Eindrapportage Project
Meer allochtone docenten voor Rotterdam
1
Inhoud: Samenvatting Inleiding Full Color Zes deelprojecten Bijdrage aan de ontwikkeling van regionaal arbeidsmarktbeleid voor de onderwijssector Activiteiten Inbreng betrokken partijen en rol bij het project Financiën Contactpersoon Deelproject A: Empowerment van allochtone studenten Inleiding Project Conclusies en aanbevelingen Deelproject B: Ondersteuning bij sollicitaties van allochtone studenten Inleiding Project Conclusies en aanbevelingen Deelproject C: De gastvrije stageschool (onderzoek vo) Inleiding Project Conclusies en aanbevelingen Deelproject D: De gastvrije stageschool (onderzoek po) Inleiding Project Conclusies en aanbevelingen Deelproject E: Ludieke acties Inleiding Project Deelproject F: Netwerk startende allochtone leerkrachten Inleiding Project Conclusies en aanbevelingen
3 4
5
6 7 10 11 11 13 15 18 18 18 20 21 21 21 22 23 23 23 25 25 25 26
Bijlagen Deelproject C: De gastvrije stageschool (onderzoek vo) Bijlage 1: Inventarisatie categorieën Bijlage 2: Enquêteformulier De stage school
2
Samenvatting In het primair onderwijs (po) in Nederland is de evenredigheid tussen het aantal allochtone leerlingen en allochtone leerkrachten ver te zoeken. In Rotterdam heeft 64 procent van de leerlingen een allochtone achtergrond, onder leerkrachten is dit 12 procent. De Rotterdamse pabo-opleidingen vinden deze scheve verhouding onwenselijk en zijn in 2006 gezamenlijk het project ‘Meer allochtone docenten voor Rotterdam’ gestart, om de in- en doorstroom van allochtone leerkrachten en stagiaires te bevorderen. Elke student een stageplek Het project “Meer allochtone docenten voor Rotterdam” is een samenwerkingsproject van de drie pabo-opleidingen en de lerarenopleiding in Rotterdam. Dat zijn de Hogeschool Rotterdam, INHOLLAND, Pabo Thomas More en de lerarenopleiding van de Hogeschool Rotterdam. De begeleidingsgroep van het project, die uit managers van de opleidingen bestaat, heeft als belangrijkste doel gesteld: Voor elke student een stageplek in Rotterdam. Elke instelling heeft een of twee deelprojecten uitgewerkt. Al is de bindende factor tussen de deelprojecten de stageproblematiek, ieder deelproject is geheel anders van inhoud. Hierdoor is ook de wijze van evaluatie divers. Allochtoon? Ik? Opvallend bij alle deelprojecten is dat de ‘allochtoon’ niet als zodanig gezien wil worden. De derde generatie kinderen van allochtone ouders laten zich lang niet altijd associëren met het begrip ‘allochtoon’. Deze kinderen zijn hier geboren en getogen, volgens de Nederlandse begrippen opgevoed en trekken met autochtone leeftijdsgenoten op. Specifieke acties, die voor hen worden ondernomen, ervaren zij als stigmatiserend. Mede hierom is bij een aantal deelprojecten de nadruk komen te liggen op de risicogroep ‘voortijdige uitval’. Hieronder vallen mannen, studenten met een mbo vooropleiding en tweede-kansers. In het deelproject ‘startersnetwerk’ kwam naar voren dat allochtone starters baat hebben bij begeleiding tijdens hun eerste werkjaar. Ook hiervoor geldt dat overlegd wordt of deze begeleiding met steun van de besturen kan worden voortgezet. Diversiteitsbeleid Zowel op po- als vo-scholen bleken vaak geen eenduidige regels en afspraken te bestaan over het aannemen van docenten en stagiaires met een andere culturele achtergrond. Het belangrijkste resultaat van het totale project is, dat in elke instelling inmiddels een diversiteitsbeleid ontwikkeld wordt, dat onderdeel is van het integraal beleid van de instelling. Dit project is afgerond, maar de aandacht voor de allochtone student blijft onverminderd gehandhaafd. De begeleiding en de ondersteuningssystemen worden verder ontwikkeld. Dit project was niet tot stand gekomen zonder: • de directies van de opleidingen, die het mogelijk gemaakt hebben dat de docenten aan de deelprojecten konden werken. • de docenten, die met grote inzet aan hun deelproject gewerkt hebben. • het Sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt (SBO), dat steeds weer meegedacht heeft als er wijzigingen in het projectplan werden voorgesteld. • de besturen, die meegewerkt hebben aan de onderzoeken.
3
Inleiding ‘Meer allochtone docenten voor Rotterdam’ Full Color In het primair onderwijs (po) in Nederland is de evenredigheid tussen het aantal allochtone leerlingen en allochtone leerkrachten ver te zoeken. In Rotterdam heeft 64 procent van de leerlingen een allochtone achtergrond, onder leerkrachten is dit 12 procent. De Rotterdamse pabo-opleidingen vinden deze scheve verhouding onwenselijk en hebben in 2006 samen de verantwoordelijkheid genomen om de in- en doorstroom van allochtone leerkrachten en stagiaires te bevorderen. Dit geven zij vorm met het Full Color project. Full Color plaatst het thema ‘diversiteit’ hoger op de agenda van scholen. Het secundaire doel is: meer allochtonen voor de klas en op leidinggevende posities in het onderwijs. De pabo-opleidingen van de Hogeschool Rotterdam, INHOLLAND en Pabo Thomas More en de lerarenopleiding van de HR hebben in het kader van deze doelstelling het project ‘Meer allochtone docenten voor Rotterdam’ opgezet. De begeleidingsgroep van het project, die uit de managers van de opleidingen bestaat, heeft mede als doel gesteld: Voor elke student een stageplek in Rotterdam. Het project bestaat uit zes deelprojecten: A. Empowerment van allochtone studenten. B. Ondersteuning bij sollicitaties van allochtone studenten C. De gastvrije stageschool onderzoek vo D. De gastvrije stageschool onderzoek po E. Ludieke acties F. Netwerk startende allochtone leerkrachten Bijdrage aan ontwikkeling van regionaal arbeidsmarktbeleid voor de onderwijssector In de projectaanvraag is het volgende geschreven: Wij willen de aansluiting tussen de opleiding en de onderwijsarbeidsmarkt optimaliseren door te fungeren als bruggenbouwer. Algemeen is bekend dat allochtonen het moeilijk hebben op de arbeidsmarkt en zeker wanneer er sprake is van een tekort aan banen, zoals dat nu nog in het primair onderwijs het geval is. De problematische situatie begint al bij het vinden van goede stageplekken. In alle deelprojecten is sprake van de bruggenbouwerfunctie. Het overleg met de besturen en de scholen is nog steeds gaande en moet tot meer duidelijkheid leiden. Activiteiten Elk deelproject heeft een eigen eindevaluatie gemaakt. Hierin staan de doelstellingen, bereikte resultaten, overdraagbaarheid, planning en looptijd zo veel mogelijk beschreven. Voor een aantal deelprojecten bleek bijstelling van deze zaken gedurende de looptijd noodzakelijk. In overleg met de projectleider en het SBO is tot deze aanpassingen overgegaan.
