STICHTING RADIOGEMEENTE PREKENSERIE JAARGANG 54
Schriftlezing: PSALM 108
“GERUST ONDANKS DOOR
NR
26
ALLES ”
BERT VAN KEULEN
Wij gaan met elkaar nadenken over Psalm 108, een bijzondere Psalm. Er staat boven: “Een Psalm van David.” En dat klopt. Maar aan de andere kant klopt dat ook weer niet. Gek is dat, hè? Als je Psalm 108
leest en je bent een beetje thuis in de Psalmen, zie je dat Psalm 108 bestaat uit twee delen. Een deel uit
Psalm 57 en een deel uit Psalm 60. Om exact te zijn: Psalm 108 vers twee tot en met zes komt uit Psalm 57 en de rest, zeven tot en met veertien uit Psalm 60. Dat is bij elkaar gevoegd en er is één Psalm van gemaakt.
Er is nog een verschil met Psalm 57 en 60. Toen David Psalm 57 en 60 maakte, waren er nog heel veel dingen toekomst die in die Psalmen staan. Een profetische Psalm, zou je kunnen zeggen. Van Psalm 108, later gemaakt, zijn sommige profetieën al vervuld. Maar als je nog even kijkt naar de titel van
Psalm 108, Een Psalm van David, dan klopt dat wel omdat Psalm 57 en 60 door David gemaakt zijn.
Maar Psalm 108 is niet meer door David samengesteld, maar door de mensen die uit de ballingschap
kwamen. Toen die terugkwamen, kwamen ze in het land Kanaän en zagen ze daar de enorme puinhoop van dat land. Niets stond meer overeind. Dat was de aanleiding waarom zij Psalm 57 en 60 namen – ik
ga daar straks iets meer van vertellen – en die als één Psalm gebruikten om te zingen voor de Here God. Eerst even waarom David die Psalmen maakte. Hij maakte Psalm 57 en 60 omdat hij het niet meer zag zitten. De situatie was zo, dat als David naar zichzelf keek, hij moest zeggen: “Het lukt me voor geen ene meter meer. Ik kan geen kant meer op, ik zit aan alle kanten vast.” Er kwamen allerlei dingen op David af. Wij weten ook uit het Woord wat David allemaal voor dieptes heeft meegemaakt. En op dat moment, als David in die situatie is, gaat hij Psalm 57 en 60 maken. Dan beseft David, terwijl hij die Psalmen maakt, dat hij de hulp van de Here God ontzettend hard nodig heeft.
Nu gaan wij even naar de Israëlieten die terugkwamen uit de ballingschap. Zij zien daar die puinhoop. Geen steen stond meer overeind. Het was gewoon niks meer. Die Israëlieten verkeerden in eenzelfde
situatie als David. Ik kan mij voorstellen dat zij elkaar eens aankeken en zeiden: “Ja, dit is wel het land wat ons beloofd is door de Here God, maar moet je eens kijken wat er gebeurd is….. Niets staat meer
overeind! Moeten wij hieraan beginnen? Dat kunnen wij wel, maar niet uit onszelf, alleen met de Heer. Dán kunnen wij er tegenaan.” Ze begrepen dat ze God hard nodig hadden.
