Zitting 1972-1973 - 12 341 Advies van de Gezondheidsraad inzake vergunningsaanvraag kernenergiecentrale Borssele ADVIES Nr. 2
GEZONDHEIDSRAAD Adives inzake vergunningsaanvraag kernenergiecentrale Borssele 1. Voorwoord
1
2. Algemene kenmerken van de installatie
2
3. Gasvormige radioactieve afvalstoffen
2
GEZONDHEIDSRAAD Advies van de Commissie „Kernenergiecentrale Borssele" 1. Voorwoord
4. Radiologische aspecten van de lozing van gasvormige radioactieve stoffen
3
5. Vloeibare radioactieve afvalstoffen
3
6. Radiologische aspecten van de lozing van vloeibare radioactieve afvalstoffen
3
7. Vaste radioactieve afvalstoffen
4
8. Stralenbelasting in de omgeving bij ongevallen . . . .
4
9. Bewaking van radioactiviteitslozingen
5
10. Bewaking van de omgeving
5
11. Bedrijfsorganisatie, stralingsbeschermingsdienst . . . .
5
12. Maatregelen bij onvoorziene gebeurtenissen die stralingsgevaar kunnen opleveren voor de omgeving (noodplan)
6
13. Conclusies en aanbevelingen
6
Aan Zijne Excellentie de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne Dr. Reijersstraaï 12 Leidschendam
Op verzoek van de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne d.d. 16 april 1970 (adviesaanvrage als bijlage toegevoegd) heeft een commissie van de Gezondheidsraad zich beraden over de vraag of de exploitatie van de 450 MWe kernenergiecentrale „Borssele", uitgerust met een drukwaterreactor, uit een oogpunt van volksgezondheid aanvaardbaar is en welke voorschriften in dezen ter bescherming van mens, dier, plant en goederen aan de benodigde vergunning ingevolge de Kernenergiewet dienen te worden verbonden. De commissie was als volgt samengesteld: Dr. H. Huizenga, voorzitter; Dr. J. L. Baas; Ir. C. J. van Daatselaar; Ir. C. Frankfoort H. Heering, arts Ir. W. J. Kolstee Mejuffrouw Drs. J. W. E. Laanbroek (opgevolgd door Dr. A. Adriaanse); Ir. H. R. Marcuse; Mejuffrouw H. J. B. de Regt; Prof. Dr. F. H. Schmidt; Prof. P. J. L. Scholte; Drs. C. Seegers; Dr. P. Spaander; Dr. J. Weber; Ir. K. C. Zijlstra; A. van Vianen, arts, secretaris. In het kader van het Belgisch-Nederlands overleg werden de vergaderingen bijgewoond door dr. G. Cantillon van het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin te Brussel. Na een drietal vergaderingen kon in juli 1971 een advies worden uitgebracht over de aanvrage voor vergunning tot de oprichting van de installatie, alsmede over de voorgestelde schoorsteenhoogte. Het positieve advies over de oprichtingsvergunning hield, in verband met de voorgestelde schoorsteenhoogte, een voorstel in voor later aan de vergunning te verbinden voorschriften over de afvoer van gasvormige radioactieve afvalstoffen. 12 341
1-2
(2)
2 De commissie wil hier nogmaals naar voren brengen dat de keuze van de schoorsteenhoogte ten aanzien van de omliggende gebouwen voor deze centrale niet gunstig is. Het normaal te verwachten verdunningseffect bij lozing via een voldoende hoge schoorsteen wordt thans in zekere mate teniet gedaan. Dit heeft geleid tot stringentere beperking van de lozingslimiet dan anders het geval had kunnen zijn. Ten aanzien van een vergunning voor het in werking brengen en in werking houden van de installatie heeft de commissie zich een oordeel gevormd over: a. de afvoer van radioactieve afvalstoffen, zowel gasvormige als vloeibare bij normaal bedrijf, alsmede bij bedrijfsstoornissen. Tevens is hierbij aandacht geschonken aan de vaste afvalstoffen; b. de lozingen onder ongevalssituaties; c. de controle op de afvoer van radioactieve afvalstoffen; d. de bedrijfsorganisatie, in het bijzonder van de stralingsbeschermingsdienst; e. de maatregelen ingeval van calamiteiten. Omtrent de technische veiligheidsevaluatie zij opgemerkt dat de Commissie Reactorveiligheid haar eindrapport voorbereidt. De afwerking wacht onder meer op een aantal gegevens over technische specificaties. Ter vergadering werd door de voorzitter van genoemde commissie medegedeeld dat de veiligheidstechnische uitwerking van het gehele project in overeenstemming was met de door de commissie gestelde eisen, zodat een positief advies over het in v/erking brengen van de installatie viel te verwachten. 2. Algemene kenmerken van de installatie De reactor van de kernenergiecentrale Borssele is van het drukwatertype en heeft een thermisch vermogen van 1370 MW. Twee parallelle kringlopen zorgen voor de warmte-afvoer en warmte-overdracht naar het secundaire stoomcircuit. De geproduceerde stoom drijft een turbo-generator aan waarmee een vermogen van 450 MWe aan het koppelnet kan worden geleverd. De reactorkern is opgebouwd uit 121 splijtstof elementen. In de kern kunnen drie zones worden onderscheiden, in welke de splijtstofverrijking van binnen naar buiten toeneemt. De reactiviteitsregeling geschiedt door middel van 28 regelstaven waarvan de posities zo gelijkmatig mogelijk over de kern zijn verdeeld, alsmede door middel van, aan het primaire koelmiddel toegevoegd boorzuur. Het reactorvat, de primaire pompen, de warmtewisselaars en de overige delen van het primaire circuit zijn ondergebracht in de installatieruimte van de