Mededeelingen van den
Nederlandschen Journalistenkring. No. 38.
De Commissie van Redactie is samengesteld uit de Heeren: J. F. ANKERSMIT, Het Volk; J. W. HELMER, De Tijd, en Mr. G. KELLER, Nieuwsblad voor Nederland. Het adres der Commissie is: Mr. G.KELLER, Gebouw „Concordia", Amsterdam.
Het secretariaat van den Nederlandschen Journalistenkring is gevestigd tij den lieer C. K. Elout, Badhuisweg 24a (h/d Witte Brug) 's-&ravenhage. Het Bestuur vestigt de aandacht van de leden op het Plaatsingbureau, waarvan aard en werking zijn uiteengezet in No. 35 van de Mededeelingen (December 1902). Leden die van positie wenschen te veranderen of hoofdredacteuren en directeuren (mits lid van den Kring) aan wier bladen vacatures zijn ontstaan, gelieven daarvan opgaaf te doen aan den Secretaris, liefst volgens het model in genoemd nummer opgenomen. De Secretaris waarborgt geheimhouding van namen.
Officieele Mededeelingen. Bestuursvergadering van Zondag 22 Februari des morgens kwart over tienen, gehouden in het American-Hotel te Amsterdam. Voorzitter de heer DOORMAN. Aanwezig voorts de leden DEKKING, VOOGD, SOHWAEZ en ELOÜT (later ook de leden ENSCHEDÉ en PLEMP VAN DÜIVELAND) en de heeren TERSTEEG, gedelegeerde van De Amsterdamsche Pers, en BRÜSSE, gedelegeerde van de Botterdamsche Journalistenvereeniging. Van den heer VALCKENIER KIPS was bericht van verhindering ingekomen. Wegens den geringen beschikbaren tijd wordt het lezen der notulen uitgesteld tot een volgende vergadering. Candidaturen. — De candidaturen voor het gewoon lidmaatschap van de heeren FAUST (Redacteur van de Nieuwe Courant) en HAJE (Redacteur van de Opr. Eaarlemsche Courant) worden goedgekeurd, daar ze voldoen aan alle vereischten en niemand bezwaren oppert. Eveneens wordt eene candidatuur van den heer S. LEDEBOER te Almelo (Hoofdredacteur van de Ned. Sportrevué) voor het buitengewoon-lidmaatschap,
Maart 1903.
de Katholieke journalisten eene constitueerende vergadering zullen houden. De Secretaris merkt op dat dit schrijven inkwam toen de Algemeene Vergadering reeds was uitgeschreven en dat hij den heer WIERDELS daarvan kennis heeft gegeven. — Aangenomen voor kennisgeving. 3e. Schrijven van den heer FÜNKE, voorzitter van de Commissie voor het auteursrecht, waarin hij in antwoord op eene vraag van het Bestuur, mededeelt dat de Commissie binnen niet te langen tijd met haar rapport gereed zal zijn. — Als voren. 4 e . Schrijven van den heer P. GEERKE, houdende mededeeling van het overlijden van zijn vader, den heer J.H. GEERKE. De Secretaris deelt mede dat hij, na ontvangst van dit schrijven, persoonlijk reeds deelneming heeft betuigd. Daar de Voorzitter voornemens is, in de Algemeene Vergadering den heer GEERKE te gedenken, wordt besloten om in een eventueel schrijven van rouwbeklag namens de Algemeene vergadering, tevens de deelneming van het Bestuur uit te spreken. 5e. Nader schrijven van een der leden van den Kring omtrent zijne gewenschte opneming in een Sanatorium. Besloten wordt, dit schrijven over te dragen aan de Commissie voor het Ondersteuningsfonds, terwijl een der leden opmerkt, dat dergelijke aanvragen niet in het Bestuur thuis behooren, doch uitsluitend door genoemde Commissie moeten worden behandeld. 6e. Jaarverslag van de Association de la Presse étrangère te Constantinopel. — Aangenomen voor kennisgeving. 7e. Schrijven van den Voorzitter der Amsterdamsche Pers, den heer H. TERSTEEG, waarin hij verscheidene mededeelingen doet omtrent verkiezingen, die in zijne Vereeniging hebben plaats gehad en waarin hij, indien optreden van De Amsterdamsche Pers noodig is om bij eventueele rustverstoringen den arbeid der journalisten te vergemakkelijken, den steun van het Bestuur verzoekt voor zoover die noodig mocht blijken. — Besloten wordt, de eerste mededeelingen voor kennisgeving onder dankbetuiging te aanvaarden en op het verzoek toestemmend te antwoorden. 8e. Schrijven van de heeren KÜPPERS, D. KOÜWENAAR, RÖSSING, HAJE en VAN WICKEVOORT CROMMELIN, journalisten te Haarlem, waarin zij het Bestuur uitnoodigen, „ten spoedigste de meest geschikte maatregelen te treffen (bijvoorbeeld door regeling bij wettelijk arbeidscontract), ter verzekering van de positie van Nederlandsche Journalisten tegen willekeurig ontslag". — Opgemerkt wordt, van verschillende zijden, dat dit onderwerp de bijzondere aandacht van het Bestuur verdient, maar dat men dient af te wachten, hoe het ontwerp-arbeidscontract er uit zal zien hetwelk in de Troonrede is aangekondigd. Besloten wordt dus, te antwoorden, dat het Bestuur aan deze zaak ernstige aandacht wijdt. Pensioenquaestie. — Ten slotte wordt eene korte vóór-
2
MEDEDEEL INGEN.
oespreking gehouden van de pensioenquaestie, die in de daarna te houden Algemeene Vergadering ter sprake komen zal. Eenige discussie wordt voornamelijk gevoerd over de vraag, in welk stadium van de quaestie men zich moet wenden tot de directies; ten slotte blijkt m e n het er over eens te zijn, dat eerst door de Algemeene Vergadering een richting moet zijn aangewezen, eene keus moet zijn gedaan tusschen het stelsel-DooBMAN en het stelsel van de meerderheid der pensioencommissie, vóór men redelijkerwijs de directies om medewerking vragen kan. I m m e r s , deze zullen geenerlei toezegging k u n n e n doen, zelfs geen voorloopige, zonder eerst het plan te kennen. Zonder debat wordt voorts goedgevonden dat het Bestuur als zoodanig geen advies zal uitbrengen. En eindelijk wordt besloten, voor te stellen om het ontwerpen van een uitgewerkt schema op te dragen aan de Commissie ad hoc, zoo noodig aangevuld, en onder toevoeging van een deskundige. Terwijl sommigen dien deskundige willen zoeken onder de leden van den Kring, achten anderen het beter om, daar het op detailkennis aan zal komen, zich te wenden tot een verzekeringskundige van beroep; daarvoor zou dan natuurlijk ook een crediet moeten worden uitgetrokken. Tot dit laatste wordt besloten. Enkele nog afgedane stukken worden, wegens gebrek aan tijd, tot eene volgende vergadering bewaard en de vergadering wordt gesloten.
Buitengewone Algemeene Vergadering op Zondag 22 Februari in het American Hotel te Amsterdam. Voorzitter de heer J. DOORMAN. Blijkens de presentielijst zijn aanwezig de volgende gewone leden: Mr. H. Louis ISRAELS, P. C. J. SCHEURLEER, M. VAN RAALTE,
H. L. BERCKENHOFF,
J. C. VAN KEMPEN,
H. L. M. WICKEVOORT CROMMELIN, D.KOUWENAAR, W . K Ü P P E R S , J. C. PEEREBOOM, J. H. RÖSSING, J. P. ANKERSMIT, E. W. DE JONG, H. TERSTEEG, J.
W.
HELMER,
W.
C. SCHLICK, P.
M.
VAN
A. SCHABEEK, SCHAIK,
N.
