Zitting 1967-1968-9300 RIJKSBEGROTING VOOR HET DIENSTJAAR
1968
H O O F D S T U K VI - JUSTITIE M E M O R I E VAN T O E L I C H T I N G NR. 2
ALGEMEEN GEDEELTE Inleiding Binnen het bestek, uitgezet in het programma van dit Kabinet, stelt de ondergetekende zich tot taak zijn bijdrage te leveren tot een rechtvaardige rechtsbedeling. Zijn speciale aandacht gaat daarbij uit naar de eisen, die voortvloeien uit de erkenning van de fundamentele rechten en vrijheden van de mens. De overheid dient deze, waar nodig, te beschermen en hun onbelemmerde uitoefening te bevorderen. Deze erkenning legt op de burgers de plicht eikaars persoonlijke levenssfeer te eerbiedigen en eikaars gevoelens niet nodeloos te krenken. Dit uitgangspunt zal tevens het beleid van de ondergetekende ten opzichte van de handhaving van het recht bepalen. Het zal ook aan de uitwerking van wetsvoorstellen ten grondslag liggen. Bijdragen tot hechtere internationale samenwerking op het terrein van het recht zal de ondergetekende naar vermogen steunen. De toestand van "s lands financiën dwingt op diverse punten tot temporisering. Voor de werving voor de Rijkspolitie kan nog armslag worden behouden. Voor de uitbouw van het gevangeniswezen en van de psychopatenzorg, evenals de verbetering van de subsidiëring van de kinderbescherming, kunnen wel de direct noodzakelijke, maar nog niet de optimale maatregelen worden getroffen. Wetgeving Omvang en tempo van de veranderingen die zich, op velerlei gebied, in de maatschappij voltrekken, stellen hoge eisen aan de diligentie en de kritische zin van alle bij de wetgeving betrokken organen. In reële behoeften aan vernieuwing, aan de aanpassing van het recht bij — niet zelden ingrijpend — gewijzigde omstandigheden en opvattingen, moet telkens zo spoedig mogelijk worden voorzien. Anderzijds mag echter nimmer de hand worden gelicht met de vereiste bijzondere zorgvuldigheid bij het bepalen van vorm en inhoud van de wet, al is ook hierbij perfectionisme uit den boze. De ondergetekende rekent het dan ook tot zijn plicht zowel om de noodzakelijke vernieuwingen doelbewust en energiek te bevorderen, als om weerstand te bieden aan verlangens die (nog) onvoldoende doordacht of van dubieuze bestendigheid zijn. Bij zijn ambtsaanvaarding trof hij een omvangrijk programma voor de wetgeving aan. Hoewel verscheidene van de daarin voorziene projecten gelijktijdig in commissoriale of departementale behandeling zijn genomen, is er een aantal onderwerpen, die in het komende of de daaropvolgende jaren speciale aandacht zullen hebben. Indien nodig, zal bij de verdeling van de werkzaamheden daaraan voorrang worden gegeven. De voorbereiding van een nieuw Burgerlijk Wetboek behoudt die voorrang. De stafafdeling van het departement, die op dat gebied werkzaam is, is onlangs versterkt. De onderqctekende verwacht, dat de arbeid aan het nieuwe wetboek een voorname plaats zal innemen zowel bij de Regering als bij de Staten-Generaal.
Op het overige terrein van het privaatrecht gaat de aandacht naar het ondernemings- en vennootschapsrecht, zowel in nationaal als in Europees verband, naar het onteigeningsrecht, het bewijsrecht en het auteursrecht. Op het gebied van het publiekrecht zijn de verdere bescherming van de persoonlijke levenssfeer (verbodsbepalingen betreffenae het afluisteren van gesprekicen), uitbouw van het stelsel van rechtsbescherming, nadere regeling van de voorlopige hechtenis, wijziging van de Politiewet en hervormingen in het stelsel van straffen en strafrechtelijke maatregelen (voorwaardelijke veroordeling; afschaffing van de rijkswerkinrichtingen; psychopatenverpleging; vermogenssancties) als het meest dringend te beschouwen. Bij de verdeling van de beschikbare tijd en mankracht wordt hieraan dan ook voorrang verleend. Dit betekent intussen geenszins, dat op alle overige punten van het legislatieve programma het werk ten departemente voorshands zou moeten blijven rusten. Naast de hier aangeduide onderwerpen zijn er verscheidene andere, waaraan gestadig wordt voortgewerkt, zonder afbreuk aan de gestelde prioriteiten. De ondergetekende acht het dienstig om, zoals ook in vorige jaren is geschied, hierna een overzicht te geven van de voornaamste projecten die thans op zijn departement, dan wel in daaronder ressorterende commissies, in studie of bewerking zijn. De wetsontwerpen, die bij de Staten-Generaal aanhangig zijn, worden hier niet vermeld. Zij zijn met die, welke in het afgelopen zittingsjaar in het Staatsblad verschenen opgesomd in bijlage III, behorende bij deze Memorie. Overziet men het geheel, dan kan men slechts tot de slotsom komen, dat op de met de voorbereiding van wetgeving belaste juristen van het departement een zware last rust. De ondergetekende draagt gaarne het zijne bij tot de internationale rechtsvorming. Een schaduwzijde van al wat op dat terrein ondernomen wordt, is evenwel, dat verscheidene hoofdambtenaren aan veel vergaderingen in Brussel, Straatsburg of elders moeten deelnemen. Het werk is tijdrovend. Het legt zoveel beslag op de werkkracht van het departement, dat het moeilijk valt tussen de behartiging van de internationale en de nationale belangen een goed evenwicht te vinden. PRIVAATRECHT 1. Nieuw Burgerlijk Wetboek Van de „groene boeken", waarvan de eerste reeks in 1954 nog door Meijers zelf werd aangeboden, zijn nu de Boeken 7 en 8 aan de beurt. Over de Boeken 3 en 5 zijn memories in voorbereiding ter beantwoording van de voorlopige verslagen die de Commissie voor Justitie aan de Tweede Kamer heeft uitgebracht. Over Boek 6 is deze Commissie aan het woord om voorlopig verslag uit te brengen. De parlementaire behandeling van Boek 4 is in de Tweede Kamer voltooid en het wachten is nu op het voorlopig verslag van de Eerste Kamer. De Boeken 1 en 2 hebben het Staatsblad bereikt. Van het eerstgenoemde is het ontwerp Invoeringswet een eind op streek en aan de voorbereiding van het ontwerp ter invoering van Boek 2 wordt gewerkt.
6 Het werk vordert wel langzaam, maar gestadig. De tijd is aangebroken, waarin aan nagenoeg alle Boeken moet worden voortgewerkt, hetzij aan de zijde van de ondergetekende en de juristen, die hem hierin bijstaan, hetzij aan die van de StatenGeneraal. of aan beide zijden. Met inspanning van alle krachten kunnen in de thans begonnen parlementaire periode grote schreden voorwaarts vvorden gedaan, met als eerste eindresultaat de spoedige inwerkingtreding van Boek 1, met de daarin vervatte ingrijpende verbeteringen van het personen- en familierecht. 2. Echtscheidingsrecht Een voorontwerp van wet tot herziening van het echtscheidingsrecht is, zoals vorig jaar is medegedeeld, aan de Staatscommissie voor de Nederlandse Burgerlijke Wetgeving voorgelegd. Deze zal, naar te verwachten is, in dit najaar haar voorstellen indienen. Aangezien de ondergetekende overigens voornemens is de weg te volgen, door Minister Samkalden uitgestippeld, is te voorzien dat het niet mogelijk zal zijn reeds in dit zittingsjaar een wetsontwerp in te dienen. 3. Nieuw Bewijsrecht De ondergetekende verwacht dat het ontwerp Nieuw Bewijsrecht in de komende zittingsperiode zal worden ingediend. 4. Ondernemingsrecht De indiening kan worden tegemoet gezien van een wetsontwerp over de jaarrekening van ondernemingen en een tot herziening van het enquêterecht bij ondernemingen. 5. OiUeigeningsrecht Wat de onteigening betreft, wordt een studie gemaakt van de vraag in hoeverre door wetgevende en andere maatregelen een versnelling van de onteigeningsprocedure kan worden bewerkstelligd. Daarbij worden zowel de administratieve als de rechterlijke procedure nader bezien. Bij dit onderzoek wordt tevens aandacht gegeven aan de invloed die op de prijs van onroerend goed kan uitgaan van speculatieve verwachtingen. Bij een en ander blijft het uitgangspunt dat bij de berekening van de schadevergoeding de werkelijke waarde in aanmerking wordt genomen.
De verwachting, uitgesproken in de Memorie van Toelichting op de Justitiebegroting 1967, dat er tegen eind 1966 geen achterstand meer zou zijn, is niet geheel in vervulling gegaan. Verontrustend is de achterstand echter niet en er wordt nog steeds naar gestreefd deze weg te werken, in elk geval zo klein mogelijk te doen zijn. Het nader overleg met de vaste Commissie voor de Naturalisaties uit de Tweede Kamer omtrent het bij naturalisatie te voeren beleid, waarvan in genoemde Memorie van Toelichting werd gerept, heeft mede als gevolg van de kabinetswisseling nog niet plaatsgevonden. De voorbereiding van de wijziging van de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap (Stb. 1892, 268), welke o.m. beoogt deze wet aan te passen aan het Verdrag van Straatsburg van 6 mei 1963, betreffende meervoudige nationaliteit en aan het verdrag van New York van 30 augustus 1961, betreffendc vermindering van staatloosheid, wordt voortgezet. 10. Naamloze
vennootschappen
De in het correspondentieblad van de Broederschap der Notarissen (juli 1955, 58ste deel, 6e aflevering) gepubliceerde departementale opvattingen ter zake van het beleid ten aanzien van de verlening van de verklaring van geen bezwaar worden herzien. Het resultaat van de herzieningsarbeid zal te zijner tijd worden voorgelegd aan een nog in te stellen commissie, waarin ook notarissen en hoogleraren zitting zullen hebben. Getracht moet worden te voorkomen, dat onbetrouwbare lieden de verklaring van geen bezwaar verkrijgen ten aanzien van door hen opgerichte naamloze vennootschappen. Met het oog hierop is het antecedentenonderzoek verscherpt. Ook de medewerking van de notarissen is ingeroepen. I 1. Richtlijnen naamsverandering De richtlijnen voor naamsverandering zijn inmiddels verruimd. De nieuwe richtlijnen zijn gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant van 21 september 1966, nr. 183. en op 1 oktober 1966 in werking getreden. Sindsdien is het aantal verzoeken om naamsverandering met ruim 175 pet. toegenomen. PUBLIEKRECHT
6. Auteursrecht De indiening van de memorie van antwoord op het wetsontwerp nr. 7877, tot herziening van de Auteurswet 1912, kan in de loop van dit zittingsjaar worden tegemoet gezien. 7. Competentiegrens kantongerechten in burgerlijke zaken De indiening van een wetsontwerp strekkende tot verhoging van de competentiegrens van de kantongerechten in burgerlijke zaken kan op korte termijn worden verwacht. 8. Rechtsvordering De ondergetekende is voornemens de indiening te bevorderen van een wetsontwerp waarbij de thans in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorkomende regelingen omtrent de schadestaatprocedure en de rekening en verantwoordingsproccdure zullen worden vervangen door een regeling omtrent de vervolgprocedure. Hij nam kennis van het in de Bijlage bij het Advocatenblad van 15 april 1967 gepubliceerde rapport van een Commissie, ingesteld door de Vereniging voor Rechtspraak en de Nederlandse Orde van Advocaten. De diverse voorstellen tot wijziging van de procedure in burgerlijke zaken en vooral die over de versnelling verdienen ongetwijfeld de aandacht. Met grote belangstelling ziet de ondergetekende dan ook uit naar de resultaten van het in die organisaties en bij de presidenten van rechtbanken over het rapport op gang zijnde beraad. 9. Nationaliteitsaangelegenheden Het aantal verzoekschriften ter verkrijging van naturalisatie K, üft groot. In 1966 werden ruim 2700 aanvragen ingediend.
12. Wijzigingen
van het Wetboek
van
Strafrecht
a. Af schaf/ing R.W.1. Een wetsontwerp strekkende tot afschaffing van de bijkomende straf van plaatsing in een rijkswerkinrichting, alsmede tot vervanging van de bestaande strafbepaling omtrent souteneurs, kan in de loop van dit parlementaire jaar tegemoet worden gezien. b. Vermogensstraffen. De Commissie-Westerouen van Meeteren, die reeds in de toelichting op de begroting voor het dienstjaar 1967 is vermeld, heeft op grond van het beschikbare materiaal geen voldoende aanleiding gevonden voor interimvoorstellen strekkende tot incidentele wetswijzigingen ten aanzien van de geldboete. De ondergetekende wacht thans met belangstelling op het rapport van de commissie, waarin de gehele materie van de op aantasting van het vermogen gerichte straffen en strafrechtelijke maatregelen aan de orde komt. c. Terbeschikkingstelling van de Commissie-Van der Het bevat enige voorstellen studeerd in samenhang met beleid betreffen.
van de Regering. Horst is in juni tot wetswijziging. vraagstukken die
Het eindrapport 1967 uitgebracht. Deze worden behet psychopaten-
13. Herziening strafvordering a. Voorlopige hechtenis. De Commissie-Feber heeft in mei jl. een interim-rapport uitgebracht. Daarin zijn voorstellen gedaan tot wijziging van de bepalingen omtrent het toepassen van voorlopige hechtenis en van die over de toevoeging van een raadsman aan een gedetineerde verdachte. Verwacht mag worden, dat een op deze voorstellen gebaseerd ontwerp van wet
7 binnen enige maanden gereed zal zijn voor indiening bij de Staten-Generaal. Het ligt in het voornemen, het interimrapport als bijlage bij de memorie van toelichting op dat ontwerp te voegen. Inmiddels heeft de Commissie-Feber haar werkzaamheden voortgezet met het in studie nemen van andere binnen haar opdracht vallende onderwerpen. b. Inbeslagneming. De toenmalige ambtsvoorganger van de ondergetekende droeg in 1965 aan de daartoe ingestelde Commissie-Besier op, een onderzoek te verrichten naar de problemen die in de praktijk rijzen bij de toepassing van de wettelijke bepalingen verband houdende met de strafrechtelijke inbeslagneming van gestolen voorwerpen. De commissie heeft haar werkzaamheden onlangs afgesloten en een rapport, houdendc een aantal voorstellen tot wetswijziging, aan de ondergetekende aangeboden. Het rapport zal worden gepubliceerd ten einde de gedachtenwisseling in kringen van deskundigen en in de vakliteratuur te bevorderen. c. Bepalingen omtrent gratie. De Commissie-Kazemier, die tot taak had een herziening van het geldende Gratiebesluit en van enkele daarmede samenhangende wettelijke bepalingen voor te bereiden, heeft inmiddels rapport uitgebracht. De voorstellen vallen in vier delen uiteen, die afzonderlijk behandeld kunnen worden. In de eerste plaats adviseert de commissie tot wijziging van enige — de opschortende werking van het gratieverzoek betreffende — bepalingen van boek V van het Wetboek van Strafvordering. Deze voorstellen zullen gecoördineerd moeten worden met die, welke van de Commissie-Feber zijn te verwachten. In de tweede plaats zijn enkele overeenkomstige bepalingen ontworpen voor een toekomstig Wetboek van Militaire Strafvordering. Zij komen aan de orde nadat de thans bij de Staten-Generaal aanhangige vraagpunten over de hoofdzaken van een dergelijk wetboek behandeld zijn. Het derde voorstel betreft het Gratiebesluit en het vierde voorschriften van intern-administratieve aard over de behandeling van gratieverzoeken. De raadpleging over deze onderwerpen is thans op gang. 14. Rechtspositie gedetineerden Ook het rapport van de commissie die zich — onder leiding van Mr. G. E. Mulder, raadsheer in het Gerechtshof te Leeuwarden — heeft beraden op mogelijke verbeteringen in de rechtspositie van gedetineerden, is onlangs uitgebracht. Het wordt bestudeerd, tezamen met het rapport van de Commissie huwelijksproblemen gedetineerden. Laatstgenoemde commissie kwam tot de slotsom dat er ten aanzien van de wezenlijke aard van de huwelijksproblemen geen definitieve voorstellen kunnen worden gedaan. Deze commissie beperkt zich derhalve tot het doen van een aantal voorstellen, die tot meer contact tussen gedetineerden en hun naaste sociale relaties kunnen leiden. De mogelijkheid tot realisatie van deze voorstellen in de praktijk wordt onderzocht. 15. Ai'Hit'air strafprocesrecht Met de verdere voorbereiding van een algehele herziening van het militaire strafprocesrecht moet worden gewacht op de verschijning van het voorlopig verslag van de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de desbetreffende nota met daarbij behorende vraagpunten. 16. Bescherming van de persoonlijke levenssfeer Een wetsontwerp tot het tegengaan van het afluisteren van andere dan telefoongesprekken kan op korte termijn worden tegemoet gezien. 17. Politiewet Omtrent een ontwerp tot herziening van de Politiewet, in het bijzonder met betrekking tot het verkeer, hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en de ondergetekende, na kennisneming van de gevraagde adviezen, overeenstemming bereikt.
