Mededeelingen van den
Nederlandschen Journalistenkring. De Commissie van Redactie is samengesteld uit de Heeren: J. F. ANKERSMIT, Het Volk; J. W. HELMER, De Tijd, en
No. 3 5 .
Mr. G. KELLER, Nieuwsblad voor Nederland.
December 1902.
Het adres der Commissie is: Mr. G.KELLER, Gebouw „Concordia", Amsterdam.
liet secretariaat van den Nederlandschen Journalistenkring is gevestigd bij den Heer C. K. Elout, Badhuisweg 24a (b/d Witte Brug) 's-Gravenhage.
Officieele Mededeelingen. Bestuursvergadering van Zaterdag 22 November, 's avonds te acht uur in het Zuid-Hollandsch Koffiehuis te 's-Gravenhage. Voorzitter de heer DOOKMAN. Aanwezig voorts: deleden PLEMP VAK DUIVELAND, VALCKENIEB KIPS, ENSCHEDÉ, SCHWABZ, DEKKING, VOOGD en ELOUT en de gedelegeerde van De Amsterdamsche Pers, de heer TEHSTEEG.
Na lezing en goedkeuring der vorige notulen wordt ten aanzien van het schrijven van het Algemeen Nederlandsch Verbond (zie bericht vorige vergadering) besloten te antwoorden, dat het Bestuur de zaak in beginsel sympathiek gezind is en gaarne een eventueel adres zal steunen onder voorbehoud van kennisneming van dat adres. De twee daarop volgende punten werden nog niet voor publicatie geschikt geacht. Toelating van nieuwe leden. — Van twee ter tafel gebrachte candidaturen voor het gewoon-lidmaatschap werd die van Mr. G. G. VAN DEK HOEVEN goedgekeurd. De tweede was die van een redacteur-corrector, wiens candidatuur gesteund werd door zijn beide hoofdredacteuren en waarop het advies van de betrokken plaatselijke vereeniging gunstig luidde. Het bleek echter uit de overgelegde stukken dat bedoeld advies uitsluitend was gegrond op een schrijven van een der hoofdredacteuren, die den candidaat hadden gesteund. Aangezien nu uit dat schrijven niet duidelijk viel op te maken, of de candidaat hoofdzakelijk redacteur dan wel corrector werd geacht en daar tevens het vermoeden bestond, dat hij zijn redactioneele bezigheden bij zakelijk beoefende, werd door een van de leden dit advies onvoldoende geacht om daarop te oordeelen. Een ander lid uitte weliswaar de meening, dat aanbeveling door den hoofdredacteur van een candidaat altijd als voldoende was te beschouwen en dat trouwens een corrector óók journalist was, maar hem werd van verschillende zijden er op gewezen, dat de tegenwoordige wijze van aanmelden juist is ingevoerd omdat de vroegere aanbeveling door hoofdredacteurs niet steeds voldoenden waarborg van betrouwbaarheid opleverde en dat het correctorschap zoowel volgens de Statuten als volgens de formulieren van aanmelding niet rechtigt tot het gewoonlidmaatschap van den Kring.
Het lid dat het eerst het woord had gevoerd, stelde nu voor, den hoofdredacteur, schrijver van den bovenbedoelden brief aan de plaatselijke vereeniging, in de volgende bestuursvergadering te nooden, ten einde hem een mondelinge verduidelijking van zijn schrijven te kunnen vragen. Daartoe werd besloten. Het orgaan van den Kring. — Alsnu werd door een der leden het jongste nummer van het orgaan van den Kring ter sprake gebracht en wel naar aanleiding van het ingezonden stuk van den heer ZOETHOUT en van het uittreksel uit de notulen van De Amsterdamsche Pers. Wat de eerste quaestie betrof, werd eenerzijds betoogd, dat de gansche polemiek over strijders en schrijvers, ook reeds het eerste stuk (van den heer KELLEE) niet in de Mededeelingen thuis hoorde, daar zij niet bevorderlijk was voor den collegialen zin en dat met name een stuk als dat van den heer ZOETHOUT door de redactie had behooren te worden geweigerd wegens den grievenden toon, waarop daarin over collega's, leden van den Kring, gesproken werd. Dit laatste vond vrij algemeene instemming maar overigens werd anderzijds opgemerkt, dat de zaak, waarover de polemiek liep, van uitnemend journalistisch belang was en dus wel eene discussie waard; dat men ook niet in kon grijpen in de rechten der Commissie van Redactie, desnoods alleen haar kon verzoeken, in 't vervolg het opnemen van stukken als dat van den heer ZOETHOUT te vermijden. Aangaande de notulen van De Amsterdamsche Pers werd door een der leden opgemerkt, dat daarin een passus voorkomt (nl. in het gesprokene door den heer VAN LISSA, pag. 4, tweede kolom onderaan: „De vereeniging telt slechts 60 leden, onder wie er bovendien nog eenigen zijn, met wie het geregeld verkeer in eene sociëteit weinig begeerlijk is, en van wie spr. vreest dat zij, zélfs door een geregelden omgang met de collega's, niet te beteren zouden zijn") die zeer was af te keuren als publicatie in het orgaan van den Kring. Zulk een uiting in het Kringorgaan moest naar buiten een geheel verkeerden indruk wekken van het gehalte der leden van den Kring, gelijk reeds was gebleken uit de smalende wijze, waarop enkele bladen deze uiting hadden besproken. Het ware dus gewenscht, dat dergelijke uitingen in 't vervolg, als weer eens een uittreksel uit notulen mocht worden opgenomen, zouden worden geschrapt. Hiertegenover werd aangevoerd dat de plaatselijke vereenigingen vrij zijn in het publiceeren van wat zij willen openbaar maken en dat de Mededeelingen dan toch wel de geschiktste plaats voor publicatie zijn. Maar anderen wezen er op dat zeker de plaatselijke vereenigingen vrij zijn in haar publicaties maar dat de Commissie van Redactie niet minder vrij is in haar censuur, dat zij alleen gehouden is tot opneming van wat komt van Bestuurs-