4
Inbreng betrokken partijen en rol bij het project De deelprojecten zijn uitgevoerd op de deelnemende scholen. A. Empowerment van allochtone studenten. Uitgevoerd door de lerarenopleiding van de Hogeschool Rotterdam Contactpersonen; Rudy Enny en Gosse Romkes B. Ondersteuning bij sollicitaties van allochtone studenten Uitgevoerd door de Pabo van de Hogeschool Rotterdam Contactpersonen: Eric Punt en Lia Lugthart-Kooiman C. De gastvrije stageschool onderzoek VO Uitgevoerd door de lerarenopleiding van de Hogeschool Rotterdam Contactpersoon: Gosse Romkes D. De gastvrije stageschool onderzoek BO Uitgevoerd door de Pabo Thomas More Contactpersoon: Antoinette Nass E. Ludieke acties Uitgevoerd door de Pabo Thomas More Contactpersoon: Antoinette Nass F. Netwerk startende allochtone leerkrachten Uitgevoerd door de Pabo van INHOLLAND Contactpersonen: Ria Kruidenier en Gerjon Elings Financiën Het project is gefinancierd met subsidiegelden van het SBO onder voorwaarde van 50 procent cofinanciering. In de loop van het project zijn met het SBO afspraken gemaakt dat begrote bedragen onderling verschoven konden worden, mits het totaal begrote bedrag niet zou worden overschreden. Als bijlage is een overzicht van de financiën bijgevoegd. De financiële afwikkeling gebeurt door de penvoerder, de Hogeschool Leiden. Contactpersoon De projectleiding was in handen van Wind of Change, Jos de Rooij. Oktober 2009 Wind of Change Jos de Rooij
5
Deelproject A: Empowerment van allochtone studenten Uitgevoerd door de lerarenopleiding van de Hogeschool Rotterdam Contactpersonen: Rudy Enny en Gosse Romkes
Inleiding Uit het inventariserend onderzoek is gebleken dat het tot nu toe niet eenvoudig was om specifieke maatregelen te treffen voor de allochtone studenten. Een van de oorzaken is het omschrijven van het begrip allochtonen. De definitie van het CBS over allochtonen is gedateerd. Het is gebaseerd op ten minste de geboorte van een van de ouders in het buitenland. De derde generatie kinderen van allochtone ouders (vooral ouders, die hier zijn geboren en getogen) laten zich lang niet altijd associëren met het begrip ‘allochtoon’. Niet alleen zijn deze kinderen hier geboren en getogen, merendeel is ook volgens de Nederlandse opvoedingsstijl opgevoed en trekt op met autochtone leeftijdsgenoten. Een minderheid van allochtone kinderen wordt wél opgevoed volgens de eigen cultuur. Het is administratief een onmogelijke opgave om een goede registratie van allochtone studenten bij te houden. Hierdoor wordt het goed monitoren van de instroom en vroegtijdig afhaken van allochtone studenten binnen de opleiding bemoeilijkt. Ook heeft dit gevolgen voor de effectiviteit/doeltreffendheid van de specifieke maatregelen. Verder blijkt uit het onderzoek dat de studieproblemen bij allochtone studenten niet als specifiek kan worden bestempeld. De beheersing van de Nederlandse taal op hbo-niveau is bijvoorbeeld ook voor autochtone studenten een belangrijk struikelblok. De tendens die zich momenteel binnen de lerarenopleiding voordoet is, dat vooral de religieuze kwestie steeds meer aandacht vraagt. Vooral als studenten met een bepaalde geloofsovertuiging stage gaan lopen op de scholen, omdat de geloofsovertuiging in de praktijk op bepaalde scholen een bepalende rol speelt. Een rol die zijn weerslag vindt in de schoolvisie en hun beleid. Geloofovertuigingen worden wel gerespecteerd, maar de geloofsuitingen worden lang niet altijd geaccepteerd. Hoe kunnen we de kwetsbare groepen zo goed mogelijk opvangen en adequaat begeleiden, waardoor zij succesvol hun opleiding afronden? Als eerste moeten we een omslag maken in ons denken en handelen. Steeds meer allochtonen accepteren geen keurslijfgedachte. Specifieke maatregelen worden ervaren als stigmatiserend en als in stand houden van de ‘achtergesteld-zijn’-gedachte. Onze gedachtegang moet meer gericht zijn op de diversiteit in onze samenleving. Hieronder wordt hier nader op ingegaan. Diversiteit en kwetsbare groepen Het begrip ‘diversiteit’ wordt binnen onze hogeschool steeds meer gehanteerd. Diversiteit betekent verscheidenheid en overlapt het begrip allochtonen. Diversiteit omvat geslacht, afkomst, handicap, uiterlijk, opleidingsniveau, seksuele geaardheid, enz. Binnen de hogeschool tref je deze diversiteit ook aan. Studenten, onderwijzend personeel en ondersteunend personeel met een andere opleidingsachtergrond, etniciteit, ervaring en functie werken met elkaar samen. Acceptatie en waardering spelen een belangrijke rol in de verschillen tussen de mensen. Het diversiteitsbeleid van de hogeschool is daartoe ook opgericht. Binnen de lerarenopleiding is de weerslag van het diversiteitsbeleid te zien. De onderstaande kwetsbare groepen hebben binnen de lerarenopleiding speciale zorg: a. Mbo-ers die moeite hebben met de wijze van studeren op het hbo (denk hierbij aan vakdeficiënties, studie- en planningsvaardigheden) b. Studenten met Nederlandse taaldeficiëntie (denk aan studenten met dyslexie en onvoldoende Nederlandse taalbeheersing op hbo-niveau) c. Studenten met een bepaalde geloofsovertuiging (denk aan de problemen die zich voordoen bij de geloofsuitingen bij studenten en in de omgeving) 6
d.
Sociaal-culturele en economische achtergrond van sommige studenten (denk aan kansarmen en kansrijken waarvan de weerbaarheid in mindere mate aanwezig is voor het succesvol afronden van de studie)
Extra aandacht Allochtone studenten zijn in elk van genoemde groepen vertegenwoordigd. Maatregelen in de vorm van onder andere begeleiding van de kwetsbare groepen hebben ook betrekking op de allochtone studenten. Het deelproject ‘Empowerment van allochtone studenten’ is bedoeld als extra aandacht voor de allochtone studenten. Dit betekent dat de extra aandacht moet leiden tot adequate begeleiding. Allochtonen ervaren specifieke maatregelen als stigmatiserend. Daarom is ervoor gekozen de bestaande begeleiding ook effectief te maken voor allochtone studenten. Hieronder wordt ingegaan op de bestaande begeleiding binnen onze opleiding, die uiteindelijk zal leiden naar een ideaal traject.
Project Binnen de lerarenopleiding is een samenhang tussen het opleidingsaanbod en de ondersteuningsvoorzieningen. De ondersteuningsvoorzieningen bestaan uit: 1. LeroPeercoaching Dit zijn coachingsactiviteiten, die gericht zijn op de eerste- en tweedejaarsstudenten met deficiënties. De LeroPeercoaches zijn studenten uit hogere leerjaren van verschillende etnische afkomst. Studenten met deficiënties worden door de studieloopbaancoaches en helpdeskdocenten gesignaleerd en doorverwezen voor extra begeleiding. De begeleiding is over het algemeen kortdurend en wordt per vakrichting aangeboden. Het bijzondere bij de LeroPeercoaching is dat bij het vak Nederlands een traject is uitgezet voor studenten met Nederlandse taal deficiëntie. Het traject bestaat uit een cursus Nederlands, die aangeboden wordt om de deficiëntie bij de student op te heffen en die voor het einde van de propedeutische fase een voldoende resultaat moet hebben. Studenten, die onvoldoende scoren voor hun Nederlandse taal (her-)toets worden verplicht de cursus te volgen. Deficiëntie. De definitie uit het studentenstatuut/ Hogeschoolgids geeft aan dat het gaat om het ontbreken van een speciaal verplicht vak bij de vooropleiding, dat nodig is om tot een opleiding te worden toegelaten. Daarnaast wordt deze term ook gebruikt als de kennis en/of vaardigheden van een student op een bepaald terrein te kort schieten. Bij voorbeeld studenten die te weinig kennis van het Nederlands en/of Engels hebben om hun studie aan de HR op vruchtbare wijze te kunnen volgen.
2. Helpdesk dyslexie Studenten met dyslexie worden geïnformeerd en ondersteund. Zij worden in de gelegenheid gesteld om de alleen voor hen bestemde keuzemodule: ‘leerroute dyslexie’ van twee blokken te volgen. Ter ondersteuning van de helpdesk en de studenten zorgt het bedrijfsbureau ervoor dat de studenten tijdens de lessen en (her-)toetsweken de benodigde faciliteiten krijgen aangeboden. De begeleiding vindt plaats door een gespecialiseerde dyslexie-docent. 3. Reguliere begeleiding van de studieloopbaancoach of tutor De tutor coacht de student in zijn competentieontwikkeling in studie en beroep (coachen van gestuurd naar zelfsturing) en begeleidt in de studie- en loopbaankeuze. Ook houdt de coach zich bezig met het monitoren van de student in zijn studievoortgang en maakt contractuele afspraken over de studieplanning. Daarnaast biedt de coach aan de student een sociaal-emotionele thuisbasis. Studenten met deficiënties worden door de coaches gesignaleerd en doorverwezen voor extra ondersteuning. 4. Vakdidactiek/helpdesk docent jaar 1 Dit is een docent die de student vakinhoudelijk traint voor het docentschap. Studenten met vakdeficiëntie worden door de helpdeskdocent vaak doorverwezen voor extra vakinhoudelijke begeleiding. 5. Introductieweek 7
Aan het begin van het studiejaar worden de eerstejaarsstudenten geïnformeerd en voorbereid op hun studie op de lerarenopleiding. Via allerlei activiteiten wordt direct gewerkt aan teambuilding voor studenten. De eerste stap voor ‘student aan zet’ wordt in feite hier al gezet. Bij ‘student aan zet’ gaat het erom dat studenten elkaar helpen. De hulp bestaat onder andere uit het delen van kennis en ervaring, waardoor de student het beste uit zichzelf kan halen. 6. Assertiviteitstraining Deze training wordt hogeschoolbreed aangeboden. Studenten worden getraind als zij door hun niet-assertieve gedrag belemmerd worden in hun functioneren tijdens de opleiding. Zij worden getraind om meer zelfvertrouwen te krijgen, waardoor zij beter voor zichzelf opkomen. 7. Faalangstreductietraining Een ervaren docent/coach/trainer biedt een kleine groep studenten met faalangst gerichte training om hun beperking de baas te worden. Zij worden getraind om op een adequate wijze met hun faalangst om te gaan en de nadelige gevolgen ervan tot een minimum te beperken. Een ideaal begeleidingstraject binnen de opleiding Het hoofddoel van het ideale begeleidingstraject binnen onze opleiding is drieledig: 1. Het zoveel mogelijk voorkomen van vroegtijdige uitval van studenten uit kwetsbare groepen, waaronder allochtone studenten, vooral in onderwijsperiode 1 van de propedeuse. 2. Het zoveel mogelijk behouden van studenten uit kwetsbare groepen voor de opleiding, waaronder allochtone studenten, vanaf onderwijsperiode 2. 3. Het ondersteunen van studenten uit kwetsbare groepen, waaronder allochtone studenten, voor het beroep (en de opleiding) wanneer zij na een half jaar studie hebben laten zien dat zij voldoende potentie voor het beroep en de opleiding bezitten. De aanpak moet al beginnen in de introductieweek bij de start van de opleiding. Tijdens de introductieweek worden de eerstejaarsstudenten bewust gemaakt van hun studiekeuze op de lerarenopleiding. In blok 1 vindt binnen elke vaksectie een nulmeting plaats, in de vorm van een diagnostische toets. Studenten met (vak)deficiënties worden gewezen op het bestaande begeleidingsprogramma. Een programma dat voor elke vaksectie is opgezet is de LeroPeercoaching en begeleiding door studentenassistenten. In blok 2 en 3 worden studenten verplicht gesteld om het programma te volgen. Voor Nederlands taalvaardigheid is er een ondersteunend programma. Ten slotte: studenten die problemen hebben met studie- of planningsvaardigheden kunnen begeleid worden door de LeroPeercoaches. De studieloopbaancoaches vervullen ook een belangrijke rol in het vroegtijdig signaleren van problemen bij de studenten en het doorverwijzen. De lerarenopleiding probeert tweedejaarsstudenten zoveel mogelijk te behouden voor de opleiding. Zij worden gestimuleerd en zo nodig verplicht gesteld om gebruik te maken van de ondersteunende programma’s. De derde- en vierdejaarsstudenten kunnen naar gelang individuele wensen begeleid worden door de studieloopbaancoaches. De doorverwijzing blijkt cruciaal. Deze wordt op dit moment vormgegeven door de vaksectie en de SLC (studieloopbaancoach). Beide actoren kunnen wat betreft de doorverwijzing nog beter in hun rol groeien. Er is een systeem actief waarin beide actoren per student en per kwartaal monitoren waar een student in de problemen komt. De figuur hieronder geeft een eerste indruk van dit systeem.
