Reiskosten Scheiden Wonen en Zorg Economische waarde creëren door Combineren Wonen en Zorg
Definitieve Master Thesis
Ing. B. (Björn) Smits Van Beijeren Bergen en Henegouwen Bsc RVGME
[email protected] Amsterdam School of Real Estate MSRE - Master of Science in Real Estate Specialisatievak: Real Estate Valuation
1e Beoordelaar: Dr. J. (Jan) Vis MBA CMC RV 2e Beoordelaar: Drs. W. (Wim) van der Post Datum: 31 Maart 2015
Reiskosten Scheiden Wonen en Zorg Economische waarde creëren door Combineren Wonen en Zorg
Managementsamenvatting
i
Managementsamenvatting “Those who have the privilege to know have the duty to act“ Vertaald: “Zij die het voorrecht hebben om te weten hebben de verantwoordelijkheid om te handelen”
Albert Einstein (1879‐1955)
‘Zorg wordt niet meer geleverd onder één dak, maar cliënten moeten in hun eigen woning blijven wonen. Én toch wordt de zorg goedkoper? Hoe kan dat?’ Die vraag is de aanleiding voor dit onderzoek. Met de maatregel Scheiden Wonen en Zorg (SWZ) is het de bedoeling dat mensen met een lichte zorgvraag langer thuis blijven wonen. Dit besluit heeft als gevolg dat zorgpersoneel moet gaan reizen tussen cliënten, terwijl deze reistijd niet nodig zou zijn als mensen samenwonen in één gebouw (Combineren Wonen en Zorg) (CWZ). De waarde die deze reistijd vertegenwoordigt is nooit kwantitatief onderzocht. Daarom is de centrale vraagstelling van dit onderzoek: ‘Wat is de toegevoegde waarde voor (zorg)vastgoed door het Combineren van Wonen en Zorg, uitgaande van het efficiënter benutten van reistijd?’. In deze samenvatting komen drie onderwerpen aan bod, namelijk het theoretisch kader, de onderzoeksopzet en op hoofdlijnen de resultaten en de conclusie.
Theoretisch kader De totale doelgroep van SWZ bestaat uit zeventigduizend cliënten. In 2012 werd door Nederland 93 miljard euro uitgegeven aan alle zorg, waarvan drie miljard euro aan zorg voor cliënten waarvoor nu SWZ is ingevoerd. Als een klein percentage van die drie miljard bespaard zou kunnen worden doordat reizen niet nodig is, dan is dat nog steeds een relatief groot bedrag. De hoogte van de kosten in de ouderenzorg worden bepaald middels een budgetsysteem. Bij een budgetsysteem worden de kosten niet door marktwerking bepaald, maar door de overheid. De economische waarde van reistijd is in een budgetsysteem is niet te bepalen omdat de prijzen geen grondslag vinden in vrij handelen in de maatschappij. Bij een budgetsysteem is het creëren van waarde ook niet relevant, omdat met name gestuurd wordt op het beperken van de kosten binnen het budget. Het paradigma van de Oostenrijkse school is daarentegen wel een economische theorie waarmee de economische waarde van reistijd is te bepalen. Binnen de Oostenrijkse School staat waarde los van een beschikbaar budget. Men gaat over tot koop of verkoop wanneer men meer waarde hecht aan hetgeen met krijgt (meestal een product) dan aan hetgeen men ervoor moet afstaan (meestal geld) en omgekeerd. De gemaakte kosten zijn bij het nemen van de beslissing minder relevant. In tegenstelling tot een budgetsysteem is met behulp van het waardebegrip ‘economische waarde’ uit de Oostenrijkse School wél mogelijk om reistijd te waarderen. Dit waardebegrip en deze economische theorie is dus gebruikt voor deze thesis.
Onderzoeksopzet Vanuit de centrale vraagstelling zijn drie parameters te destilleren, te weten ‘Reiskosten per cliënt Zorg Thuis’, een ‘Omrekeningsfactor voor ‘SWZ & Zorg Thuis’’ en de ‘Vermogenskostenvoet’. De toegevoegde waarde door CWZ, uitgaande van het efficiënter benutten van reistijd is met de volgende vergelijking te bepalen: Reiskosten per cliënt Zorg Thuis * Omrekeningsfactor ‘SWZ & Zorg Thuis’ / Vermogenskostenvoet Door de gevonden toegevoegde waarde te vermenigvuldigen met het aantal personen dat zorg krijgt op basis van SWZ is ook een grove uitspraak te doen over de toegevoegde waarde voor een (zorg)vastgoedobject. Onder toegevoegde waarde wordt in deze thesis de extra kwaliteit verstaan die ontstaat door het efficiënter benutten van reistijd.
Managementsamenvatting
ii
Theoretisch kan de mate van verstedelijking invloed hebben op de hoeveelheid reistijd. De reistijd in een grote stad kan anders zijn dan op het platteland, doordat de gebouwde omgeving anders is vormgegeven. Om de invloed van de mate van verstedelijking te onderzoeken zijn twee parameters onderzocht, namelijk ‘Mate van verstedelijking’ en ‘Sterkte samenhang mate van verstedelijking’, waarin de sterkte van de samenhang tussen de verschillende maten van verstedelijking is uitgedrukt. De gebruikte dataset is verkregen uit de ‘Benchmark in de Zorg’ van ActiZ. In de onderzochte dataset zit ongeveer 25% van alle cliënten uit de populatie. De dataset wordt zorgvuldig beheerd door een professionele onderneming, namelijk PWC. De steekproefomvang in de Benchmark in de Zorg is groot genoeg om statistisch gevonden verbanden te mogen generaliseren naar de gehele populatie. Ook is de steekproef aselect, waardoor generalisatie mogelijk is. In hoofdstuk drie staat uitgebreid beschreven welke analysemethodes zijn toegepast om antwoord te kunnen geven op de centrale vraagstelling. In deze samenvatting wordt daar niet verder op ingegaan.
Resultaten en Conclusie Bovengenoemde vergelijking bestaat uit drie parameters, te weten 1) ‘Reiskosten per cliënt Zorg Thuis’, 2) ‘Omrekeningsfactor voor ‘SWZ & Zorg Thuis’’ en 3) de ‘Vermogenskostenvoet’. Hieronder zijn de resultaten van de analyses van deze drie parameters verder uitgewerkt. 1) Reiskosten per cliënt Zorg Thuis Om de bovengenoemde vergelijking in te kunnen vullen zijn eerst de (gewogen) gemiddelde reiskosten per cliënt Zorg Thuis vastgesteld. Het gewogen gemiddelde is 279 euro. Opgemerkt dient te worden dat AWBZ‐zorgdiensten en huishoudelijke verzorging vrijgesteld zijn van btw. 2) Omrekeningsfactor voor ‘SWZ & Zorg Thuis In de onderzochte dataset zitten alleen gegevens van Zorg Thuis. Omdat bij SWZ meer uren zorg geleverd wordt dan bij Zorg Thuis is een omrekenfactor uitgerekend zodat de gevonden reiskosten bij Zorg Thuis kunnen worden omgerekend naar de doelgroep SWZ. Het gemiddeld aantal uren zorg bij Zorg Thuis is 3,17 en bij SWZ 9,45. Daarmee wordt de omrekenfactor 2,98 (9,45/3,17). De gewogen gemiddelde reiskosten per cliënt per jaar die bespaard kunnen worden door CWZ zijn dan 831 euro per cliënt per jaar (279 x 2,98). Deze kosten zijn bepaald door de gewogen gemiddelde reiskosten per cliënt Zorg Thuis te bepalen (279) en die te corrigeren met de ‘Omrekeningsfactor ‘SWZ & Zorg Thuis’. Bovenstaande geschatte reiskosten van 831 euro kunnen gebruikt worden voor de steekproef. Om met 95% zekerheid een uitspraak te kunnen doen over individuele cliënten moet rekening gehouden worden met de standaard deviatie. De standaard deviatie is voor dit onderzoek dusdanig groot dat het niet mogelijk is om uitspraken te doen voor individuele cliënten. 3) Vermogenskostenvoet Voor de vermogenskostenvoet wordt in dit onderzoek 5,0% aangehouden. Voor deze thesis is geen verder onderzoek gedaan naar de vermogenskostenvoet. De 5,0% is de laatste openbaar bekend gemaakte rentevergoeding die zorginstellingen krijgen voor hun kapitaalslasten op huisvesting. In die publicatie is geen risico‐opslag gehanteerd. Een vermogenskostenvoet bestaat normaliter uit de reële rente, de verwachte inflatie en een risico‐opslag. Binnen het paradigma van de Oostenrijkse School zou voor elke individuele stakeholder een eigen vermogenskostenvoet moeten worden bepaald, omdat elke individuele stakeholder op elk moment een ander subjectief beeld heeft op de economische waarde van, in dit geval, de reiskosten bij CWZ. Dit is niet gedaan. Ondanks de bezwaren tegen het rekenen met 5,0% geeft dit wel een richting van de mogelijke waarde van de reiskosten. De mogelijke economische
Managementsamenvatting
iii
waarde van het efficiënter benutten van reistijd per cliënt bij CWZ is daarmee afgerond 16.500 euro (831/5,0%). Zoals eerder genoemd vallen 70.000 cliënten onder de nieuwe regelgeving SWZ. Daarmee zou de totale economische waarde voor de gehele zorgketen ongeveer 1 miljard euro zijn. In vergelijking met de eerder genoemde drie miljard die uitgegeven wordt aan zorg voor de doelgroep SWZ is dat relatief veel. Om de economische waarde van reistijd in perspectief te plaatsen van een (zorg)vastgoedobject zijn de gemiddelde reiskosten per cliënt ook vergeleken met de prijs van een gemiddeld appartement in Nederland. De gemiddelde transactieprijs van een appartement in Nederland is 158.000. De economische waarde van reistijd à 16.500 euro is daarmee ongeveer 10% van de gemiddelde transactieprijs van een appartement in Nederland (16.500/158.000=10,44%). Dat is wederom relatief veel. Schaalvoordelen Om uit te sluiten dat schaalvoordelen een storend effect hebben op de uitkomsten is een regressieanalyse uitgevoerd. Uit de regressieanalyse blijkt niet dat reiskosten correleren met het aantal cliënten. Daarmee is de grootte van een zorginstelling niet van invloed op de reiskosten en hoeven de gevonden resultaten niet te worden gecorrigeerd. Mate van verstedelijking & Sterkte samenhang mate van verstedelijking Ook is onderzocht of de bebouwde omgeving van invloed is op de hoogte van de reiskosten. Hiervoor zijn twee parameters onderzocht, te weten ‘Mate van verstedelijking’ en ‘Sterkte samenhang mate van verstedelijking’ verder uitgewerkt. Uit de samenhanganalyse met behulp van de Spearman rangcorrelatie blijkt een sterke samenhang tussen de mate van verstedelijking en de reiskosten per cliënt. De correlatiecoëfficiënt is zowel op basis van het rekenkundig gemiddelde (0,58) als op basis van het gewogen gemiddelde (0,89) sterk (op een schaal van ‐1 en +1). Beide correlatiecoëfficiënten zijn significant (4,62% en 0,01%). Dit betekent dat hoe landelijker het gebied is waar zorg geleverd wordt, des te hoger zijn de reiskosten. Dit betekent dat de gevonden gewogen gemiddelde reiskosten van 831 euro per cliënt per jaar nader kunnen worden opgesplitst in vier mate van verstedelijking. Hieruit volgt de volgende tabel. Tabel 1 ‐ Gewogen gemiddelde reiskosten per mate van verstedelijking
Mate van verstedelijking gewogen gemiddelde reiskosten
G4 €507
Stedelijk €808
Overig €1.028
Landelijk €1.255
Voorwoord
iv
Voorwoord Eindelijk afgerond! Ik ben weer een hele ervaring rijker. Met het inleveren van deze thesis heb ik mijn studie MSRE aan de ASRE afgerond. Ik heb een fantastische tijd gekend waarin ik met veel vastgoedprofessionals van gedachten heb mogen wisselen, veel geleerd heb en vrienden voor het leven heb gemaakt. Het komen tot een onderwerp voor deze thesis was heel eenvoudig. Ik ben werkzaam in het zorgvastgoed en toen de minister besloot om ouderen thuis te laten verzorgen in plaats van in een verzorgingshuis dacht ik: “Huh, is dat goedkoper?”. Met dit onderzoek kom ik erachter dat een en ander complex is en moeilijk letterlijk te duiden. Toen ik begon aan deze scriptie‐module was mijn gemiddelde een 7,9 en bleek ik tot mijn verbazing niet ver van een cum laude af te zitten. Dit inspireerde mij om een stapje extra te doen en de tijd te nemen om in ieder geval zelf heel erg tevreden te zijn met dit eindresultaat. Wat misschien niet helpt is dat ik eigenwijs ben geweest met de alineaopbouw. Voor deze thesis heb ik me verdiept in het schrijven van teksten. Eén van de dingen die mij opviel is dat in Amerikaanse teksten alinea’s worden opgesplitst met behulp van een witregel. In Europa is de norm om bij een nieuwe alinea de eerste regel te laten inspringen. Persoonlijk vind ik dat niet mooi, dus daarvoor heb ik het Amerikaanse systeem aangehouden. De leermomenten die ik tegen ben gekomen en wil delen met anderen is om je tijdig te concentreren op een goede dataset. Zonder goede gegevens heb je geen onderzoek. Zelf gegevens verzamelen is niet in alle gevallen haalbaar en kost ook veel tijd, dus let daar op. Ook is het plannen van een huwelijk en het krijgen van een tweede kindje niet goed voor de planning. Het is wel goed voor de inspiratie. Het geeft veel positieve energie en zorgt voor afleiding. Als laatste wil ik heel veel mensen bedanken. In de eerste plaats mijn vrouw en mijn twee dochters voor al het geduld dat ze me hebben gegeven. Ook wil ik de ASRE bedanken voor de fantastische opleiding en de goede organisatie waarop ik kon terugvallen. Jan Vis wil ik bedanken voor de mooie gesprekken die we hebben gehad en het delen van zijn enorme kennis (niet alleen de Oostenrijkse School). En ik wil mijn werkgever Habion Vastgoed Zorgsector bedanken voor de kansen die ik krijg. Ook wil ik ActiZ speciaal bedanken voor het beschikbaar stellen van de dataset. Met de Benchmark in de Zorg hebben zij een prachtige bron van kennis in handen. Het is bijzonder om er gebruik van te mogen maken. PWC heeft mij goed ondersteund in het verzorgen van de feitelijke gegevens, daar ben ik ook erg dankbaar voor. Als laatste wil ik de mensen met veel kennis vanuit de zorg of zorgvastgoed bedanken met wie ik heb mogen sparren. Ik wil daarbij in het bijzonder Bouwina Schuttel, Bram Vunderink, Ko Hemminga en Theo Klarenbeek noemen.
Inhoudsopgave
v
Inhoudsopgave Managementsamenvatting Voorwoord Inhoudsopgave
i iv v
1 Inleiding....................................................................................................................................................... 1 1.1 Aanleiding .............................................................................................................................................. 1 1.2 Probleemstelling en doelstelling ......................................................................................................... 2 1.3 Centrale vraagstelling ........................................................................................................................... 2 2 Literatuuronderzoek .................................................................................................................................. 4 2.1 Bestaande literatuur centrale vraagstelling ....................................................................................... 4 2.2 Combineren Wonen en Zorg ............................................................................................................... 6 2.3 Toegevoegde waarde .......................................................................................................................... 10 3 Onderzoeksopzet ..................................................................................................................................... 14 3.1 Operationaliseren ................................................................................................................................ 14 3.2 Onderzoekstructuur ........................................................................................................................... 16 3.3 Dataset .................................................................................................................................................. 17 3.4 Analysemethodes ................................................................................................................................ 21 4 Resultaten analyses .................................................................................................................................. 24 4.1 Reiskosten per cliënt Zorg Thuis ...................................................................................................... 24 4.2 Omrekeningsfactor en het aantal cliënten ....................................................................................... 27 4.3 Vermogenskostenvoet ........................................................................................................................ 28 4.4 Regressieanalyse cliënten versus reiskosten ................................................................................... 28 4.5 Mate van verstedelijking en de sterkte van die samenhang ......................................................... 29 4.6 Antwoorden deelvragen .................................................................................................................... 31 4.7 Toegevoegde waarde door CWZ ...................................................................................................... 32 4.8 Expertreflectie ...................................................................................................................................... 33 5 Conclusie en discussie, evaluatie, aanbevelingen en suggesties voor verder onderzoek .............. 34 5.1 Conclusie en discussie ........................................................................................................................ 34 5.2 Evaluatie ............................................................................................................................................... 36 5.3 Aanbevelingen ..................................................................................................................................... 38 5.4 Suggesties voor verder onderzoek ................................................................................................... 39 Bibliografie Afkortingen Bijlagen Bijlage 1 – Zorgzwaartepakketten Bijlage 2 – Definities Bijlage 3 – Uitkomsten beschrijvende statistiek Bijlage 4 – Inhoud van de Benchmark in de Zorg Bijlage 5 – Datacontrole Bijlage 6 – Frequentieanalyse
vi viii ix
Inleiding 1
1
Inleiding “Wer ein WARUM zum Leben hat, erträgt fast jedes WIE.“ Vertaald: “Wie een WAAROM heeft waarvoor hij kan leven, kan bijna elk HOE verdragen”
Friedrich Nietzsche (1844‐1900)
In deze inleiding wordt beknopt ingegaan op het doel en onderwerp van deze thesis. Daarin komen vier aspecten aan de orde, namelijk 1.1 de aanleiding, 1.2 de probleemstelling en doelstelling en 1.3 de centrale vraagstelling. De gebruikte methoden en technieken worden breder uitgewerkt in hoofdstuk ‘3 Onderzoeksopzet’.
1.1
Aanleiding
Zorgkosten zijn lager als cliënten thuis blijven wonen in plaats van samen in één gebouw. Dit is één van de conclusies die de staatssecretaris van Volksgezondheid Welzijn en Sport in haar kamerbrief trekt om ‘scheiden van wonen en zorg’ (SWZ) in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in te voeren (Veldhuijzen van Zanten‐Hyllner, 2012). Het paradoxale van deze conclusie is dat het logischer zou zijn dat zorg juist duurder wordt, omdat zorgpersoneel zich over grotere afstand moet gaan verplaatsen tussen cliënten. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZA) heeft de staatssecretaris geadviseerd over SWZ, ook wel extramuraliseren genoemd. In het advies onderkent de NZA dat de kosten voor een uur extramurale zorg hoger zullen zijn dan in een intramurale setting, als gevolg van onder andere extra reistijd (Homan, 2012). Desondanks concluderen zij dat door het totaal aan effecten toch een besparing zal optreden. Het specifieke effect van de extra reistijd is hiervoor echter niet gemeten en wordt niet verder onderbouwd. Zoals Homan al concludeerde treden meer effecten op dan alleen het ontstaan van reistijden (Homan, 2012). Cliënten zullen bijvoorbeeld zelf huur gaan betalen en in aanmerking komen voor huurtoeslag. Ook is een psychologisch effect niet uit te sluiten, omdat cliënten mogelijk minder zorgbehoevend zijn wanneer zij thuis kunnen blijven wonen. Homan onderkent dat de effecten op macroniveau complex zijn en dat de verwachting van de werkelijke besparingen door SWZ daardoor moeilijk zijn te voorspellen. SWZ staat tegenover de gedachte om zorgbehoevenden te concentreren op één locatie. Het bij elkaar wonen in één complex wordt in deze thesis het Combineren van Wonen en Zorg genoemd (CWZ). Doordat zorgbehoevenden bij elkaar wonen in één complex is de reistijd voor zorgverleners nihil. Daarmee is CWZ efficiënter in reistijd dan SWZ.
Bestaande literatuur In de bestaande wetenschappelijke literatuur is nauwelijks geschreven over SWZ en helemaal niet over reistijden bij SWZ. Hoewel het onderwerp al sinds 1995 op de agenda van de overheid staat dateert het gevonden wetenschappelijk onderzoek van 2012. Bij de ASRE zijn vijf theses geschreven over dit onderwerp, allemaal na 2012. Desbetreffende onderzoeken zijn met name gericht op de risico’s en strategie van zorgvastgoed dan wel op organisatieculturen en waarde creatie door zorgspecifieke investeringen (Jansen, 2012; Oomen 2013; Velde, 2012; Brand, 2013; Jacobi, 2014). Naast de wetenschappelijke literatuur is veel vakliteratuur beschikbaar. De betrokken ministeries, belangenorganisaties, de Nederlandse Zorgautoriteit en vele anderen hebben gepubliceerd over SWZ. De vakliteratuur gaat niet in op reistijden of eventuele efficiencynadelen van SWZ.
Inleiding 2 De enige gevonden bron over reistijden zijn de publicaties van ActiZ over de Benchmark in de Zorg. Daarin wordt op hoofdlijnen gerapporteerd over reistijden in de zorg. Dit onderzoek beoogt bij te dragen aan het kleiner maken van de geconstateerde kennisleemte. De inhoud van de gevonden literatuur wordt breder behandeld in de literatuurstudie in hoofdstuk twee, paragraaf 2.1.
1.2
Probleemstelling en doelstelling
Het uitgangspunt in deze thesis is dat bij CWZ geen reistijd nodig tussen cliënten in tegenstelling tot SWZ. Dit resulteert in lagere reiskosten en die kunnen een effect hebben op de waarde van het (zorg)vastgoed, omdat het (zorg)vastgoed de voorwaarde is om geen reistijd te hebben. Deze thesis richt zich op het kwantificeren van de economische waarde van reistijd bij CWZ. Daarbij wordt rekening gehouden met verschillende mate van verstedelijking. Immers mag verwacht worden dat de reistijd bij het leveren van zorg in stedelijk gebied anders zal zijn dan op het platteland. Dit leidt tot de volgende probleemstelling: ‘In de bestaande literatuur zijn geen gegevens gevonden om de toegevoegde waarde voor (zorg)vastgoed te berekenen door het Combineren van Wonen en Zorg, uitgaande van het efficiënter benutten van reistijd’. En daarmee wordt de doelstelling van dit onderzoek: ‘Inzicht verkrijgen in de toegevoegde waarde voor (zorg)vastgoed door het Combineren van Wonen en Zorg, uitgaande van het efficiënter benutten van reistijd’.
