Artikel: ‘De ware Hollander?’ Het nationale cultuurbeleid van koning Lodewijk Napoleon Auteur: Martijn van der Burg en Karin Hoogeland Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 28.1, 5-18. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
Martijn van der Burg en Karin Hoogeland
De Ware Hollander? Het nationale cultuurbeleid van koning Ijodewijk Napoleon Dit jaar, op 5 juni om precies te zijn, is het exact twee eeuwen geleden dat de constitutionele monarchie in de Noordelijke Nederlanden haar intrede deed. Met de benoeming van Lodewijk Bonaparte (door zijn broer de Franse keizer) stond voor het eerst sinds 1588 weer een monarch aan het hoofd van het latere Nederland. Ondanks dat Lodewijk Napoleon, op het moment van zijn benoeming 27 jaar oud, aanvankelijk niet erg enthousiast was, legde hij zich al snel serieus toe op de invulling van zijn koningschap. Hij probeerde op verschillende manieren zijn koninkrijk te uniformeren en te centraliseren. Dit kon bewerkstelligd worden door middel van een grondwet, eigen wetboeken en een nationaal onderwijssysteem, maar een beleidsterrein dat Lodewijks bijzondere aandacht kreeg, was het culturele leven in zijn koninkrijk. Met name de wetenschap en de schone kunsten trokken zijn aandacht. Toch was lange tijd de aandacht voor Lodewijk en het Koninkrijk Holland gering. Historici wezen meestal op het stuurse karakter van de Hollandse koning en schilderden hem af als een vorst die het goed bedoelde, maar niet over de juiste capaciteiten beschikte. Lodewijk verwerd tot het 'konijn van Holland', een koning die niet meer was dan een speelbal van de Franse keizer. In de national(istisch)e geschiedschrijving is er dan ook beduidend meer aandacht voor de Oranjes en hun band met het Nederlandse volk. De bronnenuitgever en historicus H.T. Colenbrander (wiens studies bepalend zijn geweest voor de evaluatie van de napoleontische tijd in Nederland) betitelde koning Lodewijk als een man 'rijk aan zwakheden en gebreken', wiens 'noodlot was, de broeder van Napoleon te zijn'.' Er was weinig oog voor Lodewijks bemoeienis met de Nederlandse cultuur, terwijl deze toch de grondslag vormde voor tal van invloedrijke culturele instellingen. Een van de eersten die op deze verdienste gewezen heeft was L. Brummel, die in 1950 een belangwekkend artikel schreef waarin hij pleitte voor een herwaardering van koning Lodewijks kunst- en wetenschapsbeleid.^ Brummel wilde met zijn artikel aantonen dat we Lodewijk Napoleon dankbaar moeten zijn voor zijn zorg voor de kunst en cultuur in Nederland. In dit artikel zal worden ingegaan op koning Lodewijks aandacht voor het culturele leven in het Koninkrijk Holland. Meestal wordt daarbij gekeken naar instellingen als het Koninklijk Instituut, de Koninklijke Bibliotheek of het latere Rijksmuseum. Deze belangwekkende initiatieven zullen uiteraard ook in dit artikel de revue passeren. Maar wij willen ons tevens richten op een minder bekende poging van Lodewijk 5
ter bevordering van het culturele leven, namelijk het tijdschrift Le Vrai HoUandais: 'de Ware Hollander'. Dit literaire propagandablad is een prachtige fusie van koning Lodewijks politieke en culturele aspiraties.