J. D.
TIMMER, KUIJPER,
J. STUFKENS LZ., G. J. VAN DALEN, R. SCHWARZ, M. J. BRUSSE, A. VOOGD, C. K. ELOUT, J. DOORMAN, L. J. PLEMP VAN DUIVELAND, H E N R I M. DEKKING, L. P. VAN DEN BROEK, A. E D . MENDELL, S. V A S DIAS, J A C RINSE, J. P. DE W I T T , DER W I J K , G. KELLER, D. A. ZOETHOUT en
J. VAN
H. VAN ENST.
Voorts de buitengewone leden Mr. J. H. D. ü . ENSCHEDÉ en
C. A. A. DUDOK DE W I T .
H e t bestuurslid de heer VALCKENIER K I P S was blijkens een ingekomen schrijven verhinderd. De Voorzitter de vergadering openende, spreekt den wensch uit dat deze tot een resultaat zal mogen leiden; den aanwezigen leden dank betuigende voor h u n tegenwoordigheid, spreekt hij er tegelijkertijd zijn leedwezen over uit, dat het aantal opgekomenen relatief zoo klein is, gezien het belangrijke onderwerp dat behandeld staat te worden. Aan journalisten kan men echter in het algemeen daarvan geen verwijt maken, daar gemeenlijk de meesten uit den aard hunner betrekking worden verhinderd juist daar te zijn, waar zij wel zouden wenschen. Onder degenen die wij heden missen moeten, is er een man, die altijd trouw aan den Journalistenkring is geweest, tot voor enkele weken de dood h e m ons ontnam. H e t is geen ijdele beleefdheidsformule als hier n a m e n s allen diep leedwezen wordt uitgesproken over het verlies van dezen besten collega, dien uitnemenden journalist, die zooveel als in zijn vermogen w a s altijd heeft meegewerkt om de journalistiek en haar eer hoog te houden. Spr. is overtuigd in den geest
der vergadering te handelen als hij voorstelt, aan de familie van onzen vriend GEERKE, namens deze algemeene vergadering een betuiging van oprechte deelneming te doen toekomen. (Teekenen van instemming). De voorzitter stelt alsnu aan de orde de Pensioenvoorstellen. De heef T e r s t e e g deelt mede, dat het onder den drang der omstandigheden te Amsterdam onmogelijk is geweest om te voren de aanhangige voorstellen aan een bespreking te onderwerpen, waarom hij zich de vrijheid veroorlooft hier allereerst het woord te vragen, om een opinie uit Amsterdam te doen vernemen, waarbij hij zich wil bepalen tot de bespreking van het oorspronkelijke schetsontwerp-DooRMAN. Een drietal hoofdpunten zijn daarin te onderscheiden, n.1. 1°. de verzekeringsplicht; 2°. de medewerking der directies en 3°. het ontwerp zelf. Men heeft dien verzekeringsplicht gewraakt, gewezen op de moeilijkheid, vooral indien — w a t wel te voorzien is — de algemeene medewerking der directies zal ontbreken. Om dien verzekeringsplicht te verdedigen, behoeft men zich m a a r voor te stellen, w a t gebeuren zal als hij niet gehandhaafd wordt. Dan zal er een verzekering op slechts zeer kleine schaal tot stand komen, een schaal zóo klein, dat de voordeelen die uit een gemeenschappelijke actie zouden voortvloeien al zeer gering zullen worden en dat te kort zal worden gedaan aan de oorspronkelijke bedoeling: de verzekering van alle journalisten. Onder andere bezwaren tegen verz'ekeringsplicht wordt genoemd de leeftijd van sommigen. Dit bezwaar is inderdaad niet weg te cijferen, doch het spreekt van zélf, dat men zal moeten beginnen om eenige categoriën uit te sluiten. Waarom echter zijn de overigen niet verzekerd? Men noemt als oorzaak daarvan de lage loonen, maar een dergelijke reden kan niet geaccepteerd worden. Opiederen burger, op ieder mensch rust de verplichting, om zich een verzekering te verschaffen, ook al is men niet gehuwd en niet voornemens ooit in het huwelijk te treden en wel om de eenvoudige reden, dat iedereen er voor te zorgen heeft, dat hij niet armlastig wordt. H e t is niet moeilijk om aan een dergelijke verplichting te voldoen en klachten over duurte gaan alleen op, indien men te laat m e t verzekering begint. Er zijn «r dan ook velen die zich onttrekken niet uit onmacht, m a a r uit onwil. Men behoeft maar het oog te richten op het ondersteuningsfonds, aan welks dotatie zich de helft onzer leden onttrekt. (Meer zegt de penningmeester). W a t nu de medewerking der directies betreft, we weten daar niets van. Een voorloopig onderzoek ter plaatse door spr. persoonlijk ingesteld, doet h e m daarvan geen hooge verwachtingen koesteren. Een toezegging kreeg hij slechts van twee. Zij die weigerden beweerden of een eigen pensioenfonds te hebben, of hadden daarvoor andere redenen. We zullen dus komen te staan voor het vrij moeielijke vraagstuk, of men den verzekeringsplicht moet invoeren hetzij met, hetzij zonder de medewerking der directies. Men kan zeggen ja, omdat voor iedereen de moreele plicht tot verzekering bestaat, men kan zeggen neen, omdat onder de bestaande omstandigheden een dergelijke verplichting te zwaar zal vallen. Het zal de taak zijn van de personen, die belast worden m e t h e t ontwerpen eener regeling, om na te gaan in hoeverre het opleggen van dien plicht mogelijk is, ook buiten de medewerking der directies. In de schets van den heer DOORMAN is één artikel — artikel 6 — betreffende de medewerking der directies, waarin de onpersoonlijkheid der verzekering wordt aanbevolen, een stelsel dat men in het rapport der commissie
M E D E D E E L I N G E N. niet terugvindt. Deze beveelt daarentegen een stelsel aan, waarbij de jongere iets meer betaalt ten behoeve van den oudere. Dit acht spr. een groot gevaar en zou hij daarom willen afraden, vooral indien men verzekeringsplicht invoert, waarbij men toch zal moeten zorgen voor de minst bezwarende voorwaarden. Men spreke niet van collegialiteit want die bestaat niet, adres aan het ondersteuningsfonds. Wegens dit groote nadeel gelooft spr. het systeem der commissie al onuitvoerbaar en het is nog te minder aannemelijk, wijl het de mogelijkheid eener gemengde verzekering uitsluit. Intusschen, spr. zal op de details niet verder ingaan. Hij zou gaarne in overweging geven de verdere uitwerking eener pensioenverzekering op te dragen aan een commissie, met de schets van den heer DOORMAN tot richtsnoer, al of niet met verzekeringsplicht. Tot de taak dier commissie zal ook behooren het instellen van een onderzoek naar de geneigdheid der directies, om mede te werken aan het beoogde doel. De heer I s r a e l s is, met alle waardeering voor het voorstel van den voorzitter en het werk der commissie van meening, dat beiden de journalisten te klein hebben voorgesteld. Z. i. behoort de drang der pensionneering minder van de journalisten