Artikel: Golfoorlog in Nederland. Opinievorming over de Golfoorlog van 1991 Auteur: Bastiaan Scherpen Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 25.3, 21-32. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
Bastiaan Scherpen
Golfoorlog in Nederland Opinievorming over de Golfoorlog van 1991
Afgelopen maart, na het begin van de oorlog tegen Irak, verklaarde minister-president Balkenende dat velen in binnen- en buitenland in de aanloop naar de nieuwe oorlog terecht op het belang van de internationale rechtsorde hadden gewezen. "Maar", zei Balkenende, "tot het verdedigen van die rechtsorde behoort óók dat degenen die het recht sinds jaar en dag brutaal schenden, uiteindelijk niet vrijuit mogen gaan. Nederland geeft daarom politieke steun aan de ingezette actie." Militair deed Nederland echter niet mee: "het ter plekke inzetten van Nederlandse vrouwen en mannen in deze oorlogssituatie kan alleen als daarvoor een breed draagvlak zou bestaan in parlement en samenleving." ' De Nederlandse publieke opinie was verdeeld, en het beleid van de Nederlandse regering lijkt daar een uitvloeisel van te zijn geweest. Was dit eveneens het geval toen, twaalf jaar geleden, een internationale coalitie onder Amerikaanse leiding een einde maakte aan de Irakese bezetting van Koeweit? Hoe nam de Nederlandse regering stelling in die dagen en in hoeverre werd zij hierbij in de Nederlandse media gesteund? In dit artikel zal worden teruggeblikt op de opinievorming ten aanzien van de Golfoorlog van 1991 in een viertal Nederlandse periodieken en in de Tweede Kamer. Het beleid van de Nederlandse regering in 1990 en 1991 zal tevens aan bod komen, maar eerst zal nader worden ingegaan op de achtergronden van de laatste twee Golfoorlogen.
De new world order en Irak De Koude Oorlog was in 1990 nog maar net voorbij en het idee van een onstuitbare opmars van vrede en democratie in de wereld won nog steeds aan kracht. De immense dreiging die van het bipolaire conflict uitging, was overwonnen en niets leek vrede en voorspoed in de weg te staan. De Amerikaanse president George Bush Sr. kondigde een new world order aan, waarin niet langer macht en geweld een hoofdrol moesten spelen, maar vrede en bovenal rechtvaardigheid. De Irakese president Saddam Hoessein viel de twijfelachtige eer ten deel een abrupt einde aan deze utopische gedachten te maken met zijn inval in Koeweit in augustus 1990. De Eerste Golfoorlog, die Hoessein van 1980 tot 1988 tegen Iran gevoerd had, begon in de loop van 1990 zijn tol te eisen. Vanwege de verwoeste economische infrastructuur en de enorme buitenlandse schuldenlast
m
dreigde er een Irakees staatsbankroet, een enorme persoonlijke nederlaag voor Hoessein. Om te voorkomen dat het zover zou komen richtte de Irakese dictator zijn pijlen op buurland Koeweit. Hij eiste financiële compensatie voor het gebruik van het door Irak geclaimde Rumailaolieveld en gehoorzaamheid aan het quotabeleid van de OPEC (Organization of Petroleum Exporting Countries) om de olieprijs kunstmatig hoog te houden. De Koeweitis wensten geen precedent te scheppen door in te stemmen met Hoesseins eisen, en hoewel de VS hadden aangekondigd hun belangen in de regio te zullen beschermen, overrompelde het Irakese leger Koeweit op 2 augustus 1990.