Zitting 1972-1973 - 11 9 0 6 Urgentienota Milieuhygiëne LIJST VAN VRAAGPUNTEN Nr. 3
(De vroegere stukken zijn gedrukt in de zitting 1971-1972.)
De vaste Commissie voor Milieuhygiëne, die belast is met het voorbereidend onderzoek van de nota, verzoekt de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne inlichtingen omtrent de in de commissie gerezen en hieronder geformuleerde vraagpunten te verstrekken. Het ligt in de bedoeling van de commissie na ontvangst van deze inlichtingen de punten vast te stellen, welke besproken zullen worden in haar openbare vergadering op maandag 18 juni 1973. LI. Is het mogelijk in het algemeen nader uiteen te zetten, welke punten in de Urgentienota meer of minder urgent worden als uitgegaan zou worden van verschillende groepen van uitgangspunten? Op blz. 7 bijvoorbeeld komt een grafiek voor van de bevolkingsgroei in Nederland tot het jaar 2000. Voor dat jaar v/ijst de grafiek een bevolkingstotaal van 17 min. aan. Hoe zou de urgentielijst veranderen als de 20 min. of als de 15 min. bereikt zou worden? Zouden daaruit mogelijke konklusies getrokken kunnen worden over de wenselijkheid 20, 17 of 15 min. te bereiken en zou op grond daarvan dan ook aangegeven kunnen worden hoe zo'n gewenste situatie ten minste nagestreefd en mogelijk ook bereikt zou kunnen worden? Op gelijke wijze zou deze vraag betrokken kunnen worden op groei van het aantal arbeidsplaatsen (alle of in bepaalde industrietakken), groei van het nationaal inkomen, groei van het ruimtebeslag, enz. Vindt de Minister ook, dat om het verkeer te beperken de functies wonen, werken en ontspannen meer ruimtelijk geïntegreerd moeten worden? Zijn er ook andere redenen die een dergelijke integratie gewenst maken, b.v. milieu-psychische? 1.2.2. Wat staat centraal: de mens of het ecosysteem waar de mens toe behoort? De nota stelt (blz. 10, linkerkolom) in 1.2.2. aan het slot van de eerste alinea: „In een groot aantal menseIijke activiteiten is zo steeds duidelijker de kiem tot verstoring van natuurlijke processen en van de continuïteit van ecosystemen merkbaar geworden. Als voorbeeld in dit verband moge genoemd worden het toenemende aantal plaatselijk verdwijnende soorten planten en dieren". Nadat in de volgende volzin dergelijke effecten gecategoriseerd zijn als „milieubederf" vervolgt de nota aldus: „De mens wederom centraal stellende bedoelt men hiermee de veranderingen in de hoedanigheid van het milieu die in enigerlei mate gevaren voor de psychische en somatische gezondheid van de mens en uiteindelijk voor zijn voortbestaan in zich bergen". Is de Minister niet van mening, dat hier een innerlijke tegenstrijdigheid blijkt? Immers het verlies aan diversiteit - en daarmee aan stabiliserend vermogen van een ecosysteem dreigt de psychische en somatische gezondheid van mensen of uiteindelijk het voortbestaan van de mens als soort in gevaar te brengen. Wellicht zal dit milieubederf betekenen, dat mensen meer kosten en energie zullen moeten besteden aan liet reguleren van zo'n ecosysteem wanneer de zelfregulatie tekort gaat schieten - en dat zij dus relatief armer worden; of wellicht zal dat ecosysteem voortaan alleen een geringer aanta! mensen kunnen dragen. Zulk milieubederf is wanbeheer, maar is de Minister niet van oordeel, dat wanbeheer ook veroordeelbaar is en vermeden moet worden als de gezondheid of het voortbestaan als soort voor de mens niet in het g e d i n g is?
11 906
3 (2 vel)
'■■■■•
■
• --'.