M E D E D E E L I N G EN. wege en dus zeer wel had kunnen vorderen, dat de zooeven gelaakte passus zou worden geschrapt op straffe van weigering van het gansene stuk. Op voorstel van een der leden werd besloten, een schrijven te zenden aan de Commissie van Kedactie om haar te wijzen op het afkeurenswaardige van het stuk des heeren ZOETHOUT, op de voorzichtigheid die ten aanzien van alle polemiek is te betrachten, op het ongewenschte in de Mededeelingen van uitingen als die van den heer VAN LISSA, en op de vrijheid van censuur der Commissie van Eedactie ten aanzien van al wat niet komt van het Bestuur. Plaatsingbureau. — De secretaris gaf daarna kennis van het voorstel, dat door het Dagelijksch Bestuur, in opdracht van de voorlaatste vergadering, geformuleerd was om te komen tot het instellen van een plaatsingbureau. Het was van de volgende strekking: 1. Bij vacatures kunnen zoowel directeuren (en hoofdredacteuren voor zoover zij recht van aanstelling hebben) mits zij lid zijn van den Kring, als de leden-werknemers, zich wenden tot den secretaris met verzoek om vermelding van de vacature door het plaatsingbureau, en wel liefst met gebruikmaking van het model, dat indertijd in de Mededeelingen is opgenomen. De secretaris doet deze opgaven, zoo van vraag als van aanbod, in de Mededeelingen opnemen, zonder vermelding van naam van persoon of blad, tenzij zulks uitdrukkelijk mocht zijn verlangd. 2. Zoolang eene vacature niet is vervuld, blijft zij in de Mededeelingen vermeld. 3. In elk nummer van de Mededeelingen wordt dooreen korte opmerking herinnerd aan het bestaan en aan de werking van het plaatsingbureau. 4. Bij den aanvang der werking van het plaatsingbureau zal tot de directeuren en hoofdredacteuren, die lid zijn van den Kring, een schrijven worden gericht, waarin zij worden uitgenoodigd, mede in hun eigen belang, bij vacatures gebruik te maken van het plaatsingbureau. Uit de toelichting tot dit voorstel bleek, dat het Dagelijksch Bestuur vooral in de sub 2 en 3 vermelde beginselen middelen zag, die wellicht aan dit plaatsingbureau meer kans van slagen zouden bezorgen dan aan het eerste. Discussie werd nagenoeg alleen gevoerd over de vraag of men het plaatsingbureau ook zou openstellen voor directeuren, die geen lid zijn van den Kring. De voorstanders van die ruimere openstelling wezen er op, dat zulks in 't belang der journalisten zijn kon. De tegenstanders meenden echter, dat deze kans op iets meer materieele voordeden niet opwoog tegen het moreele nadeel, dat de Kring zou lijden indien hij de eenig juiste stelling prijs gaf, die bij de Statutenherziening werd aangenomen, nl. dat de Kring als zoodanig buiten zijn grenzen geen journalisten en geen journalistiek in Nederland kent. In laatstbedoelden zin werd ten slotte beslist en het voorstel van het D. B. goedgekeurd. Pensioenregeling. — De Voorzitter deelt mede, dat eene nota is ingekomen van de meerderheid der pensioencommissie. Hij stelt voor, die te doen afdrukken in de Mededeelingen met de bijvoeging, dat de voorgenomen behandeling op Kerstmis thans, zonder overhaasting, niet meer zou kunnen doorgaan, maar dat het plan bestaat om die behandeling in de maand Februari te doen plaats hebben. Daartoe wordt besloten. De Kerstvergadering gaat dus niet door. Bestuursreglement. — Eindelijk wordt nog, met geringe
discussie, het nader gewijzigde Bestuursreglement in onderstaanden vorm aangenomen: ART. 1. Het Bestuur vergadert ten minste éénmaal in de twee maanden en overigens wanneer de Voorzitter often minste drie leden van het Bestuur zulks noodig achten. ART. 2, Tot de vergaderingen worden de leden en de gedelegeerden van de aangesloten vereenigingen tijdig, zoo mogelijk 8 dagen van te voren, opgeroepen bij gesloten convocatie, waarin de agenda der vergadering is vermeld. ART. 3. Andere onderwerpen dan die, welke op de agenda waren aangegeven, kunnen ook worden behandeld, doch een besluit kan dienaangaande slechts dan worden genomen, wanneer door twee derden der aanwezige leden de zaak urgent wordt verklaard. ART. 4. De vergadering mag, tenzij in gevallen van dringenden aard — ter beoordeeling van het Dag. Bestuur geen besluiten nemen, wanneer niet ten minste de meerderheid deiin den lande aanwezige leden tegenwoordig is. ART. 5. In de vergaderingen van het Bestuur wordt over personen schriftelijk gestemd. Verkiezing bij acclamatie is uitgesloten. Over zaken wordt gestemd op de wijze die de Voorzitter in elk bijzonder geval de beste acht. Bij staking van stemmen beslist de Voorzitter. ART. 6. Over moties tot sluiting van de discussie wordt beslist zonder beraadslaging. ART. 7. De Voorzitter is bevoegd, langs schriftelijken weg beslissingen uit te lokken. Zulke beslissingen moeten worden genomen met algemeene stemmen van de op dat tijdstip i n d e n lande aanwezige leden. ART. 8. Van de vergaderingen worden door den Secretaris notulen gehouden. De notulen van elke vergadering worden aan de goedkeuring van eene volgende onderworpen, tenzij die vergadering daaromtrent anders beslist. Een overzicht van het verhandelde wordt in de Mededeelingen opgenomen met uitzondering van die punten waaromtrent geheimhouding is opgelegd.