-' De Irakese invasie werd nog dezelfde dag door de Veiligheidsraad van de VN in resolutie 660 veroordeeld, maar daar trok Hoessein zich weinig van aan. Op 6 augustus werd in resolutie 661 een handelsembargo voor Irak afgekondigd, en op 7 augustus begon de Amerikaanse troepenopbouw in Saoedi-Arabië. Een reeks van resoluties volgde in de maanden augustus tot en met november om Hoessein te bewegen zich uit Koeweit terug te trekken. Omdat hij echter voet bij stuk bleef houden, nam de Veiligheidsraad van de VN op 29 november 1990 resolutie 678 aan. Hierin werd gesteld dat de VN-lidstaten de Irakese troepen met alle mogelijke middelen (een eufemisme voor geweld) uit Koeweit mochten verjagen indien deze op 15 januari 1991 nog niet zouden zijn teruggetrokken. Verder dan dit ging de Veiligheidsraad niet. Resolutie 678 bood dus geen mandaat om een regime change in Irak te bewerkstelligen, maar stond de coalitie slechts toe Koeweit te bevrijden. Ondanks de klare taal in resolutie 678 trok Hoessein zijn troepen niet terug uit Koeweit. Op 17 januari 1991 werd daarom, in naam van de VN, door een grote, multinationale coalitie onder leiding van de Amerikanen begonnen met een luchtoffensief tegen Irak. Op 24 februari volgde hierop een grondoffensief, dat na 100 uur resulteerde in een overwinning op het Irakese leger en de bevrijding van Koeweit op 28 februari. Hierna gaf Bush Sr. opdracht tot een staakt-het-vuren. Voornamelijk uit angst voor het uiteenvallen van Irak en een daarmee gepaard gaande destabilisering van het Midden-Oosten, bleef Bush Sr. binnen de grenzen van het VN-mandaat en werd Hoessein niet van zijn troon gestoten.' Een kleine twaalf jaar na afloop van de Golfoorlog van 1991 werd in maart 2003, met een beroep op Veiligheidsraadresolutie 1441 van november 2002, door Amerikaanse en Britse troepen begonnen met het bewerkstelligen van een regime change in Irak. Het diplomatieke proces dat hieraan vooraf ging was geheel anders dan in 1990 en 1991. In resolutie 1441 gaf de Veiligheidsraad Hoessein opdracht volledige openheid van zaken te geven omtrent zijn wapenarsenaal. Een weigering zou "ernstige gevolgen" hebben.'* Over de gehele wereld werd de vraag gesteld of ingrijpen tegen Hoessein op basis van resolutie 1441 noodzakelijk en legitiem was. Was het de Amerikaans-Britse coalitie om Hoesseins arsenaal van massavernietigingswapens te doen en was dat er wel? Of ging het om 's werelds op één na grootste olievoorraad? Ook in
Nederland was er sprake van onenigheid, zowel onder de bevolking als in de politiek. Weliswaar werden Nederlandse militairen naar Turkije gestuurd, maar dat was in het kader van verdediging (van het Turkse luchtruim) en maakte dus hoegenaamd geen onderdeel uit van de aanval op Irak. Dat dit onderscheid in de praktijk maar moeilijk te handhaven was, bleek uit de verschijning van de Nederlandse luchtmachtofficier Blom tijdens een persconferentie van de opperbevelhebber van de coalitie, de Amerikaanse generaal Franks. Dit zorgde voor de nodige commotie in Den Haag. Nederland trachtte van twee walletjes te eten door de Amerikaans-Britse aanval wel politiek, maar niet militair te steunen: een beleidsmatige spagaat die resulteerde in onvolkomenheden als de kwestie Blom. Hoe was nu zo'n twaalf jaar geleden het Nederlandse beleid ten aanzien van de Golfoorlog van 1991?
