Pensioenen Standpunt van de Gezinsbond september 2015
Inhoudsopgave
1. Inleiding
p. 2
2. Beknopte probleemanalyse
p. 4
3. Beleidskader
p. 4
Wettelijke pensioenleeftijd Het puntensysteem Gelijkgestelde periodes Pensioenbonus IGO Overlevingspensioen Vervroegd pensioen Onbeperkt bijverdienen door gepensioneerden 4. Visie van de Gezinsbond Langer werken stimuleren en haalbaar maken Leefbare en welvaartsvaste pensioenen garanderen in de 1ste pijler De 2de pensioenpijler verder democratiseren én verdiepen Gezins- en zorgarbeid honoreren Rekening houden met gezinsbeslissingen na echtscheiding Informeren 3de pensioenpijler behouden Versterken inkomensgarantieuitkering voor ouderen Bijverdienen door gepensioneerden financieel aantrekkelijker maken
p. p. p. p. p. p. p. p.
5 5 5 6 8 8 8 9
p. 10 p. p. p. p. p. p. p. p. p.
10 12 13 13 15 16 16 17 17
5. Samenvatting
p. 18
6. Bijlagen
p. 20
1
1. Inleiding We leven, gelukkig, almaar langer. Met (vervroegd) pensioen gaan, staat bovendien niet synoniem met inactiviteit of slechte gezondheid. Door de stijgende levensverwachting kunnen meer en meer ouderen vandaag genieten van hun pensioen. Zeker de jongere senioren nemen daarbij relevante maatschappelijke taken op zich, zoals de zorg voor kleinkinderen en/of de eigen hoogbejaarde ouders. De vergrijzing stelt ons tegelijkertijd voor een groot aantal uitdagingen. Het pensioenvraagstuk vormt daar een belangrijk onderdeel van: een steeds groter wordende groep ouderen geniet gedurende een steeds langere periode van hun pensioen. De betaalbaarheid van de pensioenen voor de overheid én de leefbaarheid van de pensioenen voor de gezinnen vormen één van de grootste uitdagingen voor de komende decennia. De pensioenatlas 2010 heeft het over een dubbele uitdaging: (1) de financiële houdbaarheid van het pensioenstelsel voor de openbare financiën1 en (2) de sociale houdbaarheid: hoe kunnen we de welvaart van ouderen garanderen op een manier die maatschappelijk aanvaard wordt? Het is voornamelijk deze laatste invalshoek die de leidraad vormt van deze nota. Vanuit de Gezinsbond ligt de focus daarbij op de gezinsdimensie van de pensioenen. Verschillende vragen dringen zich op: •
• •
Zorgtaken hebben een invloed op de loopbanen van mensen. De Gezinsbond ijvert daarom voor het valideren van zorgtaken, zowel in het kader van de zorg voor kinderen als in het kader van mantelzorg voor bijvoorbeeld zorgbehoevende (schoon)ouders. Hoe kunnen we hier rekening mee houden bij de pensioenopbouw? Beslissingen over de verdeling van zorg worden in een koppel genomen. Hoe kunnen we mensen beschermen tegen de negatieve gevolgen voor hun pensioen na een echtscheiding? Welke plaats hebben het gezinspensioen en het overlevingspensioen in een modern pensioenstelsel?
De gemiddelde loopbaan is de voorbije 50 jaar korter geworden: mensen starten hun loopbaan gemiddeld later omwille van de toegenomen scholingsgraad en stoppen gemiddeld vroeger. Tegelijkertijd is de pensioenperiode omwille van de stijgende levensverwachting net langer geworden waardoor de pensioenkosten stijgen. De huidige federale regering wil daarom het pensioenbeleid hervormen. De achterliggende idee hierbij is dat mensen moeten gestimuleerd worden om meer en langer te werken zodat de financieringsbasis stijgt en de financieringsperiode afneemt. De vorige federale regering (Di Rupo) heeft een deel van de geplande maatregelen intussen ingevoerd: er kwam een verstrenging van de regels voor vervroegd pensioen en brugpensioen, de regeling voor de gelijkgestelde periodes werd aangepast, de pensioenbonus werd hervormd, de laagste pensioenen werden opgetrokken en de hervorming van het overlevingspensioen werd aangekondigd. Tegelijk zette de vorige regering een Commissie van experten2, de 1
Wat de financiële houdbaarheid betreft worden sinds 2002 prognoses gemaakt door de Studiecommissie voor de Vergrijzing. 2 Het gaat om de Commissie pensioenhervorming 2020-2040, aangesteld door de minister van pensioenen Alexander De Croo en de minister van zelfstandigen Sabine Laruelle in de vorige federale regering. De commissie heeft als taak om een pensioenhervorming voor te bereiden om zo de sociale en financiële duurzaamheid van onze pensioenstelsels verder te versterken. De volgende experts maken deel uit van de commissie: prof. dr. Jos Berghman (Centrum voor Sociologisch Onderzoek, KU Leuven); Jacques Boulet, (afgevaardigd bestuurder, Viaxis), prof. dr. Bea Cantillon (directeur Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck, Universiteit Antwerpen), prof. dr. Pierre Devolder, (l’Institut des Sciences Actuarielles, UCL), prof. dr. Jean Hindriks (Center for Operations Research and Econometrics, UCL), prof. dr. Ria Janvier (Voorzitter Onderzoeksgroep Management & Bestuur, Universiteit Antwerpen), prof. dr. Alain Jousten (HEC-ULG, co-directeur CREPP en Tax Institute), Françoise Masai (Voorzitster Studiecommissie voor de Vergrijzing, Vicegouverneur Nationale Bank van België), Gabriel Perl, (voormalig Administrateur-Generaal van de Rijksdienst voor Pensioenen), prof. 2
Commissie Pensioenhervorming 2020-2040 aan het werk die pistes moest aanreiken voor een grote, fundamentele pensioenhervorming om een antwoord te bieden op de dubbele uitdaging. De Commissie heeft in het voorjaar van 2014 haar aanbevelingen bekend gemaakt. De Commissie heeft een aantal voorstellen gedaan om het pensioenstelsel grondig te hervormen, zonder evenwel te kiezen voor een compleet nieuw stelsel. Het uitwerken van een volledig nieuw pensioenstelsel is volgens de Commissie Pensioenhervorming 2020-2040" op dit moment niet meer haalbaar. Zo stuit het voorstel voor een basispensioen volgens deze commissie, dat als belangrijk voordeel heeft dat het armoede bij ouderen kan bestrijden, op een niet te overbruggen financiële drempel tijdens een lange overgangsperiode. Ook het opheffen van de drie verschillende stelsels (voor ambtenaren, werknemers en zelfstandigen) is volgens de commissie praktisch niet haalbaar, noch wenselijk omdat er ook te rechtvaardigen verschillen zijn tussen de drie stelsels. Wel zijn volgens deze commissie aanpassingen aan de stelsels nodig om de legitimiteit ervan te verhogen. Deze aanpassingen moeten er voor zorgen dat ze alle drie op dezelfde principes gestoeld worden. De Gezinsbond kiest niet voor een compleet nieuw pensioenstelsel.3 Wel doen we bijkomende voorstellen om de pensioenhervorming op een gezinsvriendelijke manier door te voeren en benadrukken we welke maatregelen nodig zijn om de pensioenhervorming te laten slagen. In bijlage 1 krijgt u een beknopt overzicht met de grote lijnen van het bestaande pensioensysteem. In bijlage 3 is een analyse van het basispensioen opgenomen. Gezinnen worden al meer dan tien jaar geconfronteerd met waarschuwingen over de mogelijk zware financiële gevolgen van de vergrijzing en ze stellen zich vragen over hun toekomstig pensioen. Zal mijn pensioen nog leefbaar zijn? Kan onze sociale zekerheid dat nog betalen? Moeten we binnenkort tot 70 jaar blijven werken? Moeten gepensioneerden morgen noodgedwongen gaan bijverdienen? Uit de meest recente survey Sociaal - Culturele Verschuivingen van de Studiedienst van de Vlaamse Regering (gepubliceerd in Vrind 2012) blijkt dat de Vlamingen zich zorgen maken over de pensioenen: wanneer de respondenten gevraagd werd om een rangorde te maken van een lijst van veertien persoonlijke en maatschappelijke problemen, dan plaatsen ze de pensioenen gemiddeld op de vijfde plaats, zowel bij de persoonlijke als bij de maatschappelijk problemen. De aanhoudende economische crisis kan de ongerustheid over het pensioen nog aangewakkerd hebben. Uit een recente enquête van het weekblad Humo4 blijkt bijvoorbeeld dat de meerderheid van de Belgen zich zorgen maakt over de vergrijzing en waarbij vooral jongeren geen vertrouwen hebben in het wettelijke pensioen. Uit een enquête van verzekeraar SwissLife uit 2007 bleek dat de Belg zijn toekomstig pensioen véél te hoog inschat. Amper een kwart verwachtte een pensioen van minder dan 1.000 euro, terwijl toen 61 % van de uitbetaalde pensioenen onder dat bedrag lag. Gezinnen hebben onvoldoende zicht op de inkomensval waar ze later bij de pensionering tegenaan kijken. dr. Erik Schokkaert (Centrum voor Economische Studiën, KU Leuven), prof. dr. Yves Stevens (Instituut voor Sociaal Recht, KU Leuven), prof. dr. Frank Vandenbroucke (Centrum voor Economische Studiën, KU Leuven). 