1
ART. 9. Br is een Dagelijksch Bestuur, bestaande uit Voorzitter, Secretaris en één lid, telken jare na de Algemeene Jaarvergadering door eene Bestuursvergadering aan te wijzen. Voor dit derde lid wordt tevens een plaatsvervanger aangewezen. ART. 10. In alle zaken, waarin het Dagelijksch Bestuur eenstemmig — dat is met alle stemmen van de in den lande aanwezige leden van het D. B. — van oordeel is dat het bijeenroepen van eene Bestuursvergadering ot' het uitlokken van eene schriftelijke beslissing belemmerend zon werken op de goede behandeling van de zaak, neemt het D. B. die maatregelen die het noodig acht. ART. 11. Het Bestuur kan, krachtens besluit van zijne vergadering, elke zaak commissoriaal maken. Dit geschiedt met omschrijving van de aan de commissie te verleenen opdracht. ART. 12, Het Bestuur kan een of meer leden van den Kring uitnoodigen, zich met de uitvoering van Bestuursbesluiten te belasten. ART. 13. Van de handelingen van het D. B. of van eene Commissie volgens Art. 11 wordt mededeeling gedaan aan de leden van het Bestuur, tenzij van die handelingen reeds in het orgaan van den Kring of door publicatie in de pers gebleken is. ART. 14,. Van verslagen, die mondeling (of in de Mededeelingen) aan de Algemeene Vergadering worden uitgebracht, wordt vooraf voorlezing gedaan of lezing gegeven aan de leden van het Bestuur. ART. 15. Het jaarverslag van den Secretaris en de rekening van den Penningmeester behoeven vóór de Algemeene Vergadering de goedkeuring van het Bestuur. ART. 16. Biet uitzondering van datgene ten aanzien waarvan anders is besloten, hebben de leden geen plicht van geheimhouding omtrent hetgeen hun als bestuursleden bekend is geworden. ART. 17. De Voorzitter is, evenals de vergadering, bevoegd, tot de vergaderingen diegenen te noodigen of toe te laten wier aanwezigheid hij (of zij) daar wenschelijk mocht achten. ART. 18. Aan de bepalingen van dit Reglement zijn de gedelegeerden der plaatselijke vereenigingen onderworpen.
Voorts werd besloten om nadere regeling van de positie der gedelegeerden aan te houden totdat herziening van het Huishoudelijk Reglement urgent zal worden geacht en om het D. B. op te dragen, in het bovenstaande Reglement die redactiewijzigingen aan te brengen die het daarin noodig mocht achten. De vergadering werd daarna gesloten.
MEDEDEELINGEN.
Vraag en aanbod. Het Bestuur brengt ter kennis van de leden, dat het heeft besloten tot het weder-instellen van het plaatsingbureau, dat als „plaatsingregister" in November 1896 in 't leven was geroepen doch sedert in onbruik geraakt. Het zal wel overbodig zijn, den leden-werknemers te wijzen op het belang, dat er voor hen gelegen kan zijn in het gebruik maken van deze instelling, waarover zij bijzonderheden kunnen lezen in het overzicht van de jongste Bestuursvergadering, opgenomen in dit nummer. Hun wordt tevens verzocht, bij voorkomende gelegenheid liefst gebruik te maken van het eertijds gepubliceerde model, dat hieronder nog eens wordt afgedrukt.
Aan Directeuren en Hoofdredacteuren, leden van den Kring. Mvjne Heeren.' Het Bestuur van den Nederlandschen Journalisten kringvestigt langs dezen weg uwe aandacht op het Plaatsingbureau, dat het heeft ingesteld en waarover gij bijzonderheden in dit nummer van het Kringorgaan vindt. Het verzoekt ü, mede in het belang van uwe bladen (immers ter verruiming van uwe keuze van werkkrachten) bij vacatures gebruik te willen maken van deze instelling en daarbij liefst het model te volgen, dat in dit nummer is afgedrukt. Namens het Bestuur, J. DOOKMAN, Voorzitter. C. K. ELOUT, Secretaris.
N°.
Leeftijd.
Hoe lang reeds werkzaam bij de pers.
Aan welken arbeid.
Gewenschte
1
26
5
Buitenland.
Kedacteur
Liefst
jaren.
jaren.
of
te
betrekking.
Waar.
Verslaggever. Amsterdam
Leden. Toegelaten als gewoon lid: Mr. G. G. VAN DEK HOEVEN, Redacteur van de N. Bott. Crt., 's-Gravenhage, Verhulststraat 3, gesteund door de leden Mr. L. J. PLEMP VAN
8
Minimum Salaris.
Akten of Diploma's.
/• 2000.— Akte M. 0. Ned. Taal.
Verdere inlichtingen.
Vrijzinnige politiek. Opzegging van tegenwoordige betrekking drie maanden te voren.
uwe vergadering eenige, naar zij hoopt practisch uitvoerbare, denkbeelden te kunnen aanbevelen. Intusschen — het voorstel-DooRMAN, gelijk het U werd aangeboden, komt de meerderheid der Commissie onaannemelijk en voor verwezenlijking niet vatbaar voor.
DUIVELAND en C. K. ELOUT.
Bedankt wegens uittreding uit de journalistiek: Dr. G. BROM, hoofdredacteur van Het Centrum te Utrecht en Mr. C. UITERWIJK te Amsterdam.