De Nederlandse halfslachtigheid De Nederlandse vredesbeweging liet in 1990 en 1991 nauwelijks van zich horen.5 Dit doet vermoeden dat er een krachtige, consistente en onomstreden politiek gevoerd is, maar dat was niet het geval. De economische sancties tegen Irak, die waren afgekondigd in VN-resolutie 661 en daaropvolgende verordeningen van de Europese Gemeenschap (EG), werden door de Nederlandse regering, een coalitie van CDA en PvdA onder leiding van Ruud Lubbers, onderschreven. De vraag of Nederland ook militair zou moeten bijdragen aan de in opbouw zijnde coalitiemacht was echter van een geheel andere orde. Vooral minister van Buitenlandse Zaken Hans van den Broek trad op als voorstander van een krachtige, pro-Amerikaanse politiek en verklaarde al op 9 augustus 1990, een week na de Irakese inval in Koeweit, "geen enkele optie te willen uitsluiten."6 Op 13 augustus werd bekendgemaakt dat er twee fregatten van de Nederlandse marine naar de Perzische Golf gestuurd zouden worden, maar hun exacte taak bleef lange tijd onduidelijk. Pas eind augustus werd bekend dat de schepen onder coördinatie van de West Europese Unie (WEU) zouden staan en, door te patrouilleren in de Perzische Golf zouden helpen bij het uitvoeren van VN-resolutie 661. Mogelijk vijandige schepen mochten echter alleen worden aangehouden na toestemming van minister van Defensie Relus ter Beek. Voordat de marinemensen hun taak uit konden voeren, moesten zij dus telefoneren met Den Haag. Naar aanleiding van de vraag of Nederland zijn militaire bijdrage zou moeten uitbreiden ontstonden in Den Haag meningsverschillen. De PvdA gaf te kennen niet akkoord te kunnen gaan met het sturen van grondtroepen.'' Na het aannemen van resolutie 678 door de Veiligheidsraad van de VN op 29 november 1990, wilden VVD en CDA graag de Nederlandse bijdrage vergroten, maar de PvdA bleef dwarsliggen. Resolutie 678 stond de VN-lidstaten toe om met alle mogelijke middelen eerder aangenomen resoluties af te dwingen en vrede en veiligheid in de
regio te herstellen indien de Irakese troepen op 15 januari I99I nog niet zouden zijn teruggetrokken uit Koeweit. Terwijl dit ultimatum naderde, liet de Nederlandse regering duidelijk weten achter de VS te staan en verzette zij zich tegen Franse initiatieven om vanuit de EG in overleg te treden met Bagdad. Op 8 januari werd gemeld dat de Nederlandse schepen in geval van oorlog onder direct Amerikaans gezag zouden komen te staan, alhoewel minister van Defensie Ter Beek nog steeds een vetorecht over eventuele Nederlandse oorlogshandelingen behield. Na het begin van het luchtoffensief tegen Irak, op 17 januari 1991, stelde de PvdA zich steeds coöperatiever op en werd de Nederlandse bijdrage aan de coalitie uitgebreid. Nederland deed (met luchtverdedigingseenheden in Israël en Turkije, fregatten en mijnenjagers in de Perzische Golf en twee noodhospitalen in Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten) volop mee in de coalitie, maar kon geen enkele invloed uitoefenen op de oorlogvoering tegen Irak.*^ De dissidente geluiden vanuit de regeringspartij PvdA verstomden na het begin van de daadwerkelijke militaire interventie. Nederland kon zich zodoende volop achter de VS en Groot-Brittannië scharen om te helpen de VN-resoluties af te dwingen. Hoe werd in de Nederlandse media en in de Tweede Kamer tegen het conflict in de Golf aangekeken?