1.3
Centrale vraagstelling
Gezien bovenstaande probleem‐ en doelstelling luidt de centrale vraagstelling van dit onderzoek: ‘Wat is de toegevoegde waarde voor (zorg)vastgoed door het Combineren van Wonen en Zorg, uitgaande van het efficiënter benutten van reistijd?’ Deze vraagstelling zal beantwoord worden middels het ontwikkelen van een rekenkundige vergelijking waarmee reistijd kan worden omgezet in toegevoegde waarde, afhankelijk van de mate van verstedelijking waarin het (zorg)vastgoed zich bevindt. De centrale vraagstelling is uitgesplitst in voorbereidende vragen en deelvragen. Het onderzoek naar de voorbereidende vragen geeft inzicht in de bestaande literatuur, het gekozen onderwerp en het gebruikte theoretisch kader. De voorbereidende vragen worden behandeld in hoofdstuk twee. Het onderzoek naar de deelvragen is een kwantitatief onderzoek naar reistijden in de zorg en worden behandeld in hoofdstuk drie en vier.
Voorbereidende vragen In de centrale vraagstelling staan twee onderzoekselementen, namelijk ‘toegevoegde waarde’ en ‘combineren van wonen en zorg’. Om die elementen te kunnen duiden zijn vijf voorbereidende vragen opgesteld. Deze vijf voorbereidende vragen zorgen voor begripsafbakening. Tegelijkertijd ontstaat op deze wijze een conceptualisatie van het onderzoek. De daadwerkelijke methodologie wordt dan ook pas in hoofdstuk ‘3 Onderzoeksopzet’ nader uiteengezet. De eerste en tweede voorbereidende vraag zijn: ‘Wat is Scheiden van Wonen en Zorg?’ en ‘Wat is Combineren van Wonen en Zorg?’. SWZ is een overheidsmaatregel en CWZ is een zelf geformuleerd begrip dat als tegenpool daarvan dient. De antwoorden op deze vragen vormen het kader waarbinnen dit onderzoek gedaan wordt. Dit deel is een beschrijvend onderzoek, uitgaande van de bestaande kennis over SWZ. De reiskosten die gemaakt moeten worden voor het leveren van zorg bij SWZ en bij CWZ zijn verschillend. In het huidige budgettaire systeem van AWBZ zorg is het verschil in waarde van deze kosten niet zichtbaar. De reden hiervoor is dat budgetten niet direct wijzigen bij een verandering in de
Inleiding 3 kosten. Tevens zijn de budgetten voor zorg in het hele land gelijk en is de reistijd in dat budget niet specifiek benoemd. Hierdoor is het niet mogelijk om uit de AWBZ budgetten het budget voor reistijd te destilleren. Voor diepgaander onderzoek hiertoe is de derde voorbereidende vraag geformuleerd: ‘Wat is een budgetsysteem?’. In tegenstelling tot een budgetsysteem is de waardeleer van de Oostenrijkse School wél een theoretisch model waarbij het mogelijk is om een verschillende economische waarden te berekenen bij verschillende kosten. Daarom is de Oostenrijkse School een geschikt theoretisch model om reistijd te waarderen. Het verschil in waarde dat ontstaat door het efficiënter benutten van reistijd wordt binnen de Oostenrijkse School toegevoegde waarde genoemd. Dit leidt tot de vierde en vijfde voorbereidende vraag: ‘Wat betekent economische waarde specifiek binnen het paradigma van de Oostenrijkse School?’ en ‘Wat is toegevoegde waarde?’. Om antwoord te geven op deze twee vragen is een beschrijvend onderzoek gedaan. Dit onderzoek geeft op hoofdlijnen inzicht in de Oostenrijkse School.
Literatuuronderzoek 4
2
Literatuuronderzoek “Knowledge is power. Information is liberating. Education is the premise of progress, in every society, in every family”
Kofi Annan (1997)
In de inleiding is de aanleiding, de probleemstelling, de doelstelling en de centrale vraagstelling besproken. De centrale vraagstelling is uitgesplitst in voorbereidende vragen. In dit hoofdstuk wordt de bestaande literatuur over SWZ behandeld en worden de voorbereidende vragen onderzocht en beantwoord. Deze antwoorden geven inzicht in het gekozen onderwerp en het gebruikte theoretisch kader. De belangrijkste constatering uit het vorige hoofdstuk de ‘Inleiding’ is dat bij het invoeren van SWZ niet is onderzocht hoe groot de waarde is van het efficiënter benutten van reistijd bij CWZ in tegenstelling tot SWZ. In deze thesis wordt dit wel gedaan. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit vier paragrafen. De eerste paragraaf geeft een overzicht van de bestaande literatuur. De tweede en derde paragraaf beantwoorden de voorbereidende vragen. Elke paragraaf eindigt met een samenvatting. Het theoretisch kader bestaat uit twee onderzoekselementen, namelijk CWZ en de toegevoegde waarde vanuit de Oostenrijkse School. Omdat voorondersteld wordt dat deze onderwerpen bij de meeste vastgoedkenners niet voldoende bekend zijn, is een korte introductie van deze onderwerpen opgenomen in de literatuurstudie.
2.1
Bestaande literatuur centrale vraagstelling
In deze paragraaf wordt beschreven wat bekend is in de bestaande literatuur over reistijden bij SWZ. Deze thesis zal een aanvulling zijn op deze bestaande literatuur over dit onderwerp en dan vooral over de waarde die reistijd vertegenwoordigt bij SWZ.
Reistijden niet onderzocht bij definitief besluit SWZ In het advies dat de minister van VWS gebruikt om definitief te besluiten over SWZ wordt gesproken over reistijd, maar de omvang van de reistijd wordt niet gespecificeerd (Homan, 2012). Het advies onderkent dat de kosten voor zorg per uur stijgen. Daarvoor worden twee redenen aangewezen. De eerste reden is de extra reistijd die nodig is om iemand buiten een instelling te verzorgen en de tweede reden is het ontbreken van schaalvoordelen bij het gebruiken van medische apparatuur. SWZ levert volgens het eerder genoemde advies toch een besparing op, omdat zorg minder vanzelfsprekend beschikbaar zou zijn bij SWZ.
Onderzoek naar deelonderwerpen bij SWZ Naar SWZ zijn de afgelopen jaren verschillende onderzoeken gedaan. Echter gaat geen enkel onderzoek over reistijden of het effect van reistijd bij SWZ. De vijf gevonden onderzoeken zijn allen uitgevoerd door studenten van de ASRE. De onderzoeken worden hier genoemd om het reeds in hoofdstuk 1 geschetste beeld van de bestaande literatuur over SWZ compleet te maken. Het eerste onderzoek gaat over de risico’s van SWZ op het vastgoed van een zorginstelling en hoe zorginstellingen om kunnen gaan met die risico’s (Jansen, 2012). Interessant is dat SWZ als groot risico genoemd wordt. Voor 2011 was er sprake van een redelijk risicoloze vastgoedportefeuille en na 2011 is dit compleet anders. Dit is een gevolg van politieke keuzes. Als zorginstelling heb je daar nagenoeg geen invloed op, maar je moet het risico wel dragen. Het tweede onderzoek gaat over de mate waarin waarde wordt gegenereerd door te investeren in zorgspecifieke facetten voor marktpartijen (Oomen,
Literatuuronderzoek 5 2013). Voor SWZ betekent dit dat het mogelijk is om zorgwoningen te realiseren die ruimer zijn om rolstoeltoegankelijk te worden. De extra kosten hiervan worden in de markt terugverdiend. Overige investeringen in de zorg moeten grotendeels onrendabel worden geïnvesteerd vanuit de WMO. Echter gemeentes hebben maar beperkt budget. Het derde onderzoek is gedaan naar de vraag hoe omgegaan moet worden met zorgvastgoed als gevolg van SWZ (Velde, 2012). Hierin wordt duidelijk dat de strategie van beleggers afhangt van degene die zij zien als spelbepaler. De spelbepaler is dan de overheid of de cliënt. Door de onduidelijkheid over de toekomst van intramuraal vastgoed is dat complex en dat zorgt voor veel extra risico’s. Het vierde onderzoek is gedaan naar de samenhang van organisatiecultuur met de keuze in vastgoedstrategieën door het invoeren van SWZ (Brand, 2013). Hoewel geen samenhang is aangetoond tussen de organisatiecultuur en vastgoedstrategie verschuift de focus vanaf 2013 van intern naar extern. Dit betekent dat de cliënt steeds meer centraal komt te staan. Dit sluit goed aan bij SWZ. En het vijfde en laatste onderzoek is gedaan naar de invloed van SWZ op de manier van taxeren van woonzorgcomplexen (Jacobi, 2014). De conclusie hiervan is dat taxaties voor SWZ uit gingen van een inkomstenbenadering. Na SWZ moeten meerdere taxatiemethodieken gebruikt worden om tot een goede waardering te komen. Over de invloed van reistijden wordt in deze thesis niet gesproken.
Reistijdbesparing bij gebruik domotica In het magazine Digizine geeft Zorginstelling Sensire twee voorbeelden van besparingen van reistijd (van der Heijden & Vogel, 2012). Deze besparingen komen voort uit het gebruiken van de domoticavoorziening beeldbellen. Deze domoticavoorziening houdt in dat zorgpersoneel niet in dezelfde ruimte hoeft te zijn als de cliënt, omdat zij via een soort telefoonverbinding met camera en beeldvoorziening contact heeft met de cliënt. Zo duurt het aflezen van één insulinepen bij slechtzienden slechts twee minuten in plaats van zestien minuten. Die zestien minuten zijn opgesplitst in een gemiddelde reistijd van tien minuten en een behandeling van zes minuten bij een cliënt thuis. Het tweede voorbeeld is een controle bij het innemen van medicatie. Bij dit voorbeeld wordt een behandeling van achttien minuten verkort tot twee minuten. De reistijd voor deze behandeling is gemiddeld negen minuten.
Reistijden geregistreerd in Benchmark in de Zorg In de publicaties van ActiZ over de Benchmark in de Zorg staat de gemiddelde reistijd bij Zorg Thuis gepubliceerd. Deze reistijden worden opgesplitst naar grote steden en niet grote steden. De conclusie is dat de reistijd en reiskosten in grote steden lager zijn dan in niet grote steden. In de volgende tabel staat een overzicht van de gepubliceerde waardes. Tabel 2 ‐ Reistijd&‐kosten uit benchmarkrapporten en achtergrondrapportages 2011‐2013 Benchmark in de Zorg (gecombineerd door auteur)
Type regio: Jaar: Aandeel reistijd als % van het totaal aan betaaluren (Zorg Thuis) Aandeel reiskosten als % van het totaal aan personeelskosten (Zorg Thuis)
Grote steden 2010 2011 2012
Niet grote steden 2010 2011 2012
6,4%
5,8%
6,2%
6,8%
7,7%
6,5%
2,3%
2,4%
3,8%
4,0%
Tabel 3 ‐ Branchecijfers verpleging, verzorging en thuiszorg uit achtergrondrapportage 2013 Benchmark in de Zorg
Concern Gemiddeld aantal uren per cliënt (Zorg thuis) Directe personeelskosten per fte (VVT)
Grootteklasse M L
XL
165
163
154
150
€41.726
€42.538
€44.865
€44.783
Sector
Kopgroep
S
153
243
€44.318
€41.343
Literatuuronderzoek 6 In grote steden is de reistijd gemiddeld 6,1% ten opzichte van het totaal aantal betaaluren en in niet grote steden is dat 7,0%. Een relatief verschil van vijftien procentpunt. In grote steden zijn de reiskosten als percentage van de personeelskosten 2,4% en in niet grote steden is dat 3,9%. Een relatief verschil van zeventig procentpunt. Daarmee is het verschil in reiskosten tussen grote steden en niet grote steden groter dan het verschil in reistijden. De reden hiervoor is volgens ActiZ dat in grote steden veel meer uitzendkrachten moeten worden ingezet dan in niet grote steden waardoor de personeelskosten veel hoger zijn.
Kwalitatieve effecten SWZ In 2008 heeft het Ministerie van VWS aan Research voor Beleid opdracht gegeven om een ex‐ante onderzoek te doen naar de effecten van twee beleidskeuzes bij SWZ (Hollander, van Vree, Mutsaers, & Driest, 2008). De eerste was het stimuleren van het langer thuis wonen, de tweede keuze was SWZ. Dat onderzoek concludeert dat ouderen zo lang mogelijk in hun eigen woning willen blijven wonen. Wanneer dat niet meer kan wil een kwart van de ouderen naar een verzorgingshuis, ruim de helft naar een aanleunwoning en een klein percentage naar een afdelingswoning. Het liefst blijft men samenwonen met de partner en wonen binnen de eigen woonplaats. Ook wordt geconcludeerd dat ouderen het belangrijker vinden om een compleet aanbod te hebben aan zorg, welzijn en diensten, dan de vrije keuze voor een zorgaanbieder. Hiermee zijn de kwalitatieve aspecten van SWZ onderzocht. Deze onderzoeken vertellen niets over het effect van extra reistijd voor zorgverleners op de keuze voor een type woonvorm.
Samenvatting Reistijden in de zorg zijn het nauwkeurigst onderzocht door ActiZ, dat blijkt uit de publicaties over de Benchmark in de Zorg. Dit is echter onvoldoende om een uitspraak te kunnen doen over de centrale vraagstelling. Over het onderwerp SWZ zijn verschillende wetenschappelijke onderzoeken uitgevoerd, maar niet over reistijden in de zorg. Sensire geeft een aantal reistijdbesparingen aan bij het gebruik van domotica, echter de wetenschappelijke basis hiervan is onbekend. De kwalitatieve effecten van SWZ zijn onderzocht. Dat onderzoek concludeert dat ouderen zo lang mogelijk in hun eigen woning willen blijven wonen en dat ouderen het belangrijker vinden om een compleet aanbod te hebben aan zorg, welzijn en diensten dan de vrije keuze voor een zorgaanbieder.
2.2
Combineren Wonen en Zorg
In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op de eerste en tweede voorbereidende vraag: ‘Wat is Scheiden van Wonen en Zorg’ en ‘Wat is Combineren van Wonen en Zorg?’. Antwoord geven op deze vragen gebeurt door het bespreken van zes onderwerpen, namelijk 1) de kosten van de zorg op macroniveau, 2) de wijze waarop de huisvestingslasten van een zorginstelling worden vergoed, daarna wordt beschreven wat 3) een budgetsysteem is, 4) de consequenties van SWZ, 5) de gevolgen van CWZ en 6) de effecten van schaalvoordelen. Deze zes onderwerpen zijn gekozen om snel inzicht te verschaffen in de achterliggende problematiek, financiële omvang van SWZ en CWZ en de complicaties om reiskosten te berekenen binnen een budgetsysteem.
1) Kosten van de zorg op macroniveau In totaal werd in 2012 voor 93 miljard euro uitgegeven aan gezondheidszorg en welzijnszorg (CBS, 2013). Het Budgettair Kader Zorg (BKZ) betaalde hiervan 67 miljard. De overige 26 miljard kwam uit aanvullende verzekeringen. Van de 93 miljard werd 24 miljard besteed aan ziekenhuiszorg, 18 miljard aan ouderenzorg en de rest aan andere zorgactiviteiten, zoals huisartsen, tandartsen, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg. Aan cliënten waarvoor nu SWZ wordt doorgevoerd werd ongeveer drie miljard euro uitgegeven (Argumentenfabriek, 2012, p. 31). De andere vijftien miljard werd uitgegeven aan zware zorg en thuiszorg.
Literatuuronderzoek 7 Er zijn vier wetten in Nederland die burgers recht geven op zorg, namelijk de Zorgverzekeringswet (ZVW), de Wet op Zorgtoeslag (WZT), de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). De ouderenzorg wordt vergoed vanuit de ZVW, de AWBZ en de WMO. De ZVW regelt vanaf 1 januari 2014 de geriatrische revalidatie en vanaf 1 januari 2015 de wijkverpleging. De AWBZ financiert de langdurige zorg voor chronisch zieken, gehandicapten en ouderen. Het is een vangnet constructie die zorgt dat verzorging, behandelingen of verpleging altijd verzekerd is. De WMO zorgt voor ondersteuning bij gehandicapten, mensen met psychische problemen en ouderen. Zij krijgen bijvoorbeeld huishoudelijke hulp of een rolstoel. Met name oudere mensen maken gebruik van de AWBZ. De AWBZ is ingedeeld in drie sectoren, namelijk de Gehandicaptenzorg (GHZ), de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) en de Verpleging & Verzorging (V&V). SWZ geldt voor alle sectoren in de AWBZ. Deze thesis richt zich specifiek op de V&V en in bijzonder op de ouderenzorg.
2) Wijze waarop de huisvestingslasten van een zorginstelling worden vergoed Tot 2009 bestond een systeem waarbij de huisvestingslasten voor zorginstellingen werden gegarandeerd door de overheid, namelijk middels het zogenaamde bouwregime (Nederlandse Zorgautoriteit, Kapitaallasten Care, 2013). Dit hield in dat een zorginstelling een vergunning kon aanvragen wanneer zij een nieuw gebouw wilden bouwen. Wanneer zij goedkeuring kregen werden de kapitaallasten (rente en afschrijving) gegarandeerd vergoed door de overheid vanuit de AWBZ. Van 2009 tot 2012 was het mogelijk voor zorginstellingen om op basis van nacalculatie de huisvestingslasten vergoed te krijgen. Per 1 januari 2012 is de gegarandeerde vergoeding voor de kapitaalslasten vervangen door een integraal tarief, de normatieve huisvestingscomponent (NHC). Dit betekent dat in het ZZP tarief (zorgkosten) een deel wordt opgenomen ter vergoeding van de huisvestingslasten. De belangrijkste wijzing voor zorginstellingen is dat zij geen gegarandeerde vergoeding meer krijgen voor hun totale huisvestingslasten, maar dat deze afhankelijk worden gemaakt van de zorgproductie. Daarmee komen leegstandskosten voor rekening van de zorginstelling. Tussen 2012 en 2018 kunnen zorginstellingen beroep doen op een overgangsregeling. Grofweg betekent dit dat zij het eerste jaar 5 6e deel (2018‐2012 = 6 jaar) van hun huisvestingslasten nog vergoed krijgen op basis van de vergunning uit het bouwregime en 1 6e deel van hun huisvestingslasten vergoed krijgen op basis van de NHC. De bedoeling is om na 2018 de zorgverzekeraars vrij te laten om zorg in te kopen. Daarmee zal een ‘markt’ ontstaan op basis van geleverde kwaliteit en prijs. Oud inefficiënt (zorg)vastgoed zal dan minder opleveren dan nieuw geschikt (zorg)vastgoed (Homan, 2013). Zorgzwaartepakketten De AWBZ is ingedeeld in drie sectoren, namelijk de Gehandicaptenzorg (GHZ), de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) en de Verpleging & Verzorging (V&V). Binnen de V&V zijn tien verschillende zorgzwaartepakketten (ZZP). (Voor een overzicht van de tien verschillende ZZP’s zie ‘Bijlage 1’). Grofweg zijn de eerste vier ZZP’s voor lichte zorg en de laatste zes ZZP’s voor zware zorg. SWZ wordt volgens de laatste stand van zaken (zorgakkoord 2013) ingevoerd bij mensen met een lichte zorgvraag. Dit zijn alle cliënten met een ZZP één tot en met drie en de helft van de cliënten met een ZZP vier (Min. VWS, 2013). De hoogte van de vergoeding voor de huisvestingslasten (NHC) zijn gedifferentieerd naar de verschillende ZZP’s. Elke ZZP heeft zijn eigen vergoeding en wordt jaarlijks geïndexeerd en herijkt. De huisvestingslasten staan de laatste jaren sterk onder druk en zijn veelvuldig gewijzigd (Meusen‐den Ouden, 2013).
3) De zorg is een budgetsysteem De AWBZ ouderenzorg is in Nederland gereguleerd. De wijze van regulering wordt uitgebreid beschreven in de CIZ indicatiewijzer (CIZ, 2012). Hier volgt een korte samenvatting van de indicatiewijzer waarin de belangrijkste aspecten worden toegelicht. Als een verzekerde aanspraak wil
Literatuuronderzoek 8 maken op AWBZ gefinancierde zorg moet zij een aanvraag doen bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een indicatie. Deze indicatie dient dan als grondslag voor zorg en wordt uitgedrukt in een ZZP. Voor hulp in de huishouding (thuiszorg) is geen sprake van ZZP’s, maar wordt het aantal uren en type zorg bepaald. De kosten c.q. het budget voor een ZZP wordt gereguleerd door de overheid, de NZA. Een ZZP bevat het budget voor het verkrijgen van zorg die aansluit op de behoeftes aan zorg van een verzekerde. Er zijn drie opties voor uitvoering van de zorg. De verzekerde kan kiezen voor Zorg in Natura, Volledig Pakket Thuis (VPT) of een Persoon Gebonden Budget (PGB). Bij alle drie de opties worden de kosten en daarmee de budgetten voor zorginstellingen en cliënten door de overheid gereguleerd. Een budgetsysteem is een top‐down benadering van sturen op kosten. De hoogste laag (in dit geval de overheid) stelt een hoofdbudget vast (rijksbegroting onderdeel AWBZ). Het Ministerie maakt een verdeling voor alle AWBZ zorg. De zorgkantoren verdelen dat budget onder zorginstellingen. En zorginstellingen verdelen het budget in potjes voor onder andere personeel, materialen en huisvestingslasten. Regelmatig vinden controles plaats om te controleren of de budgetten afdoende zijn. Als dat niet zo is dan worden corrigerende maatregelen genomen (Jorissen & Roodhooft, 2006). Een voordeel van een budgetsysteem is dat een heldere structuur ontstaat met heldere doelen. Een nadeel volgens Hopmans is het ontstaan van vaak tijdrovende onderhandelingen (Hopmans, 2007). Een budgetsysteem werkt traag en is arbeidsintensief. Daardoor ontstaan niet productieve overhead kosten. Dertig procent van de functionele tijd van managers wordt besteed aan budgetteren (Groot, 2006). Dit budgetteren is gericht op financieel‐economische doelstellingen zonder daarbij strategische kwesties te betrekken. Van die dertig procent gaat tachtig procent op aan informatieverzameling en slechts twintig procent aan analyse en planning (Padt, 2004). Een ander nadeel is dat door deze traagheid de budgetten al achterhaald kunnen zijn voordat ze gereed zijn. Deze thesis gaat met name over de economische waarde van reistijd. Reistijd zit feitelijk in een ZZP‐ tarief verdisconteerd, anders gezegd, in een ZZP‐tarief is het niet duidelijk welk deel gebudgetteerd is voor reistijd. Voor reistijd is geen afzonderlijk tarief opgenomen, maar reistijd is onderdeel van het totale ZZP‐tarief. Dit tarief is gelijk over heel Nederland (Nederlandse Zorgautoriteit, 2013). Het is onmogelijk dat overal in Nederland evenveel reistijd nodig is om bij een cliënt te komen. Daarom is het vreemd dat middels deze macrobenadering daar in het budget geen rekening mee wordt gehouden. Het komt voor dat op het ZZP‐tarief een korting wordt gegeven omdat bijvoorbeeld één zorgorganisatie alle zorg in één aanleuncomplex levert. Dit kwam ter sprake in een voorbereidend interview voor deze thesis met Mevrouw Schuttel van zorginstelling HanzeHeerd (persoonlijke communicatie, 20 november, 2013).