Lodewijk en de Bonapartes Bij een analyse van het beleid van koning Lodewijk kan men niet heen om diens verhouding tot de familie Bonaparte en in het bijzonder de Franse keizer. De verstandhouding tussen Louis Bonaparte en zijn broer was gecompliceerd. De scheve relatie tussen Louis en Napoleon gaat terug op de vroegste jeugd van de latere Hollandse koning. Lodewijk werd op 2 september 1778 geboren als Luigi Buonaparte te Ajaccio, de hoofdstad van Corsica. Hij was de vijfde van de acht overlevende kinderen van het gezin Buonaparte. Vader Carlo stierf toen Lodewijk zes jaar oud was, waardoor zijn oudere broers verantwoordelijk werden voor Louis' vorming. Aanvankelijk kwam deze zorg in handen van de oudste broer Guiseppe Qoseph), later zou voornamelijk Napoleone (Napoleon) zich om Luigi bekommeren. Op instigatie van Napoleon volgde Louis een militaire opleiding te Chalons sur Marne, maar hij kon deze niet afmaken omdat zijn broer hem meenam op campagne. Lodewijk gedroeg zich in het Franse leger naar behoren en Napoleon was dan ook zeer over hem te spreken. In 1796-1797 vergezelde Louis zijn broer op diens Italiaanse veldtochten waar hij zich ook een bekwame soldaat toonde. In 1798 en 1799 zou Lodewijk zijn broer naar Egypte volgen, zij het niet van harte. Louis was er achtergekomen dat hij geen militaire carrière ambieerde; zijn ambities waren literair van aard. Dit streven werd versterkt door zijn lichamelijke beperkingen. Hij had last van een verlamde arm nadat hij geveld was door een geslachtsziekte, opgelopen bij een amoureuze rendezvous na de zege op de Italianen, Deze kwaal, in combinatie met een vergroeide wervel, die hij opliep bij een val, leidden ertoe dat de 'Lamme Koning' op latere leeftijd vaak in kuuroorden zou moeten verblijven. Na de Franse Revolutie was Frankrijk in een politiek turbulente periode terechtgekomen die in 1799 eindigde met de machtsovername van generaal Bonaparte. Velen zagen de machtsovername van Napoleon als strikt noodzakelijk voor het behoud van de rust en orde in het land. Net als de overige leden van het gezin Bonaparte moest ook Louis van zijn oudere broer een rol gaan spelen in de nieuwe Franse staat. Deze plicht strekte zich uit tot in de relationele sfeer. Napoleons familiepolitiek zorgde er namelijk voor dat Louis in 1802 werd uitgehuwelijkt aan Hortense de Beauharnais, een dochter uit een eerder huwelijk van Napoleons vrouw Josephine. Dit huwelijk diende twee doelen: het moest zowel de slechte banden tussen de Bonapartes en de familie Beauharnais verbeteren als Napoleon van een erfgenaam voorzien (Josephine kon haar man geen
28.1
nageslacht schenken). Louis Bonaparte moest kortom allerlei rollen vervullen waar hij zelf niet om gevraagd had, eerst als militair, vervolgens als bestuurder, en uiteindelijk als verwekker van de Franse troonopvolger. Pas toen hij koning werd, kon hij eindelijk doen wat hem in de buurt van zijn broer niet gelukt was: een homme des lettres worden.^ Op 5 juni 1806 werd Louis in een korte ceremonie benoemd tot koning van Holland. Onder de kleine schare toehoorders bevonden zich zijn twee kinderen, zijn vrouw en een kleine Bataafse delegatie. Hoewel het de bedoeling was dat Lodewijk in Amsterdam officieel gekroond zou worden, liet Napoleon zijn broer weten dat een eventuele kroning moest wachten totdat er vrede was.^ Niettemin probeerde Lodewijk vanaf het begin af aan een nationale vorst te zijn. Dit deed hij in de eerste plaats door te trachten verzoening tussen de Hollanders te bewerkstelligen, iets wat de Bataven ook al (met enig succes) hadden gepoogd. De publieke opinie keerde zich na de Bataafse Revolutie snel tegen overdadige politieke tegenstellingen en twisten. De onenigheden van de voorgaande eeuw hadden de politiek steeds verder in diskrediet gebracht. Toen Lodewijk Bonaparte op 15 juli 1806 voet op Hollandse bodem zette, arriveerde hij in een land waar 'eenheid' en 'moderatie' steeds meer werden gezien als nationale deugden.5 Aangezien koning Lodewijk altijd al liever literator dan militair had willen worden, vatte hij het plan op om kunst en cultuur aan te wenden ter versteviging van de nationale eenheid in zijn koninkrijk.
Culturele uniformering Een belangrijk instrument voor de creatie van het nationale koningschap was de hervorming en oprichting van verschillende Hollandse culturele instellingen. Nochtans hoefde Lodewijk Napoleon het gecentraliseerde kunst- en wetenschapsbeleid niet van de grond af op te bouwen. Zowel de stadhouder als verschillende particuliere genootschappen waren al vóór de Bataafse Revolutie van 1795 op deze gebieden actief geweest. Ook de Bataafse overheid had zich ingezet voor de verspreiding van kennis en kunsten, waarbij het belangrijkste doel was om het Nederlandse volk op te voeden tot goede, vaderlandslievende burgers. Lag tot het eind van de achttiende eeuw het initiatief vooral bij particuliere genootschappen, met de oprichting in 1798 van een apart ministerie voor onderwijs, cultuur, wetenschappen en volksgezondheid - het zogeheten Agentschap voor Nationale Opvoeding - begon de centrale overheid zich voor het eerst nadrukkelijk met deze zaken bezig te houden. In de praktijk bracht dit ministerie, dat in 1802 opging in de Raad voor Binnenlandse Zaken, weinig tot stand. Het voornaamste wapenfeit was de totstandkoming van een goed functionerend lager schoolwezen.