8
Dit systeem is speciaal ontwikkeld voor een goede doorverwijzing van studenten naar adequate begeleiding. Vooral studenten uit de C-categorie bij ‘Geschiktheid’ voor de opleiding worden hiertoe gestimuleerd. Empowerment voor kwetsbare groepen Het opzetten van een empowermenttraject is gebaseerd op het aanbieden van een aantal afzonderlijke ondersteunende activiteiten of een combinatie daarvan. De activiteiten worden zoveel mogelijk op maat van individuele studenten toegesneden. Dat wil zeggen dat de groep empowerment zo homogeen mogelijk wordt samengesteld wat betreft de indicatie ‘weerbaarheid’. En het biedt een zo heterogeen mogelijk antwoord aan individuele studenten, omdat iedere student een eigen antwoord nodig heeft. Bij de samenstelling moet gelet worden op de soort problemen en bijvoorbeeld niet op etniciteit. Hiermee wordt stigmatisering voorkomen. Het voorstel is daarom de bestaande begeleidingsmogelijkheden uit te breiden met een begeleidingstraject ‘Empowerment’ waarin kwetsbare studenten, waaronder allochtone studenten, gericht ondersteund worden om zich verder te ontwikkelen en ze te behouden voor de opleiding. Dit zijn de hoofdgedachten en uitgangspunten voor dit traject: • Empowerment wordt gezien als een ontwikkelproces van studenten waarbij zij meer invloed krijgen op een goed verloop van hun studie en activiteiten die daarmee samenhangen. • Het is gericht op individuele studenten die blijven functioneren binnen het studiegroepsverband waarin ze bij het begin van het studiejaar zijn geplaatst. • De nadruk ligt daarbij op groei in drie domeinen: 1. intrapersoonlijk (eigen-effectiviteit vergroten) 2. interactioneel (meer controle kunnen uitoefenen) 3. gedrag (participatie op basis van adequaat gedrag) • Er wordt gewerkt in een klein groepsverband van maximaal acht studenten met eenzelfde indicatie (kwetsbaarheid). De deelname is op vrijwillige basis maar er is sprake van een duidelijke doorverwijzing vanuit de vaksectie of de studieloopbaancoach. • Er wordt gericht gewerkt aan sociale competentie, identiteitsvorming, balans bewaren in het loyaliteitsconflict, ontwikkelen van een binding met het vak en het beroep.
9
Een heldere beschrijving van het traject voor studieloopbaancoaches en vaksecties. De inhoud van het traject wordt in een brochure vastgelegd en de verschillende activiteiten zoals trainingen, feedbacksessies, het meegeven van opdrachten voor de praktijk en terugkoppelen in de trainingen worden uitgewerkt. Het empowermenttraject start in onderwijsperiode 2 voor eerstejaarsstudenten gedurende twee onderwijsperiodes. Er wordt alleen deelgenomen op basis van de indicatie ‘algemene kwetsbaarheid – persoonlijke groei is nodig’ en deelname geschiedt altijd op basis van vrijwilligheid. Omdat sprake is van een deficiëntie kan het begeleidingstraject, mits met voldoende diepgang en aanwezigheid gevolgd, worden voorgedragen voor een keuzevakcursus van twee studiepunten. De begeleider van de groep studenten is een kwalitatief hoogwaardige begeleider/docent/coach.
•
• • • •
Conclusie en aanbevelingen Voor een goede implementatie van de diversiteitgedachten is een aantal voorzieningen en maatregelen noodzakelijk. Binnen de opleiding moet een duidelijk beleid zijn voor diversiteit. Ook moet nader onderzocht worden welke activiteiten noodzakelijk zijn voor de werving, opvang en begeleiding van de studenten en docenten met een etnische achtergrond. Er kan worden gedacht aan: • Goede voorlichting over de (specifieke) ondersteunende voorzieningen/aanbod, zoals begeleiding, trainingen en cursussen. • Het creëren van duidelijke handelingsvoorschriften met betrekking tot discriminatie en racisme. • Het instellen van een meldpunt waar gedupeerden hun beklag kunnen doen. • Het aanstellen of duidelijk aanwezig zijn van een vertrouwenspersoon (er moet sprake zijn van een drempelverlagende werking). • Het bevorderen van de deskundigheid van het personeel (docenten en onderwijsondersteunend personeel) en het daarop stellen van kwaliteitskenmerken. Tips • • •
Biedt binnen de opleiding de mogelijkheid om het personeel te trainen op het gebied van interculturele communicatie en didactische vaardigheden. Stimuleer of streef naar een (evenredige) vertegenwoordiging van diversiteit in commissies, werkgroepen, peercoaching en student-assistenten. Werk samen met ANTUBA, een organisatie die zich bezighoudt met het begeleiden van Antillianen en Arubanen. De samenwerking heeft alleen betrekking op de Antilliaanse en Arubaanse studenten.
10
Deelproject B: Ondersteuning bij sollicitaties van allochtone studenten Uitgevoerd door de Pabo van de Hogeschool Rotterdam Contactpersonen: Eric Punt en Lia Lugthart-Kooiman
Inleiding De allochtone studenten aan de pabo van de Hogeschool Rotterdam hebben over het algemeen een mbovooropleiding onderwijsassistent. De benadering van deze groep is erop gericht hen minder snel uit te laten vallen binnen de opleiding. De studenten hebben vaak moeite met de vakken rekenen en taal, omdat dit nauwelijks of niet goed aan bod is gekomen in de vooropleiding. Ook de algemene kennis ten aanzien van de wereldvakken is beperkt. Met een vmbo-vooropleiding is er slechts in de basisvorming aandacht geschonken aan aardrijkskunde, geschiedenis en biologie en dan nauwelijks boven het groep 8-niveau. De werkgroep diversiteit heeft het volgende onderzocht: • Scholing stuloco’s • Peercoaches allochtone ouderejaarsstudenten van de pabo, allochtone afgestudeerde en werkzame mentoren in het veld • Voorlichtingsavonden voor studenten, die als eerste in de familie naar het hbo gaan (empowerment voor ouders) • Vanuit de allochtone begeleidingssfeer de allochtone studenten de mogelijkheid bieden hun cultuur te kunnen uitdragen (bijvoorbeeld: Een suikerfeest dat georganiseerd wordt door de feestcommissie, waarvoor ook specifiek allochtone studenten geworven worden.) Je zult maar een mannelijke mbo-student zijn van allochtone afkomst. Met alleen aandacht voor de allochtone afkomst ben je er niet, want dan kan die student uitvallen op de kenmerken van de andere twee risicogroepen. Daarom is ervoor gekozen een zo breed mogelijk scala aan interventies te beschrijven voor diverse doelgroepen, maar vooral gericht op de allochtone student. Verantwoording Pabo Hogeschool Rotterdam beleid ten aanzien van allochtone studenten De afgelopen jaren is veel werk verzet op het gebied van diversiteit. De pabo Hogeschool Rotterdam: - participeert in ‘Full Color’, een samenwerkingsverband tussen de Rotterdamse pabo’s met als doel meer allochtone studenten voor Rotterdam op te leiden. - heeft zitting in de regiegroep mbo-hbo met als doel de aansluiting mbo-hbo te verbeteren. - geeft in het kader van deficiëntiebeleid bijspijkercursussen. - heeft Peercoaching opgezet. - heeft een contactpersoon “studeren met een beperking” aangesteld. In het studiejaar 08-09 is een werkgroep diversiteit opgericht, die naast eigen activiteiten de opdracht heeft het overzicht te houden op en de samenhang te bewaken van alle activiteiten op het gebied van diversiteitsbeleid en te onderzoeken of het ingezette beleid de gewenste resultaten oplevert. De werkgroep bestaat uit zes docenten, waarvan één docent coördinator diversiteitsbeleid is. De werkgroep wordt aangestuurd door de onderwijsmanager, die diversiteit in de portefeuille heeft. Algemene maatregelen Pabo Hogeschool Rotterdam heeft algemene maatregelen genomen voor alle studenten die tot de risicogroep ‘vroegtijdige uitval’ behoren. Deze maatregelen gelden in het bijzonder voor studenten die als eerste in de familie hbo-onderwijs volgen (eerste generatiestudenten), tweedekansers, die met een 21+ toelatingstoets binnen komen, mbo-studenten, allochtone en mannelijke studenten. In de afgelopen jaren is bijgehouden hoeveel allochtonen en mbo-studenten de studie vroegtijdig staken. Het verdient aanbeveling om op de pabo Hogeschool Rotterdam ook te onderzoeken hoeveel van de overige ‘studenten 11
in risicogroepen’ uitvallen in propedeuse en hoofdfase. Hierbij is het interessant te kijken op welke onderdelen de studenten uitvallen en of deze studenten met een extra intensieve begeleiding wel de gevraagde competenties kunnen bereiken. Om uitval te verminderen zijn de volgende maatregelen genomen: 1. Studieloopbaancoaching Elke nieuwe student aan de Hogeschool Rotterdam heeft een intakegesprek met zijn toekomstige studieloopbaancoach. Het doel is de nieuwe student te verwelkomen, maar tegelijkertijd zijn hiaten in kaart te brengen. Bij hiaten op het gebied van taal en rekenen wordt de student aangeraden de ‘summerschool’ te volgen. Dat is een cursusweek voorafgaand aan het nieuwe cursusjaar. De studieloopbaancoaches verwijzen, waar nodig, naar verschillende vormen van ondersteuning (bijspijkercursussen, peercoaching). In alle studiejaren houdt de studieloopbaancoach regelmatig gesprekken met zijn studenten over de studievoortgang. In het eerste jaar speelt naast de studieloopbaancoach de studentmentor een rol met als doel studenten in de opleiding snel thuis te laten voelen. 2. Peercoaching Speciaal hiervoor gerekruteerde ouderejaarsstudenten begeleiden de eerstejaarsstudenten bij het verwerven van basiskennis op het gebied van rekenen en taal. 3. Deficiëntiebeleid Aanstaande studenten kunnen de ‘Summerschool’ volgen om deficiënties op het gebied van taal en rekenen weg te werken. Gedurende de opleiding kunnen bijspijkercursussen op het gebied van taal, rekenen en de zaakvakken gevolgd worden. Specifieke maatregelen Voor een aantal groepen studenten wordt een aantal specifieke acties ondernomen. 1. Allochtone studenten ‘Full Color’ Pabo Hogeschool Rotterdam neemt met de andere Rotterdamse pabo’s deel aan project ‘Full color’. Een eerste project ‘Bevordering culturele diversiteit in het Rotterdamse primaire onderwijs’ is voortgevloeid in het tweede project ‘Meer allochtone docenten voor Rotterdam’. In dit kader vindt een aantal activiteiten plaats of wordt binnenkort in gang gezet op de pabo Hogeschool Rotterdam. Activiteiten full colour Gezamenlijke voorlichting aan en het werven van allochtone studenten voor de pabo-opleiding
Wie Studenten en docenten
Tijdpad Jaarlijks, gedurende het gehele jaar op open dagen/ avonden, vo, studiemarkten.
