STICHTING RADIOGEMEENTE PREKENSERIE JAARGANG 56
Schriftlezing: LUCAS 19 : 1 - 10
“DE
RADICALITEIT VAN DOOR
NR
26
ZACHÉÜS”
BERT VAN KEULEN
Het stuk dat wij net gelezen hebben over Zachéüs – een belangrijk stuk om Zachéüs beter te leren kennen en ook om die geschiedenis goed te leren kennen – staat niet op zichzelf. Daarvoor is al het een en ander gebeurd. En ik ga u even meenemen daarheen, want de Here Jezus liep natuurlijk al een tijdje rond op deze aarde en er waren een paar dingen gebeurd, ook met tollenaars.
Wij gaan eerst kijken naar hoofdstuk 5 van Lucas en daarin staat de roeping van Levi. Levi was geen
oppertollenaar zoals Zachéüs, maar wel een tollenaar en wij lezen in vers 27, 28 en 29: “Hierna ging Jezus weg en zag Hij een tollenaar, wiens naam Levi was, in het tolhuis zitten Hij zei tegen hem: Volg Mij. En hij
stond op, liet alles achter en volgde Hem. En Levi bereidde voor Hem een grote maaltijd in zijn huis en er was een grote menigte van tollenaars en van anderen die met Hem aanlagen.” Er waren dus al een heleboel tollenaars bij Hem. En dit was de eerste daad – voor zover wij weten – in de buurt van tollenaars.
Je begrijpt als Levi zomaar opstapt en de Here Jezus volgt, dat de baas van de tollenaars, de oppertollenaar, die lege plek moet gaan opvullen. Dus Zachéüs had, mag je wel aannemen, van dit geval
gehoord. Ik kan mij dan ook heel goed voorstellen dat Zachéüs gevraagd heeft aan degenen die daarbij waren: “Maar wie is dan die Jezus, dat Levi zomaar opstaat en zegt: ik ga U volgen? Wie is dat dan?”
Er is nog een geval. Dat staat in Lucas 15. In Lucas 15 vers 1 gaat het over de gelijkenis van het verloren
schaap en dan staat er in vers 1: “Al de tollenaars en de zondaars nu kwamen bij Hem om Hem te horen.” En in vers 3: “Hij sprak deze gelijkenis tot hen en zei: Welk mens onder u, die honderd schapen heeft en er één verliest, verlaat niet de negenennegentig in de woestijn en gaat achter het verlorene aan, totdat hij het vindt?” Dus bij een heleboel tollenaars was dat verhaal van de Here Jezus van die goede herder ook bekend. Die negenennegentig denken: wij hebben die herder niet nodig - zo moet je het ongeveer lezen - die laat hij achter en dat ene schaap dat weg, verdwaald is, daar gaat hij op af en dat probeert hij terug te halen. Nu, je kunt je voorstellen dat de tollenaars, die ook geregeld vergaderingen met Zachéüs zullen hebben gehad waar hij de voorzitter van was als oppertollenaar, daarover gesproken zullen hebben met hem en dat Zachéüs steeds meer een beeld krijgt van wie Jezus is en wat Hij doet. Dan gebeurt dat in hoofdstuk 16 nog een keer. Dat is het verhaal van de onrechtvaardige rentmeester. Dan zijn er ook weer tollenaren bij, want dat volgt dan achter die verhalen van het verloren schaap, de
verloren penning en de verloren zoon. Zij zaten dus bij dat verhaal van de onrechtvaardige rentmeester. En zij gingen ook niet goed met het geld om voor zover wij weten. Zachéüs heeft dat ook gezegd: “Ik geef terug wat ik verkeerd heb gedaan.” Dus hij ging er ook niet goed mee om en dat sprak hen ook aan. Dan staat er in dat hoofdstuk in vers 9: “Ik zeg u: maak uzelf vrienden met behulp van de onrechtvaardige mammon, met het geld.” Met dat waar jullie zo mee bezig zijn, maak daar nu eens vrienden mee. Met andere woorden: dat geld wat je hebt, geef dat nu eens aan mensen die dat nodig hebben. Dat worden dan je vrienden in dit leven. Want straks als je zelf gebrek lijdt – en daar bedoelt de Here Jezus
Preek gehouden op zondag 2 oktober 2011 in de Petruskerk te Amsterdam-Sloterdijk
mee: aan het eind van je leven – dan heb je misschien een spaarrekening van hier tot aan het plafond,
maar dan heb je er niets meer aan. Dan ben je eigenlijk ook arm, want het geld kun je niet meenemen.
