Tijdschrift voor Economie en Management Driemaandeliikse mblikatie van de Faculteit der Economische en Toeae~aste ~conornischev eten schappen van de Katholieke Universiteit te Leuven, uitgegeien i n samenwerking met Ekonornika, vereniging van afgestudeerden van de faculteit.
Redactie : Hoofdredacteur: Prof. Filip Abraham Adjunct-Hoofdredacteur: Prof. Ann Gaeremynck Redactiesecretariaat. Tijdschrift voor Economie en Management Redactiesecretariaat * Mevr. Annemie Ronsmans Naamssstraat 69 B - 3000 Leuven Tel. +32 016132.66.88 * Fax +32 016132.66.98 e-mail: annemie.ronsmans(5uecon.kuleuven.ac.be Kernredactie: Guido De Bruyne; Marnik Dekimpe; Jan D'Haene; Dirk Heremans; Joep Konings; Chris Lefebvre; Piet Sercu; Martina Vandebroek; Cynthia Van Hulle; Reinhilde Veugelers en Hans Dewachter Redactieraad: P. Beghin (R.U.Gent); H. Daems (K.U.Leuven); R. De Bondt (K.U.Leuven); M. Dombrecht (Nationale Bank van België); S. Proost (K.U.Leuven); E. Schokkaert (K.U.Leuven); P. Van Cayseele (K.U.Leuven); W. Vanthielen (L.U.C. Limburg) en J. Vuchelen (V.U.Brussel) Verantwoordelijke uitgever: F. Abraham, Beukenlaan 34, 3001 Heverlee De Redactie beoordeelt de kwaliteit van de bijdragen maar kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor de inhoud. The Editorial Board judges the quality of the contributions published but can not be held responsible for their content. Abonnementsvoorwaarden:
Soort abonnement Persoonlijk abonnement Studentenabonnement Institutioneel abonnement (bedrijven, instellingen e.d. ...) Via Belgische boekhandel Partner Ondernemingen 1 abonnement 4 abonnementen 10 abonnementen Buitenlands abonnement Via buitenlandse boekhandel Individueel nummer Ekonornika Alumni leden Staff-leden E.T.E.W. Foto kaft: Rik Daze - Wondelgem
Prijs 1.100 Bfr 600 Bfr 2.000 Bfr
Prijs in Euro -
28 £ 15 50 €
€l-
2.000 Bfr
50 €
5.000 Bfr 10.000 Bfr 20.000 Bfr
125 € 250 & 500 € 60 € 60 € 12 € 23 € 23 €
60 $ 60 $ 500 Bfr 900 Bfr 900 Bfr
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT TE LEUVEN FACULTEIT DER ECONOMISCHE EN TOEGEPASTE
Tijdsc hrifi voor economie en INHOUD " T h e Actuarial Sixties" of " Z e s t i g Jaar Actuariaat a a n K U L e u v e n " Voorwoord M. J. GOOVAERTS en J. DHAENE
Laudatio Prof. H. Gerber M. J. GOOVAERTS 60 jaren Actuariële Wetenschappen aan de K.U.Leuven
H. CLEMEUR De nabije toekomst van het actuariaat i n Leuven J. DHAENE Actuarieel onderzoek en opleiding aan de K.U.Leuven M. J. GOOVAERTS Laudatio voor Baron Valere Croes J. DEMEY Lijst met geslaagden van de opleidingen Actuariële Wetenschappen aan de K.U.Leuven Some Remarks on IBNR Evaluation Techniques M.J. GOOVAERTS, J. DHAENE, E. VANDENBORRE, H. REDANT How t o Determine t h e Capital Reyuirements for a Portfolio o f Annuity Liabilities J. DHAENE,M.J. GOOVAERTS, S. VANDUFFEL, D. VYNCKE Risk Measures, Measure for Insolvency Risk and Economical Capital Allocation M.J. GOOVAERTS, J. DHAENE,R. KAAS Eindverhandelingen Boekbesprekingen Inhoudsopgave 2001
DECEMBER XK)1 DRIEMAANDELIJKS
JAARGANG XLVI
O
I *i:ib-sDé
rge
n
r
E%*
l"
Solid partners, flexible solutions
FORTIS AC Sol~dpartners, flexible soluiions
Pd
KBC
SECURA Delgi ari Rr
Tijdschrift voor Ecoiiomie en Maiiageineilt Vol. XLVI, 4, 2001
Preface By M. J. GOOVAERTS and J. DHAENE
On behalî of the actuarial commuiiity we like to thaiik Dean Prof. Dr. F. Abraham for liis kind invitation of devoting a special issue of "Tijdschrift voor Economie en Management" to the special events that took place in the acadeinic year 2000-2001 in the context of Actuarial Sciences. The K.U. Leuven celebrated its 575thbirthday while the division of Actuarial Sciences celebrated its 60thanniversary. We are very grateful to the Academic Authorities for nominating Prof. Dr. Hans Gerber as Doctor Honoris Causa on the second of February 200 1. We are also indebted to a group of fonner actuarial students for their initiative to create an award for outstanding merits within the ack~arialworld. This idea was supported by AGF Belgiuin (Allianz Group), De Vaderlandsche (ING Group), Fortis AG, FB Verzekeringen N.V., KBC, Secura Belgian Re and Mercator Noordstar. The award was unanimously attributed to Baron Valère Croes. On the first of February, a colloquium entitled "The Insurancial Approach - Linking Insurance and Financial Concepts" was organised. We would like to thanlt Prof. C. Hipp, E. Shiu, J. Carrière, H. Gerber, G. Van Dingenen and E. Vanden Borre for their very interesting tallts as wel1 as Prof. H. Buhlmann and J.M. Kupper, the president of the KVBA-ARAB as chairmen. This special issue also contains some scientific contributions of members of the actuarial staff of the K.U. Leuven. We also would like to thank the "Onderzoeksraad K.U. Leuven" for a GOA grant accorded to a joint group of researcliers in statistics, finailce and actuarial sciences, providing the necessary funds for a project on dependenties in insurance. We are also veiy gratefül to the Actuarial Contact Program (ACP) between Leuven R&D, FB
Verzekeringen, KBC and De Vaderlandsche which gives US the opportunity to apply our academic research to practica1 insurance probleins. We would als0 like to tliank David Vyncke for assisting in the cornpilatioil of the present issue.
Tijdschrift voor Economie en Management Vol. XLVI, 4, 2001
Laudatio voor Professor Hans U. Gerber door M. GOOVAERTS
Marc J. Goovaerts K.U.Leuven, Departement Toegepaste Ecoiiomische Weteiischappeii - Actuariële Wetenschappeii
ABSTRACT Laudatio, uitgesprolten in Leuven op 2 februari 2001, door Prof. Dr. M.J. Goovaerts ter gelegenheid van het verlenen van het eredoctoraat van de Katholieke Universiteit Leuven aan Prof. Dr. Hans Gerber.
Het is een oude traditie dat de K.U.Leuven op de feestdag van haar patroonheilige eredoctoraten toekent aan personen die de academische gemeenschap bijzonder verdienstelijk acht. In die lange reeks va11 eredoctoraten nemen de eretitels die vandaag worden toegekend een bijzondere plaats in, omdat de universiteit dit jaar haar 5 7 Y e verjaardag viert. De Katholieke Universiteit Leuven wil professor Hans Gerber van het Institzlf des Sciences Actuarielles de 1'EcoIe des Hautes Etudes Commerciales de I' Université de Lausanne deze bijzondere eer toekerì~eiivoor zijn toonaangevende rol in 'net actuarieel onderricht en onderzoek. Vooral de buitengewone elegantie van zijn onderzoel<,dat diepgaand inzicht i11 coinplexe inateries heeft opgeleverd, verdient dit bijzondere eerbetoon. Bovendien behandelt hij in zijn artikels en boeken onderwerpen die verder reiken dan de zuivere act~iariëlewetenschap, maar ook de wisselwerking tussen verzekering en financiën omvatten. Hans Gerber kan worden beschouwd als de vader van de "insurancial research".
Uitreiking van liet eredoctoraat aan Prof. I-lans U. Gerber (links van Rector Oosterlinck) door Rector André Oosterlinck (midden) in aanwezigheid van Prof. M. J. Goovaerts (rechts van Rector Oosterlinck)
Na zijn master-diploma in de wiskunde aan de ETH van Ziirich wilde Hans Gerber een doctoraat behalen alvorens actuaris te worden. Hij begon op het gebied van de zuivere wiskunde. Na een jaar werd aan de ETH een leerstoel actuariële wetenschappen opgericht die door prof. H. Bulilinann werd bekleed. Deze overtuigde hem om van zuivere wiskunde op toegepaste wiskunde over te stappen, en zich meer bepaald toe te spitsen op de stochastische processen en actuariële wetenschappen. Hans Gerber beliaalde in 1969 zijn doctoraat in de wiskunde aan de ETH Ziirich op het onderwerp "Decision Criteria for Compound Poisson Distributions". Van 1969 tot 1981 was hij in de Verenigde Staten werkzaam. Hij bracht een jaar door aan de universiteit van Rochester en was tijdens het academiejaar 1970-1971 en van 1972 tot 1981als hoogleraar verbonden aan de universiteit van Miclligan. In die periode werkte hij ook een jaar voor een Zwitserse levens- en pensioenverzekeringsn~aatscl~~ppij. De boeken die professor Gerber schreef, dienden als basis voor de actuariaatopleidingen in de hele wereld. Hij is immers één van de auteurs van Actzlarial Mathematics (samen met Bowers, Hickman, Jones en Nesbitt), dat door de Society of Actuaries werd gepubliceerd. Het wordt als handboek gebruikt in de actuariële opleiding in de Verenigde Staten die daar door een beroepsorganisatie wordt georganiseerd. Reeds in 1979 verscheen van zijn hand een meesterwerk over zuiver actuariële technieken, met name An Introduction to Mathernatical Risk Theov, dat door de Huebner Fouiidation werd gepubliceerd. Daarin legt hij op een ongewoon elegante en originele manier het voorwerp van de actuariële methodologie uit en stelt hij de vaak moeilijk te vatten en ingewikkelde resultaten voor die in het begin van de voorbije eeuw iil deze wetenschapstak werden geboekt. De Europese actuarissen van de laatste twee decennia werden gevonnd door de ideeën die hij in dat boek heeft venverkt. Maar de boelten van professor Gerber openden ook de deur voor actuarieel onderzoek en onderricht in landen zonder traditie op dat vlak. Zijn beroemde werk, Life Insurance Mathematics werd vertaald in het Duits, het Russisch, het Chinees en het Sloveens. Graag zou ik even willen stilstaan bij de uitzonderlijke resultaten die professor Gerber in zijn researchwerk heeft behaald. Uiteraard werd zijn onderzoekswerk reeds herhaaldelijk gelauwerd, denk inaar aan de IAA-AAI Centennia1 Award (Brussel 1995), de Prize of the Society of Actuaries (samen met E. Shiu in 1995), en de Halmstad
Prize. In 1990 werd hem de eerste Warren Chair of Actuarial Science toegewezen. Hij is corresponderend lid van verschillende actuariële verenigingen, onder ineer van de Belgische KVBA-ARAB, het Irzstit~ito Itnliano de Attz~nri, en de Union Str,asbourgeoise des Actuaires. Hij heeft zeer actief bijgedragen tot de verspreiding van het actuarieel onderzoek, met name als samensteller van tal van toonaangevende vakbladen over verzekeringswiskunde en economie. Professor Gerber was de eerste die het martingale-concept invoerde iil dat deel van de actuariële theorie dat aan 'ruin' waarschijnlijkheid is gewijd. Hij dced dat in 1973 met een artikel "Martingales in Risk Theory" dat in het Bulletin of the Swiss Association of Actuaries verscheen. Het concept houdt verbaild met het mathematische begrip van een eerlijk spel. Terwijl al het actuariële onderzoek over 'ruin' probabiliteiten tot in 1973 met behulp van Fourier-transformaties en integraal-differentiaal verg el ijlt in gei^ werd gedaan, werd na 1973 veel van het werk tot het martingale-concept gereduceerd. Dat onderzoeksresultaat was van fundamenteel belang, maar Hans Gerber heeft daarnaast ook over meer toegepaste onderwerpen gepubliceerd, zoals over "Cystic Fibroses" bijvoorbeeld. Vanaf 1993 heeft professor Gerber zijn onderzoelc vooral toegespitst op de interactie tussen verzekering en financiën, zich baserend op wat actuarissen gewoonlijk de Esscher transformaties noemen. Hij schreef, meestal samen met E. Shiu, verschillende studies over financiële modellen die werden opgelost niet behulp van actuariële technieken die de kloof tussen verzekering en financiën overbrugden. Nu in het dagelijkse leven het onderscheid tussen verzekeringsmaatschappijen en financiële instellingen vervaagt, leiden de inzichten van professor Gerber tot een instruiiient dat verzekerings- en financiële theorieën combineert in wat inen 'verzekeringswislui~de' kan noemen. Het onderzoek in actuariaat heeft veel aan professor Hans Gerber te danken. Dankzij zijn onderzoek kunnen de actuarissen fungeren als volwaardige partners in de symbiose tussen financiële ingenieurs, financiële wiskundigen, verzelteringseconomistei~, verzekeringsaccountants en verzekeringsregelaars.
Tijdschrift voor Economie en Mailageillent Vol. XLVI, 4,2001
60 jaar Actuariële Wetenschappen aan de KULeuven door H. CI'FMFITR
K.U.Leuven, Deparlement Toegepaste Economische Weteilschappen
ABSTRACT Toespraak van Prof. H. Cleineur op de Academische Zitting op 1 februari 2001 te Leuven naar aanleiding van de viering van 60 jaar achlariële opleiding en ter gelegenheid van het toekennen van een eredoctoraat aan Prof: Dr. H. Gerber.
I. INLEIDING In enkele zinnen de geschiedenis van 60 jaar actuarieel ondenvijs aan de KUL samenvatten is feitelijk onbegonnen wet-k. Het is bovendien ook volslagen onverantwoord om zoiets te doen zonder de nodige historische bronnen te hebben aangesproken en bestudeerd. Helaas ontbraken mij de tijd en de middelen hiertoe. De schets die hierna volgt, gebaseerd op zeer partiële informatie en persoonlijke herinileringen, is dus zonder twijfel onvolledig, subjectief, en bepaalde aspecten ervan zijn wellicht niet eens meer relevant in de huidige context. Hiervoor mijn gemeende excuses.
11. HET BEGIN Op 27 juli 1942, te 15h30 houdt het Instituut voor Actuariële Wetenschappen, gehecht aan de School voor Economische Wetenschappen haar eerste deliberatie. We hebben hieniit afgeleid dat actuariaat in 1941 voor de eerste inaal op het lesprograinma van de KULeuven moet geprijkt hebben. Wat de stichters van het instituut, oiider impuls van Prof. Doiy, in die tijd precies voor ogen hadden, en waarom zonodig iii volle oorlogstijd een instituut voor actuariële wetenschappen diende opgericht, is mij niet bekend. Het beroep van actuaris was zeker niet nieuw in die periode. Het eerste wereldcongres van actuarissen had reeds plaatsgegrepen in 1895, uitgereltend te Brussel. Het heeft dus minstens 50 jaar geduurd vooraleer het beroep van actuaris in België op academisch vlak werd erkend met een specifíelce opleiding en een eigen diploma. Het zou echter nog eens minstens veertig jaar d~ireii vooraleer de beroepsinstantie zelf, bij monde van de Koninklijke Vereniging van Belgische Actuarissen, het diploma van licentiaat in de actuariële wetenschappen van de KULeuven als volwaardig zouden erkennen. De geschiedenis van deze lijdeiisweg zal ik u ditinaal echter besparen. Ik zou de geschiedenis van 60 jaar actuarieel onderwijs en ook onderzoek willen indelen in twee periodes, de eerste gaande van de veertiger jaren tot rond 1968, het jaar van de splitsing van de tweetalige universiteit, een tweede periode gaande van 1968 tot nu.
Laten we dus beginnen met de eerste periode, van 1941 tot 1968. Over de eerste professoren aan het instituut is mij niet zoveel bekend. Van het prograiiima mag aangenomen worden dat het weinig veranderingen oiiderging in de loop der jaren. Er bestond een tweejarig programma 'graduaat in de actuariële wetenschappen', voor studenten zonder al te grondige wiskundige vooropleiding, en een tweejarig prograinnia 'licentiaat i11 de actuariële wetenschappen' voor hen die wel de nodige wiskundige kennis hadden. Met een licentie in de actuariële wetenschappen kon Inen een 'voorbereidende proef voor de graad van actuaris'aanvatten, en een jaar later, mits stage en eindwerk gewijd aan een probleem uit de praktijk van de actuaris, kon men worden uitgeroepen tot actuaris. Doctoraten komen slechts voor vanaf het einde van deze periode. 'Tot het einde van de zestiger jaren was het leerprogramma in de eerste plaats gericht op financiële verrichtingen en levensverzekeringen, aangevuld met enige noties van waarschijnlijkheidsrekeiiing, een laagje algemene economie en boekhouden, en zelfs een cursus algemene pathologie, bedoeld om de toekomstige actuaris aanspreekbaar te maken voor de raadgevende geneesheer van de verzekeringsmaatschappij. De opleiding was dus duidelijk gericht op de levensverzekeringsactuaris, wiens voornaamste kunnen moest bestaan uit het uitrekenen van wiskundige reserves en afkoopwaarden allerhande. Het was de tijd van de mechanische rekenmachines, die als technische wondertoestellen spaarzaam aan de studenten werden uitgeleend tijdens oefeningen en die in onze naïeve ogen een treffende gelijkenis vertoonden met grootmoeder's koffiemolen. Dikwijls gaven de professore11 les zowel aan de Franstalige studenten als aan de Nederlandstaligen, en in sommige lessen zaten beide groepen zelfs samen, maar wel gescheiden door een denkbeeldige maar daarom niet minder reële demarcatielijn die midden door de leszaal liep. De tijden van "Leuven Vlaams" en "Walen buiten" waren niet veraf. Voor wat de studenten betreft, beschikken we over een uniek docuinent, n1 het deliberatieboek waarin vanaf juli 1942 de uitslagen vali de deliberaties werden genoteerd. Ditzelfde boek is overigens tot vandaag continu in gebruik gebleven. Uit de deliberatieverslagen van de eerste jaren blijkt dat de actuariële wetenschappen nu niet bepaald een succesnummer waren, speciaal aan de Nederlandstalige kant.
Verschillende jaren na elkaar komt niet een student opdagen. Nederlandstalige studenten sclirijven zich in aan de Franstalige afdeling, en niet zonder reden, want na hun studies zouden ze ineestal in een exclusief Franstalig milieu terechtkomen. Tot ver in de zestiger jaren, en zelfs later, blijft het jaarlijkse studentenaantal zeer beperkt, hetgeen regelillatig tot spanningen leidde, zeker vanaf het ogenblik waarop de overheid de subsidiëring van de universiteiten zou gaan baseren op de studeilteilaantallen. Anderzijds was het ook de zweepslag die wellicht nodig was, of minstens geholpen heeft om het onderwijs en onderzoek op peil te brengen en te houden. Dit neemt niet weg dat in deze periode actuarissen werden opgeleid die, dank zij hun persoonlijk talent, inzet en kunde, later de hoogste treden op de maatschappelijke ladder zouden bereiken. Merkwaardig voor die periode zijn ook de bindingen die bestaan tussen de actuariële wetenschappen en de Koninklijke Militaire School. Verschillende professoren van de KMS doceren aan het Instituut voor Actuariële Wetenschappen, en niet zelden zitten officieren, meestal in burger, tussen de studenten. Een aantal oefeningen tijdens de lessen actuariële statistiek hadden dan ook, op een min of meer verdoken wijze, betrekking op het bombarderen van vliegvelden of het keuren van een lading obussen, maar dit was zeker niet de regel. Bepaalde verzekeringsmaatschappijen gaven overigens aan oud-officieren de gelegenheid om een tweede loopbaan te beginnen in f~~ncties waar hun ervaring inzake organisatie, administratie en persoiieelsbeleid erg op prijs werden gesteld, en dikwijls terecht. Ik wil het ltorte overzicht van deze eerste periode echter niet afsluiten zoiider een kol-te hulde aan wijlen Prof. Felix Vereycken. Hij was niet alleen een channailt en innemend heerschap, gedreven lesgever en begaan met het welzijn van zijii studenten en zijn actuarieel instituut. Bovendien was hij Secretaris Generaal aan het Ministerie van Onderwijs en toeverlaat van zijn studenten die hij dikwijls een duwtje in de rug k011 geven bij het aanvatten van hun professionele loopbaan.