Alle docenten
studiedag 15 juni 09.
Verbeteren mbo-hbo doorstroom Professionaliseren van pabo docenten en studieloopbaancoaches op het gebied van werken met multi-etnische studentengroepen. - Werkgroep heeft de deskundigheid hiervoor (scholing gevolgd) - Werkgroep schoolt de overige werkgroepleden - Professionalisering op studiedag
Opmerkingen Lukt niet om één gezamenlijk team in te zetten; opleidingen willen eigen voorlichting. Wel gezamenlijke voorlichting op de mbo-instellingen. Voorstel: opzetten van eigen promoteam van allochtone studenten. Zie studenten met een mbo-vooropleiding
Werkgroep diversiteit
12
Mentortraining “het begeleiden van allochtone studenten” Pabo HR zet een breed netwerk op: Allochtone studenten, allochtone studentmentoren en allochtone afgestudeerde en werkzame mentoren.
Mentoren Werkgroep diversiteit
Jaarlijks, tijdens mentorscholing twee bijeenkomsten gehad met zes oud-studenten van allochtone afkomst
Project 1. Netwerkbijeenkomsten allochtone oud-studenten Hoewel er meer studenten benaderd waren, startte een eerste netwerkbijeenkomst met vijf allochtone oudstudenten. De netwerkgroep moet autonoom functioneren. Na de tweede bijeenkomst is besloten dat een pabodocent de groep voorlopig bij elkaar roept. Het concept moet groeien en de studenten moeten hun rol daarin langzaam vinden. Tijdens de tweede netwerkbijeenkomst raadden de studenten af om voorlichtingsavonden te organiseren. De belangrijkste redenen waren: • De invloed van de ouders is te beperkt, omdat de studenten de ouders voorbij gestreefd zijn. • Er is vaak sprake van een taalbarrière bij de ouders. Er werd aangegeven dat men meer heeft aan rolmodellen binnen de pabo, die als coach optreden. De betrokkenheid bij de studenten om een rol te vervullen is groot, maar men is zoekende naar een betekenisvolle rol. Ze spelen graag een rol in de introductieweek en op open dagen. Verder helpen ze graag bij het begeleiden van studenten met projecten op hun school. De groepjes die naar scholen gaan moeten een gebalanceerde allochtone/autochtone samenstelling hebben. Dit is ook een tip voor andere opdrachten waarbij groepjes samengesteld worden. In jaar 1 zochten de autochtone studenten elkaar op en de allochtone studenten waren tot elkaar ‘veroordeeld’. Aan het eind van de opleiding kregen de allochtone studenten vaak het verwijt dat ze elkaar opzochten. Docenten moeten dus vaker groepen samenstellen en daarbij rekening houden met de diversiteit aan studenten. 2. Studenten met een mbo-vooropleiding, onderwijsassistent Ook voor studenten met een mbo-vooropleiding wordt een aantal specifieke acties ondernomen. Regiegroep mbo-hbo Pabo Hogeschool Rotterdam heeft zitting in de regiegroep mbo-hbo, een samenwerkingsverband tussen de mbo- en hbo-instellingen in Rotterdam en Dordrecht op het gebied van educatie en welzijn. Doel van de regiegroep is de aansluiting van mbo naar hbo te verbeteren. Door de regiegroep wordt een aantal activiteiten ondernomen: • een jaarlijkse conferentie, waarop de deelnemers van de verschillende instituten workshops volgen, ideeën uitwisselen en elkaar inspireren • gezamenlijke voorlichting door hbo-instellingen op mbo-instellingen • jaarlijks een gezamenlijke folder met data van open dagen en proefstuderen op alle hbo-instituten • werken met een gezamenlijk doorstroomportfolio • werken aan gezamenlijk taalbeleid Daarnaast is de regiegroep een platform waar (succes)ervaringen op het gebied van een goede doorstroom uitgewisseld worden. Pilot Zadkine-Hogeschool Rotterdam Na het ondertekenen van het convenant in 2007 tussen Zadkine en Hogeschool Rotterdam is een pilot op de locatie Rotterdam gestart in 08-09, waarbij onderwijsassistenten van Zadkine aanbod volgen op de pabo Hogeschool Rotterdam. Vakdocenten geven lessen onderwijskunde, taal, rekenen, wereldvakken, muziek en 13
studieloopbaancoaching. Doel is studenten dusdanig voor te bereiden op het hbo, dat zij meer kans op het behalen van propedeuse en uiteindelijk de pabo-opleiding hebben. Uitgangspunten voor de student: • Een weloverwogen keus voor de pabo te kunnen maken. • Kennismaken met gewenste studiehouding. • Kennismaken met vakinhouden. • Drempelverlagend effect. • Betere opvang in eerste jaar. • Bezoek in stage. Er worden drie x zes bijeenkomsten (periode 29 oktober 2008 – 22 april 2009) gehouden. Periode 1: onderwijskunde – Nederlands Periode 2: wiskunde – aardrijkskunde Periode 3: geschiedenis – natuur – muziek - Nederlands (3x) en wiskunde (3x) Gedurende alle periodes is er studieloopbaanbegeleiding. Uitbreiding pilot Gezamenlijk met INHOLLAND en DaVinci gaat de pabo Hogeschool Rotterdam op de locatie Dordrecht met wat wijzigingen dezelfde opzet uitproberen in 2009-2010. Eenzelfde opzet als Zadkine-Hogeschool Rotterdam vindt in het schooljaar 09-10 plaats tussen Albeda en Hogeschool Rotterdam. Vervolgactiviteiten De opleiding tot onderwijsassistent gaat van een driejarig naar een vierjarig traject (landelijke maatregel). Met de mbo-instellingen, waarmee samengewerkt wordt, kan bekeken worden of in dit achtjarig traject (4 jaar mbo en 4 jaar hbo) mogelijkheden liggen om flexibeler met de duur van de totale opleiding om te gaan. Zo zouden onderwijsassistenten, die ervoor kiezen na de opleiding de pabo te volgen, al bepaalde onderdelen tijdens de mboopleiding op hbo-niveau aangeboden kunnen krijgen. In het cursusjaar 2009-2010 zullen de mogelijkheden onderzocht worden door HR en Zadkine om te komen tot een ‘kop-voetklas’ of schakelklas met de intentie daarmee in het cursusjaar 2010-2011 te starten. 3. Mannelijke studenten Voor de pabo Hogeschool Rotterdam wordt er, gebaseerd op onderzoeken, gedacht om aan de ene kant meer uitdaging en aan de andere kant meer opvang en begeleiding te bieden aan de mannelijke studenten. Ook de betere studente hebben baat bij dit soort initiatieven. Activiteiten in de vorm van andere opleidingstrajecten Opzetten academische pabo. (Deze wordt in Utrecht aangeboden, met de insteek pedagogiek/onderwijskunde, wat naar onze mening meer in trek is bij de vrouwelijke dan bij de mannelijke student.)
wie MT
De mogelijkheid tot het behalen van een dubbele bevoegdheid. Bijvoorbeeld naast het pabo-diploma een tweedegraads bevoegdheid te behalen aan de Lero in geschiedenis, aardrijkskunde en mogelijk ook wiskunde. (De universiteit in Utrecht biedt studenten de mogelijkheid in het derde jaar een tweedegraads bevoegdheid te behalen).
MT
Een international stream binnen de pabo, waar Engels
MT
Tijdpad
Opmerkingen
14
de voertaal is, maar waar Nederlands ook op hoog niveau behaald wordt.