Ook de bladen weten het niet Het opinieweekblad De Groene Amsterdammer plaatste de Golfoorlog van 1991 op 23 januari I99I in een breder Midden-Oostenkader. De Palestijnse kwestie was cruciaal en deze zou door de Golfoorlog niet worden opgelost. Bovendien was de Golfoorlog gebaseerd op een aantal VN-resoluties, terwijl dergelijke resoluties door Israël al jaren stelselmatig genegeerd werden. Hoofdredacteur Martin van Amerongen ging onder de kop "Nu even geen Hollanditis" (een term die Walter Laqueur heeft bedacht, met het oog op protesten tegen de plaatsing van kruisraketten in Nederland in de eerste helft van de jaren tachtig) in op het kleine aantal anti-Golfoorlog betogers in Nederland. De meeste voormalige vredesactivisten (de mensen die aan Hollanditis hadden geleden) hadden Hitler meegemaakt en het voortbestaan van Israël was voor hen een gevoelig punt. Vanwege het uitgesproken anti-Israëlische beleid van Hoessein, werd anti-amerikanisme door velen gelijksgesteld aan het ontkennen van het bestaansrecht van de joodse staat. Bovendien, stelde Van Amerongen, representeerde Israël voor velen een "superieure vorm van maatschappelijke organisatie" en een verantwoorde staatsvorm, in tegenstelling tot zijn Arabische buurlanden. Op deze manier was Nederland ideologisch betrokken: "Israël staat voor democratie in een totalitaire regio.""^ In de editie van 26 januari van het weekblad Elsevier werden bij het vechten voor Westerse waarden vraagtekens gezet: "Saoedi-Arabië is nu bondgenoot maar helemaal niet zo Westers als we misschien hopen." De
toenmalige directeur van het Instituut Clingendael en latere minister van Defensie, Joris Voorhoeve, waarschuwde dat de oorlog tegen Irak geen vrede zou brengen: "deze oorlog is [...] niet het begin van een nieuwe, vreedzame orde. Het Midden-Oosten blijft een explosief mengsel van gefrustreerd Arabisch nationalisme en moslem (sic) fundamentalisme" i" De algemene teneur in NRC Handelsblad was dat het verslaan van Hoessein geen einde zou maken aan de problematiek in het MiddenOosten. Harm Botje schreef in de krant dat hij hoopte op een machtswisseling in Irak. Het voortbestaan van Irak als eenheidsstaat achtte hij noodzakelijk voor de stabiliteit in het Midden-Oosten." De ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie (respectievelijk Van den Broek en Ter Beek) stelden in een brief aan de Tweede Kamer dat de Nederlandse regering, hoezeer het gebruik van geweld ook moest worden betreurd, het begin van de militaire interventie steunde. Bovendien was de regering "diep geschokt over de verraderlijke aanval [met Scudraketten] die Irak de afgelopen nacht [van 18 op 19 januari 1991] op Israël heeft uitgevoerd."'- Deze "laffe en verraderlijke aanval" en de Nederlandse verbondenheid met Israël werden ook in een mondeling overleg tussen de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Defensie en de betreffende ministers uitdrukkelijk naar voren gebracht. Frans Weisglas (VVD), Jacob Kohnstamm (D66) en Hans van Weezel (CDA) waren diep geschokt en stelden vast dat Israël het volste recht had tot het nemen van represailles. Een Israëlische militaire reactie werd echter niet als iets verstandigs gezien, hoewel "de CDA-fractie (...) de Israëlische regering (...) zeker niet zou willen of durven voorschrijven wat te doen." Leonie Sipkes van GroenLinks stond er daarentegen op dat er vanuit Nederland actief bij de Israëlische regering zou worden gepleit voor een terughoudend beleid. Ad Melkert (PvdA) drong erop aan dat "Nederland er alles aan doet om voorbereid te zijn op alle mogelijke vormen van humanitaire steun die in de regio noodzakelijk zouden blijken." Kohnstamm, Eimert van Middelkoop (GPV) en Cor van Dis (SGP) hoopten dat de VN-Veiligheidsraad de aanval op Israël door middel van een resolutie zou veroordelen.'^
Hitler en Goebbels in één De Tweede Wereldoorlog en Hitler-Duitsland waren in de Nederlandse pers veelgebruikte ijkpunten voor de beoordeling van het conflict in de Golf In een artikel in Elsevier getiteld "Bommen op burgers" werd gesteld dat bombardementen op steden, net als in 1940-'45, op zichzelf niet goed te praten waren. De mensheid was blijkbaar niet gewetensvoller of humaner geworden. Hoessein was echter de "Hitler van de jaren '90", en vanwege zijn misdaden heiligde het doel alle middelen.''* Eerder kon men reeds lezen dat Hoessein ook nog eens zijn eigen Goebbels was, doelend op de overeenkomstige propagandistische activiteiten van beide heren.'^ Ook in De Volkskrant werd, in de rubriek voor ingezonden brieven, de