1V. 1968 TOT NU 1968 voimt in vele opzichten een breuklijn in de geschiedenis van liet instituut. Verschillende gebeurtenissen lopen samen en zullen
voor een kleine paleisrevolutie zorgen. De universiteit wordt gesplitst, door allerlei oinstandiglieden verdwijnt de eerste generatie professoren in een relatief korte tijdspanne eii een nieuwe garde komt aangetreden. Voor liet eerst worden fulltime professoren aangesteld, het prograinma wordt grondig hervonnd, niet-leven actuariaat wordt ingevoerd en tezelfdertijd wordt de noodzakelijke basis gelegd oin wetenschappelijk onderzoek op actuarieel vlak mogelijk te inaken. De vastbenoeinde professor ei^ beschikken over assistenten, artilsels en onderzoelssrapporten worden her en der gepubliceerd, en stilaan bouwt het IAW zich een reputatie op in het buitenland. Een en ander is niet zonder de nodige inspanningen verlopen, maar het resultaat mag er zijn. Vandaag hoort het IAW, naar het oordeel van een objectief panel van experten tot de vier of vijf hoogst gequoteerde actuariële onderzoekscentra ter wereld. Het studentenaantal volgt in zekere mate, maar toch niet voldoende om liet instituut een definitieve overlevensgarantie le bezorgen. Ook al om enige financiële problemen te verzachten wordt het actuarieel onderzoek een nieuwe richting uitgestuurd, nl. praktijkgericht. Vanaf de 80er jaren zoekt het IAW, via Leuven Research and Developinent, aansluiting bij de verzekeringsmaatschappijen en biedt hen aan om via een door de maatschappijen samengestelde stuurgroep een aantal thema's actuarieel uit te benen, en gebruilsersvriendelijlse oplossingen voor te stellen. Deze stuurgroep, waarin 6 verzekeringsmaatschappijen waren vertegenwoordigd, heeft jarenlang het onderzoek in de actuariële wetenschappen begeleid op terreinen zoals AIDS, differentiële sterfte, marktsegmentatie, scoringtechnielsen en diverse andere theina's, gaande zelfs tot de mogelijke toepassing van artificiële intelligentie in verzekeringen. Bij afloop van dit onderzoeksprograinma was het IAW rijp voor gericht contractueel onderzoek op aanvraag van zowel privé inaatschappijen als overheidsinstellingen. Een run-off bedrijf werd hier geïncubeerd. In het begin der 90er jaren werd met het oog op een consolidatie overgegaan tot een interuniversitaire samenwerking met de actuariële afdeling van de VUB, een samenwerkingsakkoord die voor een periode van vijf jaar werd afgesloten. Het programina werd andermaal hervonnd, professoren van beide universiteiten zouden het nieuwe programma onder elkaar verdelen volgens ieder kunne en
vermogen en, als tegenprestatie, zou de VUB haar studenten actuariële naar Leuven sturen. Zodoende werd een entiteit gecreëerd die als enige in Vlaanderen actuariële wetenschappen zou doceren, hetgeen destijds was voorgesteld als conditio sine qua non voor de verdere subsidiëring van de studies in de actuariële wetenscliappeii. Bij de afloop van de periode van vijf jaar werd het sanieiiwerkingsakkoord door de KULeuven echter opgezegd. Uiteraard is sinds 1968 buitengewoon veel gebeurd niet alleen op actuarieel vlak, inaar ook in de wereld van verzekeringen, van pensioenfondsen, van beleggingen, van informatica. Zich aanpassen aan, en zo mogelijk wat voor uit lopen op de nieuwe eisen die bedrijven aan jonge actuarissen stellen is niet steeds eenvoudig geweest. Nochtans was men er zich aan het IAW voldoende van bewust dat permanente veniieuwing volstrekt noodzakelijk was. Zo ltoinen we stilaan aai1 het einde van de tweede periode in de geschiedenis van de Actuaricle wetenschappeil aai1 de KULeuveii. Terug krijgen we een sainenloop van omstandigheden die ongetwijfeld een nieuwe wending aan de actuariële wetenschappen zal geven. In de eerste plaats het droevig overlijden van onze collega Nelson De Pril. Daarnaast een nieuwe omwenteling van het programma, nodig om zich aan te passen aan nieuwe ministeriële richtlijnen iiizalce universitaire onderwijs. Vervolgens het aantreden van een nieuwe generatie professoren, voor een deel ook gebonden aan de verdwijning van Prof. De Pril. Tenslotte zet een allereerste ere-doctoraat in actuariële wetenschappen, toebedeeld aan collega Hans Gerber een orgelpunt aan deze periode.
V. DE OUD-STUDENTEN Actuariële wetenschappen is niet alleen een opleiding, het is niet alleen een wetenscliap, liet is ook ei1 misschien vooral een beroep, maar dan wel een beroep dat zijn terrein allang niet meer beperkt tot het verzekeringswezen. Daardoor vinden we vandaag oud-studenten tenig in de ineest diverse professionele functies en branches, van techniek tot marketing, van verzekeringsmaatschappij tot onderwijs, van de Verenigde Staten tot het Midden Oosten. Daardoor ontstaat het risico dat onze oud-studenten elkaar veel te vlug uit het oog verliezen. Daaroin graag nog een paar woorden over het alunmigebeuren.
Tot het einde van de boer jaren was een tweetalige oud-studentenvereniging actief voor afgestudeerden van beide taalgroepen. De splitsing van het Instituut, alsmede het feit dat de overgrote ineerderheid van de leden van deze vereniging sowieso Franstalig was, heeft deze oud-studenten vereniging definitief naar cie UCL zijde doen overslaan. Hierdoor ontstond een leegte aan Nederlandstalige kant die in feite, en ondanks diverse verdienstelijk pogingen, nooit op een afdoende wijze werd opgevuld. Een actieve oud-studentenvereniging had in mijn overtuiging een efficiënte vertolker kunnen geweest zijn van standpunten o.m. bv inzake de erkenning van het KUL diploma in actuariële wetenschappen, die gezien de omstandigheden soilis bitter weinig gehoor laegen bij de Belgische actuariële beroepsvereniging. Vandaar een hernieuwde oproep naar de studenten en oud-studenten toe oin voldoende energie en sainenhorigheidsgevoel op te brengen ten einde een alumnivereniging voor het actuariaat weer leven in te blazen. De tijden zijn er wellicht niet naar, en ieder bezwijkt onder het gewicht van zijn of haar professionele en andere taken, inaar in de loop der jaren ontstaat ongetwijfeld in elk van ons het verlangen om, samen inet collega's, en vertrekkend uit een gezamenlijke band, nl. de studiën in de actuariële wetenschappen aan deze universiteit, de schouders te zetten onder een of meerdere specifieke projecten. Een actieve alumnivereniging kan en inoet hiervoor het noodzakelijke kader scheppen, niet als een wat weemoedige bijeenkomst van mijinerende oudgedienden, inaar wel als toekomstgerichte denktank voor het actuariaat aan de KULeuven.
Tijdsclirift voor Economie en Management Vol. XLVI. 4,2001
De nabije toekomst van het Actuariaat in Leuven door J. DHAENE
Jan Dhaene
K.U.Leuven, Departement Toegepaste Econorriische wetenschappen
ABSTRACT Toespraak van Prof. J. Dhaene op de Academische Zitting op 1 febniari 2001 te Leuven naar aanleiding van de viering van 60 jaar actuariële opleiding ei1 ter gelegenheid van het toekennen van een eredoctoraat aan Prof. Dr. H. Gerber.
Laat mij toe om kort een overzicht te schetsen van het in de nabije toekomst geplande onderzoek door de actuariële onderzoeksgroep van deze universiteit. De integratie van financiële en verzekeringsactiviteiten, die onder andere weerspiegeld wordt in het vervagen van het onderscheid tussen bepaalde financiële en verzekeringsproducten, leidt tot de nood aan de ontwikkeling van een geïntegreerde finailciëel - actuariële benadering. Deze "insurancial approach", zoals we dit fenomeen deze morgen op het colloquiuin genoemd hebbcn, kan leiden tot een adequatere evaluatie van de economische activiteit van de verzekeraar (zowel op portefeuille- als op bedrijfsniveau). De te ontwikkelen technieken moeten eveneens aangewend kunnen worden op het niveau van het productbeheer, bijvoorbeeld in het kader van de problematiek van de premiestelling en de provisionering. Traditioneel bestond cle taak van de actuaris erin ervoor te zorgen dat de technische verzekeringsrisico's verbonden met de verzekeringsportefeuille in voldoende mate onder controle waren. De traditionele actuaris is dan ook vertrouwd met het bestuderen van sommen van individuele risico's die alle onderling onafhankelijk verondersteld worden. Indien de risico's een identieke kansverdeling bezitten, en indien de verzelseringsportefeuille een voldoende omvang heeft, dan zal, wegens de Wet van de Grote Aantallen, de variantie van de gemiddelde uitkering per polis voldoende klein zijn. Onder deze assumpties zal "risk pooling" dus het pure technische verzelseringsrisico elimineren. Bij het bestuderen van het verzelceringsproces over een langere tijdshorizon (bijvoorbeeld in het kader van de voorzienings-problematiel) komt naast het pure actuariële risico, ook het financiële risico om de hoek kijken. Bij lange termijn-evaluaties wordt de actuaris aldus geconfronteerd met een reelts van onzekere uitleeringen (en inkomsten) op toeltomstige tijdstippen, waarvan hij de huidige waarde wil bepalen. Traditioneel wordt Isomaf gemaakt met het financiële risico door het invoeren van een deterministische iiitrestvoet, die langs de veilige lcant, dus voldoende laag (soms zelfs gelijk aan O), gekozen wordt. Het is evident dat bij een dergelijke benadering de realiteit soms veraf is. Op actuarieel onderzoeksvlalc daarentegen wordt reeds sedert vorige eeuw (om correct te zijn, sinds een tiental jaren) gewezen op de noodzaak om meer realistische stochastische verdisconteringspro-
cessen in te voeren in de actuariële modellen. De relevante kansvariabelen die aldus optreden zijn te interpreteren als de huidige waarde van een reeks toekoiiistige onzekere betalingen die stochastisch verdisconteerd worden. Hierbij ontstaat oniiiiddellijl
gemeten aan de hand va11 de theoretische herverzekeriilgsprijs voor dit risico. Op basis van het voorgaande kunnen we concluderen dat deze nieuwe benadering een tnulti-disciplinaire invalshoek vereist. Daarom voelden wij dan ook de nood om een uitgebreid onderzoeksproject op te starten, waarbij deze verzekeringsprobleinatiek zou belicht worden zowel vanuit actuariële, als statistische en finailciële invalshoek. Mijn collega, Prof. Marc Goovaerts en ikzelf, hebben dan ook sainen met de professoren Jef Teugels en Jan Beirlant van Statistiek, en met Prof. Cynthia van Hulle van Financiewezen een aanvraag ingediend oin een onderzoeksproject te mogen opstarten dat gefinancierd zou worden door het onderzoeksfonds geconcerteerde onderzoeksacties, kortweg G.O.A. van de K.U.Leuven. Vandaag zijn we trots om u te kunnen meedelen dat onze aanvraag recent goedgekeurd werd. We zijn de onderzoeksraad van de K.U.Leuvei1 bijzonder dankbaar omwille van de G.O.A.-middelen die ons ter beschikking gesteld worden. Wij zullen deze middelen o.a. aanwenden om 4 wetenschappelijke onderzoekers gedurende de komende vijf jaren in te zetten. We hebben ons G.O.A.-project getiteld: "Actuarial, Financial and Statistica1 Aspects of Dependencies in Insurance and Financial Portfolios". Het is onze bedoeling om de geïntegreerde financiëelactuariële benadering theoretisch verder uit te bouwen, maar eveneens om de ontwikkelde modellen naar de praktijk toe impleinenteerbaar te maken. Mogelijke toepassingen liggeil voor de hand. Concepteil zoals Fair Value, Supervisory Value, Embedded Value, Risk Based Capital en Optimal Asset Allocation kunnen bestudeerd worden vanuit deze nieuwe invalshoek. Naast het G.0.A.-project, zijn er eveneens een aantal andere projecten te vermelden waaraan de actuariële onderzoeksgroep van K.U.Leuven moiilenteel haar medewerking verleent. In opdracht van het "Insurailce Regulation Cominittee" van de "Intenlatioiial Actuarial Association" zijn we betrokken in het project "actual distributions of financial outcomes for portfolios of policies". We werken hieraan met een wereldwijd team, o.a. met een aantal vooraanstaande actuarissen van ING -Nederland, en met Prof. Hany Panjer van de University of Waterloo. Ook werken we momenteel, samen met Prof. Michel Denuit van U.C.L. aan een project voor het "Committee on Knowledge Extension
Research" van de Ainerikaaiise "Society of Actiiaries". In het kader va11 dit project wille11 we een overzicht bieden van de bestaande literatuur over actuariële aspecten van afllailkelijkheden in verzekeringsportefeuilles. Het is onze bedoeling om, samen met Prof. Denuit, en inet Prof. Rob Kaas van de Universiteit van Amsterdam, onze onderzoelcsbevindingen te boek te stellen. We hopen tal van de hier aanwezige11 onder de toekomstige lezers én gebruikers van onze ideeën te mogen rekenen.
Tijdschrift voor Ecorioinie en Maiiagement Vol. XLVI, 4, 2001
Actuarieel onderzoek en opleiding aan de KULeuven Door M. J. GOOVAERTS
Marc J. Goovaerts K.U.Leuven, Departement Toegepaste Ecoilomisclie Wetenscliappen
ABSTRACT Toespraak van Prof. M. Goovaerts op de Academische Zitting op 1 februari 2001 te Leuven naar aanleiding van de viering van 60 jaar actuariële opleiding en ter gelegenheid van het toekennen van een eredoctoraat aan Prof. Dr. H. Gerber.
I. INLEIDING Uit de tussenkomsten van Prof. H. Cleiiieur en Prof. J. Dhaene is het duidelijk dat er een stijgende activiteit op het gebied van onderzoek plaatsvindt bij de actuariële onderzoeksgroep van de K.U. Leuven. Uiteraard is onderzoek waarschijnlijk een cyclisch gebeuren, maar ik meen toch dat we kunnen zeggen dat we anno 2001 een top bereikt hebben waarvan duidelijk een aantal aanwijsbare symptomen zijn. Het weze ine toegestaan van even de statistieken te tonen (wij zijn toch niet voor niets actuarissen).
IT. AANTAL GEPUBLICEERDE ARTIKELS
Wij allen weten dat statistieken met de nodige omzichtigheid moeten worden gehanteerd en zelfs in sommige gevallen geïnterpreteerd kunnen worden "au besoin de la cause". Daarom vermeld ik de studie van een voor Europeanen toch onafhankelijke bron, met name het in J.R.I. gepubliceerde artikel "Risk anti Iiisurance Research Prod~ictivity:87-96" van de hand van L. Lee Colquitt, R.E. Dumin en S. Gustavson. In deze studie worden de actuariële onderzoekscentra wereldwijd vergeleken. De K.U. Leuven schuift van de achtste plaats naar de derde als publicaties beschouwd worden uit de SSCI-index en dit plaatst de K.U. Leuven voor Harvard en Chicago. Als we de lijst hanteren zoals opgesteld door Cox, Larry A. en Sandra Gustavson dan klimmen we in de rangschikking van het aantal gepubliceerde pagina's van de 23ste naar de 8ste plaats en in de rangschikking volgens het aantal gepubliceerde artikels van de 9de liaar de 3de plaats als we de situatie in de jaren 80 vergelijken met de jaren 90. Sinds een tiental jaar zijn we betrokken in het CRIS van Prof. H. Cousy. In de uitgedeelde brochure komt ook naar voren dat we in het verleden ook actief waren op het gebied van het toegepast onderzoek. In het bijzonder vermelden we het ACP-programma dat altijd onze oogappel geweest is en loopt via LRD. Resulterend uit die activiteiten werd recent een spin-off bedrijf VACS N.V. met kapitaal uit het Gemma Frisius fonds opgericht. Fier zijn we ook op het feit dat hier in Leuven in 1982 Insurance Mathematics and Economics boven de doopvont gehouden werd. Door vorsers in de universiteiten van Antwerpen en Leuven was reeds een succesvol tijdschrift "Journal of Computational and Applied Matheinatics" (R. Piessens, F. Broeckx, L. Wuytack en mezelf) met als uitgever de KVIV opgericht. Naar aanleiding van de verhuis van het tijdschrift naar het toenmalige North Holland hebben we Elsevier warm kunnen malten om IME uit te geven. Ik denk niet dat zij zich de genomen beslissing betreuren. Het tijdschrift kreeg vaste vorm en een internationale editorial board in de ons vertrouwde Faculty Club, niet in het minst door het aantreden van Prof. Hans Gerber als editor. Tegelijkertijd was er het initiatief van Prof. G.W. De Wit voor de uitgave van "Insurance Abstracts and Reviews". Er was een d~iidelijke wederzijdse samenwerking tussen beide tijdschriften zodat het
op het einde van de jaren 80 kwain tot een sainensmelting vaii beide tijdschriften. Ook wat betreft colloquia en congressen hebben we ons in Leuven niet onbetuigd gelaten. Zo wordt er sinds 1984 tweejaarlijks de ICCAM meetings georganiseerd. In 1985 werd een eerste IME congres georganiseerd hier in Leuven in de Dekenstraat. Dit is een verre voorloper van de huidige reeks IME meetings die in 2001 georganiseerd wordt aan de Penn State University ei1 in 2002 in Lissabon, dit na Barcelona (2000), Londen (1999), Lausanile (1998) en Amsterdam (1997). Op wetenschappelijk gebied speelden collegae van onze Leuvense Alma Mater ook een belangrijke rol in het ICA 95. In datzelfde jaar werd een Astin Colloquium georganiseerd hier in Leuven in deze zaal. Onze collegae van het UCS organiseren in augustus een International Conference on Extremes. Misschien zijn de doctoraten hier afgelegd een goede stap lusseri het onderzoek en het onderwijs in de actuariële wetenschappen. Ze hebben zich zonder meer allen waargemaakt in de universitaire wereld en de actuariële consultancy met name D'Hooghe L., Cleineur H., N. De Pril, De Groot R. Van Wouwe M., Heynen B., Vandebroek M., Dhaene J., Bauwelinckx T., Steenackers A., Teunen L., De Schepper A. Er waren voornamelijk de laatste jaren intense sainenwerltingen met de Universiteit van Antwerpen, de Universiteit van Gent, de UCL. Ook internationaal hebben we zeer goede contacten met een aantal vooraanstaande actuariële onderzoekscentra: de U.V. Amsterdam, de U.V. Lausanne, de U.V. Barcelona, de U.V. Zurich, de U.V. Iowa, de U.V. Alberta, de U.V. Lissabon, de City University van Londen, de U.of Pennsylvania. We hebben trouwens zeer concrete plannen van samenwerking met R. Kaas van de U.V.Amsterdam ei1 M. Denuit van de U.C.L. en met collega's van Leuven, met name J. Teugels, J. Beirlant en collega P. Van Cayseele. In de zestig jaar geschiedenis is ook de ontwikkeling op het onderwijsgebied zeer fundamenteel. Er zijn zeer vele wijzigingen geweest, vandaar dat ik me zal beperken tot de drie bestaande prograinina's (naast het Master in Finance dat georganiseerd wordt door de richting Financiewezen van het DTEW in samenwerking met het departement EW). Laat ine eerst een interessant programma met een bredere verzekeringsvorming voorstellen, namelijk
111. HET POSTGRADUAAT VERZEKERINGEN Het DTEW heeft een jarenlange succesvolle traditie op gebied van de postgrad~iateopleiding binnen het GSBS onder leiding van Prof. L. Van Thienen. Aansluitend bij dat succes werd in 92 het PG Verzekeringen opgericht, inet een belangrijke inbreng van Prof. N. De Pril. Het programma wordt georganiseerd op vrijdagavoild en zaterdagmorgen en wil een overzicht geven van de verschillende topics binnen het verzekeringsgebeuren: leveiisverzekeringen, schadeverzekeringen, pensioenfondsen. De bedoeling is diverse onderwerpen te behandelen vanuit de verschillende gezichtspunten: de rechtskundige-, verzekeringstechnische- bemiddelings- en fiscale benadering. De uiteenzettingen zijn interactief. Toepassingen, oefeningen en gevalstudies komen aan bod en geven oniniddelijk de band tussen de theorie en de verzekeringspraklijk. Wet prograinina onivat volgelide modules: J J J J
J J J
J J J J
J J
Zaakschade- en aansprakelijkheidsverzekeringen, Mailagemeilt van verzekeriilgsondernemingen, Buitenwettelijke voorzieningen, Verzekeringsrecht, Statistiek en techniek van de verzekeringeti, Levensverzekeringen, Risicobeheer en verzekeringen van ondernemingen, Schadeverzekeringen, Distributie en inarketing van verzekeringsprod~icten, Fiscaliteit van de verzekeringen, Accountancy van het verzekeringswezeil, Matiageinent van verzelteringsondernemingen: special topics, Gastsprekers.