En dan zegt de Heer: Als je nu goed doet aan de armen in dit leven, dus als je goed met je geld omgaat zoals God dat wil, dan mag je straks in de eeuwige tenten ontvangen worden door diezelfde armen waaraan je goed hebt gedaan. Zorg daarvoor, mensen, zegt de Here Jezus.
Nu, dat is waarschijnlijk ook naar Zachéüs toegekomen, want de tollenaars stonden daarbij. Dan begrijp je dat Zachéüs daar eens over gaat nadenken en zijn positie gaat inschatten. Het heeft hem wel geraakt. Dat merken we uit het stuk dat wij gelezen hebben, want hij wilde Jezus zien, die Man waar hij zoveel
over gehoord had. Dan gaat hij over zijn positie nadenken en dan zegt hij ten eerste: ik ben schatrijk. Ik heb alles wat mijn hartje begeert. Ten tweede ben ik gehaat bij mijn volksgenoten. Zij vinden dat ik met de Romeinen, de vijand, heul. Ten derde ben ik ook nog een bedrieger op zakelijk gebied; daarin doe ik verkeerde dingen. En ik denk zo, dat ik aan het eind van mijn leven – en dat is het vierde – niet door de
armen in de eeuwige tenten ontvangen word. Ik kom daar niet. Ik doe het niet goed. Er heerst een macht over mij – ten vijfde – de macht van het geld. En ten zesde: ik heb geen oog voor mijn medemens, de armen.
Als hij dat overdenkt, dan komt hij tot een conclusie en dan zegt hij: “Ik moet een heel ander leven gaan leiden. Ik moet echt veranderen.”
Wat Zachéüs doet, is ook goed voor onszelf natuurlijk. Want je kunt in deze wereld zo bezig zijn met
allerlei dingen, ook met goede dingen, waarvan je op een gegeven moment moet zeggen: “Ja, als ik zo doorga en geen oog voor onze God heb en voor wat Hij allemaal aan mij wil geven en geen oog voor
anderen heb, dan denk ik toch dat het niet goed gaat. Wat ik moet doen is: veranderen.” Het is voor ons
ook belangrijk om na te denken over onze positie. En niet eenmalig, maar steeds weer en dat steeds ook met de Heer te doen. “Heer, als er iets is in mijn leven wat niet goed is en wat ik niet zie, wilt U dat aan mij laten zien? Want ik wil zo graag veranderen. Ik wil zo graag doen wat U tegen mij zegt.”
Het is goed om daarover na te denken. Voor sommige mensen is het misschien heel simpel als ze erover nadenken: “Ik sta buiten Christus.” Dat kan een conclusie zijn. Ja, dan moet er echt wat veranderen.
“Mijn toekomst ziet er duister uit.” Gelukkig als je daar in dit leven achterkomt, want de Heer staat nog steeds met de armen wijd op je te wachten.
Maar het kan ook zijn dat je zegt: “Ik heb Christus aanvaard als mijn Verlosser. Ik hoor bij Hem.” En dan is het goed om eens na te denken: maar wat heb ik daar nu verder mee gedaan? Even op de plaats rust, weet u wel. Heb ik de Heer wel gevraagd wat Hij met mijn leven verder wil nu ik Hem aangenomen heb als mijn Verlosser? Welk verschil is er te zien van voor mijn bekering in vergelijking met na mijn
bekering? Wat heeft Christus de laatste tijd van mij gehoord? En wat hebben anderen van mij over Christus gehoord?