link gelegd tussen Saddam Hoessein en Adolf Hitler. Een lezeres stelde zelfs dat zij zes miljoen vergaste joden in de Tweede Wereldoorlog wel genoeg vond en dat het daarom goed was dat er werd opgetreden tegen de Irakese dictator.'*' Op de opiniepagina van De Volkskrant van 26 januari stelde Anet Bleich dat "anti-oorlogsdemonstranten wel stekeblind lijken." De strijd tegen Irak mocht volgens haar pas worden gestaakt wanneer zijn "militaire potentieel is uitgeschakeld en de machtsbeluste, meedogenloze, fascistische dictator Hoessein duidelijk is verslagen."'^ Na het einde van de militaire interventie stelde Max van der Stoel (destijds lid van de Raad van State) dat "na de overwinning van de coalitie (...) een eerste stap in de goede richting het liquideren van het conflict met Irak" was. Het uitgangspunt van een strijd die tegen een misdadig regime werd gevoerd, en niet tegen een volk, moest worden doorgetrokken. "We moeten vooruitdenken en mogen de lessen van het Verdrag van Versailles na de Eerste Wereldoorlog niet vergeten."'*^ in het Verdrag van Versailles was in 1919 bepaald dat de verliezers van de Eerste Wereldoorlog, de Duitsers, de volledige schuld droegen voor het uitbreken ervan. Zij moesten vervolgens enorme bedragen ophoesten om de oorlogsschade te vergoeden, met alle gevolgen van dien voor de sociaal-economische positie van de Duitse bevolking en de opbouw van een stabiele, democratische staat. Een dergelijke strategie zou ook voor de bevolking van Irak desastreuze gevolgen kunnen hebben, aldus Van der Stoel. Meteen nadat operatie Desert Storm (het verdrijven van de Irakese troepen uit Koeweit) van start gegaan was, nam de redactie van NRC Handelsblad duidelijk stelling; "dat er nu een oorlog woedt is teleurstellend en verdriet om de slachtoffers (ook de misleide bevolking van Irak) is oprecht. Echter, nu wordt getoond dat in deze wereld geen kans wordt geboden aan agressors en dat is natuurlijk een goede zaak."''* Op 19 januari was er in de krant echter ook kritiek op de oorlog te lezen: hij zou slecht zijn voor de internationale rechtsorde omdat de VN werden gebruikt als instrument van nationale [lees: Amerikaanse] politiek.-" De volgende dag werd er in NRC Handelsblad geconstateerd dat de "mythe van het Nederlandse pacifisme" voorbij was. Daarnaast maakte de redactie duidelijk dat de leus 'geen bloed voor olie' misleidend was. Natuurlijk werd de oorlog ook om olie gevoerd, de hele wereld was te zeer afhankelijk van olie om Hoessein zijn gang te laten gaan.-' Overigens stelde J.L. Heldring op 25 januari dat olie zonder meer een rechtvaardig motief is om oorlog te voeren.-- Op de opiniepagina van de extra zondagseditie van 21 januari was de waarschuwing te lezen dat de oorlog weliswaar rechtvaardig was, maar dat de grenzen van het ius in bello niet overschreden mochten worden.^^ Volgens De Groene Amsterdammer was de militaire interventie tegen Irak een "consequentie van een ondubbelzinnig VN-standpunt, gericht op het respecteren van de internationale rechtsorde, een verworvenheid waarmee
