Artikel: ‘Noach in de oude wereld’. De zondvloedmythe in Mesopotamië, Israël en Griekenland Auteur: Ayhan Aksu Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 34.4, 224-235. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: The cultures of the Ancient Near East developed close contacts with each other in the first millenium b.c. During this period they can be seen as closely related in many regards. In this article, Ayhan Aksu stresses the literary connection between the cultures of the Ancient Near East by showing how the flood myth spread throughout the region. Originally from Mesopotamia, the myth became incorporated into the literary culture of ancient Israel over the centuries. In approximately the 5th century b.c. the story travelled further to the west and became well known in Greece. The flood myth is a clear example of how stories could travel in the Ancient Near East through oral tradition. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
Noach in de oude wereld
De zondvloedmythe in Mesopotamië, Israël en Griekenland Ayhan Aksu De zondvloedmythe, wellicht nog beter bekend als het verhaal van Noach, is een canoniek werk dat diepe sporen heeft nagelaten in de westerse cultuur en nog steeds tot de verbeelding spreekt. Deze door goden gecreëerde ramp om de mensheid te straffen kent echter een oosterse oorsprong, de oudste versie van dit verhaal is namelijk gevonden in Mesopotamië. Ayhan Aksu brengt de belangrijkste versies van de mythe in kaart en laat de onderlinge verbanden tussen deze schriften zien. Zo maakt hij de overleveringsgeschiedenis van dit verhaal zichtbaar. Daarnaast laat hij zien hoe dit epos uit de vruchtbare halve maan de Griekse samenlevingen bereikte. Op 3 december 1872 hield de Britse oriëntalist George Smith in Londen een presentatie over het kort daarvoor ontdekte elfde tablet van het Epos van Gilgamesj. Dit tablet bleek een versie van de zondvloedmythe te bevatten die grote gelijkenissen vertoonde met de vertelling over Noach uit Genesis, waardoor dit verhaal nu met een ‘heidense’ bron vergeleken kon worden. Op de bevindingen van Smith werd verschillend gereageerd. Vanuit gelovige hoek werd deze ontdekking als bewijs gezien voor de historiciteit van het Bijbelverhaal: aangezien de twee versies zo met elkaar samenhangen moest het wel om ooggetuigenverslagen gaan. Seculiere historici grepen het elfde tablet echter aan om te proberen aan te tonen dat het Oude Testament net zomin als het Gilgamesj-epos een door God gegeven tekst is, maar slechts een van de teksten was die in de oudheid in het Nabije Oosten circuleerden.1 Hoewel de storm rond de ontdekking van Smith 140 jaar later wel enigszins tot bedaren, is gekomen blijft de zondvloedmythe tot de verbeelding spreken.2 De mythe is onderdeel van een verhalencyclus die in de oudheid door de gehele mediterrane wereld en het Nabije Oosten is verspreid. In dit artikel zal worden geprobeerd een gedeelte van die verhalencyclus in kaart te brengen. Meer specifiek probeert het antwoord te geven op de vraag hoe de zondvloedmythe in het Nabije Oosten in Mesopotamië en Israël is verspreid en of er sporen zijn die wijzen op een overdracht vanuit het oosten naar de Griekse literatuur. Drie verschillende soorten bronnen moeten hier inzicht in verschaffen. Verschillende epen uit de Mesopotamische literatuur, de Hebreeuwse Bijbel en twee teksten uit de Griekse literatuur: de mythe van Deucalion en de Ilias. De overdracht van verhalen en motieven tussen verschillende literaire tradities blijft een erg complex onderzoeksgebied. Oudhistoricus Wouter Henkelman heeft terecht opgemerkt dat in de oudheid ontlening van tekst tot tekst een grote Skript Historisch Tijdschrift 34.4
definitief344 (1).indd 224
224 24-12-2012 11:45:23
zeldzaamheid is, omdat overlevering normaal via een orale traditie verliep waardoor het noodzakelijk is ‘uit te gaan van een groot en continu reservoir van orale traditie.’3 Het voert te ver zijn volledige methode hier uiteen te zetten, maar we moeten ons ervan bewust zijn dat bij het zoeken naar literaire beïnvloeding iedere parallel op plot- en tekstniveau aangegrepen dient te worden. Dit artikel zal zich concentreren op de overleveringsgeschiedenis van de zondvloedmythe door de verspreiding van de verschillende versies van de mythe in kaart te brengen, zonder verder in te gaan op de geografische en archeologische gegevens die ons iets over het ontstaan en de verspreiding van de zondvloedmythe kunnen vertellen. Ik heb ervoor gekozen dit artikel op te delen in drie paragrafen. In de eerste twee paragrafen zal geprobeerd worden de circulatie van de zondvloedmythe in het Oude Nabije Oosten te beschrijven, de derde paragraaf zal zich concentreren op de overdracht van deze verhalencyclus naar het Westen, in de richting van archaïsch en klassiek Griekenland. De reden voor deze scheiding is het feit dat de zondvloedmythe reeds voor de overdracht naar de Griekse wereld een geschiedenis van meer dan een millennium kent. Gedurende deze eeuwen circuleerden verhalen over de zondvloed in literaire en orale tradities door het gehele Oude Nabije Oosten.