*1
2 Is de Minister niet voorts van mening dat de koppeling van milieu-wanbeheer aan gezondheidsschade van de centraal gestelde mens tot ernstige misverstanden aanleiding kan geven, b.v. tot de opvatting dat zolang gezondheidsschade niet aantoonbaar is, er ook van milieubederf geen sprake is? Leidt dit ook niet tot al te restrictieve formuleringen als b.v. op blz. 21 (rechterkolom) van de nota onder punt 1? 1.3.5. In hoever wordt nu en in de toekomst het menselijk handelen getoetst op ecologische inpasbaarheid? Wordt dit gerealiseerd in een beleid gericht op vermindering van de bevolkingsgroei en eveneens een vermindering van (de groei in) materiële welvaart? 1.4. Nu in 1.2. is erkend dat aantasting van het milieu een nadelige uitwerking kan hebben ook op het psychische en sociaal welzijn, waarom gaat de Minister in 1.4. wel in op milieuhygiëne en sociaal-economische ontwikkeling, en niet op milieuhygiëne en psycho-sociaal welzijn? Vergt een echt milieubeleid - met vergaande gevolgen voor onze huidige samenlevingsordening - niet vergaande veranderingen in de bewustzijnsprocessen van de mensen, in hun intermenselijke relaties en hun visie op het natuurlijk en of het kunstmatig tot stand gebrachte milieu waarin zij leven? (zie o.m. Rapport van de Commissie van Zes van de P.v.d.A., D'66 en P.P.R. - „rapport Mansholt" - maart 1972). Behoort het psycho-sociaal welzijn ook tot het urgentieschema van de Minister? 1.4.1. Geldt de bewering dat het stellen van normen ter zake van toelaatbare emissies primair een internationale aangelegenheid is naar de mening van de Minister ook voor het particuliere personenvervoer? Kunnen met name ten aanzien van dit type vervoer geen normen worden gesteld die zijn toegespitst op de mate van congestie in het betreffende land? Waarom sluit Nederland zich niet aan bij de Amerikaanse eisen? Heeft de recente volkstelling geen gegevens opgeleverd over de vraag in hoeverre bepaalde tekorten van het huidige woonmilieu verantwoordelijk gesteld kunnen worden voor de sterke toename van het recreatieverkeer? Heeft in verband hiermee aanleg van recreatiegebieden (natuurgebieden) dicht bij verstedelijkte gebieden een hoge urgentie? Acht de Minister het van belang dat voorzieningen voor het milieu weinig aantastende vervoermiddelen aanzienlijk worden verbeterd? Kan dit niet o.a. gebeuren door fiets- en wandelroutes aantrekkelijker te maken, bij voorbeeld door groenstroken aan te leggen langs fiets- en wandelpaden en deze routes te laten doorlopen (thans zijn vele wandel- en fietspaden doodlopend, bij voorbeeld door gemeentegrenzen)? Is het in dit verband ook niet gewenst fietsers dezelfde rechtspositie te geven als het snelverkeer, zoals in de meeste Europese landen het geval is? Hoe is de ontwikkeling van het aantal kilometers waarover de gemiddelde Nederlander zich jaarlijks verplaatst? Is er in het autopark een ontwikkeling gaande in de richting van auto's die uitstekend rijden op benzine die geen of weinig lood bevat? Indien dit het geval is, is het dan niet nuttig om het beschikbaar stellen van loodvrije of loodarme benzine te verplichten aan verkopers (het zou bij voorbeeld verplicht gesteld kunnen worden dat ten minste 1 op de 4 benzinepompen loodvrije benzine moet kunnen leveren)? Kan de bewindsman mededelen of en zo ja in welke zin en met welk resultaat (bereikt en in de nabije toekomst tegemoet te zien) reeds studies in gang zijn gezet ten einde te komen tot de theoretische onderbouw van een functionele opbouw van ons land? Wil hij daarbij betrekken de vraag of de huidige bestuurlijke indeling van ons land voldoende is aangepast aan de eisen van een afweging zoals hij op blz. 17, rechterkolom, eerste alinea, schetst? 1.4.2.2. Is de Minister van mening dat de (materiële) consumptiegoederenvoorziening moet worden afgestemd op „milieuvriendelijke" produkten? Zo ja, hoe denkt hij dat te realiseren? Is men reeds bezig met het op blz. 19 genoemde economische onderzoek?