niet te spotten valt."-''* Eenzelfde geluid was te horen in De Groene van 30 januari: Nederland was weliswaar "de oorlog in gesukkeld", maar de oorlog bood een hoopvol perspectief: eindelijk reageerde heel de wereld en konden de VN aanzienlijk aan invloed winnen!^5 Slechts mondjesmaat werd in De Groene gerept over een "vuile rotoorlog" om olie goedkoop te houden en de Westerse welvaart te beschermen. Hoofdredacteur Van Amerongen sprak in ieder geval op 20 februari, ruim een week voor de Amerikaanse afkondiging van een staakt-het-vuren, alvast zijn dank uit aan de VS: "de politieagent Amerika en zijn geüniformeerde hulpagenten hebben het niet zo slecht gedaan." Hoogleraar volkenrecht Paul de Waart wijdde een artikel aan de Veiligheidsraad van de VN. Deze baarde volgens hem "zorgen en monsters". Zelfs nu de Koude Oorlog voorbij is, is er nog een "ernstig manco in het VN-stelsel voor handhaving van vrede en veiligheid". De raad liet zich nog te veel op sleeptouw nemen door één lidstaat en bleef zo een instrument van nationale [lees: Amerikaanse] politiek.^ö De redactie van De Volkskrant was van mening dat de economische boycot van Irak nog veel langer voortgezet had moeten worden. Elke oorlog is tenslotte een nederlaag voor de verlichte, beschaafde wereld. In het redactionair van de krant werd op 7 februari gewezen op de dubbele moraal van het Westen ten aanzien van de wapenhandel met Irak. Irakese troepen werden nu uit Koeweit verdreven, maar was het hele conflict niet in de eerste plaats mogelijk gemaakt door Westerse landen, die Irak sinds jaar en dag van velerlei wapentuig hadden voorzien?27 Zelfs als de oorlog oprecht diende om de internationale rechtsorde te handhaven, hoefde dat niet geheel zonder problemen te zijn, benadrukte Rob Vreeken op 13 februari in de krant: "Landen die zich gerechtigd achten met het uitwerpen van ontiegelijke hoeveelheden bommen herstel van het recht en naleving van VN-resoluties af te dwingen, hebben een bijzondere plicht ten aanzien van die internationale rechtsorde - zo niet met terugwerkende kracht, dan toch in de toekomst." Tijdens de Golfoorlog van 1991 vielen het handhaven van de internationale rechtsorde en realpolitik volgens Vreeken prachtig samen, maar dat hoefde niet altijd zo te zijn.^^ Vice-premier en PvdA-leider Wim Kok gaf zijn mening over het conflict in een interview met De Volkskrant op 26 januari. Hij was duidelijk niet gecharmeerd van de verdeeldheid binnen zijn partij: "Wat mij stoort is het volgende: je buiten het militair conflict houden zou moreel hoogwaardiger zijn dan de verantwoordelijkheid dragen voor militair ingrijpen." Kok had de vaste overtuiging dat Nederland niet anders kon dan de VN-resoluties en de Amerikanen steunen. Hij wees op de annexatie van een soeverein land (Koeweit), schendingen van de mensenrechten aldaar en "de Nederlandse betrokkenheid bij en de verplichtingen tegenover de internationale volkerengemeenschap" als zaken die tot Nederlandse steun verplichtten. Deze steun kon zich dan het beste concentreren op "de taken waar we goed in zijn: dat is dus op zee en dat zijn verdedigende en medisch-humanitaire taken." Zo droeg Nederland zijn steentje bij aan het
allesoverheersende doel: het herstel van de internationale rechtsorde.^9 De Nederlandse regering had het sturen van troepen naar de Golf onderbouwd door te wijzen op het belang van het herstel van de internationale rechtsorde. Desondanks was in De Groene Amsterdammer van 13 februari in ingezonden brieven veel kritiek te lezen op de uiteindelijke steun van de PvdA aan de Nederlandse militaire bijdrage aan operatie Desert Storm. De buitenlandsecretaris van het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV), Wim Bartels, meldde na 24 jaar partijlidmaatschap niet langer deel uit te willen maken van de PvdA-achterban. Verder stelde hij dat de VN niet functioneerden zoals het zou moeten. De nadruk moest gelegd worden op andere dan puur militaire pogingen tot conflictoplossing.