De zondvloedmythe in de Mesopotamische literaire traditie
De zondvloedmythe is in de Mesopotamische literatuur geïntroduceerd door het Ziusudra-epos, dat ook bekend staat als de Eridu Genesis, en dat is overgeleverd in slechts één versie: een spijkerschrifttablet dat dateert uit ongeveer 1600 voor Christus en is afkomstig uit het Sumerische Nippur, in het zuiden van het huidige Irak.4 Helaas is dit tablet in een zeer slechte staat, en heeft slechts een derde van de tekst de tand des tijds doorstaan. Het Ziusudra-epos vangt aan met de schepping van de mens door de vier belangrijkste goden van het Mesopotamisch pantheon, namelijk An, Enlil, Nintur en Enki. De god Enlil kan het rumoer dat met de snelle vermenigvuldiging van de mens gepaard gaat slecht verdragen en besluit de mens uit te roeien met een allesvernietigende vloed. Enki reageert snel op dit voornemen en waarschuwt zijn favoriete mens, Ziusudra, om hem de opdracht te geven een grote boot te bouwen waarmee hij zijn familie en vertegenwoordigers van de diersoorten kan redden.5 Ziusudra volgt dit advies op en overleeft de vloed. De mythe eindigt met Enki die de andere goden overtuigt Ziusudra niet alleen te sparen, maar hem ook het eeuwige leven te geven omdat hij het leven op aarde van de vernietiging heeft gered.6 Voor de Sumeriërs, een van de oorspronkelijke bewoners van Mesopotamië, bestond er geen twijfel over dat het Ziusudra-epos gebaseerd was op historische gebeurtenissen. Het meest nadrukkelijke bewijs hiervoor is het feit dat Ziusudra in de Sumerian king list is opgenomen als een koning van de stad Shuruppak. Daarnaast wordt Ziusudra genoemd in een tablet dat is overgeleverd uit het vroege derde millennium en dat bekend is geworden als The Instructions of Shuruppak.7
225 definitief344 (1).indd 225
24-12-2012 11:45:23
Deze twee teksten tonen aan dat Ziusudra als een historisch persoon werd gezien dat echt zou hebben geleefd, en niet als een fictief personage. ������������������������������������������������������������������������ Naast deze Sumerische versie van de catastrofe kennen we de zondvloedmythe uit twee van de beroemdste en meest wijdverspreide epen uit de Babylonische literatuur: Atrahasis en het Gilgamesj-epos. De oudste versie van de Atrahasis is aan ons overgeleverd op een tablet uit ongeveer 1600 voor Christus en is dus even oud als het tablet met het Ziusudra-epos. De Atrahasis is geschreven in het oudbabylonisch, op dat moment de onbetwiste lingua franca van Mesopotamië. Het epos heeft een lengte van 1245 regels en is daarmee een stuk uitgebreider dan zijn Sumerische voorganger. Inhoudelijk komen de twee epen echter grotendeels overeen. Ook in de Atrahasis wordt de mensheid gestraft voor zijn luidruchtigheid en probeert Enlil door middel van een enorme vloed een einde aan het leven van de mens te maken. Volgens de Atrahasis is dit echter al de derde poging van Enlil om de mensheid te vernietigen, maar werden de vorige twee verijdeld door de god Enki, die Atrahasis, de wijste mens op aarde en zijn persoonlijke protegé, adviseert te offeren aan de goden die voor de desbetreffende rampen (eerst een plaag en dan extreme droogte) verantwoordelijk zijn. Vlak voor de vloed uitbreekt vertelt Enki Atrahasis een grote ark te bouwen waarmee hij alle levende wezens kan redden. Een derde variatie op deze mythe is te lezen in het elfde tablet van het Gilgamesjepos, waarin verslag wordt gedaan van Gilgamesj’ ontmoeting met Ut-napishtim, die onsterfelijk is geworden nadat hij de grote zondvloed heeft overleefd. Het verhaal dat Ut-napishtim over deze vloed vertelt komt volledig overeen met de geschiedenis van Atrahasis. Er bestaat dan ook geen twijfel over dat Ut-napishtim en Atrahasis identiek zijn, zoals door verschillende specialisten is gesteld.8 Het Ziusudra-epos staat geheel in deze traditie van Mesopotamische zondvloedmythen en zelfs tot een dusdanig niveau dat de Babylonische epen, ondanks het taalverschil gezien kunnen worden als variaties op de Sumerische mythe. Overigens is dit niet verwonderlijk: het Sumerisch bleef in Assyrië en Babylonië lange tijd een belangrijke functie als cultustaal vervullen en het kwam dan ook regelmatig voor dat Sumerische epen en mythen na vertaling een tweede jeugd kregen in de Akkadische literatuur. Naast deze nauwe culturele verwantschap zijn de verbanden tussen de Sumerische en Akkadische zondvloedmythen ook op tekstniveau overvloedig. Robert Best heeft getracht de gedeelde oorsprong van de verschillende epen aan te tonen door de frasen die de epen gemeenschappelijk hebben op een rij te zetten.9 De meest in het oog springende voorbeelden hiervan zijn:
‘Side-wall (…) pay attention.’ (Ziusudra iv, 155) ‘Wall, listen to me.’ (Atrahasis iii, i, 20) ‘Pay heed, O brick wall!’ (Gilgamesj xi, 22)
The storm had swept (…) for seven days and seven nights. (Ziusudra, iv, 203) For seven days and seven nights came the storm. (Atrahasis iii, iv, 24-25) Six days and seven nights was blowing the wind, the Deluge (...)’ (Gilgamesj xi, 128-129) ‘(...) elevated him to eternal life, like a god.’ (Ziusudra vi, 257) ‘(...) they shall be like gods to us.’ (Gilgamesj xi, 204)
Skript Historisch Tijdschrift 34.4
definitief344 (1).indd 226
226 24-12-2012 11:45:23
Het tablet uit het Epos van Gilgamesj met de variant van de zondvloedmythe (Bron: British Museum. Trustees of the British Museum)
227 definitief344 (1).indd 227
24-12-2012 11:45:23
Naast deze opvallende overeenkomsten op plot,- en tekstniveau zijn er ook enkele verschillen die het Gilgamesj-epos en de Atrahasis onderscheiden. Zo wordt in het Gilgamesj-epos de reden van de vloed bijvoorbeeld niet vermeld. Enlil speelt in dit epos geen rol van betekenis, er wordt enkel verteld hoe de god Enki Ut-napishtim, de ‘Babylonische Noach,’ de opdracht geeft de ark te bouwen. Mogelijk is dit hiaat te verklaren door het feit dat in het Gilgamesj-epos, anders dan in de Atrahasis, de geschiedenis van de vloed niet centraal staat, maar slechts wordt aangehaald om de onsterfelijkheid van Ut-napishtim te verklaren. Op andere gebieden biedt het Gilgamesj-epos echter aanvulling, zo vertelt Ut-napishtim hoe hij op de zevende dag achtereenvolgens een duif, een zwaluw en een raaf losliet om de vogels te laten controleren of het land weer bewoonbaar was. De Babylonische historicus Berossus is met de vertelling van de zondvloedmythe in het tweede boek van zijn Babyloniaka enigszins een vreemde eend in de bijt, omdat dit epos dateert uit de derde eeuw voor Christus, wanneer er niets meer wordt toegevoegd aan het omvangrijke corpus van Mesopotamische epen, en duidelijk onder Hellenistische invloed is geschreven. Deze versie is interessant, omdat hij laat zien hoe lang de circulatie van de zondvloedmythe in het Oude Nabije Oosten is doorgegaan en hoe groot de impact van de Mesopotamische literatuur hierop was. In de context van dit artikel is zijn werk echter van minder belang, omdat de eerste vermeldingen van de mythe in de Israëlische en Griekse literaire traditie veel ouder zijn en de Babyloniaka dus niet kan hebben bijgedragen aan de overdracht van de zondvloedmythe naar de andere literaire tradities die hier worden besproken. Deze tradities zullen in de volgende twee paragraven aan de orde komen.
De zondvloedmythe in de Israëlische literaire traditie
De bekendste Hebreeuwse versie van de zondvloedmythe is aan ons overgeleverd in Genesis 6-9. Wat omvang en reikwijdte betreft is dit de voornaamste bewerking van de mythe in de Israëlische literatuur. Daarnaast wordt in de Hebreeuwse Bijbel in Jesaja 54:9-10 naar de geschiedenis van Noach verwezen en wordt er melding gedaan van de zondvloedmythe in drie apocriefe boeken: Tobit 4:12, Ecclesiasticus 44:17-18 en Wijsheid van Salomo 4:10. In deze versies wordt slechts verwezen naar het verhaal van Noach en de zondvloed uit Genesis zonder dat er elementen worden toegevoegd die voor dit onderzoek interessant zijn. De vertelling uit Genesis is met afstand de bekendste versie van de zondvloedmythe in de Westerse cultuur en heeft haar sporen dan ook veelvuldig nagelaten in de Europese literatuur en beeldende kunst. Het verhaal vertelt over Noach, die als enige rechtvaardige en onberispelijke man in een wereld vol geweld door de Israëlische god yhwh wordt gespaard van vernietiging door de zondvloed. Noach krijgt de opdracht een ark te bouwen volgens nauwkeurige instructies. In de ark moet hij van alle levende wezens een ‘mannetje’ en een ‘vrouwtje’ meenemen om na de vloed de aarde te bevolken, met Noach zelf en zijn zonen en schoondochters zal yhwh een verbond oprichten. Gedurende veertig dagen en veertig nachten
Skript Historisch Tijdschrift 34.4
definitief344 (1).indd 228
228 24-12-2012 11:45:23