Ontwerp-Pensioenreglement. Pensioenverzekering. Rapport. Aan de leden van den Nederlandschen Journalistenkring. In uwe laatste algemeene vergadering werd het door onzen voorzitter voorgestelde ontwerp-pensioenreglement voor den Ned. Journalistenkring in handen gesteld van de Commissie voor het Ondersteuningsfonds, om daarover van advies te dienen. Deze Commissie heeft zich sedert met de studie van het gewichtige onderwerp beziggehouden en veroorlooft zich thans, het resultaat van haar overwegingen aan uw gewaardeerd oordeel te onderwerpen. . Reeds dadelijk zij geconstateerd dat de Commissie in hooge mate waardeert de groote zorg en moeite, die de ontwerper van het concept daaraan heeft besteed, en zij verklaart gaarne dat hij zich daarmede opnieuw in hooge mate verdienstelijk heeft gemaakt voor den Kring en zijn leden. Want hoe de Commissie overigens ook over het voorstel van den heer DOORMAN moge denken, zij heeft in zijn arbeid in elk geval voldoende bouwstoffen gevonden om
Wat beoogt het voorstel-DooRMAN? De invoering van verzekeringsp^'c/ïi! voor elk lid van den Ned. Journalistenkring, — behoudens eenige beperkingen; een verplichting, op niet-nakoming waarvan men van het lidmaatschap van den Kring uitgesloten of vervallen-verklaard wordt. Hoezeer nu de meerderheid der Commissie de wenschelijkheid van een pensioenverzekering voor alle journalisten ten volle beaamt, zou zij van dien eisch de handhaving of toelating als lid van den Kring niet afhankelijk willen stellen. Zulk een dwang zou op de toetreding tot of op het blijven in den Kring van grooten en, naar de Commissie vreest, ook van zeer nadeeligen invloed zijn. Want er zullen zeker leden zijn, voor wie door hun geringe inkomsten elk offer voor de verzorging van hun ouden dag te drukkend zou zijn; en op dezulken dan nog de straf van uitsluiting uit den Kring der vakbroeders toe te passen, m. a. w. op de armoede een grievende strafbedreiging te stellen, dat ware inderdaad een groote hardheid. Van den anderen kant zullen er leden zijn, die, door hun positie of persoonlijk vermogen voldoende voor de toekomst verzorgd, geen geneigdheid gevoelen om, tégen hun wensch en behoefte, nog een verzekering te sluiten, al mogen de lasten daarvan voor hen niet drukkend zijn. De Commissie, althans haar meerderheid, meent, dat öök deze gelukkigen, ter wille van anderen en om voor de minder bevoorrechten 't tot stand komen eener regeling mogelijk te maken, of zelfs alléén ter aanmoediging van anderen, uit solidariteits-gevoel, zich bij een eventueele organisatie als beoogd wordt zouden behooren aan te sluiten. Maar, in elk geval, dwang daartoe uit te oefenen, het lidmaatschap van den Kring er van
4
M E D E D E E L I N G E N.
afhankelijk te maken, dat gaat de meerderheid van uw Commissie te ver. Zij ontraadt uwe vergadering zeer beslist, eenige regeling goed te keuren, die van 't beginsel van verzekeringsdwang uitgaat. Maar is een verzekering, zonder dien dwang voor allen, practisch bereikbaar voor hen, die er behoefte aan hebben? De meerderheid der Commissie acht die mogelijkheid niet uitgesloten; doch zoo men tot een vrijwillige verzekering wil komen, die op een tamelijk hoogen leeftijd, op het tijdstip waarop, in 't algemeen genomen, de Arbeitsfahigkeü ophoudt of vermindert, den journalist door een lijfrente van f 500 's jaars althans voor gebrek bewaart, dan zullen de grondslagen van zulk een regeling geheel anders moeten zijn dan in 't voorstel van den heer DOORMAN. Uwe Commissie erkent ten volle, dat een lijfrente van f 500 den verzekerde geen weelderig bestaan geeft; maar niets belet hen, die er de middelen voor bezitten, nevens die lijfrente zich andere inkomsten te verzekeren; en voor hen, wier krachten niet verder reiken, is de zekerheid van althans gedurende hun levensavond f 500 per jaar te ontvangen, zeker geen te versmaden weldaad. Dat — gelijk door een der leden der Commissie is beweerd — door het stellen van f 500 lijfrente als norm het stempel van „minderwaardigheid" op het ambt zou worden gedrukt, wordt door de overige leden der Commissie in geenen deele toegestemd. Veeleer zou het achterwege blijven van elke zekerheid op eenig inkomen op hoogen leeftijd het aanzien van den journalist schade toebrengen. En evenmin mag men aannemen, — gelijk bedoeld lid der Commissie doet, — dat men daardoor goedgezinde dagblad-directiën, die uit eigen beweging haar redacteurs ruimer plegen te pensionneeren, aanleiding zou geven om 't bedoelde bedrag van ƒ 500 als een „voldoend" minimum te gaan beschouwen. Integendeel meenen de andere leden uwer Commissie, dat de direction der dagbladen het op prijs zullen stellen, wanneer de redacteuren, niet uitsluitend steunende op haar grootmoedigheid, althans voor een deel zelf voor den ouden dag zorgen. En dat in 't algemeen de zorg aan de direction kan worden overgelaten, helaas! 't is een al te optimistische opvatting van den bestaanden toestand; het is, behalve bij enkele der groote dagblad-ondernemingen, nog hooge uitzondering dat den invaliden journalist pensioen wordt toegekend; — en het is geen uitzondering — we moeten het tot ons leedwezen erkennen — dat journalisten, die de pers met eere hebben gediend, op hoogen ouderdom hulpbehoevend worden aan den dijk gezet. Het lid der Commissie, wiens beschouwingen wij hierboven weergaven, betoogde ook dat zij „die bestemd zijn om hulpbehoevend te worden" dit op jongeren leeftijd dan 60 jaren worden en voor dezulken moet het Ondersteuningsfonds dienen. Dit wordt door uw Commissie ten volle beaamd. In de bijzondere gevallen van vroegtijdige invaliditeit kan geen pensioenfonds voorzien en we hopen dat, waar noodig, het Ondersteuningsfonds weldra in staat zal zijn, daar krachtig de behulpzame hand te bieden. Een pensioenfonds evenwel moet strekken tot verzekering aan allen, die er bij toetreden, van een zeker vast, zij het ook klein inkomen op den leeftijd, waarop, naar algemeen geldende regelen, de arbeidskracht in die mate afneemt dat de journalist het terrein aan jongeren moet vrijlaten. En dien leeftijd, in 't voorstel-DooEMAN op 60 jaren gesteld, zou de meerderheid der Commissie zelfs op 65 jaren willen bepalen, het tijdstip waarop ook Eijk, provincie en gemeente voor hun ambtenaren 't oogenblik eerst gekomen achten om het werk te staken en van het pensioen te gaan genieten.