uit te gaan, daar deze meer tot de taak der directies behoort. De salarissen moeten van dien aard zijn, dat we zelf voor een pensioenverzekering kunnen zorgen. Spr. gelooft bij het tot dusver niet aangaan van een verzekering minder aan onwil, dan aan onmacht. De journalisten kunnen niet, te minder wijl hun beroep meer dan andere bepaalde uitgaven noodzakelijk maakt en zekere leefwijze voorschrijft. Is het mogelijk om te komen tot een verzekering voor den ouden dag? De Staat geeft pensioen teneinde lager traktementen te kunnen verstrekken. Het uitzicht op pensioen doet dienst om de betrekking aanlokkelijk te maken. Een dergelijke zekerheid mag de journalist niet aanvaarden, zijn beroep is een vrij beroep en moet dat blijven. Men moet vrijelijk uit elkander kunnen gaan. Daarom moet een pensioenregeling voor ons gevonden worden door een verhooging van salaris, en dat zal bij de directies geen tegenstand ontmoeten, omdat een generale verhooging van het totaal met 5 % voldoende is, om een behoorlijk pensioen te verschaffen, hooger dan in de schets van den heer DOORMAN. Toen spr. las van een bedrag van f 500.— geloofde hij zijn oogen niet; een dergelijk bedrag is nog niet eens voldoende om een plaats op een hofje te koopen! Wordt een dergelijk voorstel aangenomen, dan geven wij de directies machtiging om ons recht op pensioen voor f 20.— per jaar af te koopen. Maar wij verbruiken toch veel meer van onze werkkracht dan f 20.— 'sjaars! Neen, zoo goedkoop moeten wij ons zelf niet taxeeren, we moeten het niet doen voorkomen, of wij goed af zijn, als we met ons 65ste jaar f 500.— krijgen. Dat is deprimeerend voor de sociale positie der journalisten en spr. raadt dan ook stellig af om op dergelijke cijfers voort te bouwen. Spr. meent daarentegen iets gevonden te hebben dat bevredigender is, een vorm waarbij directies en journalisten hun volledige vrijheid behouden, waarbij wij ook tevens onze verzekering met ons meevoeren, en dat moet, daar zij ons toekomt, zelfs al betalen de directies haar geheel, want laatstgenoemden krijgen daardoor het recht, om ons tegen betaling van zooveel op 65-jarigen leeftijd aan den dijk te zetten. Doch er is meer. Het journalistiek beroep verslijt zoodanig, dat men gemeenlijk vóór zijn 65ste jaar al op is en wat helpt het den 60-jarigen invalide nu, als hij op zijn 65ste jaar recht op f 500.— heeft? Door spr.'s stelsel wordt ook dit bezwaar ondervangen, daar het een combinatie van pensioen- en invaliditeitsverzekering is. Is men niet meer in staat tot v/erken, dan kan men in dit systeem
3
— waarbij men een jaar te voren moet kennisgeven, dat men in het genot van pensioen treden wil —• op een cent na zelf berekenen wat men krijgt. Spr. noemt alsnu eenige cijfers ter adstructie van zijn stelsel. Hij neemt daarbij aan, dat het inkomen der journalisten is f 1500.— van 25—30 jaar, f 1800.— van 30—35 jaar, f 2000.— van 35—40 jaar, f 2400.— boven de 40 jaar als maximum. Degene nu die op 21-jarigen leeftijd begint met een storting van 5 %, zal, zonder eenigerlei bijdrage der directies, op 65-jarigen leeftijd recht hebben op f 1440.— per jaar. Wordt hij op 40-jarigen leeftijd onverhoopt totaal invalide, dan zal bij liquidatie van zijn polis voor hem toch nog f 130.— 'sjaars overschieten. Begint hij op 35-jarigen leeftijd, dan is op 65 jaar het jaarlijksche pensioen f 780.—. Men is daarbij in staat om dit bedrag nog te vermeerderen. Stort de directie voor den betrokkene eveneens 5 %, dan wordt voor het allereerstgenoemde geval het jaarlijksch pensioen dus f 2900.—. Daarbij is het volstrekt niet noodig dat elk lid toetreedt. Hij die zulks doet heeft onmiddelijk f 10.— te storten voor de vervulling van eenige formaliteiten, waarbij hem een polis wordt verstrekt die onvervreemdbaar is, wat vooral noodig is om de directies voor teleurstellingen te vrijwaren. Er zullen misschien directies zijn, die aanvankelijk tegen een verhooging van salaris met 5 % zijn gekant, maar zij zullen dat niet lang volhouden, omdat een dergelijke wijze in het belang is van directies en journalisten beiden. Het verdient overweging om het eerst stappen te doen bij die directies, welke voldoende doordrongen zijn van hun plicht en als deze maar beginnen, zal er al een voldoend aantal journalisten zijn, om de speciale voorwaarden deelachtig te worden, die in uitzicht worden gesteld. De heer A n k e r s m i t heeft mede onoverkomelijk bezwaar tegen den in het ontwerp opgenomen verzekeringsplicht, omdat voornamelijk zij, die aan kleine, economisch niet sterke bladen arbeiden, daarvan de nadeelige gevolgen ondervinden en bovendien ook de andere journalisten er door geschaad zullen worden. Hoe dichter men toch de 40 jaren genaderd is, des te moeilijker zal de plicht vallen, terwijl juist voor de ouderen de noodzakelijkheid bestaat om lid van den Kring te zijn. Spr. zou het dus verkieslijk vinden, als die plicht uit het ontwerp kwam te vervallen. Mede kan hij zich niet vereenigen met de stappen door den heer TERSTEEG reeds bij de directies gedaan, omdat een zijner bezwaren tegen het ontwerp juist ook is gelegen in de plaats, welke der directies daarin wordt toegekend. De bijslag toch door een directeur verstrekt, zal tengevolge hebben, dat de journalist in zeer sterke mate aan diens blad gebonden is en dit randt zeer sterk de persoonlijke vrijheid aan, terwijl het juist voor den journalist een levensvoorwaarde is, om zoo vrij mogelijk te staan. Voorts verzet deze spreker zich ook tegen het denkbeeld der commissie voor een onderlinge verzekering, waaruit zou voortvloeien dat de jongeren de ouderen moeten helpen. Dit zou geen bezwaar zijn, als de leden van den Kring allen dezelfde belangen hadden. Doch dit is niet zoo. De politieke tegenstellingen druischen te zeer tegen elkander in, dan dat iets dergelijks mogelijk zou zijn. Spr. althans zou er ernstig tegen moeten opkomen, door zijn premies iemand te moeten steunen die zijn politieke tegenstander is en het omgekeerde wenscht hij evenmin. Een dergelijke moreele verplichting kan hij niet gevoelen jegens personen, die hij in het dagelijksch leven moet bestrijden; er bestaan zooveel punten van geschil, die onoverbrugbaar zijn, dat hij van zijn tegenstander niet afhankelijk zou willen zijn. Het voorstel-IsRAËLS zou spr. op schrift moeten hebben alvorens daarover een meening te kunnen uitspreken.
4
MEDEDEELINGEN.