18. Beroep tegen beschikkingen van lagere organen De commissie, belast met bestudering van de mogelijkheid en wenselijkheid van een verhoogde rechtsbescherming met betrekking tot besluiten van lagere overheidslichamen, is inmiddels begonnen met de opstelling van haar eindrapport. 19. Herziening Ambtenarenwet en Beroepswet Het eindrapport van de commissie, die een technische herziening van de Beroepswet en van de processuele bepalingen van de Ambtenarenwet in voorbereiding heeft, kan omstreeks de jaarwisseling tegemoet worden gezien. 20. Partiele herziening Wet op de lijkbezorging In overleg tussen zijn ambtgenoten van Binnenlandse Zaken en van Defensie en de ondergetekende wordt een ontwerp van wet voorbereid tot een partiële herziening van de Wet op de lijkbezorging, houdende een uitvoeringsregeling voor artikel 16, eerste lid, van de Aanvullende Overeenkomst van het Navo Status Verdrag. 2 1 . Nationaliteit van schepen Een wetsontwerp tot herziening van de bepalingen die betrekking hebben op de nationaliteit van schepen is in voorbereiding. Daarbij maakt met name de verouderde regeling van de nationaliteit van vissersschepen een punt van overweging uit. 22. Kinderbeschermingsrecht De werkzaamheden van de Commissie-Wiarda, die een herziening van de wettelijke bepalingen op het gebied van de kinderbescherming in studie heeft, vinden gestadig voortgang. 23. Verjaring bij oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid De termijn van verjaring van het recht tot strafvordering terzake van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid, gepleegd tijdens de laatste wereldoorlog, verjaart voor wat de Nederlandse wetgeving betreft per 26 juli 1971. De ondergetekende zal bevorderen, dat tijdig een ontwerp van wet tot verlenging van de bedoelde verjaringstermijn aanhangig wordt gemaakt. INTERNATIONALE
SAMENWERKING
Ook in het afgelopen jaar werd op het gebied van de internationale rechtsontwikkeling, voor zover ons land daarbij onmiddellijk is betrokken, de meeste activiteit ontplooid in de Benelux en de Raad van Europa. In de vele daarmee gemoeide werkzaamheden had het departement van de ondergetekende wederom een belangrijk aandeel. Hier moge een overzicht volgen van de voornaamste actuele onderwerpen, met gegevens omtrent de stand van behandeling. BENELUX a. Benelux-Gerechtshof. Het ligt in de bedoeling de parlementaire goedkeuring van het Verdrag inzake de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof binnenkort aanhangig te maken, en wel gelijktijdig met die van het protocol waarbij aan het Hof de bevoegdheid wordt toegekend tot uitleg van de gemeenschappelijke rechtsregels betreffende de wettelijke aansprakelijkheid van automobilisten. Over dat protocol heeft de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad onlangs een gunstig advies aan de drie regeringen uitgebracht. Twee andere, veel omvangrijker, protocollen, strekkende tot aanwijzing van gemeenschappelijke rechtsregels die in bestaande verdragen en daarbij behorende uniforme wetten, resp. in beschikkingen van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie of in niet-conventionele „modelwetten", zijn opgenomen, verkeren nog in het stadium van interdepartementaal overleg tussen vertegenwoordigers van de drie landen.
8 h. Internationaal privaatrecht. Het nieuwe ontwerp-verdrag inzake het internationaal privaatrecht is enkele maanden geleden aanhangig gemaakt bij de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad. Dit ontwerp is tevens toegezonden aan de Commissie van de Europese Economische Gemeenschap met het oog op het overleg omtrent het tot stand brengen van een dergelijk verdrag tussen de zes lid-staten van die organisatie. c. Strafrechtelijk executieverdrag. De ondertekening van dit verdrag, die inmiddels heeft plaatsgehad, is enige tijd opgehouden doordat prioriteit is gegeven aan het opstellen van een voorontwerp van wet. houdende nationale uitvoeringsbepalingen. cl. Algemene administratieve en gerechtelijke samenwerking. Het dcsbestreffende ontwerp-verdrag, met bijbehorende protocollen. is nog aanhangig bij de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad. e. Rechtsbescherming Benelux-ambtenaren. Een regeling voor de rechtsbescherming van het personeel in dienst bij de Benelux Economische Unie is in ontwerp gereed gekomen. Zodra het Comité van Ministers daaraan zijn goedkeuring heeft gehecht, kan ook dit ontwerp om advies aan de Interparlementaire Raad worden gezonden. ƒ. Wapens en munitie. Onlangs is van Belgische zijde nader gereageerd op de door een ambtelijke werkgroep ontworpen aanbeveling, met bijbehorend reglement, tot harmonisatie van de nationale voorschriften die, in het belang van de openbare orde en veiligheid, ten aanzien van wapens en munitie zijn vastgesteld. Te verwachten is, dat de regeringen van de drie landen hierover nu op korte termijn een beslissing zullen nemen. g. Overneming van strafvervolgingen. De Benelux-studiecommissie tot eenmaking van het recht is onlangs gereed gekomen met het opstellen van een ontwerp-verdrag en de daarbij behorende toelichting, inzake de mogelijkheid tot het overnemen van de strafvervolging in gevallen waarin een strafbaar feit in een der Beneluxlanden is begaan en de verdachte in een van de beide andere landen verblijf houdt. Dit ontwerp is thans bij de drie Ministers van Justitie in beraad. /;. Werking van de strafwet naar tijd en plaats. Een ontwerp van een modelwet, houdende bepalingen omtrent de temporele en ruimtelijke werking van de strafwet, is bij de Beneluxstudiecommissie in een ver gevorderd stadium van voorbereiding. i. Agentuurovereenkomst. De tekst van de modelwet is thans vastgesteld. Deze zal aan de ministerraad worden voorgelegd. j . Advocaten. De Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad heeft onlangs een gunstig advies uitgebracht over een ontwerp-verdrag waarbij in de mogelijkheid wordt voorzien dat advocaten, onder zekere voorwaarden, als zodanig optreden voor de rechter van een partnerland. De ondertekening, door de regeringen van de drie landen, zal nu vermoedelijk niet lang meer op zich laten wachten. EUROPESE G E M E E N S C H A P P E N Faillissementsrecht. De werkzaamheden van de werkgroep die zich bezighoudt met het opstellen van een ontwerp-verdrag betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van faillissementen en dergelijke maatregelen, zijn ver gevorderd. Het ligt in de bedoeling het ontwerp-verdrag in 1968 aan de regeringen der zes landen voor te leggen tot het maken van opmerkingen. Executieverdrag. Dit ontwerp-verdrag zal binnenkort aan de regeringen worden aangeboden. Vennootschappen. De Europese Commissie heeft in oktober 1966 het voorstel voor een eerste richtlijn tot coördinatie van het vennootschapsrecht aan de Raad van de E.E.G. aangeboden. Dit voorstel wordt thans in het kader van de Raad behandeld.
Het ontwerp van een tweede richtlijn tot coördinatie van het vennootschapsrecht wordt thans behandeld met bijzondere adviseurs die de Commissie heeft aangetrokken. Voorts is een aanvang gemaakt met de behandeling van een richtlijn betreffende de coördinatie van het recht van fusie van nationale vennootschappen. De besprekingen over een ontwerp-verdrag betreffende de internationale fusie van vennootschappen worden voortgezet. De in het vorig jaar ingestelde werkgroep betreffende de vraagstukken rondom een Europese vennootschap heeft in april 1967 rapport uitgebracht. Dit rapport wordt thans bestudeerd. Het ontwerp-verdrag erkenning rechtspersonen is in het kader van de Raad behandeld en zal vermoedelijk in de loop van dit zittingsjaar ter tekening worden opengesteld. Strafrecht. Het door een ambtelijke werkgroep opgestelde ontwerp van een verdrag betreffende de strafrechtelijke positie van Europese ambtenaren is nog bij de Commissie van de E.E.G. in beraad. RAAD VAN EUROPA Arbitrage. Het protocol betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen is in het afgelopen jaar gereedgekomen. Over de vraag of Nederland het verdrag tot invoering van een eenvormige wet op het gebied van de arbitrage en genoemd protocol zal aanvaarden, moet de regering zich nog beraden. Aansprakelijkheid van hotelhouders. De ondergetekende is voornemens in de loop van dit zittingsjaar de indiening van een wetsontwerp tot goedkeuring van dit verdrag, alsmede tot wijziging van de artikelen 1746—1748 van het Burgerlijk Wetboek te bevorderen. Betalingen in vreemde valuta. Het verdrag zal vermoedelijk tegen het eind van dit jaar ter ondertekening worden neergelegd. Inlichtingen aan de rechter omtrent vreemd recht. De commissie van deskundigen heeft een ontwerp-verdrag opgesteld. Nederland heeft onlangs tegen de inhoud van het ontwerp enige bezwaren kenbaar gemaakt. Het ontwerp en de ingediende commentaren zullen worden besproken in het Comité voor Juridische Samenwerking. Strafrecht I. Verdragen Het werk aan de drie verdragen, die door subcommissies van het Comité Europeen pour les Problèmes Criminels (CEPC) worden voorbereid, werd in het afgelopen jaar voortgezet. Het betreft hier de Europese verdragen aangaande de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafrechtelijke beslissingen, de overname van strafvervolging en de terugleiding van minderjarigen. Het strafrechtelijk executieverdrag en de terugleidingsconventie kwamen in eerste lezing gereed en zullen nog dit jaar worden behandeld in comités die samengesteld zijn uit vertegenwoordigers van alle landen van de Raad van Europa die daarvoor belangstelling hebben. Nadat de verdragen — vermoedelijk in mei 1968 — door het CEPC zijn aangenomen, zullen zij aan het Comité van Ministers worden voorgelegd. Omtrent de terugleidingsconventie, die niet beperkt is tot het gebied van het strafrecht maar zich mede uitstrekt op civielrechtelijk en administratiefrechtelijk terrein, is nog vooroverleg met het Comité voor Juridische Samenwerking nodig. 2. Strafrechtelijk beleid Ook de subcommissies van het CEPC, die rapporten en aanbevelingen op beleidsgebieden voorbereiden, maakten goede voortgang. De volgende onderwerpen zijn thans in studie: (a) de praktische organisatie van de reclassering; ( 6 ) d e massamedia en de kinderbescherming; (c) de functie, selectie en opleiding van personeel van penitentiaire inrichtingen en (d) het beleid met betrekking tot de verkeerscriminaliteit. Van de onder (b)
9 en (c) genoemde studies zijn sommige onderdelen reeds afgesloten. De desbetreffende rapporten zijn of zullen worden gepubliceerd. Enige resoluties, houdende aanbevelingen met betrekking tot het in de aangesloten landen te voeren beleid, zijn door het Comité van Ministers aanvaard. Criminologie. De taak van de Raad van Europa op het gebied van de criminologie werd in het afgelopen jaar door het CEPC opnieuw gedefinieerd. De doelstelling van het criminologisch programma is tweeledig: in de eerste plaats dient aan het CEPC en de subcommissies daarvan de wetenschappelijke kennis te worden verschaft die voor hun werkzaamheden van belang is. Dikwijls is daartoe een bewerking van reeds bestaande gegevens door één of meer specialisten nodig. In de tweede plaats dient de Raad van Europa een bundeling van het criminologisch onderzoek in de aangesloten landen te bevorderen. Daarbij moeten enerzijds de gebieden van onderzoek worden afgebakend waar sleutelproblemen liggen en anderzijds gemeenschappelijke methoden voor het onderzoek daarvan worden ontwikkeld ten einde vergelijkbare resultaten te bereiken. In overleg met het Conseil Scientifique Criminologique — een adviserend college dat onder auspiciën van het CEPC functioneert — wordt getracht tot een nadere inventarisatie te komen. De jaarlijkse conferenties van directeuren van criminologische instituten zullen in de toekomst meer dan tot dusverre worden gericht op het bereiken van een werkelijke coordinatie van het criminologisch onderzoek. Tevens bestaat het voornemen om in het kader van het studiebeurzenprogramma voor criminologen, waarvan de uitvoering in 1968 een aanvang zal nemen, bijeenkomsten te houden gewijd aan speciale problemen die zich voor gecoördineerd onderzoek lenen. De permanente activiteiten van de Raad van Europa op strafrechtelijk en criminologisch gebied, te weten de organisatie van studiereizen van functionarissen van gevangeniswezen, reclassering en kinderbescherming, alsmede de uitwisseling van gegevens omtrent de wetgeving en het lopende criminologisch onderzoek, verlopen naar wens. VERENIGDE NATIES Een ontwerp van wet tot uitvoering van het verdrag ter uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie zal dit zittingsjaar worden ingediend. DE HAAGSE CONFERENTIE VOOR INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT De voorbereiding van de goedkeuring van enige verdragen, ontworpen door de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht, wordt voortgezet. Thans is ook in studie genomen het verdrag inzake de betekening en mededeling in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of handelszaken van 15 november 1965. Aanvaarding van dit verdrag zal moeten leiden tot wijziging van de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorkomende bepalingen omtrent de betekening van stukken bestemd voor personen in het buitenland. DIVERSEN Internationale koop. Er heeft verder overleg plaatsgevonden tussen de Staten van de E.E.G. om tot ratificatie van de verdragen van Den Haag van 1964 te komen. Een wetsontwerp tot goedkeuring van deze verdragen wordt voorbereid. Zeerecht. De Regering zal zo spoedig mogelijk haar standpunt bepalen ten aanzien van de verdragen, welke tot stand zijn gekomen op de van 16—27 mei 1967 te Brussel gehouden 12de zitting van de Diplomatieke Zeerecht Conferentie. Deze verdragen hebben betrekking op bagage van reizigers ter zee; scheepshypotheken en bevoorrechte schulden; ingeschreven rechten op schepen in aanbouw. Voorts is een protocol aangenomen tot wijziging van het Verdrag van Brussel 1910 betreffende hulp en berging. Over wijziging van het Verdrag van
Brussel 1924 betreffende cognossementsbepalingen zal het internationale overleg binnenkort worden voortgezet. Binnenvaart. Een wijziging van het tweede boek van het Wetboek van Koophandel beogende aanpassing aan de inhoud van het Verdrag van Genève 1965 inzake de teboekstclling van binnenschepen met bijgevoegde protocollen betreffende zakelijke rechten op binnenschepen en betreffende het beslag op en gedwongen verkoop van binnenschepen is in voorbereiding. Luchtrecht. De eenheid bereikt door het Verdrag van Warschau van 12 oktober 1929 betreffende internationaal luchtvervoer werd doorbroken door een overeenkomst tussen een aantal luchtvaartmaatschappijen, waaronder de K.L.M., betreffende hun aansprakelijkheid voor het personenvervoer van en naar de Verenigde Staten, tot stand gekomen op aandrang van de Verenigde Staten. De Raad van de Internationale Organisaties voor de Burgerluchtvaart (I.C.A.O.) beraadt zich thans over de mogelijkheid die eenheid te herstellen door wijziging van het verdrag. De besprekingen in I.C.A.O.-verband over herziening van het Verdrag van Rome van 7 oktober 1952 betreffende schade aan derden op de grond door vreemde vliegtuigen tonen aan, dat het niet waarschijnlijk is dat dat verdrag binnen afzienbare tijd ingrijpend zal worden gewijzigd. Dit verdrag, dat reeds door 19 staten is bekrachtigd, is reeds door Nederland ondertekend. Bekrachtiging door Nederland wordt thans onder ogen gezien. Auteursrecht. Van 12 juni—14 juli 1967 heeft te Stockholm een conferentie plaatsgevonden inzake de intellectuele eigendom, waar zowel de industriële eigendom als het auteursrecht aan de orde zijn geweest, en bovendien is opgericht de wereldorganisatie van de Intellectuele Eigendom (OMPI). Voor zover het betreft het auteursrecht kan de ondergetekende het volgende mededelen. Er is te Stockholm een nieuwe tekst van de Berner Conventie opgesteld. De belangrijkste wijzigingen, vergeleken met de vorige tekst, betreffen: de vermelding in de Conventie van het recht van reproductie en van de beperking op dit recht (artikel 9), de regeling van het auteursrecht op films (artikel lAbis) en de toevoeging aan de conventie van een protocol betreffende de ontwikkelingslanden. Dit protocol vormt een integrerend deel van de conventie, m.a.w. toetreding tot de nieuwe tekst van de conventie sluit de aanvaarding van het protocol in. Daarnaast zijn, in verband met de totstandkoming van de OMPI, de administratieve bepalingen van de Berner Conventie ingrijpend gewijzigd. De regering zal zich moeten beraden over de vraag of Nederland tot de nieuwe versie van de Berner Conventie zal toetreden. Voor wat betreft de industriële eigendom en de totstandkoming van de OMPI zij verwezen naar de toelichting tot de begroting van het Ministerie van Economische Zaken. STAATS- EN STRAFRECHT Vervolgingsbeleid Algemeen In het geregeld overleg met de procureurs-generaal bij de gerechtshoven wordt grote aandacht gegeven aan het belang, dat opvattingen over het vervolgingsbeleid in de onderscheidene arrondissementen op elkaar zijn afgestemd. Een zekere mate van eenvormigheid is onmisbaar. Over het vervolgingsbeleid in de verkeersstrafzaken adviseert de Verkeers-Commissie voor het openbaar ministerie, waarin onder voorzitterschap van Mr. J. van Usendoorn, advocaat-generaal bij het gerechtshof te Arnhem, een lid van een arrondissementsparket uit elk ressort van een gerechtshof zitting heeft. De commissie adviseert aan de vergadering van procureurs-generaal. Ook in andere zaken wordt naar coördinatie gestreefd. De met de behandeling van economische delicten belaste leden van de arrondissementsparketten vergaderen op gezette tijden. Ook 9300