IV. HET 'GAS' VERZEIUXINGEN Door het inrichten van een richting Verzekeringswezen bij de HI, dat een vijfjarig programma is, ontstond - en dit onder druk van de vraag naar meer actuarissen door het bedrijfsleven - de idee om H1 met één bijkomend jaar (en dus zes jaar studie) het actuarieel diploma te kunnen afleveren. We hebben dan alle meer economisch gerichte vakken uit de richting Verzekeringswezen gebundeld in het GAS Verzekeringen dat voor de andere studenten (wiskunde, toegepaste economie,
. ..) het eerste jaar geworden is van de actuariële opleiding. Het programma ziet eruit als volgt: Iiileidiilg tot het verzekeriiigsrecht Inleiding Lot hel recht Bank- ei1 fiilanciewezen Levensverzekeringen Verzekeringen Bond Markets Seminarie levens verzeker in ge^^ Zaakschade- en aansprakelijkheidsverzekeriilgen Bedrijfseconomie Boekhouding en kostprijsberekening Collectieve verzekeringen Jaarrekeningen en management van de verzekeringsondemeiningen Sociale verzekeringen Toepassingen van portefeuillebeheer
V. HET 'MACS' PROGRAMMA
Dit is een ééiljarig, Engelstalig specialisatieprogramina waarin de technisch actuariële-financiëlevakken worden gedoceerd. We zijn zeer verheugd om reeds van bij de oprichting 29 ingeschreven studenten te mogen begroeten, waaronder ondermeer studenten van Zuid-Afiika, Bangladesh, China, etc. Het programma is sterk insurancial getint zoals blijkt uit de cursusbeschrijving van het programma: J J J J J
J J J J
J J J
Life lnsurance Theory Reinsurances Actuarial Applications and Inforinatics Stochastic Models General Insurance Actuarial Risk Theory Genera1 Insurance l1 Cotnpleinentary Peilsionschemes Actuarial Models Assurance Seminar Actuarial Statistics European Insurance Law
We zijn inderdaad, denken wij, aan een voorlopig hoogtepunt van onze mogelijkheden gekomen. We zouden de K.U. Leuven en in het
bijzonder de OR willen bedanken voor het toekennen van de GOA financiering die het normaliter moet mogelijk malten om onze klimtocht verder te zetten. Dit is misschien wat pretentieuze taal maar ik ineen dat in het optimisme van een viering 60 jaar dit wel even mag. Ook ons DTEW onder voorzitterschap van Prof. S. Van Herck en de faculteit hebben zeer sterk meegeholpen iil al die jaren, impliciet door ons te begeleiden in wat moeilijke perioden en morgen door een actuaris Prof. H. Gerber voor te stellen als eredoctor aan onze universiteit. Dit komt op 2 februari evenwel niim in de aandacht. Het onderzoek en het onderwijs zijn zeer belangrijke doelstellingen van het actuariaat hier in Leuven. Onze hoofdopdracht is evenwel nog belangrijker. Inderdaad, we hebben de taak studenten op te leiden die het beroep van actuaris gaan uitoefenen in een internationaal sterk concurrerende maatschappij. Laat ons daarom nu overgaan tot het hoogtpunt van deze academische zitting. Bij de voorbereiding van de werkzaamheden en feestelijkheden van vandaag hebben we gebrainstormd met de vertegenwoordigers van de sponsors en unaniem werd besloten om een ereteken voor uitzonderlijke verdienste toe te kennen aan een Nederlandstalige afgestudeerde actuaris die niet alleen de erkenning van alle afgestudeerden uit de eerste zestig jaar heeft, maar voor alle toekomstige generaties kan gesteld worden als voorbeeld. De professoren van de actuariële opleiding, hierin bijgestaan door de Universiteit en de stuurgroep zijn vereerd en fier om hier naar aanleiding van de viering van 60 jaar actuariële opleiding voor de eerste maal een bronzen beeld te kunnen overhandigen als ereteken voor uitzonderlijke verdienste en als symbool van de erkentelijkheid van alle afgestudeerden.
Tijdschrift voor Economie en Mailagemeilt Vol. XLVI, 4, 2001
Laudatio voor Baron Valere Croes door J. DEMEY
Chief Executive Officer, Fortis AG, Brussel
ABSTRACT La~idatio,uitgesproken in Leuven op 1 februari 2001 te Leuven, door de Heer J. Demey ter gelegenheid van het toekennen van "liet eretelten van uitzonderlijke verdienste" aan Baron V. Croes.
I. INLEIDTNG Aan Baron Valere Croes wordt vandaag ''liet ereteken van uitzonderlijke verdienste "uitgereikt. Mij werd gevraagd Valere Croes aan U voor te stellen. Ik ben daardoor zeer vereerd.
Viering ter gelegenheid van de uitreikii~gvan "llet ereteken van uitzonderlijke verdienste" aai1 Baron Valère Croes (van liiks naar rechts Baron Valère Croes, de Heer C Deleers, de Heer J Demey, Vice Rector Prof M Vervenne, Professor H. Cleineur en Professor M. Goovaerls)
Valere is vermaard om zijn verstrooidheid, wordt gewaardeerd om zijn humor ei1 bewonderd om zijn onovertroffen onderliandeliilgscapaciteiten. Hij bewees Fortis AG grote diensten, vooral dankzij zijn openheid. Die kwaliteit kwam hem vaak van pas tijdens zijn contacten met de politieke en zakelijke wereld. Een man met vaste principes. Creatief ook, zeggen diegene die nauw met hein samenwerkten. Legendarisch in dit verband is de "Croes variant" die een doorbraak betekende tijdens de onderhandelingen met ASLK.
Nadat hij in l963 bij AG als actuaris was biniieiigekomen, groeide Valère CROES uit tot een verzekeraar (actuaris) in hart en nieren, ook bankier en strateeg met een brede visie. Aloin erkend als onbetwiste verzekeringsautoriteit in het Belgische verzckeringslandschap vervulde hij naast topfuilkties binnen Fortis, het voorzitterschap van de B W O , van de KBVA en bekleedt hij nu verschillende beheersmandaten in vooraanstaande bedrijven. Eén van de meest publiek gekende mandaten is ongetwijfeld het voorzitterschap van de Raad van Bestuur van Sabena. Men zou kunne11 zeggen dat de regering beroep doet op een actuaris om de Sabena vliegtuigen in de lucht te houden. Ik durf niet zover te gaan om te beweren dat de regering de opleiding en voiming van actuaris zeer hoog inschat en beseft dat actuarissen onmogelijke opdrachten meestal tot ieders voldoening tot een goed einde brengen. Het zijn inderdaad eerder de uitzonderlijke kwaliteiten van de man Valère Croes die ze zochten. Zelfs nu wanneer hij cigeillijk op peilsioen is, heeft hij het nog altijd dnik en staat hij regelmatig om 5 u 's morgens op oin present te zijn op belangrijke vergaderingen in Brussel of in één of andere Euopese hoofdstad. Zijn dsukke beroepsleven verhinderde overigens niet dat hij ook daarbuiten veel interesses heeft. Hij staat bekend als een liefhebber van schilderkunst en - vooral - muziek. Zijn muziekkennis is trouwens niet alleen passief hij is nog steeds lid van de harmonie in zijn woonplaats het Limburgse Gingelom. Tijdens de weekends wil hij Gingeloin wel eens ruilen voor Knokke en zijn vakanties brengt hij graag door in Frankrijk.
111. TOT ZOVER EEN EERDER TRADITIONELE KENNISMAKING. HET KAN ECHTER NOG BETER! Ik zou hein voor u wille11 neerzetten met zijn eigen woorden: Hij is een iilail vati kernachtige uitspraken van gespierde standpunten! De bloemlezing die u gaat horen wil niet meer zijn dan een "hommage" en bevestiging van de kwaliteiten van Valere Croes als einiilent actuaris, verzekeringsdeskundige en topmanager. Bij zijn aficheid als topman van Fortis: "In plaats van uw leven in te schrijven in de vrije tijd die uw beroep u laat, moet u uw beroepsactiviteiten inschrijven in het leven dat U wenst te organiseren".
Over. Managenlent Developn~er~t: Jonge veelbelovende mensen inoeten de mogelijkheid krijgen - ei1 dat ltan iiu binnen Fortis - 0111brede ervaring op te doen. Een te eenzijdige blijvende specialisatie verlamt elke mobiliteit en leidt tot een gebrek aan leiders. Over n% menselijlie ~"elaties "Bravo voor de tecliiiologisclie vooruitgaiig! Die moet er zijn. Zonder kunnen we niet meer. Er inoet natuurlijk plaats zijn voor e-iilail, internet, intranet, videocoefere:ice maar het is en blijft toch inaar een scheriii. Er gaat niets boven het menselijk contact, 'face to face', de tastbare aanwezigheid van uw gesprekspartner. Het is pas dan dat de echte dialoog met beslissende openingen wordt bereikt". Bij zijn vertrek L i k ~ c j ~ r ~ i t vuil i e i .Je h'r7ii0 "Ik onthoud toch vooral dat de BVVO tijdens mijn voorzitterschap volledig is geherstructureerd en geëvolueerd tot een volwaardige beroepsvereniging waarmee tot in de Ministeriële, Kabinetten en de Conlroledienst van de verzekeringen rekening wordt gehouden".
Over de sociale partners "Je kunt een onderneming niet belleren als je oorlog voert met de syndicaten. Zij zijn een sleutelreferentie in de onderneming". Over de nzalcelnars "Ik geloof nog steeds in de professioneel goed georganiseerde niakelaar die reële toegevoegde waarde levert, zoals ik ook geloof in bankverzekeren voor staiidaardpolisseii". Als Deheelder. van i)evzuzootschuppew "Een raad van Bestuur inet alleen maar patrimoiiiuin beheerders is dodelijk".
De acttlnris "In plaats van te jagen op premie-incasso is liet beheersen van administratie- en distributiekosten en het gedisciplineerd aanhoudeii van de technisch nodige premie onontbeerlijk".
El? 1.log: "De verzekering die je eerst moet nemen is overli-jden- of levensverzekering. Als het echt inisloopt zijn je vrouw en l
"Mijn carrière groeide vaiizelf. Als enige Vlaainse actuaris bij de AG was ik op een bepaald ogenblik onriiisbaar. Op sommige niìoiiieiiteri heb ik wel inoeten laten voelen dat ik 'geen meid voor alle werk was': bij enkele proinoties heb ik gewoon heel eerlijk gesteld dat er een persoon inoest koinen die bekwaam was of ik stapte op. Je mag nooit tegen je zin ergens blijven want dan presteer je slecht en is je werkgever ongelukkig". Wat is een actuaris? Dat is ieinand die de toekomst voorspelt door in de achteiuitltijkspiegel te kijken!! Proficiat Valere, met deze prachtige ondersclieidiiig waarvan jij - niet toevallig! - de eerste laureaat bent. Opnieuw zou ik jouw eigen woorden willen citeren: "Je moet er altijd in blijven geloven er is voor alles een oplossing!"
Nieuw bij Uitgeverij Eburon
"Gedachten over de economie. Naar een nieuwe ecoiiomische orde?" door Prof. G.W. de Wit (Eincritlis Hoogleraar aar1 dc Erasinus Universiteit Rotterdam) "Gedachten over de ecoiiomie" is gebaseerd op een leven vali studie en verdiepilig e11 Icwam tot stand in een periode vali vele jaren. Het is geen reactie op de achlaliteit. Toch zal de goedc verstaander en de grondige lezer i11het boek viilgerwijzingeii oiitdeklten en Iiandreiltingen naar een beter begrip van de achtergroiiden van de ltloof tussen liet wesLers econoiiiisch denken en de inanier waarop de rest vali de wereldbevollcirig haar bestaan beleeft. G.W. de Wit biedt wat de titel belooli: een zeer persoorilijke visie op de kwaliteiten en tekortkoiiiingen van de economie en de sameiileving. In hoofdstuk 1 "ZntrocJ~rcíie"is het uitgangspunt dat econoniie een wetenschap van iiieiisen is, niet van goederen en geld. Mensen staan centraal. Voorgesteld wordt een nieuwe definitie: ecolioinie is een wetelischap van verschillen. Verschilleii in tijd, ruiinte, siielheid, inaar ook in gevoelens, waardering, voorkeuren, etc. Verschilleii vormen de basis vail 011s bestaa~i.Het is noodzakelijk ecoiloinie ei1 inenswelenscliappe~~ (sociologie, filosofie, ai~kopologiee.d.) als ééii geheel te besclio~~weii. Meii moet i11 deze tijd van ino~idialiseriilgeen globaal, algeineeil overzicht hebben. De economie zoals wij die nu kennen is eeii typisch product van de westerse sainenleviiig. Ilet is en wordt verbreid over de gehele wereld als het beste dat er is. Weinig aandacht is tot op lieden gegeven aai1 de rol van religie ei1 cuih~uriii de ecoilomie. 111 hooidstult 2 "Religie, czrltzrzrr; bescl?avii~gen ethiek" wordt een overzicht gegeveil van de verschillende religies en culh~re~i in de wereld. Er blijkeil op de wereld een beperkt aantal gebieden te zij11 die een zekere lioinogeiliteit van religie en culhlur te zien geveil. Eeii ilieuwe econoinische orde zal met deze verschillen in religie en cultuur rekening inoeten houdeli. Ethische opvattiilgeil vinden huil groildslag in religie en cultuur. Van één ethiek, geldend voor de gehele wereld, zal geen sprake lcuinieii zijn. We zullen er relteriing mee houderi dat in een gemondialiseerde wereld het steeds iiloeilijker wordt regels te stellen. Iloofdst~ilt3 "Hoe hel begon en hoe het verder ging" laat zien dat eco~ioinie zo oud als de ineiisheid zelf is ei1 dat economiscl-ie gedachten niet zijn oiitstaan in de tijd van Adalli Smith maar al rond 1000 voor Christus. Kenniscentra verplaatseii zich langzaam over de wereld. De meest doininereiide regels (4) voor de ecoiiomie komen uit het mercantilisme. Tegen ieder vaii deze vier regels is verzet gekomen, dat tot op de dag van heden voortduurt. We zijn nog steeds niet verlost vaii lrel inercarltilisriie. Ondanks het feit dat coinmunisiisclie ideeën in hun toepassing ~iauwelijksmeer bestaan, vinden we ze ook heden ten dage nog in vele opvatiiiigeil terug. I-loofdsluk 4 "hlfbr-/notie"constateelt dat de macht van het getal, zeker iii de westerse saineiileving, eilorin is; wij ltuiirien slechts denken in één getal, willen alles in één getal uitdnildten. Alle informatie moet Iuitisch worden beoordeeld. 111hoofdst~ilc5 "De &ie economieBnl' wordt eeii ondersclieid aangebracht tussen een drietal economieën: de ecoiioniie van de staat, de economie van de ondernerniiig ei1 de economie van mensen. Deze eco11oiiiieënzijn totaal verschillencl en liebben ieder h~ineigen regels. Staten zullen Icleiner worden. Hlin talteil moeten opnieuw gedefinieerd worden. Voor de toekomst is essentieel: wie legt verantwoordiilg af over wat en aan wie'? Jouinalistielt en burgers hebben Iiier een gemeenschappelijlte taak. In hoofdstuk 6 'Economische secto~*en"
worden de verschillende econoinische sectoren onderscheiden: goederen, arbeid, dieilsten, informatie en public goods; dit alles verbonden door geld. Waarvoor is een markt en hoe ziet die markt eruit? Is dit nog de inarkt van Adam Sinith? Hoofdstuk 7 "De ~ o n ~ s ~ ~ i ~stelt i e nde t " vraag: is de consument echt koning? Hoe komt een prijs tot stand c11heef de consuincnt daar ecn rol bij? De rationele consuinent bestaat iiiet. Het zijri heel andere motieven die de consument bewegen. Internet is een nieuwe toevoeging, van een nieuwe economie is geen sprake. Hoofdstuk 8 "Geld" constateert dat geld de belangrijkste uitvinding is. Geld moet ons echter niet gaan overheersen, geen inolei-isteen worden van de samenleving. Vele valuta's zorgen voor onrust e11speculaties. Is intrest een sturiiigsiniddel voor de economie. Ilier moet een vraagteken bij worden gezet, al is het psychologisch effect niet te vei~vaarlozen.Hoofdstuk 9 "Werk" stelt dat werk sterk afllankelijk is van religieuze en culturele opvattingen Cn van ervaringen. In de westerse wereld is werk volstrekt synonieni geraakt met geld. Werlc moet geen noodzakelijk kwaad zijn, inaar een manier om zijn bestemming op aarde te vinden. Werken is oolc van groot belang voor een goede gezondheid. Als we welzijn en welvaart centraal stellen dat moet iedereen een zodanige werkbijdrage leveren dat deze doelstellingen bereikt kunnen worden. Als één gegeven een cruciale rol speelt in de beoordeling van de economie dan is het groei. Ook hier gaat het weer oin slechts één getal, de groei van het bruto nationaal product. Dit is geen goede maatstaf. In hoofdstuk 10 "Groei en voorzlitgang" wordt ingegaan op de bevolkingsgroei en de econoiniscl-ie groei. Bij de bevolkingsgroei is de sainenstelling van de bevollung essentieel, bij de econoinische groei behoren welzijn en welvaart centraal te staan, niet de (geldelijke) groei van het BNP. Hoofdsti~kI I "Schaa~~ste" stelt dat alles wat wij zelf inaleen niet schaars is. Zaken die we niet zelf maken zijn schaars, zoals water, schone lucht en water. Hoofdstuk 12 "Welvaart en welzijn" vomit het kernpunt van een nieuwe economische orde, als we de mens centraal stellen.. Hoofdstuk 13 '2isicok" onderscheidt Itlassieke risico's en nieuwe risico's. Klassieke risico's zijn de risico's in het persoonlijke vlak waartegen we ons kunnen wapenen door verzekeringen af te sluiten.. Nieuwe risico's zijn risico's waarbij ons voortbestaan, de kwaliteit van ons leven, van onze gezondheid in het geding is. Beheersing van deze risico' zal een grote mate van zelfdiscipline en goede wil noodzakelijlc maken. De instelling zal een andere moeten worden,voorkoinen zal de plaats moeten gaan innemen van compensatie achteraf De metafoor van de 'Invisible Hand' van Adam Smith is welbekend. In hoofdstuk 14 "invisible Ha17d" wordt nagegaan of dit begrip in deze tijd nog zinvol is. Deze metafoor vertaald naar onze tijd betekent: een geineeiiscliappelijlcevijand (bestrijden dat wat 'slecht' is), een geineenschappelijk doel (welzijn en welvaart voor iedereen) of een geineenschappelijk streven (risico's die ons bedreigen zo goed rnogelijk elimineren). In een "Nasclzr~fl"wordt aandacht gescholdten aan het bijzondere risico van het georganiseerde terrorisme dat de wereld in september scl-iokte. We hebben achtereenvolgens gedroomd van een technisch maakbare samenleving, van een econornisch maakbare sameilleving en nu van een biologisch maakbare sainenleving. Alle drie blijken een grote aanslag op onze vrijheid. Titeliiiionnaiie: foimaal 16x24 cm: omvang: circa 41 6 pagina's ISBN paperback 90-5166-880-5 - @ 38.ISBN hardback 90-51 66-881-3 - € 50,Besteladres: Uitgeverij Eburoii, Oudc Delfi 224, 261 1 HJ Dclft, Nederlaiid Tel. +31 (015)2131484 - Fax +31 (015)2146888 E-mail:
[email protected] 1 www.eburoii.ii1
Tijdschrift voor Ecoiloiilie en Mariageiuent Vol XLVI, 4, 2001
Lijst met geslaagden van de opleidingen Actuariële Wetenschappen aan de K.U.Leaaven Doctoraat in de Actuariële Wetenschappen D'Hooge Laurent (21 juni 1968) Clemeur Hugo (17 oktober 1974) De Pril Nelson (27 maai-t 1979) De Groot Roger (22 juni 1979) Van Wouwe Martine (2 december 1983) Heynen Bart (9 september 1988) Vandebroek Mastina (3 1 december 1989) Dhaene Jan (25 november 1991) Bauwelincla Thierry (7 januari 1992) Steenacl<ersAnn (1 oktober 1992) Teunen Leen (10 november 1994) De Schepper Ann (20 inaast 1995)
Licentie irz de Actuariële Wetenschappen 1942-1943 1949-1950 1950-195 1 1953-1954 1956-1957 1957-1958 1958-1959
Cardijn Jan Baert Pierre De Groodt Robert Plastria Hendrik Vandenhoeke Marcel Meulepas Ernest De Bondl Ferndiiiand Deupuydt Hilda Beyens Emile Croes Valere
David Aiidré Deen Gustaaf Van Essche Robert Briot Maurice D'Hooge Laurent Nowe Guido Vaii Cainp Roger De Lange Hector Colla Annie Depauw Marcei D'Haeile Jacques Madou Gerard De Groot Roger Dereze Albert Durieux Lodewijk Verding Alfons Platteeuw Jacques Rentmeesters Fiiiniii Reynien Ortwin Seynaeve André Teerlinck Dirk Valckenaers Marcel Verineersch Daniel Borloo Cyriac Cleineur Hugo De Mey Jozef Duron Willy Peeters Hubei? Verschueren Yves Goetllals Willy ICaspers Louis Moilserez I-iubert Valckenaere Georges Van Lent Henri De Bruyn Micliel De Smet Paul Hugo Erik Mertens Etienne Meyers Lambert Sinnesael Guido
1970- 1971
1971- 1972
1972-1973
1 973- 1974
1974-1975
1975-1976
Tutelaars Feinand Van Der Heyden Pa111 Zeidler Serge Bouteille Danielle Dens Joseplius De Wilde Piei-re Geens Jos Heyns Elisabetli Liiyckx Erik Vanbiiiiiebeek Leo \~~nlioyv~eghen Wi!ly Van Pottelberge Walter Velghe Renaat Brosius Ludovicus De Boeck E-Iilda Joossens Pa~il Praet François Van Gampelaere Wally Vesbiest Diane Frederickx Jozef Geerits Laurens Goovaerts Marc Vanhyfte Etienne Verbiest Borna~iwPaul Canon Assèile Defianq Chsislian De Tant Clery Dewanckele Gilbert Strubbe José Van Orslioveii Jozef De Pril Nelson Everaert Willy Van Segbroeck Marcel Vleeschouwer Ludo W~iilleGustaaf Bouillart Etienne De Nijs Tlionias Leflot Jan Meeus Toni
1976- 1977
1977-1978
1978-1979
1979- 1980
Nuyts Rachel Roelandt Guido De Povere Patrick Elseviers Lina Huybrechts Willy Jacobs Danielle Janssen Mathys Rottiers Marcel Vanderveken Pa~il Vander Voorde Amold Van Gils August Van Goethem Paul Vanstechelman Johai? Willems Joseph Claes Anne Declercq Marc Larmuseau Hendrik Van Wouwe Martine Covens Frans De Pooter Jeail-Claude De Meulder Jan De Swaef Johan Hubin Christiane Kestens Marc Plevoets Johnny Swiggers Jules Temmennan Luc Van Mulders Frans Vesnleylen Ivo Bertraiids Joaiines Boss~iytFrank Breda Michel Hardy Marie-Rose Houben Alice Maes Johan Mertens Frank Praet Luc Reinans Dirk Santesmans Willy Van Den Borre Eddy
1980-198 1
1981-1982
1982-1983
1983-1984
1984-1985
Cooiilails Dirk Daeinen Johan De Geest Koenraad De Smet Bart Desopper Kristiaaii Dierickx Claudille Josson Guy Maes Walter Stoop Christian Vali Dael Jaak Vandenbossche LUC Verhaert Luc Boi-nians Luc Ceuppens Eliane De Leers Renata Franco Bei-nadette Meurisse Marijke Venvichte Hans Bruyninckx Marc Buelens Peter Loonbeek Brigitte Secq Johanila Stiers Dirk Vandebergh Godelieve Vandewezen Peter Van Thielt Walter Verlaak Robert Bastiaens Peter Bollen Jean-Marie Daenen Marc De Coninck Veerle Heijnen Bart Heyiilans Johan Logghe Palil Sels Hairy Vandebroek Martina Van Der Borght Ferdy Van Peer Martine Bauwelinckx Thierry Degadt Erik
1985-1986
1986-1987
1987-1988
De Ridder Geert Elsen Gerda Van Deri Broeck Geeshard Booim Stefaan Boutsen Raf De Wyngaert Beiiny Gerards Charlotte Ghekiere Dirk Harissens Erika Jcinsen Karel Rcigiers Myriaiii Schits Willem Truyens Ingrid Vanderheere Patrick Vereylten Carl Beckers Dominique Dhaene Jan Gillis Marcel Max André Pepermans Guido Steenackers Anila Van Den Eyiide Kathleen Brans Erik Coudre Karel Crijns Stefan Crijiis Veerle De Koilinck Geert De Maesschalk Koen De Wint Bart Evenepoel Yves Geeroins Margareta Jails Frieda Valckx Eddy Van Delm Rudi Van Hee Koenraad Van Hoyweghen Margareta Van Vlaendesen Casl Verhavei-t Kathleen Verltest Thierry Vervoort Jan
1988-1989
Blommaers Karine Breeinaiis Lambert Caeiiepeel Maria Daeiien Robei-t Deboutte Jean De Peuter LUC De Preter Marius Haniies Birgit Karclier Beriiadette Laeiien Fabieiii~e Lauwers Hilde Nicolai Veerle Thys Johan Toiiibeur Maria Vail Den Berckt Marc Vandevoorde David Van Vlaeiideren Piet Vloeberghs Kris Wouters Lode 1989- 1990 Beckers Marc Brocatus Bart Cavens Kristel Coreinaiis Filip De Moor Koeii De Mulder Daniel De Vos Marc Devriendt Els Geerardyii Jan Heii~nanWiin Janssens Katty Moreel Geert Posseiniers Walter Thienpont Bernard Vanderheyden Peter Vanneste Marleeii Verlinden Ani1 1990- 1991 Augustijns Guy Blocl< Carina Bosteels Charlotte Cielen Robert
Cleve Martine Deschacht Kristel De Schepper Aiin Dewaele Ann Jatissen Hugo I<eni~esAiine Kesters Liic Knaepen Koenraad Lauwers Ilse Steppe Marlren Teunen Marleen Van Briel Luc Van Campfort Hans Van Noten Erwin Veniieiiian Peter Waegeiciaiis-Rcrsiels Flailh Watelle Sandra 1991- 1992 Andries Nancy Claes Chsistel Collignon Benoit Dabaut Inge De Bondt Geert Declerck Ann Deiyckere Filip Diericltx Trees Galle Bast Gevers Erwiii Labie Els Lagae Hans Lambert Didier Meuleinaii Peter Paulussen Pieter Snauwaest Ani1 Van Brempt Guy Vaiibrusselen Erik Van Steenwiiil<elBenjainin 1992- 1993 Aerts Frank Baptist Veroniq~~e Bossuyt Geert De Cuyper Hans
1993-1994
Decuypere Lieve Derveaux Veerle Duchene Ann Jacobs Filip Rousseati Filip Uteii Yves Uytterhoeveil Stefan Vandeilplas Kristin Vaii Dijck Roeland Van Ginderen Helmiit Verstrepen Ilse Absil Alexaiidre Arts Filip Beyile Marian Decoster Ina Dclsbellc Heidi Deinunter Linda Fransen Koen Herremans Pieter Inghelbrecht Frank Riske Hilde Sakx Alain Schroveil Sveii Simeons Katelijne Van Ballaer Ann Vandermeiren Bart Vangeel Viviane Van Herzeele Lieven Vanmaercke Sabine Vaninarcke Koen
GGS Actzrariële Wetenschnppeli
1994-1995
Dechene Sandra Decraene Wim De Jaeger Els De Muynck Michele Follon Dimfna
1995- 1996
1996- 1997
Gauderis Ilse Huttert Laurence Nelis Erik Nerinckx Katrien Stas Kathieen Van Diiigeneil Geei-t Vanduffel Sven Verbeiren Koeli Verdoodt Koen Wielaildts Jurgen Woestenborghs Greet Becker Olivier Boon Isabella Breemersch Heidi Brewee Peter De Brabandere Brigitte De Messeinaeker Jan Desmet Chris Lambrechts Kurt Misselyn Sophie Purnal Marc Raekelboom Steven Roofthooft Carl Vanbiilst Geert Verstrepen Guy Wouters Torn Cambre Kathleen De Rechter Erwin Heiiieryck Filip Peelers Krisiof Redant Hendrik Sinion Steven Starren Renaud Van Den Eynde Kirsten Van Den Eynde Petra Vangeel Kris Vangenechten Liesbet Van Obbergen Christa Wullaert Valerie
1997-1998
1998-1999
1999-2000
Braem Len Goovaerts Natalie Keutgens Peter Mergaerts Ton1 Rubens Maurits Boes Steven Boeve Heilk Daeins Jan Dejonckere Anja Desmet Marleen De Volder Tobias Haesendonckx Petra Poppe Frederik Temmerman Leen Vanbockrijck Lieve Van De Perre Peggy Vynckier Petra Batens Nicholas Carron Olivier Ceulemans Hans De Lannoy Catherine De Molder Dirk Derboven Steven Deryckere Sebastiaan De Wispelaere Manuel D~iyckJohan Heiidrickx Jimmy Imbrechts Kristof Meeus Elke Mertens ICatrien Molders Stefaan Vandewynckel Annemie Vanhoof Dirk Verlinden Philip Vernaillen Gert Verscheure Veerle Verwilst Katrien Vets Sofie Windmolders Wiin
Gmhiaat in de Actunviële Wetenschappen (enige yuwef en 3de gedeelte)
Pas August Van Laethem Marcel Mergaerts Paul Vandenhoelte Mascel Plastria Marcel Pauwels Jan Metdepas Ewesi Depuydt Hilda Beyens Einile Croes Valere Van Essche Robert Van De Vel Hugo Frederickx Jozef Timineimans Marc Van Cauteren Guido Van Eecldioudt Marc Strubbe José Vanhelder Willy Pletinckx Marie-Claire Cleppe Jan Vander Voorde Arnold Depovere Patrick Masschelin Paul Sneyers Jean-Pa~il Willems Joseph Bouillai-t Robert De Neef Myriam Thys Benoit Van Mulders Frans Verschueren Michel Claes Marcel Cooinans Dirk Decoclt Catherine De Neef Johan Dioos Edwin Josson Guy Plateau Siebrecht
1979-1980
1980- 1981
1981- 1982
Maes Walter Van Dael Jacobus Vandenbossche Luc Vandevenne Michel Verbrugge Piet Verhaert LUC Wanziele Geert Bosre Fraiik Caura Bart Clijsters Helena Craeylieqt Carl Desender Stefaan Detobel Daniël Dewinne Xaverius Ghijsen Paul Hoet Marika Leenders Josette Lucas Maria Van Aken Luc Vandevivere Daiiy Vandewiele Lul< Van Parys Gaby Walraet Bartholomeus Zutterman Patrick Carlier Frank Ceuppeiis Eliane Custers Benedict Ghesquiere Katharina Leybaert Frederilta Tersago Frank Uytterhoeven Patrick Berghs Martine Boimans Michel Craeynest Geert Cuypers Jan Delboo Erna Derde Patrick De Wandel Marc Eraly Frank Hofmans Erik
1982-1983
Meuwissen Diedei-ik Storins Marc Vanroose Marc verbeke Luc Weverbergh Luc De Clercq Mieke Derijckere Philippe Herberigs Olivier Iinhof Frank Lamberts-Van Assche Helena Pigeolet Lr?c Wittemans Marc
Graduaat in het Ver=7ekerin~ys1eze (enige proef en 2de gedeelte) 1983- 1 984
1984-1985
1985-1986
Bollen Geert De Backer Dirk Deweerdt Johan Hendrickx Wilfried Marginet Andié Laloup Carine Roggen Myriam Vastmans Maria Vandersteen Fraiik Vandesijpe Carine Vereylten Luc Volckaert Stefaan Bollaerts Bart Deblaere Filip Demeulenaere Ludo Depuydt Philip Gerards Charlotte Ghekiere Dirk Jacobs François Loosen Stefan Vanbeuren Myrj a111 Vangoidsenhoven Edouard Van Haverbeke Sabine Cop Bart
1986-1987
1987-1988
1988-1989
Deinaiidt Paul De Wael Pa~il Gijbels Ei-ika Lerninens Vera Allaert Joris Debacker Henk De Sinedt Ma~irice Servaes Jan Van Biitsele Ann Vande Maele Inge Vloeberghs Kris Windmolders Geerl Bruyninckx Bruiio Christiaens Johan De Pamelaere Hans Dockx Frank Dupas Marc Lermytte Luc Neirinck Anna Pype Hilde Sacreas Chnstel Vandenbulcke Nausikaa Verineersch Jan Bossuyt Ria Carlier Steven Catala Nathalie Claeys Caroline Coupe Jan De Brandt Liesbet De Godt LUC Dehopere Katliy Dewijngaert Ilse Govers Marc Holderbelte Ann Jordens Stefan Logie Carla Maes Erik Marchal Peter Meulepas Marleen Noe Pascale
1989-1990
Pirotte Veronique Se1 Jan Souffriau Joel Theys Filip Van Caiineyt Patrick Vandevivere Peter Van Langenhove Anilick Van Nieuwei~huyseMaria Van Overstraeten Frank Van Roost Bart Verdoodt Joke Verhasselt Bavo Verhoeven Christine Verstegen Herman Walschap Geert Waritens Wim Wellens Herman Aerts Kristien Annerel Lieve De Caluwe Vincent De Locht Dirk De Mulder Erik Dierckx Peter Elewaut Geert Goddeeris Caroline Janssen Gonny Lapoi-te Martiiie Maes Koen Mocsary Margit Moors Lieve Ostijn Dirk Panis Katelijne Pattyn Caroline Robeys Els Rohaert Heidi Scheepers Geert Van Cainpenhout Inge Vandevelde Mielte Van Hoof An Van Laer Doiilinique
1990-199 1
Vanweddingen Myriam Verbeke Isabelle Verelst Margot Vleeschouwers Jan Baest Wim Bellens Hilde Berden Geert Bries Elisabeth Brijssinck Guy Caininaests Nadine Custers Tiny De Brabanter Franciscus Debusschere Kathy De Cat Chantal Declerck Nico De Meulder Carl Depoortere Els Deiycltere Sylvie De Winter Colette Elsen Mariel Eylenbosch Carolien Feys Jan Govaerts Hans Haeclc Conny Hamelrylc Annick Hanssens Bart Heylen Hans Hoebanx Jean Paul Korsten Marleen Neirynck Jo Olieslagers Koen Peetroons Veronique Put Best Roelants Kris Sermon Patricia Sonneville Lia Steeno Iilge Sant Dirk Tielemans Dirk Van Bleyenbergh Ann
199 1- 1992
1992- 1 993
1999-2000
Van Craenenbroeck Clenielitina Van Geenberghe Lieveii Vaii Moerkerke Pietes Verbiest Beatrijs Vergauwen Caroline Verheyden Paul Vertongen Torn Voets Alaiii Aerts Ans Beutels Pascaie Cools Wiin De Lille Natlialie De Pelseiiiaeker Guido Lesschaeve Christophe Maes Jan Massant I'atrick Nelis Ann Nevelsteen Herbert Schroons Walter Smolders Dirk Verbeek Liesbet Verbeke Stefaan Beulceleirs Disk Bodeux Cla~~dine Ceustermans Geert Demeuleiiaere Sigrid De Roover Geert Geebelen Roeland Inglielbrecht Frank Pintelon Ides Raniaekeïs Dirk Sabbe Anne Sagaert Inge Thevissen Carmen Van Eecke Jo Van Hevel Wiin Van Sweevelt Yolanda Vanuytven Inge Veivoort Bart Anseeuw Patricia
Daems Wim De Doncker Peter Doudali Mohamed Driesen Geert Dutlou Sacha Keinkers Dirk Keulers Steven Kinnet Wim Martin Serge Mues Stijn Raes Ilse Ruttens Jan Smeets Katrien Sutens Ronnie Van De Meulebroeke Ilse Validen Berglie Elke Vandendooren Rob Van De Weyer Nick Van Ryckeghem Inelte Vermunicht Katrien Verschueren David Witdouck Sofie
Postgradz~aatVerzekeringswezen 1993- 1994
Agneessens Reinhilde Andries Rudi Asselberghs Peggy Bacloc. Tanja Boogaerts Herlinde Claes Wim Cloet Koen Coenen LUC Defernl Alain Degeest Joël De Krem Geert Delcour Johan Deman Diederik Derickx Jan
De Vlaininck Dirk De Winter Bruno Endenburg Jan-Jaap Frissaer Peter Leconte Johan Oris Werner Pickavet Pascale Remy Guido Rots Katrien Smits Reiilliilde Souvagie Pascale Van Bogaert Koen Vandeinoot-tele Jan Vandermeulen Yves Van Schelvergem Marcel Verdood't Jolte Verhoeven Inge Verstraeten Erik Vincke Nik Waterbley Patrick 1994-1995
Brasseur Léon Brysse Marc Claes Gerrit Daeins Jos De Bruyne Pieter Degryse Johan Hache Véronique Leroy Gino Mast Grietje Nysseil Pieter Perenlans Pieter Servaty Daniël Spirlet Renée Unden P111lippe Vaildenbergh Harald Verbelen Frank Verdegein Ann Verniiilmen Kainiel
1995- 1996
Bogaei-ts Marleen Desinet Rudy Havermalis Susaii Huybrechts Erik Jacobs Margriet Kloeck Gerald Lowyclc Anneleen Maebe Geert Maertens Alm-Sofie Neyt Alain Peeters Dirk Reniers Johan Tliysman Guy Van de Velde Noë1 Vanduffel Mielce Van Nuffelen ICrlslel Wuestenraed Marc
1996-1997
Bollaert Bart Croes Jan Ducès Marc Geentjens Marc Hendrickx Ingrid Jacobs Lieve Jammaers Dirk Maebe Geert Lourdaux Wiin Mattheiis Steveii Pauwels Vincent Reiliers Johan Roegiers Wiin Serrus Karen Stroobaiits Erik Van Cauwenberg Veerle Van De Kerckhove Lieven Vandenbogaerde Koen Vanenlm Marleen Van Peteghem Willem Volckaert Dirk Woestenborgs Rudi
1997-1998
1998-1999
Ceuleers Els De Groote Frederik De Jonghe Willem Dela R~ielleJan De Muyt Caroline Deprez Elke Dullaers Johan Geerinckx Nele Hanssens Dirk Hollevoet Wiin Hoste Wim Loonen Erwin Luyckx Carine Marcelis Koen Meire Nicolas Miclliels Joris Serty Christiaan Sools Annick Vallaeys Bruno Vanmunster Kris Vermeir LUC Verschraegen Krijn Beckers Leo Boogers Isabel Bosmans Jean-Pierre Carlier Pascal Delusinne Bart Derudder Dirk Dombrecht Benedict Forier Dirk Goegebeur Frederik Parrein René Philips Geert Quaghebeur Daan Robyn Pim Seghers Iris Van den Beinden Thieny Van der heyden Philip Van Oevelen Rudi
Warlop Yves Witpas Geert W~iytsBruno 1999-2000
Agten Lucien Beniaerts Philip Bolt Marko Roelf Broos Domiiiique De Craen Adelheid De Mulder Frardcy Gay Dirk Gordts Dominiel< Libbrecht Peter Mouton Inge Van Caenegem Ludwig Vandendriessche Jo Verbelen Nadine Versluys Freija
Modern Actuarial Risk Theory 'Y %obKaas Jniversity ofAmsterdam, The Netherlands Uarc Goovaerts 2atholic University of Leuven, Belgium and University of Amsterdam, The Vetherlands Jan Dhaene Zatholic University of Leuven, Belgium and University of Amsterdam, The Vetherlands Michel h n u i t Zatholic Universrty of Leuven, Belgium Spart from standard actuarial theory, Modern Actuarial Risk Theory contains nethods that are relevant for actuarial practice, for instance the rating of automobile insurancepolities, premium principlesand IBNR models, as wel1as jeneralized linear models with an eye on actuarial applications. Furthermore zxtensive introdudions are giveri to cradibility theory and orderiny of risks. The 3ook reflects the state of the art in actuarial risk theory. In addition to some :hapters which are compatible with official material of actuarial education in qorth-America, Europe and otherparts ofthe world, the bookcontainsimportant naterial on topics that are relevantfor recent insurance and actuarialdevelopnents including determining solvency measures, fair-value computations, -eserving, rankingof risks, modellingdependenciesand the useofgeneralized inear models. Basic ideas on risk measures in the framework of insurance sremiums are also considered.The numerous exercises contained in Modern 4ctuarial RiskTheory,togetherwiththe hints forsolving the more difficult ones snd thenumericalanswerstomanyothers, makethe bookuseful as a textbook. Some important practica1paradigmsininsuranceare presentedin away that is sppealing to actuaries in their daily business. The mathematical background sssumed is on a level such as acquired in thefirststage of a bachelors program in quantitative economics or mathematical statistics. Contenk Foreword.Preface. 3. Utilitytheoryand insurance.2. The individualrisk model. 3. Collective riskmodels. 4. Ruintheory.5. Premium principles. 6. Bonus-malus systems. 7. Credibility theory. 8. Generalized linear models. 9. IBNR techniques. 110. Ordering of risks. Hints for the exercises. Notes and references. Tables. Index. 2001,328 pp. Hardbound, ISBN 0-7923-7636-6 Price: EUR 337.50 / GBP 87.50 l USD 125.00 Available for course adoption at EUR 66.00 / GBP 42.00 l USD 59.95 when ordenng six copies or more.
