STICHTING RADIOGEMEENTE PREKENSERIE JAARGANG 57
Schriftlezing: MARCUS 16 : 1 - 7 2 TIMÓTHEÜS 1 : 3 - 11
“PAASFEEST IN DOOR
NR
9
DE DODENCEL”
DS W.M.M. MOONEN
Gemeente van Christus, de directeur was overleden. Het was geen fijne man. Het is ook al vrij lang
geleden, hoor. Het was een harde man in de oude tijd, geen gevoel voor zijn arbeiders, maar ja, hij
stierf. En hij werd begraven, want directeur of niet, je gáát. Dan vindt de begrafenis plaats met veel hoempa er omheen natuurlijk.
Dan komt de begrafenisondernemer en die vraagt aan de aanwezigen of iemand nog iets wil zeggen.
Dat hoort hij te doen. Toen stapte er een werkman naar voren. Het was de oude tijd, echt zo’n werkman in een manchesterpak. En voordat iemand het kon voorkomen, nam hij het woord. Aan de rand van het graf, met een van woede vertrokken gezicht zei hij: “Deze man, die heeft mij verleden maand bij zich laten komen en hij heeft mij ontslagen. Ik weet niet waarom. Ik heb geprotesteerd: mijn vrouw, mijn
kinderen, mijn leven, mijn inkomen… En hij wees naar de deur en zei: Eruit! en er nooit meer in! Nu heb ik wat tegen hem te zeggen: Erin! En er nooit meer uit!”
Het werd doodstil. De arbeider maakte zich uit de voeten. “Erin! En er nooit meer uit!” Het klonk zo’n
beetje als: wie het laatst lacht, lacht het best en dat ben ik. De dood en het graf in en nooit meer terug, vriend.
Maar waarom viel er nu zo’n stilte op dat kerkhof? De mensen schrokken natuurlijk van dat plotselinge. Maar was het misschien ook omdat die werkman een vreselijke waarheid zei? Jongens, de Dood is on-
verbiddelijk, hoor. De Dood is onverzadigbaar. En vriend of vijand, directeur of putjesschepper, je gaat er allemaal in en er niet meer uit. En iedereen dacht: ja, dat geldt ook voor mij.
Dat hebben ze tegen Paulus ook gezegd toen ze hem opsloten in de dodencel: “Erin en er nooit meer
uit! Of… horizontaal.” Het was niet de eerste keer dat Paulus in de gevangenis terechtgekomen was. U kent die geschiedenis hopelijk wel van Paulus en Silas. Maar dat was gelukkig niet zo lang. Hij heeft
eerder in Rome ook opgesloten gezeten. Dat lees je in de Bijbel. Maar dat was vrij mild. Twee jaar een soort huisarrest, waar hij mensen mocht ontvangen. Hij is waarschijnlijk daarna nog een keer vrijge-
laten, naar Spanje geweest en uiteindelijk weer gepakt. Wij vermoeden onder keizer Nero, de wreedaard. En nu is het over. Nu gaat de dodencel open. “Een cel is maar twee meter lang en nauw twee meter
breed,” dichtte Jan Campert. Erin en er nooit meer uit! Als dode en verder niet. En Paulus weet het. De
tweede brief die hij aan zijn jonge leerling Timótheüs schrijft, ademt de sfeer van: dit is het laatste. Hij schrijft bijvoorbeeld: “Ik lijd kwaad en draag boeien als een misdadiger.” Hij zegt: “Binnenkort word ik
uitgegoten als een plengoffer, zoals je een kruik leeggiet. Het tijdstip van mijn dood staat voor de deur,” schrijft hij. “Velen hebben me in de steek gelaten, zeker toen ik me moest verdedigen. Ik ben eenzaam
geworden. De eenzaamheid als voorbode voor de dood. Doe je best, Timótheüs, voor de winter bij me te komen, anders is het misschien al te laat. Dan ben ik er niet meer.” Erin en er niet meer uit.
Preek gehouden op zondag 8 april 2012 in de Petruskerk te Amsterdam-Sloterdijk
Als wij naar zo’n Paulus in de dodencel kijken, krijg je iets rillerigs over je. Nou, poeh, blij dat ik niet in zijn schoenen sta. Afschuwelijk om zo te moeten wachten op de beul die je op een dag komt halen. Je gaat er nooit meer uit.