VI
1—3
(2)
10 hun adviezen zullen aan de vergadering van procureurs-generaal worden voorgelegd. Een meer gecoördineerd vervolgingsbeleid moei, vanzelfsprekend, voldoende ruimte laten voor het in acht nemen van de bijzondere omstandigheden van elk strafbaar feit en van elke verdachte. Vermeden moet evenwel worden, dat in het ene arrondissement geheel andere uitgangspunten voor het beleid worden gekozen dan in het andere. Het vinden van die uitgangspunten vraagt intussen nog veel studie. Naast wat onder het hoofd: Wetgeving, Publiekrecht (punt 13Ü) is medegedeeld omtrent de werkzaamheden van de Commissie-Feber, is o.m. nog in studie de vraag naar de criteria voor de toepassing van voorlopige hechtenis. Daartoe wordt — in samenwerking met het openbaar ministerie — een dossier-onderzoek ingesteld. Dit is tijdrovend, maar zolang men niet over wetenschappelijk getoetste gegevens beschikt, blijft de discussie arbitrair over de vraag of er al dan niet te veelvuldig van voorlopige hechtenis gebruik wordt gemaakt. Het vervolgingsbeleid ten aanzien van strafbare feiten, in verband met ordeverstoringen Binnen het raam van het beleid van de overheid met betrekking tot ordeverstoringen, dat primair gericht is op het handhaven of het herstel van de openbare orde, tracht het openbaar ministerie bij voortduring er toe bij te dragen dat een zo evenwichtig en efficiënt mogelijk samenstel van beleidsregels en maatregelen wordt toegepast, waardoor enerzijds de openbare orde zo snel mogelijk wordt hersteld en anderzijds een deugdelijke en voortvarende opsporing en vervolging van strafbare feiten zoveel mogelijk wordt verzekerd. De procureurs-generaal bij de gerechtshoven bevorderen — in nauw contact met de Commissarissen der Koningin — dat de hoofden van de arrondissementsparketten overleg plegen met de bestuurlijke autoriteiten ter plaatse. Klachten terzake van strafbare feiten door begaan
politie-ambtenaren
Een circulaire van de ambtsvoorganger van de ondergetekende van 2 februari 1967 over het instellen van justitieel onderzoek is als bijlage gevoegd bij de Nota naar aanleiding van het eindverslag van de Commissie van rapporteurs voor Justitie bij de behandeling van de justitiebegroting voor het dienstjaar 1967 in de Eerste Kamer (Eerste Kamer zitting 1967, 8800, nr. 14, blz. 9 en 10). Een verslag van de eerste resultaten van de werkwijze overeenkomstig deze circulaire volgt hieronder. In de periode van 1 januari tot 20 augustus 1967 ontving het openbaar ministerie 25 klachten, die het vermoeden konden wekken dat door een politie-ambtenaar bij zijn optreden in het kader van ongeregeldheden een strafbaar feit was gepleegd. Vijf van deze klachten hadden betrekking op ongeregeldheden in 1966, de overige op ordeverstoringen in 1967. Uit de ambtsberichten blijkt dat al deze klachten grondig zijn onderzocht en ook overigens overeenkomstig de richtlijnen van de circulaire zijn behandeld. De stand van afdoening van deze klachten was op 20 augustus 1967 als volgt: Een klacht werd ingetrokken; vier klachten waren nog in behandciing bij de rijksrecherche of bij het openbaar ministerie en terzake van één klacht was nog een gerechtelijk vooronderzoek aanhangig. In vijftien gevallen vond het openbaar ministerie in de resultaten van het onderzoek geen grond tot het instellen van een strafvervolging noch ook tot het in overweging geven van een disciplinaire afdoening. Alle klagers ontvingen van deze beslissing bericht van de officier van justitie. In daarvoor in aanmerking komende gevallen heeft de officier van justitie aan de klager een mondelinge toelichting gegeven. Aan alle klagers is medegedeeld, dat zij zich over de beslissing van het openbaar ministerie tot niet-vervolging konden beklagen bij het gerechtshof. Tot 20 augustus 1967 had slechts één klager van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. Het Hof had op die datum
nog geen beslissing genomen. Vier klachten gaven aanleiding tot enige maatregel; in één geval besliste het openbaar ministerie tot het instellen van een strafvervolging tegen twee politieambtenaren; in één geval is aan een politie-ambtenaar een disciplinaire straf opgelegd en in de twee overige zijn de betrokken politie-ambtenaren ernstig onderhouden door hun superieuren. In drie gevallen heeft het openbaar ministerie ambtshalve een onderzoek ingesteld naar een eventueel onjuist optreden van de politie bij ongeregeldheden. In één geval bleek het persbericht, dat tot het onderzoek aanleiding had gegeven, onjuist; in de twee andere was het onderzoek op 20 augustus 1967 nog niet voltooid. De ondergetekende heeft in de opgedane ervaringen een aanwijzing gevonden, dat de gevolgde procedure ten aanzien van de klagers bevredigend kan werken. Intussen is overleg met zijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken gaande over een aanpassing van de procedure van de circulaire van 3 februari 1967 aan die van vroegere circulaires van de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie, die meer in het algemeen de behandeling van klachten tegen optreden van politie-ambtenaren betreffen. Kansspelen De Regering nam goede nota van vertogen van verschillende zijden die strekken tot wijziging van de maxima bij de totalisator en de sportprijsvragen. De aan een wijziging verbonden aspecten worden onderzocht. Voorts heeft het gebruik van speelautomaten de aandacht. Het openbaar ministerie onderhoudt contacten met de burgemeesters van gemeenten. Geneeskundige verklaringen ten dienste van justitie en politie In strafzaken blijkt het herhaaldelijk nodig om te beschikken over medische verklaringen. Aangezien de behandelende artsen in vele gevallen menen, dat zij dergelijke verklaringen niet mogen geven, is sedert enige tijd overleg gaande met de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid om een afgeronde regeling tot stand te brengen, welke o.a. aan de bezwaren der artsen tegemoet komt. Gestreefd wordt naar inschakeling van zogenaamde rayonartsen ten behoeve van de rapportage aan justitie en politie. Deze zal vooral van belang zijn voor de vervolging en berechting van misdrijven, samenhangende met verkeersongevallen en de misdrijven van artikel 26 Wegenverkeerswet (bloedproef). Gratie Het aantal ingediende gratieverzoeken is in 1966 aanzienlijk groter geweest dan in voorgaande jaren (1963: 4845; 1964: 4742; 1965: 4937; 1966: 5871). In de eerste helft van het lopende jaar zet zich de tendens van 1966 voort. De ondergetekende zal ten aanzien van de afdoening van deze verzoeken het beleid van zijn voorgangers voortzetten. Bij de beoordeling van verkeersdelicten — meer dan de helft van de verzoeken heeft daarop betrekking — blijft het belang van een duidelijke repressie van groot gewicht. Ten aanzien van veroordeelden tot langdurige vrijheidsstraffen is sedert enige jaren een proef genomen met een van de normale procedure afwijkende gratiebehandeling. Op de grondslag van de daarmede opgedane ervaringen wordt een meer definitieve procedure ontworpen. Uitgangspunt zal zijn, dat voor iedere tot een langdurige vrijheidsstraf veroordeelde, kort na de aanvang van de tenuitvoerlegging van de straf, op basis van een psychologisch en psychiatrisch onderzoek een voor hem individueel zo veel mogelijk geschikt behandelingsplan wordt ontworpen. Na verloop van tijd kan op basis van de uitgebrachte rapporten over de realisatie van het behandelingsplan worden bezien of op grond van de individuele situatie een verkorting van de vrijheidsbeneming in overweging ware te nemen. Voor deze individuele beoordeling is de procedure van gratie passend, ook al omdat het advies van de rechter daarbij een belangrijke rol speelt.
11 De ondergetekende meent, dat een regeling op deze voet een soepeler oplossing biedt voor het vraagstuk van de langgestraften dan een wijziging van de wettelijke bepalingen over de voorwaardelijke invrijheidstelling. Een wettelijke verkorting van de termijn voor voorwaardelijke invrijheidstelling heeft nl. een generale uitwerking. Voor het kleine aantal langgestraften past veeleer een individuele aanpak. Reclassering Algemeen Over het ontwerp tot wijziging van de Reclasseringsregeling 1947 is inmiddels ook het advies van de Centrale Raad van Advies voor het Gevangeniswezen, de Psychopatenzorg en de Reclassering, Sectie Reclassering, ontvangen. De verschillende adviezen gaven aanleiding tot nadere bezinning over bepaalde onderdelen en wel speciaal over de plaats die de reclasseringsraden in het geheel van de reclasseringsbemoeienis behoren in te nemen. De ondergetekende streeft er naar om in dit zittingsjaar de nieuwe regeling tot stand te brengen. Onderzoek organisatie reclassering Het door de reclasseringsinstellingen ingestelde en door de ondergetekende gesubsidieerde onderzoek naar de vraag welk aantal reclassenten op kwalitatief verantwoorde wijze door één reclasseringsambtenaar geholpen zou kunnen worden (de z.g. „caseload"), heeft geleid tot twee vertrouwelijk aan de hoofdbesturen van de reclasseringsinstellingen en de ondergetekende uitgebrachte interimrapporten. Daarin komen ook problemen van doelmatigheid ter sprake. Er is overleg gaande over de vraag welke maatregelen ter verbetering van de efficiency genomen kunnen worden. Inmiddels is aan het bij het onderzoek betrokken efficiency bureau opdracht gegeven tot het ontwerpen van een voor alle instellingen geldend uniform registratiesysteem, dat enerzijds de mogelijkheid moet bieden tot een zo doelmatig mogelijke registratie van het hulpverleningsproces, anderzijds gegevens zal dienen te leveren die tot analyse van deze processen in staat stellen. Gehoopt wordt, dat op deze wijze elementen voor het bepalen van een juiste werkhoeveelheid worden gevonden. Op basis van de interimrapporten van vertrouwelijke aard wordt een nader rapport opgesteld. Het ligt in de bedoeling dat dit uiterlijk in de eerste maanden van 1968 in ruimere kring verspreid zal worden. De gedragsrapportering Op grond van de bestaande voorschriften dienen de reclasseringsinstellingen over de aan hen toevertrouwde reclassenten, regelmatig te rapporteren. Het ligt in het voornemen van de ondergetekende om zich met de reclasseringsinstellingen nader te beraden over vorm en strekking van die rapportering. De praktische mogelijkheid tot wijzigingen op dit punt, zal mede afhankelijk zijn van de invoering van het eerder genoemde registratiesysteem, onder meer opdat de continuïteit van de documentatie niet zal worden onderbroken. Personeel De aanstelling van maatschappelijke werkers in dienst van de reclassering vormt een punt van overleg. Dit heeft er toe geleid dat met de instellingen richtlijnen zijn ontworpen, inzake de aan dit personeel bij aanstelling, bevordering en functieveranderingen te stellen eisen, die zoveel mogelijk zijn geconcretiseerd. Tevens werd de wijze van inpassing in de bestaande bczoldigingsschalen verbeterd. Deze richtlijnen zijn voor nader beraad met de reclasseringsinstellingen aan de Vereniging voor Reclasseringsinstellingen voorgelegd. Verwacht wordt dat najaar 1967 de afrondende besprekingen zullen plaatsvinden, zodat bij de aanvang van het jaar 1968 de regeling in werking kan treden. De voorstellen strekken er toe om de bemoeienis van het departement met incidentele personeelsaangelegenheden van de instellingen te beperken. Decentralisatie De overdracht aan de reclasseringsraden van de departementale dossiers betreffende reclassenten is voltooid. Deze dossiers
berusten bij de reclasseringsraden voor de duur van de aan deze reclassenten opgelegde proeftijden. Een regeling, waarbij wordt bepaald dat de departementale dosssiers permanent bij de reclasseringsraden blijven, is in voorbereiding. Deze raden zullen dan steeds over de nodige gegevens kunnen beschikken, waardoor mede een grotere slagvaardigheid, bijvoorbeeld bij recidive, mogelijk wordt. Regelmatig vinden besprekingen met de secretarissen van deze raden plaats. Emigratie De ongeveer twee en een half jaar geleden gesignaleerde stijging van het aantal verzoeken om antecedentenonderzoek zette zich in 1967 voort. Ten behoeve van de buitenlandse en Nederlandse migratie-autoriteiten wordt vrij frequent gebruik gemaakt van door de reclasseringsinstellingen met het oog op de voorgenomen emigratie samengestelde rapporten, op grond waarvan voor de adspiranten veelal gunstige resultatcn worden verkregen. Sedert de inwerkingtreding van de Richtlijnen van de Europese Economische Gemeenschap van 25 februari 1964, w o r d e n — voornamelijk uit België en Luxemburg, doch in toenemende mate ook uit Duitsland en Frankrijk — aanvragen om inlichtingen ontvangen. Ook ten aanzien van hierbij betrokken personen wordt met succes gebruik gemaakt van door de reclassering voor dit doel opgemaakte rapporten. Psychopatenzorg A Igemeen De zorg voor de ter beschikking van de Regering gestelden heeft in de laatste tijd veel publieke aandacht getrokken. Ten dele was deze een gevolg van enkele zeer ernstige misdrijven die ter beschikking van de Regering gestelden hebben gepleegd. Deze gebeurtenissen vervullen de ondergetekende met grote zorg. Daarnaast kwam het regiem in een aantal inrichtingen voor verpleging ter sprake. Vooral de ontvluchtingen uit minder gesloten asiels kregen de belangstelling van de pers. Er gingen zelfs stemmen op, dat het regiem veel strenger zou moeten zijn. De ondergetekende meent dat een aanpak in die richting in strijd zou zijn met de opzet van de wet, die reeds in 1925 eenstemmig door de Staten-Generaal is aanvaard. Aan het lichtere regiem van de particuliere asiels is toen al voorrang gegeven. De ondergetekende zal echter nauwgezette aandacht geven aan de beveiliging van de maatschappij. In dit verband is het te meer van belang, dat, zoals in het hoofdstuk Wetgeving (publiekrecht) reeds is vermeld, de commissie onder voorzitterschap van Prof. L. van der Horst in juni 1967 haar eindverslag heeft ingediend. Daarin worden voorstellen gedaan omtrent de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, gecombineerd met de maatregel van terbeschikkingstelling van de Regering en omtrent wijziging van enige bepalingen in het Wetboek van Strafrecht over de voorwaardelijke en onvoorwaardelijke ter» beschikkingstelling. Voorts worden verschillende verbeteringen voorgesteld ten aanzien van de uitvoering van deze maatregel. Ten departemente wordt onderzocht welke gevolgen betreffende de personeelsbezetting, de bouwkundige voorzieningen en de financiële middelen aan de verwezenlijking van de voorstellen zijn verbonden. Nadat de voorstellen van de Commissie-Van der Horst met de gegevens van dat onderzoek zijn aangevuld, zal advies van de Centrale Raad van Advies voor het Gevangeniswezen, de Psychopatenzorg en de Reclassering worden ingewonnen. Is dat ontvangen dan zal de ondergetekende bevorderen, dat een Nota inzake de Psychopatenzorg aan de Staten-Generaal wordt aangeboden. Passanten-vraagstuk Hoewel inmiddels de Prof. Mr. W. P. J. Pompekliniek gedeeltelijk in gebruik kon worden genomen, is nog geenszins een afdoende oplossing voor dit probleem gevonden. Het personeelstekort vooral in de rijksasielen verhindert een maximale bezetting van de inrichtingen. Enige verbetering valt te bespeuren. Intensieve wervingsacties nebben goede resultaten opgeleverd.