4) Consequenties van SWZ In paragraaf 2) is aangegeven dat het risico op leegstand bij de zorginstelling kwam te liggen, maar dat de huisvesting nog wel betaald werd uit de AWBZ. Vanaf 1 januari 2013 verandert dit en worden de huisvestingslasten voor cliënten met een lichte zorgvraag (SWZ) niet meer vergoed vanuit de AWBZ. Met de invoering van SWZ moeten cliënten zelf huur gaan betalen. Dit geldt niet voor bestaande cliënten, maar alleen voor nieuwe cliënten. In ‘Figuur 1’ is de supply chain voor langdurige zorg in Nederland afgebeeld. Aan de linkerkant staat de supply chain vóór SWZ en aan de rechterkant staat de supply chain na SWZ. Deze supply chain is een vereenvoudigd en door de auteur bewerkt model dat het Ministerie van VWS gebruikt in de informatiekaart ‘Hoe werkt de AWBZ?’ (ArgumentenFabriek, 2012).
Literatuuronderzoek 9
Figuur 1 ‐ Supply chain vóór SWZ (links) en ná SWZ (rechts)
Burgers (met een inkomen) betalen een inkomensafhankelijke AWBZ premie aan de overheid (14,7 miljard). Daarnaast moeten cliënten (mensen die zorg nodig hebben) een eigen bijdrage betalen (1,7 miljard) aan de overheid. Deze eigen bijdrage is ook inkomensafhankelijk (Rijksoverheid, 2013). Een eventueel tekort wordt vergoed vanuit het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ) (1,6 miljard). De overheid vergoedde vóór invoering van SWZ de zorgkosten en de huisvestingslasten. Ná invoering van SWZ wordt alleen nog de zorg vergoed. De eigen bijdrage van de cliënt wordt daarbij meestal veel lager (afhankelijk van het inkomen), maar de cliënt moet daarvoor in de plaats wel zelf huur gaan betalen. In Nederland zijn ongeveer tweehonderdduizend verzorgingshuiseenheden (Centrum indicatiestelling zorg, 2013). SWZ wordt volgens de laatste stand van zaken ingevoerd bij mensen met een beperkte ZZP (1‐3 en 50% van 4) (Min. VWS, 2013). Voor nieuwe cliënten betekent dit dat zij geen indicatie meer krijgen voor zorg én verblijf, maar een alleen een indicatie voor zorg die zij dan thuis ontvangen. De groep cliënten die behoort tot SWZ bestaat uit ongeveer zeventigduizend mensen. In de kamerbrief van 28 september 2012 van de staatssecretaris van VWS staat dat de regering ervan uitgaat dat SWZ een structurele besparing zal opleveren van vierhonderd miljoen euro (Veldhuijzen van Zanten‐Hyllner, 2012). Aanvullend op de kamerbrief van 28 september 2012 heeft de staatssecretaris afspraken gemaakt over ZZP 4. In de kamerbrief van 24 april 2013 schrijft zij dat het extramuraliseren van de helft van ZZP 4 een structurele besparing op zal leveren van driehonderd miljoen. Bij elkaar levert SWZ op dit moment (op papier) een structurele besparing op van zevenhonderd miljoen vanaf 2018. In de eerste helft van 2014 is in de Tweede Kamer besproken om de langdurige zorg vanuit de AWBZ over te hevelen naar twee nieuwe wetten, waardoor de AWBZ verdwijnt. De lichte zorg (SWZ) zal opgaan in de nieuwe WMO 2015 (Staatssecretaris M.J. Van Rijn, 2014). De zware zorg zal opgaan in een nieuwe Wet langdurige zorg (WLZ). De WMO 2015 is op 9 juli 2014 gepubliceerd in het staatsblad en daarmee van kracht. Dit wetsvoorstel veroorzaakt zeer waarschijnlijk dat cliënten minder zorg gaan ontvangen, omdat zij taakstellend moeten gaan bezuinigen. Het effect van de overheveling van de licht zorg (SWZ) vanuit de AWBZ naar de WMO is niet meegenomen in deze thesis. De nieuwe WLZ is op 1 januari 2015 ingevoerd.
5) Gevolgen van CWZ De economische waarde van reistijd voor CWZ kan alleen worden berekend met een scherpe definitie van CWZ. Onder CWZ wordt in deze thesis een wooncomplex verstaan waarbij cliënten dusdanig bij
Literatuuronderzoek 1 0 elkaar wonen dat geen sprake is van reistijd als een zorgverlener naar een andere cliënt gaat. Dit is een duidelijke tegenstelling met SWZ waarbij wél sprake is van reistijd.
6) Effecten van schaalvoordelen Om uit te sluiten dat grotere zorginstellingen lagere reiskosten hebben door schaalvoordelen is in deze thesis dat mede onderzocht. De theorie achter schaalvoordelen is dat de gemiddelde kosten, in dit geval per cliënt, zullen dalen bij het verzorgen van meerdere cliënten, doordat de vaste kosten gespreid kunnen worden over meer cliënten. Bij CWZ is dit het geval. Immers wordt niet één cliënt in de wijk verzorgd, maar alle cliënten in één gebouw in één keer. Interessant voor dit onderzoek is om te kijken of de schaalvoordelen ook op organisatieniveau bestaan. Als dit effect bestaat, dan zou de waarde van reistijd gecorrigeerd moeten worden met dit effect per zorginstelling.
Samenvatting Het antwoord op de eerste voorbereidende vraag: ‘Wat is Scheiden van Wonen en Zorg’, is dat cliënten met een lichte zorgvraag zelf huur moeten gaan betalen. De zorg word nog wél vergoed wordt vanuit de AWBZ, maar de huisvestingslasten niet. Het antwoord op de tweede voorbereidende vraag: ‘Wat is Combineren van Wonen en Zorg?’ is het voorkomen van reistijd doordat cliënten niet in een wijk verspreid wonen, maar bij elkaar in een woonzorgcomplex.
2.3
Toegevoegde waarde
In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op de derde en vierde voorbereidende vraag: ‘Wat betekent economische waarde specifiek binnen het paradigma van de Oostenrijkse School?’ en ‘Wat is toegevoegde waarde?’. In deze paragraaf wordt allereerst beknopt de geschiedenis van het economisch denken behandeld om de Oostenrijkse School te kunnen positioneren. Daarin wordt duidelijk dat in het verleden meerdere opvattingen zijn geweest over waarderen en prijsvorming. Als laatste wordt het waarderen volgens de Oostenrijkse School toegelicht, omdat de Oostenrijkse School wél een methode kent om economische waarde te bepalen door efficiëntere bedrijfsprocessen zoals het ontbreken van reistijd in tegenstelling tot het budgetsysteem binnen de AWBZ.
Geschiedenis van economisch denken In het verleden zijn veel manieren geweest om het waardevraagstuk te benaderen. De geschiedenis van het economische denken gaat over de ontwikkeling van de economie als wetenschap. Adam Smith wordt met ‘An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations’ uit 1776 vaak gezien als de grondlegger van de economische wetenschap, maar ook hij bouwde voort op eerdere kennis (Smith, 1776). In deze paragraaf wordt op hoofdlijnen de methoden om te komen tot waarde behandeld. Van de late middeleeuwen tot de achttiende eeuw bekleedt de arbeidswaardeleer een prominente positie. In de dertiende eeuw was het Thomas van Aquino die veel invloed had op prijs‐ en waardevorming en de daarbij behorende waardetheorie. Hij werd later tot de Scholastici gerekend. Thomas van Aquino was van mening dat het immoreel was voor verkopers om de prijs van een goed te verhogen als de vraag hoger was dan het aanbod. Dit principe hanteerde hij om sociale gelijkheid na te streven. Van de zestiende eeuw tot de achttiende eeuw was het mercantilisme gemeengoed. Het mercantilisme houdt in dat de welvaart van een land afhankelijk is van het aanbod van kapitaal, en dat het volume van de internationale handel ʺonveranderlijkʺ is. Wat de ene partij wint, verliest de andere. Thomas Mun (1571‐1641) en James Stuart (1713‐1780) zijn belangrijke scheppers van het mercantilistische denken. Eind achttiende eeuw kwam het fysiocratisme in zwang. Het fysiocratisme houdt in dat de rijkdom van een land haar oorsprong vindt in de waarde van de voor landbouw beschikbare grond. Rijkdom zal dan groeien bij het verkrijgen van meer grond of het verbeteren van die grond. Deze economische stroming werd met name gedomineerd door François Quesnay (1694‐
Literatuuronderzoek 1 1 1774) en Turgot (1727‐1781). Ook kwamen de klassieken aan het einde van de achttiende eeuw op. De klassieken gaan ervan uit dat vrije markten zichzelf kunnen reguleren. Belangrijke vertegenwoordigers van de klassieke economie waren (onder andere) Adam Smith (1723‐1793), David Ricardo (1772‐1823), en Karl Marx (1818‐1883). Na de klassieke economie kwam (onder andere) de Oostenrijkse School in gebruik. De Oostenrijker Carl Menger publiceerde in 1871 het boek ‘Grundsätze der Volkswirthschaftslehre’ (Menger, 1871). Daarmee begon de Weense School die nu bekend staat als de Oostenrijkse School. Menger vond dat de waarde van een goed afhing van de subjectieve afweging van een individu. Dit boek bracht een revolutie teweeg in het economisch denken. Hij vond dat prijzen ontstonden door het marginale nut. Marginaal nut betekent het extra nut dat men verkrijgt bij het hebben van een extra product. Het marginaal nut neemt normaliter af. De eerste schoenen die iemand koopt zijn heel nuttig, maar het extra nut van een derde paar schoenen (voor hetzelfde doel) is al een stuk kleiner.
Oostenrijkse School In de paragraaf ‘3) De zorg is een budgetsysteem’ op pagina 7 is uitgelegd waarom de AWBZ zorg gezien moet worden als een budgetsysteem. In dit budgetsysteem is het niet mogelijk om de economische waarde van reistijd te waarderen. In tegenstelling tot een budgetsysteem is de Oostenrijkse School een stroming binnen de economische wetenschap die wél geschikt is om de economische waarde van reistijd te bepalen. Dit komt omdat de Oostenrijkers kijken naar het werkelijke handelen in de maatschappij. Binnen dit werkelijke handelen zijn twee begrippen essentieel, namelijk vrijheid in handelen en een subjectief waardebegrip. De noodzaak van beide begrippen wordt in de komende paragrafen verklaard. Zoals al eerder aangegeven begint de Oostenrijkse School bij Carl Menger. De Oostenrijkse School heeft geen mechanisch beeld van de wereld en kan niet in één wiskundig model worden gevat. Zij gaat uit van de wensen en opvattingen die mensen zichtbaar maken door te handelen. De individuele mens maakt voor zichzelf een afweging wat op dát moment één goed voor hém waard is. Als dat meer is dan de prijs, dan zal hij in de regel overgaan tot de aankoop. Dit heeft tot gevolg dat de Oostenrijkse School niet uitgaat van regulerende instanties. Een vrije markt, waarin individuen vrije keuzes maakt, reguleert zichzelf. Sinds Keynes is het gebruikelijk om mathematische economische modellen te construeren waarin vooronderstelt wordt dat zij de werkelijkheid representeren. In die modellen zijn het aantal kopers en verkopers perfect, de prijzen weerspiegelen de kosten van de productie en er zijn geen buitensporige winsten. Met de factor tijd wordt zelden rekening gehouden. Als een conventionele econoom dit zou moeten beoordelen zou die direct concluderen dat deze modellen niet realistisch zijn. Het tegenstrijdige is echter dat dezelfde conventionele economen dezelfde modellen gebruiken voor beleidsadviezen. Jan Vis heeft in zijn proefschrift de Oostenrijkse School vervat in vier enkelvoudige begrippen en twaalf samengestelde begrippen (Vis, 2010). De samenhang van die begrippen leiden uiteindelijk tot waarde, de economische waarde. In de volgende alinea’s worden de begrippen behandeld om zodoende meer inzicht te geven in de Oostenrijkse School. De enkelvoudige begrippen bestaan uit subject, object, tijd en calculeren. Deze vier begrippen zijn de kenmerkende aspecten van het menselijk handelen. De handelende mens wordt gezien als het subject. Hij handelt met andere subjecten in objecten. Voor de mens zijn bijvoorbeeld goederen nuttige objecten. Voor de meeste mensen geldt dat zij in een zo kort mogelijk tijd in een meer geprefereerde positie of situatie willen komen. Zij willen dus de voor hen nuttige goederen zo snel mogelijk bezitten. Om de waarde van de geprefereerde positie te bepalen kan word van calculeren gebruik gemaakt. Een voorbeeld van calculeren is onder andere het rekenkundig bepalen van vrije kasstromen. De samengestelde begrippen bestaan uit
Literatuuronderzoek 1 2 subjectiviteit, praxeologie, onzekerheid, risico, economisch goed, kapitaalgoed, geld, markt, prijs, evenwicht, ondernemerschap en waarde. De samengestelde begrippen zijn in tegenstelling tot de enkelvoudige begrippen niet los van elkaar te onderscheiden. De samengestelde begrippen kunnen elkaar beïnvloeden. Mensen nemen beslissingen vanuit hun eigen positie en situatie. Op basis van het eigen perspectief wordt de te bereiken (betere) positie en situatie beoordeeld. Zo kan een glas water in een woestijn voor iemand meer waard zijn dan een diamant. Dit wordt subjectiviteit genoemd. De wetenschap die gaat over handelende mensen wordt praxeologie genoemd. Handelende mensen zijn zich bewust van hun huidige situatie en zullen handelen als zij daardoor in een betere uitgangspositie komen. Met het begrip onzekerheid wordt iets anders bedoeld dan risico. Hoewel hierover verschillende gangbare theorieën zijn wordt hier het volgende onderscheid gemaakt. Onzekerheid is een kwaliteit en risico een kwantiteit. Dat betekent dat onzekerheid niet gecalculeerd kan worden. Risico is wél in geld uit te drukken en wél te calculeren. Als bijvoorbeeld twee procent van een goed in een productieproces niet geschikt is voor zijn doel, dan kan bij het bepalen van de verkoopprijs daarmee rekening worden gehouden. Die twee procent kan ingecalculeerd worden als onbruikbaar. Daarmee wordt de kostprijs twee procent hoger. Dit voorbeeld van een productiefout is daarmee een risicobegrip en niet een onzekerheid. Economische goederen kunnen worden onderverdeeld in goederen van een lagere of hogere orde. Consumentengoederen zijn van een lagere orde omdat zij een directe behoefte bevredigen voor de mens. Een kapitaalgoed daarentegen is van een hogere orde omdat een kapitaalgoed andere goederen kan voortbrengen, zoals een machine. Omdat het direct ruilen van goederen niet praktisch is erkennen de Oostenrijkers geld als een nuttig intermediair. Op de markt kunnen consumenten hun persoonlijke voorkeuren leren kennen, goederen verdelen en aangemoedigd worden om te handelen. Ook ontstaan daar prijzen. Prijzen zijn een slotakkoord van een individueel onderhandelingsproces waarmee een subjectieve ruilverhouding ontstaat. Dit betekent dat de hoogte van een prijs afhankelijk is van de personen die aan het handelen zijn. Op de markt is het moeilijk om een perfect evenwicht te hebben. In de natuurkunde is evenwicht als een balans aan beide zijde gelijk is. Maar de markt is nooit in evenwicht, daarvoor is het te complex. Evenwicht zou op moeten treden als een vraag‐ en aanbodcurve elkaar kruisen, maar een moment later kan deze verhouding alweer anders zijn. Ondernemers zijn mensen die handelen onder onzekerheid. Ondernemers zien de toekomst op een andere manier en zijn bereid, in tegenstelling tot consumenten, om op basis van die andere visie te handelen. Een mens stelt op elk moment in de tijd voor zijn specifieke situatie een bepaalde waardeschaal vast. Deze waardeschaal bestaat alleen in zijn hoofd. Van een universele waarde is in de Oostenrijkse School geen sprake. Waarde is het belang dat een handelende mens hecht aan het bereiken van een specifiek doel. Rekenkundig kan economische waarde worden uitgedrukt als de huidige subjectieve waarde van een reeks vrije geldstromen. Binnen de Oostenrijkse School staat de term opportunity costs centraal. Opportunity costs zijn de kosten van een keuze weergegeven in termen als ‘de beste gemiste kans’. Het waardeert de niet gerealiseerde opbrengst van de beste gemiste kans ten opzicht van de genomen keuze. De Oostenrijker Friedrich von Wieser had het in zijn boek ‘Theorie der gesellschaftlichen Wirtschaft’ als eerste over opportunity costs. Ook de fransman Frédéric Bastiat schreef in zijn essay ‘What Is Seen and What Is Not Seen’ hierover. Een voorbeeld van ‘opportunity costs’ is het nemen van een besluit over nieuwbouw van een kantoor op een eigen stuk grond of het aankopen van een bestaand kantoorgebouw. Stel dat nieuwbouw 1 miljoen kost en een bestaand kantoor 1,2 miljoen, dan lijkt nieuwbouw goedkoper. Echter wordt de waarde van het stuk grond in deze redenering vergeten. Als bij verkoop het stuk grond bijvoorbeeld 0,3 miljoen zou opleveren, dan kost nieuwbouw op basis van opportunity costs in dit geval 1,3 miljoen en niet 1 miljoen. En daarmee wordt de aankoop van een bestaand kantoorgebouw goedkoper. In de term ‘opportunity costs’ worden ook eventuele schaalvoordelen zichtbaar. Door meer eenheden te produceren is het mogelijk om de vaste kosten over meer eenheden te verdelen. Dit zorgt voor een lagere kostprijs per eenheid. In bovenstaand
Literatuuronderzoek 1 3 rekenvoorbeeld zou het (theoretisch) mogelijk zijn om niet één maar vijf kantoorgebouwen te realiseren in één keer, waardoor de kostprijs van 1 miljoen misschien daalt naar 0,8 miljoen. Daarmee kost nieuwbouw op basis van opportunity costs 1,1 miljoen. In dat geval is juist nieuwbouw weer beter dan de aankoop van het bestaande gebouw. Bovenstaande is een summiere samenvatting van de Oostenrijkse School. In het boek ‘Ondernemend waarderen: waarderend ondernemen’ heeft Jan Vis in 2010 zeer uitgebreid en veel over de Oostenrijkse School onderzocht en geschreven. Deze thesis heeft niet de pretentie om dit beter te doen.
Samenvatting Het antwoord op de derde voorbereidende vraag: ‘Wat betekent economische waarde specifiek binnen het paradigma van de Oostenrijkse School?’, is voor deze thesis de huidige (subjectieve) waarde van een reeks vrije geldstromen. Het antwoord op de vierde voorbereidende vraag: ‘Wat is toegevoegde waarde?’ is het rekenkundig verschil in economische waarde en de te maken kosten. Beide antwoorden zijn slechts de kern van dat wat de Oostenrijkse School inhoudt, maar voor deze thesis zijn de antwoorden voldoende om de centrale vraagstelling te beantwoorden.
Onderzoeksopzet 4
3
1
Onderzoeksopzet “A journey of a thousand miles starts with one step”
Lao‐tzu (6e eeuw v.Chr.)
In het vorige hoofdstuk is de bestaande literatuur behandeld en zijn de voorbereidende vragen onderzocht en beantwoord. De antwoorden op de voorbereidende vragen zijn nodig als theoretisch kader om verder onderzoek te doen naar de centrale vraagstelling. De belangrijkste constatering bij het literatuuronderzoek is dat bij CWZ geen reistijd noodzakelijk is in tegenstelling tot SWZ en dat de Oostenrijkse School een economisch model is waarmee het efficiënter benutten van reistijd kan worden gewaardeerd. In dit hoofdstuk is de opzet en uitvoering van het onderzoek naar de centrale vraagstelling uitgewerkt. Allereerst is de centrale vraagstelling geoperationaliseerd en daarna onderverdeeld in deelvragen. De deelvragen gaan met name over reistijden in de zorg, de waardebepaling daarvan en de samenhang van reistijd met de mate van verstedelijking. Dit hoofdstuk is opgedeeld in vier paragrafen, namelijk het operationaliseren van de te onderzoeken variabelen, de onderzoekstructuur, een beschrijving van de dataset en de gebruikte analyseprocedures.
3.1
Operationaliseren
In de centrale vraagstelling worden verschillende begrippen gebruikt. Voor de overzichtelijkheid wordt de probleemstelling, doelstelling en centrale vraagstelling hier herhaald. Probleemstelling: ‘In de bestaande literatuur zijn geen gegevens gevonden om de toegevoegde waarde voor (zorg)vastgoed te berekenen door het Combineren van Wonen en Zorg, uitgaande van het efficiënter benutten van reistijd’ Doelstelling: ‘Inzicht verkrijgen in de toegevoegde waarde voor (zorg)vastgoed door het Combineren van Wonen en Zorg, uitgaande van het efficiënter benutten van reistijd’. Centrale vraagstelling: ‘Wat is de toegevoegde waarde voor (zorg)vastgoed door het Combineren van Wonen en Zorg, uitgaande van het efficiënter benutten van reistijd?’ In de centrale vraagstelling staan de begrippen ‘toegevoegde waarde voor (zorg)vastgoed)’ en ‘efficiënter benutten van reistijd’. Deze twee begrippen worden in deze paragraaf geoperationaliseerd, beschreven en afgebakend. Operationaliseren heeft als doel om te definiëren welke onderzoekseenheden (parameters) worden onderzocht en de manier waarop deze parameters worden gemeten. De begrippen SWZ, CWZ en de Oostenrijkse School zijn in hoofdstuk twee behandeld en daarnaar zal in voorkomende gevallen worden verwezen.