^'^ In een artikel in Elsevier van 2 februari werd gesuggereerd dat Nederland militair gezien een veel grotere bijdrage had kunnen leveren, als de regering dat had gewild. Maar, zo werd gesteld, "de grote adhesie [aan het regeringsbeleid] die onder de Nederlandse bevolking wordt gepeild (...) zou snel ineenschrompelen als ouders tot het besef komen dat hun dienstplichtige zonen naar de brandhaard in de woestijn moeten afreizen." Mede daarom zou de regering voor het sturen van gevechtsondersteunende eenheden gekozen hebben. Nederland kon wel degelijk gevechtseenheden leveren, maar uit angst voor daadwerkelijke Nederlandse oorlogshandelingen werd daarvan afgezien.^' Volgens De Volkskrant van 24 januari 1991 werd Hoessein door het merendeel van het Nederlandse volk gezien als een agressieve dictator.^^ De Nederlandse houding ten opzichte van de VS werd in NRG Handelsblad op verschillende manieren geïnterpreteerd. Een lezer vond dat Nederland zijn onvoorwaardelijke steun aan de VS eens kritisch moest bezien. De redactie van de krant was opgevallen dat Nederland "van VNadjudant tot betrouwbaar VS-bondgenoot" was geworden en vond dat Nederland zich meer op Europa zou moeten richten. Tegelijkertijd werd echter opgemerkt dat Europa een grote leegte was. Groot-Brittannië zat (vanwege de speciale verhouding met de Amerikanen) immers muurvast in het kamp van de VS, Duitsland hield zich afzijdig omdat de aandacht er vooral naar de politieke eenwording uitging, Frankrijk wilde zich niet aan Europa binden en voerde een eigen politique arabe en België zou de Golf zijn uitgevlucht. De Belgische regering stond niet toe dat haar schepen gebruikt werden in directe militaire actie tegen Irak, in tegenstelling tot de Nederlandse regering die haar schepen onder direct Amerikaans bevel had geplaatst.3^ Op 22 januari, vlak na het begin van het luchtoffensief tegen Irak, kwam de Tweede Kamer in zitting bijeen. Opvallend waren de ideeën van de verschillende fracties over de Europese partners Frankrijk en Duitsland, die tijdens deze vergadering naar voren kwamen. De regeringen van zowel Frankrijk als Duitsland steunden de door de Amerikanen geleide coalitie.
maar vooral in Duitsland was de publieke opinie hopeloos verdeeld over het conflict. "De CDA-fractie is zeer ingenomen met de opstelling van de zogeheten Frans-Duitse As en met name met het feit, dat de Fransen nu eindelijk duidelijk kleur hebben bekend. Het gaat niet aan, dat Nederland bevriende landen [de] maat neemt, maar gezegd moet worden, dat de publieke opinie in Duitsland schril afsteekt tegen die in Nederland, waar sprake is van een grote consensus." VVD-Kamerlid Weisglas stelde; "Gelukkig heeft de Nederlandse regering andere opvattingen [over steun aan de coalitie] dan bijvoorbeeld de weinig constructieve socialisten in Duitsland." Na het begin van de grondoorlog, op 23 februari 1991, overlegde de vaste Kamercommissie wederom met de ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken, en was er alom steun voor het Amerikaanse beleid en de Nederlandse bijdrage aan de coalitie. Wel vond de commissie dat, "op basis van zijn substantiële inbreng (...) Nederland het volste recht [heeft] mee te denken en te spreken." Sipkes van GroenLinks wees erop dat volgens haar het grondoffensief voorkomen had kunnen worden, en dat "het breken van Irak in geen enkele VN-resolutie voorkomt." De coalitie moest dus slechts doen wat in eerste instantie van haar verwacht werd: het verdrijven van Irakese troepen uit Koeweit, en niet het omverwerpen van het regime van Saddam Hoessein. Alleen haar fractiegenote Ria Beckers-de Bruijn was het hier mee eens.^'* Samen dienden zij op 26 februari een motie in, waarin zij stelden dat wanneer Irak bereid was zich terug te trekken, tot een staakt-het-vuren moest worden overgegaan.