Activiteiten binnen het curriculum Uitdagende cursussen. Ontwikkelen van interessante plusmodules op diverse vakgebieden, waar de aangeboden stof de curriculumstof overstijgt. Acties: Variatie in de toetsing, met name binnen één vakgebied. Er wordt bijv. op de pabo veel gereflecteerd, wat zijn weerslag voornamelijk vindt in geschreven stukken. Bekijken en bespreken of er ook andere manieren zijn om gestelde doelen te behalen. Acties: Andere klassenindelingen. Het percentage mannen in een ‘mannenklas’ dient tussen de 30 en 40 % te zijn. Dit zou na een eerste semester met de nodige uitval opnieuw ingedeeld moeten worden met dezelfde verhoudingen. Ook het aantal mannelijke docenten dat lesgeeft aan deze groepen dient ongeveer 50% te zijn.
wie werkgroep
werkgroep
werkgroep
Andere indeling van stulocogroepen of andere groepen werkgroep waarin geflecteerd wordt. Ook hier dient doelbewust naar de samenstelling gekeken te worden. Acties: Pilot “mannenklassen” De werkgroep ondersteunt de studieloopbaancoaches van de “mannenklassen”. Het management heeft de stuloco’s de vrijheid gegeven om de studenten via andere wegen de competenties te laten behalen. Regelmatig wordt met de mannelijke studenten overlegd welke didactische maatregelen voor hen resultaten opleveren.
werkgroep
Tijdpad Wordt doorontwikkeld in een excellentietraject (voor de betere student) Is opgepakt door de toets- en curricullumcommissie
Opmerkingen
Meenemen bij klassenindeling Eind (pabo-2,3,4) en begin (pabo1) schooljaar Coördinatoren Begin schooljaar Coördinatoren/ Vakgroepvoorziit ers Gehele schooljaar
stuloco’s mannenklas sen
Conclusies en aanbevelingen Aanbevelingen op basis van studies naar oplossingen voor betere in- en doorstoom van allochtone en mbostudenten: Instroom: 1. Een persoonlijke aanpak hanteren in de werving, allochtone talenten al vroegtijdig signaleren. 2. Mogelijkheden bieden voor proefstuderen. 3. Samenwerken met het toeleverende onderwijs, doorlopende trajecten opzetten. 4. Meer gekleurd personeel in de opleiding zelf. 5. Afgestudeerde allochtone docenten als ambassadeurs inzetten. Doorstroom: 6. Meer maatwerk, ongeacht of studenten van autochtone of allochtone oorsprong zijn. 7. Persoonlijke betrokkenheid en bereidheid om naar de vragen en behoeften van de student te luisteren. 8. Geen extra programma’s voor allochtone studenten, wel bijspijkerprogramma’s. Deze bijspijkerprogramma’s zijn toegankelijk voor alle studenten en er zijn studiepunten aan gekoppeld. 15
9. Betere studiebegeleiding algemeen en begeleiding en coaching van (allochtone) studenten op maat. 10. Extra begeleiding bij de stage. Ook dit is maatwerk. Allochtone studenten geven veel vaker dan autochtone studenten aan problemen te ondervinden tijdens het stagelopen (54% van de allochtone studiestakers van de pabo geeft aan problemen te ervaren met de verstandhouding met stagementoren en/of het leerkrachtenteam op de stageschool. Het gaat over verschillen in omgang, en om zaken als ongelijke behandeling en uitsluiting. Vele allochtone studenten worden tijdens hun stages op minder prettige wijze geconfronteerd met hun achtergrond of religie.) 11. Screenen van assessment en toetsen op culturele basis. En: 12. Multiculturele competenties opnemen in het curriculum. Dit kan door diversiteitvaardigheid een expliciet onderdeel laten zijn van de huidige beroepscompetenties leraar basisonderwijs (en als zodanig ook beoordelen in bijvoorbeeld portfolio). Studenten moeten aantonen goed te kunnen werken in een cultureel diverse setting (zowel op een stageschool als op de pabo). Deze laatste is heel belangrijk. In alle studies komt namelijk naar voren dat het voor allochtone studenten veelal als lastig ervaren wordt altijd “in de minderheid te zijn”. Allochtone studenten ervaren vaker zaken als ongelijke behandeling (lage verwachtingen van studenten bv. een goed werkstuk wordt al snel verdacht van internet gehaald te zijn), uitsluiting en verschillen in omgang. Het blijkt uit studies dat hoe kleiner de afstand tussen autochtone en allochtone studenten wordt ervaren of hoe minder “scheiding” er tussen autochtone en allochtone studenten is, hoe positiever de sfeer op de opleiding wordt ervaren. En een positieve sfeer op de opleiding gaat uitval tegen. Aan een aantal van de aanbevelingen (2, 3, 7, 8,9) wordt al gewerkt. De werkgroep heeft onderstaande activiteiten gekozen (waaronder aanbeveling 4). Misschien moet (een deel van) aanbeveling 1, 5, 6, 10, 11 en 12 ook in de activiteitenlijst hieronder opgenomen worden. Activiteit Analyseren van de gegevens m.b.t. allochtone studenten: instroom, uitval, reden van vertrek.
Wie Werkgroep
Voorlichtingsavonden voor studenten en ouders van studenten die voor het eerst in de familie naar het hbo gaan (waaronder allochtone studenten) Acties:
Werkgroep (Rosa en Annelies)
Allochtone studenten de mogelijkheid geven hun cultuur uit te dragen Acties: - bijv. suikerfeest, offerfeest onder de aandacht van alle studenten brengen Bijdrage aan een multicultureel docententeam op de pabo Acties: - bijv. andere sollicitatieprocedures
Werkgroep (Rosa en Annelies)
Werkgroep (Rosa en Annelies)
Tijdpad Wanneer de gegevens beschikbaar zijn Meenemen op alumniavond 15 april Volgend jaar in oktober één avond draaien. Meenemen op alumniavond 15 april
Opmerkingen
Negatief advies van netwerkgroep gekregen
Vanuit netwerkgroep mogelijkheden gekregen activiteiten te ontplooien Management houdt nieuwe posities in de gaten.
In het schooljaar 2008-2009 is hard gewerkt om een goede visie op het gebied van diversiteit neer te zetten. Het management onderschrijft de voorgenomen interventies. Een groot pluspunt is dat het beleid de organisatie is ingedaald en dat collega’s er onderling over praten en discussiëren.
16
Een aantal interventies draait al en een aantal moet verder onderzocht worden. Bij met name de intakegesprekken voor de zomervakantie, de netwerkgroep en het Zadkineproject worden goede resultaten verwacht. Aan het eind van het cursusjaar 2009-2010 komen de echte feiten boven tafel. De Peercoaching draait goed en zijn er voldoende cursussen voor het deficiëntiebeleid. Dit zijn niet alleen ondersteunende cursussen voor het behalen van de Wiscat- of taaltoets, maar het wil de studenten de eigenvaardigheid taal op hbo-niveau brengen of ze bijspijkeren op de vakken natuur, geschiedenis of aardrijkskunde. Het Zadkineproject wordt uitgebreid met het Albeda en Zadkine Spijkenisse, waardoor betere, op het hbo voorbereide, studenten zullen binnen stromen. De afvallers binnen het project zullen waarschijnlijk kiezen voor een andere opleiding of constateren dat het hbo niet voor hen is weggelegd. In 2009-2010 oriënteren Zadkine en pabo HR zich op een ‘kop-voetklas’ of schakelklas. De betrokken docenten zijn enthousiast en willen dit in het cursusjaar 2010-2011 laten starten. Ook bij de enthousiaste deelnemers van de netwerkgroep leeft een enorme betrokkenheid bij de pabo. In het kader van de begeleiding en ondersteuning van allochtone studenten zijn zij voor de pabo van onschatbare waarde. Ook het initiatief om ingezet te mogen worden bij introductieweken, open dagen en projecten was een positief punt. Er is geen idealere situatie denkbaar dan allochtone studenten in aanraking te laten komen met rolmodellen, die succesvol de pabo hebben doorlopen en in het beroepenveld werkzaam zijn. Het plan om een eigen promoteam van allochtone studenten op te zetten heeft geresulteerd in een studenten PR-team, waar naast allochtone ook mannelijke studenten in zijn vertegenwoordigd. Op andere terreinen is er ook flink gewerkt en was er vaak al een uitgewerkte interventie. Een voorbeeld hiervan zijn de plusmodules om het onderwijs aantrekkelijker te maken. Er zijn drie plusmodules opgezet en daarna bleek er binnen de Hogeschool Rotterdam aandacht te worden besteed aan excellentietrajecten. Hier is een pas op de plaats gemaakt en is vervolgens gekozen voor samenwerking met een andere taakgroep. Al met al zijn er flinke stappen in de goede richting gezet om de uitval onder allochtone studenten, de mannelijke student en de student met een mbo-vooropleiding terug te dringen.
17
Deelproject C: De gastvrije stageschool (onderzoek vo) Uitgevoerd door de lerarenopleiding van de Hogeschool Rotterdam Contactpersoon: Gosse Romkes
Inleiding Medio 2008 is het project ‘De gastvrije stageschool’ gestart. Het resultaat van het project moet een kader bieden om de toegankelijkheid van stagescholen te waarborgen. Dit kader moet duidelijkheid bieden voor alle (vooral allochtone) studenten, stagescholen en de lerarenopleidingen in de Rotterdamse onderwijsregio. Daarop volgend is gedurende de periode oktober 2008 – april 2009 invulling gegeven aan de tweede projectfase: het houden van een brede inventarisatieronde onder betrokkenen in het werkveld. Onderzoeksopzet Bij aanvang van dit project was onvoldoende duidelijk op welke wijze stagescholen de toegankelijkheid tot hun school voor eigen leerlingen, docenten en stagestudenten reguleren. Alvorens in het werkveld te onderzoeken hoe scholen zijn in te delen, bestond behoefte om de definiëring van die indeling in samenspraak met het werkveld vast te stellen. Hiervoor is een vragenlijst (zie bijlage 1) ontwikkeld. Aan de hand van deze lijst hebben de regiomanagers in een representatieve steekproef bestuurders, directies en BOSsen van vo-stagescholen bevraagd. Het ging hierbij met name om het inzichtelijk maken van visies en gedachten over de toegankelijkheid van stagescholen, in het bijzonder voor allochtone studenten. Op grond daarvan zijn drie categorieën gedefinieerd.