regende het, waarna het water 150 dagen de overhand op aarde had. Na deze 150 dagen kwam de ark vast te zitten op de berg Ararat en na nog eens 40 dagen opende Noach het venster om een raaf en tot drie keer toe een duif uit te laten om te zien of de aarde al bewoonbaar was. Toen dit het geval was gaf yhwh Noach de opdracht met de overlevenden van de ark de wereld opnieuw te bevolken. Het eerste wat Noach deed was het construeren van een altaar om een brandoffer te brengen. De zondvloedmythe wordt afgesloten met het oprichten van een verbond tussen yhwh en Noach. Er bestaat weinig twijfel over dat de versie uit Genesis beïnvloed is door de Mesopotamische traditie, de vraag hoe ver deze beïnvloeding zich uitstrekt is wel onderdeel van discussie. De ontstaansgeschiedenis en canonisatieprocessen van het Oude Testament zijn uitzonderlijk complex. Over het algemeen wordt aangenomen dat het boek Genesis is samengesteld uit twee verschillende bronnen: een Jahwistisch document en een priesterlijke bron.10 Het lijkt erop dat het ons overgeleverde zondvloedverhaal het resultaat is van het werk van een ‘redacteur’ die beide bronnen samenvoegde. Deze redacteur gebruikte de priesterlijke tekst waarschijnlijk als basis en de tweede bron om die moedertekst te bewerken. In beide bronnen zijn de sporen van Babylonische beïnvloeding echter duidelijk zichtbaar.11 Zo bevat het Jahwistisch document enkele passages die overeenstemmen met delen uit de Atrahasis en het Gilgamesj-epos.12 Over de priesterlijke bron is opgemerkt dat het scheppingsverhaal en de zondvloedmythe in een directe relatie tot elkaar worden geplaatst, zoals dat ook het geval is in de Atrahasis. Daarnaast vertoont de representatie van de kosmos na de schepping overeenkomsten met de Enuma Elish, de meest gezaghebbende Babylonische scheppingsmythe.13 Wanneer we de zondvloedvertelling uit Genesis op plotniveau vergelijken met de Mesopotamische versies, valt op dat de gelijkenissen in het verhaal te groot zijn om vergaande beïnvloeding te ontkennen. In beide versies wordt de mensheid met een zondvloed gestraft voor gedrag dat niet in overeenstemming is met de wens van de goden respectievelijk yhwh en in beide versies is er een man (Noach en Atrahasis/Ut-napishtim) die de opdracht krijgt een ark te bouwen en de aarde na de vloed te herbevolken. Overigens heeft de Duitse classicus Walter Burkert een van de schoondochters die Noach op de ark meenam in verband gebracht met Siduri, de sabitu, de kasteleinse uit het Gilgamesj-epos.14 Het voert te ver alle overige argumenten in dit debat te herformuleren, daarom zal ik mij hier beperken tot enkele punten die vergaande beïnvloeding aantonen. Om te beginnen heeft Robert Best de gedeelde oorsprong van de zondvloedmythe van Genesis met tekstfragmenten geprobeerd aan te tonen, zoals hij dat ook met alleen de Mesopotamische teksten deed.15 Wanneer er in een tekst zinnen voorkomen die rechtstreekse vertalingen lijken van zinnen uit verhalen met een vergelijkbaar plot wordt dit over het algemeen gezien als een aanwijzing voor directe ontlening. Aangezien het Hebreeuws en het Babylonisch als Semitische talen erg aan elkaar verwant zijn kan de relatie tussen Genesis 6-9 en de Babylonische epen duidelijk worden aangetoond:
(...) he sent his family on board. (Atrahasis iii, ii, 42) ‘All my kith and kin I sent aboard the boat (...)’ (Gilgamesj xi, 85)
229 definitief344 (1).indd 229
24-12-2012 11:45:23
‘Go into the ark, you and all your household (...)’ (Genesis 7:1) ‘[on the criminal] impose you penalty.’ (Atrahasis iii, vi, 25) ‘On him who commits a sin, inflict his crime!’ (Gilgamesj, xi, 185) ‘Who sheds the blood of man, by man his blood be shed (...)’ (Genesis 9:6)
Ter ondersteuning van deze argumenten kan worden opgemerkt dat Best heeft vastgesteld dat Genesis en het Gilgamesj-epos overeenkomen wat betreft de lengte van de ark.16 Naast deze tekstfragmenten heeft Noort nog enkele aanwijzingen geformuleerd die wijzen op vergaande beïnvloeding, de meest significante aanwijzingen komen hier aan de orde. Om te beginnen laat Noach/Ut-napishtim volgens zowel Genesis als het Gilgamesj-epos tot drie keer toe een vogel los om erachter te komen of het water voldoende gedaald is om de ark te verlaten.17 Volgens Genesis was dit drie keer een duif, volgens Gilgamesj achtereenvolgens een duif, een zwaluw en een raaf. Deze raaf speelt daarnaast ook een rol in Genesis, omdat deze nog voor de duif ter sprake komt, ook eenmaal door Noach wordt vrijgelaten. Aangezien deze raaf geen andere functie vervult dan de duif is hier waarschijnlijk sprake van een motief. Dit is een aanwijzing dat de verwerking van de Mesopotamische epen in het Bijbelverhaal niet heel soepel verliep. Een ander punt, zo merkt Noort in navolging van Best op, betreft een regel die zowel in Atrahasis en Gilgamesj als in Genesis op dezelfde plaats terugkeert:
The odour was smelled by the gods (…) (Atrahasis, iii, v, 34) ‘The gods smelled the sweet odour (…)’ (Gilgamesj xi, 162) When yhwh smelled the delightful odour (…) (Genesis 8:21)
Het opvallende aan dit tekstfragment is niet alleen de overeenkomst in de drie teksten, maar ook de exacte plaats en functie. De ‘odour’ die hier ter sprake komt rijst op van het brandoffer dat Noach/Ut-napishtim ter ere van yhwh/de goden heeft opgericht en weet hem/hen ervan te overtuigen de vernietiging van het leven op aarde te staken. Dergelijke motieven die gekoppeld worden aan herhalingen van tekstfragmenten gelden als een belangrijk argument voor directe ontlening. Een andere aanwijzing van een onderliggende Babylonische oorsprong van Genesis is te vinden in Genesis 6:14, wanneer Noach van yhwh de opdracht krijgt de ark af te sluiten met ‘pek’. De etymologie van het Hebreeuwse woord is in deze context interessant: het woord ‘pek’ wordt geschreven met de radicalen (medeklinkers) רפּכ, wat overeenkomt met het Babylonisch kupru, dat dezelfde radicalen kent. Hierbij moet echter vooral opgemerkt worden dat de techniek waar hier naar wordt verwezen, het afsluiten van een gebouw met pek, niet gebruikelijk was in Israël, maar wel in Babylonië. Noort merkt op dat dit duidelijk wordt in Genesis 11:3, waarin de schrijver zich verwondert over het gebruik van klei en aardpek voor de constructie van de toren van Babel. In Israël werd dus geen pek gebruikt: ‘Ze zeiden tegen elkaar: ‘Laten we van klei blokken vormen en die goed bakken in het vuur. De kleiblokken gebruikten ze als stenen, en aardpek als specie.’ (Genesis 11:3) Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de zondvloedmythe gedurende een lange periode over een groot gedeelte van het Oude Nabije Oosten,
Skript Historisch Tijdschrift 34.4
definitief344 (1).indd 230
230 24-12-2012 11:45:23
waaronder Israël, wijdverspreid is geweest. De reikwijdte van de Mesopotamische literatuur was dan ook ongekend groot en omspande naast Israël nog veel andere landen. Exemplaren van het Gilgamesj-epos zijn gevonden in een gebied dat zich uitstrekt van Egypte tot Iran en daarnaast zijn vertalingen in het Hethietisch en Hurietisch bekend. Deze verstrekkende verspreiding wijst op zijn minst op de bekendheid van het epos. Aangezien de orale cultuur in deze gebieden veel groter was dan de literaire cultuur kan hieraan toegevoegd worden dat we vermoedelijk maar een fractie van de gehele verspreiding in kaart hebben gebracht.
De zondvloedmythe in de Griekse literatuur
De overdracht van verhalen en literaire motieven van het oosten naar Griekenland is meestal van een ander karakter dan de verspreiding binnen het Nabije Oosten en is dan ook een stuk lastiger aan te tonen. Dit heeft verschillende oorzaken die variëren van geografische omstandigheden, vanuit Mesopotamië gezien gold Griekenland ontegenzeggelijk als de periferie, tot taal, Grieks staat als IndoEuropese taal ver verwijdert van Semitische talen als Hebreeuws en Babylonisch. De afgelopen decennia is er echter meer aandacht gekomen voor de grote invloed die Mesopotamië op de culturele vorming van Griekenland heeft gehad. De belangrijkste vertegenwoordigers van deze school zijn de classici Martin West en Walter Burkert, over wie Henkelman opmerkt dat ze vanwege hun grote vakkennis en vertrouwdheid met de talen en culturen van de Nabije Oosten terecht in het debat centraal staan.18 In de discussie over de mate van invloed die Mesopotamië heeft gehad is er een zichtbare rol voor de zondvloedmythe weggelegd omdat, zoals uit deze paragraaf zal blijken, de overdracht van deze mythe naar het westen op verschillende gebieden is aan te tonen. De zondvloedmythe is in de Griekse literatuur in de eerste plaats bekend uit de mythecyclus rond Prometheus en Pandora, die in de Griekse mythologie wijdverspreid was. In deze versie vertegenwoordigt Deucalion de rol van Atrahasis/Utnapishtim/Noach. In het gedicht Catalogus van Vrouwen van de Griekse schrijver Hesiodus valt deze naam voor het eerst, al wordt hier nog niet naar de zondvloed verwezen. Aangezien Deucalion in latere vermeldingen wel volledig met de zondvloedmythe in verband wordt gebracht lijkt mij dit