Toegevoegde waarde Onder toegevoegde waarde voor (zorg)vastgoed) wordt in deze thesis verstaan het rekenkundig verschil in economische waarde van de vrije kasstromen die ontstaan door het ontbreken van reistijd bij CWZ ten opzichte van SWZ. Als vergelijking kan de toegevoegde waarde door CWZ, uitgaande van het efficiënter benutten van reistijd per cliënt, als volgt worden gedefinieerd: Vergelijking 1 ‐ Toegevoegde waarde door CWZ per cliënt
Reiskosten per cliënt Zorg Thuis * Omrekeningsfactor ‘SWZ & Zorg Thuis’ / Vermogenskostenvoet waarbij de volgende drie parameters worden benoemd, Reiskosten per cliënt Zorg Thuis = de besparing aan reiskosten die gemaakt wordt voor cliënten met een SWZ indicatie per jaar
Onderzoeksopzet 1 5 Omrekeningsfactor ‘SWZ Zorg Thuis’ = een omrekeningsfactor om het aantal uren zorg bij SWZ gelijk te stellen aan Zorg Thuis Vermogenskostenvoet = de disconteringsvoet die gebruikt wordt bij het contant maken van de te verwachten geldstromen, waarbij een disconteringsvoet in beginsel bestaat uit reële rente, verwachte inflatie en een risico‐opslag Een vermogenskostenvoet is binnen het paradigma van de Oostenrijkse School subjectief. Daarom wordt bij deze vermogenskostenvoet het perspectief vanuit de overheid bedoeld. Die heeft immers invloed op de zorgkosten. Hier is niet gekozen om per zorginstelling een individuele vermogenskostenvoet vast te stellen. Hoewel individuele vermogenskostenvoeten complex zouden zijn is dat ook niet nodig, omdat deze thesis over de totale zorgkosten gaat en niet over individuele business cases. Toegevoegde waarde voor (zorg)vastgoed In de vorige paragraaf is de vergelijking gedefinieerd om te komen tot toegevoegde waarde per cliënt. Om de toegevoegde waarde door CWZ per (zorg)vastgoedobject te berekenen kan dan de volgende vergelijking worden aangehouden: Vergelijking 2 ‐ Toegevoegde waarde door CWZ per (zorg)vastgoedobject
Aantal cliënten SWZ in een (zorg)vastgoedobject * Toegevoegde waarde door CWZ per cliënt Waarbij de volgende parameters worden benoemd, Aantal cliënten SWZ in een (zorg)vastgoedobject = het aantal personen in een (zorg)vastgoedobject met een lichte zorgvraag (SWZ) Toegevoegde waarde door CWZ per cliënt = de gevonden waarde uit ‘Vergelijking 1’ Per (zorg)vastgoedobject kan dit natuurlijk sterk afwijken. Een klasse ZZP kan oververtegenwoordigd zijn waardoor het gemiddeld aantal uren zorg zal afwijken. Eventuele leegstand drukt ook het gemiddeld aantal uren zorg in een gebouw. Het aantal ZZP’s kunnen verschillen per jaar. In de toekomst is de verwachting dat voor een lichte zorgvraag veel meer een beroep gedaan moet worden op mantelzorgers. Dit zijn allemaal factoren waardoor afwijkingen kunnen ontstaan in het gemiddeld aantal uren zorg in een gebouw. Desondanks wordt in deze thesis bovenstaande vergelijking aangehouden. Dit is gedaan omdat een onderzoek hiernaar niet de kern van dit onderzoek is en dat dit een eenvoudige manier is om een indruk te geven van de totale besparing aan reiskosten per (zorg)vastgoedobject. Een belangrijk aandachtspunt daarbij is dat in deze methode bovengenoemde onzekerheden zitten. Met deze vergelijking is ook de toegevoegde waarde door CWZ voor al het zorgvastgoed in Nederland te bepalen. Dit kan door de toegevoegde waarde door CWZ per cliënt te vermenigvuldigen met het totaal aantal cliënten in Nederland. Hiervoor dient de parameter ‘aantal cliënten SWZ’ te worden onderzocht.
Schaalvoordelen In het hoofdstuk ‘Literatuuronderzoek’ is de theorie over de schaalvoordelen behandeld. Dit houdt in dat grotere zorginstellingen de vaste kosten over meer cliënten kunnen verspreiden. In de te onderzoeken database zitten grote en kleine zorginstellingen. Om uit te sluiten dat grotere zorginstellingen schaalvoordelen behalen in de reiskosten wordt de samenhang onderzocht tussen de reiskosten en het aantal cliënten per zorginstelling. Hiervoor zijn de parameters ‘reiskosten’ en ‘aantal cliënten per zorginstelling’ nodig. Wanneer schaalvoordelen bestaan kan het zijn dat de datagegevens daarvoor gecorrigeerd moeten worden. Als in bepaalde steekproeven relatief veel grote of kleine zorginstellingen zitten kan dat een vertekend beeld geven.
Reiskosten Onder reiskosten bij SWZ wordt in deze thesis alle kosten verstaan die zorginstellingen hebben om hun personeel te moeten verplaatsen om zorg te kunnen leveren bij cliënten thuis. Bij CWZ zijn deze
Onderzoeksopzet 1 6 reiskosten nihil omdat de cliënten bij elkaar wonen. De directe besparing aan reiskosten bestaan voor een zorginstelling uit twee delen, namelijk reistijd en vervoermiddelen. De indirecte besparing aan reiskosten bestaan voor een zorginstelling ook uit overheaduren. Door efficiënter werken zijn mogelijk minder managers, boekhouders of ander stafpersoneel nodig. Voor dit onderzoek zijn in het begrip ‘reiskosten’ bovenstaande factoren meegenomen. Dit is afgebakend in de definitie ‘reiskosten’ in ‘Bijlage 2’. De reiskosten bij SWZ zijn niet direct te bepalen omdat SWZ een nieuwe overheidsmaatregel is. De reiskosten zijn wel indirect te bepalen door onderzoek te doen naar de reiskosten die gemaakt worden bij Zorg Thuis. Daarmee wordt van de vooronderstelling uitgegaan dat de reiskosten bij SWZ vergelijkbaar zijn aan de reiskosten bij Zorg Thuis. Hierbij is een belangrijk verschil tussen SWZ en Zorg Thuis genegeerd, namelijk het aantal keren dat zorg geleverd wordt. De mogelijke invloed hiervan kan groot zijn omdat het aantal uren zorg per behandeling kan verschillen. hierdoor kunnen ook de reiskosten verschillen. Dit verschil wordt voor dit onderzoek genegeerd, omdat dit niet kwantitatief kan worden bepaald op basis van de gebruikte dataset. De invloed op de geconcludeerde waarde kan groot zijn.
Mate van verstedelijking Reistijd kan beïnvloed worden door de mate van verstedelijking. Hiervoor zijn twee overwegingen. De gebouwde omgeving, zoals de wegenstructuren van gemeenten, zijn verschillend. Een stad is compacter gebouwd dan een dorp, maar heeft misschien meer verkeerslichten die remmend kunnen werken. Om het effect van de gebouwde omgeving te onderzoeken is een vierdeling aangebracht in de mate van verstedelijking, namelijk G4, stedelijk, overig en landelijk. Dit is dezelfde indeling als ActiZ aanhoudt in de Benchmark in de Zorg. Om een uitspraak te kunnen doen over reistijd en de mate van verstedelijking dienen de volgende twee parameters onderzocht te worden, namelijk ‘Mate van verstedelijking’ en ‘Sterkte samenhang mate van verstedelijking’.
Samenvatting Met het onderzoeken van de parameters ‘Reiskosten per cliënt Zorg Thuis’, een ‘Omrekeningsfactor voor ‘SWZ & Zorg Thuis’’ en de ‘Vermogenskostenvoet’ is het mogelijk om de toegevoegde waarde te bepalen van de kasstromen die bespaard worden doordat reistijd efficiënter benut worden bij CWZ per cliënt. Door de gevonden toegevoegde waarde te vermenigvuldigen met het ‘Aantal cliënten SWZ in een (zorg)vastgoedobject’ is een grove uitspraak te doen over de toegevoegde waarde voor een (zorg)vastgoedobject. Om uitspraak te kunnen doen over de mate van verstedelijking zijn twee parameters onderzocht, namelijk ‘Mate van verstedelijking’ en ‘Sterkte samenhang mate van verstedelijking’.
3.2
Onderzoekstructuur
In de vorige paragraaf zijn acht parameters gebruikt in de vergelijkingen om de toegevoegde waarde door CWZ te berekenen. Om deze parameters te onderzoeken zijn zeven deelvragen geformuleerd. Elke deelvraag geeft invulling aan een parameter. In ‘Figuur 2’ zijn de voorbereidende vragen en de deelvragen grafisch weergegeven. Daarbij staan de onderzochte begrippen, de analysemethode en het hoofdstuk waar de analyse is terug te lezen.
Onderzoeksopzet 7
1
Figuur 2 ‐ Schematische weergave van dit onderzoek
Vraag Parameter Analysemethode Hfdst. centrale vraagstelling: ‘Wat is de toegevoegde waarde voor (zorg)vastgoed door het Combineren van Wonen en Zorg, uitgaande van het efficiënter benutten van reistijd?’ Eerste voorbereidende vraag: ‘Wat is SWZ Literatuurstudie H2.2 Scheiden van Wonen en Zorg?’ Tweede voorbereidende vraag: ‘Wat is CWZ Literatuurstudie H2.2 Combineren van Wonen en Zorg?’ Derde voorbereidende vraag: ‘Wat is een Budgetsysteem Literatuurstudie H2.2 budgetsysteem?’ Vierde voorbereidende vraag: ‘Wat betekent Economische waarde Literatuurstudie H2.3 economische waarde specifiek binnen het Oostenrijkse School Literatuurstudie H2.3 paradigma van de Oostenrijkse School?’ Vijfde voorbereidende vraag ‘Wat is toegevoegde waarde?’ Deelvraag één: ‘Wat zijn de reiskosten bij Zorg Thuis?’ Deelvraag twee: ‘Wat is de omrekeningsfactor ‘SWZ & Zorg Thuis’?’ Deelvraag drie: ‘Wat is de vermogenskostenvoet voor het berekenen van de waarde van reiskosten?’ Deelvraag vier: ‘Wat is het aantal cliënten dat zorg ontvangt bij SWZ?’ Deelvraag vijf: ‘Hoe sterk is de samenhang tussen reiskosten en het aantal cliënten per zorginstelling?’ Deelvraag zes: ‘Hangen reiskosten en de mate van verstedelijking samen bij Scheiden van Wonen en Zorg?’ Deelvraag zeven: ‘Hoe sterk is de samenhang van reiskosten en de mate van verstedelijking?’
3.3
Toegevoegde waarde
Literatuurstudie
H2.3
Frequentieanalyse
H4.2
Literatuurstudie
H4.1
Vermogenskostenvoet
Literatuurstudie
H4.3
Aantal cliënten SWZ
Literatuurstudie
H4.2
Aantal cliënten per zorginstelling
Regressieanalyse
H4.5
Mate van verstedelijking
Samenhanganalyse Significantie
H4.4
Sterkte samenhang reiskosten / verstedel.
Samenhanganalyse H4.5 Spearmans ρ
Reiskosten per cliënt Zorg Thuis Omrekeningsfactor ‘SWZ & Zorg Thuis’
Reiskosten
Dataset
In hoofdstuk twee is te lezen dat de Benchmark in de Zorg de enige gevonden bron is met landelijke gegevens over reiskosten in de zorg. Deze database is gebruikt voor dit onderzoek. In deze paragraaf staat meer achtergrondinformatie over de database, de inhoud van de database en de manier waarop met de gegevens is omgegaan.
Achtergrondinformatie Benchmark in de Zorg ActiZ is de branchevereniging voor organisaties die werkzaam zijn in de verpleeg‐ en verzorgingshuizen en thuiszorg. Zij hebben in samenwerking met PwC de Benchmark in de Zorg ontwikkeld. Het project kost 13 miljoen euro (Koolen, 2009). Dit bedrag wordt hier genoemd ter indicatie van de omvang en belang dat partijen blijkbaar hechten aan de Benchmark in de Zorg. De Benchmark in de Zorg is een instrument voor zorgorganisaties om meer inzicht te krijgen in de eigen prestaties om zodoende hun eigen presteren te verbeteren. Sinds 2010 publiceren zij elk jaar een benchmarkrapport en een achtergrondrapportage. Hierin rapporteren zij ook over reistijden in de zorg. Tot op heden heeft ActiZ vier rapporten gepubliceerd. Van het meest recente rapport (2013) waren geen gegevens beschikbaar bij de start van dit onderzoek. Het is niet te verwachten dat het
Onderzoeksopzet 1 8 laatste rapport een ander beeld geeft dan de eerdere jaren. Daarom is het laatste rapport niet meegenomen in deze thesis. Om inzicht te krijgen in de representativiteit van de database is het aantal cliënten zoals opgenomen in de Benchmark in de Zorg afgezet tegen het totaal aantal cliënten extramurale zorg (Centrum indicatiestelling zorg, 2013). Een overzicht hiervan is te vinden in ‘Tabel 3’. Hieruit blijkt dat in de Benchmark in de Zorg ongeveer een kwart van alle cliënten die Zorg Thuis ontvangen zijn opgenomen. Tabel 4 ‐ Aantal cliënten Zorg Thuis
Benchmark Totaal Percentage
2010 109.096 388.930 28,1%
2011 93.176 411.310 22,7%
2012 110.064 429.435 25,6%
Gemiddeld 25,5%
Het verzamelen van eigen gegevens over reistijden en reiskosten in de zorg zou veel tijd kosten om tot dezelfde omvang van de steekproef te komen. Daarnaast is niet te verwachten dat de kwaliteit van de te verkrijgen gegevens hoger zou worden dan het databestand van ActiZ. Voor dit onderzoek kan dus geconcludeerd worden dat het databestand van ActiZ een valide en (op dit moment) de meest betrouwbare bron is van datagegevens. De inhoud van de Benchmark in de Zorg is uitgebreider omschreven in ‘Bijlage 4’. Daarbij vallen twee dingen op. Ten eerste dat de database veel gegevens bevat over stedelijk gebieden die bediend worden vanuit intramurale voorzieningen. Ten tweede dat de Zorg Thuis met name is gericht op persoonlijke verzorging (PV dominant).
Datacontrole Voor dit onderzoek wordt gebruik gemaakt wordt van een bestaand databestand van ActiZ. Daarom is het van belang om deze gegevens zorgvuldig te controleren. Eventuele foutieve gegevens kunnen dan hersteld of verwijderd worden. Om de gegevens te controleren is per inputvariabele een histogram gemaakt. In deze histogrammen zijn de gegevens grafisch weergegeven ten opzichte van elkaar, waardoor afwijkende gegevens zichtbaar worden. De histogrammen zijn visueel beoordeeld, waarbij gekeken is of gegevens buiten de standaard normale verdeling vallen. Hoewel dit niet de nauwkeurigste manier is is dit wel een effectieve manier om snel afwijkende gegevens inzichtelijk te maken. In ‘bijlage 5’ staat een beschrijving van de datacontrole. De uitkomst van de datacontrole is dat alle gegevens als juist worden geclassificeerd en worden behouden in de dataset.
Mogelijkheden Benchmark in de Zorg In deze paragraaf staat informatie over de statistische mogelijkheden van de dataset om te gebruiken in dit onderzoek. Als eerste wordt aangegeven hoe de gegevens zijn beoordeeld en zijn geprepareerd middels codering. Daarna worden de mogelijkheden besproken om te kunnen generaliseren. En als laatste wordt beschreven hoe de gegevens zijn gecontroleerd en of gevonden samenhang ook uit een causaal verband voorkomt. Codering De dataset bevat gegevens met verschillende meetschalen. In onderstaande tabel staan de meetschalen van alle variabelen weergegeven.
Onderzoeksopzet 9
1
Tabel 5 ‐ Overzicht meetschalen in de database Benchmark in de Zorg
Variabele Inputvariabele (per zorginstelling) Concerncluster Grootteklasse Cluster Zorg Thuis Werkgebied Outputvariabele (per zorginstelling) Reistijd als % van de betaaluren Reiskosten als % van de totale personeelskosten Aantal cliënten zorg thuis Aantal geleverde zorguren zorg thuis Directe personeelskosten zorg thuis Totale personeelskosten zorg thuis Aantal directe fte zorg thuis Productiviteit zorg thuis
meetschaal nominaal ordinaal nominaal ordinaal ratio ratio ratio ratio ratio ratio ratio ratio
Voor statische berekeningen worden vier meetschalen gebruikt om gegevens te onderscheiden: nominaal, ordinaal, interval en ratio. Elke meetschaal heeft zijn eigen unieke eigenschappen. De nominale schaal bestaat om gegevens te kunnen benoemen (bijvoorbeeld roepnamen). Bij een ordinale schaal kunnen de gegevens ook geordend worden (bijvoorbeeld onderwijsniveaus). Daarna volgt de intervalschaal waarbij het nulpunt niet van speciaal belang is, maar verschillen wel (bijvoorbeeld temperatuur). En het hoogste niveau van ordenen is de ratio meetschaal waarbij een absoluut nulpunt bestaat (bijvoorbeeld gewicht). Bij een ratio meetschaal hebben verhoudingen betekenis (bijvoorbeeld veertig kilo is twee keer zo zwaar als twintig kilo). Om statistische berekeningen te kunnen uitvoeren met deze gegevens is de meetschaal van de input en output variabelen bepaald. Om analyses te kunnen maken van ordinale gegevens zijn de ordinale gegevens gecodeerd met getallen, waardoor de ordinale gegevens ook in een rangorde zijn te plaatsen. De manier van coderen is belangrijk. Voor de grootteklassen is dat eenvoudig. Die zijn al geordend van klein naar groot. Drie maten van verstedelijking zijn logisch te ordenen, namelijk G4, stedelijk en landelijk. Elke mate van verstedelijking heeft een ander aantal inwoners. Het werkgebied ‘overig’ is niet logisch te ordenen. Daarvoor moet een keuze gemaakt worden. Voor ‘overig’ is gekozen om deze tussen stedelijk en landelijk in te plaatsen. Hiervoor zijn twee afwegingen gemaakt. De eerste afweging is of het werkgebied ‘overig’ scherp genoeg gedefinieerd is om in de berekeningen op te nemen. Deze is als positief beoordeeld, omdat de definitie duidelijk is afgebakend. (Alle definities zijn terug te vinden in ‘Bijlage 2’.) De tweede afweging is de positie van ‘overig’ in de codering. ’Overig’ is geplaatst tussen stedelijk en landelijk, omdat een zorgportefeuille met een mix tussen G4 en stedelijk niet veel voorkomt en een zorgportefeuille met een mix tussen stedelijk en landelijk wel. Steekproefomvang Om wetenschappelijke uitspraken te kunnen doen zijn volgens Baarda en De Goede minimaal vijfentwintig gegevens nodig per niveau (Basisboek methoden en technieken, 2006). Zowel Baarda als De Goede zijn een betrouwbare bron. Zij doceren al dertig jaar aan een universiteit. De één statistiek en onderzoeksmethoden en de ander methoden en technieken. Voor het bepalen van de economische waarde van reistijd leidt dit tot een onderverdeling in vier niveaus, namelijk G4, landelijk, stedelijk en overig. Een verklaring hiervoor staat in ‘3.1 Operationaliseren’ bij paragraaf ‘Mate van verstedelijking’ op pagina 15. Elk niveau vereist minimaal
Onderzoeksopzet 2 0 vijfentwintig gegevens om wetenschappelijke uitspraken te kunnen doen. In totaal is dus een minimum van honderd gegevens nodig (4x25). De totale dataset van de Benchmark in de Zorg bestaat uit 346 dataregels. Echter niet alle dataregels zijn volledig ingevuld en daarmee valide. In totaal zijn 170 dataregels volledig ingevuld. Dat is meer dan de eis van minimaal honderd gegevens (4x25). Daarmee wordt geconcludeerd dat de steekproef in de Benchmark in de Zorg van voldoende omvang is voor wetenschappelijk onderzoek. Generalisatiemogelijkheden Volgens Baarda en De Goede moet een steekproef volledig willekeurig zijn getrokken (Basisboek methoden en technieken, 2006, p. 149) om uitspraken te doen over een gehele populatie. Elke zorginstelling zou dus evenveel kans moeten maken om in de database terecht te komen. Om te beoordelen of elke zorginstelling evenveel kans maakt om in de database te worden meegenomen, is gekeken hoe groot de drempel is om mee te doen aan de Benchmark in de Zorg. Elke zorginstelling die lid is van ActiZ kan meedoen aan de Benchmark in de Zorg. Als een zorginstelling geen lid is, dan kan dat altijd nog. De zorginstellingen die meedoen schrijven zich vanuit eigen overwegingen in. Het is onduidelijk of zorginstellingen vaker meedoen wanneer zij bijvoorbeeld slecht presteren of juist goed presteren. De helft van de deelnemers doen één keer in de drie jaar mee en een derde doet één keer in de twee jaar mee (Actiz, 2013, p. 11). Met de analyse in de voorgaande alinea is geconcludeerd dat de database gebaseerd op redelijk toevallige deelname van willekeurige zorginstellingen. De steekproef is daarmee redelijk aselect en de resultaten mogen met enige voorzichtigheid worden gegeneraliseerd over de gehele populatie van de steekproef.
Toets randvoorwaarden Oostenrijkse School In hoofdstuk ‘2.3 Toegevoegde waarde’ is de randvoorwaarde ‘vrijheid in handelen’ beschreven die nodig is om te komen tot economische waarde van reistijd. In deze paragraaf wordt beschreven of de gebruikte dataset voldoet aan de voorwaarde ‘vrijheid in handelen’ van de Oostenrijkse School. Dit wordt gedaan door het bespreken van drie bronnen, namelijk 1) openbare aanbestedingen, 2) concurrentie in de thuiszorg en 3) de voorlichtingsbrochure van de Nederlandse Mededingingsautoriteit. 1) Openbare aanbestedingen De eerste bron komt uit 2009. De SER Noord‐Nederland heeft onderzoek laten doen naar aanbestedingen van de zorg uit de WMO (Zorg Thuis) in Noord‐Nederland (Tamminga, 2009). Hierin staat dat het rijk de inhoudelijke, bestuurlijke en financiële kaders meegeeft aan de Gemeentes. Nagenoeg elke Gemeente in Nederland is verplicht om de zorg in te kopen op basis van Europese Richtlijnen. De Europese Richtlijnen hebben als doel om een vrije markt te creëren voor overheidsopdrachten. De inkoop van werken, leveringen en diensten moeten verlopen via een voorgeschreven procedure. Daardoor kan economisch machtsmisbruik en corruptie worden tegengegaan. Zo kan het beste product voor de beste prijs worden verkregen (Robbe, 2007). Uiteraard bestaan in Gemeentes niet oneindig veel aanbieders, maar de manier van aanbesteden zorgt voor een grote mate van ‘vrijheid in handelen’. 2) Concurrentie in de thuiszorg De tweede bron is van TILEC. TILEC heeft in 2010 namens ActiZ een onderzoek uitgevoerd naar de concurrentie in de thuiszorg (Zorg Thuis) (Damme, 2010). Daarin staat dat de zorgsector en de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) van mening verschillen over de mate van samenwerking die benodigd is om kwalitatief goede zorg te leveren in het belang van de cliënt en de onderlinge concurrentie van zorgaanbieders. De Zorgaanbieders stellen dat de zorg van de verschillende aanbieders op elkaar afgestemd moeten worden om de kwaliteit te kunnen verhogen voor de cliënten. In hoeverre dat invloed heeft op de mate van concurrentie is niet vast te stellen zonder diepgravend onderzoek. Dit is in dit rapport ook niet gedaan. De NMa heeft overigens twee keer een boete in 2008
Onderzoeksopzet 2 1 uitgedeeld aan zorgaanbieders voor het maken van prijsafspraken. Die boetes zijn bij de rechter aangevochten en ongegrond verklaard. De NMa heeft met deze ongegrond verklaring geen nieuwe boetes meer opgelegd. Hieruit mag met enige mate van voorzichtigheid geconcludeerd worden dat de NMa vindt dat thuiszorg in voldoende mate vrij handelt. 3) Voorlichtingsbrochure van de Nederlandse Mededingingsautoriteit. De derde en laatste bron is van de NMa. Zij geeft in haar voorlichtingsbrochure over ‘Samenwerken en concurreren in de zorgsector’ informatie over wat wel en wat niet mag bij samenwerking tussen zorgaanbieders (Mededingingsautoriteit, 2010). Indien een zorgaanbieder niet zelfstandig een cliënt kan helpen, mag de samenwerking aangegaan worden met concurrenten. En zorgaanbieders mogen samenwerken als de maatschappelijke voordelen groter zijn dan de nadelige effecten op de concurrentie. Zorgaanbieders mogen geen prijsafspraken maken, de markt verdelen, andere partijen gezamenlijk boycotten of vooroverleg plegen bij aanbestedingen. De gebruikte dataset bevat reistijdgegevens die gemeten zijn bij het leveren van Zorg Thuis. Dit is belangrijk om te constateren, omdat reistijdgegevens over SWZ nog niet bestaan en omdat SWZ budgetgestuurd is. Daarmee kan SWZ gezien worden als een beperking op de vrijheid van handelen. In tegenstelling tot SWZ bestaat bij het leveren van Zorg Thuis wél een grote mate van vrijheid van handelen, namelijk in de vorm van openbare aanbestedingen. De gebruikte dataset bevat gegevens van Zorg Thuis en niet direct van SWZ. Daarmee is in de gebruikte dataset de vrijheid van handelen niet beperkt.