7
Deze Bataafse maatregelen inspireerden koning Lodewijk. Om te beginnen stelde hij als directeur-generaal van Onderwijs en Wetenschappen Jan Meerman aan, die enige tijd later ook de Schone Kunsten onder zijn hoede zou nemen. Dit nieuw opgerichte directoraat-generaal, dat onderdeel uitmaakte van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, vertoonde in zijn taken sterke overeenkomsten met het Agentschap van Nationale Opvoeding. Meerman moest 'zich poogen bekend te maken met alles wat den Staat der Wetenschappen in dit Koningrijk betreft: inzonderheid den toestand der geleerde en letterkundige genootschappen, der Universiteiten, gijmnasien, Latijnsche Scholen, de voornaamste Bibliotheken en andere verzamelingen in het vak der Wetenschappen'.^ Onder leiding van de directeur-generaal wijzigde de infrastructuur van het culturele leven in het Koninkrijk Holland ingrijpend. Vier jaar lang werden plannen in werking gesteld om het Hollandse onderwijs, de wetenschap en de kunsten te stimuleren.
De stadhouderlijke collecties Op het gebied van kunsten trad Lodewijk Napoleon niet alleen in de voetsporen van zijn Bataafse voorgangers, maar ook in die van stadhouder Willem V. Deze had in 1766 zijn schilderijencoUeclie en zijn bibliotheek voor het publiek opengesteld. Hierin volgde hij waarschijnlijk weer het voorbeeld van de Franse koning Lodewijk XIV, die zijn Bibliothèque royale in 1692 voor zijn onderdanen openstelde. Na de stichting van de Bataafse Republiek werd een deel van de collectie door de Franse troepen meegenomen als compensatie voor de 'bevrijding'. Wat overbleef werd door de nieuwe bestuurders tot nationaal bezit verklaard. Nadat een deel van de voormalige stadhouderlijke bezittingen ten bate van de staatskas verkocht was, nam Isaac Gogel, de Agent van Financiën, het initiatief om de schilderijen voor verkoop te behoeden en opnieuw voor publiek toegankelijk te maken. De collectie van de Stadhouder werd de basis voor de nieuw opgerichte Nationale KonstGalleriJ." Zijn plannen voor het museum gingen echter verder; hij stelde zich ook ten doel een nationale kunstcollectie op te bouwen. Voor het eerst kocht de overheid kunst aan, die daarmee nationaal bezit werd. Dit eerste openbare museum in Nederland moest niet alleen de Nederlandse kunstenaars vooruithelpen, ook zou het moeten bijdragen aan de nationale opvoeding van het Bataafse volk. De Amsterdamse kunsthandelaar Cornelis Sebille Roos (1834-1810) werd verantwoordelijk voor het beheer van het museum. Hij beheerde de collectie, kocht nieuwe kunstwerken, stelde de eerste catalogus op en besloot welke kunstwerken dienden te worden opgeknapt om te worden tentoongesteld. De eerste bezoekers werden op 31 mei 1800 in Huis ten Bosch verwelkomd.^ 28.1
Niet alleen de schilderijenverzameling, maar ook de bibliotheek van Willem V was dankzij de inspanningen van Bataafse bestuurders in handen van Lodewijk Napoleon gekomen.^ De Agent van Nationale Opvoeding Theodorus van Kooten had als eerste het voorstel gedaan om de bibliotheek van de stadhouder om te vormen tot een nationale bibliotheek. In eerste instantie was deze vooral bedoeld om de Nederlandse volksvertegenwoordigers en regering bij hun taak te helpen, maar al in 1799 werd in het reglement voor de bibliotheek vastgelegd dat iedereen die goed bekend stond toestemming kon krijgen om van de bibliotheek gebruik te maken. Van Kooten wilde ook dat boekhandelaren verplicht zouden worden gesteld van elk boek dat zij drukten een exemplaar aan de bibliotheek te zenden.'" Ook hier diende mogelijk de Franse Koninklijke Bibliotheek als voorbeeld. Al in 1537 had deze bibliotheek de functie van nationaal depot gekregen.'• Lodewijk Napoleon kreeg dankzij de inspanningen van de stadhouder en de Bataafse bestuurders dus een Koninklijk Museum en een Koninklijke Bibliotheek in de schoot geworpen. Zijn bemoeienis ging echter verder dan het omvormen van de Nationale Konst-Gallerij tot een koninklijk museum en de toe-eigening van de stadhouderlijke boekencollectie. Zo werd onder zijn bewind de Koninklijke Bibliotheek officieel voor iedereen toegankelijk en werd de collectie fors uitgebreid. Daarnaast moest de bibliotheek, net als het museum, naar Amsterdam verhuizen, zodat alle culturele instanties in één stad gecentraliseerd werden. Helaas betekende dit dat de boeken continu ingepakt waren en de bibliotheek zodoende voor niemand toegankelijk was.'