Artikel: Ecologische geschiedenis, een vak apart. Een historiografische inleiding Auteur: Henny van der Windt Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 29.2, 5-12. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
Henny van der Windt
Ecologische geschiedenis, een vak apart Een historiografische inleiding Wat is ecologische geschiedenis? Wat is de relatie met ‘gewone’ geschiedenis en andere vakgebieden? Wat zijn de centrale vragen, de belangrijke thema’s en de gebruikte methoden? En waar wordt het vakgebied in Nederland beoefend? Op deze vragen wordt in dit inleidende artikel ingegaan door de Groningse onderzoeker Henny van der Windt.1 De aandacht voor ecologische geschiedenis neemt de laatste tijd onmiskenbaar toe. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het bestaan van de European Society for Environmental History (eseh) en het druk bezochte, door deze eseh georganiseerde congres dat onlangs plaatshad aan de vu te Amsterdam. Deze toegenomen belangstelling heeft veel te maken met de huidige klimaatverandering, met behulp van historische gegevens probeert men deze beter te begrijpen. Ook binnen de natuurbeschermingswereld is de interesse voor het verleden toegenomen. Zo houdt de vraag of er vroeger wisenten (Europese bizon) en wolven in Nederland waren, en hoe deze samenleefden met menselijke bewoners, veel natuurbeheerders bezig. Ecologische geschiedenis, of milieugeschiedenis, is dus niet alleen interessant maar heeft ook praktische betekenis.
Ontstaan en doel Studies die we nu onder ecologische geschiedenis zouden rangschikken zijn soms al meer dan een eeuw oud, toch kreeg het vak pas zijn huidige naam en vorm rond 1970, met de opkomst van de milieubeweging. Aan universiteiten ontstonden vanaf dit moment allerlei disciplines met het woord ‘milieu’ in de naam, het bekendste voorbeeld hiervan is milieukunde. Andere, nieuwe, disciplines waren bijvoorbeeld milieubiologie, milieufysica, milieusociologie én milieugeschiedenis. Deze vakken hadden gemeen dat ze zich niet alleen op nieuw maar ook op andersoortig onderzoek richtten. Onderzoek werd meer missiegericht en, al dan niet impliciet, richtte zich op het oplossen van het maatschappelijke probleem: de milieuproblematiek. Milieuhistorici wilden, en willen nog steeds, bijvoorbeeld bepalen welke maatschappelijke mechanismen zorgden voor het ontstaan van de milieuproblematiek en velen hoopten daaruit lessen te trekken. Het nieuwe milieuonderzoek had nog een ander kenmerk. Geen enkel maatschappelijk probleem, en dat geldt zeker ook voor het milieuprobleem, laat zich vangen in één academische discipline. Milieukunde en milieugeschiedenis zijn hierdoor bij uitstek vakken die de discrepantie tussen maatschappelijke problemen
en de academische disciplineindeling willen slechten door te streven naar interdisciplinariteit. Lang niet alle vragen die bij milieugeschiedenis aan de orde komen zijn nieuw. Antropologen hielden zich al heel lang bezig met de interactie tussen geografische of fysieke omstandigheden en menselijke samenlevingen. Biologen wisten al meer dan een eeuw dat overexploitatie in de visserij en bosbouw tot problemen kon leiden. En historische geografen bestudeerden al geruime tijd de ontwikkeling van het landschap als gevolg van menselijk gebruik. Daarnaast heeft in Nederland de waterstaatsgeschiedenis een rijke traditie, een eigen leerstoel en een eigen tijdschrift. Het wekt dan ook geen verwondering dat de genoemde vakgebieden vloeiend overgaan in milieugeschiedenis en dat dit vak een breed onderzoeksveld bestrijkt. Wie de laatste jaargangen van het Jaarboek voor Ecologische Geschiedenis raadpleegt, vindt daarin dan ook uiteenlopende onderwerpen. Voorbeelden zijn de hongersnoden in Java in de negentiende eeuw (Ravesteijn 2001), Stinzenplanten na 1800 (Bakker 2001), waterverdragen tussen België en Nederland in de twintigste eeuw (Vanfraechem 2003), de opkomst van de Coloradokever rond 1900 (Bostoen 2004), de Belgische vleesconsumptie in de laatste twee eeuwen (Niesten e.a. 2005) en de economische en milieuaspecten van de veenexploitatie in de Middeleeuwen (Cornelisse 2006).2 De gepresenteerde onderzoeksresultaten op het genoemde congres van de European Society for Environmental History in Amsterdam tonen eveneens de diversiteit aan thema’s in dit vakgebied.3