De ballingschap, die zij net achter de rug hadden, was ook niet voor niks. Dat weten we allemaal. Een
enkele keer staat er van een koning: “… en hij deed wat goed was in de ogen van de Heer.” Maar vaak lezen we dat er van de koning staat: “… en hij deed wat kwaad was in de ogen van de Heer.” Zo is het
met Israël en ten slotte ook met Juda gegaan en zijn zij in de ballingschap terechtgekomen. Ze zijn niet allemaal tegelijk teruggegaan, maar er kwam een groep terug die besefte: wij moeten dit niet meer
doen, doen wat kwaad is in de ogen van de Heer. Wij willen vanaf nu met de Heer verdergaan. Nu, dat
konden ze mooi doen toen ze die puinhoop zagen: dat lukte alleen met de Heer. Dat hadden ze geleerd. En ik kan mij zo voorstellen dat ze daar bij elkaar zaten en gedacht hebben: ja, wat moeten we gaan
doen? Laten wij eens kijken naar onze koning David. Wanneer zat hij ook in zulke problemen? Welke
Preek gehouden op zondag 19 oktober 2008 in de Petruskerk te Amsterdam-Sloterdijk
Psalmen heeft hij gemaakt? Ze hebben toen ontdekt, ik zeg het maar heel eenvoudig, dat dat 57 en 60
waren. Daar hebben ze twee delen uit genomen en ze hebben gezegd: “Dit is nu onze Psalm; (die bij ons staat als 108) met deze Psalm gaan wij de toekomst in.”
En zoals wij hier vanochtend met elkaar zitten, hebben wij allemaal nog een toekomst. Wij weten nooit
hoe lang die toekomst is. Je hoeft niet jong te zijn en te zeggen: “Ik heb nog vijftig of zestig of zeventig
jaar voor de boeg.” Dat weten wij niet. Er is een toekomst. Een toekomst hier op aarde, maar er is ook na het sterven nog een toekomst. De Bijbel zegt dat wij twee kanten op kunnen. Wat is het dan ontzettend belangrijk dat wij ook vandaag zeggen met Jacqueline van der Waals: “Wat de toekomst brengen moge, mij geleidt des Heren hand.” Wij kunnen de toekomst alleen maar in met de Here God. Als wij zonder
Hem de toekomst ingaan, ben ik heel bang voor wat er dan gebeurt. Ik wil dat ook niet. En ik hoop dat u dat ook niet wilt. Wat zijn wij eenzaam als wij zonder de Here God de toekomst in gaan. Degenen die uit de ballingschap kwamen, wilden dat niet. Die wilden met de Heer de toekomst in.
Nu wij dit zo weten en ik dit verteld heb, is het ook wel voor de hand liggend om te zeggen dat de twee periodes, waarin de meeste Psalmen zijn ontstaan, ten eerste de regeringstijd van koning David was en
ten tweede de terugkomst uit de ballingschap. Mozes heeft ook al een Psalm gemaakt, daar omheen ook nog, maar dit zijn de twee belangrijkste tijden.
Nu, David zit in nood. Degenen die uit de ballingschap kwamen, zitten in nood: hoe moeten wij verder?
We kunnen alleen verder met de Heer. Dat zeggen we wel zo makkelijk, maar dat is wel een besluit als je dat zegt. Als wij zeggen: “Wij gaan verder met de Heer,” dan begrijpen wij dat wij het zelf niet kunnen, dat wij de Heer hard nodig hebben.
Weet je dat dat een zegen is als wij erachter komen dat wij de Heer heel hard nodig hebben? Dan is de
Heilige Geest bij ons al aan het werk en dan laat Hij al zien: ja, je bent wel een geliefd kind van de Heer; de Heer houdt van je en Hij wil dat er niemand verloren gaat, maar je kunt het niet zonder Hem. Want ook in jouw leven, vier en twintig uur per dag, wil Hij voorop lopen.
En als wij daar amen op zeggen, net als David, en net als de mensen uit de ballingschap, dan kunnen wij met David vers 2 lezen. En daarin zegt hij: “Mijn hart is gerust, o God.” Dat is wonderlijk als je dat zegt terwijl er zoveel ellende om je heen is! De ballingschappers zagen daar een puinhoop en vijandige volken. Hoe moet het verder? David zag vijanden en toch zegt hij: “Mijn hart is gerust.”