desondanks een aanwijzing dat de mythe al voor Hesiodus’ overlijden in Griekenland is verspreid. Dit zou dus rond 700 kunnen zijn gebeurd. De oudste referenties naar de zondvloed vinden we in Epicharmus, komediedichter uit Sicilië, en Pindarus, de dichter uit Thebe, en dateren uit het begin van de vijfde eeuw. Vanwege de vele vermeldingen van de mythe na Epicharmus en Pindarus acht West een overdracht voor de vroege vijfde eeuw onwaarschijnlijk.19 Het overzicht en de analyse van alle vermeldingen van de zondvloedmythe in de klassieke literatuur door Caduff bevestigt inderdaad dat het aantal vermeldingen plotseling exponentieel toeneemt.20 Pas in de tweede eeuw voor Christus vinden we in de Bibliotheke, die aan Apollodorus van Athene wordt toegeschreven, een korte maar volledige hervertelling van de mythe. De Romein Gaius Iulius Hyginus
231 definitief344 (1).indd 231
24-12-2012 11:45:23
herhaalde deze geschiedenis in de 153ste mythe van zijn Fabulae. De meest uitgebreide versie van de mythe vinden we in het eerste boek van de Metamorphosen van Ovidius, waarmee de circulatie binnen de klassieke literatuur is volmaakt. Er bestaat geen twijfel over dat de Griekse mythe van Deucalion aan een Semitische bron is ontleend.21 De Grieken zelf lijken zich hier ook van bewust.22 De vraag hoe deze ontlening plaatsvond blijft moeilijk te beantwoorden. Het is aangetoond dat de Kanaänieten en de Hethieten met de Babylonische zondvloedmythe bekend waren.23 Overdracht via bijvoorbeeld Kanaän lijkt vooral vanwege het intense contact met de Griekse steden dus een goede mogelijkheid. Overdracht via het Hethitische rijk lijkt minder waarschijnlijk, omdat de Hethitische beschaving, met uitzondering van de Neo-Hettitische staatjes, rond 1200 te gronde ging, wat betekent dat de mythe eeuwenlang in de orale traditie heeft moeten circuleren voor het op schrift kon worden gesteld. Ondanks de grote fragmentatie van de mythe en de vele versies die ervan circuleren is het vanwege deze vele vermeldingen toch mogelijk een coherent beeld van het verhaal te krijgen. De Griekse variant verhaalt over het besluit van Zeus om de gehele mensheid vanwege haar slechte karakter uit te roeien. De directe oorzaak voor dit voornemen zou de misdaad van Lycaon zijn, die de goden zijn eigen zoon voorschotelde.24 Zeus stuurt een verschrikkelijke regen en laat de rivieren overstromen door ze met een aardbeving uit hun bedding te schudden. Deucalion is echter gewaarschuwd door zijn vader Prometheus en bouwt een ark waar zijn vrouw en hijzelf voor de negen dagen die de storm duurt in verblijven. Dan zakt het water en komt de ark vast te liggen op de Parnassus, waarna Deucalion en Pyrrha eruit klimmen en een offer brengen aan Zeus. De relatie die Homerus met het oosten onderhoudt is een onderwerp waarover het laatste woord nog niet is geschreven. In maar weinig debatten over de klassieke letterkunde zijn de meningen zo gepolariseerd als in deze kwestie, wat mogelijk te maken heeft met Homerus’ tot voor kort rotsvaste imago als stamvader van de Europese literatuur. Onderzoekers als Sarah Morris en Walter Burkert hebben deze visie geprobeerd te ondermijnen, waarbij vooral in het werk van de laatste veel mogelijke parallellen zijn aangetoond tussen Homerus en het werk van oosterse schrijvers.25 De specialist die zich echter het hardst voor deze oosterse connectie heeft ingezet is opnieuw Martin West, die in East Face of Helicon zelfs stelt dat verschillende passages uit de Ilias ‘strongly indicate some sort of “hot line” from Assyrian court literature.’26 Naar mijn inzicht voert hij met deze suggestie de relatie tussen Homerus en het Oosten iets te ver door. Een oplossing wordt geboden door Henkelman, die terecht opmerkt dat Homerus het Gilgamesj-epos weliswaar nooit gelezen heeft, maar dat de vergelijking tussen de twee epen op een ander gebied wel opgaat.27 Het is goed mogelijk dat Homerus bekend was met het reservoir van orale mythen, epen en verhalen dat in het Oude Nabije Oosten rondcirculeerde en dat hij uit dit reservoir heeft geput. Juist de Ilias en het Gilgamesj-epos, twee werken die allebei zo sterk in een orale traditie staan, zijn er bijzonder geschikt voor om op deze manier onder een groot publiek verspreid te raken.28 Er lijkt dan ook geen sprake van directe ontlening, als wel het gezamenlijk putten uit dezelfde orale cultuur. In deze context zijn enkele overeenkomsten die West aandraagt erg waardevol.