De vragen Een van de grondleggers van de discipline ecologische geschiedenis, Donald Worster, meent dat de rol en de plaats van de natuur in het menselijk leven de centrale onderzoeksthematiek is van het vak. Binnen deze thematiek onderscheidt hij drie richtingen.4 De eerste richting behelst het functioneren van de levende en dode natuur, voor zover relevant voor de mens. Hoe ontwikkelden flora en fauna zich, en hoe beïnvloedde het vóórkomen van bepaalde planten of dieren de menselijke leefomstandigheden? Denk aan bacteriën en virussen die enorme slachtingen konden aanrichten, of, op veel kleinere schaal en nog steeds actueel, aan de rol van de tijger in Indiase gemeenschappen. En andersom: op welke manier hadden planten en dieren last van mensen? Het grootschalig verdwijnen van bossen en de achteruitgang van de biodiversiteit op veel plaatsen van de wereld zijn bekende voorbeelden. Maar ook de dode natuur: overstromingen, klimaat of de bodemgesteldheid en het belang hiervan voor menselijke samenlevingen, valt zoals gezegd onder ecologische geschiedenis. En ook hier geldt, net als bij de levende natuur, het omgekeerde. De mate waarin mensen water beheerden, het klimaat veranderden en de bodem verrijkten, verarmden of anderszins aan29.2
pasten, is een belangrijke onderzoeksvraag, geconcretiseerd in bijvoorbeeld de ontwikkeling van de energievoorziening en de landbouw. Bij het tweede thema gaat het om het verband tussen sociaal-economische omstandigheden, productie en milieu. Hier komen thema’s aan bod die voorheen ook al object van studie waren in het historisch onderzoek, maar die nu vanuit een nieuw perspectief worden bekeken. Het gaat dan bijvoorbeeld om agrarische en industriële productiesystemen of voeding- en energieproductie, maar dan verbonden met economische ordening en de effecten daarvan op het milieu. Het derde thema is nauw verwant met ideeën- en mentaliteitsgeschiedenis.Volgens Worster gaat het hier om het onderzoek naar de plaats en de betekenis van de natuur en het milieu in de loop der tijd, en naar het verband tussen dit denken en de vormgeving hiervan in normensystemen, politiek en wetgeving. Later zijn aan deze drie thema’s door onder meer Cronon (1992), Crosby (1986) en Merchant (1989) aspecten als macht en gender toegevoegd.5 Zo is er veel literatuur verschenen over de culturele, ecologische en sociaal-economische effecten van de Europese kolonisatie.
Andere disciplines Ecologische geschiedenis is zoals gezegd geworteld in historische geografie en vakken als landbouw-, bos- en waterstaatsgeschiedenis. Ook archeologie is altijd deels gericht geweest op de ontwikkeling van de relatie mens-natuur. Daarnaast bestaat er al langer in verschillende academische disciplines onderzoek naar de geschiedenis van hygiëne, wetenschap en techniek. In zowel Duitsland als Engeland is de ecologische geschiedenis ontstaan vanuit de geschiedenis van de techniek, waarbij onderwerpen met betrekking tot de watervoorziening, afvalverwijdering, riolering en openbare gezondheidszorg bestudeerd werden. In het Duitse tijdschrift Technikgeschichte is geregeld verband gelegd tussen technologische ontwikkelingen en milieuproblemen. Uit Engeland stamt het veel geciteerde werk The Big Smoke, a history of air pollution in London since medieval times (1987) dat is geschreven door de chemicus Brimblecombe.6 Conceptueel is de ecologische geschiedenis sterk beïnvloed door de biologie. Vooral het vak ecologie, het begrip ecosysteem en de daaraan gerelateerde termen energiestroom en kringloop zijn van belang.Via stromen en kringlopen van energie en stof wordt het leven op aarde gecontinueerd en aangepast. Startpunt van deze energiestromen is vaak de zon die via straling de energiestroom activeert, ondermeer via fotosynthese (waarbij een klein deel van de zonne-energie in materie wordt omgezet) en warmte-energie. De afbraak van organische materie via verrotting speelt in de energiestromen binnen ecosystemen een grote rol. Ook de wisselwerking van mensen en menselijke samenlevingen met hun omgeving kan in deze termen omschreven worden: de input van zonlicht en fossiele grondstoffen en de output van gewassen en afval. Het doel is kringlopen