Eindelijk wijst spr. er nog op, dat we in ons land binnen niet al te langen tijd een soort pensioen verzekering zullen hebben, waar ongetwijfeld een deel der journalisten zal worden ondergebracht, wanneer althans, wat waarschijnlijk is, evenals in Duitschland, een salaris van f 1000.— a f 1200.— daarbij als norm wordt aangenomen. Welk plan men ook maakt, met de mogelijkheid hiervan dient ook rekening te worden gehouden. De heer M e n d e l l acht de voorstellen praematuur. Zijn bezwaar tegen alle geopperde plannen (behalve tegen dat van den heer ISKAËLS) is, dat de verzekeringsplicht wordt opgelegd, omdat naar zijn innige overtuiging dit onmogelijk is, wijl juist in de journalistiek de salaristoestanden zoo ontzaglijk treurig zijn. De cijfers door den heer ISRAELS als basis genomen en zich bewegende tusschen 12 en 25 honderd gulden, zijn dan ook z. i. te veel geflatteerd. Spr. zijn van tal van bladen gegevens bekend, en hij is op grond daarvan zeker, dat de meerderheid der Nederlandsche journalisten salarissen beneden f 1200.—, misschien beneden f 1000.— verdient. De door den Kring ingestelde enquête zal dit wel bevestigen. Spr.'s indruk is dat een salaris van f 1500.— tot f 1800.— in de journalistiek behoort tot de hooge salarissen. Met dit feit zal men bij een pensioenverzekering ernstig rekening moeten houden, en het ware z. i. beter om te beginnen met een loonactie. Bij gebrek aan definitieve gegevens omtrent de salarissen, is het nu zeer moeilijk om een pensioenregeling te gaan behandelen en op grond daarvan overweegt spr. een motie om de behandeling der pensioenvoorstellen te schorsen, in afwachting der verkrijging van een zuiver beeld omtrent de loontoestanden. De heer d e J o n g , hoewel niet in staat om reeds dadelijk het voorstel-IsRAËLS in onderdeelen te beoordeelen, acht het toch van genoegzaam gewicht, om nader door de commissie te worden overwogen. Hij kan overigens niet meegaan met het denkbeeld, om het invoeren eener pensioenregeling afhankelijk te stellen van een voorafgaand onderzoek naar de salarissen. Een klein of groot salaris doet niets af tot de verplichting, die op ieder mensch rust om zich te verzekeren, teneinde later voor het in ontvangst nemen van aalmoezen gevrijwaard te zijn. Men moge dus niet in staat zijn om vooralsnog een stelsel van verzekering te beoordeelen, zeer zeker kan reeds nu worden uitgemaakt, of men het al dan niet eens is met de verplichte verzekering. De heer I s r a e l s zou zeker zijn voorstel schriftelijk hebben ingediend, indien hij geweten had, dat men het door hem genoemde systeem, dat toch niet zoo nieuw is, niet kende. Bovendien heeft hij de tarieven eerst een dezer dagen ontvangen. Hij is echter gaarne bereid om in het eerstvolgend nummer van de „Mededeelingen" zijn voorstel nader uiteen te zetten en wil de commissie van enquête hem daarbij steunen door het geven van een gemiddeld salariscijfer, dan kan hij met behulp daarvan de bijdragen nauwkeurig berekenen. Ook deze spreker verzet zich tegen het plan der commissie tot onderlinge verzekering, waarvoor geen plaats is, indien men uitgaat van de stelling, dat elk journalist in staat moet zijn zich zijn pensioen door eigen arbeid te verdienen, wat toch wel het minste is waarop de werkman rechtheeft. Alleen deze overweging doet spr. de onderlinge verzekering bestrijden, het verschil in politieke richting is daarvoor echter geen motief. De heer T e r s t e e g protesteert tegen het streven om deze zaak weer opnieuw van de baan te schuiven. Het zou zeer verkeerd zijn om de behandeling te schorsen, omdat, wil de commissie een plan tot pensioenverzekering ineen zetten, zij op de hoogte dient te zijn van de meening die in den Kring heerscht. Niemand zal trouwens heden
zijn hier gekomen in de veronderstelling, dat men bij het uiteengaan een plan kant en klaar zou hebben. De commissie zal des te vruchtbaarder werk leveren, als thans met de behandeling wordt doorgegaan. De heer M e n d e l l wijst er op, dat de Journalistenkring boven de partijen staat, zoodat in geenen deele het politiek bezwaar van den heer ANKERSMIT kan worden gedeeld. De heer DE JONG heeft gezegd, dat de loonen hem niet schelen kunnen. Dat is heel gemakkelijk voor iemand die een goed salaris krijgt, maar wie dit genot niet heeft, is het niet onverschillig of hij f 20.— meer of minder moet afstaan. Spr. persisteert bij zijn meening, dat verzekeringsdwang onmogelijk is. Zoolang men geen betrouwbare gegevens omtrent de salarissen heeft, is discussie omtrent dit punt onvruchtbaar en waar deze vergadering juist alléén omtrent dit punt een principieele beslissing zou kunnen nemen, acht hij het werkelijk gewenscht de beraadslaging te schorsen. Hij heeft daarvoor een motie gereed. De heer E l o u t wenscht te protesteeren tegen hetgeen de heer ANKERSMIT heeft gezegd. Tot dusver is in den Kring met deferentie rekening gehouden met elke politieke of religieuse overtuiging, nog nimmer heeft men daaruit wapens gesmeed om tweedracht in den Kring te brengen. En dit behoort zoo te zijn en te blijven. Wij mogen in den Kring niet anders kennen dan beschaafde journalisten, collega's. Het gezegde van den heer ANKERSMIT is daarom onhartelijk, oncollegiaal, onsociaal. Wanneer men den Kring ideëele belangen wil doen behartigen, dan mogen dergelijke uitingen niet worden gehoord. De heer v a n D a l e n vraagt of er reden is, waarom er in geen der voorstellen wordt gerept van journalisten, wier gezondheidstoestand hen door geneeskundigen voor een gewone maatschappij zou doen afkeuren. De heer A n k e r s m i t houdt vol, dat hij bezwaren moet blijven maken tegen het deelnemen aan een verzekering, waarbij hij een zekeren bijslag op zijn pensioen zou moeten accepteeren van zijn politieken tegenstander. Het is geheel een quaestie van moreel gevoel. En waar wij nu eenmaal zitten in een vereeniging die politieke tegenstanders vereenigt, dienen wij ons te onthouden van maatregelen, wTelke tegen de moreele gevoelens indruischen. Na een pauze werden de beraadslagingen voortgezet en is het woord aan den heer VAN KAALTE, als vertegenwoordiger der commissie van het ondersteuningsfonds, welke het voorstel-DooRMAN heeft onderzocht. De heer v a n R a a l t e meent namens zijn medeleden van den Kring hulde te mogen brengen aan den voorzitter voor zijn initiatief. Welke beslissing de vergadering ook zal nemen, zeker is het dat de heer heer DOORMAN zich bij vernieuwing hoogst verdienstelijk heeft gemaakt jegens den Kring. (Applaus). Spr. wenscht te beginnen met de algemeene opmerking, dat aan de commissie voor het ondersteuningsfonds was opgedragen advies uit te brengen omtrent een voorstel tot pensioenregeling. Mitsdien heeft zij zich uitsluitend met dit onderwerp beziggehouden. Alle overige verlangens uit de schriftelijke en mondelijke gedachtenwisseling gebleken, lagen niet op haar weg. Vandaar dat zij eenvoudig alles wat niet juist de pensioenvraag betrof — dus ook de gemengde verzekering — heeft geëcarteerd. Meent nu de vergadering dat een of andere vorm van levensverzekering de voorkeur verdient, dan zal een nieuw onderzoek naar den besten vorm wenschelijk zijn. Wat de quaestie zelf betreft, hoopt spr. dat de voorzitter hem ten goede zal houden, indien hij, zooal niet zijn misnoegen, dan toch een zekere geringe verbazing uitspreekt over het feit, dat deze in zijn tweede concept, buiten de commissie om, zijn voorstel aangevuld, verduidelijkt, in