/-
P.O. 60~322,3300 AH Dordrecht,The Netherlands,
[email protected] P.O. Box358,Ac~ordStation,Hingham, MA0201ö-0358, U.S.A., E-mail
[email protected]
Tijdsciirift voor Ecotiorilie ei1 Mailageme~it Vol. XLVI, 4, 2001
Some Remarks sn IBNR Evaluation Techniquesl
Maic J Goovaerts K.U.LCLILLII, Depa~tnieiitof Applied Ecoiioinics and University of Ainsterdain, The Netherlands
-
-
Jan Dhaene K U Leuven, Department of Applied Ecoiloiuics and University of Amsteidarn, The Nethei lands
Appointed actuary Fortis Bank Iilsuraiice
ABSTRACT In this short paper we discuss a ilew iilethodology for estiinating reserves for
IBNR (incui-i-ed but not reported) claims.
I. IBNR EVALUATIONS Tlie past data (tlie upper triangle) are the key eleiiieiits of IBNR calculations. Iii alniost aiiy method, analysing the upper triangle is based on well-known techiiiques from stat~stics,see e.g. Neter, Kutner, Nachtsheiin and Wassermail (1 995). However, the esselitial problem to be solved is the inanageineiit of tlie risk associated with tlie filture (the lower triangle). Most inethods estiinate the lower triaiigle cellby-cell, atid do iiot pay (enough) attention to tlie structure describing the dependencies betweeii +ese cells. Indeed, each cell inust be considered as a uiiivariate random variable being part of the inultivariate randoin variable describing the lower triangle. Hence, the IBNR reseive must be coilsidered as a (uiiivariate) random variable being the sum of the dependent coniponents of the random vector describing the lower triangle. Estimating the correlations from the past data, and using thein for multivariate simulatioiis of the lower triangle is a daiigerous teclinique because the insurer is especially interested in the tail of the distribution function by choosing his reserve as a percentile. In practice, tlie insurer will clioose a vesy high percentile as basis for his reserve. Froin the viewpoint of the insured, tlie choice of a high percentile is a safe strategy, and will as such be favored by tlie control authorities. The detenninatioii of the reserve as a percentile maltes it possible to compute an explicit safety loading (= reserve ininus expectatioii of the payments). Fiscal authorities tend to prefer explicit (i.e. visible) inargins to iiiiplicit (i.e. hidden) margiiis. Tlie choice of a liigli percentile is also iinportant for the insurers' rating. It is a key eleinent in a Risk Based Capital approach. 111 tlie Belgian and Dutch iiisurance practice, we observe that insurers determine their reserves on percentiles such as 99.75%, or even higher. Hence, only vesy high timeconsuming multivariate simulations will lead to a su.cient nuinber of siinulated values in sucli an extreine tail. Another disadvantage of a simulatioii teclinique is that there is no way to measure the distaiice betweeii the "real" and the "sitnulated" distribution function. Heiice, tliere is no infoimatioii available coiicerning the error that is involved by using a sirnulation techniqiie. Of course, a inultivariate simulation technique will only be possible if the whole dependency structure of the lower ti-iangle is lmowii. I11 practice, we encouilter sitiiations where only the distributioii filnctions of each cell caii be estimated with enough accuracy, but where only limited inforination of the
depeiidency structure caii be obtained (because iiot enough data are available). We caii coiiclude that a multivariate simulation technique is not the appropriate way to determine IBNR reseiyes. As mentioiied above, the "true" in~iltivariatedistribution function of the lower triangle caniiot be deteriniiied in most cases, because the inutual dependencies are not kiiowii, os di.cult to cope with. The only conceivable solution is to find upper aiid lower bounds for tliis suin of dependent random variables which use as iiiuch as possible of the available inforiiiation. Hence, within a certain class of random vectors (with given marginals, and evenrually additional information), we propose to look for uipper and lower bouiids for the sum of tlie cells of tlie lower triailgle. For details of this technique, we refer to Redant and Goovaerts (1999), Goovaests, Dhaene aiid De Schepper (2000) and Kaas, Dhaene and Goovaei-ts (2000). Tlie uipper and lower bouiids pi-eseiited in these papers are boui~dsin the sense of convex order, which means that the expectations are exact and the stop-loss preiniums are ordered. Tlie convex order can of coiirse be interpreted in temis of utility theoiy. The "total variation distance" can be used as a measure betweeii the tiue distribution function and each of the bounds Moreover, tlie proposed technique leads to a solution of the IBNR probleniwhich is sinlilar to a "value at risk" approach iii finance. The techiiique described in the above-mentioned papers also allows to calculate the conditional tail expectation os tlie reiiiaining tail risk for a given percentile, i.e. for a given level of the IBNR reserve. 11. NUMERICAL ILLUSTRATION Tlie siatistical znodel thai wil1 be used tû describe thc past and Ihe future claim ainounts is a logliiiear model wliich looks for trends iii the three directions, naniely accident year, development year and caleiidar year. AII early referente to tlie use of sucli rnodels in the achiarial literature is De Vylder and Goovaerts (1979). Given the statistical model for tlie claim ainounts, the present value S of the fiiture IBNR paymeiits follows froin the vectors X =(Xl, . . ., X,,) and Y =(Yl, . . ., Y,,) wbere the vector X describes the future claim ainounts and the vector Y describes tlie discount process:
We assuine that the vectors X aiid Y are inutually independent and that both liave lognormal iiiarginals. Heiice, S is a sum of dependent lognorinal random variables. 111 order to illustrate tlie technique explaiiied in Redant and Goovaerts (1 999), Goovaerts, Dhaene and De Schepper (2000) aild Kaas, Dhaene aiid Goovaerts (2000) for deteniiining IBNR reserves, we use tlie run-off triangle of Table 1 i11 Mack (1993), see also Taylor and Ashe (1983) aiid Verral (1990, 1991) aiid references therein. First, we wil1 assume tliat Y = (l, . . ., l), hence we discount at an iiiteresl rale eclual io 0. 111 Figures l aiid 2, we use a loglinear model witli 2 paraiiieters iii the direction of the accident years (deiloted by a,) and 4 paranieters in tlie direction of the developinent years (deiioted by D,) as is cliaracteristic for tlie chain-ladder inodel. No paraiiieters are used in tlie calendar year directioii. This niociel IS obtained as a conceivable inodel (given the data), from tlie software VACS-LRC.We cal1 this inodel tlie "6 parameter inodel":
where X, is the claiin aniount of accident year i and developiiient year j and the c, are m~ituallyindependent iionnally distributed randoin variables (with zero mean and variance equal to 0.069). The parameters a, and p, are given by:
a, = 12.514; a, =
=
al, = 12.838; fl,
Pb = P7 = -0.219; Pg = -1.089.
=
0.938; fl4= -0.579;
=
The remaining p's are non-signi.caiit (equal to 0). (pdf) of the optiFigure l sliows the probabiliiy density f~~iiction mal approxiination bouiid, as explained in Kaas, Dhaene aiid Goovaerts (2000). Tliis approxiiiiation can be shown to be very close to the real distribution ftlilction. The closeness can be illustrated by the fact that the first inoinents are equaland the second moments are alniost equal: The "real" standard deviation equals 1,355,969, whereas the standard deviation of the lower bound equals 1,341,161. Aii estiniate for tlie 99,75% percentile is given by 22,111,049.
FIGUUR 1 6-Porati~efrr-holo~r'el O~~trnlul 14ppin1 l~ncitroii
Figure 2 shows tlie pdf of tlie coinonotonic upper bound. Here, tlie only iiiformation used to coinpute the distribution function of the suiii are the inarginal distribution hnctions of the respective cells. Giveil tlie rnargiiial distribution functions, comonotonicity is the dependeiicy structure of the vector X which leads to the most risky suili S (in the sense of convex order). The standard devirttion of the upper b o u d is giver, Sy 5,481,136 whicli is iiiuch Iiiglier than the real standard deviation, as could be expected. The estiinate For tlie 99.75% perceiitile iiow equals 39,779,075. This estiinate is of course much higher than the estiinate in Figure 1. This coines froin tlie í'act tlial in order to deterniine the best approxiination, we make Lise of tlie (estiinated values of tlie) correlations between the cells of the lower triangle, whereas in Figure 2, tlie distributioii f~iiictioi~ is an upper bound (111 the seiise of coiivex order) for any possible depeiidency structure between the coinpoiients of the vector X.
In Figure 3, we show the pdf of the optililal approximatioii of S, when we talte a stochastic discounting process into account. We assume that the yearly returns are lognorinally distributed (with parameters p and a) and iilutually independent. Three di.ereiit scen a r i o ~are preseilted: scenario l ( p =-0.05 and a = 0.03), scenario 2( p = 0.08 and CJ = 0.1) aild finally, the case of ilo discounting. We observe that increasing the expected yearly return shifts the pdf to the left, and increasing the variance of the yearly return iilaltes the pdf broader. Reinark that in scenario 1 the 95% perceiitile is given by 18,435,063, whereas in scenario 2 this perceiitile is given by 19,751,126 and in the case of no discouiiting the 95% percentile eqiials 20,274,672. Hence, as could be expected, stochastic discounting wil1 nornially diininis11 the required reserve.
FIGUUR 3 6-Pmznneter Model 0/7f~rnaI App~o~uwat~o~z Dz#er.eilt D~scouritPr.ocesse~
Finally, remark that the second scenario leads to a higher reserve than the first one, which means that the e.ect of the higher expected return (which teilds to decrease the reserve) is overshadowed by the e.ect of the higher variability (which tends to increase the reserve). NOTES I
The coinputations of Section 11 have been performed with Lhe software VACS-LRC.
REFERENCES De Vylder, F., Goovaerls, M.J., editors, 1979, Proceedings of the First Meeting of tlie Coiitactgro~ip "Actuarial Sciences", K.U.Le~iven, nr 7904B, Wettelijk Depot: D119791237615. Dhaene, J., Denuit, M., 1999. The Safest Dependency Struct~ireAmong Risks, lriszrr~~ir2ce: Mathelnatics & Ecor~on?ics25, 11-21. Dhaene, J., Goovaerts, M., 1996, Dependency of Risks and Stop-Locs Order, ASTIN B~rlletifi26, 201 -2 12.
Dhaene, J., Goovaerts, M.J., 1997, 011 tlie Depeiidency of Risks in tlie Individual Life Model, Inszrrol7c: Matlzernatics & Ecoi7oinics 19, 243-253. Dhaene, J.. Wang, S., Young, V., Goovaerts, M.J., 1998, Coinoiiotonicity and Maxirnal Stop-Loss Preniiuins, B7rlletin of the S~vissAssociatioiz of Actz~aries,accepted for publication. Goovaerts, M.J., Dhaene, J. De Scliepper, A., 2000, Stocliastic Upper Bouiids for Preseiit Value Functions, Jolirnal ofRisk arld Instrrance T h e o q ~67.1, 1-14. Goovaerts, M.J., Redant, R., 1999, 011the Distribution of 1BNR Reserves, In.~io.urzce: Mcrtl7enzatics & Ecoi7onzics 25, 1-9. Mack, T., 1993, Distribution-Calculatioil of the Standard Error of Chaiii Ladder Reserve Estimates, ASTIN Bzrlletin 23(2), 2 13-225. Neter, J., Kutnei; M.H., Nachtslieim, C.J., Wassennali, W., 1995, Applied Linrar Stafistical Model,s, fourth edition, (Irwin), pp. 1408. Taylor, G.C. and Ashe, F.R., 1983, Second Moinents of Estimates of Outstanding Claims, Jo~ir17~1i qf Econoïnerrics 23, 37-61. Venal, R.J., 1990, Bayes and Empirica1 Bayes Estimation for tlie Chain Ladder Model, ASTIN Bzilletin 20, 2 17-243. Verral, R.J., 1991, On the Estiination of Reserves froin Loglinear Models, Inszirance: Mat/zematics & Economics 10, 75-80. Vyncke, D,, Goovaerts, M.J., Dhaene, J., 2000, Convex Upper aiid Lower Bounds for Present Value Fucictions, Applied Stochastie Models in Bzisiness and Ind71stty, accepted for publication. Wang, S., Dhaene, J., 1998, Comonotonicity, Correlation Order and Stop-Loss Premi~ims, lilszirance: i21atlzt~nzntics& Economics 22, 3, 235-243.
Tijdsclirift voor Econoiuie ei1 Management Vol. XLVI, 4, 2001
How to Determine the Capita1 Requirement for a Portfolio of Annuity LiabiPities by J. DHAENE, M. J. GOOVAERTS, S. VANDUFFEL aiid D. VYNCICE
ti.U.Leuven, Departiiient o[ Applied Economics, Actiiarial Sciences
R.U.Leuven, Departinent of Applied Economics, Actuarial Sciences
K.U.Leuven, Departinent of Applied Econoinics. Actuarial Sciences
David Vyncke K.U.Leuven, Department of Applied Econornics, Actuarial Sciences
ABSTRACT This paper illustrates an analytic inethod iliat caii be used to determine the total capita1 requirements necessary to properly provide for ilie fuhlre obligations of a portfolio of annuity liabilities and to protect the enterprise froin the related risks it iaces. This example is based on the work of Kaas, Dhaeiie and Goovaerts (2000).
I. INTRODUCTION The deterinination of these requirements entails the aiialysis of the distribution function, more specifically the tail of the distribution function (os the catastrophic part) of tlie present value of tlie future cash flows. The projection of the future cash flows relating to the annuity obligations, and the subsequeiit deterniination of tlieir present value, may be at its simplest, when the aiiiount aiid timing of the asset aiid liability cash flows are iiisensitive to varying economic conditions. Eveii in these circumstances, tlie possible impact of inortality improvemeiits and the fliture course of the reiiivestinent assumptions are important. On the otlier hand, these coinputations are most complex, wlieii the timing and amount of the cash flows are affected by the economic scenario (e.g. annuity payinents whose aniount and tiining are solely, or partly, driven by economic perforiiiance of some type as wel1 as to the policyholder reaction to such performance). The use of inappropriately siinple (i.e. perliaps for computational ease os convenience) metliods for these computatioiis, is liltely to introduce hidden "surplus" (could be a deficit too). Capita1 req~iirements calculated under such a regime may iiot reflect the t-me capita1 req~iiredto support the insurer's busiiiess. In order to coinpute the liltelihood that an insurer wil1 not be able to meet its obligations when they fa11 due, knowledge is required of the nature of the cash flows and any underlying stocliastic process which drives tlieir timing and aiiio~int.The inethod illustrated in this exainple starts froin this knowledge. It enables the actuary to determine (approximately) tlie relevant probabilities of extreme events. Tt allows the actuary to deterinine the necessary provision, based on tlie level safety desired.
IT. THE CASH FLOW OF THE FUTURE LIABILITIES Firstly, the cash flows depicting the filture paynlents of the annuity portfolio are projected int0 the fuh~re.The cash flows represent, for each year between 2002 and 2079, the expected payiiient of that year, adjusted with a safety niargin. The expectations of the paynients diie are calculated usiiig realistic technica1 bases concerning disability, n~orbidityetc. The additional inargin is a safety niargin against the possible negative deviations and also includes costs.
111. THE DISTRIBUTION OF THE CAPITAL REQUIREMENT We will detennine the present value at Januaiy 1, 2001, which we will consider as the time 0. The time unit is chosen to be one year. Let ai be the amount due at time i. The stochastic capital req~iirement, ?i is then given by:
V
= a,e-Y'
+ a,e-('i
+Y"
+ ... + ane-(?+ K- +..+Y>,)
where Y, is the return on the investnients from 2001 to 2002, Y, is the rehirn from 2002 to 2003, etc. We will assume that t l ~ eyearly returns Y, are normally distributed with mean ,u and variance d.We also assume that the yearly returns are inutually independent. In the following Table, a number of possible investment strategies with values of the paraineters ,u and o are given (figures fictious, for illustrative purposes only).
P
0
100% Shares
0.10
0.15
75% 125%
0.09
0.12295
5OYo / 50%
0.08
0.09922
p -
25% / 75%
0.07
100% Bonds
0.06
0.08173 0.075 . p
It is clear that V is a sum of dependent random variables. Indeed, the different discount factors wil1 be strongly positive dependeilt. The computation of the distribution fùnction of V cannot be perforined exactly. One could try to deterniiile the distribution fuilction of V by siinulation, but this will lead to untsustable estimates for the tail probabilities. Moreover, siniulation will be very time-consuming for determiiiing the optiinal asset mix. Recent actuarial research results allow to coinpute lower and upper bounds for tlie distribution of V. It will be show11 that these lower and upper bounds are often close to each other, which of course illustrates the accurateness of the approxiinatioils. On the next pages one finds upper and lower bounds for the distribution of V for the different investinent strategies. These bounds are upper and lower bounds in the sense of convex order for the exact but unl<nown distribution íùnction. Tlie upper bound is denoted by CO (dotted line), the lower bound by ES (hl1 line). We also present approximations for the percentile, the expected shortfall and the conditional tail expectation at different levels.
Lower bound
1
upper bouild
I
Exact
Mean
4.225.360
1
4.225.360
/
4.225.360
Lower
Percentile
Expected Shortfall
Percentile
1 Expected Shortfall
I
Conditional Tail
I
1
/
Exoectation
1
/ 1
Conditional Tail Expectation
bound
I
Upper
/
1
bouild
1
1
Lower bound 4.413.501
Upper bound 4.413.501
4.413.501
StDev
1.898.995
2.267.604
1.908.791
Lower
Percentile
Expected Shortfall
bound
1
Exact
Mean
Upper bound
Conditional Tail Ex~ectation
Percentile
Expected Shortfall
Conditional Tail Ex~ectation
Lower bound 4.783.853
Upper bould 4.783.853
Exact
Mean StDev
l 660.798
1.966.5 17
1.665.608
Lower
Percentile
bouiid
Upper bourid
4.783.853
Expectation
Percentile
Expected Shorlfall
Conditional Tail Exoectation
1
Lower
Percentile
1
Expected Sliortfall
bound 80%
1
Conditional Tail Expectation
6.556.404
Expected Shortfall
Conditional Tail Expectation
1
Lower bound
Exact
Upper bouild
Mean 6.379.328 6.379.328 2.057.314 StDev 1.757.507
I ~ower /
Percentile
1
Expected Shortfall
6.379.328 1.760.055
1
bound 80%
Coilditioilal Tail
/
Expectation 276.730
7.690.022
1
9.073.672
1
Expectation
I
IV. COMPARISON BETWEEN THE DIFFERENT INVESTMENT STRATEGIES
A. Upper Boz~nd(CO)
B. Lower Bounds (ES)
The expectations of tlie lower and upper bouild of V are always equal. This is beca~isethe bouiids have exact expectations. From numerical comparisons it follows tliat the best estimate for the distribution of the present value of the cash flow under consideration is tlie lower bouild. This is confirmed by the fact that tlie exact Standard Deviation aild tlie Staiidard Deviation of the lower bouiid are very close to each otlier.
V. THE OPTIMAL ASSET ALLOCATION The optimal asset allocatioii is a coinbination of the different iiivestineiit strategies (also talcing int0 accouilt the dependenties between the yearly returns), that niini~njzesa certain criterion. Here we wil1 assuine that the optima1 asset allocation miniinizes the initia1 amount that has to be reserved sucli that, with probability of 99%, al1 future obligations can be met. Hence, the optiinal asset allocation is the one that minimizes the 99%-percentile of V. Considering the lower bouiids, the optiinal investment strategy tums out to iiivest 40,40% in shares aiid the remaining part in boiids, see the following figure. Considering the upper bouilds (which are less accurate) we find that the optiinal investment strategy is to iiivest 35,87% in shares.
ESLM
-----
, i I"" O#>"
3 O<##,IiUU
'"O"
""O
V B10 000
--, , _
s?OG%
cotkprr ao,o(m
10814
Ooi
>iu ~ i i a a
Lower
Lower bouiid
Upper bo~uld
4.986.280
5.095.640
Percentile
Expected Shoitfall
bound
1
Uppei bound
Conditional Tail Expectation
/
Perceniile
Expected Shortfall
Conditional Tail Exoectation
K Kaas, J. Dhaene and M.J. Goovaerts, 2000, Upper aild Lower Bounds for Sums of Random Variables, Inszirntice Matl~emnt~cs & Econonzzcs 27, 151-168. R. Kaas, M. Goovaerts, J. Dhaene aiid M. Denuit, 2001, Modem Actuarial Risk Theory, (Kluwer), to appcar
Tqdschrift voor Ecoiioiiiie ei1 Management Vol. XLVI, 4, 200 1
Risk Measures, Measures for Insolvency Risk and Economical Capital Allocation
K.U.Leuven, Depariment of Applied Econoinics, and University of Amsterdam
Jan Dliaeiie K.U.Leuven, Departilient of Applied Econoinics, and University of Amsterdam
ABSTRACT In the present paper we consider several measures Ior the risk that is present in ai1 iiisurance environmeiit. We looi< for clesirable properties for two types of risk ineasures, the olies reflectiiig both negative and positive results, and the ineasures for insolvency risks dealing with aspects of niin, as wel1 as their relatioii to the allocation of ecoiioiiiic capita1 to different brisiness liiies or to the differeiit subcompanies constituting a financial conglomerate. The main probleili for both types of measureii~entsis that the dependence structure that exists betweeii tlie different units involved is uilknown.