in principe gesloten te houden. Ecologische geschiedenis onderzoekt hoe deze wisselwerking in de loop van de tijd gestalte kreeg. Hoe belangrijk ecologie ook is, er zijn meer vakken uit de biologie en andere natuurwetenschappen relevant voor milieugeschiedenis. Inzichten in populatieontwikkeling van soorten en in de morfologie van planten en dieren zijn essentieel om goed het verleden te kunnen interpreteren. Ook kennis van geologie, bodemkunde, chemie, fysica en meteorologie speelt een grote rol, bijvoorbeeld bij de interpretatie van veroudering, vervuiling en de bodemgesteldheid. Maar wie menselijke samenlevingen bestudeert, kan niet om sociale wetenschappen, in het bijzonder de antropologie, heen. Deze wetenschap onderzoekt de lichamelijke en geestelijke verscheidenheid van de mens in ruimte en tijd en wat de mens tot mens maakt in een bepaalde situatie. Antropologen raakten al in de jaren vijftig van de twintigste eeuw geïnteresseerd in de ecologische begrippen en modellen uit de biologie en het belang van energie en grondstoffen voor het menselijk gedrag. Sindsdien is de term culturele ecologie (ook antropologische ecologie of ecologische antropologie) gemeengoed geworden in de antropologie. We zien dus dat ecologisch historisch onderzoek zowel alfa-, gamma- als bètadisciplines kan, en eigenlijk moet, omvatten.
Instituties De ecologische geschiedenis kent inmiddels enkele eigen instituties. In 1999 werd de European Society for Environmental History (eseh) opgericht met als doel meer belangstelling te wekken voor dit vak door ondersteuning van onderzoek, onderwijs en publicaties. De belangrijkste tijdschriften zijn Environment and History en Environmental History. Ik noemde al enkele basispublicaties zoals die van Worster (1988) en Crosby (1986). In Vlaanderen is er de Vereniging voor Ecologische Geschiedenis die het (Nederlands-Vlaamse) Jaarboek voor Ecologische Geschiedenis uitgeeft. Een historisch-ecologisch basisboek is er echter nog niet. Veeleer weerspiegelt de huidige situatie aldaar nog de voorgeschiedenis van het vak ecologische geschiedenis: de belendende vakken spelen nog steeds een belangrijke rol. De vroegste studies waarin aspecten van het milieu in historische context aan bod kwamen, waren in Nederland geïnspireerd door de agrarische geschiedenis. De landbouwhistoricus Slicher van Bath publiceerde in 1960 al enkele aspecten van het ecologisch imperialisme van de mens.7 Inmiddels is voor de landbouwgeschiedenis van Nederland het werk van Bieleman (1992) toonaangevend.8 Belangrijk is verder het standaardwerk van Buis (1983) over bosgeschiedenis met als Vlaamse pendant het boek van Tack e.a. (1993).9 Veel werk is verricht door historische geografen, later aangevuld door zogenaamde historisch ecologen die de ontwikkeling van de planten- en dierenwereld als object van studie hebben.10 Het zal weinigen verrassen dat de rol van het water in de Nederlandse geschiedschrijving al zeer lang een belangrijke plaats inneemt. Hierover zijn ook enkele 29.2
overzichtswerken verschenen, met als belangrijkste Leefbaar Laagland van Gerard van de Ven (1993).11 De grote aandacht voor de strijd tussen land en water in Nederland komt eveneens tot uitdrukking in publicaties over veenontginning, polders, dijkaanleg en dambouw en ander veelal regionaal landschapshistorisch onderzoek. De eerste dissertatie over geschiedenis van de vervuiling is waarschijnlijk Een onfrisse geschiedenis van Henk van Zon (1986).12 Bekend is ook Een Groene Geschiedenis van Nederland van Jan-Luiten van Zanden en Wybren Verstegen (1993).13 In Vlaanderen, waar het vak krachtige wortels heeft in de mediëvistische hoek, is veel gepubliceerd over de geschiedenis van het landschap in Vlaanderen tijdens de Middeleeuwen.14 De ecologische geschiedenis is overigens vooral door enkele belangstellenden van buiten de academische circuits opgezet. Cruciaal was de stichting Net Werk met een gelijknamig periodiek, die bovendien organisator was van talloze studiedagen. Echte universitaire centra zijn er niet, al wordt het vak aan verscheidene Nederlandse universiteiten gedoceerd, zoals die in Amsterdam, Wageningen en Groningen.