MEDEDEELINGEN. zeker opzicht ook veranderd heeft. Ware de commissie in de gelegenheid geweest daarover nogmaals van gedachten te wisselen, wellicht dat ook zij nog een nader rapport had ingediend, om het der vergadering gemakkelijker te maken om den weg te vinden. Hoe dit echter zij, dit staat vast, dat de heer DOORMAN zijn voorstel op een der meest essentiëele punten heeft gewijzigd. Hij heeft den grondslag van zijn voorstel, den dwang, laten vallen. Spr. wil niet zeggen, dat hij daarmede zijn voorstel heeft ontzield, maar wel dat door deze wijziging de meerderheid en de minderheid der commissie elkander zoo dicht genaderd zijn, dat van een overwegend verschil feitelijk niet meer kan worden gesproken. Het zal zeker moeilijk zijn om een stelsel te kiezen. Gelukkig heeft de meerderheid der commissie er zich van onthouden te veel in details te komen, zij heeft eenvoudig zich uitgesproken op een paar hoofdbeginselen, zoodat zij nog vrij is om, bij hernieuwd mandaat, nadat de vergadering zich over de beginselen heeft doen hooren, te overwegen welke vorm het meest voor verwezenlijking vatbaar is te achten. Spr. treedt alsnu in eenige beschouwingen omtrent het in de vergadering gesprokene, vooreerst over het wenschelijke van verzekeringsplicht. Hij ziet wel kans om zonder dien plicht toch een bevredigende regeling te maken, en dat verdient te meer overweging omdat die plicht de schaduwzijde heeft, dat men hen, die onmogelijk iets missen kunnen, plaatst voor het alternatief: Meedoen of zich zelf en zijn gezin iets te kort doen. En daarin ligt een hardheid. In het stelsel der commissie is die dwang overbodig. Iedereen blijft vrij. Er zullen er dan zijn die niet mee doen, doch daardoor worden de o verblijvenden niet geschaad. Er is veel nadruk gelegd op het onpersoonlijke der verzekering, maar spr. acht juist het persoonlijke een voordeel. Men moet, zelf bijdragende, ook zelf het genot van het gebrachte offer hebben. In het stelsel van de meerderheid is dan ook een middel te vinden om, bij verlies van betrekking, gedurende een zekeren tijd, toch niet de aanspraak op vol pensioen in de toekomst te verliezen. Bij onpersoonlijke verzekering zal iemand die een bepaalde redactie verlaat, voordeelen komen te missen. Een pensioenverzekering kan trouwens niet anders dan persoonlijk zijn. Spr. komt alsnu tot de grieven tegen het stelsel van de meerderheid der commissie. De zienswijze van den heer ANKEBSMIT gaat hij daarbn' voorbij, want met alle deferentie voor diens opinie betwijfelt hij toch, of de heer ANKEBSMIT deze in al haar consequenties zou durven toepassen. Immers met diens beginsel wordt alle vereenigingsleven gedood. Die omslag is geen offer. Wat de commissie wenschtis alleen dat allen tezamen zullen betalen, wat allen tezamen verschuldigd zijn, verdeeld naar een schaal die op den leeftijd berust, zoodat ten slotte hij, die het meest betaalt voor anderen, dan toch nog minder verschuldigd is, dan hij zou moeten betalen, indien hij zich alleen verzekerde. Men behoeft dus het woord offer niet zoo luid te Men klinken. De heer TEESTEEG heeft den nadruk gelegd op demogelijkheid van gemengde verzekering. Doch dit lag, zooals reeds gezegd, buiten het mandaat der commissie. Waar deze de opdracht kreeg om naar den besten vorm eener pensioenverzekering te zoeken, daar was de gemengde verzekering vanzelf uitgesloten. Bovendien is deze zoo ontzaglijk veel duurder, dat er niet aan te denken valt. Iemand die in staat is om voor zich zelf een gemengde verzekering te sluiten, dien belet niets om ook een kleine bijdrage voor eigen pensioen af te staan. Wat het gesprokene door den heer ISRAELS betreft, spr.
5
is teleurgesteld omdat dit uitnemend schema eerst heden ter tafel wordt gebracht. Het had dan ernstig onderzocht kunnen worden, zeer zeker verdient het alsnog overweging. Intusschen zijn daartegen ook reeds nu al eenige opmerkingen te maken. De heer ISEAËLS spreekt van de vrijheid van den journalist. Doch deze is toch ook vrij problematiek als op het traktement door de directie een teoslag wordt gegeven, hetgeen vrijwel hetzelfde is of de directie een verzekering voor mij sluit. Bovendien is het de vraag of 's heeren ISRAELS' systeem goedkooper is dan dat der commissie. Dit is evenwel niet zoo dadelijk te beoordeelen. Een opmerking echter. De heer ISRAELS heeft berekend, dat iemand die op 21-jarigen leefrijd begint, op zijn 65ste jaar een pensioen van f 1440.— zal hebben. Laat men het pensioen op 60-jarigen leeftijd intreden dan daalt het cijfer reeds tot f 870.—. Wordt men nog vroeger invalide, dan komt hij op f 130.—, dat is dus zooveel als nihil. Hoe nu als men eerst op 35-jarigen leeftijd aanvangt? Dan is het pensioen met 65 jaren f 780.—, doch van dat op 60 jaren spreekt hij niet. Bedriegt spr. zich niet, dan zal het verschil tusschen den 21- en 35-jarigen aanvangsleeftijd van zooveel invloed zijn, dat ten slotte met 60 jaar waarschijnlijk de uitkeering niet meer dan f 130.— zal kunnen bedragen. Zoo worden dus de groote voordeelen van dit stelsel tot nagenoeg niets terug gebracht, zoodat spr. voor zich de ontvangst van f 500.— zonder een enkele voorwaarde nog in elk geval verkieslijk zou achten. Is nu de verhouding tot de direction zulk een groot bezwaar? Spr. gelooft het niet, omdat zij die reeds voor hun redactieleden zorgen, in de toekomst per hoofd zeer zeker minder zullen hebben te reserveeren bij aanvaarding van het voorstel der commissie. De door den heer ANKERSMIT in uitzicht gestelde staatspensioneering, ziet spr. in de eerste vier weken nog niet komen, zoodat het verkieslijk is te achten om maar te beginnen voor zich zelf te zorgen. De discussie samenvattende meent spr. dat de vergadering principieel zal kunnen uitspreken, dat er een pensioenregeling kome en een commissie zal worden ingesteld, om daaraan een definitieven vorm te geven. Hij kan de verzekering geven, dat de bestaande commissie niet ongeneigd zal blijken om ten behoeve daarvan een nieuw mandaat te aanvaarden, waarbij dan tegelijkertijd het plan-IsBAËLS te overwegen is. De heer I s r a e l s wenscht even mede te deelen dat in zijn plan iemand die op 35-jarigen leeftijd toetreedt en op 60-jarigen leeftijd in het genot van pensioen zou willen komen f 463.— zou ontvangen of ongeveer evenveel als volgens het plan der commissie de 65-jarige, terwijl in laatstgenoemd systeem de 60-jarige niets ontvangt. De heer D o o r m a n wenscht zoo beknopt mogelijk nog enkele opmerkingen te maken. Tegenover de vleiende wijze waarop de heer VAN RAALTE in zijn inleiding het initiatief van spr. in deze besproken heeft, past inderdaad een verontschuldiging zijnerzijds, dat hij een nieuw beginsel in zijn oorspronkelijk voorstel heeft gebracht, althans in zijn bijschrift onder het rapport der commissie, omtrent den verzekeringsplicht een andere zienswijze te hebben beleden. Intusschen, als men de data nagaat der verschillende schrifturen, kan niet gezegd worden dat het der commissie aan gelegenheid heeft ontbroken om, wanneer zij dat had gewild, daarop nog tijdig van repliek te dienen. Met genoegen constateert spr. inmiddels dat het tijdstip begint te naderen, dat de Kring betreffende de pensioenverzekering spijkers met koppen kan gaan slaan. Het tot stand komen daarvan is voor spr. de hoofdzaak en daarvoor zal hij gaarne als het moet zijn eigen stelsel loslaten en van harte meewerken, hetzij aan dat der commissie, hetzij aan dat van den heer ISRAELS, indien de vergadering zich voor een van die twee mocht verklaren.
6
MEDEDEELINGEN.