Hoe denkt de Minister de stuurfunctie van kosten en prijzen ten aanzien van schaarse milieucomponenten te realiseren? Zijn de bestaande en de op korte termijn te verwachten milieuwetten daarvoor voldoende? Kan de bewindsman de stelling onderschrijven dat het milieubeleid in engere zin hierin bestaat, dat onder de bedrijfseconomische kosten - zoals tot op heden in aanmerking genomen - dienen te worden begrepen de kosten voortvloeiende uit het milieubeleid in ruimere zin? Wil hij een beschouwing wijden aan de onderlinge verhouding tussen heffingen/retributies en verboden of geboden? Moeten beide categorieën milieubeleid-instrumenten kunnen worden aangegrepen op alle bestuursniveaus zoals bedoeld in blz. 17, rechterkolom, eerste alinea, of zouden bijvoorbeeld de ge- en verboden uitsluitend, dit natuurlijk afgezien van de traditionele op grond van de Hinderwet bestaande bevoegdheden, zijn voorbehouden aan hogere bestuurslagen? Kan de bewindsman dieper ingaan op het proces van herstructurering dat ten gevolge van maatregelen van milieubeleid zal plaatsgrijpen? Kan iets medegedeeld worden ter zake van de te verwachten verschuivingen binnen en tussen bedrijfstakken dan wel binnen en tussen regio's? 1.4.2.3. Is de Minister van mening dat het energiebeleid milieuhygiënisch bepaald moet worden en dat daarmee de kern van de milieuproblematiek bereikt wordt? In hoeverre wordt het energiebeleid beoordeeld naar de richtlijnen: - een beperken en indien mogelijk stopzetten of onder controle brengen van diverse vormen van milieubederf; - herstel van aangerichte schade; - het treffen van preventieve maatregelen? 1.4.2.4. Hoe denkt de Minister de mentaliteitswijziging van consument en producent te realiseren? 1.4.3. Er rijzen bij het geven van milieuhygiënische voorschriften in bestemmingsplannen nogal wat wettelijke moeilijkheden. Acht de Minister wetswijziging geen noodzaak om te komen tot noodzakelijk geachte milieuhygiënische voorschriften? Is de Minister bereid, in verband met wat opgemerkt wordt aangaande „milieuhygiëne en ruimtelijke ordening in de praktijk", de instelling van een milieukadaster in overweging te nemen? 1.4.4. Zijn de verschillen in fysiek welbevinden van de mens door verblijf in milieus van verschillende kwaliteit, zoals stedelijk tegenover natuurlijk, te kwantificeren? Een verdere verdieping van het inzicht in de wisselwerking tussen „menselijk welbevinden" en milieukwaliteit wordt aangekondigd. Welk onderzoek op dit gebied is aan de gang, hoeveel onderzoekresultaat is momenteel beschikbaar? II. 1. Op welke termijn is een uitbreiding te verwachten van het rapport-Den Hartog (bijlage III bij het hoofdstuk voor Economische Zaken van de rijksbegroting voor het dienstjaar 1973) ? Welke categorieën verontreiniging zal deze uitbreiding omvatten? Il.l.b. Is de Minister niet van mening dat de bewijslast moet worden omgekeerd, in die zin, dat moet worden aangetoond dat een bepaalde toevoeging aan het milieu niet schadelijk is vóórdat die toevoeging mag worden geaccepteerd? Betekent de zin „Bij een dergelijke meer planmatige aanpak zal uiteraard regionaal gedifferentieerd te werk dienen te worden gegaan om te voorkomen dat overal het toegelaten niveau wordt opgevuld", dat de Minister denkt over het stellen van landelijke toelaatbare normen voor vervuiling, die in de regio's alleen scherper gesteld mogen worden, d.w.z. dat de vervuiling in de regio's wel minder maar nooit meer mag zijn dan centraal is vastgesteld? Hoe denkt de Minister adequate kennis te krijgen van het emissiepatroon? Dienen de emissiegegevens daartoe openbaar te zijn?