^ Ook met betrekking tot de schilderkunst was Lodewijk zeer ambitieus. Toen hij in 1808 Amsterdam tot zijn residentie maakte, bracht hij de collectie van de Konst-Gallerij samen met de kunstcollectie van de stad Amsterdam, die onder andere De Nachtwacht bevatte. Niet alleen de oude schildermeesters kregen een plaats in Lodewijks museum, er zou ook aandacht zijn voor eigentijdse kunst. Om die reden zou volgens directeur-generaal Jan Meerman bij het museum een Academie van Schone Kunsten moeten verrijzen. Het was Lodewijks bedoeling het oude en het nieuwe met elkaar te verenigen.'^ Tevens werd de aanzet gegeven tot het houden van nationale tentoonstellingen van levende meesters. In 1808 en 1810 vonden twee grote exhibities van moderne kunstenaars plaats. Een belangrijk deel van de geëxposeerde werken was van de hand van de zogeheten 'kwekelingen', veelbelovende kunstenaars die op instigatie van de koning een studiebeurs hadden gekregen. Behalve de stichting van een Kunstacademie en de tentoonstellingen zou de zogeheten Prix de Rome moeten leiden tot een verbetering van de Hollandse schone kunsten. Naar een Frans koninklijk gebruik (dat dateerde van de zeventiende eeuw) werden vijftien jonge kunstenaars (vier historieschilders, vier landschapschilders, één graveur, drie architecten en één beeldhouwer) de mogelijkheid
9
geboden om een studiereis naar Rome te maken. Omdat de Hollandse jonge kunstenaars minder bekwaam werden geacht dan hun Franse collega's, gingen Lodewijks kwekelingen eerst twee jaar in de leer te Parijs, onder meer bij de grote Franse schilder David. Hoewel de Hollanders gematigd positief waren over de prestaties van 'hun' jonge artiesten was de kritiek van de Duitser G.B. Niebuhr, die de tentoonstelling van 1808 bezocht, minder opbouwend. Hij oordeelde dat 'die Kunst hier ausgestorben ist, und nicht wieder aufleben wird'.''*
Het Koninklijk Instituut De grootste en meest vernieuwende stap in het beleid van Lodewijk Napoleon om de culturele instellingen van Nederland te centraliseren was de oprichting van het Koninklijk Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten in 1808. Het Instituut moest de over de provincies verdeelde wetenschappelijke genootschappen vervangen. In tegenstelling tot vele andere landen kende Nederland namelijk geen door de overheid gestichte academie voor kunsten en wetenschappen. Burgers zelf hadden voor de oprichting van verschillende provinciale wetenschappelijke genootschappen gezorgd. Hoewel deze genootschappen door de overheid werden erkend, ontvingen zij geen officiële ondersteuning. Geen van deze genootschappen was groot genoeg om op nationaal niveau te functioneren, en daarom moest het Koninklijk Instituut deze particuliere genootschappen verenigen. Lodewijk stond erop dat het Instituut in Amsterdam gevestigd werd, ook al had deze stad bepaald geen grootse wetenschappelijke traditie. Niet alleen ontbeerde Amsterdam een volwaardige universiteit, op het gebied van wetenschappelijke genootschappen streefde Haarlem de hoofdstad ver voorbij. 15 Plannen om tot een nationale samenwerking tussen de diverse provinciale genootschappen te komen, stamden uit een eerdere periode. Al in 1757 probeerden de directeuren van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem om in het gewest Holland het alleenrecht op de beoefening van de wetenschap te verkrijgen, zodat zij op voet van gelijkheid met wetenschappelijke academies van andere landen zou kunnen corresponderen.^^ De Leidse Universiteit maakte hier echter bezwaar waardoor het verzoek werd afgewezen. Vanaf 1770 werden door verschillende provinciale genootschappen initiatieven ontplooid om tot samenwerking te komen. Zo dacht men een overkoepelende instantie op te richten naar het voorbeeld van de VOC. Eigenbelang en het ontbreken van een centraal bestuur bleken echter onoverkomelijke obstakels. Gedurende de Bataafse Republiek maakte Martinus van Marum, de secretaris van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, zich sterk om in Nederland een wetenschappelijke infrastructuur te creëren naar 28.1