bolvormige veiligheidsomhulling, welke tevens een bedrijfsruimte omvat. Deze installatieruimte wordt ten opzichte van de bedrijfsruimte onder een zekere onderdruk gehouden. In de installatieruimte vrijkomende radioactieve stoffen, b.v. door lekkage van het primaire circuit, kunnen na filtering via de schoorsteen worden afgevoerd. De gasdichte, bolvormige, stalen veiligheidsomhulling is omgeven door een tweede, gewapend betonnen, omhulling van 60 cm dikte, rustend op een gewapend betonnen bodemplaat. De in de installatie geproduceerde gasvormige radioactieve afvalstoffen worden na filtering, via een 57 meter hoge schoorsteen afgevoerd. Voor de koeling van de condensors wordt water aan de Westerschelde onttrokken en daarin weer teruggevoerd. Het koelwaterdebiet bedraagt 63 000 m3 per uur. Een beperkte hoeveelheid radioactieve corrosie- en splijtingsprodukten alsmede tritium, wordt met het koelwater naar de Schelde afgevoerd. 3. Gasvormige radioactieve afvalstoffen De tijdens normaal bedrijf gevormde gasvormige radioactieve afvalstoffen worden voor zover zij vrijkomen, gemengd
met ventilatielucht en via een 57 meter hoge schoorsteen afgevoerd. Het totale luchtdebiet bedraagt 135 000 m3 per uur. Bij de gasvormige radioactieve afvalstoffen gaat het voornamelijk om: - afvoer van de installatieruimte - ontgassing van het primaire koelcircuit. In de installatieruimte kan verontreiniging van de lucht met radioactieve stoffen worden veroorzaakt door neutronenactivering alsmede door lekkage van primair koelmiddel, dat radioactieve corrosie- en splijtingsprodukten zal bevatten. Activering van de lucht, met name door vorming van argon 41, vindt voornamelijk plaats in de ruimte tussen het reactordrukvat en het biologisch scherm. Daar deze ruimte een onderdeel vormt van de gesloten koelkringloop van het biologisch scherm, zal alleen bij lekkage van deze kringloop argon 41 vrij kunnen komen. Op plaatsen buiten deze kringloop is de neutronenflux zo gering, dat geen noemenswaardige activering kan worden verwacht. Ook bij lekkages van dit koelsysteem valt geen afvoer van argon 41 te verwachten welke enkele tientallen curies per jaar te boven zal gaan, een hoeveelheid die in elk geval klein is ten opzichte van de hoeveelheden radioactieve edelgassen xenon en krypton die worden geloosd. Het primaire koelmiddel dat doorlopend wordt gereinigd, bevat radioactieve corrosieprodukten, splijtingsprodukten welke naar buiten kunnen treden door onvolkomenheden in de splijtstofbekleding alsmede tritium, dat wordt gevormd door neutronenreacties met het borium dat aan het koelmiddel is toegevoegd. Door de continue mechanische reiniging van het koelwater zal een evenwichtsconcentratie voor de verschillende nucliden ontstaan. Als basis voor verdere berekeningen is de exploitant uitgegaan van een lek in het primaire circuit van 10 1 per uur. De Commissie Reactorveiligheid acht dit een redelijk uitgangspunt. De lucht van de installatieruimte waarin dit lekwater verdampt, kan over filters worden gerecirculeerd. Het vangstrendement van de filters heeft als minimaal gespecificeerde waarden 80 pet. voor halogenen en 99 pet. voor de overige nucliden, anders dan edelgassen. Voor het handhaven van een onderdruk ten opzichte van de bedrijfsruimte wordt circa 500 m 3 lucht per uur afgevoerd. Deze lucht passeert een filterbatterij, bestaande uit absoluutfilters en geactiveerde koolfilters met een rendement van 99,9 pet. en 99,0 pet. respectievelijk voor vaste stoffen en voor halogeen. Voor het laatste rendement is rekening gehouden met jodium in organische vorm. Lekkage van het primaire systeem (bij een lek van 10 1 per uur en 1 pet. lekkende splijtstofelementen) zou een afvoer via de schoorsteen per jaar doen verwachten van omtrent 300 curie edelgassen, 20 curie tritium (in de vorm van getritieerd water) en 700 millicurie halogenen (voornamelijk jodium, waarvan ongeveer 20 pet. jodium 131). Lekkage van het primaire circuit, onder meer door lekkende splijtstofelementen, is de voornaamste, zo niet enige, bron voor de lozing van jodium 131. De voornaamste bron voor de lozing van radioactieve edelgassen wordt gevormd door intermitterende ontgassing van het primaire koelmiddel. Bij een evenwichtsconcentratie van 7 Ci/m 3 aan edelgassen, te weten krypton en xenon, welke bij 1 pet. defecte splijtstofelementen zal voorkomen in het primaire koelmiddel, zullen circa 130 curie per uur aan edelgassen aan het primaire circuit worden onttrokken. Na recombinatie van het door radiolyse gevormde knalgas wordt de gasstroom door een serie koolfilterbedden geleid, die een vertragingstijd van tenminste 25 dagen voor xenon en van 1 dag voor krypton bewerkstelligt (gespecificeerde waarden: 30 respectievelijk 1,3 dag). Kortlevende isotopen zullen hierdoor bij het verlaten van de vertragingslijn zijn vervallen. Aan edelgassen zal derhalve een hoeveelheid in de orde van 10 000 curie per jaar moeten worden afgegeven, voornamelijk Xe 133 en 5 a 10 pet. Kr 85. Hierbij is rekening gehouden met extra ontgassing bij splijtstofwisseling en reparaties.