Samenvatting De database Benchmark in de Zorg is representatief voor de totale populatie, hiervoor zijn twee redenen. In de database zijn 25% van alle cliënten die Zorg Thuis ontvangen vertegenwoordigd. En de database wordt zorgvuldig en professioneel beheerd. Om twee redenen is voor dit onderzoek gekozen om gebruik te maken van de database Benchmark in de Zorg. De eerste is omdat de verwachting is dat het zelf verzamelen van gegevens voor dit onderzoek niet tot kwalitatief hogere gegevens zal leiden. De tweede reden is dat de database Benchmark in de Zorg representatief is. Bij de controle van de database zijn geen fouten geconstateerd. Daarom zijn de gegevens niet hersteld voor fouten. Voor de codering zijn de ordinale inputvariabele ‘werkgebied’ is de volgende rangschikking aangehouden: G4, stedelijk, overig en landelijk. De steekproefomvang in de Benchmark in de Zorg is groot genoeg om statistisch gevonden verbanden te mogen generaliseren naar de gehele populatie. Ook is de steekproef aselect, waardoor generalisatie mogelijk is. Om een uitspraak te doen over economische waarde binnen het paradigma van de Oostenrijkse School is het zeer belangrijk dat de gebruikte dataset gegevens bevat die tot stand kwamen met vrijheid van handelen. Bij SWZ is er weinig vrijheid van handelen, dat komt door het budgetsysteem waarmee de kosten onder controle worden gehouden. Bij Zorg Thuis is in tegenstelling tot SWZ wel sprake van een grote mate van vrijheid van handelen. Door Europese Regelgeving zijn Gemeenten verplicht om hun bestedingen in concurrentie op de markt in te kopen. Daarmee is de gebruikte dataset geschikt om binnen het paradigma van de Oostenrijkse School een uitspraak te doen over economische waarde.
3.4
Analysemethodes
Bij het operationaliseren in paragraaf 3.1 op pagina 14 zijn acht parameters gedefinieerd waar onderzoek naar nodig is om antwoord te kunnen geven op de centrale vraagstelling of de deelvragen.
Onderzoeksopzet 2 2 In deze paragraaf wordt meer achtergrondinformatie gegeven over de analysemethodes die gebruikt zijn om deze parameters te onderzoeken.
Frequentieanalyse De frequentieanalyse is gemaakt met Microsoft Excel 2010, omdat dit eenvoudig beschikbaar is voor dit onderzoek in plaats van bijvoorbeeld SPSS. Een andere reden is dat de gebruikte dataset ook in Excel‐formaat aangeleverd is. De frequentieanalyse is gemaakt met behulp van de functie ‘Beschrijvende statistiek’ die in Excel staat onder ‘Gegevensanalyse’. Hiervoor moet de invoegtoepassing ‘Analysis ToolPak’ geïnstalleerd zijn. Om deze frequentieanalyse te kunnen toepassen wordt voorondersteld dat de gegevens standaard normaal verdeeld zijn (Gauss kromme). Een standaard normale verdeling vooronderstelt dat de kansdichtheid rond het rekenkundig gemiddelde groot is en bij hoge of lagere waarde de kansdichtheid afneemt zonder nul te worden. Deze frequentieanalyse is een eenvoudige manier om statische uitspraken te kunnen doen over gemiddelde waarden van reiskosten bij SWZ. Met de frequentieanalyse is de parameter ‘Reiskosten per cliënt Zorg Thuis’ onderzocht.
Literatuurstudie Deze thesis richt zich met name op het onderzoek naar de reiskosten bij SWZ. Om een uitspraak te kunnen doen over de waarde van die reistijd zijn twee extra parameters nodig, zoals te lezen was in paragraaf 3.1 ‘Operationaliseren’ op pagina 14. Deze parameters zijn ‘Omrekeningsfactor ‘SWZ & Zorg Thuis’’ en de ‘Vermogenskostenvoet’. Naar deze parameters is geen statistisch onderzoek gedaan. In de bestaande literatuur is op hoofdlijnen hierover informatie te vinden. Ook de parameter ‘Aantal cliënten SWZ’, welke nodig is om de gevonden waarde te kunnen extrapoleren naar een vastgoedobject, is onderzocht middels een literatuurstudie. Al deze informatie is onderzocht middels een literatuurstudie en is verwoord in hoofdstuk vier.
Regressieanalyse De regressieanalyse is ook gemaakt met Excel 2010. Voor de regressieanalyse is gebruik gemaakt van de functie ‘Regressie’ die in Excel staat onder ‘Gegevensanalyse’. Hiervoor moet de invoegtoepassing ‘Analysis ToolPak’ geïnstalleerd zijn. Om deze regressieanalyse te kunnen toepassen wordt wederom voorondersteld dat de gegevens standaard normaal verdeeld zijn (Gauss kromme). Deze regressieanalyse is een eenvoudige manier om statische uitspraken te kunnen doen over de invloed van het aantal cliënten op de hoogte van de reiskosten. Met de regressieanalyse is met behulp van de parameters ‘Reiskosten’ en ’Aantal cliënten per zorginstelling’ de sterkte van de samenhang tussen de reiskosten en cliënten beantwoord.
Samenhanganalyse De samenhanganalyse is gemaakt op basis van de Spearman rangcorrelatie. De Universiteit van Delaware heeft een sjabloon ontwikkeld dat de berekeningsmethodiek versimpeld heeft tot alleen het invoeren van de input. Het sjabloon zorgt voor de benodigde berekeningen om te komen tot de Spearman rangcorrelatie. Het model is terug te vinden op http://udel.edu/~mcdonald/statspearman.html. Dit model is gevalideerd op basis van gegevens uit het basisboek Statistiek met SPSS (Baarda, Goede, & Dijkum, 2011, p. 127). In dit boek is een voorbeeld opgenomen om de Spearman rangcorrelatie te berekenen. De uitkomsten van het model van Delaware en de uitkomsten in het boek komen overeen, waardoor de conclusie is getrokken dat het Excel‐ sjabloon zeer waarschijnlijk juist werkt. De mate van samenhang van de vier werkgebieden G4, stedelijk, overig en landelijk is te meten met de Spearman rangcorrelatie. Een alternatief is de rangcorrelatie van Kendall. Echter is daarbij een voorwaarde dat de gegevens jaarlijks gemeten worden. Omdat niet elke zorginstelling elk jaar mee deed, is de rangcorrelatie Kendall niet mogelijk en is gekozen voor de Spearman rangcorrelatie. De Spearmans rangcorrelatiecoëfficiënt wordt afgekort als Spearmans ρ (rho). De Spearmans ρ is gebaseerd op de rangnummers van de gegevens in plaats van op de gegevens zelf. Daarmee is de Spearmans ρ een verdelingsvrije maat voor
Onderzoeksopzet 2 3 correlatie en is geschikt voor de mate van verstedelijking die op ordinale schaal gemeten is. Uit de samenhanganalyse komen twee waardes, namelijk de significantie en de correlatiecoëfficiënt. De mate van significantie geeft aan of reiskosten samenhangen met de mate van verstedelijking. De correlatiecoëfficiënt geeft de mate van samenhang weer. Met de samenhanganalyse zijn de parameters ‘Mate van verstedelijking’ en ‘Sterkte samenhang mate van verstedelijking’ beantwoord.
Intersubjectieve navolgbaarheid Bovenstaande analyses leiden tot uitkomsten. Deze uitkomsten zijn per definitie subjectief omdat slechts één bron gebruikt is, namelijk de Benchmark voor de Zorg. Middels datatriangulatie zijn de conclusies uit de analyses van dit onderzoek besproken met een expert uit het bedrijfsleven. Dit is een vorm van falsificatie waarmee de subjectieve blik van de onderzoeker is verminderd. Andere wetenschappers zouden dit onderzoek moeten kunnen herhalen en tot dezelfde conclusies komen. In hoofdstuk ‘Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.’ worden de uitkomsten van deze reflectie beschreven.
Samenvatting Om antwoord te geven op de deelvragen is gebruikt gemaakt van een frequentieanalyse, een samenhanganalyse, een regressieanalyse en een literatuurstudie. Alle statistische analyses zijn uitgevoerd met Microsoft Excel. Voor de samenhanganalyse is de Spearman rangcorrelatie gebruikt met behulp van een Excel‐ sjabloon van de universiteit van Delaware. Het Excel‐sjabloon is gevalideerd op fouten. Deze thesis richt zich met name op het onderzoeken van de reiskosten bij SWZ. Het onderzoek naar de vermogenskostenvoet, welke nodig is om een uitspraak te doen over de waarde van de reistijd, is alleen gedaan op basis van een literatuurstudie.
Resultaten analyses 4
4
2
Resultaten analyses “An ounce of practice is better than tons of theory”
Sivānanda Saraswati (1887‐1963)
De belangrijkste constatering bij het vorige hoofdstuk ‘Onderzoeksopzet’ is dat de dataset van voldoende kwaliteit is. Tevens is aangegeven dat acht parameters onderzocht moeten worden om antwoord te kunnen geven op de centrale vraagstelling en de deelvragen. De analyses van deze parameters worden in dit hoofdstuk behandeld. Deze acht parameters zijn ‘Reiskosten per cliënt Zorg Thuis’, ‘Omrekeningsfactor ‘SWZ & Zorg Thuis’, ‘Aantal cliënten SWZ’, ‘Vermogenskostenvoet’, ‘Reiskosten’, ‘Aantal cliënten per zorginstelling’, ‘Mate van verstedelijking’ en ‘Sterkte samenhang reiskosten en mate van verstedelijking’. Dit hoofdstuk geeft het resultaat weer van het onderzoek naar bovenstaande parameters. In elke paragraaf is een of meer parameters uitgewerkt. De paragraaf ‘4.6 Antwoorden deelvragen’ is een samenvatting van de uitkomsten van de acht parameters en daarmee de antwoorden op de deelvragen. In de voorlaatste paragraaf ‘4.7 Toegevoegde waarde door CWZ’ wordt de centrale vraagstelling beantwoord. In de laatste paragraaf staat een samenvatting van de reflectie van deze thesis met een expert uit het bedrijfsleven.
4.1
Reiskosten per cliënt Zorg Thuis
In deze paragraaf is het rekenkundig gemiddelde, een frequentieanalyse en het gewogen gemiddelde van de parameter ‘Reiskosten per cliënt Zorg thuis per jaar’ opgenomen. Dit zijn drie verschillende methoden om reiskosten te bepalen.
Rekenkundig gemiddelde Met beschrijvende statistiek is het rekenkundig gemiddelde berekend van de reiskosten ‘per cliënt per jaar per zorginstelling’, namelijk 254 euro. Opgemerkt dient te worden dat AWBZ‐zorgdiensten en huishoudelijke verzorging vrijgesteld zijn van btw. In ‘Tabel 6’ staat de samenvatting van de beschrijvende statistiek. In ‘Bijlage 3’ staat dezelfde tabel, maar met meerdere niveaus zichtbaar met als doel om de intersubjectieve navolgbaarheid te vergroten.
Resultaten analyses 5
2
Tabel 6 ‐ Samenvatting beschrijvende statistiek ʹreiskosten per cliënt per jaar’ in euro’s
Input‐ variabele Niveau Rekenkundig gemiddelde Standaardfout Mediaan Standaarddeviatie Kurtosis Scheefheid Minimum Maximum Som Aantal Grootste(1) Kleinste(1) ‐1,96SD +1,96SD
Werkgebied G4 Stedelijk Overig Landelijk 155
245
390
22 28 54 150 176 378 99 264 273 4 8 4 2 2 2 10 5 74 462 1.463 1.327 3.100 22.284 10.148 20 91 26 462 1.463 1.327 10 5 74 ‐39 ‐273 ‐145 349 763 926
Totaal
234
254
71 55 410 7 3 4 1.758 7.732 33 1.758 4 ‐569 1.038
22 163 292 8 2 4 1.758 43.264 170 1.758 4 ‐318 827
In bovenstaande tabel geven zowel de kurtosis als de scheefheid aan dat de gevonden waarden niet een standaard normale verdeling kennen. De kurtosis is bij alle vier de werkgebieden hoger dan 1. Dit duidt op een sterke piek in de verdeling van de waarden. De waarde bij scheefheid geeft aan dat bij alle werkgebieden de waarden zodanig verspreid zijn dat een ‘buik’ (in de standaard normale verdeling) naar links optreedt. Rekenkundig gemiddelde reiskosten populatie De waardes in ‘Tabel 6’ doen een uitspraak over de steekproef in de database. Om een uitspraak te doen over het rekenkundig gemiddelde voor de gehele populatie moet een bandbreedte aangehouden worden middels de standaardfout. De rekenkundig gemiddelde reiskosten per cliënt Zorg Thuis per jaar is voor deze aselecte steekproef 254 euro en de standaardfout is 22. Daarmee is het mogelijk om met 95% zekerheid uitspraak te doen dat de gemiddelde reiskosten per cliënt Zorg Thuis per jaar voor de gehele populatie ligt tussen 211 en 297 euro (gemiddelde +/‐ 1,96*standaardfout). Anders gezegd liggen de gemiddelde reiskosten van de populatie tussen de 254 +/‐ 17% = 211 t/m 297 euro. Geschatte reiskosten steekproef De standaarddeviaties zijn bij alle werkgebieden groot ten opzichte van de gemiddelden. Voor alle werkgebieden zijn de onder‐ en bovengrens af te lezen in ‘Tabel 6’ bij ‐1,96SD en +1,96SD. Dus de reiskosten per cliënt per jaar bij Zorg Thuis ligt met 95% zekerheid tussen ‐318 euro (opbrengst) en 827 euro. De spreiding is daarmee groot. Zelfs zo groot dat de reiskosten theoretisch negatief zouden kunnen zijn. Een schatting van de reiskosten voor een willekeurige cliënt is daardoor niet mogelijk.
Frequentieanalyse(s) In deze paragraaf zijn de uitkomsten uit de frequentieanalyses opgenomen van de totale steekproef en onderverdeeld per werkgebied. De frequentieanalyse is opgenomen om grafisch weer te geven hoe de spreiding verdeeld is en staan in ‘Bijlage 6’. Wat opvalt is dat de waarden voor het rekenkundig gemiddelde (265), de mediaan (225) en de modus (75) sterk verschillen. Dat komt doordat de verdeling van de reiskosten niet ‘standaard normaal verdeeld’ zijn (Figuur 6). Deze conclusie was ook al zichtbaar in de beschrijvende statistiek bij de berekening van het rekenkundig gemiddelde. Het
Resultaten analyses 2 6 rekenkundig gemiddelde van de frequentieanalyse wijkt af van het rekenkundig gemiddelde van de beschrijvende statistiek omdat bij de frequentieanalyse gebruik is gemaakt van een klasseindeling. De verdeling is positief scheef verdeeld. In de verdeling komen relatief veel lage reiskosten voor en veel zorginstelling met reiskosten in de klasse 225, de mediaan is namelijk 225, terwijl de maximumscore 1.575 is; ruim twee derde van de zorginstellingen hebben reiskosten onder de 375 of lager.
Gewogen gemiddelde Het eerder uitgerekende rekenkundig gemiddelde doet een uitspraak over de reiskosten voor een zorginstelling. In deze paragraaf is het gewogen gemiddelde onderzocht. Met het gewogen gemiddelde zijn de reiskosten ‘per cliënt’ berekend, waarbij het rekenkundig gemiddelde een uitspraak doet over de reiskosten voor een zorginstelling. In ‘Tabel 7’ staan voor alle werkgebieden het totaal van de som van de gewogen gemiddelde reiskosten per cliënt. In deze berekening is meegewogen dat zorginstellingen met minder cliënten minder gewicht in de schaal leggen om te komen tot de gewogen gemiddelde reiskosten. Dit is een reële vooronderstelling omdat de centrale vraag gaat over reiskosten per cliënt en niet over reiskosten voor een zorginstellingen. Het gewogen gemiddelde is tot stand gekomen door de volgende vergelijking: ‘reiskosten per cliënt per jaar’ * ‘aantal cliënten Zorg Thuis’ totaal aantal cliënten Zorg Thuis Onderstaande tabel geeft de gewogen gemiddelde reiskosten per cliënt per jaar weer per mate van verstedelijking, per jaar en in totaal. Tabel 7 – Gewogen gemiddelde ʹreiskosten per cliënt per jaar’ in euro’s
2010 2011 2012 2010‐2012
G4 239 180 100 170
Stedelijk Overig Landelijk 261 291 370 308 442 446 233 310 422 271 345 421
Totaal 263 329 247 279
De gewogen gemiddelde reiskosten per cliënt bij Zorg Thuis per jaar zijn 279 euro. De gewogen gemiddelde reiskosten verschillen daarmee 10% van de rekenkundig gemiddelde reiskosten (279 versus 254 euro, zie paragraaf ‘Rekenkundig gemiddelde’).
Samenvatting De uitkomsten van de beschrijvende statistiek en de frequentieanalyse geven aan dat de waarden in de Benchmark in de Zorg op het niveau van zorginstellingen niet standaard normaal verdeeld zijn. De verdelingen zijn positief scheef verdeeld. Ook is de spreiding erg groot. Dit is zichtbaar in de hoge waardes van de standaard deviaties ten opzichte van het rekenkundig gemiddelde. De rekenkundig gemiddelde reiskosten voor de onderzochte populatie zijn met 95% zekerheid 254 euro plus of min 43 euro. Het gewogen gemiddelde is een methode om de reiskosten per cliënt te berekenen in plaats van de reiskosten voor een zorginstelling per cliënt (rekenkundig gemiddelde). Het gewogen gemiddelde is 279 euro. Bij een gewogen gemiddelde is het niet mogelijk om een bandbreedte aan te geven om met 95% zekerheid een schatting te doen die geldt voor de gehele populatie.
Resultaten analyses 7
4.2
2
Omrekeningsfactor en het aantal cliënten
In deze paragraaf worden de parameters ‘Omrekeningsfactor ‘SWZ & Zorg Thuis’ en ‘Aantal cliënten SWZ’ onderzocht. Uit onderstaande tabel is af te lezen dat per cliënt ZZP 1‐4 (SWZ) gewogen gemiddeld 9,45 uur zorg per week wordt geleverd. Tabel 8 ‐ Aantal cliënten en gemiddeld aantal uren zorg per ZZP (Nederlandse Zorgautoriteit, 2013)
ZZP1 ZZP2 ZZP3 ½ ZZP4
Aantal cliënten 2010 10.675 27.085 17.580 11.860
Uren zorg per week
2011 2012 Gemiddeld Min. Max. 8.910 7.090 8.892 3 5 27.300 24.985 26.457 5,5 7,5 20.935 24.035 20.850 9,5 11,5 13.618 15.545 13.674 11 13,5 Totaal 69.873
Gem. 4 6,5 10,5 12,25 Totaal
Totaal uren zorg per ZZP per week* 35.568 171.971 218.925 167.509 593.972
Gewogen gemiddeld** 0,24 1,88 3,87 3,45 9,45
* = Gemiddeld aantal cliënten * Gemiddelde uren zorg per week ** = Gemiddelde uren zorg per week per ZZP / Totaal uren zorg alle ZZP per week * Totaal uren zorg per ZZP per week
De waardes in bovenstaande tabel zijn gemiddelden en kunnen per locatie afwijken. Daarvoor zijn een aantal redenen. Ten eerste kan een klasse ZZP oververtegenwoordigd zijn waardoor het gemiddeld aantal uren zorg zal afwijken. Ten tweede kan eventuele leegstand het gemiddeld aantal uren zorg in een gebouw drukken. Ten derde kan het aantal ZZP’s verschillen per jaar. En de laatste reden is dat bovenstaande waardes een gewogen gemiddelde is over de jaren 2010 tot 2012 en dat in de toekomst de verwachting is dat voor een lichte zorgvraag (ZZP 1‐4) veel meer een beroep gedaan moet worden op mantelzorgers. Dit zijn allemaal redenen waardoor afwijkingen kunnen ontstaan in het gemiddeld aantal uren zorg in een gebouw. Ondanks deze bezwaren wordt in deze thesis uitgegaan van bovenstaande waardes. Dit is gedaan omdat een onderzoek hiernaar niet de kern van dit onderzoek is en dat dit een eenvoudige manier is om de reiskosten per cliënt om te rekenen naar de totale besparing aan reiskosten per locatie. Een uitgangspunt voor deze thesis is dat de gemiddelde zorg bij een lichte zorgvraag (SWZ) in de toekomst gelijk blijft, echter daar zijn geen voorspellingen voor te doen en dat wordt in deze thesis ook niet nader onderzocht. Op het uitgangspunt dat de gemiddelde zorg bij SWZ gelijk blijft in de toekomst zijn een aantal bezwaren. In de praktijk kan het voorkomen dat meer of minder reisuren en daarmee reiskosten gemaakt worden omdat vaker of minder vaak naar een cliënt gereisd moet worden. Ook kan het zijn dat bij meer of minder cliënten bij SWZ andere reistijden en daarmee andere reiskosten gemaakt worden. In een voorbereidend interview voor deze thesis gaf Mevrouw Schuttel van zorginstelling HanzeHeerd aan dat thuiszorgteams de zorg voor SWZ ZZP 1‐4 grotendeels over zullen nemen (persoonlijke communicatie, 20 november 2013). Dit zou betekenen dat in de toekomst de zorg bij SWZ niet door intramurale instellingen wordt geleverd, maar door thuiszorgorganisaties. Dit zijn allemaal verschillen van de situatie onder de AWBZ ten opzichte SWZ. Het aantal cliënten in de gebruikte dataset Benchmark in de Zorg per zorginstelling is gemiddeld 1.416 (240.712 /170) en het aantal zorguren per zorginstelling is gemiddeld 234.630 (39.887.158/170). Daaruit kan geconcludeerd worden dat elke zorginstelling gemiddeld 165 zorguren per jaar levert aan een cliënt. Dat zijn per week 3,17 zorguren bij Zorg Thuis (165/52). Bij SWZ worden gemiddeld meer uren zorg geleverd dan bij Zorg Thuis (9,45 versus 3,17). Dus om de gegevens in de dataset te kunnen gebruiken voor SWZ is het logisch om een omrekeningsfactor te hanteren. In ‘Tabel 8’ staat dat bij de zorgzwaartepakketten voor SWZ gewogen gemiddeld 9,45 uur zorg geleverd wordt.