Ja, wij zitten gelukkig niet in die cel, maar is er nu heel veel verschil tussen Paulus en ons? Wij zijn het
paradijs uitgegooid en wij komen er nooit meer terug. En de dood… wacht. Paulus hoort in zijn gevangenis natuurlijk de voetstappen van de beul. Hij weet niet wie en wat. De beul slijpt zijn zwaard en op een dag komt de klop op zijn deur. Nee, nee, nee…
Ach, zegt u, dat hebben wij gelukkig niet. Ja, dat hebben we wel, hoor, wat denkt u? Hebt u wel eens van
de beul gehoord die kanker heet? Jawel, die slijpt ook zijn zwaard. Een verkeersongeluk. De beul van
leegte, van angst… Wat kunnen mensen moedeloos en hopeloos zijn. Dan is er nog eentje. Die klinkt wel aardig: langzaam oud worden, een zachte dood. Maar toch, hij is in aantocht.
Ik zag een keer in Zweden in een uitdragerij een stapeltje oude rouwcirculaires. Dat boeit mij wel, dus je bladert erin en weet u wat het bijzondere was? Ze waren voorgedrukt, maar nog niet ingevuld. Je kon
met de hand erin schrijven, laat ik zeggen: “Pieters is overleden, - leeftijd voorgedrukt - 66 jaar.” Alles
was al voorgedrukt, alleen de naam en de leeftijd nog even. En die worden op een dag daar ingevuld. Je kunt erop wachten.
Nu, Paulus zit in die dodencel. Je kunt erop wachten. Hij is natuurlijk niet de eerste in de geschiedenis en ook niet de laatste. En wij zijn altijd wel benieuwd: als iemand nu in die dodencel zit, wat voor af-
scheidswoorden heeft iemand? (Wat krasten ze in het Oranjehotel in Scheveningen in de oorlog niet op
de muren!) Wat zal hij nu nog gaan zeggen? Zijn laatste woorden… Je voelt je haast een voyeur om mee te kijken met Paulus. Wat schrijft hij nou op het laatste moment? In zijn laatste brief? Maar de Here God heeft gewild dat die brief in de Bijbel staat en wij mogen meelezen.
En wat zou je nu verwachten? Dat Paulus jammert: “Och, ik arme… Mijn leven voorbij. De dood, de beul, vreselijk, vreselijk.”? Tranen, tranen… Of zal Paulus een goed woordje over Nero gaan zeggen, zodat de
spionnen het misschien oppikken en overbrengen en Nero misschien toch een beetje zijn hand over zijn
hart zal strijken? Zou Paulus zijn geloof een beetje gaan herroepen: “Nou ja, ik ben wel christen, maar niet
zo erg, hoor, niet zo fanatiek.”? “Ik ben wel katholiek, maar ik doe er niks aan,” zeggen veel mensen tegen me. Nu, dat is geen schande, hoor, om er wat aan te doen. Zo van: gaat hij wat van zijn geloof afhalen,
gaat hij misschien klagen? Doen wij ook: “God, hoe kan het? Hoe durft U het te doen? Hoe dúrft U? Ik heb altijd netjes geleefd en ik ging nog naar de kerk ook en nou? Nou moet ik sterven. Dat kan toch niet?”
Als u thuis een Rembrandtbijbel heeft, moet u dat schilderij eens opzoeken, waar Rembrandt Paulus in
de dodencel geschilderd heeft. Zo prachtig mooi, zo persoonlijk. En als de dood er aankomt, wordt een mens misschien nog emotioneler dan we toch al zijn. Die brief is heel teer. Paulus schrijft: “Timótheüs, mijn geliefd kind, ik groet je in de Naam van de Here Jezus hier vanuit Rome, vanuit de muil van de
dood. Ik bid onophoudelijk voor je. Ik verlang je nog één keer te zien. Ik denk aan je geloof en aan je moeder en aan je oma, die ook zo in het geloof stonden.” Heel persoonlijk.
Dan gaat Paulus Timótheüs wat adviezen geven. “Timótheüs, je bent nog jong. Maar je moet je niet bang laten maken. Je moet je niet uit het veld laten slaan, want de Here God heeft ons de Heilige Geest gegeven en dat is geen Geest van bangheid, maar van kracht. Schaam je niet, hoor, schaam je niet voor het evangelie.” Paulus legt als het ware zijn hand op de schouder van de jonge Timótheüs: “Jongen, ik ben aan mijn eind en jij staat er nog voor.”