Project Categorieën Grofweg zijn de stagescholen in drie categorieën in te delen: 1. Scholen die geen bijzondere voorwaarden stellen aan stagestudenten. Uitgangspunt is dat de betreffende student zich houdt aan de algemene fatsoensregels en de Nederlandse taal voldoende beheerst. Er worden vooraf geen eisen gesteld aan gedrag en attitude van de student, noch aan diens kleding en gebruiken. 2. Scholen die, al dan niet formeel vastgelegd, eigen voorstellen en gedragsregels hanteren voor docenten en leerlingen, en die van stagestudenten verwachten/eisen dat deze zich aan deze regels houden. Het betreft dan vooral uitspraken over: • het verbod op het dragen van hoofddeksels (pet, muts, hoofddoek) • het verbod op het dragen van gezichtsverhullende kleding • het verbod op het uitdragen van maatschappelijk/politieke standpunten middels kleding (Lonsdale) • het verbod op kleding die in zijn opvallendheid een statement in zich draagt (gothic, punk) • de verwachting dat de stagestudent deelneemt aan bepaalde, al dan niet godsdienstige, rituelen binnen de school (dagopening, christelijke feestdagen vieren, Sinterklaas) • maatschappelijk aanvaarde omgangsvormen (handen geven) • het al dan niet faciliteren van religieus ingegeven eisen (aparte gebedsruimte, mannen scheiden van vrouwen) 3. Scholen die, al dan niet aanvullend op categorie 2, extra eisen stellen, met name denominatief. Daarbij kan voorwaardelijk voor de toelating zijn, dat de stagestudent actief een bepaalde geloofsrichting praktiseert, met inbegrip van de gebruiken/eisen die daarbij horen (verbod op tv kijken, kerkbezoek). In elk geval dient een student een geloofsbeleving te hebben die past in de christelijk-joodse traditie. In het uiterste geval begint iemand met een niet-westerse achternaam alleen op die grond al met een achterstand.
18
Aan vertegenwoordigers van vo-scholen uit het verzorgingsgebied van de Hogeschool Rotterdam is vervolgens gevraagd de eigen school te scoren op één van deze categorieën (zie bijlage 2 voor de gebruikte vragenlijst). Hierbij is uitgegaan van een peiling per vestiging: een onderwijsgroep met drie locaties is derhalve als driemaal meegeteld in de analyse. Bij toetsing onder de regiomanagers bleek een eenduidige visie te bestaan op de wijze waarop de toegankelijkheid van stagescholen zich ontwikkelt. Deze gedachten vormen mogelijk aanleiding voor een herijking van de eerder geformuleerde uitgangspunten. Analyse van de enquête Het beleid van in totaal 44 vestigingen is in kaart gebracht. De denominatie van deelnemende vestigingen is als volgt:
De spreiding van de verschillende vestigingen over het verzorgingsgebied van de Hogeschool Rotterdam is hierna weergegeven:
Kwalitatieve, in het oog springende, uitkomsten zijn: • Opvallend is dat bijna een kwart van de stagescholen de criteria op grond waarvan stagestudenten al dan niet worden toegelaten geformaliseerd heeft. Bij navraag blijkt dat op deze scholen geen document beschikbaar is, dat bestuurlijk is vastgesteld en breed is gecommuniceerd, en waarin regels (gedrag, kleding, en dergelijke) operationeel zijn vastgelegd. (bijvoorbeeld in een docenten- en leerlingenstatuut) • Bij nadere beschouwing blijkt dat veel van deze scholen wel degelijk een set van regels hanteert, maar dit in meer of mindere mate impliciet doet. 38 procent van de scholen heeft deze regels niet vastgelegd. • Vrijwel alle scholen die bijzonder onderwijs verzorgen vallen binnen categorie 2. De scherpte waarmee deze regels worden toegepast hangt in hoge mate samen met de samenstelling van de leerlingpopulatie. Wanneer een school voornamelijk ‘wit’ is, is het beleid ten aanzien hoofddoeken en handen schudden met het andere geslacht meer prohibitief dan op scholen met een gemengde of ‘zwarte’ populatie. • De twee scholen, van ‘zwaar’ protestants-christelijke signatuur, vallen binnen categorie 3. • Waar gedragsregels zijn vastgelegd valt op dat het verbod op gezichtsverhullende kleding en de eis zich te houden aan algemeen aanvaarde omgangsvormen (handen geven) vrijwel 100 procent scoren. 19
Conclusies en aanbevelingen Overwegingen Vastgesteld is dat de stageloper geconfronteerd wordt met een zeer breed spectrum van wensen en eisen. Van zeer liberaal (‘stuur iedereen maar’) tot zeer inperkend (‘kandidaat moet aan die reeks van eisen voldoen’). In dat licht is het noodzakelijk een kader vast te stellen, waarin de toegankelijkheid van studenten naar stagescholen gewaarborgd is. Daarbij is het van belang dat scholen een goede plek krijgen binnen dat kader, en dat duidelijk is waar een school daarbinnen staat. Scholen hebben zich door het invullen van de enquête min of meer geplaatst in een schaal van ‘liberaal gastvrij’ tot ‘conservatief gastvrij’. De uitspraak in het projectvoorstel ‘er moet worden voorkomen dat stagescholen in de Rotterdamse onderwijsregio ingedeeld kunnen worden in verschillende groepen’ is daarmee aan herziening toe. De wijze waarop scholen de toegang tot stageplekken regelen, is zo divers dat het onmogelijk lijkt daarvoor één vast kader te ontwikkelen. Integendeel: door het definiëren van drie verschillende categorieën was het mogelijk in kaart te brengen welke verschillende werkwijzen scholen hanteren bij het regelen van toegankelijkheid voor stagestudenten. Staalkaart Er moet worden uitgegaan van de praktijk, de verschillen moeten worden benoemd en inzichtelijk worden gemaakt. In die zin zou een soort staalkaart ontwikkeld kunnen worden aan de hand waarvan een potentiële stagestudent kan vaststellen of de (al dan niet impliciete) regels van een stageschool passend zijn bij zijn (geloofs)overtuiging. Daarbij kan eveneens aan de student duidelijk worden gemaakt dat, hoe hoger zijn eisen aan de stageschool zijn, hoe kleiner het aantal beschikbare stageplekken is. Een garantie op een stageplek kan in dat geval niet door de Hogeschool worden gegeven. De student kan dan zelf kiezen wat voor hem het zwaarste weegt. De enquêtegegevens kunnen uitgangspunt vormen voor genoemde catalogus.
20
Deelproject D: De gastvrije stageschool (onderzoek po) Uitgevoerd door de Pabo Thomas More Contactpersoon: Antoinette Nass
Inleiding In de zomer van 2008 heeft een student van de opleiding Personeel & Arbeid een onderzoek verricht. De strekking en conclusies van dit onderzoek zijn als volgt: Hoewel de populatie op Rotterdamse basisscholen multicultureel is, komt het voor dat aanname van leerkrachten en stagiaires van een andere signatuur niet of minder is toegestaan. De onderzoeksvraag sluit hierbij aan: ‘Hoe kan het aannamebeleid van basisscholen dusdanig worden vormgegeven dat er meer allochtone leerkrachten en stagiaires voor de klas komen?’ De deelvragen waren: • Welke effectieve wervingskanalen kunnen basisscholen inzetten om allochtone leerkrachten te bereiken? • Welke criteria belemmeren de instroom van allochtone leerkrachten op basisscholen? • Welke maatregelen kunnen genomen worden om allochtone leerkrachten (langdurig) voor basisscholen te behouden?
