Week 47 – 18 november 2013 – opdrachten niveau A
Tekst lezen Lees de tekst met het stappenplan. Kom je nog moeilijke woorden tegen in de tekst? Gebruik dan de woordhulp. 1. In regel 9-10 staat: Kleinere bootjes een pieten in kano’s begeleidden de stoomboot. •
Wat is een kano?
____________________________________________________________________ •
En wat is begeleiden? Kies A, B of C. A. meegaan met iets of iemand B. varen in een lange, smalle boot C. wachten op Sint of Zwarte Piet
2. Veel mensen keken zaterdag op televisie naar de intocht van Sinterklaas. De intocht stond die dag op de derde plaats bij de programma’s die het best bekeken werden. Waarom keken er zo veel mensen, denk je? _____________________________________________________________________ 3. In het laatste stukje van de tekst gaat het over snoepgoed dat bij het feest van Sinterklaas hoort. Ken jij nog meer snoep dat speciaal bij Sinterklaas hoort? _____________________________________________________________________ 4. Waarom is de pepernotenpostzegel iets aparts (regel 30-31)? _____________________________________________________________________ 5. Stel je voor dat jij op de persconferentie van Sinterklaas was. Wat voor vraag had je aan Sinterklaas willen stellen? _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________
pagina 1 van pagina 5 1 van 5
Week 47 – 18 november 2013 – opdrachten niveau A
Samenstellingen begrijpen Lees de uitleg.
Snap je een stukje tekst niet? Ken je een woord uit dat stukje niet? Probeer er dan achter te komen wat het woord betekent. Gebruik daarbij de woordhulp op het stappenplan. Op de woordhulp staat onder andere: Kijk naar het woord. Soms ken je al een stukje van het woord. Bijvoorbeeld: sneeuwbal. In het woord sneeuwbal zitten twee woorden: sneeuw en bal. Het woord sneeuwbal is een samenstelling. Als je naar de woorden in een samenstelling kijkt, begrijp je het woord beter. Een sneeuwbal is een bal van sneeuw.
Zoek de woorden op in de tekst en maak de vragen. 1.
En toen voer de stoomboot met Sinterklaas de haven binnen (regel 8-9). Welke woorden zie je in het woord stoomboot? Woord 1:________________________________ Woord 2:________________________________ Wat is een stoomboot? A. een apparaat dat stoom geeft B. een boot die op stoom vaart C. een speciale boot die snel vaart
2.
Naar die televisieprogramma’s keken dus nog iets meer mensen dan naar de intocht (regel 19-20). Welke woorden zie je in het woord televisieprogramma? Woord 1:________________________________ Woord 2:________________________________ Wat betekent televisieprogramma? ___________________________________________________________________
pagina 2 van pagina 5 2 van 5
Week 47 – 18 november 2013 – opdrachten niveau A
3.
Na de intocht gaf de Sint ook nog een persconferentie (regel 22-23). Welke woorden zie je in het woord persconferentie? Woord 1:________________________________ Woord 2:________________________________ Wat is een persconferentie? A. een bijeenkomst waar iemand dingen vertelt aan de pers B. een plaats waar je boeken en tijdschriften kunt laten drukken C. een stad of dorp waar een belangrijk persoon naartoe komt
4.
Ze stelden vragen over zijn privéleven (regel 24). Welke woorden zie je in het woord privéleven? Woord 1:________________________________ Woord 2:________________________________ Wat is het privéleven? A. het leven dat alleen voor jezelf is B. het leven dat helemaal prima is C. het leven waar iedereen van weet
5.
En een chocoladeletter (regel 29). Welke woorden zie je in het woord chocoladeletter? Woord 1:________________________________ Woord 2:________________________________ Wat betekent chocoladeletter? ___________________________________________________________________
6.
Er is nu iets aparts: een pepernotenpostzegel (regel 30-31). Welke woorden zie je in het woord pepernotenpostzegel? Woord 1:________________________________ Woord 2:________________________________ Wat is een pepernotenpostzegel? ___________________________________________________________________
pagina 3 van pagina 5 3 van 5
Week 47 – 18 november 2013 – opdrachten niveau A
Een woordenmijter maken De tekst gaat over allerlei dingen die met Sinterklaas te maken hebben. Welke woorden passen daarbij? Bedenk het samen en kijk in de tekst. Schrijf de woorden in en rond de mijter.
pagina 4 van pagina 5 4 van 5
Week 47 – 18 november 2013 – opdrachten niveau A
Een dans voor de Sint of kleren voor Zwarte Piet 1. Bij Sinterklaas horen bepaalde liedjes. Dat zijn liedjes die we al heel lang kennen, zoals ‘Zie ginds komt de stoomboot’. Maar er komen ook nieuwe liedjes bij, bijvoorbeeld ‘Zwarte Pieten-stijl’. A. Wie houdt er van zingen en dansen? Vorm samen een groepje. B. Wat vinden jullie een leuk Sinterklaasliedje? Waarom? C. Bedenk samen een leuke dans op dit Sinterklaasliedje. 2. Houd je niet van dansen? Bedenk dan nieuwe kleren voor Zwarte Piet. A. Alle zwarte pieten hebben altijd dezelfde soort kleren aan. Beschrijf hoe die kleren eruitzien. B. Ontwerp nieuwe kleren voor Zwarte Piet. Probeer iets heel anders te bedenken dan de pieten nu dragen. De kleren mogen voor een jongens- of meisjepiet zijn. C. Teken de nieuwe kleren hieronder.
pagina 5 van pagina 5 5 van 5