Zoo komen wij tot de ontwikkeling van het gewijzigd voorstel, dat de meerderheid uwer Commissie in algemeene omtrekken aan uw goedkeuring wil onderwerpen, om, zoo 't in beginsel uw instemming mocht vinden, in overleg met deskundigen (thans slechts voorloopig geraadpleegd) deze nader uit te werken tot een volledig plan van organisatie. De meerderheid uwer Commissie stelt U nl. voor om: a. voor alle leden van den Nederl. Journalistenkring, die den leeftijd van 40 jaren nog niet hebben bereikt, de gelegenheid open te stellen tot het sluiten eener lijfrente-verzekering van f 500 per jaar, ingaande op het 65e levensjaar van den verzekerde, met dien verstande dat zij, die vijf jaren nadat het pensioenfonds in werking is getreden, of vijfjaren na hun toetreden tot den Kring, niet tot de verzekerden behooren, ook voor goed van deelneming aan het fonds blijven uitgesloten; b. de direction of uitgevers van alle dagbladen, waaraan journalisten verbonden zijn die tot deze verzekering toetreden, het verzoek te doen richten om voor ten hoogste 50 pet. bij te dragen in de premie-betalingen, door de bedoelde verzekerden verschuldigd — of zooveel minder dan 50 pet. als bij een billijke verdeeling van de lasten blijken zal noodig te zijn om voor de verzekerden de deelneming niet te bezwarend te doen worden; c. de voor alle toetredenden verschuldigde, door onderscheid in leeftijd varieerende premiën, bijeen te voegen en over alle deelnemers, in verhouding van leeftijd, om te slaan, zoodat ieder verzekerde een contributie bijdraagt, die, naar gelang zij zich vroeger bij het fonds aansluiten, lager, met elk levensjaar iets hooger wordt. Ontvangt de Kring, door hetgeen sub b is voorgesteld, ruime hulp van de bladen, dan zal de door de leden zelf te storten premie echter steeds aanmerkelijk minder zijn dan 't volle aandeel in de repartitie van de geheele som door ieder verzekerde verschuldigd. En zeer vermoedelijk zou, bij zulk een omslag en bij een niet al te karige ondersteuning van de dagblad-directiën, zelfs voor de jongere vakgenooten, die voor de ouderen door hun verhoogde premie iets van de anders voor dezen te zware lasten zouden helpen dragen, de premie nog niet — en vaak op verre na niet — 't bedrag bereiken, dat zij, persoonlijk een lijfrente-verzekering van f 500 op 65 jaren sluitende, zouden hebben op te brengen. De deelnemers zouden dus, op welken leeftijd ook toetredende, steeds voordeelig „uit zijn" en toch de lasten van andere collega's, voor wie ze te drukkend zouden blijken, helpen verlichten. Bij zulk een regeling is het getal toetredenden wel is waar niet onverschillig — want hoe talrijker de deelnemers, vooral de jongeren, des te lager wordt de omslag voor allen — doch ze is mogelijk met elk getal leden, dat tot deze soort van collectieve assurantie bereid is. Wij zullen ü niet met veel cijfers vermoeien om ons plan duidelijk te maken. Slechts enkele opgaven ter opheldering. Wij nemen de zeer matige tarieven van het Nederl. Werkliedenfonds als uitgangspunt. Voor de uitkeering dan van f 10 per week (alzoo nog iets meer dan f 500 per jaar) is verschuldigd een jaarpremie van: f 24.— op 20jarigen leeftijd toetredende, . 31.80 „ 25 „ „ 42.84 „ 30 „ ,, 58.92 „ 35 „ 83.40 „ 40 „
M E D E D E E L I N G E N. Gemiddeld zal dus f 48.19 verschuldigd zijn door ieder, die tusschen de 20 en 40 jaren telt, en wanneer nu, door den steun der dagblad-directiën, slechts de helft of iets meer van de premiën door de verzekerden moet worden opgebracht, zou de allerjongste misschien enkele guldens per jaar meer betalen dan voor hemzelf bij een individueele verzekering noodig ware, maar verreweg de groote meerderheid zou een niet-onbelangrijk voordeel er door hebben, grooter naarmate van den hoogeren leeftijd. En indien, wat toch in de toekomst geenszins is uitgesloten, het Ondersteuningsfonds ook uit eigen middelen, door kapitaals-besparing of door legaten en schenkingen, kon bijdragen, de verzekeringspremie zou, voor zooveel betreft het door de leden te betalen bedrag, allicht nog meer kunnen dalen. Uwe Commissie meent door het in groote trekken hier geschetste plan misschien de verwezenlijking van het uitnemende denkbeeld des heeren DOORMAN nog een stap nader te hebben gebracht. Er blijft intusschen nog heel wat te onderzoeken, te vragen en te beantwoorden. Zoo zou bijv. ernstig kunnen worden overwogen, of de gelden, die bij overlijden van deelhebbers vóór hun 65e levensjaar zouden worden uitgekeerd (wat niet alle ondernemingen doen, maar wel het Alg. Werkliedenfonds voor zooveel betreft een aanzienlijk deel van de gestorte premiën) niet konden worden toegewezen aan het Ondersteuningsfonds tot vorming van kapitaal in 't algemeen of, wellicht ook, tot speciale tegemoetkoming aan hen, die de fout begaan van bij 't in werking treden eener pensioen-organisatie den leeftijd van 40 jaren reeds te zijn gepasseerd. Misschien ware, vroeger of later, met die gelden, ook voor weduwen en weezen nog eenig nut te stichten. Maar dat alles eischt nadere overweging. Wij bepalen ons er toe, U voor het oogenblik als het advies der meerderheid — en alzoo als dat van onze Commissie — het bovenstaande aan te bieden, hetwelk zich laat resumeeren in 't voorstel: 1°. onder hartelijke dankzegging aan den heer DOORMAN voor zijn arbeid te verklaren, dat op 't denkbeeld van een algemeenen verzekerings-plicht niet kan worden ingegaan; 2°. te besluiten: a. het beginsel eener collectieve verzekering, op den voet van het hierboven ontwikkelde, goed te keuren; en b. de Commissie voor het Ondersteuningsfonds, of een andere daartoe te benoemen commissie ad hoc, uit te noodigen, een volledig schema van organisatie van het pensioenfonds en een definitief voorstel aan de Algemeene Vergadering te onderwerpen. Een der leden van de minderheid (de ontwerper van het schets-ontwerp) heeft verzocht, zijn bedenkingen bij dit rapport aan te sluiten en de redenen te mogen aanvoeren, die hem na gezette overweging er toe leidden, het beginsel van zijn voorstel te handhaven. In den begeleidenden brief van het Kringbestuur (dd. 2 April 1902) werd uitdrukkelijk alleen „het beginsel" voor „een regeling van dezen aard" ter overweging gegeven en er op gewezen, dat het ontwerp „slechts als een schets is op te vatten". Noch in de onderdeelen, noch zelfs op een hoofdpunt als de verzekeringswet (Art. 1) is de ontwerper dan ook vasthoudend aan zijn „schets". Inderdaad toch staat of valt zijn regeling met dien verzekeringspoot niet. Verwijdert men dit beginsel uit Art. 1 (en dan ook uit enkele andere), de regeling blijft in haar geheel onaangetast, — is in alle opzichten even uitvoerbaar. Geen enkele wijziging in het systeem is daarvoor noodig.