Voorbeelden Om een beeld te geven van de gehanteerde methoden binnen het ecologisch historisch onderzoek en van wat dit nu oplevert, lopen we kort langs enkele onderzoeksvelden. Al ruim een decennium staat het historische klimaatonderzoek in het middelpunt van de belangstelling.15 Het is bovendien een goed voorbeeld van multidisciplinair onderzoek wat op het eseh-congres in 2007 mooi werd geïllustreerd.16 Om een idee van het klimaat uit de oudste periodes te krijgen doet men vaak metingen aan fysische of chemische eigenschappen van gesteenten of ijslagen. Ook de resten van planten of dieren geven vaak een goed beeld van het klimaat uit voorbije perioden. Aan de hand van pollen kan de plantengroei worden gereconstrueerd, terwijl bijvoorbeeld de vorm van koralen een indicatie van het temperatuursverloop geven.Vanaf de achttiende eeuw zijn in de meeste Europese landen registraties van waarnemingen met instrumenten gedaan, die men heden ten dage kan gebruiken, zodat een goed beeld ontstaat van temperatuur, luchtdruk en regenval. Vaak zijn echter aanvullende gegevens nodig, zoals verslagen van overstromingen en stormen, waarvan scheepsjournaals of lokale periodieken getuigen. Andere indirecte gegevens kunnen worden ontleend aan bijvoorbeeld de wijnbouw: de omvang van de oogst, het moment van het oogstfeest en aanduidingen als een ‘goed’ of ‘slecht’ wijnjaar kunnen dienen om de weersgesteldheid te achterhalen.Voorzichtigheid is daarbij overigens wel op zijn plaats. Wat er onder een goed wijnjaar werd verstaan in de Middeleeuwen is misschien iets heel anders dan wat wij er tegenwoordig onder verstaan. Wijn en andere alcoholica speelden destijds bij gebrek aan goed drinkwater immers een andere rol in het dagelijkse leven. Een reconstructie van het klimaat is vaak monnikenwerk waarbij schriftelijke data dubbel gecheckt moeten worden, om vervolgens gekoppeld te worden aan andersoortige gegevens. Daarbij is het dan maar te hopen dat het resultaat de toets van de wetenschappelijke kritiek kan doorstaan.
Het gebruik van energie is een ander thema dat veel aandacht krijgt. De discussie rond duurzaamheid verwijst vaak naar de manier waarop men in de geschiedenis met energie omsprong. Het is daarom belangrijk te weten welke grondstoffen de mens in het verleden gebruikte voor het opwekken van energie voor huiselijke noden (verwarming, koken of bakken van brood) maar ook voor industriële en openbare behoeften. Het blijkt dat er twee grote omslagen zijn geweest. De eerste was in de negentiende eeuw, toen het energiegebruik enorm toenam en bovendien de overstap naar onvervangbare brandstoffen plaatsvond.17 In de twintigste eeuw volgde de tweede grote overgang, namelijk met de globalisering en het goedkoper worden van fossiele brandstoffen.18 Dat ging gepaard met wat we kunnen zien als het begin van de huidige consumptie- en wegwerpmaatschappij. Een mooi voorbeeld van onderzoek naar energiehuishouding in het verleden komt uit de historische milieukunde. Hierbinnen is onderzoek verricht naar het energiegebruik van huishoudens in de negentiende eeuw. Niet alleen archieven en musea werden geraadpleegd, onderzoekers verrichtten ook metingen aan een woning uit die tijd om het energieverbruik en de uitstoot van stoffen te bepalen. Interessant is dat zowel de verwarming als de voedselproductie vele malen minder efficiënt waren in 1800 dan nu.19 Het ontstaan van de milieuvervuiling is uiteraard ook een onderzoeksthema binnen ecologische geschiedenis. Maar wat is vervuiling? I. Mieck heeft enkele vormen van menselijke vervuiling onderscheiden waarvan er vier van belang zijn voor ecologische geschiedenis.20 Deze zijn ook in de loop van de geschiedenis na elkaar ontstaan. Allereerst is er de pollution microbienne oftewel de bacteriële vervuiling. Het is de oudste vorm van vervuiling, die al in het