Bezinning is heel goed. En je conclusies trekken. Misschien zit het niet goed. Dan mag je naar de Heer gaan en zeggen: “Heer, ik wil het anders gaan doen.” Maar het is goed om erover na te denken.
Nu, Zachéüs heeft dat ook gedaan. Hij kwam tot de ontdekking: ik moet veranderen. En dat verloren schaap, waarover Jezus verteld heeft, dat afgedwaald is van de kudde, waar mijn medetollenaren mij over gesproken hebben, dat ben ik.
En dan zie je zo’n schaapje, hè, met zijn vachtje vastzitten in de dorens en in de distels van deze wereld. En voor Zachéüs waren dat de distels en dorens van het geld. Daar zat hij in vast. Misschien ook wel van
de leugen, het staat er niet, van het stelen, van het geld verzamelen. En hij wist: daar moet ik van bevrijd worden. Hij zit zo vast, dat hij zichzelf niet los kan knippen. Daar heeft hij de Heer voor nodig. En dat
had hij in de gaten: er is voor mijn probleem één oplossing en dat is de Here Jezus. En laat nu vandaag de Here Jezus door Jericho heen komen!
Toeval bestaat niet. De Here Jezus was van Bethanië op weg naar Jeruzalem en kwam door Jericho. En
Zachéüs denkt: daar moet ik bij zijn. Ik moet Jezus zien. En hij gaat langs de weg staan. Hij staat daar
keurig. Maar hij was gehaat, en mensen zullen hem misschien weggeduwd hebben. In ieder geval staat hij daar en wat merkt hij? Ik kan Jezus niet zien. Dat kwam door zijn lengte. Hij was kort, een kleine
meneer, een klein mannetje. Hij kon niet over de mensen heen kijken. De mensen stonden hem in de weg.
Mensen kunnen in de weg staan bij anderen om een goed beeld te krijgen van de Here Jezus, om de
Here Jezus te kunnen zien. Dat is iets waarvoor je moet oppassen, dat je niet in de weg staat. Dat gaat zo heel gauw als er iemand komt van wie je weet: die heeft iets verschrikkelijks gedaan en je gaat hem daar op aanvallen in plaats van eerst vertellen dat de Here Jezus ook daarvoor gekomen is. Het is maar
hoe je het brengt. “Heer, geef mij alstublieft de goede tactiek om anderen te vertellen over U en anderen te laten zien wat U voor hen wilt doen en hoe hun positie is.” En als je dat verkeerd doet, verkeerd
pastoraat noemen we dat ook wel, dan sta je mensen in de weg en dan stoot je ze juist af.
Nu, bij Zachéüs stonden mensen ook in de weg. En Zachéüs trekt weer een conclusie: zo krijg ik Jezus
nooit te zien. Ik moet iets anders doen. En het is geweldig wat hij bedenkt. Want wij lezen dat hij in een vijgenboom klimt. Hij rent een eind vooruit, want daar staan nog niet zoveel mensen, en klimt in een
vijgenboom. Maar ik vind dat een prachtig iets, want hij gaat zich verheffen van deze aarde en gaat het geestelijk “hogerop” zoeken.
Dat is een prachtig voorbeeld van Zachéüs. Want wij kunnen ook belemmerd worden door van alles en nog wat om een juist zicht op Jezus te krijgen. Dan is er maar één oplossing en dat is: het hogerop
zoeken, je handen vouwen, je ogen sluiten en naar de Heer gaan. En zeggen: “Heer, ik kan U niet zien.
Er staan mensen voor, er staan dingen voor, er zijn dingen die me bezighouden. Dat staat allemaal in de weg, maar ik wil er door U bovenuit getild worden. Ik wil U zien, Heer.” En Zachéüs doet dat. Hij zoekt het hogerop.