Is Paulus zelf niet bang? Het zal je maar gebeuren in de dodencel, intensive care, het laatste, ja, nou dan ben je toch wel bang? De dood loert, Paulus. Hoe kan het nu dat Paulus zo is en zich op Timótheüs en
op de gemeente richt? Waar is nu de doodsangst? Het gehuil? De beul loopt buiten, hoor, en die is klaar.
Ja, het hoge woord moet er nu maar uit. Paulus heeft er niets mee gedaan. Paulus kon niets tegen dat zwaard en die beul en de dood. Daar kan hij allemaal niets tegen. En u ook niet. U en ik hebben geen
antwoord op wat hier buiten om de kerk ligt. “Maar de God en Vader van Jezus Christus,” zegt de Bijbel, “die heeft daar heel wat mee gedaan. Die heeft daar álles aangedaan.” En dat is het sleutelwoord: Gods werk in Christus.
Luister maar wat Paulus zegt. Paulus zegt niet: “Timótheüs, het komt goed omdat jij en ik… O, o, o, wat zijn wij…. Nee, wij worden niet behouden door onze werken, Timótheüs, dat weet je toch wel of omdat
wij apostelen zijn, omdat wij zo mooi konden… Zeg het maar. Wij worden behouden door dat liefdevolle plan van de Vader in de Here Jezus Christus. Dat plan dat al eeuwen lang klaar lag. Het hele Oude Testament lag onder een sluier en nu is de sluier weggetrokken. Ik schrijf jou, lieve vriend, vanuit de dodencel. Maar in de hele wereld wordt het werk van God zichtbaar nu de Here Jezus is gekomen. Hij is verschenen.”
Daar is uit ’s wereld duistere wolken een Licht der lichten opgegaan. Over de doodsvallei valt het zonlicht van Christus.
Kijk, Paulus heeft in zijn leven natuurlijk heel veel over de Here Jezus verteld. En dat kunnen wij ook.
Eindeloos… Je raakt nooit uitgepraat. Maar Paulus onderstreept nu eens één ding vanuit die dodencel.
Hij zegt: “Timótheüs, ik draag boeien als een misdadiger. Het moment van mijn dood staat voor de deur. Maar… de Here Jezus Christus heeft de dood van zijn kracht beroofd.” Zo rustig als Paulus dat zegt: “Hij heeft de dood van zijn kracht beroofd.”
Goede Vrijdag, Paasmorgen, de vergeving der zonden, het oordeel weggedragen, de zonde onttroond, de dood onttroond.
Wij lezen wel eens in de krant dat er weer één of andere criminele bende is opgepakt. Weet u wel met
drugs of wat dan ook. Dat verbaast ons niet. Het is allemaal maar tijdelijk. Je slaat er acht op en, plop, er zijn weer acht nieuwen die het handeltje voortzetten. “De politie heeft de drugshandel een zware slag toegebracht.” Nou, het is wel een zware slag, maar het duurt nooit lang.
Maar wat heeft de Here Jezus nu gedaan? Is de Here Jezus de boksring in gegaan, als ik het zo zeggen mag, en heeft Hij de dood voor acht tellen de hoek in gemept? De scheidsrechter telt…. en daar is hij
weer. Gewoon weer terug. Nee, de Here Jezus heeft hem ook niet voor acht tellen neergeslagen, Hij heeft hem van zijn kracht beroofd. Hij heeft hem onttroond, zijn kracht is hij kwijt. Eerst was de dood de
koning van de verschrikking. Nu hij onttroond is, is hij knechtje. Die machtige dood is alleen maar de portier. De portier, die als u ergens binnengaat, de deur voor u open houdt. Hij zegt: “Alstublieft,
mevrouw, meneer, een fijne avond verder.” Portier. Hij mag alleen maar portiertje zijn. Op een bepaald moment mag hij de deur voor ons openhouden. Ja, want totdat Jezus komt, gaan wij een keer sterven. Hij kan ons niet meer pakken.