3 Samenvattend kan worden gesteld dat aan gasvormige radioactieve stoffen per jaar moet worden geloosd: edelgassen tritium
12 000Ci 50 Ci
halogenen waarvan jodium 131 overige vaste stoffen (aerosolen)
2 Ci 0,24 Ci 1 Ci
Hoewel in eerste instantie is uitgegaan van de veronderstelling dat de lozing gelijkmatig over het gehele jaar verdeeld zal zijn, moet onder meer rekening worden gehouden met bedrijfsstoringen welke tijdelijk tot een grotere afgifte aanleiding zullen geven. De commissie kan er zich mede verenigen dat gedurende enkele dagen een hoeveelheid per dag wordt geloosd welke overeenkomt met het tienvoudige van de over een jaar gemiddelde dagwaarde. Het aantal opeenvolgende dagen dat dit kan worden toegestaan dient echter te worden beperkt. Voor de vaststelling van de vergunningsvoorschriften zijn inzonderheid van belang de lozing van de edelgassen xenon en krypton alsmede die van jodium 131. Het is niet zinvol in een voorschrift een maximum aan te geven over de lozing van tritium omdat beperking hiervan niet mogelijk is. De af te voeren hoeveelheid is gering genoeg om uit een oogpunt van stralingshygiëne van ondergeschikte betekenis te zijn (zie ook hetgeen daaromtrent is vermeld bij vloeibaar afval). Ten aanzien van de halogenen zij opgemerkt dat deze, met uitzondering van jodium 131, slechts kortlevende nucliden zijn, die ten aanzien van de hoeveelheid jodium 131 en ten aanzien van hun gevaren voor de volksgezondheid van ondergeschikte betekenis moeten worden geacht. Beperking van het door jodium 131 geschapen gevaar brengt automatisch beperking van de aan de overige halogenen verbonden gevaren met zich mede. Hetzelfde geldt voor de overige vaste stoffen. Niettemin acht de commissie het nodig aan de vergunning het voorschrift te verbinden dat meting van de geloosde hoeveelheid der verschillende nucliden plaatsvindt. 4. Radiologische aspecten van de lozing van gasvormige radioactieve stoffen Het door de commissie gehanteerde criterium bij de vaststelling van de lozingsgrenzen was, dat absolute zekerheid diende te bestaan dat noch aan de terreingrens, noch op enige afstand daarvan voor enige persoon die daar permanent zou verblijven een totale lichaamsdosis van 50 mrem per jaar overschreden zou kunnen worden (dat wil zeggen 10 pet. van de maximum aanvaardbare dosis voor de bevolking). Bij de berekening van de dosis werden pessimistische hypothesen in aanmerking genomen, zowel voor de meteorologische condities als voor de tijdsduur van mogelijke lozingen. Uit de berekeningen bleek dat bij een lozing van 12 000 curie aan edelgassen per jaar, waarbij 6000 curie werd geacht verdeeld te zijn over 6 perioden van 5 dagen met steeds dezelfde windrichting en een ongunstig verspreidingspatroon, nog aan het gestelde criterium werd voldaan. De werkelijk te verwachten stralingsdosis zal zeer waarschijnlijk een orde van grootte kleiner zijn en derhalve 5 mrem per jaar niet overschrijden. Verdere berekeningen, waarbij van een normale verdeling van de lozing over een jaar en van gemiddeld te verwachten meteorologische condities werd uitgegaan, gaven deze dosiswaarde als resultaat. De schildklierbelasting bij kinderen door inhalatie van jodium zal evenmin meer bedragen dan enkele milirems per jaar; ongeveer de helft van deze dosis zal door jodium 131 worden veroorzaakt. Bij rechtstreeks gebruik van melk, afkomstig van koeien die op weiden grazen waar op grond van berekeningen de hoogste besmettingsgraad kan worden verwacht, zou een verhoging van deze dosis kunnen optreden. Ook voor deze omstandigheden toont berekening echter aan dat een dosis van 150 mrem (10 pet. van de maximum aanvaardbare dosis voor personen jonger dan 16 jaar volgens de ICRPaanbevelingen van 1966) zeker niet zal worden overschreden.
In werkelijkheid zal een eventuele dosisbijdrage aanzienlijk kleiner zijn. 5. Vloeibare radioactieve afvalstoffen De vloeibare radioactieve afvalstoffen vinden hun oorsprong in water uit het primaire circuit (min of meer rechtstreeks door uitwisseling met vers water, om de tritiumconcentratie te beperken en door ontwatering van diverse installatiedelen) alsmede in water uit laboratoria e.d. Het is moeilijk een schatting te maken van het aanbod van radioactief besmet afvalwater en de concentratie daarin van radioactieve stoffen. In wezen zal het slechts kunnen gaan om wellicht enkele m 3 per dag met een concentratie van enkele curies per m 3 (voornamelijk halogenen uit het primaire circuit). Voor behandeling van dit afvalwater is een indampinstallatie beschikbaar, met een capaciteit van 1 m3 per uur en van welke de decontaminatiefactor minstens 500 zal bedragen. Zonder bedrijfsstoringen zou dit een aanbod aan het condensor koelwater van minder dan 1 curie per jaar betekenen (exclusief tritium). Wanneer echter, door welke oorzaak ook, grotere hoeveelheden primair water moeten worden vervangen, ontstaat, evenals bij splijtstofwisselingen, een aanmerkelijk groter aanbod. Ook kunnen vele m3 water per dag uit het laboratorium, de wasserij, de decontaminatie-inrichtingen en de vloerputten worden aangeboden welke met radioactieve stoffen zijn besmet, echter niet in zodanige mate dat behandeling in de indampinstallatie zinvol is. Ervaringen met soortgelijke andere, reeds in bedrijf zijnde reactoren, heeft geleerd dat de jaarlijkse afgifte doorgaans is beperkt tot minder dan 5 curie (exclusief tritium). Voor het opvangen van radioactief besmet afvalwater staan vier tanks van elk 40 m 3 ter beschikking. Reiniging van zulk water kan plaatsvinden door filters, in chemische neerslagtanks of via een indampinstallatie. Voordat tot lozing wordt overgegaan, wordt het af te voeren water, al dan niet na reiniging, overgebracht naar één van de twee beschikbare lozingstanks, welke eveneens een inhoud van 40 m3 hebben. Indien de totale hoeveelheid radioactiviteit welke per jaar wordt geloosd in de grootteorde van 10 curie is. zal. rekening gehouden met een koelwaterdebiet 63 000 m 3 /uur, de jaarlijks gemiddelde concentratie na menging met het koelwater en vóór menging met het Scheldewater, in de orde van 2 x 10"8 curie per m3 zijn. In verband met de mogelijkheid van onregelmatige aanvoer van radioactieve stoffen ware een grenswaarde van 5 x 10 7 Ci/m 3 vast te stellen. Deze grenswaarde is dan bepalend voor de snelheid, waarmede een lozingstank geledigd kan worden. De tritiumconcentratie bij het lozingspunt zal, gezien het aanbod van pl.m. 500 curie per jaar, in de orde van grootte van 10"5 a 10"6 Ci/m 3 zijn (minder dan 1 pet. van de door de ICRP aangegeven maximaal toelaatbare concentratie in drinkwater voor individuele leden van de bevolking). 6. Radiologische aspecten van de lozing van vloeibare radioactieve afvalstoffen De commissie heeft kennis genomen van een studie, welke in het kader van de werkzaamheden van de werkgroep ^Radioactiviteit" van de Internationale Rijn Commissie is gemaakt over de radiologische gevolgen van lozing door kernreactoren van radioactieve corrosienrodukten, splijtingsprodukten en tritium, in water dat als drinkwater wordt gebruikt en waaruit tevens consumptie plaatsvindt van daarin levende vissen. Als dosisreferentiewaarden voor het vaststellen van de aanvaardbaarheid van deze lozing zijn in genoemde studie voor het totale lichaam en het bot 50 mrem per jaar aangenomen en voor het maagdarmkanaal 150 mrem per jaar, te weten 10 pet. van de door ICPR maximaal aanvaardbaar geachte dosis voor individuen van de bevolking. Bij toepassing van de gebruikte methodiek op het onderhavige probleem blijkt dat bij lozing van de gevraagde 15 curie per jaar radioactieve corrosieen splijtingsprodukten alsmede 500 curie tritium in de Westerschelde door de kernenergiecentrale te Borssele een zeer grote
