkelland nog niet overgedragen gekregen van het Rijk. Wij kunnen dus niet aangeven om hoeveel kinderen uit Berkelland het gaat bij de Lichtenvoorde en andere zorgaanbieders. Wij verwachten in de tweede helt van oktober/november de klantgegevens te ontvangen. 2. Artikel 12 van de verordening Jeugdhulp gemeente Berkelland 2015 gaat over inspraak en medezeggenschap. De mogelijkheden die cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen hebben om advies uit te brengen over beleid worden genoemd. Van 20 augustus tot en met 16 september 2014 hadden inwoners de gelegenheid om te reageren op ons beleid. De verordening gaat echter niet over de rechten van cliëntraden in haar algemeenheid en deze worden daarom niet benoemd. 3. Aan de inhoud van de wetstekst kunnen wij uiteraard niets veranderen. 4. Zie onze reactie bij vraag 3. 5. Bij maatwerk wordt er in elke individuele situatie gekeken wat de inwoner zelf nog kan en waar ondersteuning nodig is. In elke situatie staat de inwoner centraal. Bij het leveren van maatwerk kan dus ook bedoeld worden dat de inwoner centraal staat. 6. De gemeente is eindverantwoordelijk voor de nieuwe taken in het sociale domein en zal daarom een grote rol spelen bij de coördinatie van deze nieuwe taken. Wij streven echter naar een zelfstandige Voormekaar entiteit, die de nieuwe zorgtaken moet coördineren. Voorlopig kunnen we deze zelfstandigheid nog geen vorm geven, omdat we nog volop in ontwikkeling zijn. Op basis van concrete samenwerking met externe partijen werken we geleidelijk toe naar een zelfstandige entiteit. We zijn verplicht om een jaarlijks klanttevredenheidsonderzoek uit te voeren binnen de Wmo 2015. Ook moeten we verantwoording afleggen over de financiën. Daarnaast willen we vooral maatschappelijke effecten meten. Meetinstrumenten waar in de Voormekaar teams o.a. gebruik van wordt gemaakt, zijn de Zelfredzaamheidsmatrix en de Participatieladder. Ook werksessies, bijeenkomsten en gesprekken met inwoners dragen bij aan de verantwoording. 7. Het is een vereiste dat alle jeugdhulpverleners zijn gecertificeerd en geregistreerd. De eisen die aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen worden gesteld zijn uitgebreid opgenomen in Hoofdstuk 4 van de Jeugdwet. 8. Er bestaat geen apart Voormekaar team op het gebied van de jeugdhulpverlening. Wel zitten er jeugdverpleegkundigen in de teams en worden de teams binnenkort versterkt met een medewerker van Bureau Jeugdzorg. Lindenhout en de Lichtenvoorde zijn wel een initiatief aan het ontwikkelen dat een aanvulling kan zijn op de Voormekaar teams. Het ambulante team ‘Alles voor de jeugd’. Dit initiatief is nog in ontwikkeling. Bij complexe opvoedvraagstukken kunnen de Voormekaar teams beroep doen op de expertise van dit team. Dit initiatief staat nog in de kinderschoenen en wordt daarom ook niet vernoemd in de verordening. 9. Ons uitgangspunt is dat inwoners de zorg krijgen die ze nodig hebben. We willen daarom zoveel mogelijk afstappen van urenregistraties. 10. Dit punt is meegenomen in de inkoopafspraken en hoort niet in de verordening. 11. In de ons ter beschikking staande wetstekst van de Jeugdwet is de verwijzing naar artikel 2.6 correct. 12. Huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen hebben een wettelijke verwijsbevoegdheid en kunnen jongeren doorverwijzen naar specialistische zorg. De rekening van deze zorg komt vervolgens bij ons terecht. Zoals de toelichting beschrijft, kunnen we over het doorverwijzen nadere afspraken maken met huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen en/of de zorgverzekeraar. Toelichting: Technische vragen dragen in principe een niet-politiek karakter, ofschoon een antwoord wel degelijk politiek geladen kan zijn. Technische vragen zijn vragen die moeten leiden tot een beter begrip van een voorliggend vraagstuk. Vragen dus over feiten en de uitleg daarvan; net zoals verzoeken om verheldering van als onduidelijk ervaren formulering . Ook vragen over gevolgen van het besluit kunnen technische vragen zijn.
2
Samenvattend zijn technische vragen al die vragen die tot een betere voorbereiding van het raads- of commissielid bijdragen zónder een voorschot te nemen op het te voeren politieke debat.
3
Einde bijlage: 2014-10-28 Bijlage 6 - Antwoord op technische vragen - 3D Beleidskader en verordeningen
Terug naar het agendapunt