Skript Historisch Tijdschrift 34.4
definitief344 (1).indd 232
232 24-12-2012 11:45:23
In het zevende boek van de Ilias wordt verhaald hoe de Grieken een muur om hun kamp bouwen. Hiermee wekken ze de toorn van Poseidon (7. 446-453), omdat dit bouwwerk de muur die Apollo en hij voor Troje hebben gebouwd mogelijk in de schaduw zal stellen. Zeus kondigt hierop aan dat Poseidon de muur mag afbreken wanneer de Grieken naar huis zijn vertrokken (7.459-463). Er wordt hier vooruitgewezen naar de scene aan het begin van het twaalfde boek waarin Poseidon en Apollo het Griekse bolwerk proberen te vernietigen. Na eerst de rivier de Ida op het kamp te hebben gericht voert Apollo, in vertaling van De Roy van Zuydewijn, de volgende aanval uit:
Alle riviermonden keerde Apollo daarheen en richtte negen dagen hun stroom op de wal; aanhoudend zond Zeus zijn regens omlaag om deze te sneller in zee te doen storten. (12.24-26)
Deze scene vertoont opmerkelijke overeenkomsten met het 11de tablet van het Gilgamesj-epos. West merkt op dat in beide gevallen de vloed door de goden wordt veroorzaakt vanwege hun woede op de mensen.29 Daarnaast wordt deze vloed veroorzaakt door de rivieren en negen dagen van aanhoudende regen, wat zelfs meer is dan in het geval van het Babylonische epos. Een derde overeenkomst wordt duidelijk als we het twaalfde tablet (100-103) ernaast leggen, in vertaling van George:
The gods Shullat and Hanish were going before him, bearing his throne over mountain and land. The god Errakal was uprooting the mooring-poles, Ninurta, passing by, made the weirs overflow.
Het opmerkelijke aan dit fragment is dat de vloed aangevoerd wordt door de zonnegod Shullat en de stormgod Hanish, die beiden expliciet worden genoemd. Hoewel dit allebei minder machtige goden zijn, vervullen ze wel precies dezelfde functie in het pantheon als Zeus en Apollo. Hier is mogelijk sprake van een directe ontlening. Daarnaast dient opgemerkt te worden dat overstromingen in Griekenland weinig voorkwamen.30 Griekenland heeft nauwelijks grote rivieren, maar Mesopotamië had dat wel. Vanuit dit perspectief heeft de scene uit de Ilias dus een erg Mesopotamisch karakter, omdat er verwezen wordt naar een ‘Babylonische’ natuurramp. Deze visie wordt gesteund door Bremmer, die hier een duidelijke aanwijzing ziet voor de beïnvloeding van Homerus door de traditie van het Gilgamesj-epos.31 Een conclusie die naar mijn inzicht gerechtvaardigd is en die erop wijst dat de relatie tussen Homerus en de Oosterse literatuur veel sterker is dan vaak wordt aangenomen.
Conclusie
In dit artikel is uitgebreid ingegaan op de verspreiding van de zondvloedmythe in het Oude Nabije Oosten en Griekenland. Een van de weinige zekerheden die de bronnen bieden is dat de mythe ontegenzeggelijk een Mesopotamische oorsprong
233 definitief344 (1).indd 233
24-12-2012 11:45:23
kent. In de eerste paragraaf is ingegaan op de vele overeenkomsten tussen de drie belangrijkste versies van de mythe: het Ziusudra-epos, de Atrahasis en het Gilgamesj-epos en hieruit blijkt dat deze epen zonder twijfel in een directe relatie staan. De vierde variant, de hervertelling van Berossus, is mogelijk niet via directe ontlening tot stand gekomen. De reikwijdte van de zondvloedmythe was enorm en over het gehele Nabije Oosten zijn fragmenten van in het bijzonder het Gilgamesj-epos verspreid geraakt. Dat deze verspreiding de grenzen tussen culturen overstijgt wordt geïllustreerd door de opname van de mythe in de Israëlische literatuur. De bewerking van de zondvloedverhalen in het bijbelboek Genesis zou uiteindelijk een van de belangrijkste verhalen binnen de Israëlische cultuur worden. Aangezien het Hebreeuws en Babylonisch beiden tot de Semitische talen behoren is deze overdracht relatief eenvoudig vast te stellen, de overdracht richting het westen is vanwege de grammaticale afstand tussen het Grieks en de Semitische talen echter moeilijker aan te tonen. Hoewel de mythe van Deucalion zonder twijfel een Semitische oorsprong heeft, ontbreken de overeenkomsten op zins- en woordniveau. Over het algemeen wordt aangenomen dat de zondvloedmythe pas rond de vijfde eeuw voor Christus in Griekenland bekend is geworden. De invloedrijke oudhistoricus Martin West ziet daarnaast een duidelijk verband tussen enkele passages uit de Ilias en het Gilgamesj-epos. West heeft vaker gesteld dat Homerus meer door Gilgamesj is beïnvloed dan over het algemeen wordt aangenomen. Hoewel directe ontlening volgens mij is uitgesloten, acht ik het in navolging van Henkelman wel aannemelijk dat beide epen zijn ontstaan uit de rijke orale traditie die zowel Mesopotamië als Griekenland omvatte. De reikwijdte van verhalen is ongeëvenaard groot, dus het is goed mogelijk dat de schrijver van de Ilias met een mondelinge hervertelling uit de verhalencyclus van Gilgamesj in aanraking is geweest. Wanneer dit contact tot inspiratie leidt kan er indirect van beïnvloeding sprake zijn. Op deze manier zien we de invloed van de Mesopotamische zondvloedmythe in de gehele mediterrane wereld terugkeren.