4 veiligheidsmarge bestaat met betrekking tot genoemde referentiewaarden. Daarbij is nog afgezien van het praktisch gebruik van het Scheldewater namelijk niet voor de drinkwatervoorziening. Niettemin geeft de studie aanleiding te adviseren in de naaste toekomst het gehele probleem van de lozing in de Westerschelde, gezien het feit dat ook België gebruik van de Schelde maakt voor de afvoer van radioactiviteit, met grote nauwkeurigheid te volgen en een studie te maken van of nader onderzoek te verrichten naar biologische kringlopen. De commissie is van mening dat tegen de voorgestelde lozing van 15 curie per jaar van radioactieve stoffen met het koelwater uit het oogpunt van volksgezondheid geen bezwaren bestaan, doch zij meent evenwel te moeten aanbevelen dat aan de vergunning het voorschrift wordt verbonden dat men moet trachten om in de toekomst tot een beperking van deze lozing te komen. De gedachte gaat daarbij uit naar een limiet van 5 curie per jaar, met dien verstande dat dan in zeer bijzondere omstandigheden de hoofdinspecteur van de volksgezondheid voor de hygiëne van het milieu toestemming kan verlenen tot een maximum van 15 curie in een periode van 12 opeenvolgende maanden. Hierbij heeft de overweging gegolden dat toekomstige uitbreidingen van de kerncentrale kunnen worden verwacht, dat onzekerheid bestaat over de wijze van menging van het koelwater met het water van de Westerschelde en dat ook Belgische kernenergiecentrales radioactiviteit in de Schelde zullen lozen. 7. Vaste radioactieve afvalstoffen De vaste radioactieve afvalstoffen, zoals filtermateriaal, laboratoriumafval, besmette kleding, kleine onderdelen, hars van ionenwisselaars of ingedikte massa uit de verdamperinstallatie, worden verpakt in gestandaardiseerde vaten van 200 1 en vervolgens in de opslagplaats van radioactief afval tijdelijk bewaard. De grootste bijdrage aan activiteit is afkomstig van de ionenwisselaarharsen en deze kan 10 000 curie per jaar bedragen. Een goede controle op de wijze en de deugdelijkheid van verpakking en opslag acht de commissie derhalve uitermate noodzakelijk. 8. Stralenbelasting in de omgeving bij ongevallen Om de radiologische gevolgen na te gaan voor de bevolking in de omgeving van de kernenergiecentrale bij buitengewone bedrijfsomstandigheden of bij ongevallen, zijn verschillende situaties bestudeerd, waarbij een ongewilde afgifte van radioactieve stoffen zou kunnen optreden. Het ernstigste ongeval waarmee de exploitant in zijn ontwerp rekening heeft gehouden, is een plotselinge guillotinebreuk in de hoofdkoelleiding. De getroffen veiligheidsvoorzieningen zijn naar het oordeel van de Commissie Reactorveiligheid van dien aard dat de reactorkern steeds gekoeld blijft. Slechts van een beperkt aantal splijtstofelementen zal volgens deze commissie onder deze omstandigheden de omhulling zodanig beschadigen dat een deel van de splijtingsprodukten kan ontsnappen. Bij dit ongeval zal de reactorhal, dit wil zeggen de primaire veiligheidsomhulling, door snelsluitende kleppen worden gesloten. Deze stalen omhulling acht de commissie bestand tegen de bij dit ongeval optredende druk. De uit de omhulling, door geringe lekkage, ontsnappende gassen komen in de ringruimte tussen de primaire en secundaire veiligheidsomhulling, waar ze worden afgezogen en via filters naar de schoorsteen worden geleid. Bij de berekening van de consequenties van dit ongeval heeft de commissie de volgende veronderstellingen gemaakt: De inventaris van de splijtingsprodukten der kern op het moment van het ongeval is: edelgassen 3 x 108 curie jodium, totaal 3 x 108 curie jodium 131 3 x 107 curie overige splijtingsprodukten 2,4 x 109 curie
Bij het ongeval komt hiervan vrij: edelgassen en jodium overige splijtingsprodukten
10 pet. 1 pet.
Voor het jodium wordt voorts verondersteld dat 25 pet. voor lozing naar buiten in aanmerking komt en dat 10 pet. van het jodium in organische vorm is. Door de aanwezige sproeiinstallatie zal een deel van de splijtingsprodukten die geen edelgassen zijn, worden neergeslagen, waarbij rekening wordt gehouden met een uitwasconstante van 2 x 10"4 s_1 en een uitwastijd van 2 uur. Voor lek uit de primaire omhulling is een maximum van 0,25 pet. (volume) per dag aangenomen, voor de eerste 9 uur met een halfwaardetijd van 6 uur exponentieel afnemend, voor de verdere tijd met een halfwaardetijd van 12 uur. Bij de afvoer uit de ringruimte naar de schoorsteen is voorts gerekend met een vangstrendement van 99 pet. voor organische jodiumverbindingen en van 99,9 pet. voor de overige stoffen, andere dan edelgassen. Op grond van deze hypothesen is berekend 1) dat in totaal via de schoorsteen zullen worden afgevoerd: edelgassen 1,6 x 104 curie jodium 5,6 curie overige splijtingsprodukten 0,2 curie Geïntegreerd over een blootstellingsduur van 500 uur kan dit aanleiding geven tot een uitwendinge stralingsdosis door yS-straling van 80 mrem en door y-straling van 40 mrem alsmede tot een schildklierdosis door inhalatie van 30 mrem. Indien rekening wordt gehouden met het vrijkomen van radioactiviteit uit het primaire koelmiddel, dat naar buiten kan komen vóórdat de snelsluitende kleppen gesloten zijn, valt een extra dosisbijdrage van de schildklier te verwachten door het vrijkomende jodium, waardoor de totale schildklierdosis dan circa 60 mrem kan bedragen. Weilandbesmetting door neerslag van jodium kan oplopen tot 3 x 10 6 Ci/m 2 , hetgeen een waarde betekent waarbij een beperking van het melkgebruik ter plaatse zeker overwogen moet worden. Samenvattend kan worden gezegd dat het door de exploitant als maximaal aangenomen ongeval geen gevolgen zal hebben die uit het oogpunt van volksgezondheid als een onaanvaardbaar risico waren te zien. Hierbij zij vermeld dat overeenkomstige ongevalsbeschouwingen voor drukwaterreactoren met vergelijkbare resultaten ook elders in West-Europa zijn toegepast en door de verantwoordelijke autoriteiten zijn aanvaard. Bij de bestudering van het project is tevens de vraag naar voren gekomen of zich nog andere ongevallen zouden kunnen voordoen welke niet door de exploitant zijn beschouwd doch welke, wat gevolgen betreft, ernstiger zouden zijn dan het hierboven geanalyseerde ongeval. Bij het ontwerpen van veiligheidsvoorzieningen („engineered safeguards") is b.v. geen rekening gehouden met breuk van het reactorvat. Hierdoor zou de reactorkern geheel of nagenoeg geheel zonder koeling geraken met als gevolg het falen van de omhulling der splijtstofelementen. Dit probeem is zeer uitvoerig in beschouwing genomen door de Commissie Reactorveiligheid, die tot de conclusie kwam, dat gezien de materiaalkeus en materiaalinspectie, de controle tijdens de fabricage, de drukbeproeving en periodieke beproeving, alsmede de inspectie, met voldoende zekerheid een plotseling falen van het reactorvat kan worden uitgesloten. Ten aanzien van het meest ernstige ongeval waarmede in het ontwerp rekening is gehouden, te weten een volledige breuk van één van de hoofdkoelleidingen, zijn diverse veiligheidsvoorzieningen getroffen welke beogen de omvang van zo een ongeval te beperken. Hiertoe behoren onder meer het injecteren van geboreerd water uit een viertal onder druk staande buffer!) de berekeningen zijn geverifieerd door de Commissie Reactorveiligheid.