Ik las ergens: “Als een mens van Christus is, als wij van Christus zijn, dan heeft de dood ons niet meer, maar hebben wij de dood te pakken.” De Here Jezus heeft de dood van zijn kracht beroofd.
Heeft dat lang geduurd, trouwens? Wij hebben er zes jaar over gedaan om van Hitler af te komen. Nu, dit was zeker nog wel veel groter? Nee, hoor. De Here Jezus heeft van het kruis naar de Paasmorgen de dood van zijn kracht beroofd. Zo. Weet u hoe simpel? Onze jonge vriend snapt het meteen. Jij bent
vanmorgen opgestaan, ik ook trouwens, we zetten de wekker af, we zetten de benen over de rand van
het bed, we halen onze hand eens door het haar en dan zijn we er. We staan naast ons bed. Zo simpel.
Zo eenvoudig is de Here Jezus rustig en kalm opgestaan uit de dood. De doeken liggen opgerold. In alle
kalmte. Dat was de overwinning op de koning van de verschrikking. Tijd om op te staan! En de dood ligt daar op apegapen in de graftuin, van zijn kracht beroofd.
“Ja,” zegt u, “je kunt het mooi vertellen en dat moeten we ook wel geloven natuurlijk, maar eh… maar eh… Je zal er maar voor staan, hè, voor de dood. Dat is toch wel dreigend.”
U bent wel eens in die vestingsteden geweest. In Nederland heb je de vestingsteden: Heusden, Naarden,
noem ze maar op. En daar staan van die oude kanonnen. Ik zie ze in Noord-Ierland ook staan. Nou, nou, nou, wat een dingen! Maar je kan er niets meer mee. Je kan er helemaal niets meer mee. Je kunt er nog geen meloen mee afschieten. Het is over. Het is klaar. Het is weg.
Zo staat de dood nog in de wereld. Overal staan zijn kanonnen. En wij denken: “Nou, dat is wel drei-
gend, hoor. O, moet je eens kijken! De dood… Daar overlijdensadvertenties in de krant… En het kerk-
hof…” Mensen, het houdt maar niet op. Maar het zijn kanonnen die niet meer kunnen schieten. De Here Jezus heeft de dood van zijn kracht beroofd, laat ik zeggen, zoals een hele sterke kerel een oud mevrouwtje zo even opzij zet. Moet je niet doen natuurlijk, maar het gebeurt. Hij zet zo dat oude me-
vrouwtje even opzij. Dat mensje heeft niets meer in te brengen. Die staat er opeens naast. Een flesje met gif, maar het is uitgewerkt, het doet niets meer. Je kunt het over je plantjes doen, of wat dan ook, je kunt het leegdrinken. De kracht is eruit. Het is alsof de dood lucht geworden is.
Nu is het werk van de Here Jezus wonderlijk. Want u onthoudt natuurlijk dat eerste zinnetje van vanmorgen: “Erin en er nooit meer uit!” Dat onthoudt u allemaal. De Here Jezus is er eerst uitgegaan, uit de
hemelse glorie, Hij is ingegaan, de wereld in. Hij is ons leven ingegaan. Hij is onze dood ingegaan om ons eruit te halen. Uit de dood, uit het graf. “Ik ga erin en Ik haal jou eruit.”
Je ziet wel eens mensen lopen met iets onder hun arm. U loopt ook met uw tas onder uw arm, een aktetas of wat ook. En een heel enkele keer zie je wel eens iemand op straat lopen met een reclamebord, zo’n reclamepop onder de arm. Dat hebt u wel eens gezien.
Nu, de Here Jezus is het graf uitgegaan en onder Zijn arm had Hij onder andere Paulus en Timótheüs en alle gelovigen. Die nam Hij als het ware zo onder Zijn arm mee het graf uit. “Jezus leeft en ik met Hem,” zingen wij met Pasen. Hij heeft de dood van zijn kracht beroofd. Knock-out! Definitief! En onvergankelijk leven aan het licht gebracht. Er staat letterlijk in het Grieks: “Leven en onvergankelijkheid.”
Onvergankelijkheid, dat is niet heidens, hoor: het zal altijd wel hetzelfde blijven. Nee, dit is totaal nieuw. Onvergankelijkheid aan de andere kant van het graf: leven, leven, eeuwig leven. Als u in de Here Jezus
gelooft. En als u daar nog niet zo van overtuigd bent, dan moet u hier maar veel komen of elders waar de Bijbel opengaat. Want daar gebeurt het.