antieke Rome aan de orde was. Dan is er de pollution artisanale, de vervuiling door kleinere werkplaatsen. Van grotere omvang en met verdergaande gevolgen is de pollution industrielle die we kennen vanaf de Industriële Revolutie, en die vooral wordt veroorzaakt door de chemische industrie. Ook van relatief recente datum is de pollution foncière, de vervuiling van de grond door intensieve landbouw en industrie. In het verleden waren chemische fabrieken, maar ook gasfabrieken hiervan de grote boosdoeners. Juist vanwege het traceren van deze laatste vorm van vervuiling heeft historisch-ecologisch onderzoek grote diensten bewezen.21 Kenmerkend voor dit onderzoek is de multidisciplinaire methodologie. Met kennis uit relevante disciplines zoals de chemie, de toxicologie en de techniekgeschiedenis kunnen potentieel bodemvervuilende bedrijfsactiviteiten worden geselecteerd en vervolgens ook de geproduceerde stoffen en de bedrijfsprocessen. Na de classificatie van potentieel vervuilende activiteiten is de volgende stap het lokaliseren van de vervuilde terreinen. De methodologie en bronnen zijn hier dus net als bij onderzoek naar klimaatontwikkeling zeer divers:naast bronnen als bouwvergunningen, adresboeken, fiscale verslagen, gegevens uit industrietellingen, kadasters en stadsplannen gaat het hier ook om gegevens over de werking van technieken,concentraties stoffen in de grond, verspreidingsmodellen van vervuiling en dergelijke. Natuurwetenschappelijk en historisch onderzoek komen hier dus nadrukkelijk samen. 29.2
Een laatste thema uit de ecologische geschiedenis dat ik hier noem is het denken over de natuur. Het is bepaald niet het exclusieve domein van historici, maar krijgt eveneens veel aandacht van filosofen, antropologen, sociologen en biologen. Toonaangevend is al jaren het boek van Keith Thomas, Het verlangen naar de natuur: de veranderende houding tegenover planten en dieren, 1500-1800 (1990).22 Hij beschrijft de veranderende belangstelling voor natuur, planten en dieren tot 1800 met behulp van citaten uit brieven, anekdotes, religieuze codes, gedichten, wijsgerige bespiegelingen, schilderijen, lokale regelgeving enzovoorts. Hij laat fraai zien hoe er altijd een ambivalentie was jegens de natuur, maar dat er toch een groeiende onderstroom van respect voor de natuur is geweest.Via denkers als Rousseau en Goethe, dichters als Wordsworth, en protestantse geestelijken werd dit denken over Europa verspreid. De laatste decennia verschijnen steeds meer publicaties over deze materie waarin aandacht wordt besteed aan het denken over de natuur onder natuurbeschermers, wetenschappers, agrariërs en leken.23 Methoden uit de filosofie, sociologie, antropologie en psychologie worden daarbij niet geschuwd, zodat veel gebruik is gemaakt van discours analyse en gestructureerde interviews en enquêtes.
Perspectieven Uit bovenstaande korte bloemlezing moge blijken dat ecologische geschiedenis inderdaad een zeer breed onderzoeksveld is met relevantie voor de praktijk. Behalve de door Worster geschetste thema’s wordt het vak gekenmerkt door de nadruk op de interactie tussen mens en natuur en een multidisciplinaire benadering. Juist de wederzijdse bevruchting van uiteenlopende methoden en vakgebieden is de grote kracht van de ecologische geschiedenis. Probleem is nog wel dat er weinig professionele onderzoekers zijn, weinig werkverbanden en nog vrijwel geen landelijke onderzoeksprogramma’s, noch in de fundamentele noch in de meer op toepassingsgerichte sfeer. Hoeveel aandacht er momenteel ook is voor de relatie tussen geschiedenis milieu en, de toekomst van de ecologische geschiedenis is nog steeds ongewis. Een betere inbedding in de academische gemeenschap en daarbuiten is hard nodig om de mooie intellectuele ambities en de toepassingsmogelijkheden goed tot hun recht te laten komen.
Noten 1. 2.