Mooi als je dat zeggen kunt. Misschien heb je zelf ook wel iets dat je zegt: “Er zijn allerlei dingen aan de
hand in mijn leven, problemen, misschien met de kinderen. Grote problemen kunnen er zijn.” U zult niet verbaasd zijn als ik zeg dat er kinderen zijn die zeggen: “Met mijn ouders wil ik niets meer te maken
hebben. Ik kom er al twintig jaar niet meer.” Dat gebeurt! Dat is voor ouders verschrikkelijk natuurlijk. En ik denk voor kinderen net zo erg, al begrijpen ze het misschien niet. Je kunt een ziekte hebben
waarvan je zegt: “Dat is een ziekte, waar ik menselijkerwijs gesproken niet meer bovenop kom. Die ziekte regeert mijn leven. Ik zit wat dat betreft in nood.” Andere noden zijn: financiële noden, enzovoort.
Maar moeten we zo ver gaan om onze nood te zien? Of kunnen wij even teruggaan naar de Hof van
Eden? Daar hebben wij tegen de Here God gezegd: “Heer, wij luisteren niet naar U. U zegt wel dat ik van die boom af moet blijven, maar ik doe het niet. Ik vind die vrucht veel te aantrekkelijk, die tegenover U
staat.” Zo heeft de wereld ook vruchten, die tegenover de Heilige God staan. “Die zijn zo aantrekkelijk en die vruchten wil ik liever dan luisteren naar U.” Dat is er gebeurd met ons. En van daaruit verkeren wij in grote nood, want dat houdt in, zegt de Heer, als je van die boom eet, dat je zult sterven. Dat weten we.
Zodra een baby geboren wordt, treedt het proces van sterven in. Bij de een duurt dat proces een dag, bij de ander negentig jaar. Maar het proces begint en onze toekomst is de dood. Daar is gelukkig nog niet
alles mee gezegd, daar stoppen we niet, maar het is wel even iets om ons te realiseren. Wij zitten in grote nood.
Geen wonder dat de Here Jezus zegt tegen Zijn Vader: “Vader, dit kan niet. Ik wil naar de aarde toe. Ik wil die mensen daar uithelpen. Ik wil die dood voor hen overnemen.” Als wij dat beseffen, als wij
beseffen wat de Here Jezus voor ons gedaan heeft, dat gaat zo diep… Hij had het voor ons over om aan het kruis te sterven. Terwijl Hij helemaal niet aan het kruis hoefde te sterven, Hij had niets gedaan. Wíj
hadden wat gedaan. Dan komt de Heiland en Hij zegt: “Ik wil dat doen voor die mensen, want Ik heb ze
zo lief. De mensen die hier vanochtend in de Petruskerk zitten, de mensen die luisteren naar het bandje, naar de radio-uitzending, Ik heb ze zo ontzettend lief, dat Ik dit wil doen. Want Ik wil die toekomst voor hen niet, die ze over zichzelf heen gehaald hebben, de toekomst van één en al ellende zonder God, de toekomst van de hel.”
Laten we daar heel duidelijk in zijn. Dat zegt de Bijbel. Dat wordt nogal eens verbloemd, maar de hel is er gewoon. Daarom heeft de Here Jezus dit gedaan. Als die hel maar een verzinsel was, denk je dat de Here Jezus uit de hemel gekomen was om zoveel te lijden voor ons? Om dat te doen? Weet dat de hel
een realiteit is. En Hij wil ons daar niet in hebben. Deze ochtend zegt Hij ook tegen ons: “Kom bij Mij. Ik geef je een gouden toekomst.”
Als we dat beseffen, dat we met de Heer mogen zijn en we zien de puinhoop van ons eigen leven en de puinhoop van de wereld om ons heen, net als David en de ballingschappers de ellende zagen en we
zeggen dan toch, omdat we op de Heer vertrouwen: “Ons hart is gerust, ondanks alles...” dan is dat fantastisch. David zei het en ik hoop dat u dat deze ochtend ook kunt zeggen: “Mijn hart is gerust,
ondanks wat er gebeurt. Moet ik morgen naar het ziekenhuis voor een uitslag, waarvan ik verwacht dat hij niet zo best zal zijn? Mijn hart is gerust. Ook al zit ik financieel aan de grond, mijn hart is gerust,
want ik heb de Heer bij mij. Ook al, ja, noem maar wat ergs, mijn hart is gerust, omdat de Heer bij mij is.”