5
Maar bovendien: ook de meerderheid wil een plicht — zij 't in omgekeerden zin. Zij wil na 5 jaren bedenktijd onherroepelijk uitsluiten (wat in haar stelsel ook noodig is). Het ontwerp daarentegen laat (als men de verplichting laat vallen) ieder vrij; en het kan dit doen, omdat de toenemende kosten, in zijn stelsel, geheel voor rekening van den belanghebbende komen, wiens aandeel in de premie dan immers stijgt. De meerderheid wil de premies samenvoegen en dan weer omslaan — „in verhouding van leeftijd". Zal deze progressie iets beteekenen, zoo dat niet de jongere leden te veel betalen voor de ouderen, dan zal men toch moeten naderen tot het wetenschappelijke tarief, dat zich voor 25- a 40-jarigen beweegt tusschen f 33 en f 83 (kortingen buiten rekening latende). Waarom echter dan niet dadelijk het zuivere stelsel toegepast, waardoor het hoofddoel — vroegtijdig verzekeren — 't best wordt bereikt? Bovendien sluit het beginsel van samenvoegen en omslaan, door de meerderheid aangeprezen, ook — naar 't schijnt — omslaan van de bijdragen der directies in. Zou dit billijk zijn'? Een directie draagt voor haar redacteuren 50 % en misschien wel 't volle bedrag bij; maar de uitkomst is, dat zij voor haar personeel minder doet, maar daarentegen betaalt voor collega's die niets verlangen te doen. Is ook hier de regeling niet beter: elke directie draagt bij ten behoeve van haar eigen menschen, en die bijdrage komt aan dezen, zoolang zij bij haar zijn, geheel ten goede? (Zie Art. 5—7 der schets.) Evenzoo is onbillijk, althans niet aanmoedigend, wat de meerderheid meent dat wellicht met uitkeeringen bij vroeger overlijden ware te doen. Een verzekerde zal in den regel een vrouw, kinderen of andere verwanten hebben, die door zijn dood verlies lijden, ook geldelijk. Met welk recht dan hun die uitkeering te ontnemen? En deze vraag leidt tot een ander hoofdbezwaar. Terwijl de schets volkomen vrijlaat in de keus van den vorm deiverzekering, mits herleid uitkomende op een pensioenrente van f 500, wil de meerderheid uitsluitend lijfrenteverzekering — is deze alleen in haar stelsel toe te laten — en sluit zij dus de voor gehuwden véél wenschelijker „gemengde verzekering" uit. Terwijl dus de ontwerper der schets meegaat met het denkbeeld om den verzekeringswet te doen vervallen, acht hij ook het aannemen van den 65-jarigen leeftijd aannemelijk, indien dit de uitvoering zou bevorderen. Immers in zijn stelsel blijft ook in dit opzicht ieder vrij, — al zou die gewijzigde grondslag de bijdragen der directies z. i. al te zeer verminderen (immers van f 30 per persoon 'sjaars tot ongeveer f 15). Maar hij doet opmerken, dat, neemt men den 65-jarigen pensioensleeftijd aan, niet alleen het tarief der meerderheid lager wordt, maar eveneens het zijne. In plaats van (in rond cijfer) f 5700, zal dan toch slechts f 4935 zijn te verzekeren, en de premies dalen (voor den 25-jarige) van f 58 voor een lijfrente tot f 33.50, en van ƒ142 voor een „gemengde" verzekering tot ƒ 114 (nog te verminderen met de kortingen). Van voordeeliger bij lijfrenteverzekering is dus geen sprake. Wel van nadeel, door lagere bijdragen der directies, en door uitsluiting van andere verzekeringsvormen. 't Eenige voordeel is, voor de ouderen, de „omslag"; maar een voordeel, dat door geheel-onthouding van de jongeren zou verdwijnen, indien zulk een „omslag" noemenswaard van de wetenschappelijke cijfers afweek. De voorsteller van de „schets" blijft daarom van oordeel, dat 't beter en juister is, zich geheel aan de wetenschappelijke tarieven te houden, waardoor in de juiste verhouding ieder financieel de goede of kwade gevolgen draagt van zijn vroeger of later verzekeren.
M E D E D E E L I N G E N. Onder opmerking dat hem bleek, dat lijfrente-polissen in den regel niet afkoopbaar zijn, en in verband daarmede de regeling van Art. 10 wijziging zou behoeven, stelt daarom de ontwerper van de schets — onder dankbetuiging aan de meerderheid voor haar waardeering — voor: 1°. te verklaren, dat op het denkbeeld van een algemeenen verzekeringsplicht niet kan worden ingegaan; 2°. te besluiten: a. het beginsel van persoonlijke verzekering, op den voet van het schets-ontwerp, goed te keuren; en b. het Bestuur uit te noodigen, in overleg met een deskundige, een definitief voorstel aan de Alg. Vergadering voor te dragen. Namens de Commissie voor het Ondersteuningsfonds, M. VAN RAALTE, alg. rapporteur.