3 De voorbereidingen van dit standpunt vonden plaats binnen de Themagroep Pensioenen van de Gezinsbond. In deze Themagroep werd lang gediscussieerd over enerzijds het basispensioen en anderzijds het bestaan van de drie verschillende stelsels. Enkele deelnemers van de Themagroep vonden een basispensioen een superieur systeem als garantie op bestaanszekerheid voor personen die zorg hebben gedragen en bleven dit voorstel daarom sterk genegen. Bovendien wilden deze deelnemers de huidige verschillen tussen de drie pensioenstelsels (werknemers, zelfstandigen en ambtenaar) verkleinen. Over deze beide elementen bereikte de Themagroep echter geen consensus, zodat deze voorstellen niet worden opgenomen in dit standpunt. 4 Het gaat over een enquête in samenwerking tussen Humo, Moustique en Fintro waarvan we de wetenschappelijke waarde niet kunnen beoordelen. 3
2. Beknopte probleemanalyse In bijlage 2 is een uitgebreide omgevingsanalyse opgenomen en krijgt u veel cijfergegevens over de kenmerken van de gepensioneerden en de hoogte van de pensioenbedragen. De belangrijkste conclusies zijn daarbij de volgende: • • • • • • •
Door de stijging van de levensverwachting in combinatie met de vervroegde uittrede uit de arbeidsmarkt is de periode waarin mensen van hun pensioen genieten steeds langer geworden. Er gaapt een kloof tussen de werkelijke en de wettelijke pensioenleeftijd. Een grote groep werkenden heeft geen volledige loopbaan die recht geeft op een minimumpensioen. Op dat vlak is er een enorme genderkloof: veel meer mannen dan vrouwen hebben een volledige, voltijdse loopbaan achter de rug wanneer ze met pensioen gaan. De meeste gepensioneerden worden bij pensionering geconfronteerd met een grote inkomensval, zelfs wanneer we de tweede pensioenpijler in rekening brengen. Het bereik van de tweede pensioenpijler is sterk uitgebreid, maar grote groepen die recent toegang kregen tot de tweede pijler bouwen slechts een beperkt kapitaal op. Er gaapt een grote pensioenkloof tussen mannen en vrouwen. Echtscheiding of een relatiebreuk heeft vooral voor vrouwen een nadelige invloed op het latere pensioen. Het armoederisico bij gepensioneerden is groot.
3. Beleidskader De vorige federale regering heeft al een aantal pensioenhervormingen doorgevoerd. Daarnaast heeft ook de huidige federale regering haar plannen bekendgemaakt, zowel in het regeerakkoord als in de beleidsverklaring van de minister van pensioenen, de heer Bacquelaine. Niet lang na de verkiezingen van 2014 heeft de Commissie Pensioenhervorming 2020-2040 haar lijvige rapport met aanbevelingen voor de hervorming van de pensioenen voorgesteld. De regering gebruikt deze aanbevelingen, deels, bij haar voorstellen voor de pensioenhervorming5. De rode draad van de pensioenhervorming is dat van iedereen verwacht zal worden om langer aan de slag te blijven, al blijven er wel een beperkt aantal uitzonderingen of correcties bestaan, die echter van weinig omvang zijn. Het is ook waarschijnlijk dat de keuze voor deeltijdwerk of volledig huismoeders- of huisvaderschap zich zal vertalen in een onbestaand of zeer laag pensioen, dat niet meer gecompenseerd zal worden door een vangnet als het overlevingspensioen of het gezinspensioen. De loopbaannorm die de federale regering vooropstelt is die van voltijds werk voor beide partners in een gezin, met een beperkt aantal verlofperiodes om zorgsituaties op te vangen. In bijlage 6 is een uitgebreide evaluatie opgenomen van de pensioenmaatregelen die de regering Michel 1 plant.6 Hierna komen een aantal belangrijke aandachtspunten in verkorte versie aan bod.
5
De vertaling van de voorstellen uit het regeerakkoord naar wetgevend werk is bij de opmaak van dit standpunt volop aan de gang met onder meer advisering door de Raad van State en bespreking van verschillende wetsontwerpen in het parlement. Indien er op basis van dit beslissingsproces voor de Raad van Bestuur van september, nog wijzigingen doorgevoerd worden ten opzichte van het regeerakkoord, dan zullen we dit nog opnemen bij de bespreking van dit beleidskader. 6 In bijlage 4 hebben we eveneens een analyse opgenomen van de standpunten over pensioenen van de verschillende politieke partijen in de aanloop van de verkiezingen van 2014. 4
3.1. Wettelijke pensioenleeftijd Op 23 juli 2015 keurde de Kamer het wetsontwerp goed om de wettelijke pensioenleeftijd, die momenteel vastligt op 65 jaar stapsgewijze op te trekken tot 66 jaar tegen 2025 en tot 67 jaar tegen 2030. Bovendien zet de regering de deur open naar een nog hogere wettelijke pensioenleeftijd na 2030. 3.2. Het puntensysteem Het regeerakkoord van federale regering Michel I voorziet dat de regering nog tijdens deze legislatuur de omschakeling naar een puntensysteem voor de pensioenberekening zal uitwerken, in nauw overleg met de sociale partners en een nog op te richten en paritair samengesteld Nationaal Pensioencomité. Deze hervormingen zullen steeds hand in hand gaan met voldoende lange overgangsperiodes. Dit puntensysteem zou ten laatste in 2030 van kracht moeten worden. Het puntensysteem moet een correcte weerspiegeling worden van de opgebouwde pensioenrechten. Een significante daling van het pensioenbedrag zou onmogelijk worden gemaakt. De basis voor dit puntensysteem zal vervat zitten in volgende formule: pensioen = (aantal punten) x (waarde van het punt) Het aantal punten hangt af van de verhouding tussen de eigen beroepsinkomsten of het eigen arbeidsloon en het gemiddelde arbeidsloon van de actieven in het eigen stelsel en van de lengte van de eigen loopbaan ten opzichte van de referentieloopbaan in het eigen stelsel. De referentieloopbaan kan variabel zijn, waarbij wijzigingen zullen leiden tot het behoud van dezelfde uitkeringsratio. De waarde van het punt is een functie van het gemiddelde arbeidsinkomen van de actieven in het eigen stelsel (werknemers, ambtenaar of zelfstandige) op het moment van de opname van het pensioen en weerspiegelt derhalve de intergenerationele solidariteit tussen de actieve populatie en de gepensioneerden. Dit wordt gerealiseerd door de herwaardering van de lonen aan de loongroei terug in te voeren op een budgettair neutrale manier. Het puntensysteem beoogt een sociaal contract tussen de actieven en de gepensioneerden waarbij de hoogte van de vervangingsratio van het pensioen niet langer afhangt van de toevalligheid van de economische context (sterke of trage groei van het gemiddeld loon) waarbinnen rechten worden opgebouwd. De waarde van een pensioenpunt wordt pas bepaald op het moment van oppensioenstelling en varieert naargelang het pensioenstelsel. Het Nationaal Pensioencomité moet er over waken dat de waarde van een pensioenpunt niet te sterk zou gaan divergeren binnen de drie pensioenstelsels. 3.3. Gelijkgestelde periodes Sinds de vorige federale regering werden er al heel wat minder periodes van inactiviteit in aanmerking genomen voor de berekening van het pensioen. Daarnaast werd beslist dat andere periodes enkel nog berekend werden op basis van het gewaarborgd minimumjaarloon (bedrag geldig vanaf 1 december 2012: 22.189,36 euro). Landingsbanen, het brugpensioen en het pseudobrugpensioen evenals de periodes van werkloosheid in de derde periode (bij langdurige werkloosheid) zijn in principe enkel gelijkgesteld op basis van het minimumjaarloon, terwijl dit vroeger berekend werd op basis van het normale (laatste verdiende) loon, al zijn er ook verschillende uitzonderingen op dit principe. De specifieke toepassing van deze regels is ook verschillend voor overheidspersoneel en werknemers.