3 Hoe denkt de bewindsman het op blz. 22 genoemde besluitvormingsproces met een wezenlijke inspraak van onze samenleving te verwezenlijken? Welke inspraakprocedures heeft hij hier met name op het oog? II.l.c. Op blz. 2 (linkerkolom) van de nota staat te lezen dat in de nog tot stand te brengen wetgeving de mogelijkheid van een ruimere toepassing van heffingen dient te worden bevorderd in het bijzonder in gevallen waarin heffingen.... beter dan een uitsluitend fysieke regulering een gegeven milieudoelstelling kunnen helpen bereiken. Is de Minister bereid nader mee te delen in welke categorieën van gevallen heffingen als reguleringsinstrument de voorkeur verdienen, waarom dat dan zijns inziens zo is, en in hoeverre daarbij rekening wordt gehouden met de kosten verbonden aan waarneming van als grondslag der heffing dienende feiten, inspectie, verificatie en andere perceptiekosten? In hoeverre kan, naar de mening van de Minister, het reguleren via heffingen werkzaam zijn indien andere landen, behorende tot dezelfde marktgemeenschap hetzelfde middel niet in dezelfde mate hanteren? Heeft de Regering reeds haar standpunt bepaald ten aanzien van het verlenen van fiscale faciliteiten aan de Nederlandse industrie ten behoeve van milieu-investeringen, zoals deze ook in het buitenland gelden? H.l.d. Is de bewindsman niet bang dat door een te grote mate van decentralisatie de centrale overheid de greep op het milieubeleid verliest en dat de doorzichtigheid afneemt, met name daar waar een sterk beleid (normen) geconcretiseerd moet worden? II. 1.e. Is het niet gevaarlijk het milieuhygiënisch beleid in te belangrijke mate te doen steunen op onderzoeksresultaten, omdat onze kennis van de levensprocessen gering is (en daarmee onze kennis van de milieubeheersende factoren), terwijl onze kennis van de dode natuur, waaruit het technisch produktieapparaat is voortgesproten, veel verder gaat? Waarom ontbreekt in de opsomming van Rijksinstituten het Rijksinstituut voor Milieubeheer? II. 1.f. Welke is de „eigen wetgevende bevoegdheid" van de Minister? Kan de Minister een overzicht geven van de organisatie van de met de milieuhygiëne verband houdende activiteiten zoals die bij de verschillende departementen functioneert? In hoeverre speelt de Interdepartementale Coördinatiecommissie daarbij een rol? H.l.g. Is het mogelijk om een globale opgave te verstrekken van de inmiddels gerealiseerde verbeteringen? In de publiciteitsmedia valt vaak eenzijdig de nadruk op de tekortkomingen, waardoor bij het publiek de indruk gaat ontstaan dat er door overheid en particulieren weinig wordt gedaan. Hoe denkt de Minister over het instellen van milieupolitie? ll.l.h. Onderschrijft de Minister het standpunt, ingenomen door de 2de Internationale Parlementaire Milieuconferentie, dat voor het beheer van internationale rivieren het sluiten van verdragen niet voldoende is, maar dat gestreefd moet worden naar het instellen van bovennationale bestuursorganen met reële bevoegdheden, ten einde het water te beheren van het stroomgebied van een internationale rivier? Il.l.i. Kunnen nadere medelingen worden gedaan over de berekeningswijze van de „kosten van de milieusanering", zoals deze door het CBS worden berekend? In het Handboek voor Vervuild Nederland becijfert de heer Copius Peereboom dat tot 1980 18 a 28 mld. gulden moet worden uitgegeven ten behoeve van milieubescherming. Dat is 3 a 4 mld. per jaar. Hoeveel is uitgegeven sedert het verschijnen van deze nota? Op welke wijze denkt de Minister dat we er inderdaad toe gaan komen 2 a 3 pet. van het bruto nationaal produkt voor milieubescherming uit te geven?