Cursussen in journalistiek. In The British Printer van Sept.-Oct. vond ik 't volgend berichtje, dat mij wel opneming in de „Mededeelingen" waard schijnt:
Classes in Journalism. The City of London school is undertaking a novel experiment, at least in this country, in the nature of classes for journalists. The syllabus includes the branches of writing and reporting, sub-editing, news-editing and make-up, and arrangement of the paper. Classes are held in the afternoon, twice weekly, and a fee of 15/- a term, in addition to the usual school fee, is charged. The promoters seem anxious to keep the matter as quiet as possible, frankly admitting that the scheme is but in its experimental stages.
Ingezonden. Schrijvers en strijders. Als een boef. Wanneer in Nederland — gelukkig gebeurt 't maar zelden — een redacteur wegens een persdelict tot gevangenisstraf veroordeeld wordt, dan gaat hi], die toch in den regel met goede bedoelingen heeft gehandeld, achter slot als een gemeene boef, die gemoord of gestolen heeft. Hij wordt geschoren, in 't gevangenispak gekleed, krijgt den gewonen gevangenenkost, moet gevangenenarbeid doen, heeft boeven tot gezelschap, tenzij men hem in de cel laat, en staat ook ten-aanzien van 't verkeer met de buitenwereld met boeven gelijk. Uit een bericht in de Indische bladen is dezer dagen gebleken, dat op Java — waar het „gewrocht der duisternis", het Drukpersreglement van 1856, veel meer veroordeelingen veroorzaakt — een gevonniste redacteur althans eenigermate beter behandeld wordt. Hier te lande is dit met de strafrechtspleging onvereenigbaar. Evenals in Duitschland. Ten-einde uit te lokken, dat ook ten onzent daarin verandering kome, volge hier een motie, naar aanleiding van zulk een geval door den „Frankfurter Journalisten- und Schriftstellerverein" op 20 November aangenomen na een inleiding van den heer GIESEN (redacteur): „De vereeniging spreekt er haar verontwaardiging over uit, dat herhaaldelijk, niettegenstaande alle daartegen tot dusver ingebrachte protesten, in hechtenis genomen redacteuren, die zich aan geen eerlooze handeling hebben schuldig gemaakt, bij vervoer zijn blootgesteld aan een beleedigende behandeling. „Zij betreurt dat ook overigens de behandeling van journalistieke gevangenen niet overeenkomt met de eisenen, welke algemeen gesteld mogen worden voor het ondergaan van straf wegens misdrijven, welke niet voortkomen uit boosaardige bedoelingen (er staat: „nicht auf gemeiner Gesinnung beruhenden Vergehen"). „Zij protesteert er tegen, dat zelfs wordt gedreigd met verscherping van de straf bij herhaling van persdelicten." En na aan het bestuur te hebben opgedragen, zich te dezer zake tot de Eegeering te wenden, ten-einde wetswijzigingen te vragen, eindigt de motie met als voornaamsten eisch te stellen: „eene speciaal geregelde, gepaste behandeling van die gevangenen, die niet wegens gemeene misdrijven (omschreven als boven) terechtstaan", onder toevoeging dat de behandeling' in geen geval slechter behoort te zijn dan die van personen, welke wegens het misdrijf van tweegevecht tot vestingstraf zijn veroordeeld. J. D.
Een kort woord tot nader toelichting op mijn stukje in het October-nummer der „Mededeelingen" vinde hier zijn plaats. Ik vrees n.1., dat ik me niet duidelijk genoeg uitgedrukt heb, daar collega ANKEESMIT de onderstelling opperde, dat het „broodschrijver" zijn misschien een mijner idealen kon wezen. Nu geloof ik wel, dat als ik rijk met aardsche goederen gezegend was, ik mij niet aan de journalistiek gewijd zou hebben, en erken dus, dat ik journalist ben om den kost te verdienen. Maar daarmede zou ik niet gaarne bevestigend willen antwoorden op de vragende onderstelling: „de schrijver alleen ook nog strijder voor zijn broodje?" Als ik de pen ter hand neem, is het zeer vaak tot verdediging van waarheid en ideaal, tot aanprijzing van het goede, tot bestrijding van het booze, het onware. In zooverre noem ik mij ook een „strijder". Collega ANKEESMIT kan echter evengoed als, neen beter dan ik weten, dat de tegenstelling tusschen „strijders" en „schrijvers" in zijn blad een ander karakter droeg dan hij in zijn verweer tegen mijn opmerking beweerde. De „strijder", waar ik tegen op kwam, staat gelijk met den kegelaar, wien het niet te doen is om „alle negen" te werpen, doch die tracht den kegeljongen te raken. Hij staat voor mijn gevoel gelijk met den schutter, die doet alsof hij op de schijf mikt, doch hoopt, dat zijn kogel, ricocheteerend, den schijfwachter zal treffen. Een vergelijking gaat mank — dus ook deze — maar ik meen voor den even doordenkenden journalist het duidelijk gemaakt te hebben, dat een „strijdend" journalist als ik op het oog heb geen journalist in den waren zin des woords is; hij is geen strijder voor beginselen, doch een bestrijder van tegenstanders en zijn courant is daarbij voor hem een stok, waarmede hij zijn vijand te lijf gaat. Bij een andere opvatting trouwens zou de tegenstelling, door het blad zelf gemaakt, geen zin hebben. Nu neemt collega ANKEESMIT het me kwalijk, dat ik de door mij afgekeurde uitingen, uit een „strijders"-pen gegleden, als onwaar, snoevend, enz., heb afgekeurd en een andere collega, uit Rotterdam, de heer H. SMITS, leest me daarvoor ook de les, doch zij zien beiden één punt over 't hoofd: dat de redactie van het blad, waarin die uitingen voorkwamen, ze in een volgend nummer vergoelijkte, erkende, dat ze, woordelijk opgevat, niet in overeenstemming met de nuchtere werkelijkheid waren, maar zie-je dat lag aan de schrijvers-fantasie van den „strijder", de bedoeling was toch in den haak. Ik vind het dan waarlijk zoo erg niet, dat ik, mij niet kunnende vereenigen met de „strijders-fantasie" de uitdrukkingen
M E D E D E E L I N G E N. onjuist en strijdig met de goede vormen vond, „n'endéplaise" de tegenovergestelde opinie, die volgens den heer SMITS andere collega's koesteren. Intusschen, tot de hoofdzaak doet deze particuliere meening van den ondergeteekende niets af en ik laat haar verder buiten geding. Wat betreft de meening van mijn vriend ZOETHOUT, dat men alle banden met „strijders" zonder genade moet afsnijden, daarover valt nog te debatteeren; dat kan echter misschien beter op een andere plaats dan in de „Mededeelingen". Mr. G. KELLEE. AMSTERDAM, December 1902.