5 vaten in de beide benen van elk van de twee hoofdkoelcircuits; het injecteren van water onder lage druk, waarbij een viertal pompen water - dat aanvankelijk wordt aangezogen uit een viertal voorraadvaten en later uit de reactorput waarin het water van de primaire veiligheidsomhulling zich verzamelt in het reactorvat perst na het doorlopen van een koelcircuit. Voorts zal, na het ongeval, een sproeisysteem in werking worden gesteld dat voor een periode van twee uur voor een waternevel in de veiligheidsomhulling zorgt, waarmede een drukverlagend effect wordt bereikt en waarmede tevens een deel van de vrijgekomen radioactieve stoffen wordt uitgewassen. Ook bij de elektrische voeding van alle in een noodsituatie van belang zijnde circuits is voor een uitgebreide redundantie gezorgd. Uit de grote onafhankelijkheid en de redundantie van de systemen kan worden geconcludeerd dat zelfs bij een beperkt falen van de veiligheidsvoorzieningen toch voor voldoende kernkoeling kan worden ingestaan. Slechts als een groot deel van de voorzieningen niet of slecht zou functioneren kan een situatie ontstaan die tot een grotere afgifte van splijtingsprodukten leidt dan bij het ontwerpongeval is aangenomen. Hoewel de kans op een dergelijk falen uitermate gering moet worden geacht (zó gering, dat het verlangen van nog meer technische voorzieningen onwezenlijk zou zijn), is de commissie van de Gezondheidsraad van mening dat een noodplan (calamiteitenregeling) zoals door de exploitant is voorbereid, in het totale pakket van maatregelen tot verzekering van de veiligheid ware te incorporeren. 9. Bewaking van radioactiviteitslozingen Een voortdurende bewaking vindt plaats van de radioactiviteit van de gasvormige en vloeibare radioactieve afvalstoffen. Met betrekking tot de afvoer van gasvormige radioactieve afvalstoffen waren te onderscheiden: de installatieruimte van de primaire veiligheidsomhulling en de hierin gelegen bedrijfsruimte, de ringruimte tussen de primaire en de secundaire omhulling alsmede de ruimte van de neveninstallaties. De installatieruimte is tijdens het bedrijven van de reactor normaliter niet toegankelijk. Om besmetting van de wel toegankelijke bedrijfsruimte te voorkomen, wordt de installatieruimte ten opzichte van de bedrijfsruimte onder een lichte onderdruk (50 mm WK) gehouden door afzuiging van circa 500 m3 lucht oer uur. Voordat deze lucht in het hoofdafvoerkanaal naar de schoorsteen wordt geleid, doorloopt zij een actief koolfilter. Vóór het koolfilter wordt een deel van de luchtstroom (4 m 3 /h) via een fijn filter naar een meetvat met twee telbuizen met groot oppervlak geleid, ten behoeve van de meting van edelgasactiviteit. De meetgrens ligt bij 10 7 Ci/m 3 . De lucht uit de bedrijfsruimte, uit de ringruimte en uit de ruimte van de neveninstallaties wordt, zonder filtering, in de hoofdstrang geleid. In elke afvoerleiding bevindt zich een aftakking naar een meetcircuit voor het meten van de activiteit van edelgassen, alsmede van aerosolen en van jodium (meetgevoeligheid 10"7 Ci/m 3 respectievelijk 10 1 0 Ci/m 3 ). Van de lucht welke de schoorsteen, na passage van een voorfilter en een absoluutfilter, verlaat, wordt ook een deel afgezogen voor meting van radioactiviteit. De edelgasactiviteit wordt met behulp van een dubbel uitgevoerde methaandoorstroomteller gemeten. De aerosolactiviteit wordt gemeten door middel van een filterbandapparaat met instelbare vertragingstijd. De meetgevoeligheid bedraagt 10-12 Ci/m 3 . De jodiumactiviteit wordt vastgesteld met behulp van een filterpatroon. Het filter moet in het laboratorium worden uitgemeten. Alle edelgasmeetopstellingen hebben een grenswaarde-detector. Een alarm wordt gegeven bij een grenswaarde van 5 x 10 5 Ci/m 3 , hetgeen overeenkomt met de helft van de toegestane concentratie, welke tot een dagafgifte van 350 curie leidt. Bij een verdergaande toeneming van de lozingsconcentratie wordt eerst de afvoer van de gasvertragingslijn afgesloten. Dit geschiedt bij overschrijding van de grenswaarde 75 x 10"5 Ci/m 3
(overeenkomend gedurende korte tijd met een lozingssnelheid van 100 Ci/h). Heeft dit afsluiten niet het gewenste resultaat en blijft de concentratie toenemen, dan wordt bij 2 x 10"2 Ci/m 3 automatisch de Iuchtafvoer van de installatie- en bedrijfsruimte gestopt. Wanneer door grote lekkages in het primaire circuit de druk in de eerste veiligheidsomhulling stijgt boven die van de buitenlucht, wordt de normale ventilatie gestopt en vindt voor de ventilatie van de ringruimte overschakeling plaats naar het eigen afvoersysteem, waarin absoluutfilters en actief koolfilters aanwezig zijn. Zoals onder paragraaf 5 is beschreven worden alle vloeibare radioactieve afvalstoffen in tanks opgevangen en, al of niet na behandeling, overgebracht naar een tweetal lozingstanks. Voordat tot lozing van de inhoud van de tanks in de koelwaterstroom wordt overgegaan wordt de tankinhoud bemonsterd om de lozingssnelheid te kunnen vaststellen. Een continu-meting in de afvoer vindt daarnaast nog plaats om eventuele overschrijding van de lozingsgrenzen te kunnen vaststellen en een automatische begrenzing van de lozing te kunnen bewerkstelligen. Om te voorkomen dat bij lekkage in de stoomgeneratoren ongemerkt met radioactieve stoffen verontreinigd primair water wordt afgevoerd, is elke spuileiding aangesloten op een meetcircuit waarin met scintillatiedetectoren een activiteitsbepaling wordt uitgevoerd. Bij overschrijding van de grenswaarde 10 2 Ci 1 3 1 J/m 3 wordt de spuileiding gesloten. Wanneer de 131J activiteit stijgt tot 0,5 Ci/m 3 wordt de reactor in koud water onder kritische toestand gebracht. Een voortdurende bewaking van de hoofdstoomleiding op lekkage of pijpbreuk in de stoomgenerator vindt plaats door het meten van de 18N activiteit. Bij het overschrijden van de grenswaarde 5.10"4 Ci/m 3 , hetgeen duidt op een pijpbreuk in de stoomgenerator, wordt de reactor gestopt. 