I. INTRODUCTION Botli an iiisuïance premium aiid the price of a finaiicial prod~lctcail be regasded as a ilieasure of the risk involved in the fiiiancial traiisaction betweeii the b~iyerof tlie product aiid tlie seller in the market. Tlie insurance premium os the price as a risk ineasure is expressed in tlie riglit units, liaving the dimension of the traiisaction (money). Iii the actuarial literature, insurance premium priiiciples have been studied extensively, see e.g. Biililniaiii (1970), Gerber (1979) aiid Goovaerts et al. (1984). The pricing of finaiicial rislts is a key topic in finance, see e.g. Gerber and Shiii ( l 994)" 111 section TII. a link between actuaria1 priciiig (by a premium principle) and finaiicial pricing (by meaiis of expectation) is given. It is argued that iii genera1 for risks, the corresponding insuraiice preiiiium principle (and lieiice also the risk ineasure) cannot he assuiiied to be additive, subadditive or superadditive in al1 situations. Indeed, a sihiation in which superadditivity is preferable is when a risk 2x is to be insured. For any risk averse insuser, the preiniuin for 2x,and hence the 'risk' associated with this random variable, will be strictly more than twice the one for x. For an econoinic priiiciple, it seeins better to require s~ibadditivityfor independent rislts (inore is better and safer because of the law of large iiumbers, and because of possible hedging), but this is not the case for dependent risks which are a coinmon phenomeiion in an inswance context. Tlie two sihiations, dependeiit risks oii the one hand and independent risks on the other, should be approached in quite different ways. 11. DISCUSSION OF DESIRABLE PROPERTIES 111 what follows, we will develop arguineiits indicating that iinposing geiieral axioms valid for al1 risky sit~iationsconflicts with generally accepted properties for dealing with particular sets of risks, based on what could be called as 'best practice' iules. We will show that pure risk measures should possess other properties than ineasures developed for solvency purposes. Some exaiiiples are examined to support this assertion.
In earthquake risk inszlrance, it is better (hence a lower price results) to imzrre &)o independent risla than two positively dependent risks
(two bziildirigs in the sarwe area). For inszlring a risk fully, tthe premium shozild be 117or-ethan tivice tlze prernizmz for insur.ing on!y half of the risk. Tlze exchange of portions of life por.tjolios between differillz~stratiligthe irnportauzce of a geoent continents is an ex3~~11npIe gl~aphicalspread of isli lis (i11 order to n~nkcethem more independent). As a consequente, we see that imposing szibadditivify for al/ risls (iricluding dependent I-is14 is /zot in line wit11 i.i~lzatcozild De called 'best practice '. In Secfion III we wil1 indicate the daiiger of imposing p~*oliertiesto al/ risks in a given set.
Ii-i the frainework of risk iiieasures, it is also clear that percei-itiles or related ineasures do not catch the rislcy character ot a risk in an economically sensible way. This simply ineai-is that when the Value At Risk (VAR) is used to iiieasure risk, it iiiakes for instance i10 sense to coiisider subadditivity. This iiotioi-i arises from tlie contamination witli thc probleili of supci-visioi~,whcre thc supcr;iisor or a rating ageilcy wants to end up with ai1 upper bound for the integrated risk of the sum of several portfolios. In that situatioii it would be ilice to have a measure for insolvency risk that can be obtained by adding the measures for eacli of the portfolios, or merely an upper bound for it. Section V wil1 give one possible ailswer. Example 2 Consider a combined risk Oayments) distributed unifor~nlyon 0,0.9 with probabilip mass 0.9 and uniformly distributed in 0.9,l with prohability mass 0.1. The risk is unifor.rn(0,I), and the 0.I per~centile equals 0.9. According to the percentile criterion at the level 0.1, this I-andom variable is as dungerous as the one with mass 0.9 in 0,0.9 unìforrnly distributed but combined with an additional mass in 1000,1000.05 uniformly distributed with total mass 0.05 and an additional mass (also z1niformly distr*ibzrted) in 0.9,1 with total mass 0.05.
So a tail cl-iaracteristic like the VAR on its own is not a good risk measure and is i-iot in liiie with best practice rules. By using the VAR as a criterion, olie iinplicitly assuines that the distributioi-is that are coinpared are of a similar type, for instance a nonna1 distributioii. It should be reniarked that the conditional expectation, e.g. above the 0.9 percentile, does inake a distinction betweeii the two situations in Example 2. Exainple 1 indicates that serious problems may arise froin assuming subadditivity.
Clearly, subadditivity is not desirable in case dependence aspects of the risks are important. Preiniuiii priilciples satisfying the properties of (sub-)additivity were restricted to independent risks. Risk ineasures should cope wit11 dependencies as wel1 as witli tails. A problem not to be confused with tlie probleni of defining a risk measure for a set of risks coiisists in the deteimiiiation of a measure for insolveiicy risk. Tliis problein originates froiii a very practica1 situation where within a fiiiancial conglomerate one wants one figure to summarize the risks of a set of different (possibly) dependent subconlpanies. The sairie problem arises in case we coilsider one fïnancial andlor iiisuraiice institution with different postfolios os business lines. Here tlie fiiial ailil is related but different froiii the aiiil of determining a risk measure. For each of Ihe separate subcoinpanies (dependent os not) one can derive a measure for the insolvency risk based on the relevant statistica1 inaterial that coiiies frorn witliin tlie subcoinpany (hence only inarginal statistica1 data are used). Here the questioil arises whether the suin of the ineasures of insolvency for the individual subcompanies gives an zqper bound of the risk lileasure for the sum of risks contained in the financial conglomerate. This may resemble the concept of subadditivity but in reality it is not the Same. It is a probleni of finding tlie best upper bound for tlie measure of insolvency of the suin of risks for which we know a measure of insolveiicy for each of the iiidividual coinpanies (iiiarginally). This is directly related to the following question: if a financial coiiglomerate has a risk based capital available that ainounts to d, theii liow can one distribute this ainouiit in d , + d, +. . .+ d, = d betweeil the subconipanies in such a way that tlie total nieasure of insolveiicy is l<nowii, only based on the ineasures of insolvency risk of each of the separate coinpanies. Tliis question wil1 be dealt with in Sectioii IV. We consider another example indicating the danger of imposing a general property for nieasures of insolveiicy risk:
Consider a unijorm rislc X irz tlze interval [9,10] and cor?zpa~eit ivith a rislc Y that is a certuinty risk of 1000. Cleavly Pv[X
111. INSURANCE PREMIUMS VERSUS PRICING IN FINANCE In Goovaerts et al. (1984) it is shown how the Esscher transfonn einerges froin the utility theory in ineasuring tlie price of a random variable. Indeed, one has the followiiig theorein: Theorern l Assume al1 irzszl;*erhas an exponential z~tili@fLlnctiorzwith risk oversiorz a. I f 1he charges a pr*emiu;~zofthe foi7~zE[q(JJX] where q(.) is a continuous ijqcreasing filnction ivith E[p(X)] = l , his utiliq is maximized !f q(x) a e", i.e. if he mes the Esscher prerniunl priuzciyle with parameter d.
For a proof of this theorein, we refer to Goovaei-ts et al. (1984). If the utility function u is exponential, e.g. u ( x ) =l - e-"" , then
wliich leads to the Esscher transform of the risk X. If u(x) is quadratic, hence e.g. z/(x) = ax2 + bx, using the same arguments we gel p(x) a 2ax + b, and E[q(X)] = l gives
which is a variailce premium principle wliere the variance loading paraineter depends on the mean risk. This is no restrictioii if oniy rislts with a given expectation are coiisidered. It has been argued that the variance premium principle is pointless because it might be that a larger risk (with probability 1) requires a lower premium, (see Kaas et al. (2001), Example 10.4.5). But for risks with the Same expectation, the variance is a reliable risk measure. In the sequel, we wil1 often consider normalized risks X-E[X]. In that case it iminediately follows that, taking into account the dependence structure oile gets the three types of additivity as it
should be. See also tlie draft report of the solvency working party of the IAA, October 2001. We would like to note that if one uses the variance as a iiieasme of insolvency, wliich according to utility theory is an adequate measure, adding risk measures and iniposiiig risk properties such as subadditivity does not make any sense. Indeed if /Y,,...,X,, are identically distributed with zero iiiean and iioii-degenerate, of which &', ...,X,,' are tlie comonotonic versions (haviiig the saine marginal cdf's, but maximal depeiideiice), theii
This iiidicates that for coinonotonic rislts, superadditivity seeins to be desirable. As we wil1 explaiii, additioii of insolvency nieasures makes only sense in relation to the distribiition of econonlic capital. In addition additivity is usefùl in case of the repartition on tlie down level of a premiuii? incoiile, determiiied oii tlie top level. In discussions concerning the subadditivity of rislts ineasures the arguments used are often far from realistic. Iiideed it is said that additivity is the worst that can be obtained in case of standard deviation o [ X , + X , ] Io [ X , ]+ o [ X , ] (eqiiality holds only in case of a correlation +l). This is the argu~inentused for subadditivity, even though the standard deviation preiniuin must be ruled out as a risk measure because even though X is smaller than Y with probability 1, it inight happen that its standard deviation premium is larger. The standard deviation principle should indeed be used as a risk ineasure only for randoiii variables with uiiequal expectations. It is important to note the distiiiction betweeii tlie collective premium E [ X ]+ a V a r [ X ]witli a = Iln ~1/2u,where E denotes the ruin probability in an infinite time horizon and u the initia1 surplus in a ruin process, (see Buhlinann (1985) or Kaas et al. (2001), Chapter 5)), aiid the distribution between individual contracts of this preiniuin volume by means of an additive premium principle. In this context also tlie difference between pure risk measures and measures for insolvency risk have to be seeil. A risk ineasure serves the pui-pose of a collective ineasure for risk of a surn of risks, while a ineasure of insolvency risk has to do with addition of marginal risk measures. Meaii value principles rely heavily o11 mixing distributions, as is demonstrated in tlie following theorem:
S~qposetlzat msociated ~vithever31 random variahle X there is n ziiziqzle ren1 r~zirnbev p [ X ] , the risk mensure, with the f o l l o ~ ~ i ~properties: ig
I . p[c] = c for cr degener-ate risk c
2. X s , Y
p [ X ]5 p[Y] with sttict ineqz~ulrty I?olditig zlnless
X=, Y . 3. If p [ X ] = p [ X 1 ] ,Y is n random vnrinble, and I is nn inde-
pendent Betwoulli(t) random vclriable, hen p[IX
+ ( l - I)Y]=
p[IXT+(l- I ) Y ] . Then the1.e is a jìlnction .f; continuozrs and strictly inc~*easing,szrch that
In this situation the assumption 2) of this theorem results in functions f that are strictly increasing. This inakes the resiilt less attractive for measurement of insolveiicy. More attractive tlien becoine the assuinptioiis E [ X ]= E [ Y ] and E [ ( X - d ) ] i; E[(Y - d ) ] b'd whicli iiieans that these is convex order between X arid Y, written X r', Y . As in Kaas et al. (2001, Defiiiition 10.6.1) it follows that X r ( ,Y * E [ ( d - X ) , ] r E [ ( d - Y ) , ] 'dd such that in addition unifornily heavier lower tails result. It can be proven that X si,Y if and only if E [ j( X ) ]s E [ j( Y ) ] for al1 convex fuiictions.f, provided tlie expectations exist. An iniporlant special case is the following: E [ X ]r. X for every +
+
random variable X. Therefore, we have ~ [ ( Xf ) ] >f [ E ( x ) ] for every convex function f (Jensen's inequality).
1X , 1X : a=,
ivhen X ; is the comoiiotoiiic version of
/y.J
=
1, ..., n. P7~00f
(See Kaas et al. ((2001), Tlieorein 10.6.4)).
Tliis result is in line wit11 a 'best practice' approach. Indeed, for a pure risk measure the conionotonic suin is the 'inost daiigerous' sum. The suin of random variables with an arbitrary dependence sti-uchire is less dangerous than the suin of the most dependent variables. This is because in the comonotonic versions of the raiidom variables, al1 possibilities of hedging have been eliminated. In addition, for ineasures of insolvency risk we have that the fatter the tails are, the higher the risk ineasure. It remains a open question how to define addition of ineasures. A characterization wil1 be given in the last paragraph.
IV. THE IMPLICATIONS OF IMPOSING GENERAL PROPERTIES FOR ALL RISKS Let us recall the properties leadiiig to Wang's class of premium principle~,(see Wang et nl. (1997)). Property 1
For any two risks (non-negative random variables) X and Y we have that F,y (x) r F,(x) for al1 x > O iinplies p[X] r p[Y]. Property 2
If risks Xand Y are comonotonic, then we have p[X+Y]
= p[X]
+ p[Y].
If X is the degenerate risk which equals 1 with probability 1, then p[X]= l .
Property 1 caii be wealteiied to: if X IY with probability olie, tlien p[X] I p[Y]. (See Kaas et al. (2001), Reinark 10.2.4). Properties 2-3 imply that p[~l~Y+b]= a/)[X/tb. We recall tlie following leinnia:
Ass~llnetbzat a risk measure hns the properties 1-3. Then ther-e exists ar1 zrriiqwe distortion fi~ucfiong, ~tihichis non-ci'ecreasing and has g(O)=O and g ( l ) = / , szrch fhai for al1 discrete rrs1r.s Xwith or~ly~finrtely
many rnass points, we have & X ]
=s (I g
- F,
(x)&
.
We give a rather simpler proof than Wang et al. Consider a discrete distributioii whicli assigns probability p, to x, for j = l , ...,n. For the inverse distribution functioii one has
Next we consider tlie ho-point inverse distributioii:
Hence, if U is a uniform randoin variable, we have
Froni Propei-ty 1-2 it is clear tliat for a ho-point risk X with Pr[X = n] = q and Pr[X = O] = l-q, we have pJX] = av(q) where \)(q) is a distortioil functioii. 011the other hand tlie right liand side of tlie above equality i11 distribution gives:
This coinpletes the proof. Next let us additionally require additivity of the rislt ineasures (insurance preiniunis) for sunis of independent risks.
If the rislts X and I' are independent, tlleii we have p/X+ Y]
=
p/X]
+
P/Y/.
In case properties 1-4 hold, the risk measure reduces to the expectation.
Considel t w o indepericlent risks X and V with Pr[X=l j
=
l
-
Pr[X=Oj
= y aiid Pr[Y=l] = 1 - Pr[Y=O] = q. It is easy to show that for instance
p[X+Y]
= g@+q-pq)
+ +()q).
Property 4 tlien implies:
Taking the derivative with respect t o p gives:
Next let p -+û, then we get g '(O) = g '(q)(l-q) + g '(O)q, and Iience g '(q) = g'(0). This, togetlier with g(l)=l, iinplies g(q) = q for al1 q. This proves m
the stated result, since as is well-luiown, E [ X ] = J[l - F , (x)]dx . O
V. SOLVENCY RISK MEASURES Here the probleiîî is coinpletely different fsom the problem oC risk ineasures. We have the situatioii tliat one cornpany (os portfolio) A has to be considered einbedded int0 n-l other companies (or portfolios). In case the coilipany A is embedded into n-l very dangerous companies with a very liigli solvency risk ineasure, the individual risk ii~easuredoes nol coiitribute to tlie Same degree to tlie total solvency requirements as in the case where A is einbedded iilto n-l other coinpanies having almost no solvency requireinents calculated on individual basis. It might be that enibedding one coinpany into a set of n-l other companies will disturb the solvency requireineiits, because the global solvency requireinents are the constraint. We will
foriiulate the problem as follows by means of ai1 optimization problem.
Assume that tlie total solvency risk of a conglomerate X, + X, t...+ X,, with n subcompanies is ~neasuredby E((X, + X, +. ..X,,- d),), where in principle al1 depeildencies are possible. The total risk based capital d, + d2 +...+ d,, has to be distributed ainong the daughter companies. Company i has a solvency risk also ineasured by a stop-loss premium E((X, - dl)+).The ith s~ibconlpanyonly uses the marginal distributioii of the risk variable X,. It is clear that the fcllowing subadditivity property holds with probability one (see Kaas et al. (2001), Theorein 10.6.4): (X, + .... +X,, - d ) +
c;
2
(Xl - d , ) +
where d=d,+d2+ ...+d,. Because the leA hand side oniy depends on d,, ...,d, through the suin d, one is of course interested in determining the risk capital in such a way that Problem A:
O11 the other hand the congloinerate measures the risk by Problem B: ~ a x E ( ( x+, X , FEI*
+ ....+
X,, - d ) +)
Here I'is tlie set of random vectors with the Same marginal distributions as (X,, X-,. . ., X,,). The followiilg theorem indicates that using a stop-loss retention determined by a VAR approach is the optimal solution to deal with the problem of solvency ineasurement in coilnection with the allocation of econoinic capital.
~17ei.e d , = F\' (F,,,t d ) ) , with W z111iforri7iiarinble U.
=
F\,' ( U )+ ... + F\' (U ) for some
Tlie value ofpr,obleni A is determined in the folloiiiir~gwny 611mearils of' a Lagrar~genzzllf &lier:
Takiiig the derivative with respect to each d, gives that for some coiistailt c: F,, ( d ,) = c =+ d , Because d =
7
=
F,;,' (c)
dl 011e p t s d ,
=
F,,' (F,,(d)).
I=
The maxiriiun~in the theoreil~is obtained by ineans of the theory of conionotonic risks as is showii e.g. in Kaas et al. ((2001),Theorein 10.6.4).
1. lil case eveiywlsere use is isiade of the stop-loss expression both for al1 subcoinpanies and o11 the congloinerate level, a safe best upper bound is obtaiiied. 2. The VAR plays a very important role, because based on the overall level d the level d, is determined by iiieails of tlie VAR. 3. It is clear tliat direct addition of risk ineasures, without taking tlle sum of the characteristics of tlie total portfolio into account for the subpoitfolios, is iiot very realistic. 4. Supervisory authorities, liaving only the marginal distributioiis as data, can of course calculate the individual risk measures by using slop-loss preiniums. This allows US to compare different coinpanies. 5 . Another iilterpretatioii is tl-iat when a joint treatnient of the risk coinpensation is possible, in case of spreading tlie risk in different
coiiipanies tlie sum of tlie risk for iiisolveiicy is lasger. So oile should minimize it. I11 convex order al1 of the possible choices of convex f~iilctionsv provide the saine osdering of risla. In this fraii7ework we would like to characterize one special choice of v based oii rational allocation of economic capital. For tliat purpose we coilsider ai1 exteiided problem A and B. Theorem 5 The only convex,fimcfions v fou which eqzra1it.y 11olds betweel7 A
=
M ~ ~ E ( I J+(X( z~+,... + X',, - U'),) Xti-
B
=
uv/d
Min Z E ( ~ ) ( X ,- d, l + )
'i, + +
are given by
,
V(X) =
B(x)jou some >O.
Let us consider a uniform distribution o11 [a,b] for X,, i = 1,. . ., n. Then F,-' (u) = n + (b - a)u . Because v is a convex fi~nction,problein y, A can be solved iinmediately, (see Kaas et nl. (2001), Theoreiil 10.6.4), giving
On the other hand, problem B can again be solved by ineails of a Lagrange inultiplier, giving E(vl(X, - d, )) = h for al1j, 1 os -v(a b-a 1 b-a
OS -
+ (b - a
) -~d , )+
I
l
=
h
O
((b-dl~+kv((a-dl)+% d, for al1 i andj, and because d Z d , one finds d ,
Hence d, = The value of problem B then equals
,x
=
=
d n
-.
Hence ,4=B gives:
for every choice na I d I Dn. Taking the derivative on botli sides wit11 respect to d and working out the integration over zr gives
Now choose b
d
= -ia , then
n
v(12u)= n i ~ ( a )and , hence v((n
+ 1)a)
v(na) = v(aj. Taltitig the derivative with respect to a gives 11'(7~a) = ~'(a).
-
Hence ,,.(a) =
$(n)
= v>(%) = .
V(.)
, sucli that vl(a) is a con-
stant, and theref~rev(a) = ap. This proves the stated result.
VI. CONCLUSION
In this paper, we have argued that inaltiilg use of convexity order leads to a very attractive inethodology for determiiiing a risk nieasure for a cluster of portfolios. As a by-prod~ict,we Cound a coi~sistentcriterion for distributing the econornic capita1 between subportfolios. This criterion takes iilto account dependencies between the risla associated witli these subportfolios, without having to specify these dependencies. REFER ENC7ES Buliliiiaiin H., 1970, Matlieinatical Metliods in Risk Tlieory, (Springer Verlag, Berlin). Bulilniann H., 1985, Preiniuin Calculalioii from Top Down, Astin Bulletijl 15, 89-1 01. Gerber H., 1979, Ai1 liltroduction to Matliematical Risk Theoiy, Huebner Foundation Monograph 8, ( l i . D. Irwiil, Moniewood.) Goovaerts M., De Vijlder F., I-iaezendoncl< J., 1984, Insurance Premiums, (Northtlollaiid, Ainsterdam).