Dit artikel is een actualisatie van twee eerder verschenen artikelen: Erik Thoen en Christophe Verbruggen, ‘Ecologie en Omgeving’, in: J. Art (red.), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? (Gent 1993-99) en H.J. van der Windt en H. van Zon, ‘Groene Geschiedenis, een inleiding’, in: J. Barkhof (red.), in: Groene Geschiedenis (Groningen 1995) 9-13. Een uitgebreidere versie van dit artikel in Skript zal verschijnen in het komende Jaarboek voor Ecologische Geschiedenis. P. Bakker, ‘Stinzenplanten en inburgering van vreemdelingen’, in: Jaarboek voor Ecologische Geschiedenis 2000 (Gent 2001) 49-58. T. Bostoen, ‘De angst voor het onbekende: de coloradokever zaait paniek in Europa (1870-1914) , in: Jaarboek voor Ecologische Geschiedenis 2002 (Gent 2004)
11
67-90. Ch. Cornelisse, ‘The economy of peat and its environmental consequences in Holland during the Late Middle Ages’, in: Jaarboek voor Ecologische Geschiedenis 2005/2006 (Gent etc. 2006) 95-122. E. Niesten, J. Raymaekers en Y. Segers, ‘Over de maakbaarheid van dieren’, in: Jaarboek voor Ecologische Geschiedenis 2004 (Gent etc. 2005) 19 50. W. Ravesteijn, Irrigatie en koloniale staat: de gevolgen van hongersnoden op Java, in: Jaarboek voor Ecolo gische Geschiedenis 1999 (Gent 2001) 79-106. S. Vanfraechen, ‘Zalm à la Hollandaise of Waalse karpers’, in: Jaarboek voor Ecologische Geschiedenis 2001 (Gent 2003) 67-88 3. Abstract book eseh (Amsterdam 2007). 4. D.Worster (red.), The Ends of the Earth: perspectives on modern environmental history (Cambridge 1988). 5. W. Cronon, ‘A place for stories: nature, history and narrative’, in: Journal of American History 78 (1992) 1347-1376; A. Crosby, Ecological imperialism: the biological expansion of Europe, 900-1900 (Cambridge 1986); C. Merchant, Ecological Revolutions: Nature, Gender, and Science in New England (Chapel Hill 1989). 6. P. Brimblecombe, The big smoke: a history of air pollution in London since medieval times (Londen 1987). 7. B.H. Slicher van Bath, De agrarische geschiedenis van West-Europa, 600-1850 (Utrecht 1960). 8. J. Bieleman, Geschiedenis van de landbouw in Nederland 1500-1950: veranderingen en verscheidenheid (Meppel 1992). 9. J. Buis, Historia Forestis: Nederlandse bosgeschiedenis (Utrecht 1985); G. Tack, P. van den Bremt en M. Hermy, Bossen van Vlaanderen: een historische ecologie (Leuven 1993). 10. J. Dirkx, P. Hommel en J.Vervloet, ‘Historische ecologie: een overzicht van achtergronden en mogelijke toepassingen in Nederland’, in: Landschap 9 (1992) 39-51. 11. G.R. van de Ven (red.), Leefbaar laagland: geschiedenis van de waterbeheersing en landaanwinning in Nederland (Utrecht 1993). 12. H. van Zon, Een zeer onfrisse geschiedenis, studies over niet-industriële vervuiling in Nederland, 1850-1920 (Groningen 1986). 13. J.L. van Zanden en S.W.Verstegen, Groene geschiedenis van Nederland (Utrecht 1993). 14. Vgl. A.Verhulst, Landschap en landbouw in middeleeuws Vlaanderen (Brussel 1995). 15. H.H. Lamb, Climate history and the future (Princeton nj 1985); C. Pfister, Wetternachhersage 500 Jahre Klimavariationen und Naturkatastrophen (Bern 1999). 16. Abstract book eseh. 17. C. Ponting, Een groene geschiedenis van de wereld (Amsterdam 1991). 18. Pfister, Wetternachhersage. 19. D. de Vooght en T. Geerken, ‘Duurzaamheidsontwikkelingen van productsystemen, 1800-2000’, in: Jaarboek voor Ecologische Geschiedenis 2002 (Gent 2004) 91-104. 20. I. Mieck, ‘Reflections on a typology of historical pollution’, in: P. Brimblecombe en C. Pfister (red.), The Silent Countdown: Essays in Environmental History (Berlijn 1990) 73-80. 21. J.A.W. Nieuwkoop, Bodemverontreiniging op voormalige bedrijfsterreinen: de erfenis van anderhalve eeuw industriële ontwikkeling in Noord-Brabant (Eindhoven 1993). 22. K.Thomas, Het verlangen naar de natuur: de veranderende houding tegenover planten en dieren, 1500-1800, (Amsterdam 1990). 23. H.J. van der Windt, En dan: wat is natuur nog in dit land? Natuurbescherming in Nederland 1880-1990 (Amsterdam 1995); T. Lemaire, Op vleugels van de ziel (Baarn 2007) .
29.2