12 De indertijd gestelde maximum termijn van 12 weken voor het passantenverblijf in een huis van bewaring kon dientengevolge in acht worden genomen. In de naaste toekomst kan verbetering van de mogelijkheid tol opname in particuliere inrichtingen worden verwacht; nieuwe paviljoens van de Prof. Mr. W. P. J. Pompekliniek worden in 1967 in gebruik genomen. In de afdeling Oldenkotte van de Rekkense Inrichtingen komt plaats door een aldaar in te richten meer besloten vleugel. Bouwkundige voorzieningen Ten aanzien van de rijksasielen moge worden verwezen naar het hoofdstuk Gevangeniswezen. Ten aanzien van de particuliere inrichtingen moge naast hetgeen reeds hierboven in ander verband werd gereleveerd, nog het navolgende worden opgemerkt. De verwachting welke vorig jaar werd uitgesproken dat in het najaar van 1967 met de bouw van de protestants-christelijke inrichting, uitgaande van de Johan Maurits van Nassau-Siegen Stichting, zou worden begonnen, zal niet kunnen worden gerealiseerd. De altijd moeilijk te beoordelen afwikkeling van de voorbereidende werkzaamheden blijkt ook hier langduriger te zijn dan werd verwacht. Rekening is thans gehouden met een aanvang van de bouwkundige werkzaamheden in de tweede helft van 1968. Gevangeniswezen Algemeen Het beleid heeft in het algemeen ten doel om een gunstige ontwikkeling van het leefklimaat in de penitentiaire inrichtingen en in de rijksasielen te bevorderen. Er zal in verband met de beperkte financiële mogelijkheden echter niet aan te ontkomen zijn een aantal voorgenomen personele en materiële voorzieningen over een groter aantal jaren te spreiden dan aanvankelijk in de bedoeling heeft gelegen. In de gegeven omstandigheden zullen primair die maatregelen ter verbetering van het leefklimaat genomen worden — in het bijzonder in de huizen van bewaring — waaraan geen verstrekkende personele en materiële gevolgen zijn verbonden. Hetzelfde geldt voor de verdere ontwikkeling van de collectieve en individuele bejegening van de gedetineerden in de strafgestichten. Indien de personele en materiële outillage van een huis van bewaring dat toelaat, zal van de bestaande mogelijkheden een optimaal gebruik worden gemaakt, ook al zullen daardoor verschillen optreden met huizen van bewaring met minder mogelijkheden. Ten aanzien van de gedetineerden in de strafgestichten zal — in het bijzonder voor wat de jeugdigen betreft — getracht worden de bejegening te intensiveren. Onder meer zal dit tot uitdrukking kunnen komen door de inzet van meer gekwalificeerdc groepsleiders tegenover een vermindering van het geuniformeerde personeel. Het grote belang van een deugdelijke beveiliging zal daarbij geenszins uit het oog worden verloren. Voorts wordt overwogen een ruimere mogelijkheid te scheppen voor het dragen van eigen kleding door de gedetineerden. Dit is een van de voorstellen in het reeds vermelde rapport „Huwelijksproblemen van gedetineerden". Eveneens is uitgebracht het rapport „Klinische psychiatrische observatie", terwijl ook het rapport over de rechtspositie van de gedetineerden onlangs is uitgebracht. De ondergetekende stelt zich voor in het komende begrotingsjaar, nadat over deze rapporten de nodige adviezen zijn ingewonnen en zowel hun onderlinge samenhang als de personele en materiële consequem ties zijn bezien, de vereiste beslissingen te nemen. Het in de Memorie van Toelichting op de begroting 1967 genoemde experiment op basis van het rapport „Arbeidslonen" zal in het komende begrotingsjaar niet tot uitvoering gebracht kunnen worden. Enerzijds is het niet wel mogelijk de daarvoor benodigde gelden thans in de begroting op te nemen; anderzijds bemoeilijkt de situatie van de arbeidsmarkt de verwerving van de voor dit doel meest geschikte werkobjecten. De theoretische voorbereiding van een te nemen proef zal worden
voortgezet; reeds thans kan evenwel worden medegedeeld, dat voor een groot aantal technische moeilijkheden nog een oplossing zal moeten worden gevonden. Over het experiment inzake de zgn. weekendexecutie werd een rapport uitgebracht door het Criminologisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Utrecht. Mede aan de hand van dit rapport wordt thans nagegaan of deze vorm van strafexecutie delïnitief dient te worden ingevoerd. Dit zal mede afhankelijk zijn van de personele en materiële mogelijkheden. Zoals reeds in het mondeling overleg met de vaste Commissie voor Justitie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Zitting 1966—1967, stuk nr. 9170) naar aanleiding van de ongeregeldheden te Veenhuizen is medegedeeld, zullen de selectieprocedure en de selectie-methodiek worden verbeterd. Dit niet alleen om meer dan tot nu toe te waarborgen dat in het kader van de differentiatie-mogelijkheden voor iedere gedetineerde — met het oog op diens bejegening — een zo gunstig mogelijke plaatsing wordt bereikt, maar tevens om van de beschikbare plaatsruimte een optimaal gebruik te maken. Jeugdige
volwassenen
In het kader van het beleid, zoals dit hierboven is aangegeven, werden de mogelijkheden tot verbetering van de onderbrenging van jeugdige volwassenen in de huizen van bewaring en in de strafgestichten nader bestudeerd. 1. In die arrondissementen waar zich meer dan één huis van bewaring bevindt, zal het daartoe meest geschikt geachte huis van bewaring voor de opname van jeugdigen worden aangewezen. In deze huizen van bewaring zullen worden opgenomen de preventief gedetineerde jeugdigen, alsmede de jeugdigen met een werkelijk strafrestant van ten hoogste 1 maand. De jeugdigen zullen zoveel mogelijk van de ouderen gescheiden worden gehouden. Indien deze scheiding niet uitvoerbaar is — hetgeen in een drietal huizen van bewaring het geval is — zullen zij zodra de stand van het onderzoek in de strafzaak dit toelaat, worden overgeplaatst naar een naburig huis van bewaring waar deze scheiding wel mogelijk is. 2. Voor de jeugdigen met een werkelijke straftijd van 1 tot maximaal 3 maanden — voor zover deze niet in aanmerking komen voor plaatsing in het Penitentiair Trainingskamp „De Corridor" — zullen een achttal huizen van bewaring worden aangewezen, die voor een afzonderlijk regiem voor jeugdigen relatief de beste mogelijkheden bieden. Overwogen wordt de aanstelling van bejegeningsfunctionarissen, die met name ten behoeve van de jeugdigen er voor zorg zullen dragen inhoud te geven aan een regiem dat gebaseerd zal zijn op gemeenschap bij de arbeid, bij lichamelijke oefening, onderwijs en recreatie. 3. De jeugdigen, die straffen van meer dan 3 maanden moeten ondergaan, worden geplaatst in de gevangenissen voor jeugdigen. De werkwijze in deze gevangenissen — met name die in de gevangenis „Nieuw Vosseveld" te Vught en die in de gevangenis „Schutterswei" te Alkmaar — zal fundamenteel worden gewijzigd. Zo zal in Vught het zgn. progressieve stelsel plaats maken voor een gedifferentieerd paviljoensysteem. Ieder paviljoen zal onder leiding van een paviljoenshoofd gesteld worden. Voorts zullen daaraan vaste, niet in uniform dienstdoende, groeps-assistenten verbonden worden. Aan een bejegeningsfunctionaris zal o.m. de taak worden opgedragen zorg te dragen voor een doelgerichte en regelmatige communicatie tussen het executieve personeel en de staf van deskundigen. In Alkmaar — waar het gebouw geringe mogelijkheden biedt — zal de gevangenis voor jeugdigen organisatorisch zoveel mogelijk worden gescheiden van het in hetzelfde gesticht ondergebrachte huis van bewaring. De jeugdigen zullen worden ingedeeld in een viertal leefgroepen, waaraan vaste groepsassistenten zullen worden verbonden. Deze laatsten zullen deskundige steun ontvangen van een tweetal bejegeningsfunctionarissen. In een meer gedifferentieerd dagprogramma zal naast de arbeid een veel ruimere plaats worden ingeruimd voor lichamelijke oefeningen en culturele en maatschappelijke vorming.
13 De uitvoering zal getemporiseerd moeten plaatsvinden; zoveel mogelijk wordt echter aan de maatregelen ten behoeve van de langgestrafte jeugdigen voorrang verleend. Semi-open gevangenis De semi-open gevangenis in Veenhuizen zal vermoedelijk in het najaar 1967 in gebruik kunnen worden genomen. In dit gesticht, dat organisatorisch deel zal uitmaken van de gevangenis „Norgerhaven", zullen in het experimentele stadium alleen gedetineerden uit de gestichten van Veenhuizen worden geplaatst. De hoofddirecteur aldaar zal de selectie verzorgen. De capaciteit bedraagt 20 man. Het verblijf in het semi-open gesticht zal voorshands de laatste fase van de detentie vormen. Het ligt in de bedoeling, dat de gedetineerden in de semi-open gevangenis tijdens de niet voor de arbeid bestemde uren geen contact zullen hebben met de overige gcstichtsbevolking. In de arbeid zullen zij echter wel met anderen samenkomen. Gemeend wordt nl. dat het verstrekken van afzonderlijke arbeid aan deze kleine groep de arbeidskeuze van de daartoe behorende gedetineerden te zeer zou beperken en bovendien deze kleine gemeenschap een te besloten karakter zou geven, wat licht tot onderlinge spanningen zou kunnen leiden. Personeel Het rapport inzake de personeelswerving van de door de toenmalige ambtsvoorganger van de ondergetekende ingestelde werkgroep kan spoedig worden tegemoet gezien. De ernstige personeelsproblemen, welke zich in het bijzonder in bepaalde gestichten hebben voorgedaan, maakten het in het voorgaande en het lopende dienstjaar noodzakelijk op dit rapport enigszins vooruit te lopen en enige wervingscampagnes te organiseren. Deze campagnes en de daarmee behaalde resultaten hebben, naar de mening van de ondergetekende, duidelijk aangetoond, dat voor een zo specifiek dienstvak als het gevangeniswezen een eigen wervingsmethodiek vereist is, welke voor een belangrijk gedeelte moet zijn gebaseerd op het verstrekken van voorlichting over het bij het publiek onbekende werk in de strafgestichten en de rijksasielen. Hij ziet dan ook de adviezen van de werkgroep met veel belangstelling tegemoet. Hoewel mede dank zij de gevoerde wervingscampagnes en de verbeterde arbeidsvoorwaarden in de algemene personeelssituatie, zowel bij het gevangeniswezen als bij de rijksasielen bepaalde verbeteringen zijn ingetreden, moet toch in beide dienstvakken nog onder moeilijke omstandigheden worden gewerkt. De in de onderhavige begroting geboden ruimte voor personeelsuitbreidingen zal grotendeels worden benut voor het vervullen van de meest essentiële vacatures in de bestaande personeelsformaties. Ook eisen de voorgenomen uitbreiding van de personeelsopleiding met een daaraan verbonden vakdiploma en reeds in uitzicht gestelde promotiemogelijkheden, enerzijds een vergroting van de personeelsbezetting van het Centraal Opleidingsinstituut en anderzijds enige ruimte in de personeelsbezetting van de gestichten om voor het volgen van de opleiding de noodzakelijke tijd vrij te kunnen maken. Tenslotte zij ten aanzien van de opleiding medegedeeld, dat het programma voor een voortgezette opleiding voor het lager penitentiair personeel zo goed als gereed is. Over de methodiek welke bij het geven van de cursussen zal worden gevolgd is nog overleg gaande. Het gaat hier om een goede afweging van het in het Centraal Opleidingsinstituut te doceren gedeelte van de stof en van het gedeelte dat ter plaatse — eventueel met behulp van schriftelijke lessen — kan worden onderwezen. Nieuwbouw en verbouw Voor de nieuw te bouwen gevangenis in Gouda werd het merendeel van de gronden inmiddels verworven. Met het dempen van sloten en het aanleggen van een ringgracht werd een begin gemaakt. Het periodiek overleg met de architect en de Rijksgebouwendient om te komen tot schetsontwerpen van dit omvangrijke project heeft belangrijke vorderingen gemaakt. Met de gemeente Amsterdam is overeenstemming bereikt
over de plaats en de afmetingen van het terrein voor het
nieuw te bouwen huis van bewaring en over de bebouwingsvoorwaarden. Overleg is nog gaande over de financiële verrekening. Het is nog niet mogelijk gebleken de voor de bouw van een nieuwe psychiatrische observatiekliniek benodigde terreinen te verkrijgen. De ondergetekende is echter terzake diligent. De nieuw gebouwde inrichting het Penitentiair Trainingskamp ,,Dc Corridor" is in gebruik genomen. Naar het zich laat aanzien biedt deze inrichting voor het gestelde doel voldoende mogelijkheden om een op de jeugdigen gericht penitentiair bejegeningsprogramma tot ontwikkeling te brengen. Het kamp toont duidelijk aan, hoe belangrijk de bouwkundige situatie is voor de realisering van de desiderata op penitentiair gebied. Voor de voorgenomen verbouwing van de cellenvleugels van de bijzondere gevangenis voor jonge mannen in Zutphen wordt thans door de Rijksgebouwendienst een kostenraming opgesteld. Een kostenraming met tekening voor het nieuw te bouwen sport- en recreatiegebouw bij de jeugdgevangenis in Vught, wordt op korte termijn tegemoet gezien. Een goed geoutilleerd sportveld kwam onlangs gereed. De in gang zijnde verbouwingen van de huizen van bewaring te Haarlem en Groningen welke niet alleen in een belangrijke uitbreiding van de capaciteit maar ook in de essentiële behoeften voor de bejegening van de gedetineerden zullen voorzien, zullen naar mag worden aangenomen, eind 1968 gereedkomen. Met de uitvoering van een ingrijpende verbouwing van hel huis van bewaring in Zutphen is onlangs een begin gemaakt. In verband met de voorgenomen afbraak van het huis van bewaring I Den Haag in 1968, wordt thans in het huis van bewaring II een zeer ingrijpende verbouwing uitgevoerd. Deze verbouwing zal ertoe leiden, dat twee vrij zelfstandige huizen van bewaring in het Scheveningse complex ter beschikking zullen komen. Een daarvan zal uitsluitend worden bestemd voor de opname van jeugdigen, ten behoeve waarvan ook accommodatie is voorzien voor arbeid, sport, recreatie, onderwijs en cultureel" en maatschappelijk vormingswerk. Rijksasielen Voor de uitvoering van de eerste fase van de grote verbouwing van het rijksasiel ,,Dr. S. van Mesdag" te Groningen, is een krediet van 8 miljoen gulden verleend. Het bestek wordt thans gereed gemaakt. De verbouwing van het arbeidscentrum in het rijksasiel „Veldzicht" te Avereest zal vermoedelijk in 1968 in uitvoering worden genomen. De blijkens de Memorie van Toelichting op de Justitiebegroting voor het dienstjaar 1967 bestaande plannen tot een ingrijpende verbouwing van dit rijksasiel hebben geleid tot instelling van een werkgroep, waarin o.m. deskundigen op het gebied van de behandeling van psychisch gestoorden zitting hebben. Deze werkgroep heeft inmiddels een interim-rapport uitgebracht. Het verschil in doelstelling en karakter van het Selectie Instituut voor ter beschikking van de Regering gestelden te Utrecht en de Psychiatrische Observatiekliniek van het Gevangeniswezen aldaar, maakte het wenselijk te komen tot een zo volledig mogelijke organisatorische en ruimtelijke scheiding van beide instituten. De verbouwing wordt voorbereid. In het rijksasiel „Kogelenbergh" te 's-Gravenhage werden de behandelingsmogelijkheden uitgebreid, door het bijbouwen van een vleugel, met o.a. een aantal vertrekken waarin individuele verpleging van terbeschikking van de Regering gestelden kan plaatsvinden. Kinderbescherming 1. Structuurplan In de memorie van toelichting op de begroting 1967 is uiteengezet op welke gronden een structuurplan voor de kinderbescherming noodzakelijk is en welke maatregelen waren getroffen voor de opstelling daarvan. In het begin van dit jaar zijn de besprekingen begonnen tussen enerzijds de contactgroep
structuurplan, ingesteld door de Nationale Federatie voor
14 Kinderbescherming, onder voorzitterschap van Mr. G. D. H. Verkuylen, directeur van het Katholieke Verbond voor Kinderbescherming, anderzijds Prof. Mr. Ch. J. Enschedé en Mr. H. S. Dijk. Er zijn hier dus twee gesprekspartners — de één optredende namens de Nationale Federatie voor Kinderbescherming, de ander namens het departement van de ondergetekende — die overigens de afspraak hebben gemaakt in een zo nauw mogelijke samenwerking de studie van een structuurplan te ondernemen. Aangezien het gaat om een nieuwe structuur voor het gehele terrein van de kinderbescherming, valt op korte termijn geen direct resultaat te verwachten. Eerst vindt een gedachtenwisseling plaats over een aantal essentiële punten. Voor zover daarbij de noodzaak van wetswijziging aan de dag komt, zal contact met de Commissie-Wiarda worden opgenomen. Na de gedachtcnwisseling zal beraad plaatsvinden over urgente vraagstukken, waarvoor, naar het zich laat aanzien, een oplossing op basis van de bestaande wetgeving mogelijk is. De opdracht aan de Commissie-Wiarda verschilt duidelijk van die voor Prof. Enschedé en Mr. Dijk: in het ene geval gaat het er om de bestaande wetgeving, in het andere geval om de bestaande structuur te herzien. Niet te ontkennen valt echter, dat de twee terreinen elkaar raken. De ondergetekende ziet hier voor de praktijk geen bijzondere moeilijkheden. De CommissieWiarda is van bovengeschetste gang van zaken op de hoogte gesteld, waarna tot een zekere vorm van overleg is besloten. Mocht blijken, bijv. uit een interim-rapport, dat in de discussie over het structuurplan overeenstemming zou zijn bereikt ten aanzien van bepaalde punten, waarbij wetswijziging nodig wordt geoordeeld, dan zal de Commissie-Wiarda hierbij terstond worden betrokken. 2. Normering en omvang van liet werkgebied van de instellingen Van particuliere zijde wordt gepleit voor hogere subsidies in het belang van de intensivering van de verzorging van minderjarigen op wie een maatregel van kinderbescherming van toepassing is. Nog daargelaten dat de toestand van 's Rijks financiën, zeker voor het jaar 1968, tot beperkingen noopt, is ook om andere redenen een enigszins gereserveerde instelling met betrekking tot de wens om algemene subsidieverhoging noodzakelijk. In de eerste plaats onderzoekt men nog welke uitwerking ware te geven aan de normen voor de subsidiëring. Vanwege de Nationale Federatie voor Kinderbescherming is een groot aantal normencommissies aan het werk. Zolang deze arbeid nog niet is afgesloten en over de inhoud van de normen geen overeenstemming is bereikt, lijkt het niet juist hierop bij de subsidiëring vooruit te lopen. Voorts blijkt in toenemende mate, dat het goed functioneren van de particuliere kinderbescherming wordt belemmerd doordat daarin een groot aantal individuele verenigingen en/of stichtingen werkzaam zijn, die een inrichting of tehuis exploiteren, voogdijvereniging of gezinsvoogdijvereniging zijn. In totaal beloopt dit aantal meer dan 400, waarvan verreweg de meeste zich beperken tot één bepaalde taak en gering van omvang zijn. Financiële moeilijkheden dreigen zodra er enige tijd weinig pupillen aan de inrichting of vereniging worden toevertrouwd. Komen er dan nog moeilijkheden met de personeelsbezetting, dan daalt daardoor weer de opname-capaciteit en dreigt men in een vicieuze cirkel te geraken. Het is dan ook noodzakelijk dat de particuliere organisaties zich ernstig bezinnen op vormen van samenwerking, die tevens kunnen leiden tot meer differentiatie. Eén van de ernstigste problemen in de kinderbescherming is, dat er voor moeilijk opvoedbare jeugdigen van 16 jaar en ouder te weinig plaats in particuliere inrichtingen wordt geboden. Mogelijke verhogingen van de subsidies zullen vooralsnog aan verbetering in deze situatie ten goede moeten komen. 3. Overleg Met voldoening kan gewag worden gemaakt van een groeiend overleg met verschillende organen op het terrein van de kinderbescherming. In dit verband kunnen worden genoemd het dagelijks bestuur van de Nationale Federatie voor Kinderbe-