Resultaten analyses 8 Daarmee wordt de ‘omrekeningsfactor ‘SWZ zorg thuis’ 2,98 (9,45/3,17).
2
Aantal cliënten SWZ In deze paragraaf wordt de parameter ‘Aantal zorgvragers SWZ’ onderzocht. In tabel ‘Tabel 8’ staat bij ‘aantal cliënten’ genoemd dat ongeveer zeventigduizend (69.873) cliënten SZW zorg ontvangen. Dit aantal is noodzakelijk voor beantwoording van de centrale vraagstelling aan het einde van dit hoofdstuk.
4.3
Vermogenskostenvoet
Deze paragraaf is de uitkomst van het onderzoek naar de parameter ‘Vermogenskostenvoet’. Voor het bepalen van de vermogenskostenvoet wordt in dit onderzoek 5,0% aangehouden. Hier zijn vier overwegingen voor gemaakt. De eerste is dat de 5,0% de laatste openbaar bekend gemaakte rentevergoeding is die zorginstellingen krijgen voor hun kapitaallasten van (zorg)vastgoed gerelateerde investeringen (Nederlandse Zorgautoriteit, 2011). In die publicatie is geen risico‐opslag gehanteerd. De tweede overweging is dat een vermogenskostenvoet voor de bedrijfsvoering van zorginstellingen niet gevonden is. Deze zal uiteraard hoger zijn, omdat het risico op bedrijfsvoering hoger is dan voor (zorg)vastgoed. De derde overweging is dat deze thesis de nadruk legt op het inzichtelijk maken van de kasstromen en niet op de vermogenskostenvoet. En de vierde overweging is dat de vermogenskostenvoet gebruikt wordt om de economische waarde van reistijd te bepalen. Reistijd ontstaat doordat een andere keuze wordt gemaakt in de vorm van huisvesting. Waarde van (zorg)vastgoed is afhankelijk van de bebouwde omgeving. De waarde van logistiek (zorg)vastgoed is bijvoorbeeld hoger als deze dichter bij een vliegveld ligt. Een ander voorbeeld is dat de waarde van (zorg)vastgoed hoger is bij winkels die dicht bij bewoonde gebieden liggen. Daarmee is de reistijd afhankelijk van de gekozen vastgoedoplossing. Bovenstaande overwegingen geven aan dat het gebruiken van een (zorg)vastgoed gerelateerde vermogenskostenvoet voor de economische waarde van reistijd verdedigbaar is. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat de vermogenskostenvoet geldt voor de totale zorgketen en niet voor individuele stakeholders. De vermogenskostenvoet van 5,0% geldt voor de gehele zorgketen omdat de overheid die de totale kosten betaald gebruik de 5,0% voorschrijft voor (zorg)vastgoed gerelateerde kapitaalslasten. Een hogere of lagere vermogenskostenvoet heeft grote invloed op economische waarde. Een drie keer hogere vermogenskostenvoet levert een drie keer lagere waarde op.
Reflectie voorwaarden Oostenrijkse School Het bepalen van een vermogenskostenvoet zal binnen het paradigma van de Oostenrijkse School verschillen per stakeholder. Normaliter bestaat een vermogenskostenvoet uit de reële rente, de verwachte inflatie en een risico‐opslag. Elke stakeholder (overheid, belegger, zorginstelling en klant) hebben een eigen risicoprofiel en een eigen afweging om te komen tot een vermogenskostenvoet en daarmee tot de economische waarde van toekomstige kasstromen. Ook binnen de groep van stakeholders is een verschil in vermogenskostenvoet mogelijk. Elke belegger heeft bijvoorbeeld een eigen risicoprofiel.
4.4
Regressieanalyse cliënten versus reiskosten
In deze paragraaf wordt de parameters ‘Reiskosten’ en ‘Aantal cliënten per zorginstelling’ onderzocht. Om te toetsen of het aantal cliënten per zorginstelling van invloed is op de reiskosten is een regressieanalyse gemaakt. Bij schaalvoordelen is een efficiency te behalen bij het leveren van zorg aan
Resultaten analyses 9 meer cliënten. In de regressieanalyse zijn het aantal cliënten per zorginstelling vergeleken met de reiskosten. In onderstaande drie tabellen zijn de uitkomsten van de regressieanalyse weergegeven.
2
Tabel 9 ‐ Gegevens voor de regressie
Meervoudige correlatiecoëfficiënt R 0,05
R‐kwadraat 0,00
Aangepaste Standaard‐ kleinste kwadraat fout 0,00 292,63
Waarnemingen 170
Tabel 10 ‐ Variantieanalyse
Vrijheidsgraden Kwadratensom Regressie 1 34462,91 Storing 168 14386157,58 Totaal 169 14420620,49
Gemiddelde kwadraten 34462,91 85631,89
F 0,40
Significantie F 52,67%
Tabel 11 ‐ Coëfficiënten
Snijpunt aantal cliënten zorg thuis
Coëfficiënten Standaardfout 246,20 25,98 0,01 0,01
T‐ statistische gegevens 9,48 0,63
P‐waarde 0,00 0,53
De significantie van de analyse is hoger dan 2,5%, namelijk 52,67%. Daarmee is de kans dat de samenhang op toeval berust groot. De R‐kwadraat is 0. Dat betekent dat de reiskosten voor 0% verklaard kunnen worden uit het aantal cliënten. Figuur 3 ‐ Regressieanalyse cliënten versus reiskosten
In bovenstaande ‘Figuur 3’ zijn de uitkomsten van de regressieanalyse ook grafisch weergegeven. Daarbij valt op dat de puntenwolk verspreid is, zoals in de uitkomst van de regressieanalyse staat aangegeven.
Samenvatting Uit de regressieanalyse blijkt niet dat reiskosten correleren met het aantal cliënten. Daarmee is het totaal aantal cliënten van een zorginstelling niet van invloed op de reiskosten.
4.5
Mate van verstedelijking en de sterkte van die samenhang
In deze paragraaf zijn de parameter ‘Mate van verstedelijking’ en ‘Sterkte samenhang reiskosten en mate van verstedelijking’ onderzocht. Om te onderzoeken of de mate van verstedelijking invloed heeft op de reiskosten is een samenhanganalyse gemaakt op basis van het rekenkundig gemiddelde en de gewogen gemiddelde reiskosten per cliënt. Ook is de sterkte van die samenhang onderzocht.
Resultaten analyses 0
3
Samenhang op basis van het rekenkundig gemiddelde Tabel 12 ‐ Rekenkundig gemiddelde ʹreiskosten per cliënt Zorg Thuis per jaarʹ
G4 169 163 126 155
2010 2011 2012 2010‐2012
Stedelijk Overig Landelijk 347 413 268 236 379 213 190 390 236 245 390 234
Totaal 298 245 234 254
In ‘Figuur 4’ hieronder is ‘Tabel 12’ grafisch weergegeven. Figuur 4 ‐ Lijngrafiek rekenkundig gemiddelde ʹreiskosten per cliënt per jaarʹ
500 450 400 350 300 250 200
2010
150
2011
100
2012
50
2010‐2012
0 G4
Stedelijk
Overig
Landelijk
Middels een Spearman rangcorrelatie is onderzocht wat de mate van samenhang is in bovenstaande uitkomsten. In ‘Tabel 13’ staan de resultaten van de Spearman rangcorrelatie. Tabel 13 ‐ Samenvatting samenhanganalyse ʹreiskosten per cliënt per jaarʹ obv rekenkundig gemiddelde
Correlatiecoëfficiënt Aantal Significantie 0,58 10 4,62% De uitkomst van de samenhanganalyse geeft aan dat de reiskosten per cliënt per jaar en de mate van verstedelijking sterk positief samenhangen. Dit blijkt uit een correlatiecoëfficiënt van 0,58 met een significantie van 4,62%, bij 95% waarschijnlijkheid (<5%). De correlatiecoëfficiënt geeft aan dat reiskosten en de mate van verstedelijking sterk lineair samenhangen.
Samenhang op basis van het gewogen gemiddelde Om te onderzoeken of de mate van verstedelijking invloed heeft op de reiskosten is een samenhanganalyse gemaakt van de uitkomsten uit de berekening van de gewogen gemiddelde reiskosten per cliënt. Voor de overzichtelijkheid wordt hier ‘Tabel 7’ herhaald. Herhaling Tabel 7 – Gewogen gemiddelde ʹreiskosten per cliënt per jaar’ in euro’s
2010 2011 2012 2010‐2012
G4 239 180 100 170
Stedelijk Overig Landelijk 261 291 370 308 442 446 233 310 422 271 345 421
Totaal 263 329 247 279
In ‘Figuur 5’ hieronder is ‘Tabel 7’ grafisch weergegeven.
Resultaten analyses 1
3
Figuur 5 ‐ Lijngrafiek Gewogen gemiddelde ʹreiskosten per cliënt per jaarʹ
Middels een Spearman rangcorrelatie is onderzocht wat de mate van samenhang is in bovenstaande uitkomsten. In de tabel hieronder staan de resultaten van de Spearman rangcorrelatie. Tabel 14 ‐ Samenvatting samenhanganalyse ʹreiskosten per cliënt per jaar’ o.b.v. gewogen gemiddelde
Correlatiecoëfficiënt Aantal Significantie 0,89 10 0,01% De uitkomst van de samenhanganalyse geeft aan dat de reiskosten per cliënt per jaar en de mate van verstedelijking sterk positief samenhangen. Dit blijkt uit een correlatiecoëfficiënt van 0,89 met een significantie van 0,01%, bij 95% waarschijnlijkheid (<5%). De correlatiecoëfficiënt geeft aan dat reiskosten en de mate van verstedelijking sterk lineair samenhangen. Dit betekent dat de reiskosten lager zijn in meer stedelijk gebied dan landelijk gebied. Het aantal waarden waarop de correlatiecoëfficiënt is gebaseerd is tien. Dit is meer dan zeven en is volgens Brown voldoende voor wetenschappelijk onderzoek (Bio Factsheet nr 144). De Royal Geographical Society houdt echter een minimum aan van 15, welke niet wordt behaald (Spearman’s Rank Correlation Coefficient – Excel Guide, 2014).
Samenvatting Uit de samenhanganalyse met behulp van de Spearman rangcorrelatie blijkt een sterke samenhang tussen de mate van verstedelijking en de reiskosten per cliënt. De correlatiecoëfficiënt is zowel op basis van het rekenkundig gemiddelde (0,58) als op basis van het gewogen gemiddelde (0,89) sterk. Beide correlatiecoëfficiënten zijn significant (4,62% en 0,01%).
4.6
Antwoorden deelvragen
Deze paragraaf geeft de resultaten weer van het onderzoek naar de zeven deelvragen die nodig zijn om de centrale vraagstelling te beantwoorden. In deze paragraaf wordt elke deelvraag een‐voor‐een beantwoord. Het antwoord op deelvraag één: ‘Wat zijn de reiskosten bij Zorg Thuis?’ is gewogen gemiddeld 279 euro per jaar. De standaarddeviaties bij het rekenkundig gemiddelde zijn groot ten opzichte van de gemiddelden. Hier kunnen twee redenen voor zijn. De eerste is dat het kan komen doordat elke zorginstelling op een andere manier de Benchmark in de Zorg invult. Dit is niet te verwachten omdat
Resultaten analyses 3 2 PWC zorginstellingen helpt om de Benchmark in te vullen en de definities van de gegevens die ingevuld moeten worden zijn bekend. Zie ook de definities in Bijlage 2. De tweede reden kan zijn dat de bedrijfsvoering van zorginstellingen sterk afwijken van elkaar. Dit zou goed kunnen omdat zorginstellingen tot op heden redelijk solitair van elkaar opereren en een prikkel om te kijken naar de bedrijfsvoering van andere zorginstellingen ontbreekt. Dit heeft tot gevolg dat de spreiding groot is en dat daarmee alleen een uitspraak gedaan kan worden over reiskosten voor de totale populatie en niet voor individuele zorginstellingen. Het antwoord op deelvraag twee: ‘Wat is de omrekeningsfactor ‘SWZ & Zorg Thuis’?’ is 2,98. Dit geeft aan dat cliënten met een lichte zorgvraag die vallen onder de overheidsmaatregel SWZ, 2,98 keer meer zorg ontvangen dan de huidige groep zorgvragers die vallen onder de categorie Zorg Thuis. Het antwoord op deelvraag drie: ‘Wat is de vermogenskostenvoet voor het berekenen van de waarde van reiskosten?’ is voor dit onderzoek 5,0%. Dit is de voorgeschreven rentevergoeding door de overheid die zorginstellingen ontvangen voor hun kapitaalslasten. Binnen het paradigma van de Oostenrijkse School zal de vermogenskostenvoet per zorginstelling of stakeholder verschillen. Omdat deze thesis zicht richt op het inzichtelijk maken van de reiskosten en niet op de vermogenskostenvoet wordt met 5,0% gerekend. Hierbij moet in acht gehouden worden dat een afwijkende vermogenskostenvoet een groot effect op de waarde kan hebben. Het antwoord op deelvraag vier: ‘Wat is het aantal cliënten dat zorg ontvangt bij SWZ?’ is zeventigduizend. Dit blijkt uit de gegevens van de NZA. Het antwoord op deelvraag vijf: ‘Hoe sterk is de samenhang tussen reiskosten en het aantal cliënten per zorginstelling?’ is nihil. Uit de regressieanalyse blijkt niet dat de reiskosten per zorginstelling correleren met het aantal cliënten. Daarmee is vastgesteld dat door meer cliënten te verzorgen geen schaalvoordelen zijn te behalen. Het antwoord op deelvraag zes: ‘Hangen reiskosten en de mate van verstedelijking samen bij Scheiden van Wonen en Zorg?’ is ja. De significantie van de samenhanganalyse is erg laag, namelijk 0,01 (<5%) op basis van het gewogen gemiddelde. Het antwoord op deelvraag zeven: ‘Hoe sterk is de samenhang van reiskosten en de mate van verstedelijking?’ is erg sterk. De correlatiecoëfficiënt van de samenhanganalyse is erg hoog, namelijk 0,89 op basis van het gewogen gemiddelde.
4.7
Toegevoegde waarde door CWZ
Met de antwoorden op de deelvragen is de vergelijking in te vullen die is geformuleerd in hoofdstuk ‘3.1 Operationaliseren’ op pagina 14. Het invullen van de vergelijking geeft het kwantitatieve antwoord op de centrale vraagstelling. Hieronder worden de vergelijkingen herhaald en ingevuld met de antwoorden uit de deelvragen. Herhaling Vergelijking 1 ‐ Toegevoegde waarde door CWZ per cliënt
reiskosten per cliënt Zorg Thuis * omrekeningsfactor ‘SWZ & Zorg Thuis’ / vermogenskostenvoet = 279 euro per jaar * 2,98 / 5,0% = 16.628 euro ≈ 16.500 (afgerond)
Resultaten analyses 3 3 Uit de uitkomsten van bovenstaande vergelijking blijkt dat de economische waarde van elke cliënt CWZ ongeveer 16.500 euro is door het efficiënter benutten van reistijd. In de gebruikte dataset zit 25% van alle cliënten. Om de gevonden economische waarde te extrapoleren naar de gehele populatie is het nodig om een foutmarge aan te brengen. De standaardfout bij het rekenkundig gemiddelde is 66 euro voor de reiskosten per cliënt CWZ per jaar (standaardfout Zorg Thuis 22 * 2,98). Daarmee zijn de reiskosten per cliënt CWZ per jaar met 95% zekerheid tussen de 702 en 960 euro. (831plus of min 66 * 1,96). De economische waarde van de reiskosten per cliënt CWZ per jaar voor de gehele populatie ligt daarmee tussen de 14.040 en 19.200 euro (702/5% en 960/5%). Het antwoord op de centrale vraagstelling: ‘Wat is de toegevoegde waarde voor (zorg)vastgoed door het Combineren van Wonen en Zorg, uitgaande van het efficiënter benutten van reistijd?’ is 1,16 miljard euro (16.500*70.000). Rekening houdend met de bovengenoemde foutmarge is de totale economische waarde van CWZ met 95% zekerheid tussen de 0,98 miljard en de 1,34 miljard euro (14.040*70.000 & 19.200*70.000).
4.8
Expertreflectie
Op 11 juni 2014 zijn de onderzoeksresultaten besproken met de heer Klarenbeek. De heer Klarenbeek werkt bij Carante, een samenwerkingsverband van twaalf zelfstandige zorgorganisaties. Hij heeft daar een brede functie op het gebied van (zorg)huisvesting. Ook doceert hij en begeleidt hij scripties aan de Amsterdam School of Real Estate. Hij herkende de effecten van SWZ zoals verwoord in deze thesis. In zijn optiek zal de economische waarde van het efficiënter benutten van reistijd echter substantieel lager uitpakken dan verwoord in deze thesis. Zijn argument voor de lagere economische waarde is dat in de nieuwe WMO 2015 (die 9 juli 2014 van kracht is geworden) cliënten die lichte zorg nodig hebben veel minder zorg ontvangen van de overheid. Zij zullen veel meer een beroep doen moeten doen op mantelzorgers. Dit is een bezuinigingsmaatregel die los staat van SWZ, maar wel een effect zal hebben. Dit effect zal inderdaad optreden. Echter deze thesis gaat over het besluit van de staatssecretaris om SWZ in te voeren en het effect van de maatregel SWZ. Dat daarnaast ook bezuinigingsmaatregelen worden ingevoerd staat daar los van. Het zou kunnen zijn dat de staatsecretaris SWZ aangrijpt om tegelijk bezuinigingen door te voeren, maar dat is in deze scriptie niet onderzocht.
Conclusie en discussie, evaluatie, aanbevelingen en suggesties voor verder onderzoek 4
5
3
Conclusie en discussie, evaluatie, aanbevelingen en suggesties voor verder onderzoek “Problems cannot be solved by the level of awareness that created them” Vrij vertaald: “Nieuwe problemen vragen nieuwe oplossingen”
Albert Einstein (1940)
In het vorige hoofdstuk zijn de acht parameters onderzocht die antwoord geven op de deelvragen. En in de op een na laatste paragraaf (‘4.7 Toegevoegde waarde door CWZ’) van het vorige hoofdstuk is antwoord gegeven op de centrale vraagstelling. Uit de analyses blijkt dat de economische waarde van elke cliënt CWZ ongeveer 16.500 euro is door het efficiënter benutten van reistijd. (831 euro/jaar) In dit hoofdstuk worden de conclusies van dit onderzoek getrokken en de onderzoeksresultaten bediscussieerd. Daarna volgt een evaluatie van de resultaten. In de derde paragraaf staan de aanbevelingen aan alle stakeholders die betrokken zijn bij SWZ. En in de laatste paragraaf suggesties voor verder onderzoek.
5.1
Conclusie en discussie
In de theorie in hoofdstuk twee is aangegeven dat door SWZ zorgverleners moeten gaan reizen tussen cliënten en bij CWZ niet. Na meerdere analyses kan geconcludeerd worden dat de gemiddelde reistijd relatief hoog is, waardoor bij CWZ een substantiële besparing mogelijk is op de zorgkosten. In de volgende paragrafen worden vier uitkomsten besproken, namelijk 1) de reiskosten per cliënt, 2) de waarde van het efficiënter benutten van reistijd, 3) de invloed van schaalvoordelen en 4) de invloed van de bebouwde omgeving.
1) Gemiddelde reiskosten per cliënt De gewogen gemiddelde reiskosten per cliënt per jaar die bespaard kunnen worden door CWZ zijn 831 euro per jaar. Deze kosten zijn bepaald door in een databestand van ActiZ de gewogen gemiddelde reiskosten te bepalen (279) en die te corrigeren, omdat bij SWZ meer uren zorg geleverd wordt dan bij Zorg Thuis (2,98 keer meer). De beschrijvende statistiek en de frequentieanalyse geven aan dat de gegevens niet standaard normaal verdeeld zijn. De waarden zijn zodanig verspreid zijn dat een ‘buik’ naar links optreedt. De waarden zijn positief scheef verdeeld. Dit betekent dat de gevonden standaarddeviatie in de beschrijvende statistiek niet ongewijzigd mag worden overgenomen om een schatting te maken van reiskosten per cliënt. De gevonden standaarddeviatie is relatief hoog, namelijk 870 euro (292*2,98). Om met 95% zekerheid een schatting te kunnen doen over de reiskosten voor een individuele cliënt in Nederland moet het gevonden gemiddelde vermeerderd en verminderd worden met ongeveer twee keer de standaarddeviatie. Dus een schatting van de reiskosten voor een individuele cliënt in Nederland ligt dan tussen de ‐874 en 2.550 euro (831‐1,96*870 en 831+1,96*870). Het gevolg van de grote standaarddeviatie is dat de spreiding groot is en dat daarmee alleen een uitspraak gedaan kan worden over reiskosten voor de totale populatie en niet voor individuele zorginstellingen. In de onderzochte dataset zit ongeveer 25% van alle cliënten Zorg Thuis. De dataset wordt zorgvuldig beheerd door een professionele onderneming, namelijk PWC. De steekproefomvang in de Benchmark in de Zorg is groot genoeg om statistisch gevonden verbanden te mogen generaliseren naar de gehele populatie. Ook is de steekproef aselect, waardoor generalisatie naar de gehele populatie mogelijk is.