Frans voorbeeld. Een belangrijk voorbeeld was de Ecole Polytechnique, waar les werd gegeven in de toegepaste wetenschappen. Een discipline waarvoor tot dan toe weinig ruimte was geweest aan de Nederlandse universiteiten. Van Marums plannen werden echter niet overgenomen door de Bataafse overheid, die haar handen vol had aan de grootscheepse en succesvolle reorganisatie van het lager onderwijs.'^ Voorafgaand aan de oprichting van het Koninklijk Instituut liet Lodewijk zich uitgebreid informeren door diezelfde Martinus van Marum. Zijn plan om alle genootschappen samen te brengen onder leiding van de inmiddels Koninklijke Hollandsche Maatschappij bleek een onhaalbare kaart. Het decreet waarmee het Koninklijk Instituut in 1808 uiteindelijk werd opgericht, liet weinig Nederlandse invloed zien. De formulering: 'Er is voor het geheele Rijk een Koninklijk Instituut van Wetenschappen' en de doelstelling van het Instituut lijken rechtstreeks uit de Franse grondwet van 1795 afkomstig. De indeling in klassen is hetzelfde als die van het Vlnsütut de France na de hervorming van Napoleon in 1803. Ironisch is echter dat Napoleon met deze hervormingen het Instituut behalve in naam, weer volledig had teruggebracht naar de vorm van de oude Koninklijke Academies waaruit zij was ontstaan.'^ Deze Franse Koninklijke Academies hadden weer als voorbeeld gediend voor de Nederlandse wetenschappelijke genootschappen, die de basis van het nieuwe Nederlandse Koninklijk Instituut vormden. Omdat de oprichting van het Koninklijk Instituut niet leidde tot de opheffing van de oude wetenschappelijke en letterkundige genootschappen, was het moeilijk voor het Koninklijk Instituut om een hoofdrol te spelen. Het moest concurreren met de bestaande genootschappen en met de Nederlandse universiteiten, die meer nog dan de genootschappen het brandpunt van de Nederlandse wetenschap waren. Het Koninklijk Instituut functioneerde in de praktijk als een regulier genootschap, een vereniging die weinig afweek van de vele andere genootschappen. Daarmee was de instelling eigenlijk een typisch Nederlands orgaan. Het Instituut kreeg bovendien de nationalistische taak om onderzoek te doen naar de Nederlandse letterkunde en geschiedenis, alsmede om de Nederlandse taal te zuiveren van uitheemse woorden.i*^ De culminatie van Lodewijks culturele ambities en initiatieven had het Paleis van Kunsten en Wetenschappen moeten worden, een gebouw dat gepland was op de locatie van het zogeheten Besjeshuis, een pand dat tegenwoordig dienst doet als Amsterdams filiaal van de Hermitage. Het was een pregnante uiting van de wens van Lodewijk om alle culturele instellingen te centraliseren. Allereerst moest het Koninklijk Instituut, als middelpunt van de Hollandse wetenschap, een prominente plaats krijgen. Verder zou het cultuurpaleis onderdak hebben geboden aan onder meer de Koninklijke Bibliotheek en het Koninklijk Museum. Helaas 11
voor Lodewijk werd zijn koninkrijk geannexeerd voordat een begin kon worden gemaakt aan het Paleis.^o
'Le Vrai Hollandais' Het literaire tijdschrift Le Vrai Hollandais: journal de politique, de littérature, des sciences et des beaux-arts is een relatief onbekend, maar treffend voorbeeld van Lodewijk Napoleons cultuurpolitiek. Dat er tot op heden amper aandacht geschonken is aan dit tijdschrift komt onder meer omdat Colenbrander Le Vrai Hollandais heeft getypeerd als 'een nieuws- en recensieblad van zeer onbeduidenden inhoud'.^' Ook speelt de korte levensduur van het blad een rol, want van het tijdschrift, dat dagelijks uitkwam, verschenen - tussen 1 januari en 27 maart 1807 slechts 74 afleveringen. Eind maart stopte de publicatie ervan om onduidelijke redenen. Ten slotte hebben inventarisaties van literaire tijdschriften in de vroege negentiende eeuw zich uitsluitend gericht op Nederlandstalige publicaties, terwijl dit tijdschrift in het Frans werd uitgegeven.22 Niettemin kan de bestudering van Le Vrai Hollandais ons veel vertellen over de denkbeelden van de koning en zijn naaste medewerkers op het gebied van cultuur. Over de precieze bedoelingen die de koning met het nieuwe tijdschrift heeft gehad, zijn we goed ingelicht door stukken uit zijn archief dat te Parijs berust. Het was de Fransman Alexandre Deferrière die door koning Lodewijk werd aangesteld als redacteur van Le Vrai Hollandais. Lodewijk wilde dat het tijdschrift toonaangevend zou worden en als voorbeeld zou dienen voor alle andere Hollandse bladen. Allereerst moest het een politiek doel dienen, zo schreef hij Deferrière, de Hollanders moesten er namelijk van overtuigd worden dat de monarchie in hun belang was. De interne politieke tegenstellingen in de Bataafse Republiek en het ontbreken van een sterk centraal gezag, in combinatie met de internationale spanningen, hadden het land tot een speelbal van de Europese grootmachten gemaakt. Dit werd in Holland min of meer ontkend of met de mantel der liefde bedekt, zo stelde Lodewijk. Le Vrai Hollandais moest krachtig stelling nemen: Nederland had de monarchie nodig. Hoewel het tijdschrift dus een politiek doel diende, moest de inhoud een uitgesproken literair karakter krijgen. Met het tijdschrift beoogde de koning een bevordering van de Hollandse cultuur: enerzijds door het benadrukken van de 'eigenheid' van de Hollanders (vandaar de naam 'De Ware Hollander'), anderzijds door het Hollandse culturele leven in te bedden in de Europese cultuur. Alexandre Deferrière kreeg als opdracht 'a rendre son journal interessant et insérant des morceaux de littérature, mais toujours d'un ordre supérieur'; niets van middelmatige kwaliteit 28.1