Aan welke maatregelen denkt de Minister als hij spreekt over bevorderen van kwantificeren van voorgenomen beleidsplannen? II.l.j. Kan - naast de uitvoerige opsomming van de urgente beleidsvoornemens - een benadering gegeven worden, waarbij prioriteiten gesteld worden die gericht zijn op de meest acute problemen? Bedoeld wordt een plan van actie voor op korte termijn realiseerbare maatregelen. Is het denkbaar om tot dit doel regionale saneringsplannen te doen opstellen, waarbij duidelijke knelpunten worden aangepakt? II.2. Iedere burger heeft belang bij schoon water. In een deel van ons land zijn de waterschappen belast met de beheersing van de waterkwaliteit. Ziet de Minister mogelijkheden om de zeggenschap van de burgers over het waterschap te vergroten? Overweegt de Minister het verplicht stellen van de derde zuiveringstrap? Zo niet, kan dan een stimulerende subsidie daarvoor verleend worden? 11.2.2. Wat kan thans worden meegedeeld over de lozingsnormen en het systeem van heffingen, geldend voor de oevcrstaten van de Rijn, zoals toegezegd bij de mondelinge beantwoording van vragen op 2 november 1972? Blijft de Regering van mening, dat zij moet bijdragen in de kosten van opslag van het zout afkomstig van de Franse kalimijnen? 11.2.3. Is de Minister van mening dat de kennis op het gebied van de verontreiniging van oppervlaktewater en de kennis van de zuiveringstechnieken voldoende zijn om aan alle bestaande problemen het hoofd te bieden? Verdient het geen aanbeveling het speurwerk inzake de verontreiniging van het oppervlaktewater te intensiveren en te coördineren? Zou in de toekomstige drinkwatervoorziening niet beter kunnen worden voorzien door het reinigen van oppervlaktewater in plaats van voorraadvorming (Biesbosch, Veluwe) en de daaruit voortvloeiende verstoring van het ecologisch evenwicht? 11.2.5. Bestaan er voornemens om in ons land evenals in Duitsland tankers voor het ophalen van afvalolie van binnenschepen in dienst te stellen? Moet, in tegenstelling tot het in deze paragraaf gestelde, niet worden aangenomen dat olie persistent is, zich kan ophopen in voedselketens, toxisch is en kan fungeren als ophopingsplaats van bijv. D.D.T. en P.C.B, (vergelijk Natuur en Landschap 1972/1973, blz. 154 - J. C. Duinker)? 11.2.6. Is de voetnoot op blz. 32 met betrekking tot het ongevaarlijk zijn van Clostridium botulinum voor de mens juist? Er zijn auteurs die dit betwijfelen. Milieuhygiënisch verantwoorde koelsystemen bestaan vermoedelijk niet of nauwelijks. In ons land zijn zeker koeltorens ook uit den boze. Acht de Minister het geen milieuhygiënische urgentie om energiebesparing zowel aan de produktie- als aan de consumptiekant te bevorderen? Welke activiteiten zouden op dit gebied kunnen worden genomen? 11.2.7. Is de Minister niet van mening dat een heffing op fosfaathoudende wasmiddelen, een heffing die als bestemmingsen als remmingsheffing dienst zou kunnen doen, de ontwikkeling van minder fosfaathoudende wasmiddelen zou kunnen bevorderen? Wordt bij thans gebouwde waterzuiveringsinstallaties althans rekening gehouden met uitbreiding met een defosfateringstrap? In hoeverre kan defosfatering van afvalwater van belang worden voor het hergebruik van deze grondstof? Immers, fosfaten zijn van betekenis voor de, met het oog op de derde wereld, zo noodzakelijke verhoging van de voedselproduktie. Nu worden deze grondstoffen veelal nog ingevoerd. Kan de Minister aangeven waar defosfatering van het effluent van waterzuiveringsinstallaties nu al van groot belang is voor het oppervlaktewater?
4 II.2.7.d. Waarom moet in principe niet alle op binnenwateren geloosd afvalwater gedefosfateerd worden (zie blz. 32 onder 7 d)? II.2.10. Wat is het antwoord op de vragen inzake de persleiding naar de Eems-Dollard, gesteld in de openbare vergadering der commissie op 24 mei 1972?