Project Doelstelling en methodiek Het onderzoek stelde als doel: Aanbevelingen ontwikkelen voor Rotterdamse basisscholen, basisschoolbesturen en opleidingsscholen die tot meer instroom en behoud van allochtone leerkrachten en stagiaires leiden. Om de deelvragen te beantwoorden is op twee manieren onderzoek verricht: • Literatuurstudie: vakliteratuur en onderzoeksrapporten boden belangrijke informatie als antwoord op de deelvragen en achtergronden van dit onderzoek. • Kwalitatief onderzoek: interviews zijn afgenomen in het basisonderwijswerkveld. De interviews zijn afgenomen met de volgende partijen: • Twee Rotterdamse basisschoolbesturen: RVKO (katholiek) & BOOR (openbaar). Leerkrachten hebben een bestuursaanstelling en de besturen zijn eindverantwoordelijk voor de aanname. • Vier basisschooldirecties: zij verrichten naast het bestuur ook sollicitatieprocedures. Er is gekozen voor basisscholen met verschillende (etnische) leerling-populaties. • Vier leerkrachten met een allochtone achtergrond. • Twee medewerkers van Pabo Thomas More, die beiden ervaring hebben met diversiteitsbeleid. De afzonderlijke uitwerkingen van de interviews zijn onderling vergeleken en gekoppeld aan de resultaten uit de literatuurstudie. Aan de hand van deze uitkomsten zijn conclusies en aanbevelingen ontwikkeld die samen een antwoord geven op de deelvragen van dit onderzoek. Wat kwam naar voren bij dit onderzoek? Uit de interviews kwam naar voren dat interne kandidaten en voormalig LIO-stagiaires (leerkrachten in opleiding) voorrang krijgen boven externe kandidaten. Doordat er veel interne kandidaten zijn, wordt er slechts mondjesmaat extern geworven. De externe kandidaten die wel binnenkomen worden vaak gevonden binnen het ‘informele circuit’ 21
van de desbetreffende basisschool. Dit leidt tot coöptatie oftewel verkiezing van nieuwe leden door zittende (autochtone) leden. Gezien het geringe allochtonenaandeel in de basisonderwijssector leidt dit zeker niet tot meer ‘allochtone instroom’. Volgens beide besturen is er nu voldoende aanwas van nieuwe leerkrachten. Er is momenteel geen noodzaak om andere wegen te bewandelen in het wervingsproces. Belemmerende criteria Een aantal criteria belemmert de instroom van allochtone leerkrachten op basisscholen. Dat zijn taalbeheersing, catechesebevoegdheid, kledingvoorschriften en bezwaren van ouders. Taalbeheersing: De beheersing van de Nederlandse taal laat volgens de besturen en basisscholen nog te wensen over bij (veel) allochtonen. Catechesebevoegdheid: Binnen de katholieke basisscholen dienen leerkrachten over een GOLEV-certificaat te beschikken waarmee zij catechese kunnen geven. Vaak bezitten allochtone leerkrachten dit certificaat niet omdat zij hun opleiding meestal bij openbare scholen hebben voltooid. Kledingvoorschriften: het dragen van hoofddoekjes ‘kan’ de instroom van moslima’s (met hoofddoekjes) belemmeren. De twee besturen laten basisscholen zelf bepalen of zij hoofddoekjes al dan niet toestaan. Verdeeld over twee besturen staan vier basisscholen hoofddoekjes niet toe. Bezwaar ouders: Uit het onderzoek is gebleken dat ouders veel macht hebben. Wanneer ouders massaal bezwaar maken en leerlingenaantallen bedreigd worden, geeft het merendeel van de directies toe te zwichten.
Conclusies en aanbevelingen Aanbevelingen Richting schoolbesturen • Besturen moeten zich uitspreken over het dragen van hoofddoekjes onder personeel binnen hun basisscholen. • Aangenomen allochtone medewerkers moet de mogelijkheid worden geboden een catechesecertificaat te behalen op kosten van de RVKO. • Bij twijfel over de taalvaardigheid van de sollicitant moet een (neutraal) taalassessment uitkomst bieden. Richting basisscholen: • Basisscholen moeten een duidelijk standpunt innemen over het dragen van hoofddoekjes onder personeel. • Maak als basisschool gebruik van meerdere selectiemiddelen; dit verhoogt de validiteit. • Breng met mbo-stagiaires multi-etnische diversiteit aan in de personeelssamenstelling. Pabo’s: • Ga gericht op zoek naar allochtone docenten. • Boycot basisscholen die stagiaires weigeren op basis van het dragen van hoofddoekjes of andere irrelevante kledingvoorschriften. Resultaten • In aansluiting op dit onderzoek is besloten de conclusies en aanbevelingen te bespreken met Federatie voor Onderwijskoepels en Openbaar Onderwijs Rotterdam (FOKOR). Een presentatie staat gepland. Wat er daarna mee gebeurt, is in de zomermaanden bekend. • De resultaten zijn besproken met de besturen, waarmee Thomas More een convenant heeft. Hiermee zijn sluitende afspraken gemaakt om tot een succesvolle plaatsing te komen. • Binnen Pabo Thomas More is besloten mee te doen met het project ‘Nieuw Goud’. Dit is een project om meer allochtone docenten aan te trekken binnen de Hogeschool Leiden. Dit is binnen Thomas More gelukt, in september 2008 is een docent aangenomen met een Pakistaanse achtergrond. 22
Deelproject E: Ludieke acties Uitgevoerd door de Pabo Thomas More Contactpersoon: Antoinette Nass
Inleiding In het primair onderwijs (po) in Nederland is de evenredigheid tussen het aantal allochtone leerlingen en allochtone leerkrachten ver te zoeken. In Rotterdam heeft 64 procent van de leerlingen een allochtone achtergrond, onder leerkrachten is dit 12 procent. De Rotterdamse pabo-opleidingen vinden deze scheve verhouding onwenselijk en hebben in 2006 samen de verantwoordelijkheid genomen om de in- en doorstroom van allochtone leerkrachten en stagiaires te bevorderen. Dit geven zij vorm met het Full Color project. Met het opzetten van ludieke acties probeerde Pabo Thomas More bij allochtone leerlingen van het voortgezet onderwijs aandacht te vestigen op de opleiding tot leerkracht.
Project Pabo Thomas More heeft drie ludieke acties georganiseerd. 1. Er is een videoclip gemaakt, waarin de beroemde rapgroep K-Liber aandacht vraagt voor de doelstelling van Full Color. 2. De pabo is met een roadshow langs verschillende scholen zijn gegaan om tijdens de pauze met een spetterende show aandacht te vragen voor de doelstelling van Full Color. De videoclip van de rapgroep speelde hier een belangrijke rol in. 3. Een fotowedstrijd waarin aandacht van eigen studenten werd gevraagd voor de doelstelling van Full Color. Achterliggende doelstelling was de pers te halen met de insteek de aandacht van jongeren te vestigen op de hoofddoelstelling: meer allochtone docenten voor de klas. 1. Een videoclip van K-Liber In juni 2008 is op Thomas More een videoclip opgenomen met een speciaal voor dit project geschreven tekst van rapgroep K-Liber. De clip kwam voort uit de doelstelling een pr-instrument te ontwikkelen met als boodschap te kiezen voor een baan in het onderwijs. Resultaten • Deze videoclip is gemaakt en verspreid. De videoclip staat op youtube en is inmiddels meer dan 10.000 keer bekeken (gemeten op 1 februari 2010). • Op de websites van de betrokken Hogescholen is de video te zien. • Studenten en docenten zijn tijdens een radioprogramma van Fun-X geïnterviewd. De rap is hierin verschillende malen te beluisteren geweest. • Radio Rijnmond heeft aandacht aan het project besteed. Videoclip: http://www.youtube.com/watch?v=Jedddym0n0c 2. Roadshow Doelstelling: De doelstelling was het promoten van een carrière in het onderwijs bij middelbare scholieren met een niet-westerse achtergrond. De roadshow vond plaats op een aantal ‘zwarte middelbare scholen’ in Rotterdam. Tijdens de pauze werd de videoclip getoond met een wervelende show hier omheen. 23
De roadshow heeft plaatsgevonden op vier scholen in Rotterdam: School: Hugo de Groot City College Libanon lyceum Ramlehweg Nova/Montfort College
Data:
Aantal bezoekers: 15 januari 2009 3 februari 2009 6 maart 2009 13 maart 2009
175 300 200 200
Verloop van de show: o Inleiding Hans Kempen (van Radio Rijnmond) o Videoclip K-Liber. o Dans act Albeda Danscollege o Rap act Albeda Muziekcollege o Uitdelen promotiematerialen Hans Kempen (student en werkzaam bij Radio Rijnmond) presenteerde de hele show. Al improviserend en op de situatie inspelend, kondigde hij de verschillende onderdelen van de show aan. Daarnaast gaf hij informatie over de open dagen en over de opleiding. Hij vertelde iets over de samenwerking met K-Liber en benadrukte dat ook zij in het onderwijs zitten. Tijdens de rap- en dansacts werden de promotiematerialen uitgedeeld. Resultaten • De roadshow heeft plaatsgevonden voor in totaal 1.075 leerlingen van middelbare scholen. De show was succesvol. De leerlingen waren enthousiast en geïnteresseerd. In gesprekken met de leerlingen werd wel duidelijk dat de Pabo Thomas More minder bekend is. De Pabo van de Hogeschool Rotterdam en INHOLLAND zijn bekender. De videoclip op youtube brengt daar wellicht verandering in. • Uit de roadshow bleek regelmatig dat het onderwijs bij jongeren geen goed imago heeft. Zij denken dat de salarissen laag zijn en de indruk bestaat dat het werken in het onderwijs van huis uit niet gestimuleerd wordt. • De schoolleiding reageerde enthousiast. Het idee dat er meer en actief aan culturele diversiteit wordt gewerkt voor het onderwijs, werd als zeer positief ervaren. Niet iedereen is het er over eens dat deze show leerlingen zal overhalen. De concrete opbrengst is lastig te meten. Omdat er leerlingen uit verschillende leerjaren naar de show zijn geweest, kan de invloed verder reiken dan alleen het opvolgende studiejaar. • De samenwerking met het Albeda Dans en Muziek College verliep erg goed. Mede dankzij hen werd er echt iets neergezet. Er wordt nagedacht over een vervolg. 3. Fotowedstrijd Onder studenten van de Pabo Thomas More is een fotowedstrijd uitgeschreven, met als doelstelling ‘Maak foto’s waarin de diversiteit in achtergrond van de kinderen op de basisschool duidelijk wordt’. Er is een tekst verspreid op Black Board (intern communicatiemiddel), met daarop een uitnodiging voor studenten en medewerkers om mee te doen aan deze wedstrijd. Ook is er een poster opgehangen, met hetzelfde doel. Resultaten • Het aantal inzendingen viel tegen. Veel studenten vonden het stigmatiserend om zich te moeten richten op leerlingen met een allochtone achtergrond. • Daarnaast had de promotie van de wedstrijd uitgebreider aan bod kunnen komen. Ook het tijdstip was ongelukkig, namelijk de Sinterklaastijd. Dit heeft tot wat voorspelbare foto’s geleid.