Conclusie en discussie, evaluatie, aanbevelingen en suggesties voor verder onderzoek 3 5 Bij de generalisatie dient rekening gehouden te worden met de standaardfout in de statistiek. Die is berekend in hoofdstuk ‘4.1 Reiskosten per cliënt Zorg Thuis’ paragraaf ‘Rekenkundig gemiddelde reiskosten populatie’. De standaardfout is de gemiddelde reiskosten van de steekproef plus of min 17%. Dus tussen de 690 en 972 euro (831 +/‐ 17%).
2) Waarde van het efficiënter benutten van reistijd De economische waarde van het efficiënter benutten van reistijd per cliënt bij CWZ is afgerond 16.500 euro (831/5,0%). Zoals in de vorige paragraaf als is aangegeven is dit een gemiddelde per cliënt. Voor een individuele cliënt kan dit sterk afwijken. De economische waarde is bepaald op basis van een vermogenskostenvoet van 5,0%. Deze 5,0% is aangehouden omdat op dit moment de budgetten (van onder andere de reiskosten) worden bepaald door de overheid. Diezelfde overheid hanteert 5,0% voor het berekenen van de NHC vergoeding voor cliënten. De NHC vergoeding is de vergoeding die zorginstellingen ontvangen voor de huisvestingslasten van intramuraal geïndiceerde cliënten. Binnen het paradigma van de Oostenrijkse School zou voor elke individuele stakeholder een eigen vermogenskostenvoet moeten worden bepaald, omdat elke individuele stakeholder op elk moment een ander subjectief beeld heeft op de economische waarde van, in dit geval, de reiskosten bij CWZ. Dit is niet gedaan. De gehanteerde 5,0% voor de vermogenskostenvoet geeft het beeld hoe de overheid de economische waarde van reistijd bij CWZ zou kunnen bepalen. De overheid zal zelf eigen overwegingen hebben en mogelijk een andere vermogenskostenvoet vaststellen. Een andere vermogenskostenvoet heeft grote invloed op de economische waarde van de reiskosten bij CWZ. Ongeveer 70.000 cliënten vallen onder de nieuwe regelgeving SWZ. Daarmee is de totale economische waarde voor de gehele zorgketen ongeveer 1 miljard euro (70.000*16.500=1.155.000.000). Een aantal effecten zijn daarbij niet onderzocht. Bij SWZ wordt meer zorg geleverd dan bij Zorg Thuis, waardoor mogelijk juist meer of minder bezoeken nodig zijn. Ook het effect van ander soortig personeel en/of machines en hulpmiddelen is niet meegenomen, maar kan wel invloed hebben op de hoogte van de reiskosten en daarmee op de economische waarde. De spreiding in de gegevens is groot, dus lijkt het aannemelijk dat andere effecten een grote invloed hebben op de reiskosten. In de literatuurstudie is aangegeven dat de totale uitgaven aan zorg voor de cliënten SWZ drie miljard is. De maximale mogelijke reistijdbesparing is dan ongeveer een derde van de totale omvang aan zorg. Reiskosten in relatie tot (zorg)vastgoed Om de economische waarde van reistijd in perspectief te plaatsen van een vastgoedobject zijn de gemiddelde reiskosten per cliënt vergeleken met de prijs van een gemiddeld appartement in Nederland. De gemiddelde transactieprijs van een appartement in Nederland is 158.000 (NVM, 2e kwartaal 2013, p. 7). De economische waarde van reistijd à 16.500 euro is daarmee ongeveer tien procent van de gemiddelde transactieprijs van een appartement in Nederland (16.500/158.000=10,44%).
3) Schaalvoordelen In de theorie in hoofdstuk twee is aangegeven dat grotere zorginstellingen mogelijk lagere reiskosten hebben, omdat zij hun vaste kosten over meer cliënten kunnen spreiden. Uit de regressieanalyse blijkt echter dat reiskosten niet correleren met het aantal cliënten. De significantie van de regressieanalyse is hoger dan 2,5%, namelijk 52,67%. Daarmee is de kans dat de samenhang op toeval berust groot. Daarbij is de R‐kwadraat 0. Dat betekent dat de reiskosten voor 0% verklaard kunnen worden uit het aantal cliënten. De regressieanalyse geeft aan dat door meer cliënten te verzorgen geen schaalvoordelen zijn te behalen. In de theorie van de schaalvoordelen werd dit wel verwacht.
Conclusie en discussie, evaluatie, aanbevelingen en suggesties voor verder onderzoek 3 6 Voor dit onderzoek betekent dit dat eventuele schaalvoordelen geen storende factor zijn in het bepalen van de economische waarde van reistijd. Een hogere economische waarde van reistijd in een stedelijk gebied komt dus niet doordat in datzelfde stedelijke gebied toevallig grotere zorginstellingen actief zijn.
4) Invloed bebouwde omgeving Ook is onderzocht of de bebouwde omgeving invloed heeft op de reistijd. De reistijd tussen cliënten kunnen langer of korter zijn op het platteland ten opzichte van een stedelijke omgeving. Uit de samenhanganalyse met behulp van de Spearman rangcorrelatie blijkt een sterke samenhang tussen de mate van verstedelijking en de reiskosten per cliënt. De correlatiecoëfficiënt is zowel op basis van het rekenkundig gemiddelde (0,58) als op basis van het gewogen gemiddelde (0,89) sterk. Beide correlatiecoëfficiënten zijn significant (4,62% en 0,01%). Dit betekent dat hoe landelijker het gebied is waar zorg geleverd wordt, des te hoger zijn de reiskosten. In de vier grote steden is de gewogen gemiddelde reiskosten 507 euro per cliënt per jaar. Bij een stedelijk werkgebied zijn de gewogen gemiddelde reiskosten 808 euro, bij ‘overig’ 1.028 euro en bij een landelijk werkgebied 1.255 euro. Bestaande literatuur In de bestaande literatuur zijn twee uitspraken gevonden over reiskosten bij SWZ. Namelijk door ActiZ in de jaarlijkse achtergrondrapportage over de Benchmark in de Zorg. En in het advies dat de minister van VWS gebruikt heeft om te definitief te besluiten over SWZ. ActiZ heeft aangegeven dat de reistijd en reiskosten in grote steden lager zijn dan in niet grote steden. Dat wordt met dit onderzoek onderschreven. De tweede bron doet geen uitspraak waarmee de onderzoekresultaten kunnen worden gespiegeld. Het is wel opvallend dat in het advies aan de minister wordt onderkend dat zorg door SWZ duurder wordt, maar dat de maatregel SWZ toch een besparing oplevert (Homan, 2012). De opgegeven reden hiervoor is dat de zorg minder vanzelfsprekend beschikbaar zou zijn.
5.2
Evaluatie
Met dit onderzoek zijn de gemiddelde reiskosten per cliënt op heldere wijze aangetoond. De bandbreedte waarbinnen de gemiddelde reiskosten voor de gehele populatie ligt is beperkt. Daarentegen is geen uitspraak te doen over de reiskosten voor een specifieke cliënt, maar alleen over het gemiddelde van de totale populatie. De oorzaak hiervan is dat de spreiding van de waardes in de database te groot is. De samenhang tussen reiskosten en mate van verstedelijking is sterk. Daarentegen zegt dat weinig over een specifieke cliënt of locatie. Dit komt wederom doordat de spreiding in de gegevens te groot is. Bovenstaande reiskosten zijn vertaald naar een economische waarde middels het paradigma van de Oostenrijkse School. De berekende economische waarde van (gewogen) gemiddeld 16.500 euro is de economische waarde voor de gehele zorgketen en niet alleen voor de vastgoedbelegger. In de zorgketen zijn grofweg vier stakeholders actief, namelijk de overheid, de zorginstellingen, de vastgoedbeleggers en de cliënten. Binnen het paradigma van de Oostenrijkse School is vrijheid van handelen een voorwaarde. De vastgoedbelegger heeft daarmee niet het recht of de mogelijkheid om de economische waarde op te eisen. Dat betekent dat elke stakeholder opnieuw moet afwegen waar de voorkeuren liggen en welke waarde zij voor zichzelf toekennen aan CWZ. De toekomst zal leren of CWZ effect zal hebben op de waarde van (zorg)vastgoed. De stakeholdersanalyse in hoofdstuk ‘5.3 Aanbevelingen’ geeft meer inzicht in de gedachtengangen van de stakeholders. Naast het evalueren van de harde uitkomsten zijn tijdens dit onderzoek ook twee (leer)ervaringen ontstaan waar vervolgonderzoekers mogelijk profijt van kunnen hebben. De eerste leerervaring was het hebben van de benodigde kennis over de analysemethodes. Het doel vooraf was om middels een regressieanalyse samenhang aan te tonen tussen reiskosten en mate van verstedelijking. De enige
Conclusie en discussie, evaluatie, aanbevelingen en suggesties voor verder onderzoek 3 7 gevonden dataset met gegevens over reistijd en mate van verstedelijking van ActiZ geeft geen mogelijkheden voor regressie. De enige manier om een verband aan te tonen is middels de Spearman Rangcorrelatie. De kennis over deze methode was niet beschikbaar bij de onderzoeker. Hierdoor heeft het onderzoek langer geduurd. De tweede leerervaring was het verkrijgen van gegevens. Gegevens zijn kostbaar en privacygevoelig. Het bedrijfsleven wil onderzoekers helpen, maar heeft daarvoor een afweging te maken over het ‘openbaar’ maken van vertrouwelijke gegevens. Dit vergt tijd en zou een vervolgonderzoeker rekening mee kunnen houden. Het laatste evaluatieonderwerp is een opmerking van Mevrouw Bruijns van ActiZ. Zij vraagt zich of reiskosten in de toekomst sterk beïnvloed zullen worden door schaarste van arbeid (persoonlijke communicatie, 12 juni, 2014). Schaarste van arbeid is niet onderzocht, maar zou mogelijk een factor kunnen zijn. Door een tekort aan personeel is het misschien mogelijk dat het aantal uren zorg beperkt wordt en ook daardoor de reiskosten beïnvloed worden. Hierover is geen uitspraak te doen met dit onderzoek.
Zorg-op-afstand Een ander aspect dat mogelijk invloed kan hebben op de uitkomsten zijn de technologische ontwikkelingen in de zorg. In dit onderzoek is aangehouden dat de hoeveelheid zorg en het type zorg in de toekomst niet veranderd. Echter de ontwikkelingen gaan snel. Een grote impact op reistijden in de zorg kan Zorg‐op‐afstand zijn. Twee rapporten geven de impact van Zorg‐op‐afstand goed weer. Het eerste rapport is van Ter Berg en Schothorst (2010). Zij hebben de voor en nadelen van Zorg‐op‐ afstand onderzocht. Het tweede rapport is van Ten Have en Kesseler (2011). Zij hebben de ervaringen van verzorgenden en verplegenden onderzocht met Zorg‐op‐afstand. Ter Berg en Schothorst geven aan dat veel voordelen gezien worden in Zorg‐op‐afstand, namelijk tijd‐ en kostenbesparing, gemak, een veilig gevoel, verhoogde zelfredzaamheid en onafhankelijkheid, vergroting sociaal verkeer, snellere geruststelling en de mogelijkheid tot contact met lotgenoten. Aan Zorg‐op‐afstand zijn ook nadelen, namelijk privacy en de vertrouwensband onder een makkelijker wisselende personeelsbezetting. Ten Have en Kesseler geven aan dat Zorg‐op‐afstand in de literatuur als negatief wordt ervaren. Bij de onderzochte zorginstellingen krijgen ze als reactie dat de kwaliteit van de Zorg‐op‐afstand niet onder doet aan traditionele thuiszorg. Deze twee rapporten over Zorg‐op‐afstand geven geen informatie over de impact van Zorg‐op‐ afstand op de reistijden in de zorg en ook niet op de hoeveelheid zorg. Op dit moment kan daarom nog geen nauwkeurige uitspraak gedaan worden over de impact van de Zorg‐op‐afstand op de reistijden in de zorg.
Waarde van deze publicatie In 2005 heeft John Ioannidis, hoogleraar aan de Amerikaanse universiteit Stanford, een onderzoek gepubliceerd met de conclusie dat de meeste wetenschappelijke onderzoeken bij herhaling geen gelijke uitkomsten behaalden (Ioannidis, 2005). In bijvoorbeeld een laboratoriumonderzoek naar nieuwe medicijnen bleek dat van de beste studies maar 11 tot 25 procent naderhand met succes konden worden herhaald. Dit is schokkend vanuit het oogpunt van validiteit en betrouwbaarheid van studies (intersubjectieve navolgbaarheid). Hij geeft als oplossing aan dat het goed zou zijn om bij elke publicatie een waardeoordeel te schrijven over de kwaliteit van de conclusies. In onderstaande tabel staat voor dit onderzoek de waarde van de getrokken conclusies. In de horizontale rijen staan de belangrijkste onderzochte parameters en in de verticale kolommen staan de groepen waarop die parameters betrekking hebben. Niet gearceerde cellen geven aan dat de gevonden waardes geschikt
Conclusie en discussie, evaluatie, aanbevelingen en suggesties voor verder onderzoek 3 8 zijn om te gebruiken voor de genoemde groep. Als de cel wél grijs gearceerd is, dan moeten nuanceringen bij de gevonden waarde in acht gehouden moeten worden. In hoofdstuk ‘5.1 Conclusie en discussie’ staan die nuanceringen genoemd. Tabel 15 – Waardeoordeel gevonden uitkomsten
Individuele cliënten/ (zorg)vastgoed
Populatie Steekproef Van € 211 € 279 tot € 297 (gewogen
(rekenkundig gemiddeld)
Reiskosten Zorg Thuis per jaar Mate van samenhang reiskosten / aantal cliënten Mate van samenhang verstedelijking/reiskosten Omrekeningsfactor Reiskosten SWZ per cliënt per jaar Economische waarde CWZ per cliënt Vermogenskostenvoet
Economische waarde CWZ per cliënt
Van € ‐874 tot € 2.550
gemiddeld)
0
0,58‐0,89
2,98
€ 831
G4
stedelijk
overig
landelijk
€ 507
€ 808
€ 1.028
€ 1.255
5,0 %
€ 16.500
G4
stedelijk
overig
landelijk
€ 507
€ 808
€ 1.028
€ 1.255
Bovenstaand schema laat zien dat de resultaten van dit onderzoek geschikt zijn als gemiddelde voor de steekproef per mate van verstedelijking. Om de gevonden waardes te gebruiken voor de populatie moet een kleine bandbreedte worden aangebracht. Om de gevonden waardes te mogen gebruiken voor individuele cliënten moet een dusdanig grote bandbreedte worden aangebracht dat de gevonden waarde niet bruikbaar is. Bij het berekenen van de totale waarde is een vermogenskostenvoet nodig. Zoals eerder beargumenteerd is de gebruikte vermogenskostenvoet van 5,0% discutabel. Daarom zijn de grijs gearceerde waardes alleen bruikbaar wanneer de eerder genoemde nuanceringen in acht worden genomen.
5.3
Aanbevelingen
De gevonden economische waarde is groot, namelijk ruim 1 miljard euro. Deze economische waarde is van invloed op de maatschappij als geheel. Daarom zou het interessant zijn om een maatschappelijk debat te voeren over hoe CWZ aangeboden kan worden en hoe producten zijn te bedenken die aansluiten op de wensen van cliënten. In dat maatschappelijke debat zou elke stakeholder die betrokken is bij CWZ vanuit eigen perspectief kunnen aangeven hoe SWZ in Nederland het best kan worden georganiseerd. Om het debat op gang te helpen staat in de volgende paragraaf een beschouwing over de mogelijke standpunten van de verschillende stakeholders.
Stakeholdersanalyse Bij CWZ zijn vier stakeholders te benoemen, namelijk 1) de overheid, 2) de vastgoedbelegger, 3) de zorginstelling en 4) de cliënt. Hieronder staat een uitwerking van die verschillende stakeholders.
Conclusie en discussie, evaluatie, aanbevelingen en suggesties voor verder onderzoek 3 9 1) de overheid De overheid is een belangrijke stakeholder. Zij bepalen middels een budgetsysteem de hoeveelheid kosten die gemaakt mogen worden door zorginstellingen aan SWZ. Daarmee heeft de overheid een machtsmiddel in handen om de waarde te verdisconteren in de budgetten. In de praktijk gebeurt dit ook al. Bij aanleunwoningen bij een intramurale voorziening wordt een korting op het budget ingerekend omdat de kosten lager zijn om daar zorg te leveren (persoonlijke communicatie, 20 november, 2013). 2) de vastgoedbelegger Ook de vastgoedbelegger is een belangrijke stakeholder. Zij zijn immers de partij (samen met de zorginstelling) die CWZ faciliteert. Zonder vastgoedbelegger is het heel moeilijk om zorg geclusterd aan te kunnen bieden. Hierbij een citaat van David Ricardo uit de 19e eeuw: Corn is not high because a rent is paid, but a rent is paid because corn is high (Ricardo, 1821, paragraaf 2.15) Vrij vertaald: Waar veel wordt geoogst, is landbouwgrond duur. De theorie over de ‘Ricardiaanse Rent’ impliceert dat de prijs van vastgoed hoger is naarmate in dat vastgoed meer winst behaald kan worden op bijvoorbeeld het leveren van zorg. De extra winst door het efficiënter benutten van reistijd is alleen mogelijk als cliënten in het (zorg)vastgoed zorg krijgen van één zorginstelling. Wanneer meerdere zorginstellingen de zorg leveren zal de reistijd weer toenemen. 3) de zorginstelling Zorginstellingen en vastgoedbeleggers moeten daarbij wel rekening houden met het wettelijke beginsel dat cliënten vrijheid hebben in de keuze van zorg. De jurisprudentie geeft aan dat een koppeling van zorg en wonen mogelijk is mits het belang van de cliënten daarbij gebaat is (Is de samenwerkingsovereenkomst tussen zorginstelling De Riethorst en woningstichting WSG in strijd met de Mededingingswet (art. 6), 2004). Ook moeten zorginstellingen en vastgoedbeleggers rekening houden met het woningwaarderingsstelsel. Het woningwaarderingsstelsel maximaliseert de huur indien de kwaliteit van de woning onvoldoende is om vrij te verhuren. 4) de cliënt Voor cliënten zou CWZ mogelijk nuttig zijn wanneer zij een financiële prikkel, in de vorm van korting op zorg of wonen, daarvoor ontvangen. Of dat de economische waarde wordt ingezet om welzijnsactiviteiten te organiseren waarmee de kwaliteit van wonen, zorg en leven wordt verhoogd. De reiskosten bij CWZ door het efficiënter benutten van reistijd is jaarlijks 831 euro. Of dit een voldoende groot incentive is voor stakeholders om CWZ te gaan organiseren zal de tijd leren.
5.4
Suggesties voor verder onderzoek
Nieuwe regelgeving SWZ In dit onderzoek is naar voren gekomen dat na de invoering van SWZ ook twee andere maatregelen zijn genomen, namelijk het wetsvoorstel voor de langdurige zorg (WLZ) van maart 2014 (Staatssecretaris M.J. Van Rijn) en de overheveling van de lichte zorg van de AWBZ naar de WMO 2015 van juli 2014 (Staatssecretaris M.J. Van Rijn). In de WLZ is opgenomen dat SWZ niet voor 50% ingevoerd wordt voor ZZP 4, maar voor 25%. Deze vermindering van het aantal cliënten voor SWZ zal weinig effect hebben op de economische waarde per cliënt. Voor de totale economische waarde heeft dit wel effect, want ongeveer 3.600 cliënten zullen dan niet onder SWZ vallen. De totale economische waarde zal dan ongeveer 5% lager uitvallen (3.600/70.000). De grootste wijziging voor SWZ in de WMO 2015 is dat de regie naar de gemeenten gaat in plaats van de rijksoverheid. Het is onduidelijk welk effect dat zal hebben op bijvoorbeeld het aantal uren zorg per cliënt en daarmee op
Conclusie en discussie, evaluatie, aanbevelingen en suggesties voor verder onderzoek 4 0 de reiskosten. De overgang naar de WMO 2015 is complex en heeft veel verschillende facetten. Het zou interessant zijn om de effecten van de WMO 2015 te onderzoeken voor (zorg)vastgoed.
Kwalitatief onderzoek Met dit onderzoek is in kwantitatieve zin vastgesteld wat de maximale economische waarde van het efficiënter benutten van reistijd bij CWZ is. Deze economische waarde kan alleen optreden als alle cliënten SWZ niet meer verspreid in een wijk wonen, maar bij elkaar. De vraag rijst óf cliënten bij elkaar willen wonen en onder welke voorwaarden. Een kwalitatief woon‐/zorgwensen onderzoek zou daar meer duidelijkheid over kunnen geven.