5
De huidige regering Michel I heeft de gelijkgestelde periodes verder hervormd en heeft nog plannen in die richting. Ze gaf in haar regeerakkoord al aan datzij de gelijkstellingen tussen de verschillende pensioenstelsels wil harmoniseren. De regering stelde ook dat zij bij de beoordeling van het behoud van de gelijkstellingen bij opname van verlof en bij inactiviteit, twee criteria gebruikt: het al dan niet vrijwillig karakter, enerzijds, en de maatschappelijke meerwaarde van de periodes die gedekt worden door een gelijkstelling anderzijds. De regering zal er zo op toezien dat periodes van ziekte, invaliditeit, arbeidsongeschiktheid, arbeidsongeval, beroepsziekte en moederschapsrust volledig en aan het laatste verdiende loon gelijkgesteld worden, zo stelde zij. Gemotiveerd tijdskrediet en loopbaanonderbreking en thematische verloven worden volledig en aan het laatst verdiende loon gelijkgesteld, aldus het regeerakkoord. Concreet: • De gelijkstelling voor het pensioen tijdens periodes van niet-gemotiveerd tijdskrediet is sinds 1 januari 2015 afgeschaft. Dit gebeurde via een omweg, met name via de afschaffing van de uitkering voor deze vorm van tijdskrediet. De regel is immers dat een onderbreking zonder uitkering ook geen pensioenrechten oplevert. 7 De verdere verankering in wetgeving is voorzien voor eind 2015. • Wat betreft de loopbaanonderbreking zijn er nog geen wijzigingen, aangezien er nog geen opdeling werd gemaakt tussen gemotiveerde en niet-gemotiveerde loopbaanonderbreking. Dit betekent dat er voorlopig een gelijkstelling is voor één jaar gewone loopbaanonderbreking voor de hele loopbaan, ook al zijn er meer periodes waarvoor een uitkering gegeven wordt. De kans is echter groot dat deze gelijkstelling ook afgeschaft zal worden, gezien de regering een harmonisering van het tijdskrediet en de loopbaanonderbreking aangekondigd heeft. Dit impliceert ook dat er een vorm van gemotiveerde loopbaanonderbreking zal komen waarvoor deze gelijkstelling wel verleend zal worden. • De gelijkstelling voor het pensioen tijdens gemotiveerd tijdskrediet bleef behouden. De uitbreiding van het gemotiveerd tijdskrediet met maximum 12 maanden als het opgenomen wordt voor de specifieke motieven (om te zorgen voor zijn kind tot de leeftijd van 8 jaar; om palliatieve zorgen toe te dienen; om een zwaar ziek of gehandicapt gezins- of familielid bij te staan of te verzorgen) maakt dat het de facto gaat over een uitbreiding van de pensioengelijkstelling van één jaar. 3.4. Pensioenbonus Om mensen langer aan het werk te houden, werd in het kader van het generatiepact een pensioenbonus ingevoerd voor wie na zijn 62ste bleef werken in plaats van op vervroegd pensioen te gaan. Deze pensioenbonus werd door de vorige regering met ingang van 1 januari 2014 hervormd. De pensioenbonus beloont vanaf dan mensen die langer aan de slag blijven na de leeftijd waarop ze op vervroegd pensioen kunnen. Ook mensen die na de wettelijke pensioenleeftijd van 65 jaar blijven verder werken krijgen de pensioenbonus op voorwaarde dat ze een loopbaan hebben van minstens 40 jaar. Hoe langer mensen blijven verder werken, hoe meer pensioenbonus ze krijgen. In de nieuwe regeling moeten mensen wel méér dan 1 jaar langer werken om de pensioenbonus te genieten.
7
De niet-vergoede vierde maand ouderschapsverlof is een uitzondering op deze regel. 6
Wie blijft verder werken na de leeftijd waarop hij op (vervroegd) pensioen kan, zal via de pensioenbonus een hoger pensioen krijgen. Het bedrag van de pensioenbonus hangt af van het aantal jaren dat de ingangsdatum van het pensioen wordt uitgesteld. Tabel: bedragen van pensioenbonus Uitstel ingangsdatum pensioen (in maanden) 1 – 12 13 – 24 25 – 36 37 – 48 49 – 60 61 – 72 Meer dan 72
Bedrag per dag (in euro) 0,00 1,50 1,70 1,90 2,10 2,30 2,50
Iemand die bijvoorbeeld op 62 jaar op vervroegd pensioen kan, en blijft verder werken tot 65 jaar, bouwt gedurende 3 jaar een pensioenbonus op. Als deze persoon gemiddeld 220 dagen per jaar heeft gewerkt, bedraagt de pensioenbonus 93,50 euro bruto per maand (220 x 3 x 1,70 /12). Als deze persoon tot zijn 67ste zou blijven werken, bedraagt de pensioenbonus 192,50 euro bruto per maand (220 x 5 x 2,10 /12). De maximale pensioenbonus wordt bereikt als iemand méér dan 6 jaar langer werkt. Stel een persoon werkt tot na zijn 68ste, terwijl hij in feite vanaf 62 jaar op vervroegd pensioen kon. Zijn pensioenbonus bedraagt dan 278,66 euro bruto per maand (220 x 6,08 x 2,10 / 12). Elk volledig jaar dat deze persoon nog langer blijft werken na zijn 68ste, levert een extra pensioenbonus van 48,83 euro bruto op boven een pensioenbonus van 275 euro bruto. De pensioenbonus gaat in de nieuwe regeling niet meer automatisch over naar de langstlevende echtgeno(o)t(e) Alleen als de langstlevende al een rustpensioen genoot vóór 1 januari 2014 is de pensioenbonus nog overdraagbaar. In alle andere gevallen niet. Bij feitelijke scheiding heeft de feitelijk gescheiden echtgeno(o)t(e), die een recht heeft op de helft van het pensioen aan gezinstarief geen bonusrecht. De titularis van het rustpensioen behoudt de volledige pensioenbonus. Het nieuwe systeem van pensioenbonus dat inging op 1 januari 2014 is hetzelfde voor werknemers, ambtenaren en zelfstandigen. Tegelijk met de hervorming werd ook de pensioenmalus voor de zelfstandigen afgeschaft. Zij worden dus niet meer gestraft als zij vervroegd met pensioen gaan, zoals dat in het verleden nog het geval was. Een pensioenmalus werd nooit ingevoerd voor werknemers en ambtenaren. De huidige regering heeft via de Programmawet van 19 december 2014 en via de wet van 28 april 2015 houdende bepalingen betreffende de pensioenen van de publieke sector (B.S. 1305.2015) met ingang van 1 januari 2015 de pensioenbonus van werknemers en ambtenaren afgeschaft. Dit gebeurde tegen het advies van de Commissie Pensioenhervorming 2020-2040 in. Doelgroep is wie vóór 1 december 2014 niet aan de voorwaarden voldoet om vervroegd op pensioen te gaan of niet de leeftijd van 65 jaar bereikt heeft én een loopbaan van minstens 40 jaar kan bewijzen. De huidige regels zullen behouden blijven voor zij die op dezelfde datum al bezig zijn rechten op te bouwen voor de pensioenbonus. Op die manier dooft de regeling van de pensioenbonus geleidelijk aan uit.