Gerber H., Shiu E,, 1994, Option Pricing by Esscher Trailsforiiis, 7'r~1n.scictioiis qf ihe SocicQ o f Acti/aì.ies, 64, 99-1 39. Dhaene J., Denuil M., Goovaerts M., Kaas R., Vynclte D,, s.d.. The Concept of Conionotonicity in Actuarial Scicnce and Finance: Thcory, (to be publislied). Dhaene J., Denuit M., Goovaerts M., ICaas R., Vyncke D., s.d., Tlie Concept of Coinoilotonicity in Actuarial Science and Financc: Applicalions, (to be p~iblished). Kaas R., Goovaerts M., Dhaene J., Denuit M., 2001, Modem Actuarial Risli Tlieory, (Kluwer, Dordrecht). Luail, C., 2001, Iiis~irancePt.emiuiii Calculaiion with Antieipalcd Utility Thcory, Astiti B~/lletiii3 1 , 23-36. Wang S., Youiig V., Panjer H., 1997, Axioii~aticCliaracterization of Irisurance Prices, Insz~i-ante Matheinatics nìicl Economics 21, 173-1 83.
ANNOUIVCEMENT
CALL FOR PAPERS
Sixth International Congress on LNSURANCE: MATHEMATICS AND ECONQMICS
To be held on
IrNSTITUTO SLTERIOR DE ECDNOMTA E GESTAO (TSEC) TECHNICAL UNIVERSITY OF LlSBON The Centre for Mathematics Applied to Forecasting and Economic Decision C E M A P m - is pleased to host the SidEr Internationai Congress on Insurance: Mathematics and Economics. We invite you to come to ISEG, the oldest economics school in Portugal, and join your colleagues from around the world, in the discussion of new ideas in one more realization of this important event, the Congress on Insurance: Mathematics and Economics. The Congress provides researchers (actuaries and non-actuaries) with the opportuniîy to present their latest works in the genera1 area of Actuarial Science. It also allows practicing actuaries, who are interested in the irnplementation of results, to make direct contact with recent developments. Papers for presentation should be concemed with a subject relevant to the aims and scope of the international joumal Insurance: Mathematics and Economics. Topics of special interest include modelling of portfolios, risk measures, premium calculation principles, experience rating (including credibility theory and bonus-malus), claim reserving and stochastic finance. The papers presented wil1 have the opportunity to be considered for publication in a special issue of Insurance: Mathematics and Economics, dedicated to the Congress. Abstracts should be submitted by March 31, 2002 and the papers should be sent by June 15,2002, both by email to cemapre.irne@,iceg.utl.pt Organising Committee: M.L. Centeno (Chairperson), J. Andrade e Silva, I. Cordeiro, A. Egidio dos Reis, J. Carcia and 0. Sim&, members of CEMAPRE, ISEG, Technica1 University of Lisbon. Scientific Committee: M.L. Centeno, D.C.M. Dickson, H.U. Gerber, M.J. Goovaerts, C. Hipp, R. Kaas, H.R. Waters. Pnvited Speakers: H.U. Gerber, R. Norberg, G. Taylor. More information about the conference can be found at http://www.iseg.utl.pt/-cemapre/ime2002
Tijdschrift voor Ecoiioinie en Management Vol. XLVI, 4, 2001
EINDVERHANDELINGEN
Een vergelijkende analyse tussen de bancaire beleggingsfondsen en de tak 23-verzekeringsfondsen Dieter FOLLENS (K.U.Leuven, Handelsingeiiieur (2001)) Er was een tijd dat banken en verzekeringsinaatscliappijen twee totaal verschillende econoinische functies vervulden. Beide types instellingen waren onder te brengen onder de noeiner 'intermediairs', maar hun rollen waren op geen eikel ander vlalc overlappend. Een bank fungeerde als tussenpersoon die ervoor iiistoild dat de gelden van ~ u ~ p l ~ ~ b e ~ ttcrecllt c d c r skonden komen bij deficitbcsteders. Hier lag ook sedert geruime tijd de reden van de grote rentabiliteit van de banken; de zogenaainde intennediatieinarge was toen nog substantieel. Maar de genadeloze concurrentie ging haar vrije gang, de intesmediatieinarge broklcelde geleidelijkaan af en de banken inoesten huil heil op andere vlakken gaan zoeken door hun activiteiten te diversifiëren. Een analoog verhaal kan verteld worden over de verzekeraars: aanvankelijk bevond hun rol zich op het vlak van de risico-overdracht. Uitgaande van het verzekeringsprincipe moesten ze het de verzekeringsneiners mogelijk maken hun risico's te beheersen door deze tegen betaling van een preinie af te wentelen op de verzekeriiigsmaatschappij. Doch bleven de verzekeraars niet onverschillig tegenover de steeds uitdijende waaier aan bancaire beleggingsproducten en, gedreven door de aantrekkelijlce winsten die de banken realiseerden ei1 door de overtuiging dat zijzelf inet gelijlcaardige inaar weliswaar betere beleggingsproducten ook een graantje van die marlt zouden kunnen meepikken, besloten ze hun kans te wagen in de wereld van de lange-termijnbeleggingen. Hun aanbod bleef echter zeer lange tijd beperkt tot de klassieke, individuele levensverzeltering van tak 21, zodat ze nog een lange weg voor de boeg hadden oin als volwaardige co~icurrentenvan de banken bestempeld te kunnen worden. En die weg hebben ze met de opening van tak 23 met glans afgelegd. Boveiibeschreven bilateraal proces staat algeineen bekend onder de naam 'branchevervaging' of 'despecialisatie' en is in het laatste deceniiium een 'hot topic' geworden in het domein van het financiewezen. In dat kader droegen wij graag 011s steentje bij aan de analyse van de brede waaier van de collectieve beleggingsproducte~~, gemeenzaam beleggingsfondsen genoemd, die aangeboden worden door de barik- en de verzekeringssector. Met eeil onderwerp omtrent beleggiilgsfondseil kan men uiteraard vele kanten op, doch beperkten wij ons tot een grondige en exhaustieve analyse van de inogelijke verschilp~intentussen eilerzijds bancaire fondsen en anderzijds tak 23-verzekeringsfondsen. Het corpus is opgebouwd uit drie grote delen. Het eerste deel,
'Schetsing van het kader', gaat dieper in op het belang van Iiistelliiigen voor Collectieve Belegging, op de oorzaken van de groei ervan en op de toegenomen concurrentie tussen banken ei1 verzekeringsmaatschapp~jensinds de opening van tak 23. Het tweede gedeelte, 'Verschillenanalyse tussen bancaire fondseii en tak 23-fondsen: bescl~ijvenden empirisch', bevat de voorstelling van de steelcproef ten behoeve van de experimentele studie en het eigenlijkc onderzoek naar mogelijke juridische, theoretische en empirische verschilp~intentusseii beide fondsentypes, zij liet ondersteund door een stevig theoretisch f~indaiilent Vervolgens werd in het derde deel van de thesis, 'Empirisch onderzoek naar de rendementen en de perfonnance-indices van de fondsen in de steekproef', een sanlenvatting gegeven van de resultaten inzake rendement, risico en peifonnantie, die wij afleidden ult onze studie gebaseerd op een steekproef van 25 bancaire ei1 25 tak 23-fondsen Die resultaten stelden ons tenslotte in staat enkele conclusies en stellingen betreffende de relatieve efficie~ilit:VdLl de twee concurrereilde fondsensoorten te fonnuleren en te bewijzen. In een eerste hoofdstuk werd gepoogd een inzicht te verschaffen in de brede waaier van de Instellingen voor Collectieve Belegging. Vooreerst werd de eigenheid van ICB's beklemtoond, waarna we de indelingen van ICB's op basis van de juridische structuur, dc economische struct~iur,de nationaliteit, dc iiilkeringspolitiek en de beleggingsdoelstellingen, belichtten. De evolutie van het aantal ICB's en van de belegde kapitalen in ICB's, zoals beschreven in hoofdstuk 2, wees op een ongeëvenaard succes van collectieve beleggingen op de Belgische marlt. Sinds hun oprichting hebben de ICB's een exponentiële groei gekend, waarvan verwacht wordt dat deze zich i11 de toekomst onvern~inderdzal verderzetten. Vooral in het laatste decennium nam de omvang van hun netto-actief iiumers gigantisch toe. De oorzaken die aan de basis lageii en nog steeds liggen van deze enorme expansie wcrden in hoofdstul<3 geschetst en vormen stuk voor stuk gehindeerde argumenteli in het voordeel van collectieve beleggingsinstellingen, die de particuliere belegger beslist in ogenschouw iiioet nemen bij zijn keuze tussen individueel vennogensbeheer en collectief beleggen. Verblind door liet onwaarschijnlijk succes van de bancaire beleggiiigsfondsen, besloot de verzekeringssector niet op haar la~iwereiite gaan rusten en in het kader van de brailclievervaging een tegenoffensief in te zetten met de tal< 23-producten Wegens de afbrokkelende intennediatiemarges en de vraag naar geintegreerde financiele dienstveilening mochten we concluderen dat die branchevervaging en de b~jhorendedespecialisatie tendensen zijn die zich in de toekomst met rasse schreden zullen verderzetten en die voor alle marktpartijen veel meer voordelen inhouden dan gevaren Vertrekkend vanuit enkele beperkingen van de klassielte tak 21-levensverzekering, werd in lioofdst~ik5 geanalyseeid hoe de roep van de verzekeraars om de opening van tak 23 een mentale reconversie i11 de verzekeringswereld impliceerde maar tevens een belangrijke stap voorwaarts betekende voor de uitbreiding van hun cliëiiteel. Door de opkomst van de levensverzekeringen gekoppeld aan beleggingsfondsen was de verzekeringssector iminers iii staat om naast de 'goede Ii~iisvaders'ook speculatieve 'beleggers' aan te trekken. Gedreven door het succes van de bancaire beleggingsfondsen en rekening houdend met enkele specifieke sterktepunten van tak 23, kenden deze innovatieve producten sedert hun oprichting in 1993 eveneens een explosieve groei, die vooral de laatste vier jaar bijzonder frappant was. Toch mag niet nagelaten
worden op te nierken dat de tak 23-producten in vergelijking inet de omvalig van de bancaire fondsen heden ten dage slechts een marginaal marktaandeel bezitten en dus nog een lange weg voor de boeg hebben. De voorspelliiigeii van zelf zien de toekomst van de B.V.I.C.B. en van de verzekeriiigsmaatscl~appije~i tak 23 overigens zeer rooskleurig in en wijzen op een meer uniforme verdeling van het marktaandeel in de toekomst. De coiiclusies die vooi-tvloeideii uit de verscliillenanalyse uitgevoerd in hoofdstuk 7, verdienden onze bijzondere aandacht bij het evalueren van de vooren nadelen van tak 23 tegenover bancaire beleggingsfondsen voor de particuliei-e belegger Teil eerste werd aldaar geconcludeerd dat de controle van de CBF op de banken een betere bescheiiniiig biedt aan de klant dan de a posteriori controle van de CDV op de Ieverisverzekeri~igsmaatscliappijen. Vcrvolgens werd gewezen op het derdenbeding in een tak 23-polis en op het grote voordeel ervan bij successieplanning en erfoverdraclit. Tevens kwam uit hei iegenover elkuar stellen van het fiscale regime van bancaire fondsen ei1 dat van tak 23-producten, de iïscale gunstbehandeliiig van tak 23 ongetwijfeld als één van haar belangrijkste sterktepunten naar voor. In hoofdstuk 7 kwallien we verder tot het besluit dat tak 23 iii vergelijking met de bancaire fondsen een beduidend hogere kostenstnictuur heeft. Gemiddeld liggeii de iilstapkostcii liieer dan dubbel zo lioog en teveiis worden er nog frequent uitstapkosten aangerekend wanneer de verzeIteriiigsneiner het fonds binnen de 4, 5 of 6 jaar verlaat; qua beheerskosten Itonden daarentegen geen significaiite verscliilpuiiten vastgesteld worden. In een volgend punt werd empirisch aangetoond dat het fondsenaanbod van tak 23 nog niet Itan wedijveren met de buitengewoon uitgebreide waaier van fondsen aangeboden door de bankeil. Anderzijds iiioesteii we besluiteii dat beide sectoren dan weer aan elkaar gewaagd zijn wat garantie- en fixfondsen betreft. Tot slot wees de vergelijking van de wetgeving inzake informatieverstrekking aan de klant uit dat deze in de huidige regeling opvallend geringer is voor de levensverzekeraars. Dit kan zonder twijfel als een zwaktepunt van tak 23 beschouwd worden, inaar de toekoiiist voorspelt met het ontwerp van een nieuw K.B. Leven een grondige herziening van de wetgeving terzalte. Een overziclitelijke synthese van de resultaten van ons eiiipirisch onderzoek op 25 bancaire eii 25 tak 23-foiidseii leverde ons algauw stof op voor het trekken van enkele interessante besluiten inzalte gemiddeld rendement, risico en perforiiiantie. Ten eerste was het verschil in gemiddeld iiiaandelijks rendement tussen de bankfondsen en huil tak 23-tegenliangers werkelijk frappant te noeiiien: op basis van onze steekproef moest geconcludeerd worden dat de baidtfondsen in de bestudeerde periode ineer dan het dubbele aan geiniddeld rendement behaald hebben in vergelijking niet de tak 23-concurrenten. Dit leverde ons duidelijk een eerste aanwijzing op voor een coiiclusie in de richting van een betere perforinaiice van de bankfondsen, maar tevens vestigden we er de aandacht op dat dit indrukwekkende rendementsverschil enigszins genuanceerd moet worden door de gemiddeld hogere standaarddeviatie of variabiliteit, en dus door het geiniddeld hogere risico van bancaire fondseii. Alzo was het niet niogelijk oin een stelling in te iieinen omtrent efficiëntie- of prestatieverscliillen, zonder gebruik te inaken vali de performaiice-indices. Ten tweede werden uit de regressies die we voor elk individueel fonds volgens het CAPM uitvoerden, eveneens enkele inzichtrijke besluiten gefor~nuleerd.Vooreerst merkten we op
dat de geiniddelde P zowel voor bancaire als voor tak 23-fondsen sigilificaiit kleiner is dan één, wat erop wijst dat de onderzochte fondsen over het algemeen minder dan gemiddeld gevoelig zijn aan inarltsclion~melingen.Verder werd aangetoond dat de geiniddelde P van tak 23-fondsen een weinig, doch niet significant, hoger ligt dan die van hun bancaire conc~irrentenen dat bancaire beleggingsfo~~dsen eeii beduidend hoger exces-reildenient realiseren in vergelijking liiet de verzekeringsfoildsen. Deze laatste constatatie leverde ons een tweede aanwijzing op voor de betere performance van bankfondsen. Hoewel we op basis van de tot hiertoe besproken resultaten voorziclitig moeten zijn inet het trekken van algelilene conclusies omti-eili prestaiieverschillen, kon het besluit inzalte rendeinentsverschillen ontegensprekelijk geponeerd worden. Wanneer we de reeds hoger verinelde stelling dat tak 23-fondseii eeii opvallend hogere kostenstructuur hebben dan bancaire fondsen, combineerden inet hei: resultaat dat bankfondsen gemiddeld een verwacht maandelijks bruto-rendeinent opleveren dat ineer dan dubbel zo hoog is als dat van de tal< 23-tegenhangers, mochten we zonder schrooin besluiten dat het netto-rendeinentsverschil tussen beide coilcurrenten zeer significant is. We hebben dus aangetoond dat bancaire fondsen gemiddeld een significant hoger verwacht netto-rendement beliaicn. Deze conclusie uiillreiit neîto-r~rideinenisverschillenis echter nietszeggend over relatieve efficiëntie of over potentiële perfonnanceverschillen, aaiigezien ook risico, onder de vorm van standaarddeviatie of inarktrisico P, moet in rekening genomen worden om dergelijke uitspraken te staven. Daarom werden voor elk van de 50 steekproeffondsen de vier meest courant gebruikte performance-indices berekend en uitgemiddeld over de twee groepen fondsen. Een vergelijking vaii de gemiddelde indices voor bankfondsen en tak 23-fondsen leidde tot een conclusie die in de lijn ligt van wat we eerder reeds vennoedden. Zowel de Sharpe-, de Treynor-, als de Jensen-index wezen immers gemiddeld op een significant betere prestatie van bancaire fondsen. De verschillen in deze drie indices tussen beide sectoren waren dermate frappant, dat hun significantie vanzel~spreltendstatistisch bevestigd werd. Anders was het gesteld met de gemiddelde Life-index; de t-test, die vereist was om liet verschil statistisch te analyseren, deed ons besluiten dat er van een significant verschillende gemiddelde Life-index tussen de bancaire fondsen en de verzekeringsfondsen geen sprake is. Alhoewel wij in hoofdstuk 10 eveneens argumenteerden dat de vastgestelde prestatieverschillen tussen fondsen uit de banksector en de verzekeringssector ook grotendeels toe te sclirijveii zijli aan andere factoren dan louter aan liet type coininercialisereiide instelling, en hocwel de analyse van de Life-index ons niet toeliet enige perforinantieverschiillen aan te tonen, meeiideii wij toch op basis van voldoende bewijzen te inogen besluiten dat de bankfondsen op de 1CB-marld duidelijk beier presteren dan de tal< 23-verzekeringsfondsen. Zowel het aangetoonde netto-rendementsverschil, de positieve correlatie tussen de performance-indices en de cominercialiserende sector, als de significante gemiddelde indexverschillen pleitten iininers duidelijk in het voordeel van de banksector. Met deze finale conclusie werd tevens tegemoet gekomen aan de ineest fundainentele doelstelling van onze eindverhandeling, namelijk aantonen dat er behalve juridische, theoretische en aanbodsverschillen, wel degelijk ook verschillen vastgesteld kunnen worden in de perforinantie of efficiëntie
van bancaiie versus tak 23-fondseii Tot slot vatten we onze bevindingen graag samen onder de these dat de verzekeriilgsrnaatscliappqen een aardig eind onder weg zijn in de ontwikkeling van collectieve beleggiiigspioducten, inaai dat ze in de toekomst niet zullen mogen nalaten hun aanbod sterk uit te breiden, hun aangelekeilde Losten tois te dr~ild~en en het beheer van liun tak 23-fondsen te optiinaliseieil, teneinde als volwaardige concurrenten van de banken aanzien te kuilnen woiden en een evenwaardig niaiktaandeel te kunneii iealiseien op de ICB-maikt
Returns bij beurintroducties: prijsvork en rol van de begeleidende instelling Christophe VAN DE WEYER (K.U.Leuven, Handelsingenieur (2001)) Een wereldwijd bekend fenomeen bij beursiiltroducties is het voorkoiiien van belangrijke initiële returns op de eerste beursdag. Verscheidene studies toonden aan dat aandelen bij een beursintroductie tegen een prijs worden uitgegeven die significant lager ligt dan wat ze op de markt waard zijn. Ook in Beigië werd liet fenoineeii, dat ook underpricing genoemd wordt, vastgesteld. Vele theorieën zagen het licht en trachtten elk op hun beurt het uilderpricing fenomeen te verklaren door te verwijzen naar verschillende aspecten omtrent de relaties tussen investeerders, bedrijveil en investeriilgsbanken. Zo vond men verschilleiide factoren terug die een significalite invloed zouden hebben op deze underpriciiig. Onderzoek iii de VS heeft aangetoond dat de reputatie vaii de begeleidende iilstelling en de positie van de uitgifteprijs relatief tot de prijsvork een significante invloed hebben op de underpricing en de lailgetenijnret~irn.In België echter werd de invloed van deze factoren op de initiële return nauwelijks of niet onderzocht. Verscliillende oilderzoeken iii de VS toonde11 aan dat er een positief verband bestaat tussen de ligging van de uitgifteprijs relatief tot de tentatieve prijsvork en de initiële return. Namelijk hoe hoger de prijs relatief tot de prijsvork, hoe hoger de initiële return. Een mogelijke verklaring is dat een combinatie van gunstige allocatie en uilderpricing de beleggers ertoe moet aanzetten goede inforinatie mee te deleii tijdeiis de prijsvormingsperiode. Deze moeten hiertoe gemotiveerd worden aangezien ze geneigd zijn de positieve informatie achter te houden opdat de revisie opwaarts ltlein zou zijn en ze zo een grotere initiële return kunnen behaleii. 111 oiis onderzoek van beursintroducties van Belgische veniiootschappen op de Beurs van Bnissel van 1984 tot 1999 vonden we dat er ook in België een positief verband bestaat t~isseiiprernie-iiitgifteil (uitgiften waarbij de prijs groter of gelijk is aan de bovengrens van de prijsvork) en de uildei-pricing. Dit verband wordt in België echter beter verklaard door een overmatige vraag dan door een beloning voor het meedelen van positieve informatie. Dit laatste wijst er mogelijk op dat beleggers bepaalde aandelen absoluiit in hun portefeuille willen hebben zodat er een soort euforie ontstaat over deze aandelen. Zij bestellen grote hoeveelheden van deze aandelen tegen hoge prijzen en er komt een belangrijke revisie van de prijs, zodat we over premie-uitgiften mogen spreken. Vaak is de vraag groter dan het aanbod en blijven vele beleggers door
ratsoeneriiig op hun honger zitten. Daarom plaatsen zij nog orders op de eerste beursdag en dit vaak tegen gekke prijzen. Zo ontstaat een belangrijke abnoimale initiële return voor premie-uitgiften op de eerste beursdag. Er is ook een andere mogelijke verklaring. Premie-uitgiften zijn per definitie uitgiften waarvoor de uitgifteprijs groter of gelijk is aan de bovengrens van de prijsvork. Toch i~ierken we dat de prijs bij premie-uitgiften op enkele uitzonderingen na steeds gelijltgezet wordt aan de bovengrens van de prijsvork. Bovendien weten we dat preinieuitgiften steeds een positieve underpricing hebben op de eerste beursdag. Daar0111 kan de vraag gesteld worden of dat deze sysleiziatisclie underpricing niet enkel ontstaat door euforie van de beleggers maar ook onidat ofwel de prijsvorken te coilservatief gezet worden ofwel dat begeleidende instellingen in België "om een of andere reden" de bovengrens van de prijsvork als limiet zien. Opvallend was ook dat alle premie-uitgiften een positieve underpriciizg liaddeii op de eerste beursdag. Toch moeten beleggers in preiiiie-uitgiften hiervoor niet de prijs betalen op lange termijn aangezie11we geen significant negatief verband vonden tussen premie-uitgiften en de abnonnale lange termijn return. Bovendien waren prelilie-uitgiften gemiddeld gezien niet significant risicovoller dan andere uitgiften. Vervolgens onderzochten we het verband tussen de reputatie van de begeleidende instelling en de underpricing. In de VS vond men een negatief verband tussen het prestige van de begeleidende instelling ei1 de underpi-icing. Met andere woorden: hoe hoger de reputatie van de begeleidende instelling hoe lager de underpricing. Carter en Manaster trachtten dit fenomeen te verklaren. Ze toonden aan dat onzekere beursiiltroducties een grotere underpricing vereisen. Maar underpricing is duur voor de onden~eming.Ze laat hierdoor "veel geld op tafel liggen". Een bedrijf met weinig onzekerheid zal zich dan ook naar de beleggers toe willen profileren als een bedrijf met een laag risico. Maar hoe geeft ze dit signaal? Aangezien prestigieuze begeleidende instellingen eillcel IPOs (initia1 public offering) begeleiden met een Itleine dispersie van inarktwaarden om hun goede reputatie te handhaven, is liet begeleid worden door een begeleidende instelling met een hoge reputatie een signaal naar de beleggers toe dat de IPO weinig onzeker is. Toch blijkt uit ons oiiderzoelt dat er in België geen significant verband bestaat tussen de reputatie van de begeleidende instelling ei1 de underpricing. Dit laatste zou kuiiiieil bevestigen dat begeleidende instellingen de jongste jaren vooral gekozen worden op basis van de relatie die ze opgebouwd hebben als thuisbankier met de oiidemeiningen doorlieen de jaren en niet omwille van de mogelijke signaalgeving. Bijgevolg kan een bank inoeilijk een succesvolle investinent banking-afdeling opbouwen zonder te beschiltken over een sterke corporate banking afdeling. De reden is dat de corporate baiikingafdeling voor een pool van mogelijke IPO's zorgt die de investmenl banking afdeling zou kunnen begeleiden. Wat kunnen we nu uit het bovenstaande Iereli? Ten eerste zal de korte-termijn of speculatieve belegger waarschijnlijk onthouden dat preiliie-uitgiften (over de periode van het onderzoek) steeds een positieve unde~priciiigkenden. Hijlzij kan dus met pre~iiie-uitgiftenop de eerste beursdag belangrijke winsten opstrijken. Wanneer de speculatieve belegger dan tocli wenst deze aandelen aan te houden, moet hijlzij hiervoor verinoedelijk niet boeten op de lange termijn aangezien preniie-uitgiften geen significante negatieve invloed hebben op de
laiigeterinijiireturn. Ten tweede zullen de bankinstellingen onthouden dat onze bevindiiigen blijken te bevestigen dat begeleidende iristellingen de jongste jaren vooral gekozen worden op basis van de relatie die ze opgebouwd hebben als thuisbankier met de onderiiemingeii doorlieeii de jaren. Ten slotte toonden we aan dat de "Belgische" toepassiilg van de bookbuildingmethode inede aan de oorzaali kan liggen van de underpricing oindat in België de uitgifteprijs bijna nooit buiten de prijsvork gezet wordt bij een zeer grote interesse voor de 1PO. De toepassing van een tentatieve prijsvorl< waarbij de finale prijs buiten de prijsvork kan wordeii gezet (cfr. VS) zou de underpriciilg kunnen beperlten.