Zachéüs zal best dure kleren aan gehad hebben en zijn positie was ook niet mis. Ook al haatten de
Joden hem, hij had een goede positie. Want als je verschillende vertalers er op na leest, dan was zijn
rijkdom niet gekomen doordat hij zoveel stal van de mensen, maar gewoon omdat hij daarnaast een goed inkomen had van de Romeinen. Dus hij had, denk ik, wel dure kleren aan.
Maar hij vindt het geen probleem om met zijn dure buitenkant die vieze boom in te klimmen. Hij vond
het geen probleem om zijn kleren te bevuilen met dat mosgroen van de boom, wat je er misschien ook nog moeilijk uitwast. Hij had maar één ding op het oog: Christus zien. Wat kan mij mijn buitenkant schelen! Wat kan mij mijn positie schelen! Dat valt allemaal weg. Ik wil Christus zien.
Zo kunnen er in ons leven ook dingen zijn die ons van Christus afhouden, waarvan we denken: ja, als ik
dat doe, wat zullen anderen dan wel zeggen? Moet je hem zien met zijn dure kleren altijd, en nu… Moet je hem zien in zijn positie! Hij bidt in de kantine voor zijn maaltijd. De chef bidt voor de maaltijd.
Tjonge, jonge, wat moet die man wel niet geloven! Wat een stakker… Die gelooft nog in Jezus. Je kunt
wat dat betreft voor de wereld flink afgaan. Maar Zachéüs heeft daar geen probleem mee. Hij kiest voor de Here, om de Heer te zien. Hij gaat door.
Wij kunnen daarin zogenaamd ook heel tactisch zijn. In deze omgeving hier kunnen we tegen elkaar
spreken over de Here Jezus. Wij kunnen ons hart opengooien naar een ander toe. Maar als je bijvoorbeeld langs het voetbalveld zou staan? Of als je ergens op een beurs bent? Of als je in een showroom staat? Durf je dan nog te vertellen over de Here Jezus? Nee, ik houd Christus privé binnen mijn vier
muren van het huis. Daarbuiten, zakelijk, andere dingen met mijn werk, nee, daar komt Christus niet. Ja, zo klein misschien: alleen in mijn hart.
Zachéüs was dat voorbij. Het kon hem allemaal niets meer schelen. Zijn positie niet, zijn dure kleren niet, zijn standing niet. Het ging hem om Jezus. Hij had al plannen gemaakt om het anders te gaan doen.
Dan zit hij in de vijgenboom met die wil om Christus te zien, met die plannen om het straks anders te
gaan doen, om te veranderen, en terwijl hij daar zo zit en denkt: nou, ik zie Jezus straks langs komen, komt Hij daar ook aan en wat doet de Heer? Hij stopt. Hij blijft bij die boom staan en de Heer kijkt
omhoog. Misschien heeft de Heer wel gedacht: ha, een vijgenboom die vrucht draagt, een vijgenboom met een “vrucht”. Dit is iemand die Mij wil zien. Die Mij niet wil zien omdat Ik wonderen, omdat Ik
tekenen doe of omdat Ik zo goed bespraakt ben of zo, neen, dit is een man met nood in zijn hart. En
dan zegt de Heer: “Daar zie Ik een vrucht. Daar is iemand die Mij oprecht nodig heeft.” En de Heer zegt: “Zachéüs…” Hij noemt hem zo bij zijn naam.
Dat is ook mooi om te lezen, want de Heer kent ons allen bij onze naam. Niemand is een anonimiteit
voor Hem. Niemand is een nummer. Ieder is met naam en toenaam bekend bij de Heer. Hij noemt ook Zachéüs. Hij kent je naam al. “Kom naar beneden.”