Zo begint David. En in de ellende en in de moeilijkheden waarin hij zit, zegt hij ook nog: “Ik wil zingen.” Dat is geweldig als je kunt zingen terwijl je in de problemen zit. Ik wil zingen. Hij haalt er zelfs
muziekinstrumenten bij: de harp en de citer. Dat getuigt ervan dat je al je heil op God bouwt, op Hem
gericht bent. Het is best moeilijk, dat is waar. Maar het is wel zo dat als we de Here Jezus aangenomen
hebben als onze Verlosser, dan heeft Hij ons tegelijkertijd alle kracht gegeven om daarin te gaan staan.
En als er onrust is om ons heen, om toch een gerust hart te hebben in Hem. Dan kunnen we echt zingen met muziekinstrumenten erbij en wij kunnen God loven en prijzen, ondanks alle problemen.
Wanneer doet David dat? En daar stonden de ex-ballingschappers helemaal achter. Het is ook een
geweldige tijd om te doen. Hij zegt: “Ik zal het morgenrood wekken met mijn gezang.” Ik ga dat niet ’s
avonds aan het eind van de dag een keer doen, ik ga niet zeggen dat dat fout is, maar ik ga wel zeggen wat David gedaan heeft. Hij zegt: “Ik doe het ’s ochtends vroeg. Dan ben ik nog niet belast met de
dingen van deze dag – de dingen van deze dag zijn nog toekomst – en de toekomst van deze dag wil ik met de Heer ingaan. Ik wil zingen, ik wil psalmzingen, ik wil met Hem beginnen als het morgenrood eraan komt, ik ga het morgenrood wekken.”
Hij zegt: “Ik zal U loven onder de volken.“ Dus we hebben gezien: mijn hart is gerust. Hij heeft een
beslissing genomen en na die beslissing gaat hij de eigenschappen van de Here God prijzen. Dat is goed om te doen. U moet misschien onderscheid maken tussen het wezen van God en de vele eigenschappen
van God. En de eigenschappen van God komen hier naar voren. Hij zegt: “Ik zal U psalmzingen onder de natiën, want hoger dan de hemel is Uw goedertierenheid.”
Dat was de tijd dat de vliegtuigen er nog niet waren. Vogels konden hoog vliegen, onbereikbaar voor
mensen. Dus hoger dan de hemel, met andere woorden, hij zegt: “Uw goedertierenheid is zo hoog, Here
God, zo ontzettend hoog. Ik prijs U daarvoor.” Hij zegt verder: “Tot aan de wolken….” Ook onbereikbaar
gebied: de wolken. “Tot aan de wolken reikt Uw trouw, Uw waarheid. Verhef U boven de hemelen, o God, Uw heerlijkheid is over de ganse aarde.” Hij looft en prijst de Here God. En met deze God wil hij verder in de nood om hem heen.
Het tweede gedeelte, dat begint bij vers zeven en eindigt met dertien, is een gebed tot de Here God.
Omdat hij het zelf niet kan, wil hij de Here God bidden om Zijn nabijheid, om Zijn hulp. Wij weten uit Openbaring dat het gebed van de gelovigen een schaal is met welriekende geuren. Als de Heer onze gebeden hoort, weten wij uit Openbaring, dat de Heer daarvan geniet, hoe dom, laat ik het zo maar
zeggen, onze gebeden soms ook zijn. Wij lezen in het Woord dat de Geest – ik zeg het maar weer heel
eenvoudig – onze gebeden neemt en ze zo maakt, dat ze voor de troon van God kunnen verschijnen. De Heilige Geest werkt voor ons. “De Vader en Ik werken,” zegt de Here Jezus, “hiertoe en de Heilige Geest ook.” Ze werken voor ons.