mocht worden gepubliceerd. Daarbij diende het blad zowel de connaisseur als de ontwikkelde leek aan te spreken. De propagandistische doelstelling moest vooral blijken uit de instructie dat de literators gematigd positief moesten schrijven over de Hollandse regering, en de monarchie in het bijzonder. Maar niet te overdadig, zo drukte de koning Deferrière op het hart, want men diende er zelf - na enig nadenken achter komen dat 's konings beleid het beste was.^^ Dat de redactie deze aanbevelingen ter harte nam, blijkt uit de aankondiging die op 1 januari 1807 in het eerste nummer verscheen.2"* In haar aankondiging berichtte de redactie over haar werkwijze. Het tijdschrift poogde het vooroordeel te ontkrachten dat Nederlanders niet in staat zouden zijn tot grootse verrichtingen in de kunst en wetenschap, met name op het gebied van de schilder- en dichtkunst. De Nederlandse kunst mocht dan sinds het midden van de achttiende eeuw in lager aanzien staan, Le Vrai HoUandais stelde zich ten doel dit te veranderen. Het blad wilde buitenlanders beter bekend maken met de culturele verrichtingen in het Koninkrijk Holland. Dit kon onder andere door het (in het Frans) recenseren van Nederlandstalige boeken. Andersom konden de Hollanders worden ingelicht over wat er in het buitenland speelde, onder meer door de bespreking van buitenlandse literaire, kunstzinnige en wetenschappelijke publicaties. Het werd inderdaad een gevarieerd tijdschrift. Het bevatte nieuws en commentaren daarop, de laatste mode, ingezonden brieven, artikelen over kunst, geschiedenis en wetenschap, boekbesprekingen van buitenen binnenlandse auteurs, alsmede verslagen van wetenschappelijke experimenten. Dat de redactie haar taak serieus nam, bleek wel uit een van de eerste kritische boekbesprekingen van een werk van Jan Meerman.^5 Maar ook de politieke kant van het blad werd niet vergeten. Zoals Lodewijk dat wenste, diende het tijdschrift ook als politiek platform, zowel impliciet als expliciet. Verscheidene artikelen behandelden de merites van het koninklijke systeem. Grote schrijvers als Montesquieu en Rousseau werden aangehaald om aan te tonen dat de monarchie de beste regeringsvorm was voor alle Europese volken, dus ook voor de Nederlanders. Een voorbeeld van hoe Le Vrai HoUandais aangewend kon worden als propagandamiddel was de verspreiding van een 'mythe' rondom de persoon van Lodewijk Napoleon die verband houdt met de eerste nationale ramp in de Nederlandse geschiedenis. Op 12 januari 1807 ontplofte midden in het centrum van Leiden een kruitschip. Naar verluid had de schipper pijp gerookt, maar dat was onmogelijk met zekerheid te zeggen. De koning, die de ontploffing in Den Haag gehoord had, was binnen enkele uren op de plek des onheils om de verwoestingen in ogenschouw te nemen. En die waren enorm: meer dan 150 doden en 13
ongeveer 2000 gewonden. Lodewijks verschijning bleek in goede aarde te vallen bij de bevolking. De koning bemoeide zich persoonlijk met de hulpverlening. Mede op zijn instigatie werd overal in het koninkrijk naarstig gecollecteerd voor de slachtoffers van de ramp. De ramp werd al gauw een hot item in de nationale pers, waarbij de aanwezigheid van de koning breed werd uitgemeten. Vanwege Lodewijks optreden in de maanden na de ramp, en zijn vergelijkbare acties bij de watersnood in de Betuwe (1809), zouden zijn onderdanen hem de prijzenswaardige bijnaam 'vader der ongelukkigen' gegeven hebben. Althans, zo gaat het verhaal... Niet lang na de ramp, op 31 januari, verscheen in Le Vrai HoUandais onderstaand acrostichon (naamdicht) over de catastrofe te Leiden, geschreven door een anonieme 'habitant de Leyde', die de loftrompet blies over het vaderlijke optreden van Lodewijk Napoleon. ^^ L 0 U 1 S
e peuple consterné, dans ce désastre affreux, uvre encore son coeur a la douce espérance. n mortel bienfaisant apparatt a ses yeux: 1 affronte la mort, qui sous ses pas s'avance! ur sont front est grave; père des malheureux.