En Zachéüs komt naar beneden. Hij kruipt niet achter een dikke tak, zo van: o, nu gaan de mensen mij
ontdekken. Ik had het altijd voor het zeggen bij die poort, bij die slagboom. Naar mij moesten ze altijd luisteren. Het ene moment dachten ze misschien: wat zal hij deze keer voor tol vragen en de volgende
dag: wat zal hij nu voor tol vragen? Laat ik maar een beetje glimlachen, want hij zit in een betere positie dan ik.
Die hele positie interesseert hem niet. Hij komt uit zijn boom. De ene bijbelverklaarder zegt: hij gaat
met de Here Jezus mee naar huis. En de Farizeeërs gaan dan morren: “Als de Here Jezus de echte Zoon
van God was, hoe kan Hij dan bij zo’n man naar binnengaan?” Dan lopen ze weg. Anderen zeggen: Ja, hij bleef daar bij die boom staan… In ieder geval staat er dat Zachéüs ging staan. Hij kruipt niet weg. Hij
gaat daar staan en iedereen kan hem zien. Dat staat in vers 8. Iedereen kan zien dat het hem om Jezus te doen is.
Hij zegt twee dingen tegen de Here Jezus. Dat had hij zich waarschijnlijk al voorgenomen. Hij zegt: “De
helft van mijn goederen geef ik aan de armen en wat ik gestolen heb, wat ik ten onrechte bij de mensen weggehaald heb, dat geef ik vierdubbel terug.” Dat doet hij naar aanleiding van Leviticus 22, waarin
staat dat je vier- of vijfdubbel moet teruggeven. Het hangt er vanaf wat je gestolen hebt. Hij geeft het vierdubbel terug. En met blijdschap neemt Zachéüs de Here Jezus in huis.
De godsdienstige mensen, die er omheen staan, spreken er schande van. Maar ze begrijpen het wonder
niet van de Heiland dat Hij op zoek is naar dat soort mensen. Dat staat in vers 10 van ons hoofdstuk 19: “Want de Zoon de mensen is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren is.” En de mensen
die aan het mopperen waren, voelden zich niet verloren. Die kenden hun positie niet. Zachéüs wel. En in vers 9 blijkt dat de Heer er een juiste kijk op heeft. Dan zegt de Here Jezus tegen hem: “Heden is dit
huis zaligheid ten deel gevallen, omdat ook deze een zoon van Abraham is.” Zachéüs was fysiek al een
zoon van Abraham, hij kwam uit Israël. Maar hij was ook in het geloof een zoon van Abraham geworden. Abraham wordt genoemd in Hebreeën 11 als een geloofsheld. Abraham zat daar voor zijn tent in Ur der Chaldeeën in het zand en de Heer zei: “Ga daar weg, Ik breng je naar een land. Ik stuur je erheen. Ga
maar…” Toen heeft Abraham gezegd: “Dat doe ik, Heer.” Hij heeft niet getwijfeld. Hij heeft niet gezegd:
“Wie bent U eigenlijk?” Want Abraham had niets op papier zoals wij. Die reactie van Abraham, dat geloof van Abraham, staat in Romeinen, is hem tot rechtvaardigheid gerekend. En aan datzelfde geloof heeft Zachéüs nu ook deel. Hij was dus ook wat geloof betreft een zoon van Abraham geworden.
Zachéüs brak radicaal met de dingen van deze wereld. Er ging voor hem een heerlijke, compleet nieuwe wereld open. Een wereld die eeuwig blijft. Een eeuwige zaligheid in Christus. Hij gaf zich voor honderd
procent. Die radicaliteit van Zachéüs die hierin naar voren komt, heeft ons ook wat te zeggen. Want het gaat er ook in ons leven om, dat wij die radicaliteit van Zachéüs ook op ons gaan toepassen. Voor de één is het inderdaad omdat hij nog onder de macht van het geld zit. En de ander zit weer onder die
macht. De volgende heeft met dát te maken. Er is maar één oplossing en dat is: naar Jezus toe. Klim in die vijgenboom, zoek het hogerop bij de Heer en je leven gaat veranderen, voor het eerst of weer opnieuw. Amen.