scherming, de Commissie Overleg Subsidie-Aangelegenheden (COSA), de groepsfederaties werkzaam op het terrein van de kinderbescherming; sinds korte tijd is ook een nuttig overleg tot stand gekomen met een commissie uit de Sectie Kinderrechtspraak van de Vereniging voor Rechtspraak. Met deze besturen en instanties vindt overleg — niet incidenteel, maar — geregeld plaats; de frequentie neemt toe. Met de Nationale Federatie voor Kinderbescherming worden vraagstukken van algemene aard besproken, zoals de hierboven onder 1 en 2 genoemde. In de COSA komen in het bijzonder de financiële en subsidieproblemen aan de orde. De groepsfederaties houden zich vooral bezig met de belangen van de aangesloten ledeninstellingen. Ook bij dit overleg valt het accent in toenemende mate op de belangen van de instellingen gezamenlijk. Het overleg met de Sectie Kinderrechtspraak is op haar verzoek tot stand gekomen. In het bijzonder zijn de financiële aspecten, die zich voordoen bij de toepassing van de maatregel van ondertoezichtstelling besproken. De sectie is tevoren geraadpleegd over de nieuwe regeling betreffende de vergoeding van kosten van onder toezicht gestelde minderjarigen vastgesteld bij de circulaire van 30 december 1966. Door die regeling kon een stuk departementale controle-arbeid vervallen. Thans wordt overlegd over de financiële regeling betreffende de opneming van minderjarigen in inrichtingen die niet ingevolge artikel 5 van de Beginselenwet zijn goedgekeurd. In de structuur van de kinderbescherming vormen deze zgn. niet-goedgekeurde inrichtingen een belangrijk probleem. Ook met de Nationale Federatie voor Kinderbescherming wordt over dit probleem overleg gepleegd. 4. Subsidieregeling inrichtingen en tehuizen a. Bouwsubsidie. Voor het beleid inzake verlening van bouwsubsidie blijft uitgangspunt hetgeen daarover staat vermeld in de memorie van toelichting op de Justitiebegroting 1967. In verband met de hiervoor sub 2 gegeven uiteenzetting wordt ook bijzondere aandacht gegeven aan de vraag of in financieel-economisch opzicht de nieuw te bouwen inrichting in de toekomst exploitabel zal blijven. Het ligt overigens niet in de bedoeling de oprichting van grote tehuizen te bevorderen; voor bepaalde kinderen kan onderbrenging in kleine tehuizen juist gewenst zijn. Hiertegen behoeft — ook financieel — geen bezwaar te bestaan, mits dergelijke tehuizen een onderdeel van een groter geheel vormen. In de procedure die aan de verlening van bouwsubsidie vóóraf gaat, zijn enkele wijzigingen aangebracht; hiermede wordt getracht een meer efficiënte en snellere afdoening van de ingekomen verzoeken te bereiken. Ten slotte is in dit verband van belang, dat in overleg met de Nationale Federatie voor Kinderbescherming en het Ministerie van Financiën een kleine commissie is gevormd, belast met de opstelling van normen voor de bouwkundige voorzieningen. Deze commissie wil op korte termijn geraken tot opstelling van algemene, summiere richtlijnen die bij nieuw- en verbouw in acht moeten worden genomen. b. Dagsubsidie. Met ingang van 1 juli 1967 zijn de subsidies verhoogd. De beschikbare financiële mogelijkheden zijn vooral ook benut om de inrichtingen voor buitengewone behandeling en behandeling wat meer armslag — vooral op het personeelsgebied — te geven. De minderjarigen, die voor deze inrichtingen bestemd zijn, zijn het moeilijkst onder te brengen. Zij vragen extra zorg. De inrichtingen voor behandeling en buitengewone behandeling zullen een verbetering van de personele bezetting slechts geleidelijk — immers naar de mate, waarin geschikt personeel geworven kan worden — kunnen benutten. Voor 1968 zijn — mede daarom — geen nieuwe verhogingen van het subsidie te verwachten. De ondergetekende zou gaarne zien, dat voor 1969 tijdig vaststaat op welke wijze de dan beschikbare middelen zo nuttig mogelijk kunnen worden besteed. Een bijzonder punt hierbij is, dat naar veler oordeel de huidige differentiatie van inrichtingen, zoals in de Beginselenwet en het Uitvoeringsbesluit aangegeven, niet voldoet. De
15 voornaamste bezwaren zijn, dat de differentiatie niet logisch is opgebouwd — bij de ene categorie wordt gelet op de aard van de opgenomen kinderen, bij een andere op het doel van het verblijf —•, dat sommige inrichtingen ten onrechte onder een bepaalde differentiatie vallen, en ten slotte dat de subsidieregeling, die immers op de differentiatie is gebaseerd, een verdere verfijning behoeft. Ten overvloede wordt er op gewezen, dat algemene salarismaatregclen voor het rijkspersoneel op gelijke voet in de subsidiëring worden verdisconteerd. C. Vaststelling van de kostprijzen. Ook voor de vaststelling van de verpleegprijzen over het jaar 1965 is het noodzakelijk regels op te stellen die een nadere concretisering inhouden van de reeds verschenen subsidieregeling voor dat jaar. Ten dele gaat het hier om een verduidelijking van gestelde regels en om aanvulling betreffende niet geregelde detailpunten. Voorts kan uiteraard eerst na het verstrijken van een jaar precies de stijging van kosten in de materiële sector worden vastgesteld. De ondergetekende meent dat deze nadere concretisering van de subsidieregeling 1965 in een algemeen rondschrijvcn bekend dient te worden gemaakt. 5. Verenigingen voor voogdij en voor gezinsvoogdij De wijze waarop de kosten voor het personeel in dienst van deze verenigingen en de zgn. apparaatskosten (in hoofdzaak kosten van materiële aard) worden gesubsidieerd, is niet bevredigend. Ook voor dit onderdeel zal er een normatieve regeling moeten komen; over de subsidiëring voor de gezinsvoogdij zijn reeds geruime tijd besprekingen gaande. 6. Buitengewone behandeling Sinds de inwerkingtreding van het nieuwe kinderstrafrecht op 1 juli 1965, is de maatregel van plaatsing in een inrichting voor buitengewone behandeling 25 maal opgelegd (allen jongens). Deze cijfers hebben betrekking op het tijdvak tot 1 juni 1967. Elf van deze jongens verbleven op die datum in rijksinriehtingen. 5 in particuliere inrichtingen, 3 in huizen van bewaring, terwijl 6 op proef thuis of elders verbleven. Bij de beoordeling van deze cijfers diene tot goed begrip, dat de inrichtingen voor buitengewone behandeling, behalve de minderjarigen aan wie de gelijkluidende maatregel uit het Wetboek van Strafrecht is opgelegd, ook andere justitiële kinderen kunnen opnemen, indien het verblijf in zulk een inrichting geïndiceerd is. 7. Opleiding Het in de vorige memorie van toelichting bedoelde verslag is thans in studie genomen door een kleine commissie, bestaande uit vertegenwoordigers van de Nationale Federatie, en van de Directie Kinderbescherming. 8. Raden voor de Kinderbescherming De omvang van de werkzaamheden van de Raden voor de Kinderbescherming blijft regelmatig toenemen, naar onder meer uit een in 1966 ingesteld onderzoek is gebleken. Het aantal ingekomen adoptie-rekesten b.v. steeg van 588 in 1965 tot 686 in 1966. In de overige onderzoekszaken steeg de werkvoorraad met ongeveer 400 zaken. Doordat de uitbreiding van het personeel met deze toeneming geen gelijke tred heeft kunnen houden, is de reeds bestaande achterstand dan ook niet of nauwelijks ingelopen. Een — zij het bescheiden — uitbreiding van personeel is in het begrotingsontwerp voorzien. De taak van de raden is nog verzwaard doordat bij de inwerkingtreding van de Algemene Bijstandswet op 1 januari 1965 de Sociale Raden werden opgeheven. Voordien stelden deze ten behoeve van de Raden voor de Kinderbescherming het merendeel van de onderzoeken in naar de financiële omstandigheden van de onderhoudsplichtigen. Voorts valt op te merken, dat in verschillende gemeenten de sociale diensten zich steeds meer beperken in het doen van — in het bijzonder — alimentatie-onderzoeken ten behoeve van de raden. Teneinde een teruggang in het verhaal van alimentatiegelden te voorkomen
— in 1966 werd door de raden in totaal een bedrag van ruim f 17 miljoen geïnd — zijn na 1 januari 1965 een aantal informateurs aangetrokken. Niet alleen uit financieel oogpunt maar ook ter bevordering van het verantwoordelijkheidsbesef van ouders ten opzichte van hun kinderen, voor wie de kosten van verzorging en opvoeding voor rekening van het Rijk komen, acht de ondergetekende het redelijk, dat de bijdragen van de ouders in evenwichtige verhouding staan tot hun financiële draagkracht. In de hierboven sub 3 genoemde circulaire aan de kinderrechter van 30 december 1966 is deze aangelegenheid te berde gebracht. Gewezen is op het belang van de onderzoeken van de Raden voor de Kinderbescherming. Ondergetekende gaat na wat te dezen nog verder te doen staat. Wat in het bijzonder de werkwijze van de raden betreft, blijft de ondergetekende, mede gezien de noodzakelijke beperkingen op personeelsgebied, bijzondere aandacht schenken aan het doelmatigheidsaspect van beleid en organisatiestructuur. 9. Rijksinrichtingen voor kinderbescherming De personeelssituatie laat zich thans iets gunstiger aanzien, althans voor de rijksinrichtingen voor jongens, dan in de vooratgaande jaren. De rijksinrichtingen voor meisjes hebben echter nog in sterke mate met een tekort aan personeel te kampen, met name ,,Het Kasteel" te Montfoort, waar mede als gevolg van de ongunstige ligging, pedagogisch personeel nauwelijks te krijgen is. Als gevolg hiervan kan maar een zeer beperkt aantal meisjes worden opgenomen. Gezien deze situatie en mede gelet op de ontoereikende huisvesting van deze inrichting, wordt nagegaan in welke richting voor deze moeilijkheden een oplossing mogelijk is. De inrichting Het Lloyd Hotel te Amsterdam voorziet nog steeds in een grote behoefte; veel aanvragen om opneming moeten zelfs worden afgewezen. In de loop van 1967 kan het aantal groepen van 3 op 4 worden gebracht; de capaciteit is dan 48 jongens. In het jaar 1966 hebben 289 jongens in de inrichting verbleven. Het gebouw, waarvan de ingebruikneming als rijksinrichting voor kinderbescherming een tijdelijk karakter blijft behouden, vergt nog een aantal technische voorzieningen, waarbij vooral aan de beveiliging grote aandacht moet worden besteed. Wil men het tehuis volgens de eisen inrichten, dan zullen de kosten hoog oplopen. De ondergetekende betwijfelt of die kosten verantwoord zijn voor een inrichting die slechts tijdelijk beschikbaar is. Mede met het oog daarop wordt onderzocht welke andere meer blijvende oplossing kan worden gevonden voor onderbrenging van de minderjarigen, die thans op het Lloyd Hotel zijn aangewezen. De eerste fase van de verbouwing van de rijksinrichting voor jongens te Amersfoort zal waarschijnlijk in 1967 kunnen worden voltooid; de volgende fasen kunnen dan ter hand worden genomen. Na voltooiing van het gehele verbouwingsproject zal de capaciteit circa 110 bedragen. Nog dit jaar zal een begin worden gemaakt met vernieuwing van de rijksinrichting voor jongens, „Overberg" te Amerongen; deze inrichting bestaat thans nog uit barakken. Behalve voor deze grote projecten zijn er plannen voor bouwkundige voorzieningen, van geringere omvang. 10. Commissie Wetenschappelijk Onderzoek op het gebied van de Justitiële Kinderbescherming In 1967 zijn onder supervisie van de Commissie Wetenschappelijk Onderzoek zeven projecten in behandeling, waarvan er één inmiddels is gereed gekomen en een ander nog dit jaar zal worden voltooid. Het afgesloten project bestond uit een onderzoek naar de rol van de groepsleider in inrichtingen voor behandeling. Een nauwkeurige omlijning van de taak en de functie van de groepsleider. vooral die in een inrichting voor zeer mociliik opvoed,
bare kinderen, bleek niet te vinden.
16 Politic 1. A Igetneen De toenmalige Ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie, de heren Beel en Donker, die in 1953 de hoofdlijnen hebben bepaald van het wetsontwerp, dat, zij het enigszins gewijzigd als Politiewet het Staatsblad van 4 juli 1957 nr. 244 bereikte, hebben in het algemeen gedeelte van hun Inleiding van de Memorie van Toelichting een uiteenzetting gegeven van hun uitgangspunt voor de door hen bepleite regeling van het politicvraagstuk. Zij streefden naar een consolidatie van een zeker evenwicht, dat na de bevrijding op basis van het Politiebesluit 1945 was ontstaan en zij beoogden een oplossing die enige tientallen jaren rust zou brengen en de gelegenheid zou scheppen in een geest van nauwe en hartelijke samenwerking de organisatie en het beheer van gemeentepolitie en rijkspolitie en de vervulling van de politietaak, in onderworpenheid aan het bevoegd gezag, in overeenstemming te brengen en te houden met de eisen des tijds. Zonder te kort te willen schieten in waardering voor het vele, dat op dit gebied sinds de invoering van de Politiewet per 1 januari 1958 tot stand is gebracht, meent de ondergetekende toch te moeten vaststellen, dat de verwachtingen die toen bestonden ten aanzien van een harmonische ontwikkeling van de politieorganisatie niet in alle opzichten in vervulling zijn gegaan. Wel kan worden geconstateerd dat de samenwerking tussen rijks- en gemeentepolitie goede resultaten heeft afgeworpen. De beschikkingsmacht over de politie, ten aanzien waarvan een nauwkeurig afgewogen regeling werd geschapen, is in het algemeen niet op ernstige moeilijkheden gestuit, afgezien van de betreurenswaardige gang van zaken in Amsterdam gedurende het voorjaar en de zomer van 1966. Verder zijn op politieorganisatorisch gebied zoals de opleidingen en de uitrusting, grote vorderingen gemaakt. Dit neemt niet weg, dat, mede door de snelle ontwikkeling op allerlei terrein, in de praktijk het in de Politiewet neergelegde bestel thans reeds een aantal tekortkomingen blijkt op te leveren, die moeilijk konden worden voorzien en die zich steeds zwaarder zullen doen voelen; tot dusverre is het niet mogelijk gebleken een passend antwoord daarop te vinden. Deze problemen zijn van bestuurlijke en organisatorische aard en kunnen als volgt worden aangeduid: a. Het stelsel van de Politiewet brengt mede, dat de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie belangrijke beslissingen betreffende het te voeren beleid alleen in onderlinge overeenstemming of na overleg met elkaar kunnen nemen. Het gevolg is geweest, dat een trage besluitvorming in bepaalde gevallen niet kon worden voorkomen. b. Het grote aantal politiekorpsen belemmert een goede doorstroming van vooral het leidinggevende en soms ook van ander personeel. Binnen het raam van de huidige Politiewet is een gericht personeelsbeleid ten aanzien van een aantal van deze korpsen niet wel mogelijk. o. Naast dit personeelsprobleem kan een aantal tekortkomingen worden gesignaleerd liggend op het gebied van organisatie en efficiency die aan (te) kleine eenheden inherent zijn. Als voorbeelden kunnen hier worden genoemd de noodzaak voor de politie om met steeds duurdere apparatuur te werken en om tot steeds grotere specialisatie van het personeel over te gaan. Er zijn redenen om aan te nemen dat een en ander slechts in grotere eenheden kan worden gerealiseerd. d. Een ver doorgevoerde scheiding in twee soorten politie, waarbij komt de verdeling van de gemeentepolitie over verscheidene korpsen en de beperkte centrale bevoegdheden ten opzichte daarvan, vormt een belemmering bij de opbouw van een politieapparaat dat gelijke tred kan houden met de maatschappelijke ontwikkeling. Voor de politie komt dit o.a. tot uiting in de intercommunalisering c.q. internationalisering van de misdaad en van het verkeer, de andere eisen welke aan de handhaving van de open-
bare orde moeten worden gesteld, de toepassing van nieuwe technieken etc. e. De urbanisatie van ons land met de te verwachten uitbrciding van nieuwe bestuursvormen als stadsgewesten e.d. zal, naar het zich laat aanzien, ook voor de politieorganisatie consequenties hebben. De huidige bepalingen van de Politiewet laten een op deze ontwikkeling afgestemde benadering nauwelijks toe, evenmin als een bestuurlijk verantwoorde vorming van gemeenschappelijke korpsen. ƒ. De verstoring van het evenwicht, ten grondslag liggende aan de huidige Politiewet doordat het bevolkingsaccres en de vorming van grotere gemeenten op den duur moeten leiden tot een vergroting van het gebied, waarin gemeentepolitie optreedt en een dienovereenkomstige verkleining van het Rijkspolitiegebied, doet de vraag rijzen of het Korps Rijkspolitie in staat zal blijven bepaalde taken die aan dat korps zijn toevertrouwd naar den eis te vervullen. Dit spreekt sterk bij de verlening van bijstand, speciaal die voor langere duur, het aanvullende toezicht in de recreatiegebieden e.d. Mede op deze overweging heeft het kabinet in de bij zijn optreden afgelegde regeringsverklaring medegedeeld, dat de regeling van het politiestelsel de bijzondere aandacht zal hebben {Hand. II, vergadering van 18 april 1967, blz. 28). De Minister van Binnenlandse Zaken en de ondergetekende hebben, teneinde aan het bezwaar vermeld sub a tegemoet te komen, besloten de in de Politiewet voorgeschreven samenwerking een meer georganiseerde vorm te geven door op gezette tijden voor het plegen van overleg bijeen te komen, en door het instellen van een werkgroep bestaande uit hoofdambtenaren van hun departementen die onder meer tot taak krijgt genoemd overleg voor te bereiden. Het zal naar de mening van zijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en de ondergetekende slechts na zorgvuldige bestudering van de hierboven sub b-j weergegeven problematiek mogelijk zijn in hoofdlijnen aan te geven in welke richting de oplossing ware te zoeken. Daarna zal dit moeten worden uitgewerkt door de werkgroep hierboven genoemd. Zijn de door de beide ministers te bepalen hoofdlijnen eenmaal vastgesteld en uitgewerkt — zij verwachten dat dit in de zomer 1968 mogelijk zal zijn — dan zullen de daarvoor in aanmerking komende adviesinstanties als de Commissarissen der Koningin, de Procureurs-Generaal, fgd. directeuren van politie, de Raad Territoriale Decentralisatie, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, politieorganisaties moeten worden gehoord. Met het een en ander zal zoveel tijd gemoeid zijn, dat een ontwerp tot ingrijpende wijziging van de Politiewet of eventueel voor een nieuwe Politiewet niet meer onder het huidige Kabinet kan worden tegemoet gezien. De ondergetekende acht het met zijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken noodzakelijk dat de voorbereiding van deze herziening van de Politiewet plaats vindt tegen de achtergrond van een stabiele situatie. Een belangrijke factor nu, welke tot een tussentijdse verschuiving van het evenwicht leidt is het feit dat in de komende jaren gemeenten, met name door de groei van het aantal inwoners van rechtswege overgaan van Rijkspolitie naar gemeentepolitie. Dit noopt naar de overtuiging van zijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en de ondergetekende tot het treffen van een voorlopige maatregel welke beoogt te bereiken, dat voor een periode van enige jaren de overgang van gemeenten met rijkspolitie naar gemeentepolitie niet van rechtswege plaats vindt. Het ligt in het voornemen van de Minister van Binnenlandse Zaken en van de ondergetekende op korte termijn een desbetreffend voorstel tot tijdelijke wijziging van de Politiewet in te dienen. Deze maatregel zal ertoe kunnen leiden dat een aantal van de hierboven genoemde bezwaren van de huidige politieorganisatie. welke inherent zijn aan het bestaan van (te) kleine