Het verschil tusschen de meerderheid der commissie en spr. bepaalt zich z. i. zuiver tot de vraag of — de verzekeringsplicht nu eens voor een oogenblik buiten beschouwing gelaten — de verzekering persoonlijk of collectief zal zijn. Wat die plicht betreft, spr. erkent dat, hoe wenschelijk deze ook op zich zelve moge zijn, er anderzijds een groot gevaar voor den Kring in schuilt, omdat er een aantal leden door buiten dien Kring kan gesloten worden. Hij heeft dit beginsel daarom losgelaten, in het vertrouwen dat de toestanden later zoo zullen worden, dat alsnog die plicht kan worden opgelegd. De meerderheid der commissie huldigt het systeem dat de jongere ook zal bijdragen voor den oudere. Dit kan alleen niet onbillijk zijn, als allen evenveel betalen. Zoodra men echter eenige schaal aanvaardt wordt een önbillijkheid tegenover den jongere gepleegd, een onbillijkheid die des te grooter zal zijn al naarmate de afwijking van de wiskundige waarheid grooter is. Een tweede bezwaar tegen het stelsel van de meerderheid der commissie is, dat al wie reeds verzekerd is, genoopt wordt tot deelname. In spr.'s systeem is elke bestaande verzekering van kracht om te vallen onder de uitzonderingen van het schetsontwerp, hetwelk eenvoudig overlegging van een polis eischt, hetzij voor kapitaaluitkeering, hetzij voor lijfrente. Heeft men die niet dan moet men toetreden. Maar het voornaamste bezwaar van spr. tegen het stelsel van de meerderheid der commissie is, dat het absoluut is een pensioen- of lijfrenteverzekering. Spr.'s systeem laat eiken vorm van assurantie toe, ieder is vrij om dien vorm te kiezen, welke hem persoonlijk het meest gewenscht voorkomt. Wel is waar eischt de meerderheid slechts een betrekkelijk kleine bijdrage voor de vergemakkelijking van den levensavond, maar anderzijds moet worden aangenomen, dat men bij de verzekering gaat tot het maximum zijner krachten. Gaat men nu over tot een enkele lijfrente, dan benadeelt men zijn gezin, doet men te kort aan de verplichtingen die men jegens zijn gezin heeft. Een enkele lijfrente heeft veel aanlokkelijks voor dengene, die geen vrouw of kinderen heeft, doch ieder die verwanten bezit, mist absoluut het recht om zijn kapitaal vast te leggen in een lijfrente. Daarom acht spr. dat van eiken vorm van verzekering, juist de lijfrente alleen, de slechtst denkbare vorm zou zijn. Spr. is tenslotte van meening, dat het zeer wel mogelijk zal zijn in deze vergadering eenig resultaat te bereiken. In de eerste plaats kan een uitspraak worden gedaan omtrent al of niet verplichte verzekering en in de tweede plaats over collectieve of persoonlijke verzekering. Is hieromtrent een beslissing genomen, dan zijn wij al een belangrijken stap verder. De heer E l o u t wenscht de volgende motie van orde te stellen: „De vergadering, gehoord de discussies, in aanmerking nemend dat door de rede van den heer ISRAELS een nieuw denkbeeld in 't debat is gebracht, besluit, het mandaat van de pensioencommissie te hernieuwen met dien verstande, dat het denkbeeldISEAËLS mede in overweging zal worden genomen, draagt de commissie het ontwerpen van een uitgewerkt schema op, waarbij zij zich op de hoogte zal hebben te stellen van de gezindheid der directies en in overleg zal hebben te treden met een deskundige, en opent daarvoor een crediet van ƒ " , . . . " Deze motie toelichtende wijst spr. er vooreerst op, dat natuurlijk een crediet moet worden uitgetrokken, omdat een tieskundige zijn medewerking wel niet gratis verleenen zal. Ten tweede acht spr. het verkeerd om thans reeds
een beslissing te nemen omtrent de beide punten door den voorzitter genoemd. Een keuze is toch thans niet te doen, nu het denkbeeld van den heer ISRAELS ter tafel is gebracht, waaromtrent wij nog niets naders weten. Daarbij komt dat deze vergadering niet druk is bezocht. Formeel zouden wij zeker het recht hebben om hier een beslissing te nemen, maar dat neemt niet weg, dat wij toch jegens de afwezigen eenige verplichtingen hebben, nog te meer waar spr. zich herinnert, dat eenige jaren geleden een Katholiek collega heeft gezegd, dat bij invoering der verplichte verzekering de Katholieken unaniem den Kring zouden verlaten. Tegenover een dergelijke pertinente verklaring staat men niet vrij. Verbazende haast is er trouwens ook niet. Op de journalisten is het gevleugelde woord „Heere mijn God ze kunnen niet wachten, geen dag en geen nacht" nog niet van toepassing. Spr. adviseert daarom tot rijpelijke overweging, die zeker boven een geforceerde beslissing de voorkeur verdient. De heer T e r s t e e g verklaart met deze motie in te stemmen, daar ook hij op wetenschappelijke voorlichting prijs stelt. Spr. oppert ook het denkbeeld om van de leden een schriftelijke uitspraak uit te lokken omtrent de vraag of zij al dan niet voor verplichte verzekering zijn. Voor het overige wenscht spr. er den heer VAN RAALTE tegenover diens beweren, dat de commissie niet de opdracht heeft gehad om de gemengde verzekering te onderzoeken, op te wijzen, dat zij ter beoordeeling had gekregen het schetsontwerp-DooRMAN, waarin wel degelijk de gemengde verzekering is neergelegd. De heer M e n d e l l mist in de motie één punt dat voor hem de hoofdzaak is, namelijk het rekening houden met den loonstandaard der journalisten, die blijken kan uit de resultaten der enquête. Een aanvulling van de motie in dezen geest zou spr. wenschelijk achten. De heer H e i m e r wenscht zijn verwondering uit te drukken over de mededeeling van den heer ELOUT, ten aanzien der verklaring van een Katholiek journalist (den heer WIERDELS, naar gezegd wordt). Spr. is zeker niet tegenwoordig geweest in de vergadering waar zulks zou gezegd zijn, maar indien de heer WIERDELS inderdaad een dergelijke mededeeling heeft gedaan, dan wenscht spr. hier te zeggen, dat dit niet meer geweest kan zijn dan diens individueele opvatting. Spr. althans zou niet weten waarom verplichte verzekering voor een Katholiek onaannemelijk zou zijn. Een dergelijke meening mist eiken degelijken grond. Juist deze da.g wordt te Utrecht een vergadering gehouden van Katholieke journalisten ter vorming van een Katholieke journalistenvereeniging. Dit heeft een speciaal Katholiek doel, dat met het algemeene, door den Kring voorgestane, niets te maken heeft en daarom begrijpelijk is. Het is de bedoeling der Katholieken echter niet om den algemeenen Kring te verlaten. Spr. behandelt nog met een enkel woord het stelsel door den heer ISRAELS ter tafel gebracht. Dat deze op een vraag van straks in staat was om zoo dadelijk met een berekening gereed te zijn, heeft spr. verrast, maar bovendien ook tot de vraag gebracht, of diens veronderstellingen wel juist waren. In zijn systeem is een schaal aangenomen, dit vindt spr. zeer onnatuurlijk, waar het inkomen van een journalist met diens leeftijd niet te maken heeft. Hem althans zijn ook wel minimumlijders van 35 jaar in de pers bekend. Spr. betwijfelt dus of de basis van het stelsel ISRAELS wel juist is. De heer I s r a e l s steunt de motie-ELOUT. Speciaal ook wat door den heer MENDELL is gezegd. Wat aangaat de opmerking van den laatsten spreker, spr. baseerde zijn berekening op de schaal die voor hem lag. Is die niet juist, dan worden de cijfers natuurlijk anders. De heer V a s D i a s acht het wenschelijk dat de com-