10. Bewaking van de omgeving Naast de controle in de omgeving van de kernenergiecentrale, welke door de overheid wordt uitgevoerd, heeft ook de exploitant voorzieningen getroffen voor het uitvoeren van diverse metingen in de omgeving van de centrale. Op het eigen terrein zal een viertal vaste meetpunten worden gevestigd. Daarnaast zal op een twintigtal plaatsen in de omgeving, in afstand variërend van 250 meter tot 14 km, een thermoluminescentie dosimeter worden geplaatst voor bêta- en gammaexposiemetingen (controle op stralingsbelasting door af gevoerde edelgassen). De gammadosis zal maandelijks, de bêtadosis éénmaal per jaar worden vastgesteld. Voorts worden op vier plaatsen luchtstofbesmettingsmonitoren geplaatst. Drie hiervan worden gelijkmatig verdeeld over een halve cirkelboog op 1 km afstand van de centrale, de vierde is bestemd als controle-instrument en is opgesteld te Vlissingen. Het uitmeten van de filters zal maandelijks gebeuren. Tevens zullen, op diverse plaatsen in de omgeving, meermalen per jaar, gras- en melk-, water- en slibmonsters worden genomen en zullen levende organismen op de aanwezigheid van radioactiviteit worden onderzocht. De Gezondheidsraadcommissie is van mening dat het door de exploitant voorgestelde meetprogramma samen met de door de overheid te verrichten metingen voldoende is voor een omgevingsbewaking. Een dergelijk programma wordt evenwel zeker noodzakelijk geacht omdat de exploitant bij ongewilde grotere lozingen dan normaal zijn voorzien, de eerst aangewezene is om omgevingsmetingen té verrichten. Voor het beheersen van meettechnieken is het uitvoeren van metingen op routinebasis feitelijk een noodzakelijke voorwaarde. Hierbij verdient het aanbeveling het een en ander te relateren aan het onderzoek dat door de controlerende overheidsinstanties wordt verricht. 11. Bedrijfsorganisatie, stralingsbeschermingsdienst De verantwoordelijkheid voor de dagelijkse gang van zaken bij de kernenergiecentrale is door de vergunninghouder, de N.V. P.Z.E.M. opgedragen aan het hoofd van de centrale, die
6 hiervoor de directie van de N.V. P.Z.E.M. verantwoording ver- nader uitgewerkt of geregeld moeten worden, met name de schuldigd is. bestuurlijke, is de commissie van de veronderstelling uitgegaan De bescherming van de in de centrale vertoevende personen dat de opzet van het meettechnische gedeelte hiervoor nauwemet betrekking tot ioniserende stralen en de controle op de lijks gewijzigd zal behoeven te worden. lozing van radioactieve stoffen is door het hoofd van de cenDe commissie heeft daarom de voorstellen van de exploitant trale gedelegeerd aan de stralingscontroledienst. Aan het hoofd welke, in samenwerking met de kring Goes van de BB, zijn van deze dienst staat als chef een hoger technicus met voldoen- opgesteld over de maatregelen die zijnerzijds voor bijzondere de deskundigheid op het gebied van de stralingsbescherming omstandigheden zijn of worden voorbereid, getoetst aan de (diploma C van de Stichting Cursussen van de Bond van Ma- maatregelen, vervat in het CCRA-rapport. terialenkennis, alsmede een praktische bedrijfservaring bij enWat betreft de vaste opstellingen voor omgevingsmetingen kele andere reactoren). Gehoord het oordeel van de Arbeids- kan worden verwezen naar hetgeen is vermeld onder parainspectie en de toelichting gegeven door vertegenwoordigers graaf 10: De meetposten welke voor routinemetingen worden van de N.V. P.Z.E.M. meent de commissie dat met de wijze gebruikt, zijn uiteraard ook geschikt voor de eerste waarnewaarop in de functie van chef van de stralingsbeschermings- mingen als bedoeld in het alarmschema. dienst is voorzien, kan worden ingestemd. Meteorologische gegevens, welke van belang zijn om het De chef van de stralingscontroledienst heeft een staf- en een verspreidingspatroon van ontsnappende gasvormige radioaclijnfunctie. Voor de uitvoering van de taken van deze dienst tieve stoffen te kunnen vaststellen, zullen worden betrokken heeft hij de beschikking over een drietal technici, die allen een bij de post Bescherming Bevolking (BB) te Goes, met welke deskundigheid bezitten op het gebied van de stralingshygiëne door de exploitant diverse regelingen zijn getroffen. op het niveau van het diploma B van eerder genoemde Bond. De commissie acht het noodzakelijk om het KNMI te verAls staffunctionaris adviseert de chef het hoofd van de centrale zoeken na te gaan of het verzamelen en doorzenden van de rechtstreeks over stralingshygiënische aspecten. meteorologische gegevens op adequate wijze geschiedt. Met betrekking tot de in te richten eerste meetpost kan Als lid van de interne Reactorbedrijfsveiligheidscommissie (RBVC) heeft hij een stem bij de advisering aan het hoofd van worden opgemerkt dat in de centrale een, speciaal voor gede centrale over onder meer stralingsbeschermingsvoorschriften. bruik onder bijzondere omstandigheden ingerichte, ruimte aanDe RBVC heeft echter geen veto-recht; indien het hoofd van wezig is (op grond van de verplichting, opgelegd aan openbare de centrale haar advies evenwel niet opvolgt, wordt de directie