17 eenheden, voorshands niet wordt vergroot, terwijl deze periode ruim genoeg kan worden geacht om de nodige voorstellen voor te bereiden, strekkende tot een mogelijke aanpassing van de Politiewet. De ondergetekende merkt hierbij nog op dat zijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en hij, als richtlijn bij de bestudering van deze materie willen nemen dat, zo enigszins mogelijk, niet mag worden afgeweken van de hoofdtrekken van het huidige politiebestel. De ondergetekende vestigt er de aandacht op, dat zijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en hijzelf voornemens zijn, los van de hierboven beschreven algemene herziening van de Politiewet, de indiening van een wetsontwerp tot wijziging van die wet, waarover in deze memorie sprake is bij het wetgevingsprogramma voor publiekrecht onder no. 17, in het bijzonder met betrekking tot het verkeer, te bevorderen. De ondergetekende wijst er ten slotte op, dat in de memorie van toelichting op de begroting van Binnenlandse Zaken voor 1968 een uiteenzetting is opgenomen, welke nagenoeg gelijk is aan hetgeen hierboven is vermeld. 2. Verbindingen In overleg met zijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken bevordert de ondergetekende dat het bestaande telexnet wordt uitgebreid met aansluitingen zowel ten behoeve van gemeentelijke politiekorpsen als van daarvoor in aanmerking komende onderdelen van het Korps Rijkspolitie. Met de gewijzigde opzet van het mobilofoonnet van het Korps Rijkspolitie zal worden voortgegaan door uitbreiding van het net met 138 vaste stations, 100 mobiele stations en 5 relais-stations. 3. Opsporingsbijstand Het ligt in het voornemen het Gerechtelijk Natuurwetenschappelijk Laboratorium in de loop van een aantal jaren zowel wat betreft inrichting als outillage te moderniseren. Voor dit jaar zijn gelden in de begroting opgenomen voor de aankoop van een röntgendiffractie en röntgen-fluorescentie apparaat. 4. Regionale identificatiecentrales In Zuid-Limburg zal een proef worden genomen met een gemechaniseerde regionale identificatiecentrale ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten door rijks- en gemeentepolitie in dat gebied. Hiermede wordt uitvoering gegeven aan een voorstel van de werkgroep, die zich bezig houdt met de bestudering van de mogelijkheden ten aanzien van de coördinatie en normalisering van de administratieve hulpmiddelen van de recherche. In overweging is de opzet van een dergelijke dienst in Twente. 5. He! Korps Rijkspolitie a. Inleiding. Evenals in het vorig jaar werd gedurende dit jaar in steeds toenemende mate een beroep gedaan op het Korps Rijkspolitie, zowel wat betreft de bestrijding van de verkeersonveiligheid, de surveillance als de bijstand. Voor de wijze waarop de leden van het Korps op dit beroep gereageerd hebben spreekt de ondergetekende gaarne zijn erkentelijkheid uit. In het bijzonder de aan de gemeentepolitie te Amsterdam te verlenen bijstand, welke sedert juni 1966 onafgebroken voort duurt, stelt, ook in verband met de aanzienlijke tekorten hoge eisen aan het personeel bestemd voor de uitoefening van de normale executieve politiedienst in de gemeenten met Rijkspolitie. Naar het zich laat aanzien zal bijstand door het Korps Rijkspolitie aan de gemeente Amsterdam nog geruime tijd noodzakelijk blijven. Gelukkig ziet het er met de werving gunstig uit. Verwezen wordt naar de hierna volgende paragraaf over de personeelssterkte. /;. Organisatie. In de Memorie van Toelichting op de begroting voor het dienstjaar 1967 is melding gemaakt van een rapport, waarin in verband met de zich steeds uitbreidende taak van de Districtscommandanten van het Korps Rijkspolitie voorstellen worden gedaan met betrekking tot de bezetting van
de Districtsstaven. Aanvankelijk is overwogen een proef met een daarin voorgestelde organisatie van de districtsstaf te nemen. Nadere bestudering heeft tot de conclusie geleid, dat het wenselijk is een verdergaande reorganisatie van het Korps Rijkspolitie, voor wat betreft de landdienst, onder ogen te zien. De maatschappelijke ontwikkeling en de daarmede verband houdende intensivering van de taakvervulling hebben de vraag doen rijzen of de bestaande indeling in districten en territoriale inspecties het hoogste rendement oplevert. Een werkgroep heeft de mogelijkheid van reorganisatie bezien en daarover een rapport uitgebracht. De voorgestelde maatregelen blijven binnen het raam, dat de Politiewet aangeeft. Inmiddels is het advies van de procureurs-generaal bij de gerechtshoven ingewonnen. Dit heeft tot wijziging van onderdelen van de voorstellen geleid. Dezer dagen vindt een bespreking plaats met de territoriale inspecteurs en de districtscommandanten. Daarna zal door tussenkomst van de Minister van Binnenlandse Zaken het in artikel 16, tweede lid, van de Politiewet voorgeschreven overleg met de Commissarissen der Koningin worden gepleegd. Met het oog op een efficiënt gebruik van de beschikbare mankracht zal in het komende jaar begonnen worden met het uitrusten van te voet, per rijwiel of bromfiets surveillerende leden van de landgroepen met portofoon. Zij zullen dan in voortdurend contact staan met hun groepscommandant. In het komende jaar zal een begin worden gemaakt met verdere motorisering van de landgroepen door naast de op de groepsstandplaats gestationeerde groepssurveillance-auto, en de bij de groepen en posten ingedeelde motoren en lichte motorrijwielen, de daarvoor in aanmerking komende posten en rayons de beschikking te geven over een kleine surveillance-auto. Voorts zullen speciale voertuigen, bestemd voor de eenheden belast met het verlenen van bijstand, worden aangeschaft. c. Personeelssterkte. Het verheugt de ondergetekende te ku nnen mededelen, dat ook gedurende het afgelopen jaar de gunstige ontwikkeling van de wervingsresultaten zich heeft voortgezet. De Opleidingsschool van het Korps Rijkspolitie is steeds tot de maximum capaciteit van ongeveer 280 man bezet geweest. Gelet op het aantal gegadigden voor de per 1 juni 1967 aangevangen cursus heeft de ondergetekende zich genoodzaakt gezien mede de op het terrein van de Opleidingsschool gevestigde Kaderopleidingsschool tijdelijk te benutten voor huisvesting van Adspiranten van de Opleidingsschool. Dank zij een op zeer korte termijn verleende medewerking van de Directeur-Generaal van de Rijksgebouwendienst heeft het Rijk in mei 1967 te Baexem een geschikt complex aangekocht, waar een dependance van de Opleidingsschool voor het Korps Rijkspolitie zal worden gevestigd. Reeds op 1 oktober 1967 kan deze in gebruik worden genomen. Voortaan kunnen per jaar 420 adspiranten worden opgeleid. De effectieve sterkte stijgt. Was per 1 juni 1966 de werkelijke sterkte van het Korps Rijkspolitie en van de opleidingsscholen 6057 Rijkspolitie-ambtenaren en 770 burgerambtenaren, per 1 juni 1967 was de effectieve sterkte 6133 Rijkspolitie-ambtcnaren en 811 burgerambtenaren, derhalve in totaal 6944. Voor het jaar 1968 is gerekend op een sterkte van 7238 personeelsleden in totaal. Niettemin blijft nog een aanzienlijk tekort bestaan. Mede omdat er over enkele jaren veel ambtenaren afvloeien door leeftijdsontslag zal de werving ook in de toekomst intensief moeten zijn. d. Bijstand aan de gemeentepolitie te Amsterdam. In overleg met de burgemeester van Amsterdam is besloten de bijstand aan de gemeentepolitie te Amsterdam uit te breiden en een doelmatiger vorm te geven. De hieruit voortvloeiende personeelsversterking dient mede om mogelijkheden te scheppen voor de uitvoering van in Amsterdam bestaande plannen tot reorganisatie van het korps. e. Bestrijding verkeersonveiligheid. De bestrijding van de verkeersonveiligheid blijft bijzondere aandacht vergen. Het ver-
18 keerstoezicht op de autosnelwegen zal worden opgevoerd door het aantal snelle kleine personenauto's bij de Sectie voor Bijzondere Vcrkeerstaken opnieuw — en wel met 6 — te verneerderen. Ook zal de outillage van de andere onderdelen van het Kops Rijkspolitie, welke met verkeerscontrole zijn belast, worden aangevuld en waar nodig verbeterd. Met het overbrengen van de Sectie naar het centrum des lands is een begin gemaakt. Daardoor kan een meer doelmatige inzet van het beschikbare potentieel worden bereikt. Sedert april 1967 wordt bij wijze van proef op een weg voor doorgaand verkeer, niet zijnde een autosnelweg, verkeerstoezicht uitgeoefend door middel van dubbelpatrouilles op snelle motoren. Hoewel deze proef nog niet is beëindigd kan thans reeds worden geconstateerd, dat deze vorm van verkeerstoezicht gunstige resultaten afwerpt. Nadat de proef is afgesloten zal worden nagegaan of het aanbeveling verdient deze surveillance-methode op daarvoor in aanmerking komende wegen in te voeren. De bij de landgroepen ingedeelde groepssurveillance-auto's worden in toenemend aantal voorzien van een semi-verkeersuitrusting, namelijk een beperkte voorraad controlegereedschap waarmede technische gebreken aan voertuigen kunnen worden geconstateerd. Niet alleen wordt hiermede tijdwinst geboekt, maar ook worden de gespecialiseerde verkeersonderdelen van het Korps Rijkspolitie minder aan hun eigenlijke verkeerstaak onttrokken. Rechterlijke organisatie Aanbod van kandidaten voor zittende magistratuur Het trekt de aandacht dat het aanbod van kandidaten voor de zittende magistratuur overwegend bestaat uit substituut-griffiers van rechtbanken en griffiers van kantongerechten. Nog steeds is er voor deze vacatures een vrij geringe belangstelling onder advocaten en andere juristen die buiten de rechterlijke macht ervaring in de rechtspraktijk hebben verworven. Hoewel het beleid erop gericht is om ongeveer de helft van de leden van de zittende magistratuur te recruteren uit kandidaten, die hun rechtspraktijk elders dan in de rechterlijke macht hebben gevormd, bleek dit doel niet te realiseren. Het spreekt overigens vanzelf, dat niet de aard van de vóór-opleiding beslissend is, maar de bekwaamheid van de kandidaat. Waar mogelijk wordt het aantrekken van personen gestimuleerd die buiten de rechterlijke macht praktijkervaring hebben gekregen. Indien bijvoorbeeld jonge advocaten nog niet voldoende ervaring hebben om een benoeming tot rechter te ver-
Jaar
1957 1958 1959 1960 1961 1962 1963 1964 1965 1966
Aantal zittingen
Ont vangen soll.
Aanbevolen
Soll. ingetrokken
Niet benoemd
2
5
—
— — — — —
4 4 3 3 4 3 4 4 5 5
62 62 39 24 21 21 27 21 16 27
21 20 14 9 12 13 12 10 9 13
— — —. —
39
320
133
6
1
— — 3
komende jaren een aantal leeftijdsontslagen zal worden gegeven, zal het tekort nog groter worden. De voorstellen van de Commissie, die zich onder leiding van Mr. D. J. van Gilse heeft bezig gehouden met problemen van bezetting van het openbaar ministerie zijn voor advies voorgelegd aan de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak. Het resultaat van haar bevindingen is neergelegd in een uitvoerig verslag, dat de ondergetekende begin juli 1967 bereikte. De daarin gedane voorstellen worden bestudeerd. De ondergetekende streeft er naar om nog in dit zittingsjaar voorstellen tot wetswijziging te doen. Griffiers Door de snelle doorstroming van griffiers van kantongerechten in rechter-vacatures heeft zich ook hier de behoefte aan juristen doen gevoelen. In studie is de mogelijkheid tot een grotere concentratie van leiding gevende functies te geraken, zodat de betrekkelijk kleine groep van juristen die in opleiding is voor rechterlijke functies, bij uitsluiting kan worden belast met het assisteren van de rechter. Een dergelijke ontwikkeling zou tevens ten goede komen aan de continuïteit van de leiding van de griffiers. Overzicht werking Opleidings- en Vormingsbesluit gedurende 10 jaar Op 1 januari was het tien jaar geleden dat het Opleidings- en Vormingsbesluit R.O. in werking trad. Met voldoening kan worden geconstateerd, dat de selectie van jonge juristen voor de rechterlijke macht en hun opleiding op de voet van dit besluit zich een vaste plaats hebben verworven. Langs deze weg werden ruim honderd en twintig jonge juristen in opleiding genomen, van wie inmiddels vijftig de opleiding hebben beëindigd. De selectie-procedure heeft tot een bijzonder constructieve samenwerking tussen de rechterlijke macht en de ondergetekende geleid bij de moeilijke en bij uitstek belangrijke werving van jonge juristen voor de rechterlijke macht. Ook voor de kandidaten zelf wordt door deze procedure een waarborg geschapen voor een gunstig verlopende carrière. Het aantal dat niet aan de verwachtingen heeft voldaan is zeer beperkt gebleven; in deze 10 jaar (1957 t / m 1966) moest aan slechts zes jonge juristen om deze reden ontslag worden gegeven. De volgende opstelling geeft een overzicht van de werkzaamheden van de selectie-commissie en de resultaten in aantallen over de eerste tien jaar sinds de inwerkingtreding van het Opleidings- en Vormingsbesluit R.O.:
In opleiding genomen
—
14 20 13 9 12 10 11 10 8 13
7
120
1
— 1
Ontslag genomen
Ontslag gegeven
Opl. beeindigd
1 1 1 2 1
1 2 2 1
12 17 10 16
— — — — —
— — — — — —
f21)
6
6
50
2*) l1)
In Sur. of Ant.
31 dec. 1966 in opleiding
— — — — —
— — —
— — —
9 8 9 10 8 13
1
57
1
i) De opleiding werd binnen zes jaar beëindigd, aangezien reeds eerder ervaring in de rechtspraktijk was verkregen. krijgen kunnen zij in de functie van subsituut-griffier verder worden opgeleid. Vóór een aanstelling wordt het advies van de selectiecommissie voor de rechterlijke macht ingewonnen.
De stijging van het aantal meldingen die zich in 1966 is gaan aftekenen, heeft zich voortgezet in de eerste helft van dit jaar.
Aanvulling voor de staande magistratuur De belangstelling voor functies in de staande magistratuur liet ook in de afgelopen periode te wensen over. Doordat in de
Door een wijziging van het Opleidings- en Vormingsbesluit, in 1963, werd bereikt dat: 1. de selectieprocedure aanmerkelijk werd bekort;
19 2. de aanmelding voor de opleiding permanent openstaat; 3. meer rechterlijke autoriteiten dan voorheen in de gelegenheid zijn aan de selectie deel te nemen. De opleiding waarvan in het Opleidings- en Vormingsbesluit gesproken wordt moet gezien worden als een basisopleiding. Zij duurt zes jaren, verdeeld over drie fasen van twee jaar die achtereenvolgens worden doorgebracht op een griffie, een parket en als stage buiten de rechterlijke macht, vrijwel steeds in de advocatuur. Tijdens de opleiding worden normale, tot de dienst behorende praktische werkzaamheden verricht. Het praktische gedeelte van de opleiding wordt sedert 1960 ondersteund door theoretische vorming in de vorm van cursussen die door de Stichting Studiecentrum Rechtspleging worden georganiseerd. Goede ervaringen zijn opgedaan met de stages op advocatenkantoren. Tot nu toe vonden deze stages plaats op kantoren te Amsterdam, Rotterdam, Arnhem, Groningen, Assen, Breda en Leeuwarden. De jonge juristen die deze stages hebben volbracht — zij maken er een verslag van —, beschouwden deze ervaring als een der belangrijkste in hun opleiding. Ook van de zijde van de advocatuur bestaat voldoende belangstelling voor deze stages, zodat kandidaten steeds tijdig konden worden geplaatst. Hoewel de ervaringen met de opleiding dus overwegend positief zijn, lijkt het nuttig te bestuderen in hoeverre zij heeft beantwoord aan de eisen die aanvankelijk in het commissoriaal overleg werden ontwikkeld en tevens de vraag onder ogen te zien of door een doelmatiger indeling van de opleidingstijd een verkorting kan worden bereikt. Tevens kan dan worden bezien of de opleiding althans gedeeltelijk buiten de formaties van de griffies en de parketten behoort te worden geplaatst, zodat de eisen van het praktische werk niet prevaleren boven die van de opleiding. Teneinde deze vraagstukken te onderzoeken is in overleg met het bestuur v a n de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak een commissie ingesteld onder leiding van mr. F. P. E. Bloemarts, president van de arrondissementsrechtbank te Haarlem. Deze commissie heeft inmiddels haar werkzaamheden aangevangen. Stichting Studiecentrum Rechtspleging De Stichting Studiecentrum Rechtspleging organiseerde ook in het afgelopen rechterlijke jaar cursussen bij verschillende universiteiten op het gebied van Beroepsethiek en verhoorstechniek. Criminalistiek en gerechtelijke geneeskunde. Internationaal recht. Strafrecht, penologie en reclassering. Criminologie, criminale psychologie/psychiatrie en criminale sociologie. Civielrecht. Kinderrecht. De ongegradueerde gerechts- en parketsecretarissen De ongegradueerde secretarissen op de griffies en de parketten hebben zich een belangrijke plaats verworven in de gehele opbouw van de rechterlijke organisatie. De hiervoor vermelde snelle doorstroming van substituut-griffiers en kantongerechts-griffiers maakt de aanwezigheid van ongegradueerde gerechtssecretarissen des te belangrijker. Er dient dan ook voor te worden gezorgd dat tijdig voldoende bekwame en goedopgeleide kandidaten gereed staan om openvallende vacatures te vervullen. Een schatting van de behoefte voor de komende jaren heeft aangetoond, dat een aanvulling van de reserve noodzakelijk is. Voor de bureelchefs ligt dit in zoverre anders dat de landelijke reserve niet onvoldoende is. Toch melden zich voor bepaalde vacatures geen geschikte gegadigden aan. hetgeen alleen te verklaren is uit een grote plaatsgebondenheid van potentiële kandidaten.
