week 4 – 19 januari 2015 – opdrachten niveau A
Tekst lezen en verwijswoorden begrijpen 1. Lees de uitleg.
In veel zinnen in de tekst staan verwijswoorden. Een verwijswoord verwijst naar een ander woord. Bijvoorbeeld: hij, hem, zij, het, die, hun, daar, dat, ze, daaraan, deze, hier. Meestal staat dat woord in de zin ervoor. Voorbeeld: Harry Smits uit Heusden doet al jaren mee aan het onderzoek. Hij zei: ‘Het was een mooie dag voor de vogeltelling.’ Hij staat in de plaats van Harry Smits. Want je kunt zeggen: Harry Smits zei: ‘Het was een mooie dag voor de vogeltelling.’
2. Lees de tekst met het stappenplan. Zet tijdens het lezen een streep onder de verwijswoorden die je tegenkomt. Kom je nog moeilijke woorden tegen in de tekst? Gebruik dan de woordhulp. 3. In regel 23 en 24 staat: Op zaterdag scheen de zon en kwamen ze tevoorschijn. Wie of wat wordt bedoeld met ‘ze’? ____________________________________________________________________ 4. In regel 26 staat: Want die leeft in grote groepen. Wie of wat wordt bedoeld met ‘die’? _____________________________________________________________ 5. In regel 28 en 29 staat: Vroeger waren er veel meer van deze vogels in Nederland. Wat wordt bedoeld met ‘deze vogels’? ____________________________________________________________________ 6. In regel 30 staat: Bij kouder weer vliegen deze naar het zuiden van Europa. Wie of wat wordt bedoeld met ‘deze’? ____________________________________________________________________
Meestal zie je in de vorige zin waar het verwijswoord naar verwijst. Maar niet altijd! Dan moet je nog verder terugkijken. pagina 1 van pagina 5 1 van 5
week 4 – 19 januari 2015 – opdrachten niveau A
7. In regel 30 en 31 staat: Zo zacht, dat ze hier blijven. a. Wie of wat wordt bedoeld met ‘ze’? _________________________________________________________________ b. Wat wordt bedoeld met ‘hier’? _________________________________________________________________
Meestal verwijst een verwijswoord naar één woord. Maar het kan ook naar een stukje van een zin verwijzen. Of naar een hele zin.
8. In regel 17 en 18 staat: Dat kan via de website of de app. Wat wordt bedoeld met ‘Dat’? A. de Vogelbescherming B. het aantal en de soorten vogels C. het aantal en de soorten vogels doorgeven aan de Vogelbescherming 9. In regel 35 staat: Dat kan tot en met 23 januari. Wat wordt bedoeld met ‘Dat’? A. de vogeltelling B. erachter komen welke tuinvogels er zijn C. meedoen met de vogeltelling
Een schema bekijken Bij de tekst past een schema. Je ziet het schema op de volgende bladzijde. Het schema komt van de website www.vogeltelling.nl. Bekijk het schema en praat erover. Geef daarna antwoord op de vragen.
pagina 2 van pagina 5 2 van 5
week 4 – 19 januari 2015 – opdrachten niveau A
1. Bij welk stukje van de tekst past dit schema? A. bij het stukje Een half uur tellen B. bij het stukje Een mooie dag C. bij het stukje In grote groepen 2. Wat kun je aan de lijn in het schema zien? A. dat er steeds meer spreeuwen komen B. dat er steeds minder spreeuwen komen 3. Onder de grafiek staan getallen. Wat zijn dit voor getallen? ____________________________________________________________________ 4. In welk jaar ging het het slechtst met de spreeuw? A. 2008 B. 2012 C. 2014 5. Kijk naar de jaren 2012, 2013 en 2014. Zijn er in elk jaar dat later komt, minder spreeuwen? ____________________________________________________________________
pagina 3 van pagina 5 3 van 5
week 4 – 19 januari 2015 – opdrachten niveau A
Vragen over de tekst beantwoorden 1. Kijk in het stukje tekst onder het kopje Een half uur tellen. Er zijn een paar voorwaarden bij tellen van de vogels. Welke voorwaarde klopt niet? A. Je mag alleen die vogels tellen die in je tuin geland zijn. B. Je telt alle vogels van een soort bij elkaar op. C. Je telt een half uur lang de vogels in je tuin. 2. In regel 23 staat het woord miezerde. Wat betekent miezeren? A. erg hard sneeuwen B. heel zachtjes regenen C. soms een beetje hagelen Hoe kon je al een beetje weten wat het woord miezeren betekent? _________________________________________________________________ 3. In het stukje In grote groepen staat het woord opvallend (regel 29). Wat betekent opvallend? A. wat heel erg duur is B. wat je best leuk vindt C. wat je niet verwacht 4. Kijk weer in het stukje In grote groepen. Er is dit jaar een recordaantal tjiftjaffen geteld. Waarom is dat opvallend? _______________________________ _______________________________ _______________________________ _______________________________ _______________________________
5. * Heb jij zelf meegedaan aan de vogeltelling? Hoe vond je dat? * Heb je niet meegedaan? Stel je voor dat je mee zou doen aan de vogeltelling. Hoe zou je het vinden om een half uur lang vogels te tellen? ___________________________________________________________________
pagina 4 van pagina 5 4 van 5
week 4 – 19 januari 2015 – opdrachten niveau A
Welke vogel ben ik? 1. In de tekst gaat het over de Nationale Tuinvogeltelling. Je ziet hieronder de top 4 van meest voorkomende vogels. Hoe kun je deze vogels herkennen? Lees het hieronder.
1. Huismus Is van boven bruin en van onderen grijzig. Is tussen de 14 en 16 cm groot. Heeft een dikke snavel. Het vrouwtje heeft een lichtbruine snavel. Het mannetje heeft een zwarte snavel, een grijze pet en een zwarte keel.
2. Koolmees Heeft een gele borst en een groene rug. De vleugels zijn grijsblauw. De kop is zwart met grote witte wangen. Heeft een zwarte streep over zijn borst. Is tussen de 13 en 15 cm groot. Heeft een zwarte, dunne snavel.
3. Merel Is tussen de 23 en 29 cm groot. Het mannetje is zwart. Het vrouwtje is bruin. Het mannetje heeft een oranje snavel. Het vrouwtje heeft een bruine snavel.
4. Pimpelmees Heeft een blauw petje en een gele borst. Heeft een donkerblauwe sjaal om zijn nek. De vleugels zijn blauw en zijn rug is groen. Is tussen de 10 en 12 cm groot. Zijn snavel is kort en donker.
2. Je juf of meester plakt een papiertje met de naam van een van deze vogels op je rug. Jij moet raden welke vogel je bent, door vragen te stellen. Je kunt bijvoorbeeld vragen stellen als: -
Welke kleur heeft mijn kop?
-
Hoe zien mijn vleugels eruit?
-
Ziet het vrouwtje er anders uit?
-
…
Je mag niet meteen vragen welke vogel je bent! (Dus niet: Ben ik een vink? Of: Welke vogel ben ik?)
pagina 5 van pagina 5 5 van 5