nutsbedrijven, om maatregelen te treffen teneinde onder bijzondere omstandigheden zo lang mogelijk de openbare functie van de N.V. P.Z.E.M. hiervan op de hoogte gesteld. Genoemde directie laat zich eveneens terzijde staan door een te kunnen verrichten). Technisch voldoet deze ruimte aan de externe veiligheidscommissie (ERBVC), waarvan de leden géén te stellen eisen; de commissie adviseert om de aanschaffing personeelsleden van de N.V. P.Z.E.M. zijn en waarin een (ex- van meetapparatuur te doen geschieden in overeenstemming terne) deskundige op het gebied van de stralingsbescherming met de met de uitvoering van de Kernenergiewet belaste inzitting heeft. De chef van de afdeling stralingscontrole neemt specties. De BB te Goes zal over een meetauto met stralingsals permanente adviseur aan de vergaderingen van de ERBVC meetapparatuur beschikken en over een ingerichte commandodeel. Langs deze twee wegen (RBVC en ERBVC) heeft de post. Zolang een definitieve regeling in de zin zoals omschremeergenoemde chef voldoende mogelijkheden zijn inzichten ven in het rapport „Alarmschema's", gebaseerd op bestuurkenbaar te maken of maatregelen te doen treffen die hij uit lijke (ministeriële) overeenkomsten nog niet is geëffectueerd, kan zeker worden volstaan met de ad hoc regeling, getroffen een oogpunt van stralingsbescherming noodzakelijk acht. Nog opgemerkt kan worden dat bij verschil van mening tussen de exploitant en de BB. tussen de chef en het hoofd van de centrale imperatief het advies wordt ingewonnen van de als onafhankelijk te beschouwen stralingsbeschermingsdeskundige van de ERBVC of van 13. Conclusies en aanbevelingen de deskundige van de N.V. KEMA. Op grond van de gemaakte studies en van de overwegingen, De commissie is van mening dat in deze situatie het uitgein het voorgaande toegelicht, is de commissie tot de volgende brachte advies van deze deskundige opgevolgd moet worden, conclusies gekomen: eventueel na raadpleging van de voltallige ERBVC. - De exploitant heeft in voldoende mate voorzieningen getroffen welke beogen de lozing van radioactieve afvalstof12. Maatregelen bij onvoorziene gebeurtenissen die strafen, zowel in gasvormige als in vloeibare vorm zoveel mogelingsgevaar kunnen opleveren voor de omgeving (noodplan) lijk te beperken. Gesteld kan worden dat redelijkerwijze alle maatregelen - Ongecontroleerde lozing van radioactieve afvalstoffen vindt zijn genomen om ongevallen met de reactorinstallatie te voorniet plaats. komen, en zo deze, ondanks deze maatregelen, toch zouden - Voor de gasvormige afvalstoffen vindt niet alleen activiteitsoptreden, om dan de gevolgen van een ongeval zoveel mogelijk meting in het schoorsteenuitlaatkanaal plaats, maar bovente beperken. dien in de diverse toevoerkanalen naar de schoorsteen. Alle . Niettemin is de commissie van mening dat onvoorziene ommeetopstellingen zijn van grenswaarde-detectoren voorzien. standigheden die een verspreiding van radioactiviteit in de omAlle vloeibare afvalstoffen welke radioactiviteit kunnen begeving tot gevolg kunnen hebben welke uitgaat boven hetgeen vatten, worden opgevangen in tanks waarvan de inhoud in paragraaf 8 is omschreven, in beschouwing moeten worden wordt bemonsterd en gemeten en, al of niet na behandeling, genomen, al .is de kans daarop ook nog zo gering tijdens de naar lozingstanks wordt overgebracht. Vóór menging met levensduur van de reactor. het condensor koelwater vindt nogmaals een monsterneming De commissie heeft kennis genomen van het rapport en meting plaats. „Alarmschema's voor nucleaire installaties", uitgebracht door de Coördinatiecommissie Radioactiviteitsmetingen (CCRA) in - Binnen de als voorschrift aan de vergunning te verbinden lozingsgrenzen is geen gevaar te duchten voor de gezondheid mei 1972. Hierin wordt het van belang geacht dat de exploivan de omwonenden; de jaarlijkse gemiddelde dosisbijdrage tant lokale meteorologische waarnemingen verricht, een eerste voor een persoon die permanent op de meest ongunstige meetpost inricht en bemant, over een tweede meetpost en over plaats verblijf houdt zal, als gevolg van lozing van radioeen ingerichte meetauto voorzien van mobilofoon beschikt. actieve afvalstoffen door de kernenergiecentrale bij normaal Daarnaast dienen vaste opstellingen aanwezig te zijn voor bedrijf alsmede bij bedrijfstoringen, zeker kleiner zijn dan luchtbemonstering, welke snel uitgewerkt moet kunnen wor10 pet. van de voor individuele leden van de bevolking den om een eerste indicatie van de omvang van een eventuele internationaal als aanvaardbaar geachte dosislimiet. In werverspreiding van radioactieve stoffen te verschaffen. Hoewel kelijkheid zal voor de omwonenden de dosisbijdrage aanmet betrekking tot de alarmschema's nog enkele aspecten