7
3.5. IGO Ook de Inkomensgarantie voor Ouderen (IGO) wordt hervormd. Het IGO, dat bestaat sinds 2001, is een uitkering voor gepensioneerden die zelf niet over voldoende middelen beschikken. De hervorming omvat zowel een verstrenging van de voorwaarden als een versoepeling. Voortaan zullen bij de berekening enkel eigen inwonende kinderen meetellen, terwijl vroeger ook inwonende kleinkinderen of niet-verwante kinderen meetelden. Ook zal er strenger worden gecontroleerd of de rechthebbende in België verblijft. Daarentegen zal er niet langer rekening gehouden worden met het inkomen van personen waarmee de IGO-aanvrager niet wettelijk samenwoont of gehuwd is. Het IGO zal verder ook niet meer wegvallen wanneer de gepensioneerde opgenomen wordt in een rusthuis en ervoor kiest om het thuisadres te behouden, bijvoorbeeld omdat de andere partner nog thuis woont. Deze hervorming werd ingezet door de vorige regering. De huidige regering, Michel 1, heeft daar nog aan toegevoegd dat ze het IGO wil verhogen. 3.6. Overlevingspensioen Het overlevingspensioen werd in de loop van 2014 ingrijpend hervormd. Partners die hun echtgeno(o)te vóór hun 45ste verliezen, hebben niet langer recht op een overlevingspensioen maar kunnen ze een overgangsuitkering aanvragen voor een periode van 12 maanden (zonder kinderen) of 24 maanden (met kinderen). De overgangsuitkering kan wel onbegrensd gecumuleerd worden met een beroepsinkomen of een sociale uitkering. Wie na afloop van de overgangsperiode nog geen job heeft, opent onmiddellijk een recht op werkloosheidsuitkering zonder wachttijd en met aangepaste en vroegtijdige begeleiding. Partners die hun echtgeno(o)t(e) verliezen na hun 45ste kunnen wel nog een overlevingspensioen ontvangen. Deze spilleeftijd wordt vanaf 2015 tot 2025 geleidelijk opgetrokken tot de leeftijd van 50 jaar. De regering Michel I heeft intussen beslist dat de minimumleeftijd om het overlevingspensioen na 2025 te bekomen nog verder stapsgewijze met één jaar per kalenderjaar wordt opgetrokken tot 55 jaar tegen 2030. De Kamer keurde deze maatregel goed op 23 juli 2015. 54 jaar is een zeer hoge leeftijd om nog een (voltijdse) job te vinden op de arbeidsmarkt indien je lange tijd niet of niet voltijds arbeidsactief bent geweest en dat zal ook in de toekomst zo zijn. Dit impliceert per definitie de introductie van een veralgemeend tweeverdienersmodel op voltijdse basis. 3.7. Vervroegd pensioen Sinds 2005 kunnen Belgen vanaf 60 jaar op vervroegd pensioen gaan als ze een loopbaan van 35 jaar konden voorleggen. De pensioenhervorming van de regering Di Rupo I trok de leeftijd voor vervroegd pensioen de volgende jaren stapsgewijze op tot 62 jaar mits een beroepsloopbaan van minstens 40 jaar. Van dit stappenplan geeft onderstaande tabel een overzicht. Tabel: huidige voorwaarden vervroegd pensioen Startdatum 01/01/2013 01/01/2014 01/04/2015 01/01/2016
Leeftijd 60,5 61 61,5 62
Loopbaanvereiste 38 39 40 40
Uitzonderingen 60 j en 40 j loopbaan 60 j en 40 j loopbaan 60 j en 41 j loopbaan 60 j en 42 j loopbaan of 61 j en 41 j loopbaan 8
De regering Michel I zette deze verstrenging van het vervroegd pensioen verder en verstrengde de voorwaarden nog meer. Om de opname van het pensioen uit te stellen, heeft de regering de voorwaarden om op vervroegd pensioen te gaan aangepast De Kamer keurde deze maatregel op 23 juli 2015 goed. De leeftijd waarop mensen vervroegd op pensioen kunnen gaan, wordt in 2017 op 62,5 jaar gebracht en in 2018 op 63 jaar. De loopbaanvoorwaarde stijgt tot 41 jaar in 2017 en tot 42 jaar in 2019. Voor lange carrières blijft het mogelijk om vervroegd op pensioen te gaan op 60- of 61-jarige leeftijd. In 2019 zal de loopbaanvoorwaarde 44 jaar bedragen om op 60-jarige leeftijd op pensioen te gaan en 43 jaar om op 61-jarige leeftijd op pensioen te gaan. Tabel: toekomstige voorwaarden vervroegd pensioen Startdatum 01/01/2016
Leeftijd 62
Loopbaanvereiste 40
01/01/2017
62,5
41
01/04/2018
63
41
01/01/2019
63
42
Uitzonderingen 60 j en 42 j loopbaan 61 j en 41 j loopbaan 60 j en 43 j loopbaan 61 j en 42 j loopbaan 60 j en 43 j loopbaan 61 j en 42 j loopbaan 60 j en 44 j loopbaan 61 j en 43 j loopbaan
Bron: Federaal Regeerakkoord 2014-2018
Deze regeling heeft een nadelig effect voor ouders die hun beroepsloopbaan tijdelijk geheel of gedeeltelijk onderbroken hebben omwille van gezinszorg. Dit heeft een belangrijk genderaspect omdat het grotendeels over moeders gaat. Aangezien de verstrenging van de voorwaarden voor het vervroegd pensioen pas recent is doorgevoerd, konden zij op het moment dat zij beslisten om hun loopbaan te onderbreken niet voorzien welke gevolgen dit zou hebben voor hun latere pensioenmogelijkheden. 3.8. Onbeperkt bijverdienen door gepensioneerden De regering Michel I heeft met het KB van 20 januari 2015 conform de voorstellen van de Commissie Pensioenhervorming 2020-2040 de plafonds voor de toegelaten arbeid in combinatie van een pensioen afgeschaft voor gepensioneerden vanaf de wettelijke pensioenleeftijd én voor gepensioneerden die bij hun pensionering een loopbaan van minstens 45 jaar van minimaal 104 dagen (één derde van een voltijdse arbeidsregeling van 312 dagen) kunnen aantonen. Gepensioneerden die aan één van beide voorwaarden voldoen, kunnen vanaf 2015 onbeperkt bijverdienen, zonder hun pensioen deels of volledig te verliezen. Deze beroepsinkomsten zullen echter geen bijkomende pensioenrechten meer opbouwen. De huidige grenzen die jaarlijks automatisch geïndexeerd worden, blijven behouden voor mensen op vervroegd pensioen en voor overlevingspensioenen. De sanctie voor rust- en overlevingspensioenen wordt ongeacht de overschrijding in verhouding gebracht tot deze overschrijding.
9
4. Visie van de Gezinsbond 4.1. Langer werken stimuleren en haalbaar maken De verhoging van de activiteitsgraad van ouderen is een belangrijk element in het betaalbaar houden van de vergrijzing. Dat betekent in eerste instantie dat de reële pensioenleeftijd moet opgetrokken worden en de activiteitsgraad van ouderen moet verhoogd worden. Dat is voor ons op korte- en middellange termijn veel belangrijker dan het optrekken van de wettelijke pensioenleeftijd. De experten van de Commissie Pensioenhervorming 2020-2040 vinden de huidige wettelijke pensioenleeftijd van 65 jaar op termijn te laag. Ze denken dat deze leeftijd opgetrokken moet worden, al stellen zij dat er momenteel nog onvoldoende informatie is om te stellen wanneer de verhoging er moet komen en tot welke leeftijd de pensioenleeftijd opgetrokken moet worden. Bea Cantillon, één van de experten, specifieert dat de verhoging van de pensioenleeftijd noodzakelijk is ter compensatie van het feit een bepaalde groep oudere werknemers die in moeilijke arbeidsomstandigheden werkt, of sneller arbeidsongeschikt is nooit zal kunnen blijven werken tot 65 jaar. In hun rapport maakten de experten simulaties voor een wettelijke pensioenleeftijd die geïndexeerd worden aan de evolutie van de levensverwachtingen, maar zij deden geen concrete voorstellen. De Gezinsbond wijst er op dat de stapsgewijze verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd van 65 naar 67 jaar bovenop de eerdere maatregelen van de regering Di Rupo komt en vreest dat het mentale incasseringsvermogen van werknemers is bereikt. De vorige regering verhoogde immers voor vele werknemers de pensioenleeftijd effectief met 5 jaar van 60 naar 65 jaar, omdat ze niet voldoen aan de ingevoerde loopbaanvereiste van minstens 40 jaar om op vervroegd pensioen te gaan. De nieuwe verstrengde voorwaarden voor vervroegd pensioen veroorzaken retroactief een groot gendereffect. Vervroegd pensioen is voortaan praktisch niet meer mogelijk voor ouders (vooral moeders), die een aantal jaren zijn thuis gebleven om voor de kinderen of een hulpbehoevend familie- of gezinslid te zorgen. Als de regering vooral focust op het optrekken van de wettelijke pensioenleeftijd, straft ze de gezinnen die onvoldoende vermogen hebben opgebouwd om vervroegd op pensioen te gaan en die dus genoodzaakt zijn om te blijven verder werken na 65 jaar. Bovendien zijn er ook zeer grote verschillen in de mate waarin mensen een job hebben die zij tot de pensioenleeftijd kunnen volhouden8. De meest cruciale voorwaarde om de activiteitsgraad van ouderen te kunnen verhogen, is de beschikbaarheid van voldoende en werkbare jobs. Anders zijn alle maatregelen die de regering neemt een maat voor niets. Langer werken is een gedeelde verantwoordelijkheid van het beleid, de werkgevers en de werkenden. De regering moet mensen stimuleren om hun beroepsloopbaan langer vol te