Wees niet bang dat u iets verkeerds bidt. Als u met een oprecht hart bidt, pakt de Heilige Geest al uw woorden, al uw zinnen van het gebed en Hij maakt ze zo mooi, zo rein en zo zuiver, dat ze voor de
troon van de Here God kunnen verschijnen. Niet omdat wij dat verdienen, maar door het bloed van de Here Jezus. Dat bloed maakt rein. En omdat wij, als wij bij de Here Jezus horen, bedekt zijn met dat bloed van Hem, is dat een zuiverende laag. Daar zorgt de Heilige Geest voor.
In dit gebed, vers zeven tot en met dertien, zegt David: “Wilt U mijn gebieden weer teruggeven, de overwinning weer aan mij geven?” Ik heb net gezegd toen David die Psalmen maakte, was dat nog
profetisch. Dat moest allemaal nog gebeuren. Hier in Psalm 108 zitten we veel later en zijn er al dingen gebeurd.
Laten we even kijken naar vers 8, dat tweede stukje. “Ik wil juichen, ik wil Sichem verdelen.” Sichem behoorde al bij de Israëlieten. Dat konden ze gaan verdelen: jij gaat daar wonen en daar komt dat,
enzovoort. Het tweede: “Het dal van Sukkoth kunnen we ook gaan uitmeten.” Is al ons bezit, we kunnen
dat uit gaan meten, we kunnen dat daar ook gaan plannen. Vers 9: “Mij behoort Gilead…” Gilead hadden ze ook al gehad. “Mij behoort Manasse.” Was er ook al bij. “Efraïm is de schutse van mijn hoofd.” Efraïm had twintigduizend soldaten gestuurd naar David. Een schutse: een beschutting, een bescherming. Dat ondervond David. Daar had hij de Heer ook voor gedankt. “Juda is mijn heersersstaf.“
Dat is zo mooi dat er staat dat Juda de heersersstaf is. Iemand heeft eens gezegd: “In elk vers van het
Oude Testament zie ik al iets van de Here Jezus.” Dit is nu zo’n vers: “Juda is mijn heersersstaf.” Juda,
daar zit het woord Jood in. Jude, zegt de Duitser. Komt er nog dichterbij. De Jood, de Here Jezus, uit de stam van Juda. Het Tweestammenrijk en Hij de heersersstaf, de Heerser. En de Heerser schrijft de wet voor. En de wet in Christus is een heerlijke wet.
Je ziet dat hier dus al: Juda is mijn heersersstaf: ik laat mij gezeggen door de Jood, door de Here Jezus.
Ik laat mij de wet voorschrijven door Hem. Zo wil ik verder met de Here Jezus. Niet meer dat ik zelf mijn eigen wetten bepaal en: “Dat maak ik zelf wel uit.” Nee, Christus gaat voor mij uitmaken wat goed is en hoe ik moet gaan. Dat is mijn heersersstaf.
Dan zijn er een paar dingen die nog moeten gebeuren. Dat staat in vers 10. Maar… zijn hart is gerust.
Houd dat vast! Het hart van David is gerust. Het hart van de ex-ballingschappers is gerust. Maar er moet nog wel wat gebeuren. “Moab is mijn wasbekken.” Moab, een vijandig volk, leefde daar nog en moest nog overwonnen worden. Maar het is wel mijn wasbekken, de plek waar ik straks het vuil van mijn
voeten zal wassen en mijn kleren zal wassen. “Op Edom werp ik mijn schoen.” Edom, dat machtige volk – Ezau, hè – zal ik straks onder de voet lopen. Daar werp ik mijn schoen op. “Over Filistéa zal ik
juichen…” Nu, de Filistijnen hadden de Gazastrook, Askelon, Asdod, de kust. “Dat zal ik straks ook in bezit hebben. Daar vertrouw ik al op met de Heer.”