7 - De exploitant heeft alle vereiste voorzieningen getroffen, overeenkomend met de huidige stand van wetenschap en techniek, om ongevallen te voorkomen en om, indien deze ondanks de voorzieningen toch op mochten treden, de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken. De gasvormige afvalstoffen, die uit de schoorsteen ontsnappen bij het maximale ongeval waarmee in het ontwerp rekening is gehouden, leiden niet tot een onaanvaardbaar risico voor de gezondheid van de bevolking. De doses, die het gevolg van deze (onwaarschijnlijke) ongevalslozing kunnen zijn, zullen niet meer zijn dan een fractie van de referentiedosiswaarden, aangegeven door Euratom en gehanteerd in het Verenigd Koninkrijk, waarbij min of meer direct ingrijpende tegenmaatregelen moeten worden overwogen. Niet uitgesloten is evenwel dat onder extreem ongunstige condities in het bovengenoemde geval beperkende maatregelen inzake melkdistributie in aanmerking komen. Naast alle technische voorzieningen heeft de exploitant een uitgebreid en doordacht plan voor noodmaatregelen opgesteld, waarbij niet alleen aan interne, doch ook aan externe maatregelen is gedacht. Het zal zonder meer mogelijk zijn dit plan in te passen of aan te passen aan de landelijk op te stellen calamiteitenregeling. Samenvattend is de commissie tot de conclusie gekomen dat de kernenergiecentrale „Borssele" in werking gebracht en gehouden kan worden zonder onaanvaardbaar risico voor de gezondheid van de bevolking, indien aan de vergunning naast voorschriften, waarover door de Commissie Reactorveiligheid, de Inspectie van de Volksgezondheid of de Arbeidsinspectie wordt geadviseerd, de volgende voorschriften worden verbonden: 1. De installatie en het bedrijven daarvan dienen steeds in overeenstemming te zijn met hetgeen daaromtrent in de vergunningsaanvrage d.d. 9 oktober alsmede in de daarbij gevoegde tekeningen en beschrijvingen is vermeld. 2. De lozing van radioactieve afvalstoffen moet zoveel mogelijk worden beperkt. 3. De lozing van gasvormige afvalstoffen dient in elk geval te worden beperkt tot: edelgassen: 12 000 curie per 12 achtereenvolgende maanden met een maximum van 350 curie per dag en 1000 curie per 5 opeenvolgende dagen; jodium 131: 240 millicurie per 12 opeenvolgende maanden met een maximum van 7 millicurie per dag en 20 millicurie per 5 opeenvolgende dagen. 4. De lozing van radioactieve edelgassen, aerosolen, jodiumtotaal en jodium 131 dient te worden gemeten en geregistreerd naar hoeveelheid en concentratie.
5. Maandelijks moet een opgave worden verstrekt aan de hoofdinspecteur van de Volksgezondheid, belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu en aan de Directeur-Generaal van de Arbeid over de geloosde gasvormige activiteit, eventueel vermeld in het te verstrekken maandrapport. 6. Vloeibare radioactieve afvalstoffen mogen slechts met het condensorkoelwater worden afgevoerd, waarbij de concentratie in het koelwater niet meer mag bedragen dan 5.10"7 Ci/m 3 . De afgifte dient te worden beperkt tot 15 curie per 12 opeenvolgende maanden, met een maximum van 3 curie in een periode van 4 opeenvolgende weken. Tritium is niet in deze bepaling inbegrepen. 7. Van elke afgevoerde hoeveelheid radioactieve afvalstoffen dient de gamma-activiteit te zijn vastgesteld. 8. Maandelijks moet een verzamelmonster worden samengesteld van afgevoerde vloeibare radioactieve afvalstoffen, zodanig dat zo goed mogelijk een gemiddelde samenstelling wordt benaderd. Het verzamelmonster dient te worden geanalyseerd op de aanwezigheid van tritium en van de diverse corrosie- en splijtingsprodukten. 9. Een tweede exemplaar van elk verzamelmonster moet ter beschikking worden gehouden van de met de controle belaste inspecties. Deze zullen ter zake nadere aanwijzingen geven. 10. Voorschrift 5 is van overeenkomstige toepassing voor vloeibare afvalstoffen, met dien verstande dat ook aan de arrondissementsingenieur van de Rijkswaterstaat te Vlissingen een maandelijkse opgave moet worden verstrekt. 11. Bij te verwachten of bij geconstateerde overschrijding van de vastgestelde lozingslimieten voor vloeibare of gasvormige radioactieve afvalstoffen dient onverwijld de regionale inspecteur van de Volksgezondheid voor de hygiëne van het milieu te worden ingelicht. 12. Bij ongevallen, welke aanleiding kunnen geven tot overschrijding van de vastgestelde lozingslimieten voor gasvormige afvalstoffen en die reden kunnen zijn voor het in werking treden van het noodplan, dient onverwijld het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid te worden gewaarschuwd. Namens de Commissie, Voorzitter van de Commissie Dr. H. HUIZINGA. Secretaris van de Commissie A. VAN VIANEN.
8 MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN VOLKSGEZONDHEID Directoraat-Generaal van de Volksgezondheid
Ons kenmerk: no. 203497/ Dir. M.V.H./ Hoofdafd. K. & S.
Aan de Voorzitter van de Gezondheidsraad, Dr. Kuyperstraat 8,
Onderwerp: Kernenergiecentrale te Borssele.
's-Gravenhage. 16 april 1970.
Bijgaand doe ik u in kopie toekomen een aanvraag van de N.V. Provinciale Zeeuwse Energie-Maatschappij te Middelburg om een vergunning ingevolge de Kernenergiewet voor het oprichten, het in werking brengen en het in werking houden van een inrichting waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt. Naar de inhoud hiervan moge kortheidshalve worden verwezen. Het bij de aanvraag ontvangen veiligheidsrapport, deel 1 en deel II, is niet bijgevoegd. Mocht u hierover, naast de u reeds langs andere weg toegezonden exemplaren ook willen beschikken dan zal ik dit gaarne van u vernemen. Ik verzoek u mede namens de Minister van Economische Zaken ons van advies te willen dienen omtrent de verlening van de gevraagde vergunningen alsmede omtrent de daaraan te verbinden voorschriften. Misschien ten overvloede maak ik u hierbij attent op het bepaalde in mijn Beschikking Commissie Reactorveiligheid van 30 december 1969, nr. 131469, in het bijzonder artikel 7. Om u begrijpelijke redenen zal het op prijs worden gesteld uw advies ten aanzien van de verlening van een vergunning voor het oprichten van de betrokken inrichting zo spoedig mogelijk afzonderlijk te mogen ontvangen. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. J. H. KRUISINGA.