8
We verwijzen hier naar diverse publicaties van prof. Geert Van Hootegem, waarin hij het stressmodel van Karasek ('Job demand, Job control model van Karasek, 1979) gebruikt om aan te geven in welke mate jobs werkbaar zijn of niet.en aangeeft dat er in ons land relatief veel jobs zijn die minder kwalitatief zijn en moeilijk vol te houden zijn tot aan de pensioenleeftijd. Hij doet in zijn publicaties ook concrete voorstellen over hoe werkbaar werk gerealiseerd kan worden. In de praktijk komt dit neer op het bevorderen van actieve jobs met meer inspraakmogelijkheden, autonomie en leermogelijkheden en het afbouwen van jobs die louter uitvoerend zijn, zonder inspraak en leermogelijkheden en zonder enige individuele regelmogelijkheid, en dit in alle sectoren. De implicatie van het model van Karasek houdt in dat het hebben van (on)werkbaar werk niet eenvoudigweg gelijk is aan het uitoefenen van een bepaald beroep maar gedefinieerd wordt door een hele reeks elementen op de werkvloer zelf. 10
houden dan vandaag door meer flexibele vormen van loopbanen mogelijk te maken en hier ook bij de opbouw van pensioenrechten rekening te houden. Bedrijven moeten werk maken van een leeftijdsbewust personeelsbeleid, werkbaar werk, stresspreventie en een gezinsvriendelijke werkvloer zodat langer werken haalbaar is. Werkenden moeten bereid zijn om vervroegde uittrede uit de arbeidsmarkt niet langer te beschouwen als de norm. Leeftijdsbewust personeelsbeleid op bedrijfsniveau kan heel divers zijn en beperkt zich niet tot maatregelen aan het einde van de loopbaan: herwaarderen van de competenties van oudere werknemers en ook hen in gelijke mate de kans bieden en zelfs aanmoedigen opleidingen te volgen, aangepast werk voorzien indien nodig, levenslang leren stimuleren, flexibiliteit voor zorg ten aanzien van bejaarde ouders, kinderen en kleinkinderen mogelijk maken… Sinds 1 januari 2013 moet elke werkgever die meer dan 20 werknemers in dienst heeft, een werkgelegenheidsplan voor oudere werknemers opstellen, aangepast aan de kenmerken van de onderneming. We vragen op regelmatige basis een evaluatie van de werking en de effecten van deze regelgeving. Bijlage 5 gaat dieper in de maatregelen en goede praktijken van leeftijdsbewust personeelsbeleid. Het juridisch aanpakken van leeftijdsdiscriminatie is eveneens een must. Kwaliteitsvol werk voorzien, met aandacht voor autonomie, persoonlijke ontwikkeling, een aangenaam werkklimaat en een leefbaar ritme in iedere levensfase is van belang om al vroeg in de loopbaan burn-out, burn-in en bore-out te vermijden en de haalbaarheid van langer werken mogelijk te maken. Aandacht voor werkbaar werk en stresspreventie op het werk gedurende de ganse loopbaan zijn een randvoorwaarde om langer werken te stimuleren en haalbaar te maken. Langer werken haalbaar maken vereist ten slotte maatregelen gedurende de ganse loopbaan waardoor mensen flexibelere periodes van veel werken met periodes van minder werken kunnen afwisselen in functie van de combinatie van arbeid, gezin en zorg. Langer werken haalbaar maken, vereist met andere woorden dat we anders omgaan met de opbouw van loopbanen. We stellen daarom voor om de bestaande verlofstelsels voor zorgredenen te versterken en om de gezinsvriendelijke werkvloer te bevorderen. Langer werken, betekent ook dat er voldoende jobs moeten zijn om oudere werknemers aan de slag te houden. Bij deze jobcreatie moet ook voldoende aandacht zijn voor jobs voor jongeren zodat zij niet verdrongen worden op de arbeidsmarkt. Er moeten nieuwe jobs bijkomen voor iedereen. De Gezinsbond stelt voor: • De regering moet prioritair blijven werken aan een hogere effectieve pensioenleeftijd, zodat de kloof tussen de uitstapleeftijd en de wettelijke pensioenleeftijd verkleint. Dat moet gebeuren via flankerende maatregelen voor werkbaar werk voor oudere werknemers. • Dat de regering voorzichtigheid aan de dag legt bij de verdere verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd. We betreuren dat de regering de stapsgewijze verhoging van de pensioenleeftijd van 65 naar 67 jaar te snel heeft doorgevoerd, het maatschappelijk debat niet heeft gevoerd en niet heeft gezocht naar een maatschappelijk draagvlak hiervoor. • Het vervroegd pensioen moet blijven bestaan, zeker voor mensen met een zware of lange loopbaan (bv. na 42 jaar).
11
• We betreuren dat de pensioenbonus werd afgeschaft omdat dit ons inziens een financiële stimulans is om langer aan de slag te blijven voor mensen die aan de voorwaarden voldoen om vervroegd op pensioen te gaan. • Leeftijdsbewust personeelsbeleid te bevorderen en in het licht daarvan regelmatig een evaluatie uit te voeren van de werkgelegenheidsplannen voor oudere werknemers die sinds 1 januari 2013 zijn ingevoerd. • De bestaande verlofstelsels met zorgmotief te versterken en bedrijven stimuleren om oog te hebben voor de werkdruk van de werknemers die geen zorgverlof opnemen. • Werkbaar werk en stresspreventie op het werk te bevorderen voor alle types van jobs, maar vooral deze waar zich momenteel al grote problemen voordoen. • Een prioriteit te maken van het aanpakken van leeftijdsdiscriminatie. • Werk te maken van duurzame jobcreatie voor ouderen, maar ook voor jongeren. • Het toepassen van de principes van de gezinsvriendelijke werkvloer te promoten (cf. Charter voor een Gezinsvriendelijke Onderneming van de Gezinsbond). 4.2. Leefbare en welvaartsvaste pensioenen garanderen in de eerste pijler De huidige wettelijke pensioenen volstaan niet om de tijdens de actieve loopbaan opgebouwde levensstandaard te behouden. België bengelt aan de staart van het Europese peloton voor wat betreft de vervangingsratio van de pensioenen (zie bijlage 2). Sommige gepensioneerden lopen een hoog armoederisico. Dit geldt zeker voor alleenstaande vrouwen en voor gepensioneerden die weinig of geen beroep kunnen doen op een aanvullende pensioen in de tweede pijler. Daarom moet de regering de eerste pijler verder garanderen, verbeteren en regelmatig welvaartsvast maken als belangrijkste pijler van ons pensioenstelsel. De eerste pensioenpijler moet ouderen toelaten om op een menswaardige manier te participeren aan onze samenleving. Daarvoor baseren we ons op de referentiebudgetten van Storms & Van den Bosch. Die bepalen dat een alleenstaande oudere in 2015 minstens 1.249 euro aan inkomen nodig heeft en een koppel minstens 1.651 euro. Deze bedragen gelden uitsluitend voor ouderen die nog een goede gezondheid hebben. We willen prioritair inzetten op het verbeteren van de laagste pensioenen. De Gezinsbond stelt voor: •