Bibliografie vi
Bibliografie -
-
-
-
-
-
Is de samenwerkingsovereenkomst tussen zorginstelling De Riethorst en woningstichting WSG in strijd met de Mededingingswet (art. 6), 137986/KG ZA 04‐506 (Breda november 12, 2004). Actiz, o. v. (2013). In beweging, Achtergrondrapportage, Inzichten vanuit de Benchmark in de Zorg 2013. Utrecht: Actiz. Argumentenfabriek, D. (2012). De verpleeg‐ en verzorgingshuiszorg en thuiszorg in kaart, Feiten, financiering, kosten en opbrengsten. Utrecht: Actiz. ArgumentenFabriek, D. (2012). Hoe werkt de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)? Den Haag: VWS, Minsterie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Baarda, D., & Goede, M. d. (2006). Basisboek methoden en technieken. Groningen/Houten: Wolters‐Noordhoff. Baarda, D., Goede, M. d., & Dijkum, C. v. (2011). Basisboek Statistiek met SPSS. Groningen: Noordhoff Uitgevers. Brand, A. (2013). Titel Scheiden van Wonen en Zorg, Kraak de Code van de Organisatiecultuur. Amsterdam: Amsterdam School of Real Estate. Brown, C. (onbekend). Bio Factsheet nr 144. Wellington: Curriculum Press. CBS, C. b. (2013, mei 2013). Statline. Opgeroepen op november 13, 2013, van Zorgrekeningen; uitgaven (in lopende en constante prijzen) en financiering: http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=71914ned&D1=0‐ 23&D2=a&HDR=G1&STB=T&VW=T Centrum indicatiestelling zorg. (2013). CIZ Basisrapportage AWBZ Nederland. Driebergen: CIZ. CIZ. (2012). CIZ Indicatiewijzer, Toelichting op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2012, zoals vastgesteld door het ministerie van VWS. Utrecht: Centrum Indicatiestelling Zorg. Damme, E. v. (2010). Concurrentue op de thuiszorgmarkt in Nederland. Tilburg: Tilburg Law and Economics Center. Groot, T. (2006). Het budget op de korrel. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfsadministratie, Vol.80, 406‐407. Hollander, M., van Vree, F., Mutsaers, H., & Driest, P. (2008). Ex‐ante evaluatie naar effecten van beleid in relatie tot wensen van klanten Eindrapport Een onderzoek in opdracht van Ministerie van VWS (research en beleid). Leiden: Research voor Beleid, onderdeel van Panteia. Homan, M. (2012). Advies Scheiden van Wonen en Zorg in de AWBZ ‐ Extramuraliseren ZZPʹs. Utrecht: Nederlandse Zorgautoriteit. Homan, M. (2013). Advies, Contracteerruimte 2013, Advisering over de toereikendheid van de contracteerruimte 2013. Utrecht: NZA. Hopmans, M. P.‐D. (2007). Budgetten blijven belangrijk: een empirisch onderzoek naar de relatie tussen budgetten en een turbulente omgeving,. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfsadministratie, Volume 81, 405‐413. Ioannidis, J. (2005). Why Most Published Research Findings Are False. Stanford: Stanford university. Jacobi, B. (2014). ʺDe waarde van zorgʺ een gestapeld model voor woonzorgcomplexen. Amsterdam: Amsterdam School of Real Estate. Jansen, M. (2012). Zorg om inkomsten, Onderzoek naar bekostigingsstructuur van zorgvastgoed. Amsterdam: Amsterdam School of Real Estate. Jorissen, A., & Roodhooft, F. (2006). Management Accounting. Antwerpen: Uitgeverij de Boeck. Koolen, R. (2009, november 15). ActiZ koopt PwC‐benchmark voor 13 miljoen euro. Opgeroepen op januari 20, 2014, van Skipr ‐ Koersbepalend in de zorg: http://www.skipr.nl/actueel/id2657‐ actiz‐koopt‐pwc‐benchmark‐voor‐13‐miljoen‐euro.html Mededingingsautoriteit, N. (2010). Samenwerken en concurreren in de zorgsector. Den Haag: Nederlandse Mededingingsautoriteit.
Bibliografie v ii Menger, C. (1871). Grundsätze der Volkswirthschaftslehre. Wenen: Wilhelm Braumuller. Meusen‐den Ouden, B. (2013). Scheiden van Wonen en Zorg doet u zo! Alles wat u moet weten om uw zorgvastgoed te verhuren. ’s‐Hertogenbosch: AAG. Min. VWS, M. v. (2013). Resultaten zorgoverleg. Den Haag: Min. VWS. Nederlandse Zorgautoriteit. (2011). Beleidsregel CA‐300‐507, Invoering en tarieven normatieve huisvestingscomponent (NHC) en inventaris nieuwe zorgaanbieders. Utrecht: NZA. Nederlandse Zorgautoriteit. (2013). Beleidsregel CA‐300‐540, Prestatiebeschrijvingen en tarieven extramurale zorg 2013. Utrecht: NZA. Nederlandse Zorgautoriteit. (2013, november 19). Kapitaallasten Care. Opgeroepen op november 19, 2013, van Nederlandse Zorgautoriteit: http://www.nza.nl/zorgonderwerpen/dossiers/kapitaallasten/ Nederlandse Zorgautoriteit. (2013). Zorgzwaartepakketten Sector V&V Versie 2013. Utrecht: NZA. onbekend. (2014, augustus 26). Spearman’s Rank Correlation Coefficient – Excel Guide. Opgeroepen op augustus 26, 2014, van Royal Geographical Society with IBG: http://www.rgs.org/NR/rdonlyres/4844E3AB‐B36D‐4B14‐8A20‐ 3A3C28FAC087/0/OASpearmansRankExcelGuidePDF.pdf Oomen, P. (2013). Scheiden van wonen en zorg,investeren in zorgspecifieke facetten van zorgvastgoed. Amsterdam: Amsterdam School of Real Estate. Padt, F. (2004). Performance Management en de weg van sturen naar besturen. The mag. Ricardo, D. (1821, paragraaf 2.15). On the Principles of Political Economy and Taxation. London: John Murray. Rijksoverheid. (2013, november 19). Betaal ik een eigen bijdrage als ik in een AWBZ‐instelling verblijf? Opgeroepen op november 19, 2013, van Rijksoverheid.nl: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/algemene‐wet‐bijzondere‐ziektekosten‐ awbz/vraag‐en‐antwoord/betaal‐ik‐een‐eigen‐bijdrage‐als‐ik‐in‐een‐awbz‐instelling‐verblijf‐ zorg‐met‐verblijf.html Robbe, T. (2007). Aanbesteden in Wet maatschappelijke ondersteuning, eerste terugblik op de aanbestedingen van de hulp bij het huishouden. Amsterdam: Factum aanbestedingsadvies. Smith, A. (1776). An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations. Londen: Printed for W. Strahan; and T. Cadell, in the Strand. Staatssecretaris M.J. Van Rijn. (2014). Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Staatssecretaris M.J. Van Rijn. (2014). Wetsvoorstel Wet langdurige zorg. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Tamminga, A. (2009). Aanbesteden van zorg, zoeken naar balans. Groningen: SER Noord‐ Nederland. Ten Have, L., & Kesseler, N. (2011). Ervaringen van verpleegkundigen en verzorgenden met Zorg‐ op‐afstand in de thuiszorg. Groesbeek: ZZG zorggroep. Ter Berg, J., & Schothorst, Y. (2010). Zorg op afstand: ethische overwegingen, Verslag van een focusgroeponderzoek. Amsterdam: Veldkamp. van der Heijden, J., & Vogel, T. (2012). Veilig en gezond thuis, Zorg op Afstand onmisbaar onderdeel zorg Sensire. Varsseveld: Sensire en PAL4. Velde, H. v. (2012). Sturen in een stroomversnelling? Hoe om te gaan met het zorgvastgoed als gevolg van de invoering van “Scheiden van Wonen en Zorg”. Amsterdam: Amsterdam School of Real Estate. Veldhuijzen van Zanten‐Hyllner, m. (2012). Uitwerking extramuraliseren lichte zorgzwaartepakketten. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport. Vis, J. (2010). Ondernemend waarderen: Waarderend ondernemen, de subjectieviteit van het begrip economische waarde. Apeldoorn‐Antwerpen: Maklu.
Bibliografie iii
v
Afkortingen x
i
Afkortingen AFBZ ASRE AWBZ BKZ BTW CIZ CWZ EMZ GGZ GHZ NHC NMa NZA PGB PWC SCP SWZ VPT V&V VWS WLZ WMO WZT ZVW ZZP
Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten Amsterdam School of Real Estate Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten Budgettair Kader Zorg Belasting over Toegevoegde Waarde Centrum Indicatiestelling Zorg Combineren van Wonen en Zorg Extramurale zorg Geestelijke Gezondheidszorg Gehandicaptenzorg Normatieve huisvestingscomponent Nederlandse Mededingingsautoriteit Nederlandse Zorgautoriteit Persoon Gebonden Budget Accountantskantoor (t/m 2010 bekend als PriceWaterhouseCoopers) Sociaal en Cultureel Planbureau Scheiden Wonen en Zorg Volledig Pakket Thuis Verpleging en verzorging Volksgezondheid, Welzijn en Sport Wet Langdurige Zorg Wet Maatschappelijke Ondersteuning Wet op Zorgtoeslag Zorgverzekeringswet Zorgzwaartepakket
Bijlage x
Bijlage
Bijlage 1 – Zorgzwaartepakketten
Bijlage 1 – Zorgzwaartepakketten De sector Verpleging en Verzorging (V&V) kent de volgende zorgzwaartepakketten (Nederlandse Zorgautoriteit, Zorgzwaartepakketten Sector V&V Versie 2013, 2013): Omschrijving Aantal uren Aantal indicaties zorg per week 1 juli 2013 gemiddeld ZZP 1 Beschut wonen met enige begeleiding 4 4.100 ZZP 2 Beschut wonen met begeleiding en verzorging 6,5 14.230 ZZP 3 Beschut wonen met begeleiding en intensieve 10,5 25.495 verzorging ZZP 4 Beschut wonen met intensieve begeleiding en 12,25 33.605 uitgebreide verzorging ZZP 5 Beschermd wonen met intensieve dementiezorg 18,25 57.735 ZZP 6 Beschermd wonen met intensieve verzorging en 18,25 27.375 verpleging ZZP 7 Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, 22,25 15.045 vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op begeleiding ZZP 8 Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, 27 2.765 vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op verzorging/ verpleging ZZP 9B Herstelgerichte verpleging en verzorging 20 1.310 ZZP 10 Beschermd verblijf met intensieve palliatief 29,5 1.265 terminale zorg Het gemiddeld aantal uren zorg per week voor de extramurale doelgroep is op basis van bovenstaande tabel 9,6 uur. (ZZP 1‐3 en de helft van 4). Op basis van alle ZZP’s is dat 15,4 uur.
Bijlage 2 – Definities
Bijlage 2 – Definities
Bijlage 2 – Definities
Het totaal aantal formatieplaatsen op de loonlijst, gemiddeld over het jaar De uitbetaalde uren aan de werknemer inclusief het saldo van de Betaaluren compensatie‐uren Cluster Zorg thuis Indien meer dan 70% van de omzet van de organisatie wordt behaald PV dominant met Persoonlijke verzorging en niet met behandeling of verpleging Indien minder dan 70% van de omzet van de organisatie wordt behaald PV niet dominant met Persoonlijke verzorging en niet met behandeling of verpleging Concerncluster Indien de omzet van de organisatie voor meer dan 80% bestaat uit Intramuraal intramurale omzet valt de organisatie in cluster intramuraal Indien de omzet van de organisatie voor meer dan 67% bestaat uit Extramuraal extramurale omzet (zorg thuis en hulp thuis) valt de organisatie in cluster extramuraal Indien de omzet van de organisatie niet in cluster intramuraal of Gemengd extramuraal valt, dan wordt de organisatie als gemengd aangemerkt De personele uitvoeringskosten van personeel dat invulling geeft aan de Directe directe uitvoering van de producten, zoals cb‐artsen, verpleegkundigen. personeelskosten Het betreft salarissen en sociale lasten Grootteklasse I Indien de omzet van de organisatie minder is dan 10 miljoen II Indien de omzet van de organisatie tussen de 10 miljoen en 40 miljoen is III Indien de omzet van de organisatie tussen de 40 miljoen en 100 miljoen is IV Indien de omzet van de organisatie meer is dan 100 miljoen Totale personeelskosten De directe personeelskosten vermeerderd met de toegerekende overhead Alles wat mensen gebruikelijk aan zelfzorg uitvoeren. Onder andere Persoonlijke Verzorging tandenpoetsen, wassen en aankleden Productiviteit is de verhouding tussen de ingezette middelen en het Productiviteit daadwerkelijk behaalde resultaat De uren die door een verzorgende gemaakt worden van de voordeur Reistijd van een cliënt naar de voordeur van een volgende cliënt. Dit is zonder woon‐werk reistijd van de verzorgende De gemaakte en gedeclareerde kosten om van de voordeur van een cliënt naar de voordeur van een volgende cliënt te komen. Dit is inclusief Reiskosten eventuele benzine, parkeerkosten en overheadkosten. Volgens opgave in de jaarrekening Werkgebied De mate van verstedelijking van het werkgebied van de instellingen G4 Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht De instellingen die meer dan 75% van hun huishoudelijke hulp leveren in stedelijke gebieden (27 grootste steden na de G4 plus overige Stedelijk gemeenten met tussen de 25.000 en 100.000 inwoners zijn ingedeeld in de klasse stedelijk Instellingen die meer dan 75% van hun huishoudelijke hulp leveren in Landelijk landelijke gebieden (<25.000 inwoners) zijn ingedeeld in de klasse landelijk Overige Een mix van de drie bovengenoemde klassen Aantal directe fte
Bijlage 2 – Definities Zorguren Zorg thuis
Het aantal uren dat een cliënt zorg krijgt Het ontvangen van zorg in eigen huis in plaats van in een intramurale instelling
Bijlage 3 – Uitkomsten beschrijvende statistiek
Bijlage 3 – Uitkomsten beschrijvende statistiek Reiskosten Input‐ variabele
Niveau Gemiddelde Standaardfout Mediaan Standaarddeviatie Kurtosis Scheefheid Minimum Maximum Som Aantal Grootste(1) Kleinste(1) ‐1,96SD +1,96SD
Concern‐ cluster Extra‐ muraal 428 61 355 327 4 2 88 1.463 12.426 29 1.463 88 ‐212 1.069
Grootte‐ klasse
Intra‐ muraal Gemengd I II III 180 287 136 284 256 29 37 27 47 35 90 211 90 132 206 270 264 148 363 233 17 6 7 3 9 4 2 2 2 2 4 11 4 5 5 1.758 1.411 707 1.463 1.310 16.203 14.635 4.204 17.024 11.504 90 51 31 60 45 1.758 1.411 707 1.463 1.310 4 11 4 5 5 ‐350 ‐231 ‐154 ‐427 ‐201 710 805 426 994 712
Cluster Zorg Thuis
IV 310 52 224 303 16 3 10 1.758 10.532 34 1.758 10 ‐284 903
Werkgebied
Totaal
PV PV niet dominant dominant G4 Stedelijk Overig Landelijk 254 256 155 245 390 234 254 28 27 22 28 54 71 22 148 201 150 176 378 55 163 319 165 99 264 273 410 292 7 ‐1 4 8 4 7 8 2 0 2 2 2 3 2 4 12 10 5 74 4 4 1.758 583 462 1.463 1.327 1.758 1.758 33.776 9.488 3.100 22.284 10.148 7.732 43.264 133 37 20 91 26 33 170 1.758 583 462 1.463 1.327 1.758 1.758 4 12 10 5 74 4 4 ‐371 ‐68 ‐39 ‐273 ‐145 ‐569 ‐318 879 581 349 763 926 1.038 827
Bijlage 4 – Inhoud van de Benchmark in de Zorg
Bijlage 4 – Inhoud van de Benchmark in de Zorg PwC heeft voor deze thesis de dataset uit de Benchmark in de Zorg aangeleverd met gegevens over reistijden en andere relevante gegevens. In deze bijlage zijn nadere gegevens te vinden over de benchmark in de Zorg. De database is onder te verdelen in input‐ en outputvariabelen. Met inputvariabel worden de elementen bedoeld die statisch zijn. Deze zijn door ActiZ gedefinieerd. Met outputvariabelen worden de uitkomsten bedoeld. Deze worden door medewerkers van zorginstellingen ingevuld op basis van gegevens die bijna altijd voortkomen uit elektronische hulpmiddelen, zoals Nedap Healthcare of andere Ipad applicaties. De gebruikte inputvariabelen zijn jaar, concerncluster, grootteklasse, cluster en werkgebied. Ten behoeve van de betrouwbaarheid zijn de eigenschappen opgedeeld in verschillende niveaus. In ‘Bijlage 2 – Definities’ staat een opsomming van de verschillende definities van de niveaus en inputvariabelen. Het aantal datagegevens is in onderstaande tabel opgenomen per inputvariabele. Dit geeft een beeld van de inhoud van de dataset. In één oogopslag valt op welk niveau van een inputvariabele sterk vertegenwoordigd is. De totale dataset bestaat uit 346 gegevens. Per inputvariabele zijn die 346 gegevens uitgesplitst. Tabel 16 ‐ Aantal gegevens per inputvariabele
Inputvariabele
Niveau Extramuraal Intramuraal Concerncluster Gemengd I II Grootteklasse III IV PV dominant Cluster Zorg Thuis PV niet dominant Niet van toepassing G4 Werkgebied
Aantal inputgegevens 34 232 80 98 115 78 55 255 69 22 33
Landelijk
59
Stedelijk
197
Overig
57
Totaal 346
346
346
346
Bijlage 5 – Datacontrole
Bijlage 5 – Datacontrole Op de dataset is een datacontrole uitgevoerd. In onderstaande tabel is een samenvatting opgenomen van zichtbaar afwijkende gegevens. De afwijkingen zijn handmatig geconstateerd op basis van een histogramanalyse. Tabel 17 ‐ Afwijkende gegevens input op basis van visuele histogram analyse
dataentry: 63 4643 4660 3949 3983 3995 output: 0,80% 20,00% 27,90% 22,00% 20,00% 27,00% Extramuraal x Concerncluster Intramuraal x x x x x Gemengd I II x x x x Grootteklasse III x IV PV dominant x x x Cluster Zorg Thuis PV niet dominant x x G4 Werkgebied
Landelijk
Stedelijk
x
x
x
Overig
Bovenstaande tabel geeft aan dat dataentry 63, 4643, 4660, 3949, 3983 en 3995 afwijkende output hebben ten opzichte van overige gegevens. Bij individuele beoordeling van de afwijkende gegevens valt op dat de meeste behoren tot de inputvariabele ‘intramuraal’, ‘grootteklasse II’ en ‘stedelijk’. De afwijkende gegevens zijn daarna beoordeeld op afwijkingen. De beoordeling is gedaan door te onderzoeken in hoeverre de dataoutput afwijkt van het gemiddelde. Als de afwijkende gegevens van bijvoorbeeld outputvariabele ‘aantal cliënten zorg thuis’ ongeveer 10% is van het gemiddelde dan zou bij outputvariabele ‘aantal geleverde zorguren Zorg Thuis’ of een van de andere outputvariabelen daarmee in verhouding moeten staan. Bij deze beoordeling zijn geen bijzonderheden gevonden. Alle gegevens in de dataset worden dus geclassificeerd als juist en worden behouden in de dataset.
Bijlage 6 – Frequentieanalyse
Bijlage 6 – Frequentieanalyse In de dataset zitten 139 verschillende waarden van in totaal 170. Om een overzichtelijke frequentieanalyse te kunnen presenteren is een klasse indeling gemaakt met intervallen van 150 euro. Dit interval is tot stand gekomen door uit te gaan van de hoogste waarde en maximaal twaalf klassen. Twaalf is een praktische keuze om niet te grote tabellen te krijgen.
Alle werkgebieden Tabel 18 ‐ Frequentieanalyse ʹreiskosten per cliënt per jaar, alle werkgebiedenʹ
Reiskosten 0 75 225 375 525 675 825 975 1125 1275 1425 Meer
N 0 78 43 19 16 6 1 1 1 2 2 1
% 0,00% 45,88% 71,18% 82,35% 91,76% 95,29% 95,88% 96,47% 97,06% 98,24% 99,41% 100,00%
Cumulatief 0,00% 45,88% 71,18% 82,35% 91,76% 95,29% 95,88% 96,47% 97,06% 98,24% 99,41% 100,00%
Figuur 6 ‐ Histogram ʹreiskosten per cliënt per jaar, alle werkgebiedenʹ
Tabel 19 ‐ Centrummaten ʹreiskosten per cliënt per jaar, alle werkgebiedenʹ
Aantal 170
Gemiddelde Mediaan 265 225
Modus 75
Werkgebied G4 Tabel 20 ‐ Frequentieanalyse ʹreiskosten per cliënt per jaar, werkgebied G4ʹ
Reiskosten 0 75 225 375 525 675 825 975 1125 1275 1425 Meer
N 0 10 9 0 1 0 0 0 0 0 0 0
% 0,00% 50,00% 45,00% 0,00% 5,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
Cumulatief 0,00% 50,00% 95,00% 95,00% 100,00% 100,00% 100,00% 100,00% 100,00% 100,00% 100,00% 100,00%
Figuur 7 ‐ Histogram ʹreiskosten per cliënt per jaar, werkgebied G4ʹ
Tabel 21 ‐ Centrummaten ʹreiskosten per cliënt per jaar, werkgebied G4ʹ
Aantal Gemiddelde Mediaan Modus 20 165 150 75
Bijlage 6 – Frequentieanalyse
Bijlage 6 – Frequentieanalyse
Werkgebied stedelijk Tabel 22 ‐ Frequentieanalyse ʹreiskosten per cliënt per jaar, werkgebied stedelijkʹ
Reiskosten 0 75 225 375 525 675 825 975 1125 1275 1425 Meer
N 0 41 25 10 8 4 0 1 0 0 2 0
% 0,00% 45,05% 27,47% 10,99% 8,79% 4,40% 0,00% 1,10% 0,00% 0,00% 2,20% 0,00%
Cumulatief 0,00% 45,05% 72,53% 83,52% 92,31% 96,70% 96,70% 97,80% 97,80% 97,80% 100,00% 100,00%
Figuur 8 ‐ Histogram ʹreiskosten per cliënt per jaar, werkgebied stedelijkʹ
Tabel 23 ‐ Centrummaten ʹreiskosten per cliënt per jaar, werkgebied stedelijkʹ
Aantal Gemiddelde Mediaan Modus 91 255 225 75
Werkgebied ‘overig’ Tabel 24 ‐ Frequentieanalyse ʹreiskosten per cliënt per jaar, werkgebied overigʹ
Reiskosten 0 75 225 375 525 675 825 975 1125 1275 1425 Meer
N 0 6 4 6 7 1 1 0 0 1 0 0
% 0,00% 23,08% 15,38% 23,08% 26,92% 3,85% 3,85% 0,00% 0,00% 3,85% 0,00% 0,00%
Cumulatief 0,00% 23,08% 38,46% 61,54% 88,46% 92,31% 96,15% 96,15% 96,15% 100,00% 100,00% 100,00%
Figuur 9 ‐ Histogram ʹreiskosten per cliënt per jaar, werkgebied overigʹ
Tabel 25 ‐ Centrummaten ʹreiskosten per cliënt per jaar, werkgebied overigʹ
Aantal Gemiddelde Mediaan Modus 26 387 375 525
Bijlage 6 – Frequentieanalyse
Werkgebied landelijk Tabel 26 ‐ Frequentieanalyse ʹreiskosten per cliënt per jaar, werkgebied landelijkʹ
Reiskosten 0 75 225 375 525 675 825 975 1125 1275 1425 Meer
N 0 21 5 3 0 1 0 0 1 1 0 1
% 0,00% 63,64% 15,15% 9,09% 0,00% 3,03% 0,00% 0,00% 3,03% 3,03% 0,00% 3,03%
Cumulatief 0,00% 63,64% 78,79% 87,88% 87,88% 90,91% 90,91% 90,91% 93,94% 96,97% 96,97% 100,00%
Figuur 10 ‐ Histogram ʹreiskosten per cliënt per jaar, werkgebied landelijkʹ
Tabel 27 ‐ Centrummaten ʹreiskosten per cliënt per jaar, werkgebied landelijkʹ
Aantal Gemiddelde Mediaan Modus 33 257 75 75