^5 j^at -^^35 precies waar president Bush Sr toe besloot: de Irakese troepen waren op 28 februari 1991 uit Koeweit verdreven en een staakt-het-vuren werd afgekondigd. Het beleid dat de Nederlandse regering voerde in aanloop naar de Golfoorlog van 1991 werd niet gedragen door een grote consensus. De regeringspartijen CDA en PvdA verschilden van mening over de vraag in hoeverre Nederland zich in het conflict zou moeten mengen, waardoor een krachtig, consistent beleid uitbleef. In de Nederlandse media werd de militaire interventie tegen Irak, de operatie Desert Storm, op verschillende manieren beoordeeld. De redactie van De Volkskrant was terughoudend in haar steun aan de interventie en stelde dat de coalitie nog lang niet naar de wapens had hoeven grijpen. In NRC Handelsblad sprak men over het algemeen steun uit aan de interventie en werd regelmatig gesteld dat zij rechtvaardig was, het besef van nationale soevereiniteit versterkte en het prestige van de VN vergrootte. Het gebruik van militair geweld was daarbij helaas onmisbaar. Het opinieweekblad Elsevier bekende niet overduidelijk kleur: zowel positieve als negatieve oordelen waren in het blad te lezen. Anders was het in De Groene Amsterdammer, waarin met name hoofdredacteur Van Amerongen zich vierkant achter de politieagent Amerika opstelde. Opvallend is dat Israël en de Tweede Wereldoorlog een belangrijke rol speelden in de Nederlandse beoordeling van het conflict. In de media, maar ook in de
Tweede Kamer, werd veelvuldig aan de jaren 1940-'45 gerefereerd. Vanwege zijn flagrante schending van het internationaal recht met de inval in Koeweit en zijn houding tegenover (en aanval op) Israël, was Saddam Hoessein voor velen de 'Hitler van de jaren '90'. Geheel anders dan gedurende het afgelopen jaar, was de vraag of er tegen Saddam Hoessein moest worden opgetreden in 1991 dan ook geen punt van discussie. De vragen hoe en door wie die taak moest worden uitgevoerd, werden echter des te vaker gesteld.
| '
Noten 1 NRC Handelsblad, 20-03-2003. 2 Lawrence Freedman en Efraim Karsh, The Gulf conflict (herz. paperback-editie; Londen 1994) 40-41. 3 Ibidem, The Gulf conflict, 419-421. 4 In de originele tekst van resolutie 1441 wordt gesproken van 'serious consequences'. Zie http://www.un.org/documents/scres.htm voor de tekst van (onder andere) Veiligheidsraadresolutie 1441. 5 Henk Neuman, 'The Gulf War: a view from The Hague' in: Nicole Gnesotto en John Roper eds.. Western Europe and the Gulf. A study of West European reactions to the Gulf War carried out under the auspices of the Institute for Security Studies of Western European Union (Parijs 1992) 97-108, aldaar 104. 6 Geciteerd in: Jolanda van Eeveren en Duco Hellema, 'Het Nederlandse beleid in de Golfcrisis: geen schoonheidsprijs', in: Paul Aarts en Bert Bomert red.. Stilte na de storm. De Tweede Golfoorlog in perspectief (Nijmegen 1993) 90-105, aldaar 91. 7 Ibidem, 94. 8 Christ Klep en Richard van Gils, Van Korea tot Kosovo. De Nederlandse deelname aan vredesoperaties sinds 1945 (Den Haag 1999) 228-238. 9 De Groene Amsterdammer, 23 januari 1991. 10 Elsevier, 26 januari 1991. 11 NRC Handelsblad, 22 januari 1991. 12 Handelingen der Staten-Generaal, Tweede Kamer, 1990 - 1991 (21657 (9) - 21678), 21664, nr. 34. 13 Handelingen Tweede Kamer, nr 41, 1-11. 14 Elsevier, 23 februari 1991. 15 Elsevier, 2 februari 1991. 16 De Volkskrant, 2 februari 1991. 17 De Volkskrant, 26 januari 1991. 18 Elsevier, 2 maart 1991. 19 NRC Handelsblad, 17 januari 1991. 20 NRC Handelsblad, 19 januari 1991. 21 NRC Handelsblad, 20 januari 1991. 22 NRC Handelsblad, 25 januari 1991. 23 NRC Handelsblad, 21 januari 1991. 24 De Groene A'dammer, 23 januari 1991. 25 De Groene A'dammer, 30 januari 1991. 26 De Groene A'dammer, 20 februari 1991. 27 De Volkskrant, 7 februari 1991. 28 De Volkskrant, 13 februari 1991. 29 De Volkskrant, 26 januari 1991. 30 De Groene A'dammer, 13 februah 1991. 31 Elsevier, 2 februari 1991. 32 De Volkskrant, 24 januari 1991. 33 NRC Handelsblad, 23 januari 1991. 34 Handelingen Tweede Kamer, nr 50, 1-10. 35 Handelingen Tweede Kamer, nr 51.
m