24
Deelproject F: Netwerk startende allochtone leerkrachten Uitgevoerd door de Pabo van INHOLLAND Contactpersonen: Ria Kruidenier en Gerjon Elings
Inleiding In het primair onderwijs (po) in Nederland is de evenredigheid tussen het aantal allochtone leerlingen en allochtone leerkrachten ver te zoeken. In Rotterdam heeft 64 procent van de leerlingen een allochtone achtergrond, onder leerkrachten is dit 12 procent. De Rotterdamse pabo-opleidingen vinden deze scheve verhouding onwenselijk en hebben in 2006 samen de verantwoordelijkheid genomen om de in- en doorstroom van allochtone leerkrachten en stagiaires te bevorderen.
Project Pabo INHOLLAND heeft een netwerk opgezet voor startende allochtone leerkrachten. Hiervoor zijn de volgende activiteiten opgezet. Activiteiten (schooljaar 2007-2008) • Maandelijkse bijeenkomsten van 16.30 – 21.00 uur, inclusief maaltijd. • Twee weekenden weg (maart en juli). Coachingstraject(en) en mailcontacten. In het begin vonden die bijeenkomsten op de pabo plaats. Een starter nodigde aan het eind van het eerste jaar andere deelnemers uit op haar school en in haar klas. Dit werd in het tweede jaar voortgezet. Tijdens de bijeenkomsten werden positieve en negatieve ervaringen in het onderwijs uitgewisseld. Ervaringen over dilemma’s tussen thuiscultuur en schoolcultuur werden gedeeld. Intervisie gebeurde naar aanleiding van een ingebrachte casus. Daarnaast was er aandacht voor ondersteuning bij sollicitaties (brieven schrijven en gesprekstechnieken oefenen). Een van de starters heeft lesgegeven in pabo 1 en 3. Zo kan ze fungeren als rolmodel voor aankomende starters en hun empowerment vergroten. Daarnaast kon ze als starter relevante kennis overbrengen aan alle studenten van de pabo in jaar 1 en 3. Activiteiten (schooljaar 2008-2009) • Twee maandelijkse bijeenkomsten van 16.00 – 20.00 uur op de school van een van de starters. • Een weekend weg in maart. Coachingstraject(en) en mailcontacten. Er zijn ideeën uitgewisseld over de inrichting van de klas, de omgang met collega’s, de omgang met ouders en oudergesprekken, het maken van rapporten, het delen van onderwijsvisies en het omgaan met teleurstellingen. Ook kwamen onderwerpen als overspannenheid, geen orde in de groep kunnen houden en een botsing met de directie aan de orde. Resultaten (schooljaar 2007-2008) Het netwerk is een combinatie van enkele starters en een grotere groep huidige vierdejaarsstudenten (starters in 0809). Studenten en starters vinden steun bij elkaar. De deelnemers ondersteunen elkaar en dragen bij aan elkaars professionele ontwikkeling. De vierdejaars zijn nu bijna allen geslaagd en zoeken een baan of hebben er een gevonden. Zij hebben al met klem laten weten graag met de bijeenkomsten door te gaan in het komende jaar, omdat ze die steun echt nodig hebben. Naast (ex-)studenten van INHOLLAND heeft zich ook al een studente van een andere pabo gemeld. INHOLLAND hoopt zo een hogeschooloverstijgende groep te krijgen. Resultaten (schooljaar 2008-2009)
25
De ‘harde kern’, die bestond uit de eerstejaars starters, is dit jaar doorgegaan. Ouderejaars starters hebben dit jaar alleen incidenteel meegedaan (max. één keer aanwezig). De student van buitenaf heeft alleen nog individueel contact gehad met een van de begeleiders, maar zij is niet meer bij een bijeenkomst geweest. Staan starters sterker in hun schoenen en hebben zij het gevoel dat hun positie binnen de school versterkt is? De bijeenkomsten hebben zeker een bijdrage geleverd aan de persoonlijke en professionele ontwikkeling van studenten en starters. De bijeenkomsten zijn ondersteunend en bemoedigend geweest. De kwaliteiten en verschillen van elkaar kwamen duidelijk aan de orde. Het was goed om elkaars (verschillende) culturen te leren kennen. Allochtone starters noemen de volgende opbrengsten van deze bijeenkomsten: • ‘Het was leerzaam.’ ‘Iedereen had een luisterend oor. Er was interesse in elkaar.’ ‘Dit moet je in het team van je school ook hebben’. • ‘Met heel veel issues merk je dat je niet de enige bent, goed samen praten hierover’. • ‘Je hoort bijzondere dingen van anderen, verschillende inzichten, dat is verrijkend.’ Het feit dat ze zich begrepen en ondersteund voelden en daardoor wellicht zelfvertrouwen hebben gekregen, is een van de vele factoren geweest die van invloed waren op hun welbevinden op hun school. Doelstelling De doelstelling om hier een zelfstandig functionerend netwerk van te maken, is niet behaald. De starters nemen zelf geen initiatief tot het organiseren van bijeenkomsten. Als de begeleiders volgend jaar geen actie ondernemen, zal de groep hoogstwaarschijnlijk niet meer bij elkaar komen. Wellicht is het raadzaam om in gesprek te gaan met de schoolbesturen uit Rotterdam. Wellicht kunnen zij vorm geven aan het begeleiden van (allochtone) starters. De wijze van intervisie, die de afgelopen jaren is ontwikkeld, lijkt overdraagbaar en faciliteerbaar. Uitgezocht moet nog worden of afspraken gemaakt kunnen worden en wie hierop actie onderneemt. Kunnen de scholen deze wijze van intervisie overnemen en begeleiden? Bevorderende factoren • Mond-tot-mondreclame: vierdejaars maken reclame voor het project waardoor de groep groter wordt. • De weekenden worden door de starters en door de begeleiders zeer gewaardeerd. De contacten zijn intensief en er is veel ruimte voor persoonlijke gesprekken, die de starters bemoedigen en verder helpen. • Vorig jaar en dit jaar is er een combigroep gemaakt tussen vierdejaars en starters. Met de eerstejaars starters is in het schooljaar 2008-2009 verder gegaan. • Het was goed om de bijeenkomsten in jaar 2008-2009 op een steeds wisselende basisschool van een allochtone starter te organiseren. De gesprekken en intervisie gingen over het functioneren van de starter op de school. Er waren zo concrete aanknopingspunten voor gesprekken over het onderwijs. Belemmerende factoren • Het was moeilijk om contact te leggen met starters. De respons op uitnodigingen en mails is laag. • De doelgroep heeft naast een drukke baan heel veel familiefeesten, waardoor er nogal eens moest worden afgezegd. • Er werd regelmatig niet afgemeld voor een bijeenkomst. • De starters namen zelf geen initiatief voor het plannen van een (nieuwe) bijeenkomst. Wanneer een starter dit incidenteel wel een keer deed, stuitte zij op dezelfde problemen als hierboven. • Goed naar elkaar luisteren, empathisch zijn, is nog moeilijk voor de starters. Het valt te betwijfelen of ze hun problemen ook echt met elkaar zullen delen. Verwacht wordt wel dat deze starters contact met elkaar zullen houden.
Conclusies en aanbevelingen Opzet activiteiten 26
•
• • • • • •
Stel een combinatiegroep van vierdejaars studenten en eerstejaars werkenden samen. Starters worden uitgedaagd om hun ervaringen te delen en zijn ook een rolmodel voor de vierdejaars. De vierdejaars kunnen vragen stellen over hun ervaringen in de Lio en over solliciteren. Kom tweemaandelijks bij elkaar en maak hier een jaarplanning voor. Organiseer de bijeenkomsten op de school van een starter. Plan een bijeenkomsten aan het eind van de middag, zodat de vierdejaars nog even in de klas met kinderen kunnen kijken. Dat begintijdstip geeft ook de mogelijkheid om met een maaltijd af te sluiten. Organiseer een of meerdere weekenden (bijvoorbeeld een startweekend en een weekend in het voorjaar of aan het einde van het schooljaar). Kies voor vrouwelijke starters en vrouwelijke begeleiders met het oog op de vrouwelijke samenstelling van de groep. Stuur een officiële brief (met INHOLLAND-logo) waarin wordt benadrukt dat het weekend van groot belang is voor de professionele ontwikkeling van de starter. Voor sommige starters was het moeilijk om thuis toestemming te krijgen voor een weekend weg.
Inhoud activiteiten Er heeft een verschuiving plaatsgevonden van nadruk op de persoonlijke ontwikkeling naar een accent op professionele ontwikkeling. In het eerste jaar stond met name de eigen persoonlijke ontwikkeling van starters en studenten centraal. Relaties met ouders, familie, keuzes in het leven, je eigen weg vinden, persoonlijke problemen en dergelijke waren de hoofdonderwerpen in het eerste jaar. In het tweede jaar raakte dit meer naar de achtergrond en ging het vooral over het professioneel functioneren op de school: als teamlid, in de eigen klas, in relatie met ouders. Tijdens de weekenden was het programma gericht op het ontwikkelen van de eigen identiteit in relatie tot anderen, en op het functioneren als leerkracht op de school. Hierbij zijn creatieve werkvormen gebruikt (schilderen, schrijven, lievelingsnummer laten horen en toelichten) en gespreksvormen (aan de hand van bijvoorbeeld het kwaliteitenspel). Daarnaast hebben de starters samen inkopen gedaan en de maaltijden verzorgd. Door veel samen te werken, leerden zij elkaar beter kennen. Werving deelnemers Omdat de werving in 2007-2008 niet goed verliep (nauwelijks reacties bij de alumni) is ervoor gekozen vierdejaars te laten deelnemen aan dit netwerk. Dit heeft ervoor gezorgd dat zij al een beeld hadden van wat dit netwerk voor hen kon betekenen. Zo waren zij, toen ze eenmaal starters waren, minder moeilijk te bereiken.
27