Bij ons weten is dit de vroegste vindplaats van Lodewijks bijnaam 'vader der ongelukkigen' (père des malheureux). Dat juist deze vermelding in zijn eigen blad was, zou betekenen dat deze uit zijn eigen propagandamachine kwam. Er is uiteraard een kans dat de bijnaam al voor die tijd de ronde heeft gedaan, maar in ieder geval is Le Vrai Hollandais gebruikt om de eretitel onder een groter publiek te verspreiden. Bovendien is het een prachtig voorbeeld van wat de koning met Le Vrai HoUandais wilde bereiken. Het tijdschrift moest in een literaire vorm de bevolking overtuigen van het nut en de noodzaak van de monarchie. Dat het een effectief propagandamiddel was, blijkt wel uit het feit dat de persoon Lodewijk Bonaparte nu nog steeds associaties oproept met de smeulende overblijfselen van de Leidse binnenstad. Na drie maanden kwam een vroegtijdig einde aan het blad. Er kan slechts gegist worden naar de oorzaak hiervan. Hoewel gesuggereerd werd dat keizer Napoleon zich persoonlijk voor de stopzetting heeft ingezet, is dit waarschijnlijk niet het geval geweest.^'' Was er een tekort aan abonnees? Had koning Lodewijk zijn interesse verloren? Kostte het Deferrière te veel moeite om voldoende kopij te verzamelen? Mogelijk lag een klein schandaal aan de basis van het eind van het tijdschrift. In verscheidene afleveringen van Le Vrai Hollandais werden vinnige brieven gepubliceerd die waren ondertekend met het initiaal 'K'. Deze 'K' schreef een aantal vernietigende recensies onder meer over de actrice Madame Grassini van het Italiaanse Theater te Amsterdam. Hierop rea28.1
-
geerde meneer Le Sincere van dit theatergezelschap met een ingezonden brief waarin hij bezwaar maakte tegen de slechte recensies en het vermoeden uitte dat deze negatieve stukken zouden zijn geschreven door de hoofdredacteur. Het volgende en tevens laatste nummer deed Deferrière de beschuldiging van de hand en hield een pleidooi voor openheid.28 Het laatste nummer van het tijdschrift kopte: 'A dater de demain, le Journal le Vrai Hollandais, cessera de paraitre'. Het tijdschrift hield op te bestaan en raakte in de vergetelheid.
Conclusie Aan het Koninkrijk Holland kwam medio 1810 een einde. In de nacht van 2 op 3 juli vertrok Lodewijk met stille trom - zijn koninkrijk nalatend aan zijn oudste zoon, die kortstondig koning Lodewijk II van Holland was: zo mogelijk de meest obscure monarch die de Noordelijke Nederlanden ooit hebben gekend. Vanaf die tijd leefde Lodewijk (of eigenlijk nu weer 'Louis') in ballingschap. Maar hij zou zijn koninkrijk nooit vergeten. Wel kon Louis zich nu eindelijk toeleggen op de literatuur, zoals hij altijd al gewild had. Onder de schuilnaam 'L. de St. Leu' schreef hij de zedenroman Marie ou les peines de l'amour (1812) die in 1814 werd herzien en herdrukt als Marie ou les Hollandaises. In deze roman schetste hij het beeld van een deugdzaam Nederlands volk dat dapper streed tegen het water, terwijl hij de Fransen afschilderde als een lichtzinnig volk zonder deugden.^9 Van belang is dat het boek werd geschreven op het moment dat Holland net was ingelijfd bij het keizerrijk. Ook hier gebruikte de pas onttroonde koning dus de literatuur om een politieke boodschap te verpakken. Dit geldt tevens voor zijn mémoires, de Documents historiques (1820), waarin hij uitgebreid inging op het Koninkrijk Holland. De voormalige koning verdedigde zijn beleid uitvoerig door zijn goede bedoelingen met de Nederlanders te benadrukken. Hoe moet het Hollandse beleid ten opzichte van het culturele leven geduid worden? In twee opzichten kent de bemoeienis van Lodewijk Napoleon met de wetenschappen en de schone kunsten een dubbel gezicht. Ten eerste was zijn cultuurpolitiek weliswaar gericht op de pure bevordering van het Hollandse culturele leven, een gebied dat altijd al zijn interesse had gehad, maar was dit streven verre van apolitiek. Zijn interesse voor de wetenschap en kunsten strekte zich uit voor zover hij deze kon aanwenden om de nationalisering van zijn koninkrijk te bespoedigen. Daarnaast was Lodewijks cultuurpolitiek duidelijk geïnspireerd door het beleid van zijn broer, maar tegelijkertijd wilde hij zoveel mogelijk aansluiten op eerdere Nederlandse initiatieven. Soms leidde dit tot problemen. Bij de oprichting van het Koninklijk Instituut trachtte hij twee jaar lang het Bataafse voorbeeld te volgen, maar in mei 1808 verordonneerde hij een instelling die sterk geënt was op het 15
Insütut de Paris. Niettemin heeft Lodewijk geprobeerd om alle buitenlandse voorbeelden aan te passen aan de Hollandse gebruiken en gewoonten, hij heeft kortom getracht een 'Ware Hollander' te zijn. Deze doelstelling uitte zich dan ook in het tijdschrift Le Vrai HoUandais: enerzijds was het blad gericht op de Hollanders om hen in te lichten over het culturele leven elders in Europa, anderzijds wilde de koning de rest van Europa op de hoogte stellen van de Hollandse kunst en wetenschap. De naam die zijn propagandablad draagt, is een pregnante uiting van Lodewijks verlangen om 'Hollander met de Hollanders' te zijn.