Wanneer zal het onderzoek van het RCN naar eigenschappen en voorkomen van condensatie-aerosolen starten? Wanneer is het advies van de Gezondheidsraad betreffende normen te verwachten? Wanneer valt de vaststelling van de E.E.G.-norm inzake de uitlaatgassen van gemotoriseerd verkeer te verwachten?
II.5. Is de Minister bereid aan te dringen op de verplichte opneming van richtlijnen en locaties voor nieuw te stichten vuilstortplaatsen in de gemeentelijke bestemmingsplannen, waardoor voor de burger de mogelijkheid van beroep wordt geopend? Lijkt het de Minister niet zinvol in de toekomst te komen tot het instellen van een „statiegeld" op auto's en andere belangrijke grondstoffen bevattende produkten? Dit statiegeld zou kunnen worden teruggegeven op het moment dat de verbruiker het versleten produkt inlevert op een manier die recycling van de grondstoffen garandeert. Kan het Nederlandse schroot verwerkt worden tot kwaliteitsijzer, of wordt dit verhinderd doordat het moeilijk is metalen als tin te verwijderen? Indien dit laatste het geval is, heeft het dan zin om het schroot hetzij vooraf te onttinnen, zoals bijvoorbeeld in de Verenigde Staten wordt gedaan, of om dit schroot 11.4. Neemt, ondanks het toenemende gebruik van zwavel- af te voeren naar hoogovens in een ander land van de E.E.G., arme brandstoffen (bijv. aardgas) de totale zwaveldioxyde- b.v. waar men dit soort schroot wel kan verwerken? emissie in dit land af, of is dit niet het geval omdat het totale Wanneer denkt de Minister de vragen van de leden Vredeling energieverbruik zo sterk stijgt? en Oele over de verwijdering van afvallen en afvalstoffen in Is de Minister voornemens normen van de Gezondheidsraad Nederland, die op 26 mei 1972 zijn ingezonden (Aanhangsel inderdaad te gaan hanteren? tot de Handelingen van de Tweede Kamer, zitting 1971-1972, Is het in dit verband niet te verwachten dat niet immissie- blz. 3319), te kunnen beantwoorden? maar alleen emissiemetingen op den duur effectief kunnen zijn? Wat is het oordeel van de bewindsman over het storten van Is het de bedoeling dat bij registratie van emissies uitsluitend bouw- en sloopafval op puinhopen die te zijner tijd als landvan vrijwillige medewerking van alle betrokkenen gebruik zal schapsverfraaiing kunnen dienen? worden gemaakt? Moet een landelijk basisplan voor de verwijdering van afvalWat zijn de moeilijkheden voor de industrie bij het bijhouden stoffen wachten op de totstandkoming van de wet inzake afvalvan een stoffenbalans? stoffen? Welke termijn is hier dan mee gemoeid? Is de Minister voornemens totstandkoming hiervan in een Deelt de Minister de mening dat voorkomen moet worden bepaalde vorm op korte termijn te bewerkstelligen? dat het hergebruik van afvalstoffen leidt tot een toeneming van Waar zullen naar het inzicht van de Minister in de toekomst wegwerpartikelen ? nieuwe saneringsgebieden betreffende de luchtverontreiniging Wordt bij het probleem van recycling van afvalstoffen ook ontstaan? het energieverbruik bekeken? Is evaluatie hiervan niet van belang op grond van het prinMoeten de urgenties inzake afvalstoffen niet aangevuld worcipe dat voorkomen beter is dan genezen? den met: Worden maatregelen overwogen om het relatieve aandeel 1. het voorkomen van ontstaan van afval door: van elektriciteit in de energievoorziening te doen verminderen? a. hergebruik van verpakkingsmiddelen, Hoe denkt de bewindsman de beschikking te krijgen over de b. het bevorderen van een langere levensduur van proemissie-gegevens als deze niet vrijwillig worden gegeven? Wordukten. den deze gegevens openbaar gemaakt? Algemene meldingsplicht voor „outputs". In het overzicht 2. het maken van stofbalansen om „zoek raken" van afval van urgenties (blz. 2 rechter kolom en vlg.) wordt genoemd en produkten te voorkomen, en om een overzicht te hebben onder van de afvalproduktie? 