Maar als u in de Here Jezus geloven mag, dan moet u zich niet meer laten wijsmaken dat die kanonnen nog kunnen schieten. Want dat kunnen ze niet. Dan moet u geloven dat de dood één grote show is
geworden. De duivel zegt: “Ha, ha, ha, ha! Je gaat erin en je komt er nooit meer uit!” Dat is show. Hij heeft helemaal niets meer te zeggen.
Voetstappen op de gang…. Komt de beul mij halen? Is dit nu het laatste? “Wacht maar,” zegt de Boze,
“wacht maar, Paulus. Ha, ha, wie het laatst lacht, lacht het best. Ik heb jou te pakken, man. Daar ga je
met al je praatjes en je brieven en je preken.” Arme Paulus… En nog wel zo dapper gezongen: “Nu jaagt de dood geen angst meer aan….”
Maar voor Paulus is dat werkelijkheid. En het mag voor ons ook werkelijkheid zijn. Als de beul komt - ik zal u dadelijk dat voorbeeld geven uit onze tijd – is, wie in de Here Jezus is, al lang over die dood heen gestapt. Het is goed zo. Niet arme Paulus straks. Niet: “Och, wat heb ik een medelijden met Paulus.” Paulus gaat - zoals het Leger des Heils zegt - “bevorderd worden tot heerlijkheid” .
Want als je nu goed kijkt, dan komt de beul straks, maar naast de beul loopt er nog eentje. Dat is de Here Jezus. En de Here Jezus zegt: “Paulus, weet je het nog? Ik ben met je al de dagen tot aan de
voleinding der wereld. Paulus, weet je nog? Wie in Mij gelooft, zal leven, zelfs al is hij gestorven. Weet je het nog? Ja?” Hand op de schouder van Paulus. “Paulus, jongen, zo gaat het goed.”
En Paulus draagt dat woord over aan Timótheüs en hij draagt dat woord over aan ons, het woord wat wij zongen:
Christus, onze Heer, is voor ons gestorven en Hij daalde neer (voor ons) in het doodsgebied, deed de dood te niet in de nieuwe morgen. Daarom zingt Hem toe: Hij is onze Heiland. Wordt Zijn lof niet moe, God is opgestaan om de hand te slaan aan de oude vijand.
Nu gaan wij van de dodencel van Paulus naar cel 92. Cel 92 in de afgelopen eeuw. Niet eens zo lang
geleden. Daar zit in cel 92 in de militaire gevangenis van Tegel bij Berlijn een belangrijke man. Hij was
betrokken bij de aanslag op Hitler. Het was Dietrich Bonhoeffer. Een groot theoloog. Dietrich Bonhoeffer zit daar al een hele tijd in de dodencel en de oorlog loopt op zijn eind. Het is april ’45 en Hitler weet en iedereen weet: “Het is volledig over!” Maar een van de laatste bevelen die Hitler geeft is: “Bonhoeffer zal hangen.” En in kamp Flossenbürg wordt hij afgevoerd en dan op persoonlijk bevel van de Führer zal hij aan het eind van de oorlog worden opgehangen. April ’45. Hij is 39 jaar. En hij is verloofd.
Ja, en dan gebeurt het… De arts die erbij is, vertelt het volgende. En dan ziet u hoe dichtbij het kan zijn en hoe het mag zijn. De kamparts vertelt later: “Door de half geopende deur van een kamer in de barak zag ik dat, voordat hij zijn gevangeniskleding moest uittrekken, Bonhoeffer neerknielde voor een innig gebed tot God. Zijn manier van bidden, zo vol overgave en zo zeker van de verhoring van deze zo bijzonder sympathieke man, heeft mij diep ontroerd. Ook op de plaats van de terechtstelling bad hij nog
kort. En besteeg toen moedig en beheerst de trap naar de galg. De dood volgde na enkele seconden. Ik heb in mijn vijftigjarige praktijk als arts zelden iemand, zo vol overgave aan zijn God, zien sterven.”
En wat waren de laatste woorden van Dietrich Bonhoeffer? “Dit is het einde. Voor mij het begin van het Leven.” Amen.