• • •
Het minimumpensioen in het werknemers- en zelfstandigenstelsel stelselmatig te verhogen zodat alle gepensioneerden die een volledige loopbaan hebben uitgebouwd een pensioen kunnen genieten dat de basisbehoeften dekt van zelfstandig wonende ouderen. Alle pensioenen automatisch, procentueel en structureel koppelen aan de welvaart, om verdere koopkrachterosie te stoppen. In het kader van armoedebestrijding blijft de Gezinsbond voorstander van het behoud van periodes van werkloosheid als gelijkgestelde periode. De huidige belastingvermindering van de pensioenen, na de eventuele verrekening van het huwelijksquotiënt, te behouden zodat de koopkracht van de pensioenen fiscaal niet sterker wordt afgeroomd dan vandaag.9
9
Dit impliceert het behoud van de huidige regeling van belastingvermindering op pensioenen (art. 147, 1° WIB92) en de bijkomende belastingvermindering als het belastbaar inkomen uitsluitend bestaat uit pensioenen of vervangingsinkomsten én dit pensioen niet hoger is dan het maximumbedrag van de wettelijke werkloosheidsuitkering dat kan worden toegekend na de eerste twaalf maanden van volledige werkloosheid, de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen niet inbegrepen (art. 154 WIB92). 12
4.3. De tweede pensioenpijler verder democratiseren én verdiepen Naast welvaartsvaste en voldoende hoge wettelijke pensioenen in de eerste pijler, moeten meer mensen toegang krijgen tot de tweede pensioenpijler zodat minder mensen hun welvaart drastisch zien verminderen bij hun pensionering. Toegang alleen is echter onvoldoende, de werkgevers- en werknemersbijdragen moeten voldoende substantieel zijn en de spaarperiode voldoende lang om een betekenisvol pensioenkapitaal op te bouwen. De democratisering van de tweede pijler mag zich niet beperken tot alleen verruiming van het aantal deelnemers, maar vereist ook een verdieping, die een behoorlijk bijdrageniveau impliceert van minstens 4 % op het brutoloon. De Gezinsbond stelt voor: • De tweede pijler zo snel mogelijk systematisch uit te breiden naar alle sectoren en alle functies met een minimaal bijdrageniveau van 4 % van het brutoloon. Zolang niet iedereen toegang heeft tot het systeem van de tweede pijler, kunnen er geen besparingen uitgevoerd worden in het systeem van de eerste pijler. • Binnen het sociaal overleg in het kader van cao's kan een deel van de loononderhandelingen geïnvesteerd worden in de tweede pijler, in plaats van in onmiddellijke loonsverhogingen. Er zijn momenteel stemmen die pleiten voor de hervorming van de rendementen die voorzien worden door de Wet op de Aanvullende Pensioenen (WAP). De verzekeraars klagen immers dat ze niet langer de minimale rendementen verplicht door de WAP, momenteel 3,25 % op de werkgeversbijdragen en 3,75 % op de werknemersbijdragen, kunnen garanderen door de lage rentestand van vastrentende obligaties. Het is echter niet logisch dat voor stortingen uit het verleden het rendement wordt aangepast. De verzekeraars hebben tot nu toe immers altijd een hoger rendement gehaald dan de wettelijke vereisten. Voor de toekomst kan het Zwitsers systeem een oplossing zijn waarbij het rendement gekoppeld wordt aan een indexkorf die zowel kan dalen als stijgen. De Gezinsbond stelt voor: • De huidige rentevoeten (3,25 % op werkgeversbijdragen en 3,75 % op werknemersbijdragen) uit de WAP moeten onbetwist gegarandeerd blijven voor de lopende pensioenplannen voor de stortingen uit het verleden • Als de regering de rentegarantie verlaagt, moet de hoogte van de gegarandeerde rente afhangen van een indexkorf zodat de rentegarantie opnieuw verhoogt als de rentevoeten opnieuw aantrekken. 4.4. Gezins- en zorgarbeid honoreren Onvolledige loopbanen waarbij gedurende bepaalde periode niet of minder gewerkt wordt, hebben een negatieve impact op de pensioenvorming. Ze zijn vaak het gevolg van het opnemen van gezinstaken en zorgtaken. De Gezinsbond is van mening dat mensen die omwille van zorgtaken gedurende een bepaalde tijd niet of minder ingeschakeld zijn in het circuit van de betaalde arbeid, daarvoor pensioenrechten kunnen opbouwen. Dit staat echter onder druk door de pensioenhervorming die de regering wil doorvoeren. De loopbaannorm die de regering bij de pensioenhervorming vooropstelt is die van voltijds werk voor beide partners in 13
een koppel gedurende de ganse loopbaan, met een beperkt aantal verlofperiodes om zorg situaties op te vangen. Pas dan krijgt men recht op een volledig pensioen in de eerste pijler. Deze norm is voor veel gezinnen niet haalbaar en staat haaks op het idee van een meer flexibele loopbaan waarbij zorg en betaald werk elkaar vlot kunnen afwisselen afhankelijk van de noden van gezin of carrière. Daarom willen we de bestaande gelijkgestelde periodes voor thematische verloven, loopbaanonderbreking en tijdskrediet behouden. Ook willen wij dat mensen die minder of niet buitenshuis werken omwille van zorgtaken maar geen beroep (kunnen) doen op de bestaande verlofstelsels gedurende een aantal jaren toch rechten in de pensioenen kunnen opbouwen. We moeten er immers rekening mee houden dat voor een aantal mensen het stelsel van het tijdskrediet niet of nauwelijks toegankelijk is, hetzij omdat ze er om bepaalde redenen geen recht op hebben, hetzij omdat de werkgever weigert hieraan mee te werken. Dat is in de praktijk helaas al te vaak het geval. Daarenboven mogen we niet uit het oog verliezen dat het recht op tijdskrediet en op gelijkstelling voor het gewone tijdskrediet beperkt is in de tijd, terwijl er vele mensen zijn die in functie van de gezins- en zorgnoden gedurende langere tijd de loopbaan geheel of gedeeltelijk moeten onderbreken. De Gezinsbond stelt voor: • Gezinsarbeid en zorgarbeid waarderen via het behouden van het systeem van gelijkgestelde periodes voor alle periodes van zorgverlof (thematische verloven; gemotiveerd tijdskrediet, moederschaps-, vaderschaps- en pleegzorgverlof, loopbaanonderbreking voor zorg). • Gezinsarbeid en zorgarbeid waarderen via het behouden van de gelijkstelling voor het pensioen tijdens de periodes van werkloosheid waarop mensen niet beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt omwille van zorgredenen (o.m. vrijstelling omwille van sociale en familiale redenen) volgens gelijke motieven als de verlofstelsels voor werkenden. • Periodes van zorg (zorg voor kinderen en mantelzorg voor zorgbehoevenden) moeten voldoende kunnen meetellen in de loopbaanjaren vereist voor een volledige loopbaan, voor de loopbaanvereisten om op vervroegd pensioen te gaan en (net zoals de studiejaren voor ambtenaren) voor de berekening van het pensioenbedrag. • Het invoeren van een systeem van 6 maanden ouderschapsverlof per kind, voor elke ouder, ongeacht zijn statuut, met een bonus voor alleenstaande ouders met pensioengelijkstelling. • De opsplitsbaarheid van de thematische verloven verhogen door introductie van 1/3de; 1/4de, 1/10de vormen. • Gemotiveerd tijdskrediet opsplitsbaar maken volgens het systeem van het ouderschapsverlof. • Een gelijkaardige opsplitsbaarheid van de loopbaanonderbreking als deze van het tijdskrediet introduceren • In situaties van opvoeding en zorg moet het mogelijk zijn om de gelijkschakeling voor het pensioen van het niet-gemotiveerde tijdskrediet en loopbaanonderbreking toe te laten als de werknemer al alle vormen van gemotiveerd tijdskrediet en loopbaanonderbreking heeft uitgeput en de mantelzorgsituatie nog steeds aanwezig is.