In voorbereiding zijn dan ook maatregelen om zowel voor de opleiding voor het secretariaat als voor de kaderfuncties in de administraties de aanmelding open te stellen voor gegadigden die thans nog niet tot het personeel van de gerechten behoren. Alvorens zij in dienst treden, zullen zij worden geselecteerd teren de achtergrond van de genoemde functies. Hierbij zal tevens de vraag onder ogen worden gezien of in de toekomst de opleidingen voor het secretariaat enerzijds en die voor de hogere leidinggevende functies anderzijds niet afzonderlijk gegeven dienen te worden. Bij de ontwikkeling van de hiervorengenoemde projecten zal het uitgangspunt zijn, dat het zittende personeel bij de gerechten de kansen behoudt die het thans heeft. De bedoeling is slechts om in de mogelijke tekorten in de toekomst tijdig te kunnen voorzien. Gehouwen In 1967 komen gereed de ingrijpende verbouwing en uitbreiding van het gerechtsgebouw te Alkmaar, en het nieuwe kantongerecht te Sittard. Het ligt in de verwachting dat eind 1967 een begin kan worden gemaakt met de bouw van het Daleis van justitie te 's-Gravenhage. Vestiging rechtbank te Eindhoven Door een departementale werkgroep is een wetsontwerp tot wijziging van de Wet op de rechterlijke indeling voorbereid met het oog op de instelling van een arrondissement Eindhoven. Het ontwerp is voor advies voorgelegd aan rechterlijke autoriteitcn in het ressort 's-Hertogenbosch. Ook met bestuurlijke autoriteiten zal overleg worden gepleegd. Notariaat In 1967 werden nieuwe notaris-standplaatsen gevestigd in Ede, Naaldwijk, Berkel en Rodenrijs en Eindhoven. Een aantal voorstellen tot vestiging van nieuwe standplaatsen is in behandciing bij de Centrale Standplaatsen Commissie van de broederschappen van notarissen en kandidaat-notarissen. Vreemdelingenzaken en Grensbewaking Vreemdelingen wet De nieuwe Vreemdelingenwet is op 1 januari 1967 in werking getreden. Behalve in de wet (Sth. 1965, 40) vindt men de voorschriften in het Vreemdelingenbesluit (Sth. 1966, 387) en het Voorschrift Vreemdelingen (Ned. Stcrt. 1966, 188). Aanwijzingen voor de uitvoerende diensten, vroeger over veel circulaires verspreid, zijn nu bijeengebracht in de Vreemdelingencirculaire. De installatie van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken, voorzien in artikel 2 van de Vreemdelingenwet, vond op 4 januari 1.1. plaats. De toepassing van de nieuwe voorschriften heeft zich in de praktijk in het algemeen bevredigend ontwikkeld. De bewegelijkheid van de materie zal echter voortdurend nopen tot aanpassing van de in de circulaire gegeven aanwijzingen aan de feitelijke situatie. De aandacht blijft daarop gericht. De niet geringe toeneming van werk die de thans gehanteerde voorschriften met zich mee brengen, kon tot nu toe zonder schokken worden opgevangen. Op verbetering van de organisatie van de werkzaamheden en op versnelling van afdoening van zaken wordt toegezien. Het behoort tot de taak van de nieuw gevormde afdeling Toezicht Vreemdelingen en Grensbewaking van de Hoofdafdeling Vreemdelingenzaken en Grensbewaking de ontwikkelingen nauwlettend gade te slaan en waar doenlijk maatregelen voor te bereiden om een doeltreffend beleid te kunnen voeren. Aantallen
vreemdelingen
Het aantal vreemdelingen dat in Nederland verblijft houdt, is in 1966 toegenomen van 185 000 tot 213 000. Voorlopige gegevens over 1967 wijzen uit, dat de toeloop van werkzoekende vreemdelingen sterk vermindert. Anderzijds bestaat
20 de indruk, dat een sterkere neiging tot gezinshereniging bestaat. Van de ± 28 000 personen, waarmede in 1966 het aantal vreemdelingen in ons land toenam, zijn er ongeveer 21 000 afkomstig uit het Middellandse Zeegebied. Uiteraard hing deze stijging samen met de behoefte aan werkkrachten in industriële gebieden en ook met het reeds gesignaleerde verschijnsel van het toenemen van de neiging tot gezinshereniging. Verandering in de conjuncturele omstandigheden heeft geleid tot nader Regeringsberaad. Dat ons land daarbij een beleid zal moeten voeren dat in harmonie is met dat van de ons omringende landen ligt voor de hand. Chinees personeel in restaurants Er is een onderzoek ingesteld naar de redelijke personeelsbehoeften in het Chinese-restaurantbedrijf. Vervolgens is een begin gemaakt met een daarop aangepaste toelating van vreemdelingen van Chinese landaard voor tewerkstelling in deze restaurants. Uit aan het licht gekomen gevallen valt af te leiden dat het euvel van illegaal verblijf hier te lande van zulke vreemdelingen nog steeds voortduurt. Er wordt naar gestreefd dit illegale verblijf te voorkomen of te beëindifien. Repatriëringsbeleid Indonesië Aan deze memorie is toegevoegd een overzicht van de stand van zaken per 15 juli 1967. Er blijkt uit dat het repatrieringsbeleid is beëindigd. Na 1 april 1964 ingekomen verzoeken om repatriëring op Rijksvoorschot werden bezien op de vraag of de verzoeker zich inderdaad in zulk een uitzonderingspositie bevond, dat het hem onmogelijk was eerder om overbrenging naar Nederland te vragen. De bovenbedoelde bijlage geeft tevens de stand van zaken weer ten aanzien van verzoeken ingediend overeenkomstig de Wet Beroep Administratieve Beschikkingen. Verzoeken om asiel Van 1 juni 1966 tot 1 juni 1967 werden 57 verzoeken om asiel ontvangen. Aan 23 aanvragers werd verblijf hier te lande toegestaan, te weten aan: 7 Hongaren, 4 Polen, 9 Tsjechoslowaken en 1 Portugees. Aan twee aanvragers werd toegestaan via Nederland naar elders te emigreren. Toestemming tot verblijf moest wegens gemis aan gegronde redenen worden geweigerd aan 3 Hongaren, 1 Pool, 11 Zuidslaven en een reeds elders asiel genietende Rus (totaal 16), terwijl 1 Pool en 2 Zuidslaven het land verlieten voordat een beslissing was genomen. Op dit ogenblik zijn nog verzoeken betreffende 15 vreemdelingen in behandeling (namelijk 2 Hongaren, 4 Polen, 2 Zuidslaven, 2 Tsjechoslowaken, 3 Portugezen, 1 Spanjaard en 1 Marokkaan). Raad voor het rechtsherstel Ingevolge de Rijkswet van 9 maart 1967, Stb. nr. 163, houdende regelen inzake de opheffing van de Raad voor het Rechtsherstel, worden de zaken betreffende vijandelijk vermogen die nog bij het Nederlandse Beheersinstituut liepen, thans afgewikkeld door het Ministerie van Justitie.
Hoger dan Lager dan 1967 1967 (in duizenden guldens) Afd. I. II. III. V. VI. VII. VIII.
Ministerie Rechtspraak Politie Strafrechtstoepassing Kinderbescherming Verzekeringskamer Centraal Bureau van Bijstand Notarisambt IX. Herstel Rechtsverkeer . . . .
7 370 11270 24 390 17 235 15 405 205 25 290 75 900
Totaal meer
290 75 610
De raming van de personeelssterkte is afgestemd op de iets ruimere arbeidsmarkt en de ultimo 1968 vermoedelijk te bereiken formaties. De begrotingsindeling is afgestemd op de inmiddels gewijzigde organisatie van het departement. In verband hiermede zijn de uitgaven betreffende het gevangeniswezen, de uitvoering psychopatenwetten, de reclassering en de voorlichting in strafzaken ondergebracht in Afdeling V. Strafrechtstoepassing. Als voornaamste factoren voor de hogere raming kunnen worden genoemd: 1. De salarismaatregelen voor het rijkspersoneel, personeelsuitbreiding, periodieke weddeverhogingen, bevorderingen enz ƒ 48 037 000 2. Hogere verpleegkosten en subsidies kinderbescherming (waarin begrepen salarismaatregelen) 11 428 000 3. Hogere materiële uitgaven 5 459 000 4. Meer betalingen voor de posten, geraamd onder overige sociale lasten, nl. bijdragen voor inkoop van diensttijd voor pensioen, betalingen aan rijkspersoneel, waartegenover geen arbeidsprestatie staat en de uitkering bij functioneel leeftijdsontslag 4 550 000 5. Meer uitgaven voor psychopaten- en reclasseringssubsidie (waarin begrepen salarismaatregelen) 3 710 000 6. Hogere kosten rechtsbijstand aan on- en minvermogenden 2 550 000 7. Meer aanschaffingen 1 387 000 8. Hogere uitgaven voor bouwsubsidies kinderbescherming 750 000 Als voornaamste verminderingen kunnen worden vermeld: a. Een lagere raming voor bouwsubsidies psychopatenzorg 2 400 000 b. Het teruglopen van de taak van de raad voor het rechtsherstel 290 000 Artikelsgewijze toelichting Voor zover de hogere raming van de artikelen voor personeelsuitgaven voortvloeit uit de genomen salarismaatregelen, periodieke wedde-verhogingen en bevorderingen wordt hieromtrent in de toelichtingen op deze artikelen niets vermeld.
Toelichting op de cijfers Algemeen GEWONE DIENST De raming voor de Gewone dienst voor het dienstjaar 1968 bedraagt ƒ 620 060 000 terwijl voor 1967 werd toegestaan 544 450 000 radat voor 1968 meer is begroot
ƒ
75 610 000
De verdeling van deze verhoging over de verschillende begrotingsafdelingen is als volgt:
Bij de raming van de artikelen voor materiële uitgaven is in het algemeen rekening gehouden met hogere uitgaven voor: 1. Huisvestingskosten als gevolg van de loonmaatregelen voor de rijkswerkvrouwen, de verhoging van de tarieven van schoonmaakbedrijven en de gestegen kosten van brandstof, enz.; 2. Bureaukosten in verband met de verhoging van de PTTtarievcn en de hogere kosten van bureau- en tekenbehoeften,
21 van drukwerk en van onderhoud kantoormeubilair en -machines; 3. Rcis-, verblijf" en verplaatsingskosten, welke voortvloeien uit de hogere tarieven en, wat de laatste betreft, ook uit de hogere salarissen. Deze algemene factoren zijn in de toelichtingen op de afzonderlijke artikelen niet genoemd.
gen van de salarismaatregelen, het toenemend aantal langdurig zieken, het toekennen van hogere wachtgelduitkeringen en een groter aantal rechtverkrijgenden op een uitkering bij functioneel leeftijdsontslag zijn op de betrekkelijke posten hogere bedragen in raming gebracht. Daartegenover kan, nu de verplichtc spaarregeling is ingetrokken, voor uitkeringen ingevolge deze regeling met een lager bedrag worden volstaan. Artikel 25. De hogere raming houdt verband met de genomen salarismaatregelen.
GEWONE DIENST AFDELING I.
MINISTERIE
Artikel 2. Voor het dienstjaar 1968 is rekening gehouden met een uitbreiding van de personeelssterkte van 1010 tot 1020 hoofden Hoewel de raming aanzienlijk achterblijft bij de gewenste formatie, mag — mede gezien het voortduren van de spanningen op de arbeidsmarkt in het westen des lands — verwacht worden dat de begroting overeenstemt met de te realiseren mogelijkheden. Artikel 4. Aangezien meer personeelsleden van het ministerie deelnemen aan de verschillende opleidingen en de kosten van diverse cursussen niet meer zoals voorheen ten laste van de begroting van Binnenlandse Zaken zullen worden genomen, is een hoger bedrag geraamd. Artikel 5. Bij de raming van de kosten van de Centrale Raad van Advies voor het Gevangeniswezen, de Psychopatenzorg en de Reclassering is rekening gehouden met de inmiddels verhoogde vacatiegelden en de gestegen personeelskosten. Ook voor de ,.andere commissies" is op enige stijging van kosten gerekend moeten worden. Artikel 14. Onder de overige algemene uitgaven zijn hogere bedragen geraamd voor „adviezen en processen" en „verrekeningen met de rijkscentrale voor mechanische administratie". Hierbij is rekening gehouden met de gestegen kosten voor externe bijstand en de voortschrijdende automatisering van de salarisadministratie. De hogere raming voor „officiële publikaties (Politie)" houdt verband met de gestegen loonkosten en papierprijzen. In de raming van de „kosten centrale fotografische dienst en centrale technische opsporingsdienst" is begrepen een bedrag voor de kosten van een experiment inzake automatische bewerking van de identificatiegegevens, waarover het bureau herkenningsdienst van de onderafdeling opsporingsbijstand beschikt. Voor het gerechtelijk geneeskundig laboratorium is o.a. gerekend op enige aanvulling van de medische boekerij. Voor de geleidelijke vervanging van verouderde apparatuur bij het gerechtelijk natuurwetenschappelijk laboratorium is een hoger bedrag opgenomen voor aanschaffingen. Verwezen zij naar de algemene toelichting. Artikel 18. Gelet op de toeslag op de wegenbelasting is voor overige specifieke uitgaven f 5000 meer geraamd. Voor de aanschaffing van auto's en andere vervoermiddelen, hoofdzakelijk ter vervanging van af te voeren voertuigen, is f 242 000 uitgetrokken. Artikel 22. Rekening houdend met de gevolgen van de salarismaatregelen en een groter aantal gevallen, waarin een gratificatie zal worden toegekend, wordt f 800 000 geraamd. Artikel 24. Onder „overige sociale lasten" zijn diverse posten opgenomen, welke voorheen als afzonderlijke artikelen werden vermeld. Voor bijdragen voor inkoop van diensttijd voor pensioen moet als gevolg van het „generaal pardon", waarbij de gelegenheid is geopend alsnog diensttijd in te kopen, op belangrijk hogere uitgaven worden gerekend. Gelet op de gevol-
Artikel 26. Zowel de in dit artikel omschreven uitkeringen als het aantal deelnemers vertonen een stijgende tendens. AFDELING II.
RECHTSPRAAK
Artikel 27. Ten gevolge van de doorwerking van het eind 1965 ingevoerde gewijzigde tarief voor vergoedingen aan toegevoegde raadslieden en een groter aantal toevoegingen moet f 1 050 000 meer worden geraamd. Voorts is gerekend op een stijging van de kosten van deurwaarders en voor verzending van gerechtelijke brieven. Ten slotte zijn de kosten in raming gebracht van het in 1968 te houden examen voor deurwaarder. Artikel 28. Doordat de zaken in het algemeen eerst na geruime tijd kunnen worden beëindigd, verloopt de doorwerking van nieuwe tarieven zeer geleidelijk. Zodoende dient voor 1968 mede te worden gerekend op de gevolgen van de eind 1965 ingevoerde tarieven. Daarenboven is gebleken, dat het aantal zaken toeneemt. Voorts is rekening gehouden met hogere kosten van deurwaarders en enige stijging van de overige kosten. Artikel 29. Om tijdig over voldoende bekwame ambtenaren te kunnen beschikken zullen meer cursussen voor administratieve functies en voor het (gerechts)secretariaat worden gehouden. Voor bijscholing in verband met nieuwe wetgeving zullen voor een 200-tal reeds gediplomeerde ambtenaren studiedagen worden gehouden. Artikel 30. In het jaar 1968 zal een 10-tal cursussen worden gegeven. Artikel 31. De personeelsbezetting van de gerechten is gelijk aan die van de begroting 1967. Ten behoeve van het gerechtssecretariaat is een uitbreiding geraamd van 13 man. Deze zullen na het volgen van de daarvoor geëigende opleidingen benoembaar zijn in het gerechtssecretariaat. ,j Artikel 32. Naast algemene prijsstijgingen is gerekend op uitbreiding van de huisvesting van de rechterlijke macht door nieuw- of verbouw, hetgeen meer gelden vraagt voor schoonmaakpersoneel, kosten schoonmaakbedrijven e.d. Voor het in vele plaatsen sterk achtergebleven onderhoud van gebouwen en vaste installaties is f 30 000 meer uitgetrokken. Daar de proefnemingen betreffende een mogelijke automatisering van de parketadministratie meer tijd vragen dan werd verwacht, kan met een lagere post voor de aanloopkosten voor 1968 worden volstaan. Artikel 35. Gelet op de stijging van het aantal zaken dient voor de centrale raad van beroep te worden gerekend op uitbreiding met een lid en voor de raad van beroep te Roermond op uitbreiding met een ondervoorzitter, die tevens plaatsvervangend voorzitter te 's-Hertogenbosch zal zijn. Artikel 36. De hogere raming voor het onderdeel „vergoedingen aan getuigen, deskundigen en partijen" houdt verband met de toeneming van het aantal zaken en de gestegen kosten.