11.4 sub 5 registratie van emissies; Is enige studie verricht of in gang gezet ter zake van de 11.5 sub 2 onderzoek naar soorten en hoeveelheden moeilijk ontwikkeling van het afval per hoofd van de bevolking, geverwerkbaar afval. splitst naar categorieën, zoals bouwafval, huisvuil, papier, Waarom blijft inventariseren beperkt tot deze beide vormen chemisch afval enz.? van output van een (produktie) huishouding? Acht de Minister een meer algemene inventarisatie van zowel emissies, als effluII.6. De AKZO verricht diepe ondergrondse lozingen bij enten, afvallen, resten, verstuivingsverliezen en produkten niet Winschoten. In hoeverre zijn de Minister de plannen hierover noodzakelijk, en is hij niet van mening dat, mede met het oog bekend en in hoeverre oefent hij hierover controle uit? op de onderlinge verschuivingen die tussen deze soorten output Hoe staat het met het opdringen van de zoutdrempel in de mogelijk zijn, zo spoedig mogelijk voor een algemene meldings- bodem van het Westen des lands? Welke maatregelen zijn en plicht op dit punt de wettelijke grondslag moet worden gelegd? worden er genomen om deze weer terug te dringen? Er worden door diverse instanties metingen over luchtverWanneer kunnen we een verbod op diepe ondergrondse lozinontreiniging verricht. Worden deze goed gecoördineerd? In gen en opslag tegemoet zien? Zuid-Holland bestaat een coördinatiecommissie; is dat ook het Hoe groot is op het ogenblik het areaal aan land- en tuingeval in andere provincies? bouwgrond dat door industriële en andere vervuiling onbruikOp welke termijn worden stikstofoxyden, ozon, koolmonoxy- baar is geworden voor de oorspronkelijke bestemming? de en stof in het meetnet opgenomen? Worden er meetmethoden ontwikkeld om de samenstelling II.8. In hoeverre is de Minister bereid mee te werken aan van uitlaatgassen van automotoren bij eenvoudige controle langs een verplichte beoordeling van milieuhygiënische aspecten van de weg vast te stellen? planologische ontwerpen door een onafhankelijke instantie? Hoeveel industrieën werken in Nederland zonder de vereiste De regering van de Duitse Bondsrepubliek heeft voor de hinderwetvergunningen? jaren 1972-1973 ten behoeve van de geluidninderbestrijding
11.3. Is de Minister niet van mening dat het aanleggen van infiltratiewerken op de Veluwe of het aanleggen van massale spaarbekkens, met hoge dijken, pompstationsleidingen e.d., een belangrijke verarming van het ecosysteem kan betekenen? Wordt er niet zeer roekeloos met drinkwater omgesprongen, mede door de relatief lage prijs? Welk effect denkt de Minister dat een prijssysteem zou hebben waarbij een eerste, noodzakelijk kwantum water per persoon goedkoop zou zijn, terwijl voor te royaal gebruik een zeer sterke progressie in het tarief zou optreden? Acht de Minister het uitvoerbaar om op den duur te komen tot twee kwaliteiten in de watervoorziening? Wordt op korte termijn een wettelijke regeling voor de onttrekking van grondwater verwacht?