Tijdschrift voor Economie ei1 Management Vol. XLVI, 4, 2001
Business Networking: Shaping Enterprise Relationships on the Internet Hubert ÖSTERLE; Elgar FLEISCH and Rainer ALT (Springer Verlag, Heidelberg (2000), 376 pp.) ISBN 3 540 66612 5 In tegenstelling tot wat de omslag laat vermoeden hebben niet drie, maar een twintigtal auteurs bijgedragen aan dit boel<.De diverse hoofdstukken hebben telkens één of meer van de drie vermelde namen als co-auteur. In totaal zijn twaalf van de auteurs verbonden aan één van de Competence Centers van de Universiteit van St.Gallen (Inter-Business Networking, Business ICnowledge Management). De overige auteurs vertegenwoordigen de tien partnerbedrijven, waaiuit voor de diverse case-studies werd geput. Dit boek is op het eerste zicli sterk verwant met een ander werk van Osterle dat vijf jaar geleden verscheen (Osterle (1995)). Een aantal elementen komen ook in dit boek terug aan bod. De principes van Business Engineering, waarbij gestreefd wordt naar een integratie van strategische ontwikkeling en iiifonnatiesysteemoiitwildteling via het tussenliggende niveau van proces ontwikkeling en het gebruik van de PROMET methodologie vinden we nog steeds terug. De tweede, orthogonale dimensie (Organization Design, Data Design en Fuilction Design) die destijds bepalend was voor de structuur van het boek, is ondertussen volledig verlaten. Het is duidelijk dat ondertussen een aantal dingen gebeurd zijn waarvan vijf jaar geleden nog maar nauwelijks sprake was. Osterle begint trouwens in liet eerste deel (hoofdstuk 2) met Business Networking te situeren in het Internet tijdperk t.o.v. een hele reeks andere trends als ERP (alle partnerbedrijven blijken tevens SAP RI3 gebruiker te zijn), CRM, smart appliances (PDA, GSM, GPS, UMTS), SCM, M R 0 procurement, e-cominerce, e-services, enz. Het uitgangspuilt van networl
afliaiikelijk van een hele reeks factoren, zoals complexiteit van de taakstructuur, de duur van de relatie kissen klant en leverancier, benodigde tijd voor introductie, transactiefrel<werilie, procesinterface (autoinatiscli of inaiiueel), al dan niet real-time. Alhoewc1 doorhccn dc vcrderc delen 2 cn 3 vaii het boek aparte hoofdstukken (Iioofdstuld<eii 7, 9, 10) liaiidelei~over CRM, SCM en EC, wordt in heel liet werk voortdurend de iiadruk gelegd op het verwaiitscliap en de integratie van deze drie verschilleiide nctwerl<strategiecn liiet hun specifieke invalshoek. Bij ecominei*ce gaat liet naiiielijk om ogenblikkelijke transacties, bij szpply chain manageinei7t om stromen, ei1 bij c~rston~er uelatioiiship rnaiiagernent oin langd~irige relaties loodrecht hierop staat een tweede dililensie die gevorind wordt door en ~ ~ i r t z ~ e l e drie verscliillende organisatiestrategieën: ozitsowacií~g,iiiso~/~?ci~?g or-gnnisntie (hoofdstuk 4). Voor beide dimensies is een beslissing vereist. De integrerende beiiadering van busii~essnetworking lieeft als voordeel dat gestart kan worden met eeii eenvoudige oplossing (bijvoorbeeld een electronische cataloog) die stap voor stap met aiidere faciliteiten wordt uitgebreid. Hieruit volgt in het derde deel (hooi'dstuk 8) dat de applicatiearcliitectuur zeer flexibel moet zijn (snel aanpasbaar aan veranderende processen of technische ontwilltelingeii) met uitgebreide integratieinogelijkheden (zodat een autoinatische coördiiiatie tussen processen kan gerealiseerd worden). Integratie vereist dan weer standaardisatie, en hier lijlt een belangrijke rol weggelegd voor een XML-gebaseerd boodscliappensysteeim. Op deze standaardisatie en bijhorende templates wordt ook weer in een apart hoofdstuk (hoofdstuk 11) ingegaan. Het laatste deel is zeer sterk niethodologisch vali aard. Naast algemene bescliouwingen i.v.m. de complexiteit van business iletworking systems t.o.v. bedrijfsinterne systemen (hoofdstuk 12), en over de onvolledigheid van bestaande iuethoden (hoofds~ikken13, 14), wordt ingegaan op een variante vali PROMET, namelijk PROMET eBN (oiidertusseii onderdeel van de ASAP methodologie van SAP), om te komen tot een applicatiearchitectuur (hoofdstuk 15). Hoe boek is doorspekt met case studies. Hoofdstuk 3 bevat een hele opsomming van cases, soms niet meer dan een pagina laiig, en dus hoofdzakelijl< als illustratie bedoeld. Andere cases nemen een volledig of zelfs ineerdere lioofdsklkkeii in (hoofdst~ikken5, 6, 12, 14) Toch is dit geen vlotlezend verhaal Soins lijlt het eerder een saaie cursustel<st niet lijsten vali lijsten van puntjes. Bovendien pleegt inen dergelijke lijsten nogal eens tc hernemen in diverse hoofdstukken Ook durven auteurs eigens d ~ e pin het boek eeii lioofdst~iktoch nog opnieuw te beginiien met een algeinene introductie van reeds gekende concepteii Blijkbaar een coordinatieprobleein tusseii de diverse auteurs! Ook zijn veibanden tussen hoofdstul
-
ck~ptel" en "tl~e pn~~agraphse iuhich .fo/low ". Storend is liet gebniik van Duits in figuren en tabellen. Ook de gerefereerde literatuur is sterk Duits gekleurd en daardoor nogal ontoegaiikelijk. Om als handleiding te kunnen dienen zouden zowel de glossaiy als de index veel uitgebreider moeten zijn. De index beslaat amper een scliainele drie pagina's, is onvolledig (er is zelfs geen referentie naar "Iiitemet"), en niet foutenvrij (verkeerde pagina-aailwijzinge~i):kortom waardeloos. REFERENTIES Osteile, H., 1995, Business iii tlie Information Age - Headiilg ior New Processes, (Springer-Verlag, Berlin), 387
Ferbi PUT K.U.Leuven Asian Eclipse Exposing the Dark Side of Riisiness in Asia Michael BACKMAN (John Wiley & Sons Pte Ltd (Singapore) 1999) In his recent book "The Return of Depression Economicsl", Paul Kruginaii warns against a number of iiitellectural traps when thinking about the 1997 Asian ecoiioinic crisis. One of them is seeing the sorry economic state Asia finds itself in right iiow and imagining that we knew al1 dong that Asiaii economic growth would not be sustainable in the long run. Another one is thinking that Asia's economic problems are deeply rooted historically aiid uniquely Asian, originatiiig mostly in Asia's brand of 'CF-onycapitalism '. Backman falls into al1 of these traps. He has seen it coining. "The real Asian 'miracle' is tliat the economic collapse didn't happen earlier". (p.5) 'Crony capitalism' constitutes the inain cause of the econoinic crisis, in Japan no less than elsewhere: "Japan likes to think of itself as a step up from the rest of Asia. But when it comes to poor corporate governance, insufficient accoiintability, and corniption, Japan might as wel1 be a part of Soutli-East Asia. Only when Japan decides to upgrade its coporate stnictures and governance to the saine standards as the rest of the developed world wil1 its ecoiiomy revive" (p.139). Since 'crony capitalism' originates in tlie essence of Asian culture, the so-calles 'Asian values', probleins are structural and uniquely Asian: "And many of the problems that Asia's econoinies find themselves faced witli today are a function of what might be loosely termed 'Asian values'." (p.22) Tliis book then consists of little more thaii a joumalistic, iinpressionistic, simple, and vindictive (as if compensate for the 1970s and 80s "Japan as Nuinver One" syndrome) (see Vogel (1 980)), but certainly colorful ililustration of Asian 'crony capitalism'. Everything is being dealt with: corrupt politicians, corrupt auditors, corrupt inedia, corrupt banks, corrupt stock exchanges, loosely structured non-transparant congloinerates, etc., etc. The niessage is clear. Asia should converge to American and European ways of doing business or sink: "In the age
of globalisin the world is reduced to only one niarketplace, which means there is j~istolie set of niles. No loiiger cail Asia afford to indulge in an 'Asiaii way' when it comes to business. The world's econoiilies (even Asian ones) aiid the coinpanies in theiil must marcli to the saine tune." (p.5) "There is no such thiilg as an 'Asian' way in the global age - just a right way and a wrong way, and the Asian way is the wrong way." (p.65). In passing it should be iloted here that for Backman ihe 'Asiaii way' ineans most often the 1ndoneseai-iof Thai way, wliere he draws most of his exainples froin even though he asserts to be dealiiig with corporate practice iii Singapore, Bunlia, lndonesia, Talliland, Japan, China, Taiwan, Hong Kong, Malaysia, the Philippines and Br~inei. Published only last year, this book feels dated already. Its assertation that Asia's problems are deeply rooted historically and structural contradicts the fairly swif recovery of Asia and suggests that Japan's probleiils caiiilot easily be soived (Krugnian, identifling Japan's problein as a 'liquidity trap', begs to differ). Its definitioil of tlie problein as uniquely Asian does not take into account similarities with pre-1997 recessions elsewhere, or even the possibility of recessions taking place in the west (as Kruginan does). And its focus on 'crony capitalism' does al1 of the above. In short, tl-iis is noi a vely goocl book Sor tl-iose trying to obkin an overview of what happelled in 1997, why it happened, and its consequences. It is however interesting for those looking for juicy stories and little facts. NOTES 1. Vertaald iii het Nederlands als P.Krugman (1999).
REFERENCES Krugman, P., (1999), De grote recessie. En wat ons te doen staat, (Het Spectrum, Utrecht). Vogel, E , (1980), Japan as Number One. Lessons for America, H a i ~ a r dUniversiiy Press, Cambridge (Mass ).
Henri DELANGHE K.U.Leuven
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT TE LEUVEN FACULTEIT DER ECONOMISCHE EN TOEGEPASTE ECONOMISCHE WETENSCHAPPEN
voor Managemen
Inhoudsopgave
2001
jaargang XLVI
~
Artikel K. Algoed en E. de Callatay
De fiscale en parafiscale wig in aanvullende pensioenen in België
3
Het veranderend risicoprofiel van staatsschuld I.J.M. Arnold en in de EMU: implicaties voor het bankentoezicht J.J.G. Lemmen
23
-
Het intermodale transportsysteem vergeleken met het unimodale wegvervoer
C. Macharis en A. Verbeke
39
Coöperaties vanuit een onvolledige contracten G.W.J. Hendrikse en C. P. Veerman perspectief Forumbijdrage: De crisis van de Tsjechische
1 economie
I R. Knaack I
I
I
Nr. 2 Artikel
Auteur(s)
Blz.
EU Enlargement: Opportunities and Challenges P. Maystadt
139
De economische motivaties achter regionale solidariteit
P. Vanhoudt
161
Firrns, International Money and Prices: a Survey of the Literature
Y. Aksoy
175
Regionale ontwikkeling door kennisgedreven ondernemerschap
B. Van Looy, K. Debackere en P. Andries
I Forumbijdrage: Migration and Labour Mobility I T. Straubhaar in an Enlarged European Union
/
239
1
Themanummer "Actuele thema's in de bedrijfseconomie"
l
Artikel
/ Desindustrialisatie in België
1
L. Sleuwaegen en K. De Backer
Wie faalt?
R. De Bondt
Hebben overheidsprogramrna's een effect? Een me:hodologisch-empirische analyse van de PRESTI-acties van de Vlaamse Overheid
K. Debackere en E. Zimrnermann
Politieke analyse in de Europese Unie
C. Crornbez
Een profiel van Vlaamse en Belgische ondernemingen binnen strategische allianties
K. De Backer en R. Veugelers
E. Cardinaels, De voordelen van een accurater kostprijssysteem in een competitieve prijszeîtingscontext F. Roodhooft en
A. Gaeremynck en De informatiewaarde van het Belgische auditrapport onder de loep: evolutie vanaf vier M. Willekens jaar vóór de faling
l
Nr. 4 Themanummer "The Actuarial Sixties" of "Zestig Jaar Actuariaat aan KULeuven" .-
-
-.. . p
~
Artikel
Auteur(s)
Laudatio Prof. H. Gerber
60 jaren Actuariële Wetenschappen aan de K.U.Leuven
Blz.
M . J. Goovaerts en J. Dhaene
465
H. Clemeur
469
J. Dhaene
477
. -
De nabije toekomst van het Actuariaat in
483 K.U.Leuven Laudatio voor Baron Valere Croes Some Rernarks on IBNR Evaluation Techniques
How to Determine the Capital Requirernents for a Portfolio of Annuity Liabilities
Risk Measures, Measure for Insolvency Risk and Economical Capital Allocation
J. Demey
1
M. J. Goovaerts, J. Dhaen E. Vanden Borre, en H. Redant
49 1
1 1
J. Dhaene, M.J.Goovaerts, S. Vanduffel en D. Vyncke M. J. Goovaerts, J. Dhaene en R. Kaas
1 :l
525
Guidelines dor authors 1. Articles for publication must be sent in triplicate to: Tijdschrift voor Economie en Management Journal for Economy and Management Prof. F. Abraham c/o Ms. Annemie Ronsmans RedactiesecretariaatiEditorial Secretariat Naamsestraat 69 3000 Leuven Belgium Articles published elsewhere wil1 not be accepted. 2. The editor-in-chief will appoint a referee to assess each article submitted. Contacts on this matter wil1 proceed via the editorial secretariat. Y. Toxts ~ h i c hhave hvsr: dofi"?iive!y acceptvd for publication TUS? be precented in accordance with the guidelines issued by the editorial secretariat, and must be subrnitted as follows. The text must clearly show the author's name and contact details so that al1 particulars can be published correctly; Articles must be submitted on diskette and in a format which can be processed in MS LVord; One printed version must be included (printed one side only); Figures and tables should be printed on separate sheets, with the title of the figure or table at the top and details of the arîicle (name of author and title) on the reverse of each sheet; The text may be submitted by e-mail to
[email protected] 4. Every article must contain a full introduction and conclusion with surnmary, so that the essence and relevance of the subject matter, as wel1 as the contributions made by the authors, can be conveyed to the reader clearly, digestibly and concisely. An abstract should also be included of a maximum of 150 words in both the Dutch and English languages.
5. Appendices are grouped together at the end of the text. 6. Notes should be kept to a minimum and should be numbered consecutively. They are grouped together at the end of the text, following any Appendices. 7. The list of References is coinpiled alphabetically and placed at the end of the text (after any notes). The conventions for References are the Same as those which apply for the "European Economic Review". References in the text should be shown as in the following examples: Example r "As argued by Goldfeld and Quandt (1973). . . " or "These decision tables (see Verhelst (1980))... " For books : Verhelst, M., 1980, De praktijk van beslissingstabellen (Kluwer, Deventer, Antwerp). [use any book title in English] For periodicals: Goldfeld, S. and Quandt, R.E., 1973, A Markov Model for Switching Regressions, Journal of Econometrics 1 3-15. For collected works: Taylor, B., 1970, Financing Tables and the Future, in Taylor, B. ed., Investment Analysis and Portfolio Management (St. Martin's Press, New York), 378-386.
.
8. Authors will receive a first **galley proof for correction. Additional corrections to the proofs (i.e. corrections which amount to deviations from the submitted text) wil1 result in additional costs being charged to the author. 9. The spelling used in Dutch-language articles is the preferred spelling (voorkeurspelling). The spelling used in English-language articles is British English. 10. Any article not meeting the above instructions wil1 be returned for reworking.