M E D E D E E L I N G E N. missie zal vernemen, hoe de vergadering denkt over de meest gewichtige punten, in het bijzonder over de vraag of er al dan niet verplichte verzekering zal zijn. Als dit niet wordt opgelost, blijft de commissie in onzekerheid verkeeren. Spr. is het niet eens, dat een wettig opgeroepen vergadering niet het recht zou hebben om een beslissing te nemen. De heer E l o u t verheugt er zich over vernomen te hebben, dat toenmaals de heer WIERDELS niet namens de Katholieken heeft gesproken. Maar behalve de Katholieken zijn er misschien anderen die om verplichte verzekering den Kring zouden verlaten en daarom acht spr. het verkeerd om hier in deze vergadering de zaak uit te maken, ook al heeft men daartoe dan ook misschien formeel het recht. Bij een niet al te enge opvatting van Art. 37 van het reglement kan men naar den geest van dat artikel hier niet beslissen. En dit acht spr. te minder gewenscht, waar er wellicht kwade practische gevolgen uit zullen voortvloeien, leidende tot verzwakking van den Kring. Bezwaren tegen een rondvraag bij de leden heeft spr. niet, maar het is beter dat in de motie niet op te nemen omdat het Huish. Reglement hierin niet voorziet. Voorts is spr. van oordeel dat aan de commissie geen bepaalde voorschriften gegeven moeten worden, doch dat zij naar eigen opvatting haar opdracht moet vervullen. Te groote uitbreiding van het mandaat kan niet wenschelijk zijn. Wat de salarisquaestie aangaat, ook deze zou spr. niet gaarne in de motie opgenomen willen zien, hoewel hij geen bezwaar heeft om de uitkomsten deienquête op dit speciale punt, welke reeds vaststaan, ter kennis van de commissie te brengen. Wanneer in de motie imperatief wordt opgenomen, dat de resultaten der enquête moeten worden afgewacht, dan beteekent dit, zonder deze de commissie niet zou kunnen werken. Dit zou te grooter bezwaar zijn nu de arbeid der enquêtecommissie eenigszins is vertraagd. Een der leden is nu weer in het buitenland en op diens terugkeer dient ter definitieve vaststelling van het rapport te worden gewacht. Bovendien is ook nog niet beslist of het gepubliceerd zal worden. Maar als gezegd, er is geen bezwaar waarom de uitkomsten op dit speciale punt betrekking hebbende, niet ter kennis van de pensioencommissie gebracht zouden kunnen worden. De heer D o o r m a n ondersteunt de motie-ELOUT als practisch. De heer Berckenhoff" vraagt of het niet beter zou zijn een nieuwe commissie van voorbereiding te kiezen, een die volkomen vrij staat. De tegenwoordige heeft reeds blijk gegeven van een bepaalde opinie. In de nieuwe
7
combinatie zou spr. gaarne den heer ISRAELS opgenomen zien. De heer P l e m p v a n D u i v e l a n d wenscht dat een vergadering zal beslissen over al of niet verplichte verzekering, niet een plebisciet. De heer M e n d e l l houdt vast aan zijn denkbeeld om het onderzoek der loontoestanden in de motie te vermelden en verdedigt daarbij de meening dat de commissie van enquête alles mededeelen mag, als zij door de vergadering daartoe wordt gemachtigd en dit laatste geschiedt door opname in de motie. De motie-ELOUT daarop in stemming gebracht wordt aangenomen met algemeene stemmen op die des heeren MENDELL na, nadat te voren diens amendement is verworpen. De heer M e n d e l l verklaart later nog door een misverstand tegen de motie te hebben gestemd. De V o o r z i t t e r sluit hierop de vergadering, na aan de leden zijn dank te hebben gebracht voor den ernstigen arbeid die heden werd verricht, en welke naar hij hoopt ook in de toekomst tot goede resultaten zal mogen leiden. In het begin van het debat is vernomen, dat de vrijwillige deelneming in het ondersteuningsfonds zeer teleurstellend is en dat is te meer te bejammeren, omdat reeds bewezen is, dat dit fonds in ernstige gevallen zeer nuttige diensten kan bewijzen. Hij dringt er dus zeer op aan dat ieder in zijn kring zijn vrienden zal bewegen om tot dit fonds toe te treden. Vooral de besturen der plaatselijke vereenigingen zullen wellicht met vrucht voor het fonds propaganda kunnen maken. Staande de vergadering geven enkele leden aan den oproep van den voorzitter reeds gevolg. A. VOOGD, 2e Secretaris.
Leden. Toegelaten tot het gewoon-lidmaatschap: L. M. H. FAUST, Redacteur van de Nieuwe Courant (gesteund door de gewone leden PLEMP VAN DUIVELAND en LESTURGEON), PieterBothstraat 24, 's-Gravenhage; Dr. CHR. F. HAJE, Redacteur van de Oprechte Haarlemsche Courant (gesteund door de gewone leden VAN WICKEVOORT CROMMELIN en KÜPPERS), Groote Houtstraat 35, Haarlem. Toegelaten tot het buitengewoon-lidmaatschap: S. LEDEBOER, Hoofdredacteur van de Ned. Sportrevue, Groote Straat N. E. E. 109, Almelo. Bedankt als gewoon lid: Jhr. J. P. C. GRAAPLAND, Redacteur van de Nieuwe Courant.
M E D E D E E L I N GE N.
8
Vraag en aanbod. Bij den Secretaris zijn de onderstaande aanmeldingen van aanbod ingekomen:
N°.
Leeftijd.
Hoe lang reeds werkzaam bij de pers.
2
33
ruim
jaren.
5 jaren.
29
10
jaren.
jaren.
49
20
jaren.
jaren.
29
6
jaren.
jaren.
33
ruim
jaren.
4 jaren.
28
9
jaren.
jaren.
3
4
6
7
8
Aan welken arbeid.
Minimum
Gewenschte
Waar.
betrekking.
Salaris.
Liefst te f 800.— a Redacteur Red.-verAmsterdam f 1000.— slagg. en of doch ook Redacteur elders. binnenland. Verslaggever. Redacteur Verslagg., daarna red. of binnenland, thans red. Verslaggever. buitenland.
Amst., Rott. of den Haag.
f 1600.—
Akten of Diploma's.
Verdere inlichtingen.
—
Kan terstond in functie treden.
Vrijzinnige politiek. Heeft Einddipl. H. B. S. twee jaar in Z.-Afrika aan 5 j . cursus. de pers gewerkt.
Einddipl. Nader Redacteur. Heeft geen Bekwaam tot zelfst. Ook bekwaam voorkeur. overeen te H. B. S. 5 j . en eenige komen. arbeid v. en geneigd tot onderwij sBinnenl. en verslaggeven. akten. Buitenl. Liefst te f 1500.— Redacteur Reportage of Amsterdam Buitenland Binnenland redacteurverslaggever Hoofdof redactie. correspondentredacteur. f 1200.— Buitenland. Liefst Redac- Liefst te teur, aan een Amsterdam protestantsch Rotterdam blad. of den Haag. Amst., Kunst-Red. Verslag(Tooneel) ge verij, Rott. of Buitenland, Reportage den LTaag. Kunst. (geen vergaderingen).
Uit de Journalistenwereld. Bevoegd? Kleine oorzaken hebben soms groote gevolgen. Zoo had op 22 Februari in onze Alg. Vergadering iets plaats, waarop ik om de gevolgen, nu met een enkel woord moet terugkomen. Tegen 't einde van het debat merkte de heerELouTop, dat z. i. de vergadering — bestaande uit ongeveer één zevende deel der leden — niet bevoegd was, over het beginsel van verplichte verzekering te beslissen. Drie redenen noopte mij, deze zienswijze onbestreden te laten: 1°. omdat wij 't allen er over eens waren, dat een „volksstemming" toch wenschelijk zou zijn; 2°. omdat c. q. het besluit verandering van de statuten eischen zou en dus toch andermaal in debat zou moeten komen; en 3°. omdat de ongesteldheid, waaraan ik leed, mij zeer dringend deed verlangen naar een zoo tijdig einde, dat 'k nog om 4 uur naar huis kon gaan.
Nader te bepalen.
Cand. Rechten.