5 bij de Deutsche Bundesbahn een bedrag van 3,0 min. D.M. uitgetrokken. In hoeverre is het mogelijk, ter vermijding van duplicering van kostbaar onderzoek, dat de NS van de resultaten van dit onderzoek gebruik gaat maken? Tegenwoordig moet voor de aanvraag van een hinderwetvergunning een installatie nauwkeurig worden omschreven. Dit is in een ontwerpstadium vaak onmogelijk, zodat vergunningen vaak achteraf worden verleend. Het aanvragen van een hinderwetvergunning in twee etappes biedt de mogelijkheid de eerste aanvrage mee normatief te laten zijn voor de definitieve uitvoering. In hoeverre is het aanvragen in twee etappes verplicht te stellen? Indien al 10 pet. van de bevolking last heeft van geluidhinder door vliegtuigen, wordt het dan niet tijd serieus te onderzoeken hoe de groei van de luchtvaart kan worden afgeremd? Gedacht wordt aan het vanuit milieuhygiënisch gezichtspunt eisen van concentratie van vliegtuigen voor intercontinentaal vervoer op enkele ver buiten bevolkingsagglomeraties gelegen vliegvelden, buiten Nederland. Vervoer van lokale vliegvelden naar deze intercontinentale vliegvelden zoveel mogelijk per trein. Ook de beladingsgraad van vliegtuigen kan aanmerkelijk worden opgevoerd. In hoeverre is de Minister bereid de controle op de toepassing van de normen voor geluidhinder in de woningbouw te verscherpen en te bevorderen dat volgens de norm „goed" wordt gebouwd? Kan de bewindsman enig inzicht geven in de relatie tussen transport en milieuverontreiniging?
Kan de Minister mededelen hoever de commissie van de Gezondheidsraad, die zich met het probleem van wonen en hoogbouw/laagbouw bezighoudt, is gevorderd en of hij het inmiddels uitgebrachte tussenrapport wil overleggen aan de vaste Commissie voor Milieuhygiëne? 11.14. De bezwaren tegen de bio-industrie betreffen voornamelijk de mestoverschotten en -overlast, die water, bodem en luchtverontreiniging veroorzaken. Daarnaast is er het bezwaar van de landschapsontsiering. Kunnen de milieubezwaren geheel of gedeeltelijk opgeheven worden door: verplicht lidmaatschap van een mestbank van de ondernemers, concentratie van bedrijven en verplichte landschapsverzorging? Algemeen. Kan van de in de nota opgenomen figuren de volledige herkomst worden vermeld, ook de verschijningsdatum van de tijdschriften? Is onderzoek gaande naar de effecten van inkomens- en prijsmutaties ten gevolge van heffingen/retributies en prijsverhogingen op het koop- en investeergedrag? Aldus vastgesteld 1 mei 1973. LAMBERTS TUIJNMAN SCHAKEL DE BEKKER
II.9. Is in de geïndustrialiseerde landen in de afgelopen decennia het energieverbruik of het elektriciteitsverbruik met ongeveer 7,5 pet. per jaar gestegen? Wat zijn naar het oordeel van de Minister de gevaren die ons bedreigen door de voortgaande ontwikkeling van de kernenergiecentrales? Is de Minister van mening dat deze ontwikkeling moet worden getemporiseerd om de gelegenheid te krijgen meer onderzoek te verrichten dat tot doel heeft deze problemen op te lossen?
VAN HET SCHIP GROENSMIT-VAN DER KALLEN HUTSCHEMAEKERS VEDER-SMIT VAN DER LEK
II. 10. Wat zijn de kosten van de extra voorzieningen die getroffen werden of moeten worden ter compensatie van het verlies van oppervlaktewater voor de recreatie als gevolg van de watervervuiling?
TERLOUW
11.11. Is de Minister niet van mening dat het gestelde onder 11.11 inzake woonhygiëne, evenals dat in II.8 sub 9 inzake bestrijding van interne geluidsoverdracht in woningen, omdat het zeer in het bijzonder betrekking heeft op het gebouwde, kunstmatige milieu, niet in deze nota thuis hoort? Zo neen, waarom ontbreken dan in deze nota een aantal andere aspecten van het kunstmatige micromilieu, zoals kledinghygiëne, voedinghygiëne, rookhygiëne in openbare gelegenheden, preventie van verkeersongevallen en dergelijke?
VAN VEENEND AALVAN MEGGELEN
EPEMA-BRUGMAN VAN LEIJENHORST
DE BOER KLEIN VAN HULTEN DE BOOIS KONINGS.
•