14
• Een pensioenkrediet toekennen voor iedereen die geen beroepsarbeid uitoefent en geen rechten (meer) heeft op thematische verloven of die de beroepsloopbaan afbouwt om kinderen tot 18 jaar op te voeden of om te zorgen voor een inwonend hulpbehoevend gezinslid. Tijdens de onderbrekings- of afbouwperiode wordt een pro rata pensioenkrediet toegekend met een maximum van 3 jaar per kind of hulpbehoevend gezinslid dat wordt berekend op basis van het minimumloon. Dit pensioenkrediet moet meetellen in de loopbaanvereisten én voor de berekening van het pensioenbedrag. Dit pensioenkrediet mag geen afbreuk doen aan de toekenning van een gezinspensioen. Voor periodes van zorg aan een hulpbehoevend familielid impliceert dit een statuut van mantelzorger. Bovendien moet er een oplossing komen voor mensen die al hun rechten hebben uitgeput, ondanks het feit dat de zorgsituatie blijft voortduren. • Het behoud van het gezinspensioen en uitbreiding ervan naar personen die wettelijk samenleven. • Het behoud van het overlevingspensioen. • We betreuren de leeftijdsverhoging van 45 naar 55 jaar om recht te hebben op een overlevingspensioen en vragen de evaluatie van deze leeftijdsverhoging vanuit armoede- en genderoogpunt en de eventuele terugschroeving ervan op basis van de resultaten van deze evaluatie. • De evaluatie van het systeem van de overgangsuitkering vanuit armoede- en genderoogpunt. De Gezinsbond vraagt dat er bij het bepalen van de duur een verlenging mogelijk is van de overgangsuitkering afhankelijk van het aantal kinderen ten laste, de leeftijd en de zorgnoden van deze kinderen en de duur van de eventuele inactiviteit van de langstlevende echtgeno(o)te. 4.5. Rekening houden met gezinsbeslissingen na echtscheiding De hervorming van ons pensioenstelsel moet vangnetten inbouwen om tegemoet te komen aan de toenemende groep gescheiden vrouwen en een beperkt groep mannen die de nadelige gevolgen ondervinden van loopbaankeuzes die gezamenlijk binnen het koppel gemaakt werden tijdens hun huwelijk. We mogen ex-partners niet laten opdraaien voor deze keuzes die gemaakt werden in gezinscontext. De financiële solidariteit in een koppelcontext moet doorgetrokken worden na echtscheiding. De gevolgen van deze traditionele rolverdeling zijn erg groot voor wie na een tijdje alleen komt te staan. De Gezinsbond stelt voor: • Het systeem van de verdeling van pensioenrechten bij stukgelopen relaties invoeren, zodat deeltijds werkende en thuiswerkende partners op pensioengerechtigde leeftijd niet individueel de rekening betalen van hun gemeenschappelijke keuze (pensioensplit eerste pijler). In afwachting van de invoering van deze pensioensplit moet het bestaande echtscheidingspensioen uitgebreid worden naar personen die als koppel wettelijk samenwonen en naar ambtenaren. • Bij elke pensioenmaatregel een ‘gendertoets’ toe te passen, waarbij er rekening wordt gehouden met de huidige rolverdeling inzake werk en gezin in vele gezinnen en de daaruit volgende kwetsbare situatie van vrouwen met onvolledige loopbanen. • Bij een scheiding moeten de tijdens het huwelijk of de wettelijke samenwoning opgebouwde pensioenkapitalen in de tweede pijler mooi in twee verdeeld worden (pensioensplit tweede pijler). De wetgever moet verzekeraars verplichten om een tweede contract te openen op naam van de ex-partner van de verzekerde en daarop de helft overschrijven van het pensioenkapitaal dat werd opgebouwd in de periode van samenwoonst. 15
Dit tweede contract moet renderen aan dezelfde rentevoet als de oorspronkelijke groepsverzekering én ook de wettelijke garanties genieten zoals voorzien in de Wet op de Aanvullende Pensioenen (gegarandeerde minimumrentevoeten en verplichting van de werkgever om eventuele tekorten op deze rentevoeten bij te passen). Dit geldt voor gehuwden onder het wettelijk stelsel en met volledige gemeenschap van goederen, maar ook bij scheiding van koppels die gehuwd zijn met zuivere scheiding van goederen of die als koppel wettelijk samenwonen. • De huidige pensioenregeling benadeelt nog altijd de ex-partners die wettelijk samenwoonden, maar nooit huwden. Als zij geen bloedband hebben en als koppel wettelijk samenwoonden, moeten ook zij dezelfde rechten genieten als gehuwde partners, als ze uit elkaar gaan. 4.6. Informeren Zoals voorzien in het generatiepact moeten werknemers bij het maken van hun keuze ook beter door de overheid geïnformeerd worden over de gevolgen van minder werken voor hun later pensioenbedrag, met de mogelijkheid om via een simulatiemodel de impact op het latere pensioenbedrag op eenvoudige wijze te simuleren door periodes van inactiviteit in de beroepsloopbaan in te vullen. Dit moet reeds op jonge leeftijd en ook voor mensen met een gemengde loopbaan mogelijk zijn. Deze informatie is des te belangrijker in het licht van effecten van een traditionele rolverdeling op het pensioen na een eventuele scheiding of relatiebreuk. De Gezinsbond stelt voor: • Iedereen al vanaf jonge leeftijd beter informeren door hen jaarlijks op de hoogte te brengen van hun opgebouwde pensioenrechten en van het bedrag van hun te verwachten pensioen. • Een online simulatiemodel aanbieden om binnen alle pensioenstelsels en ook voor gemengde loopbanen de impact op het latere pensioenbedrag op eenvoudige wijze te simuleren door periodes van (gedeeltelijke) inactiviteit in de beroepsloopbaan in te vullen. • Meer preventie te voeren over de pensioensplit en ook in het algemeen informatie te geven op het effect van een relatiebreuk op het pensioen 4.7. Derde pensioenpijler behouden Vandaag wordt de derde pensioenpijler fiscaal gestimuleerd. We stellen voor om het huidige systeem te behouden vanuit het principe van het stimuleren van de individuele verantwoordelijkheid. De derde pensioenpijler mag echter niet beschouwd worden als een volwaardig onderdeel van het pensioen; het gaat eerder om een vorm van sparen en vormt een individuele verantwoordelijkheid van het gezin. Gezinnen kunnen vandaag echter geen belastingvermindering genieten als hun belastbaar inkomen daarvoor te laag is omdat er geen terugbetaalbaar belastingkrediet voor pensioensparen is. De Gezinsbond stelt voor: • Behoud van de derde pensioenpijler met het huidige fiscale plafond, met automatische jaarlijkse indexatie. Dit plafond moet niet verhoogd worden zoals voorzien in artikel 1458, 2de lid WIB92. • Invoering van een terugbetaalbaar belastingkrediet voor pensioensparen. 16
4.8. Versterken van de Inkomensgarantieuitkering voor ouderen De Inkomensgarantieuitkering voor ouderen (IGO) vormt het vangnet voor 65-plussers met onvoldoende pensioenrechten. De Gezinsbond wil het IGO versterken en herwaarderen als een soort basispensioen als vangnet om de armoede bij ouderen weg te werken. Bij de toekenning van het IGO wordt rekening gehouden met eventuele andere inkomensbronnen, de zogenaamde bestaansmiddelen. De toekenningsvoorwaarden zijn op sommige vlakken veel te streng. Zo wordt het niet-geïndexeerde kadastraal inkomen van de gezinswoning slechts vrijgesteld in de berekening van de bestaansmiddelen voor 743,68 euro, verhoogd met 123,95 euro per kind ten laste. Het saldo van de kadastrale inkomens na deze vrijstelling wordt vermenigvuldigd met een factor 3. De opbrengsten van spaargeld (roerende inkomsten) wordt onrealistisch hoog ingeschat in de berekening van de bestaansmiddelen. De eerste schijf van 6.200 euro spaargeld wordt vrijgesteld. De opbrengst van het spaargeld tussen 6.200 euro en 18.600 euro wordt berekend aan 4 % en daarboven zelfs aan 10 %. Met het huidige historische dieptepunt van de rente op spaarrekeningen en zelfs negatieve rendement op OLO’s tot 5 jaar, kan spaargeld zo’n rendement niet meer opbrengen. De Gezinsbond stelt voor: • Optrekken van het IGO tot boven de armoederisicodrempel, die momenteel 1.074 euro bedraagt voor een alleenstaande volgens het EU-SILC onderzoek 2013. • De andere inkomensbronnen op een meer realistische manier in rekening brengen: o Vrijstellen van de gezinswoning. o Bijdrage van andere onroerende goederen berekenen op basis van de reële huurinkomsten, met aftrek van de kosten (bijvoorbeeld beperken tot een bepaald percentage van de huurinkomsten), in plaats van de huidige te hoge fictieve aanrekening. o Een realistischere rentevoet toepassen om de bijdrage van spaargeld aan de bestaansmiddelen te berekenen. 4.9. Bijverdienen door gepensioneerden financieel aantrekkelijker maken De voorbije regeringen hebben inspanningen geleverd om gepensioneerden met een rustpensioen meer te laten bijverdienen. De Gezinsbond verzet zich niet langer tegen de maatregel dat gepensioneerden boven de wettelijke pensioenleeftijd of eerder als ze een loopbaan van 45 jaren achter de rug hebben, onbeperkt mogen bijverdienen. Voor ons ontbreekt echter nog een degelijke gezinsmodulering voor de bestaande inkomensplafonds van de toegelaten arbeid voor de gepensioneerden die niet onbeperkt mogen bijverdienen, waarbij de plafonds worden verhoogd met een bedrag per kind ten laste of inwonend zorgbehoevend familielid. Zo’n gezinsmodulering van de inkomensgrenzen heeft slechts een beperkte budgettaire impact aangezien bijvoorbeeld in Vlaanderen volgens ramingen van de Studiedienst van de Vlaamse regering slechts 2.400 gezinnen van 65-plussers nog minderjarige kinderen hebben, amper 0,1 % van de circa 2,6 miljoen Vlaamse gezinnen. Bovendien moet de regering ook de plafonds voor de bijverdiensten in cumul met overlevingspensioenen voor weduwen en weduwnaars jonger dan 65 jaar optrekken. Die groep, vaak nog met jonge en/of studerende kinderen, wil méér werken maar mag niet omdat ze anders hun overlevingspensioen verliezen. Tot slot zorgt de fiscale behandeling van pensioenen er voor dat bijverdienen soms verlieslatend wordt.
17
De Gezinsbond stelt voor: • De huidige plafonds van de toegelaten arbeid voor weduwen en weduwnaars jonger dan 65 jaar met een overlevingspensioen en voor 65-plussers met een rustpensioen met een beroepsloopbaan van minder dan 42 jaar fors optrekken. • De huidige plafonds van de toegelaten arbeid voor alle pensioenen voorzien van een sterkere gezinsmodulering, m.a.w. overstappen van een forfaitaire verhoging van het plafond voor kinderlast, ongeacht het aantal kinderen, naar een verhoging van het plafond met een bedrag per kind ten laste (hoe meer kinderen ten laste, hoe hoger het plafond). • De fiscale behandeling van gepensioneerden die bijverdienen aanpassen zodat meer bijverdienen geleidelijk meer wordt belast.