Rechts-liberale politiek.
Vooruitstr. vrijzinnige richting. Op dit oogenblik niet vast verbonden aan een dagblad.
—
Behandelt Fransche, Duitsche, Engelsche, Deensche en Zweedsche bladen. Kan ook als verslaggever optreden. Kan terstond functie aanvaarden.
—
Heeft voorkeur voor los-vaste medewerking met schetsen, correspondentie en aan kunstrubriek.
Dit laatste vooral deed mij een principieel debat ontwijken. Maar voor 't vervolg mag ik niet onbetwist laten, dat een vergadering, hoe schraal ook bezocht, onbevoegd zou zijn, een op de agenda geplaatst vraagpunt te beslissen, omdat de groote meerderheid afwezig geliefde te blijven. „Les absents ont tort" — ook in zuike gevallen. Het beginsel der niet-verplichting was punt 1°. der beide conclusies; verwerping daarvan, dus uitspreken van de verplichting, behoorde alzoo tot de bevoegdheden der Alg. Vergadering. Met den heer ELOUT ben ik 't eens, dat de nu gevolgde weg wenschelijker was. Maar men moet er zich later niet op kunnen beroepen, als weer eens een belangrijk beginsel voor een zwak bezochte vergadering komt. Wie wegblijft geeft zijn recht van meespreken prijs. J. DOORMAN. De Voorzitter had de beleefdheid, mij het bovenstaande ter inzage te geven voor eventueele beantwoording. Ik
9
MEDEDEELINGEN. geloof dat het gelukkig is te achten, dat een „principieel debat" over de bevoegdheidsquaestie niet is gehouden omdat wij beiden, de heer DOORMAN en ik, het over het principe blijkelijk eens zijn. Eene wettige vergadering is, binnen de perken van haar reglementen, bevoegd tot het nemen van besluiten, die dan bindend zijn ook voor de afwezigen. Waar stonden nu die perken in dit geval? In Art. 3 van het Huishoudelijk Reglement, dat zegt: „Overandere onderwerpen dan de bij de oproeping vermelde mag geen besluit worden genomen, tenzij de vergadering bij meerderheid van minstens twee derden, de behandeling van een onderwerp spoedeischend verklaart". Nu eischt eene loyale interpretatie m. i. dat men onder „onderwerpen" verstaat: het onderwerp sooals het vooraf ter kennis van de leden is gebracht. Dat is trouwens, naar ik vermoed, de heer DOORMAN óók met mij eens. Als nu de heer DOORMAN zich er op beroept, dat in zijne conclusie uitdrukkelijk werd uitgemaakt dat de verplichte verzekering verwerpelijk is, dan erken ik, dat daaruit de formeele bevoegdheid van de vergadering volgde, om over het verplichtingsbeginsel een besluit te nemen. Toen ik ter vergadering die bevoegdheid in twijfel trok was mij dat deel van de conclusie ontgaan en die betwijfeling was, ik erken het gaarne, onjuist. Wel echter blijf ik van meening dat, juist omdat in de beide voorstellen het verplichtingsbeginsel werd verworpen, de afwezigen gegronde reden hadden om aan te nemen, dat daarover een communis opinio bestond zoodat, ware er een beslissing in anderen zin gevallen, deze toch eenigermate eene overrompeling ware geweest. Maar mijn hoofdbezwaar was een utiliteitsbezwaar, ril. het onwenschelijke om in eene zoo zwak bezochte vergadering eene zoo gewichtige beslissing van niet urgenten aard te doen nemen, met de kans dat een aannemen van het verplichtingsbeginsel zou leiden tot de schromelijkste gevolgen. C. K. ELOUT.
Journalisten-eer. De heer EASTON neemt tegenover mij de eer van de journalistiek in bescherming. Voor mij, die in den Journalistenkring nooit anders deed, dan voor de eer van ons vak in de bres springen, is dat niet pleizierig. Wat de zaak zelf betreft, dit: Het is gevaarlijk af te gaan op een verslag, dat verklaart: „de heer MORESCO is het eens met den heer VIERHOUT" terwijl dan volgt, wat er volgt!! Waar is, dat ik de „onafhankelijkheid, waarop de journalist zoo pleegt te stoffen" heb genoemd „larie" en ook is waar, dat ik onder de vele ergerlijke zaken, waarbij hij zich heeft neer te leggen, als een der zeer ergerlijke heb genoemd: de reclameberichten ] ). 1 ). De heer EASTON maakt de zaak wat vaag door te spreken over //reclame in slechten zin". Ik acht eiken invloed door de advertenties geoefend op het redactioneel gedeelte //reclame in slechten zin".
Maar zeer duidelijk deed ik uitkomen, dat dit euvel — evenmin als de andere, die ons zoo edel vak neerdrukken — te verhelpen zou zijn door de goedgunstigheid van de enkele directiën. Neen, de directiën zijn verplicht van hun redacteuren den bedoelden dienst te eischen: doodeenvoudig omdat object der concurrentie in ons vak niet is, wat het moest zijn en ook in elke andere industrie is: de deugdelijkheid van de koopwaar. Goede artikelen, goede verslagen, doeltreffende redactie, nauwkeurige informatie, dat wil alles te zamen zeggen het zuiver journalistieke werk doet hel niet meer. We zijn het allen eens, dat daarvan het slagen of niet slagen van een dagbladonderneming niet meer afhankelijk is. Het door mij als éénige oorzaak van den onzuiveren toestand bestreden knipsysteem bracht de concurrentie over naar de premies, de verlotingen, de geschenken voor de abonnés en de vleierij voor de adverteerders. Daarom moet thans de redacteur reclameberichten schrijven of opnemen. Die dwang wordt niet door de directie, maar door het knipsysteem opgelegd. Wanneer ondergeteekende weigert reclameberichten te schrijven voor de Nieuwe Courant, zal de directie van dit blad hem niet lastig vallen; zelfs is het hem nooit gevraagd, maar daarmee ben ik niet geholpen. Zelfs niet, wanneer de heele Nieuwe Courant ter wille van iemands „gemoedsbezwaren" de reclameberichten uit zijn kolommen bant. Immers andere bladen zouden die berichten blijven opnemen en daarmee de eer en het aanzien van mijn vak blijven drukken, tevens dus mijn positie in de maatschappij tot een mindere maken. In het bovenstaande is tevens de opmerking van den heer EASTON beantwoord, dat de markt niet overvoerd zou zijn van goede journalisten. Zeer zeker zijn er slechts zeer weinig goede journalisten en is het aanbod dus uiterst gering; maar het knipsysteem heeft de vraag beperkt tot ëenige groote bladen, ergo is de markt juist van goede journalisten overvoerd. Dat ter vergadering niet tegen mijn woorden is geprotesteerd, komt daarvandaan, dat men de bedoeling beter begreep, dan zij die slechts het verslag lazen. Hiermee heb ik den heer EASTON beantwoord. Maar nu heb ik hèm iets te vragen. Het is dit: gij, die in uw stukje blijken geeft, hart voor uw vak te hebben, gij die — nota bene — een meer idealistische opvatting van ons vak meent te hebben dan ik, hoe is het toch in 's hemelsnaam mogelijk, dat ook gij u neer kunt leggen bij het verval van dit vak? Waarom is het allereerste dat gij voor de journalistiek in het algemeen doet, het tegenwerken van een zwakke poging tot hoognoodige verbetering? Tevens vraag ik aan het bestuur van den Kring, waarom het besluit van de Algemeene Vergadering, waarbij de benoeming van een commissie in zake het knipvraagstuk aan dit bestuur wordt opgedragen, niet zóó wordt uitgevoerd, dat de benoemde commissie, die de taak blijkbaar niet wil aanvaarden, worde vervangen door een andere. M. MORESCO.
HAH AZN.
AMSTERDAM.