En dan gaat hij verder in vers 11: “Wie zal mij naar de versterkte veste brengen?” Weet je, er kunnen vestingen zijn die je in je leven tegenkomt, die zo krachtig en zo sterk zijn, dat je zegt: “Er is geen
doorkomen aan. Ik kijk er tegenaan en ik kan er niet overheen kijken. Heer, help!” En dan een gerust
hart krijgen, dat je weet: de Heer gaat met mij. Dat zegt Elia ook: “Heer, open de ogen van mijn knecht
Gehazi.” En dan ziet hij al die legers. Elias’ hart was gerust. Davids hart was ook gerust. “Wie zal mij dus naar de versterkte veste brengen, naar Edom geleiden?” Het is de Heer.
Wij gaan het wat betrekken op onszelf. Wie zal mij naar het eind van mijn leven geleiden vanaf nu, vanaf
deze dag en heeft mij al geleid? Ik hoop dat heel velen dat ook mogen zeggen deze ochtend. Wie zal mij verder leiden? De Heer. Met de Heer kun je verder. Dat zegt hij ook in vers 12. “Bent U het niet, o God, die ons verstoten had? Zult Gij, o God, niet uittrekken met onze heerscharen, met onze legers? Alleen met U kan ik verder. Bied ons hulp tegen de tegenstanders.”
Met het laatste vers wil ik eindigen, vers 14. Dat zou fijn zijn als dat onze lijfspreuk werd voor de
komende tijd, dat wij dat mee kunnen krijgen voor deze week. ”Met God zullen wij kloeke daden doen, want Hij Zelf zal onze tegenstanders vertreden.”
Als u iets in uw hoofd neemt op dit moment waar u tegenop ziet, misschien voor vandaag, misschien
voor deze week, misschien voor volgende week, de nabije toekomst, misschien zijn er wel meer dingen waar u tegenop ziet, neemt u die nu eens in gedachten en zegt u nu eens wat er staat in vers 14: “Met God zal ik kloeke daden doen, want Hij Zelf zal al die tegenstand die ik tegenkom in mijn leven, al die problemen overwinnen.”
Want er is één die graag gebruik maakt van die problemen, die u dus weer dieper in de ellende wil
brengen, dat is de duivel. Die wil niets liever dan dat u zich vast gaat bijten in die problemen, erin vast
gaat zitten en er ten slotte niet meer uitkomt. Gisteren zagen we nog iets over een heel arm land waarin mensen zo in de problemen zitten, op jonge leeftijd al, twintig, eenentwintig jaar, zo in de armoe
enzovoort, dat ze hun eigen keel doorsnijden en zelfmoord plegen. Zo ver kan het gaan. Weet je wie er dan lacht? Dat is de Satan.
Maar onze God wil dat niet. Hij zegt: “Wat voor problemen er ook zijn in je leven en als het goed is heb je nu misschien een probleem in je hoofd, Ik ga met je verder, Ik help je er overheen, Ik help je erdoor, want Ik heb voor jou een gouden toekomst, een toekomst in eeuwigheid bij Mij.”
Wat zal het fantastisch zijn als we straks bij de Heer mogen zijn en aan Zijn voeten mogen vallen en zeggen: “Here Jezus, dank u wel voor wat U gedaan hebt aan het kruis. Dank U wel. We hebben een
eeuwigheid lang om Hem daarvoor te danken. Dat zal een heerlijke tijd zijn met Hem. En daar mogen wij naar uitzien. En als je daarnaar uitziet, naar die gouden toekomst, die erfenis die voor ons klaar ligt, weet je, dan zijn de problemen van deze aarde best erg, maar ze halen er toch niet bij.
Zo mogen wij elkaar bemoedigen met vers 14. Ik lees hem nog één keer: “Met God zullen wij kloeke daden doen, want Hij Zelf zal onze tegenstanders vertreden.” Amen.