5. Samenvatting van het standpunt De actieve loopbaan van mensen is ingekort omdat men enerzijds langer studeert en anderzijds voor de wettelijke pensioenleeftijd de arbeidsmarkt verlaat. Tegelijkertijd leven mensen steeds langer waardoor ze langer een pensioen krijgen. Dit zet de betaalbaarheid van de pensioenen onder druk. Tegelijkertijd zien we dat het armoederisico van gepensioneerden hoog is. De focus van dit standpunt ligt op de gezinsdimensie van de pensioenen: • • •
Hoe kunnen we rekening houden met zorgtaken bij de pensioenopbouw? Hoe kunnen we mensen beschermen tegen de negatieve gevolgen voor hun pensioen na een echtscheiding? Welke plaats hebben het gezinspensioen en het overlevingspensioen in een modern pensioenstelsel?
Deze vragen hebben een belangrijke genderdimensie omdat vrouwen meer onderbroken loopbanen hebben dan mannen met aanzienlijke gevolgen voor hun pensioenopbouw. 1. Langer werken stimuleren en haalbaar maken De verhoging van de activiteitsgraad van ouderen is een belangrijk element in het betaalbaar houden van de vergrijzing. Langer werken is een gedeelde verantwoordelijkheid van het beleid, de werkgevers en de burgers. Het verhogen van de wettelijke pensioenleeftijd moet voorzichtig gebeuren en het vervroegd pensioen moet blijven bestaan voor mensen met een zware of lange loopbaan. De pensioenbonus moet behouden blijven voor mensen die in de toekomst voldoen aan de voorwaarden om vervroegd op pensioen te gaan of 65 jaar worden zodat zij nog financieel gemotiveerd worden om langer aan de slag te blijven. Cruciaal is het voeren van een leeftijdsbewust personeelsbeleid en maatregelen om de loopbaan haalbaar te maken en werkbaar werk te stimuleren, zeker nu de loopbaan wordt verlengd. De bestaande verlofstelsels met zorgmotief moeten versterkt worden en bedrijven moeten oog hebben voor de werkdruk van de werknemers die geen zorgverlof opnemen. 2. Leefbare en welvaartsvaste pensioenen garanderen in de eerste pijler De eerste pensioenpijler moet ouderen toelaten om op een menswaardige manier te participeren aan onze samenleving. We willen prioritair inzetten op het verbeteren van de laagste pensioenen, het koppelen van de pensioenen aan de welvaart en het behouden van de huidige belastingvermindering van de pensioen. In het kader van armoedebestrijding blijft de 18
Gezinsbond voorstander van het behoud van periodes van werkloosheid als gelijkgestelde periode. 3. De tweede pensioenpijler verder democratiseren én verdiepen Naast welvaartsvaste en voldoende hoge wettelijke pensioenen in de eerste pijler, moeten meer mensen toegang krijgen tot een substantiële tweede pensioenpijler zodat minder mensen hun welvaart drastisch zien verminderen bij hun pensionering. Daartoe moet de tweede pijler zo snel mogelijk systematisch uitgebreid worden naar alle sectoren en alle functies met een minimaal bijdrageniveau van 4 % van het brutoloon. Binnen het sociaal overleg in het kader van cao's kan een deel van de loononderhandelingen geïnvesteerd worden in de tweede pijler, in plaats van in onmiddellijke loonsverhogingen. De huidige rentevoeten moeten gegarandeerd blijven voor de lopende pensioenplannen voor de stortingen uit het verleden. Voor de toekomst kan een verlaging van de rentegarantie enkel als deze gekoppeld wordt aan een indexkorf zodat de rentegarantie opnieuw verhoogt als de rentevoeten opnieuw aantrekken. 4. Gezins- en zorgarbeid honoreren De Gezinsbond is van mening dat mensen die omwille van zorgtaken gedurende een bepaalde tijd niet of minder ingeschakeld zijn in het circuit van de betaalde arbeid, daarvoor pensioenrechten kunnen opbouwen. Daartoe moet het systeem van gelijkgestelde periodes voor alle periodes van zorgverlof (thematische verloven; gemotiveerd tijdskrediet, moederschaps-, vaderschaps- en pleegzorgverlof, loopbaanonderbreking voor zorg) behouden blijven. Een gelijkaardige regeling moet gelden voor werklozen. Periodes van zorg (zorg voor kinderen en daarnaast ook mantelzorg voor zorgbehoevenden) moeten voldoende kunnen meetellen in de loopbaanjaren vereist voor een volledige loopbaan, voor de loopbaanvereisten om op vervroegd pensioen te gaan en (net zoals de studiejaren voor ambtenaren) voor de berekening van het pensioenbedrag. We pleiten bovendien voor een verbetering van de bestaande zorgverloven. In situaties van opvoeding en zorg moet het mogelijk zijn om de gelijkschakeling voor het pensioen van het niet-gemotiveerde tijdskrediet en loopbaanonderbreking toe te laten als de werknemer al alle vormen van gemotiveerd tijdskrediet en loopbaanonderbreking heeft uitgeput en de mantelzorgsituatie nog steeds aanwezig is. Voor mensen die geen beroepsarbeid uitoefenen en geen rechten (meer) hebben op thematische verloven pleiten we voor de invoering van een pensioenkrediet wanneer zij de beroepsloopbaan afbouwen om kinderen tot 18 jaar op te voeden of om te zorgen voor een inwonend hulpbehoevend gezinslid. We pleiten voor het behoud van het gezinspensioen en de uitbreiding ervan naar personen die wettelijk samenleven én voor het behoud van het overlevingspensioen op 50 jaar. Tot slot willen we het overlevingspensioen behouden en vragen we een evaluatie van de recente hervorming vanuit armoede- en genderperspectief. 5. Rekening houden met gezinsbeslissingen na echtscheiding De hervorming van ons pensioenstelsel moet vangnetten inbouwen om tegemoet te komen aan de toenemende groep gescheiden vrouwen en een beperkte groep mannen die de nadelige gevolgen ondervinden van loopbaankeuzes die gezamenlijk binnen het koppel gemaakt werden tijdens hun huwelijk. Dit kan door het systeem van de verdeling van pensioenrechten bij stukgelopen relaties in te voeren, zowel voor de eerste pijler als voor de tweede pijler.
19
6. Informeren Zoals voorzien in het generatiepact moeten werknemers, reeds van jonge leeftijd, bij het maken van hun keuze beter door de overheid geïnformeerd worden over de gevolgen van minder werken voor hun later pensioenbedrag, met de mogelijkheid om via een simulatiemodel de impact op het latere pensioenbedrag op eenvoudige wijze te simuleren door periodes van inactiviteit in de beroepsloopbaan in te vullen. 7. Derde pensioenpijler behouden Vandaag wordt de derde pensioenpijler fiscaal gestimuleerd. We stellen voor om het huidige systeem te behouden vanuit het principe van het stimuleren van de individuele verantwoordelijkheid van het gezin. De derde pensioenpijler mag echter niet beschouwd worden als een volwaardig onderdeel van het pensioen; het gaat eerder om een vorm van sparen. 8. Versterken van de Inkomensgarantieuitkering voor ouderen De Inkomensgarantieuitkering voor ouderen (IGO) vormt het vangnet voor 65-plussers met onvoldoende pensioenrechten. De Gezinsbond wil het IGO versterken en herwaarderen als een soort basispensioen als vangnet om de armoede bij ouderen weg te werken. Het IGO moet daarom opgetrokken worden tot boven de armoederisicodrempel en de inkomstenbronnen moeten op een meer realistische manier in rekening gebracht worden. 9. Bijverdienen door gepensioneerden financieel aantrekkelijker maken De voorbije regeringen hebben inspanningen geleverd om gepensioneerden met een rustpensioen meer te laten bijverdienen. De Gezinsbond verzet zich niet langer tegen de maatregel dat gepensioneerden boven de wettelijke pensioenleeftijd onbeperkt mogen bijverdienen, en vraagt dat de fiscale afstraffing voor gepensioneerden wordt herzien.
6. Bijlagen bij standpunt
Onderstaande bijlagen kunt u hier lezen.
Bijlage 1: ons pensioenstelsel en de inkomensgarantie voor ouderen in een notendop Bijlage 2: omgevingsanalyse Bijlage 3: analyse basispensioen Bijlage 4: voorstellen politieke partijen inzake pensioen verkiezingen 25 mei 2014 Bijlage 5: oplijsting goede praktijken en acties om oudere werknemers langer aan de slag te houden Bijlage 6: evaluatie pensioenmaatregelen regering Michel I
20