Skript Historisch Tijdschrift 34.4
definitief344 (1).indd 234
234 24-12-2012 11:45:23
Noten
Grote dank gaat uit naar mijn begeleider, dr. R.J. Allan van de Vrije Universiteit, voor het lezen en becommentariëren van mijn werk. 2 Over de invloed van de zondvloedmythe in de westerse wetenschap: N. Cohn, Noah’s Flood. The Genesis Story in Western Thought (New Haven 1996). 3 W.F.M. Henkelman, ‘Iter ad Paradisum: terug naar Gilgameš en verder’, Lampas 42 (2009) 111-135, aldaar 127. 4 R.M. Best, Noah’s Ark and the Ziusudra Epic (Fort Myers 1999) 23. 5 Enki functioneert in de Mesopotamische religie vaak als helper of beschermer van mensen, zoals blijkt uit o.a. de Adapamythe. 6 Th. Jacobsen, The treasures of darkness: a history of Mesopotamian religion (New Haven 1976) 114. 7 S. Dalley, Myths from Mesopotamia (Oxford 1991) 1-2. 8 M.L. West, The East Face of Helicon (Oxford 1997) 66; Dalley, Myths, 2; Best, Ark, 23 en a. George, The Epic of Gilgamesj (Londen 2003) xx. 9 Best, Ark, 24-26. 10 K. van der Toorn, Wie schreef de Bijbel? De ontstaansgeschiedenis van het Oude Testament (Kampen 2009) 154; E. Noort, ‘The Stories of the Great Flood: Notes on Gen 6:5-9:17 in its Context of the Ancient Near East’ in: F.G. Martinez en G.P. Luttikhuizen ed., Interpretations of the Flood (Leiden 1999) 1-39, aldaar 2; J.A. Emerton, ‘An Examination of some Attempts to Defend the Unity of the Flood Narrative in Genesis’, Vetus Testamentum 37 (1987) 401-420, aldaar 401. 11 Noort, ‘Stories’, 7. 12 Ibidem, 8. 13 Ibidem, 7. 1
W. Burkert, The Orientalizing Revolution. Near Eastern Influence on Greek Culture in the Early Archaic Age (Cambridge 1995) 81. 15 Best, Ark, 24-26. 16 Ibidem, 81-82. 17 Zie Genesis 8:8-12 en Gilgamesj sv xi 147-156. 18 Henkelman, ‘Iter’, 124. 19 West, East, 493. 20 G.A. Caduff, Antike Sintflutsagen (Göttingen 1986) 16-39. 21 West, East, 493; Burkert, Revolution, 103; Ch. Penglase, Greek Myths and Mesopotamia, Parallells and Influence in the Homeric Hymns and Hesiod (New York 1994) 226; G.S. Kirk, The Nature of Greek Myths (Harmondsworth 1974) 262-3. 22 Plutarchus en (de overigens joodse) Philo van Alexandrië benadrukken de gelijkenissen met Noach: Caduff, Sintflutsagen, 31-39. 23 Cohn, Noah, 7-8. 24 Zo beweert Pseudo-Apollodorus althans: Bibliotheke 3, 99. 25 Burkert, Revolution, 90-100; W. Burkert, Babylon, Memphis, Persepolis. Eastern Contexts of Greek Culture (Cambridge 2004) 34-48. 26 West, East, 627. 27 W.F.M Henkelman, ‘The Birth of Gilgameš: a Case-Study in Literary Receptivity’ in: R. Rollinger en B. Truschnegg ed., Altertum und Mittelmeerraum: Die antike Welt diesseits und jenseits Levante. Festschrift für Peter W. Haider zum 60. Geburtstag (Stuttgart 2006) 807-56, aldaar 811. 28 Henkelman, ‘Iter’, 127. 29 West, East, 377. 30 Ibidem, 378. 31 Bremmer, Greek, 105. 14
235 definitief344 (1).indd 235
24-12-2012 11:45:24