Noten 1. H.T. Colenbrander, Schimmelpenninck en Koning Lodewijk (Amsterdam 1911)61,218. 2. L. Brummel, 'De zorg voor kunsten en wetenschappen onder Lodewijk Napoleon' in: Publicaties van het genootschap voor Napoleontische studiën, 1 (1951) 11-26. 3. Annie Jourdan en Martijn van der Burg, 'Lodewijk Napoleon en het ontstaan van het Koninkrijk Holland' in: Geschiedenis Magazine: Spiegel Historiael 41 (2006) nr. 2, 15-21. 4. Archives nationales Parijs (ANP), 400 AP 25. 5. N.C.F, van Sas, De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit, 1750-1900 (Amsterdam 2004) 30-31. 6. Nationaal Archief, Departement van Binnenlandse Zaken 1796-1813, inv.nr. 896. 7. N.C.F, van Sas, 'Barbarisme of beschaving. Rondom de stichting van een Nationale Bibliotheek in 1798', Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 4 (1997) 57-74. 8. Frans Grijzenhout, 'Een carrière in cultuur: Conelis Sebille Roos (1754-1820)' in: Holland, historisch tijdschrift 32 (2000) nr. 1/2, 59-75, aldaar 71-72. 9. Til. Lunsing Scheurleer, 'De stadhouderlijke verzamelingen' in: 750 Jaar Koninklijk kabinet van schilderijen, koninklijke bibliotheek en koninklijk penningkabinet (Den Haag 1967) 11 -50. 10. L. Brummel, Geschiedenis der Koninklijke Bibliotheek (Leiden 1939). 11. Bruno Blasselle, La Bibliothèque nationale (Paris 1989). 12. Brummel, Gesch/eden/s der Koninklijke Bibliotheek. 13. Frans Grijzenhout, Een koninklijk museum. Lodewijk Napoleon en het Rijksmuseum 1806-1810 (Amsterdam 1999) 30-32. 14. Als geciteerd door Brummel, 'De zorg voor kunsten en wetenschappen', 24. 15. W.W. Mijnhardt, '"Het Volk van Nederland eischt verlichting" : Franse hervormingsijver en Nederlandse wetenschapsbeoefening (1795-1815)' in: Het Koninklijk Instituut (1808-1851) en de bevordering van wetenschap en kunst (Amsterdam 1997) 11 -37. 16. J. Huizinga, 'Van instituut tot akademie' in: idem. Verzamelde werken VIII: Universiteit, wetenschap en kunst (Haarlem 1951) 426-449; 428. 17. Mijnhardt, '"Het Volk van Nederland eischt verlichting"'. 18. Antoine Marès, L'lnstitut de France : le parlement des savants (Parijs 1995). 19. ANP AF IV 1787, p. 6. 20. ANP AF IV 1829, p. 31-35.
88.1
2 1 . H.T. Colenbrander, Gedenkstukken der algemeene gescliiedenis van Nederland van 1795 tot 1840, deei V (-Gravenhage 1910), xli. 22. Marita Mathijsen, 'Bibliografie literaire tijdschriften 1. 1800-1809' in: De Negentiende Eeuw. Documentatieblad Werkgroep 19e eeuw 1 (1977) 13-25. 23. Voor de Koninklijke instructie aan de hoofdredacteur van het tijdschrift: ANP, AF IV 1821, p. 9. 24. Le Vrai i-iollandais (voorts: LVH) nr. 1. 25. LVH, 2 januari 1807, nr. 2. 26. LVH, nr. 27. 27. Colenbrander, Gedenkstukken Deel 5, xli. 28. LVH, nr. 58, 63, 66, 71, 73, 74. 29. W. van den Berg, 'Een royale kijk op Holland', Literatuur 13 (1996) 66-71.
17