22 AFDELING III. POLITIE Artikel 40. De voorheen op dit personeelsartikel uitgetrokken bedragen voor het Hoofd van de Veiligheidsdienst van het Koninklijk Huis zijn voor 1968 begrepen in de personeelsuitgaven voor het Korps Rijkspolitie, aangezien het een officier van dat Korps betreft, die met behoud van zijn rang voor bedoelde functie werd aangewezen. Artikel 41. Bij de raming van de bedragen voor „reis-, verblijf- en verplaatsingskosten" is o.m. rekening gehouden met de kosten van verplaatsingen door het aantrekken van nieuw personeel ter vervanging van personeel, dat de dienst met functioneel leeftijdsontslag gaat verlaten. Voor kosten van onderzoek moest, gelet op de werkelijke uitgaven, meer worden geraamd. Artikel 45. De raming van het aantal personeelsleden beneden de rang van adspirant-officier der Rijkspolitie is gebaseerd op de werkelijke sterkte van het Korps Rijkspolitie per 1 januari 1967, verminderd met het aantal ambtenaren, dat naar schatting in de loop van 1967 en 1968 met functioneel leeftijdsontslag of om andere redenen zal afvloeien en vermeerderd met het aantal personeelsleden, hetwelk naar mag worden verwacht van de Opleidingsschool en van andere politie-organen afkomstig zal zijn. Rekening is gehouden met een geringe uitbreiding van het aantal burgerambtenaren, mede ter geleidelijke vervanging van de op de onderscheidene bureaus in een politierang lewerkgestelde ambtenaren, belast met werkzaamheden van adminislratieve aard, alsmede met het aantrekken van administratieve krachten op een aantal daarvoor in aanmerking komende bureaus. De hogere raming van de ambtstoelagen is een gevolg van het toekennen van een toelage voor onregelmatige dienst aan politiepersoneel. Voorts is voor overwerkgelden een hoger bedrag geraamd o.m. ter bestrijding van de kosten, voortvloeiende uit het verlenen van bijstand. Artikel 46. Bij de raming is onder meer rekening gehouden met de meerdere kosten als gevolg van het overschakelen van kolen- op oliestookverwarming. De hogere raming voor bureaukosten is o.a. een gevolg van de te verwachten personeelsuitbreiding en een groter gebruik van formulieren. In verband met de overplaatsing van de sectie voor bijzondere verkeerstaken van 's-Gravenhage naar Driebergen en een uitbreiding van het aantal machtigingen voor gebruik van een eigen vervoermiddel in dienst moest voor reis-, verblijf" en verplaatsingskosten meer worden geraamd. Bij de raming van de post „aanschaffing en onderhoud van dienst- en werkkleding" is rekening gehouden met een getemporiseerde verstrekking van de 2e zwartlederen koppel aan het daarvoor in aanmerking komende personeel en het revideren van stalen helmen. De hogere raming voor onderhoud en exploitatie van duurzame hulpmiddelen wordt in hoofdzaak veroorzaakt door het toegenomen verbruik van benzine en olie door politievaartuigen met zwaardere en snel lopende motoren. Bovendien zijn in de raming begrepen de kosten van het luchtwaardig houden van twee vliegtuigen, ingedeeld bij de Dienst Luchtvaart van het Korps Rijkspolitie. Voor de post „constateren strafbare feiten" is f 16 000 meer uitgetrokken, aangezien de kosten verbonden aan het overbrengen van overtuigingsstukken ten laste van dit onderdeel moeten worden gebracht. Behalve met de normale vervanging en uitbreiding van kantoormeubilair, -machines en -stoffering is onder meer rekening gehouden met de algehele vernieuwing van het meubilair van een aantal groeps- c.q. postbureaus. Bovendien is rekening gehouden met de vervanging en uitbreiding van een aantal schrijfmachines, aan de hand van het organisatieschema rijksschrijfmachines ten behoeve van het Korps Rijkspolitie.
Ten slotte zijn gelden in raming gebracht voor onder meer de aanschaffing van vaartuigen en motoren en 8 vaste automatische verkeerslichtinstallaties, alsmede voor vervanging van een tweetal radarapparaten. Artikel 47. De in raming gebrachte bedragen zijn bestemd voor onderhoud en exploitatie van motorvoertuigen en voor de aanschaffing van de verkeersuitrusting ten behoeve van het Korps Rijkspolitie, onder andere voor 8 snelheidsmeters, de inrichting van een 25-tal groepssurveillance-auto's tot semiverkeersauto, alsmede 4 verplaatsbare verkeerslichtinstallaties. Het daarvoor in aanmerking komend motormaterieel zal worden vernieuwd, terwijl het surveillance-systeem met betrekking tot het verkeer verder zal worden uitgebouwd. Artikel 48. Ten aanzien van de „Kosten voortvloeiende uit tic te nemen bijzondere maatregelen ter verzekering van de nationale veiligheid (Reserve Rijkspolitie)" wordt verwacht, dat als gevolg van het teruglopen van het aantal reservisten, met een totaal bedrag van f 600 000 zal kunnen worden volstaan. Artikel 51. Met het oog op de noodzakelijk geachte uitbreiding van de soort en het aantal goederen in het magazijn van de Intendance, wordt het wenselijk geacht het binnenslijns geraamde bedrag voor „Aanschaffing van goederen ten behoeve van de rijks- en gemeentelijke politie-instanties" met f 250 000 te verhogen. Artikel 53. Voor „vergoeding gebruik van eigen vervoermiddel in dienst" is een bedrag van f 12 800 uitgetrokken, aangezien aan een viertal rayonadviseurs machtiging is verleend tot het gebruiken van een eigen auto in de dienst. In verband met verhoging van de huur van telex-installaties is een hoger bedrag in raming gebracht. Het voor aanschaffing van kantoormeubilair, -machines en "Stoffering uitgetrokken bedrag is o.a. bestemd voor vervanging van versleten meubilair en voor de aankoop van kantoormachines. Het voor „technische installaties en -materieel" geraamde bedrag is o.a. bestemd voor de aanschaffing van 100 mobiele stations, 120 stations voor vaste opstelling, 10 vaste stations voor relaisverbindingen, 10 portofoons t.b.v. mobiele eenheden, 90 portofoons, 18 vaste stations te gebruiken in relaisverkeer, 45 laadinrichtingen voor portofoonbatterijen en 3 marifoons t.b.v. de vaartuigen van de Rijkspolitie te Water. Voor „overige aanschaffingen" zijn bedragen uitgetrokken voor de aanschaf van 6 noodstroomaggregaten, meetapparatuur, gereedschap en proefapparatuur. Artikel 56. Medio 1967 is de werkplaats te 's-Gravenhage, gevestigd bij de sectie voor bijzondere verkeerstaken van het korps rijkspolitie verplaatst naar Driebergen. Het personeel van deze werkplaats zal zolang het nog niet kan verhuizen aanspraak hebben op vergoeding van reis- of pensionkosten, waarmede bij de raming rekening is gehouden. In verband met de uitbreiding van het aantal voertuigen in de afgelopen jaren zijn voor „onderhoud motorvoertuigen" en „banden" hogere bedragen geraamd. Voorts is gerekend op vervanging en uitbreiding van garageen werkplaatsmaterieel waaronder een remtestbank. Artikel 57. In verband met het in gebruik nemen van een dependance van de opleidingsschool van het korps rijkspolitie in 1967 is de personeelsbezetting van het vaste instructief" en administratief kader met 42 en het aantal op te leiden adspiranten met 120 verhoogd en geraamd op respectievelijk 139 kaderleden en 420 adspiranten. Artikel 58. Meer moest worden geraamd als gevolg van de voorgenomen personeelsuitbreiding en de oprichting van een dependance van de opleidingsschool en de uit de noodzakelijke verplaatsingen voortvloeiende pension- en verplaatsingskosten. Voor „uitgaven voor oefening en onderwijs en andere specificke uitgaven" is, behalve met de in te richten dependance van de opleidingsschool, tevens rekening gehouden met kosten.
23 voortvloeiende uit het elders onderbrengen van een gedeelte van de op te leiden cursisten van de verkeersschool van het korps rijkspolitie. Voor de post „voeding" is een hogere dagprijs in raming gcbracht als gevolg van de gestegen kosten van het levensmiddelenpakket. Het voor aanschaffingen uitgetrokken bedrag is onder meer bestemd voor vernieuwing van kantoormeubilair, -machines en •stoffering, alsmede voor uitbreiding van sportmateriaal, legeringsbenodigdheden, keukenuitrustingsstukken en voor technische installaties, bestemd voor het op de verkeersschool te geven onderricht. AFDELING V. STRAFRECHTSTOEPASSING Artikel 61. De raming is gebaseerd op het toekennen van een zestal studiebeurzen. Artikel 62. Ter subsidiëring van de kosten van het bouwen en verbouwen van particuliere psychopateninrichtingen wordt f 1 000 000 geraamd. Aangezien niet alle voor het dienstjaar 1967 verwachte toezeggingen in dat jaar zullen worden gedaan, wordt het binnenslijnse maximum van de aan te gane verplichtingen voor 1968 gehandhaafd op f 20 250 000. Artikel 64. De hogere raming houdt onder meer verband met de salarismaatregelen voor het rijkspersoneel, welke ook op de gesubsidieerde salariskosten worden toegepast. Artikel 65. Gelet op de uitgaven over 1966 wordt een hogere raming noodzakelijk geacht. Artikel 66. Bij de raming van de personeelssterkte is rekening gehouden met uitbreiding van het directiepersoneel, versterking van de bewakingsdienst ter voorbereiding van de opleiding van lager kader, het aanstellen van humanistische geestelijke verzorgers, een verbetering van de personeelssituatie in de jeugdgestichten te Vught en Alkmaar en het gedeeltelijk inhalen van bestaande achterstand. Hierdoor zal het mogelijk zijn bepaalde knelpunten weg te nemen. De hogere raming van de ambtstoelagen is een gevolg van het toekennen van een toelage voor onregelmatige dienst aan bepaalde groepen van het personeel. Voor overwerkgelden is een lager bedrag geraamd, aangezien de uitbreiding van de personeelssterkte deze uitgaven gunstig zal beïnvloeden. Artikel 67. De raming van de kosten van verzorging gestichtsb:volking is gebaseerd op een bezetting van gemiddeld 3600 gedetineerden. Tevens is ten aanzien van die artikelonderdelen, welke zich hiertoe lenen, rekening gehouden met de werkelijke uitgaven over voorgaande jaren. In verband met opgetreden prijsstijgingen is onder andere meer geraamd voor legering, voeding, kleding en bewassing en lichamelijke verzorging. Voor onderhoud en exploitatie van duurzame hulpmiddelen bij de arbeid is gerekend op de gestegen onderhouds- en reparatiekosten en de uitbreiding van het aantal in de gestichten aanwezige arbeidsmachines. Onder „verdere uitgaven betreffende de arbeid" zijn de kosten geraamd, welke voortvloeien uit de toezichthoudende taak van de Nederlandse Heidemaatschappij bij werkzaamheden door gedetineerden uit het penitentiair trainingskamp te Zeeland. Voor de kosten van werving van personeel is f 140 000 uitgetrokken op het onderdeel „centraal opleidingsinstituut van het gevangeniswezen". De raming voor „dienstkleding en bewapening van het personeel" is gebaseerd op de bepalingen van het rijkskledingbesluit en de geraamde uitbreiding van de personeelsbezetting. In verband met prijsstijgingen is voor grondstoffen f 100 000 meer opgenomen.
De hogere raming voor de aanschaffingen houdt behalve met prijsstijgingen verband met noodzakelijke inrichtingskosten na nieuw-, aan- en verbouw. Artikel 68. Aangezien mag worden verwacht, dat de Prof. mr. W. P. J. Pompekliniek in de loop van 1968 min of meer volledig in gebruik zal zijn, moet een hogei bedrag worden geraamd voor kosten en subsidies wegens verpleging. Behaive met de gevolgen van de salarismaatregelen is geickend op enige uitbreiding van het nazorg-apparaat. De kosten van proefverlof zijn in raming gebracht onder de „materiële uitgaven van de rijksasielen". Artikel 69. Voor 1968 is gerekend op een uitbreiding van de personeelssterkte met 44 hoofden. De vastgestelde formatie overtreft deze raming nog aanmerkelijk. Daarnaast is meer geraamd in verband met het toekennen van een toelage voor onregelmatige dienst aan bepaalde groepen van het personeel. Artikel 70. In verband met opgetreden prijsstijgingen is meer uitgetrokken voor uitgaven voor de gestichtsbevolking. De lonen voor de zgn. buitenwerkers zijn niet meer zoals voorheen onder de huisdienst doch onder de arbeid geraamd. Voor reiskosten en kosten onderzoek is in verband met de intensivering van de personeelswerving een hoger bedrag in raming gebracht. In verband met prijsstijgingen wordt vooi grondstoffen, enz. f 25 000 meer aangevraagd. Het bedrag geraamd voor aanschaffingen is onder meer bestemd voor het treffen van voorzieningen in de werkplaatsen te Groningen en in het selectie-instituut en de psychiatrische observatiekliniek te Utrecht. Artikel 71. Een beperkte uitbreiding van de personeelssterkte van de reclasseiingsinstellingen, de salarismaatregelen en de gestegen kosten van verpleging van reclassenten hebben tot een hogere raming geleid. Artikel 72. Voor 1968 zijn 18 secretarissen met een volledige dagtaak geraamd, voorts is gerekend op een kleine uitbreiding van het overige personeel. Artikel 73. Voor de aanschaffingen voor inrichting, uitbreiding en vernieuwing kan met f 5000 minder worden volstaan. AFDELING VI. KINDERBESCHERMING Artikel 76. Op dit artikel zijn de kosten geraamd van de Commissie wetenschappelijk onderzoek en van de in 1968 te verrichten onderzoeken. Artikel 77. De hogere raming vloeit voornamelijk voort uit de gestegen kosten van gezinsverpleging en de genomen salarismaatregelen. Artikel 78. Ten gevolge van de factoren vermeld in de toelichting op het voorgaande artikel moest voor onderdeel O „subsidie aan verenigingen wegens kosten van verpleging enz." eveneens meer worden geraamd. Voor subsidie wegens kosten van wetenschappelijke onderzoeken is f 20 000 minder aangevraagd. Voor de overige kosten is mede ten gevolge van de diverse salarismaatregelen op enige stijging van kosten gerekend. Artikel 79. Voor 1968 wordt gerekend op het toekennen van 16 studiebeurzen. Artikel 80. Aangezien mag worden verwacht dat een groot aantal bouwprojecten in uitvoering zal zijn, voor welke in voorgaande jaren een bouwsubsidie is toegezegd is f 15 000 000 uitgetrokken. Artikel 81. Voor het college van advies voor de kinderbescherming is op een verdere stijging van kosten gerekend.
24 Artikel 84. Ook voor 1968 is rekening gehouden met een uitbreiding van de personeelssterkte. Geraamd worden 884 plaatsen, waarmede de op basis van de werkomvang 1960 noodzakelijk geachte formatie van 895 man wordt benaderd. Hierbij zij opgemerkt dat, zoals in het algemeen gedeelte van deze memorie van toelichting reeds is toegelicht, de werkzaamhcden nadien zijn toegenomen door het overnemen van het sociale ondcrzockingswerk ten behoeve van alimentatie en kinderbijslag na de opheffing van de sociale raden bij de gemcenten. Artikel 85. De hogere raming houdt verband met de uitbreiding van de personeelssterkte en prijsstijgingen. Artikel 86. Uitbreiding van de personeelssterkte is noodzakelijk voor de verdere uitbouw van de nieuwe inrichting te Amsterdam en intensivering van de werkzaamheden bij de overige inrichtingen. Artikel 87. Aangezien in 1968 bij de rijksinrichtingen voor jongens te Amersfoort en Zeist gerestaureerde ruimten en bij de rijksinrichting te Overberg twee nieuwe paviljoens in gebruik zullen worden genomen, is voor aanschaffingen een hoger bedrag geraamd. Voorts is rekening gehouden met prijsstijgingen. AFDELING VII.
VERZEKERINGSKAMER
Artikel 88. Aangezien de personeelssterkte reeds een aantal jaren achterblijft bij de geraamde formatie, wordt een verlaging van de begrotingssterkte mogelijk geacht. Ten gevolge van de genomen salarismaatregelen dient niettemin f 40 000 meer te worden opgenomen.
Artikel 89. De hogere raming voor de materiële uitgaven houdt onder meer verband met de te verwachten aanspraken op verplaatsingskosten na verhuizing van de Kamer. Over de verplaatsing van het personeel wordt overleg geplcegd met de ambtenarenorganisatics. AFDELING IX. HERSTEL RECHTSVERKEER Vervallen artikelen. Personeelsuitgaven en materiële uitgaven Algemeen beheer en Beheerszaken van de Raad voor het Rechtsherstel. Aangezien de nog resterende werkzaamheden van de Raad voor het Rechtsherstel — met uitzondering van die verricht door de afdeling effectenregistratie — door het Ministerie worden overgenomen, behoeven geen bedragen meer te worden opgenomen. BUITENGEWONE DIENST AFDELING I.
MINISTERIE
Artikel 95. Het op dit artikel binnenslijns uitgetrokken bedrag is samengesteld als volgt: waarvan naar raming in en na 1968 te verwerken: 1. Nieuwe bouw- en aankoopplannen ƒ 24 585 000 2. In voorgaande begrotingen opgenomen werken 82 615 000 Totaal-generaal ƒ 107 200 000 De Minister van Justitie. C. H. F. POLAK.