DEN HAAG, 12 Nov.
'02.
Knippen. Aan de Redactie van de „Mededeelingen van den Ned. Journ. Kring", Amsterdam. Mijne Heeren, Nu er in het vorig x) nummer van de „Mededeelingen" aanmerkingen zijn gemaakt op de notulen van de vergadering van 8 Mei, ontstaat juist daardoor het gevaar, dat oningewijden, d. w. z. niet ter vergadering verschenen leden, meenen, dat zij die notulen — behoudens de gemaakte aanmerkingen — juist zijn. Het zij mij daarom vergund, even twee fouten te noemen, die van grooten invloed kunnen zijn op de verdere behandeling van een zaak, die mij ter harte gaat: 1°. Wordt gezegd, dat de notulen der vorige vergadering werden goedgekeurd, zonder daarbij te vermelden, dat door mij een reeks van aanmerkingen werd gemaakt op de absoluut valsche wijze, waarop de quaestie-ÜEEN was voorgesteld, aanmerkingen, die door den steller der notulen, den heer SCHWAKZ, werden toegegeven onder de ruiterlijke erkenning, dat hij zijn aanteekeningen had verloren en van de notulen „waarschijnlijk wel niets zou deugen". Men zal het met mij eens zijn, dat een en ander in de volgende notulen had m o e t e n vermeld zijn, hoe beknopt men ze ook verder had willen maken; 2°. is het eind van de notulen even onjuist als het begin: Niet een voorstel-MENDEL is aangenomen, maar het door mij overgenomen voorstel-VALCKENIER KIPS. Door de stemming is dus wel degelijk uitgemaakt, dat de Kring het optreden tegen overdruk als systeem noodig acht; de benoemde commissie heeft slechts te rapporteeren over den modus quo. Zij staat dus op geheel anderen bodem dan de eerste commissie van rapporteurs, door het bestuur min of meer bij verrassing benoemd. Hiermee stap ik van de notulen af. De verleiding is mij echter te sterk, nog een enkel woord te zeggen naar aanleiding van hetgeen de heer ELOUT ter vergadering te berde bracht en dat hem belangrijk genoeg toeschijnt om het in de „Mededeelingen" te herhalen. Met al wat in het desbetreffende stuk staat, ben ik het volkomen eens, ook sta ik jegens de Berner Conventie op hetzelfde standpunt als collega ELOUT. . . . ~)
i
Maar: niets wat door hem geschreven is, volstrekt niets, heeft in de verste verte te maken met de door mij aan de orde gestelde levensquaestie voor den journalist, voor de journalistiek, voor de volksontwikkeling, namelijk: het a l s s y s t e e m samenstellen van couranten zonder intellectueelen arbeid, namelijk: het kunstmatig neerdrukken, ja tot bijna nul reduceeren van de waarde des journalistieken arbeids, namelijk: het stellen van onzen arbeid, dat is van ons bestaan, dat is van ons zelf, buiten en onder de voor alle anderen geldende wet van vraag en aanbod, namelijk: het geregelde, dag aan dag herhaalde bedrog, namelijk: het leveren van volkomen waardeloos bedrukt papier onder den schijn van verschaffing van geestelijk voedsel, namelijk: het verzaken van den eersten commercieelen plicht, tegelijk met den allereersten moreelen plicht; namelijk: het moreel en materieel bederven van eigen vak, beroep en roeping; namelijk: het plegen van een misdrijf en het begaan van een stommiteit, dag aan dag, jaar in, jaar uit. Ziedaar, wat ik nog altijd wensen aan te toonen, wanneer het bestuur mij daartoe eens eindelijk in de gelegenheid wil stellen op een vergadering waar ook andere zaken dan benoemingen, bespreking van begrootingspostjes en dergelijke dingen aan de orde kunnen komen, een vergadering waarop men over de levensquaestie van ons vak anders dan geheel aan het eind het woord kan krijgen en dan nog alleen naar aanleiding van een paar rapporten, waarin weinig blijkt van ernstig nadenken, laat staan van een onderzoek of een studie! Ziedaar iets, wat zich minder leent tot ELOUT's-academische wijze van behandelen, ziedaar iets waarbij men — in weerwil van de meest mogelijke voorzorgen — wel eens gevaar loopt iets hards te zeggen en hoe ongaarne ook, sommige gevoeligheden te kwetsen 3), maar, mijne heeren, ziedaar toch iets, dat besproken moet worden, een quaestie die opgelost moet. een zuren appel waar de tanden door m o e t e n vóór en aleer men met eenige vrucht over journalistieke vak-toestanden, „arbeidsvoorwaarden" van welken aard ook, praten kan, voor- en aleer de woorden „journalistieke waardigheid", „eer van deNederlandsche pers" en dgl. zullen ophouden zonder beteekenis te zijn. Ik betuig U mijn dank en heb de eer te zijn, met de meeste hoogachting, Uw dv. dr. M. MOEESCO. ') In het vóór-vorig nummer: Dit stuk was voor het Novembernummer bestemd, doch kon niet meer worden opgenomen. Daar inmiddels de ex-secretaris, die de aangevallen notulen beging, vertrokken is, neem ik liet uitstel te baat om een en ander, dat mij op het hart had gelegen en op het papier was gebracht, maar weer terug te nemen, op mijn hart en het daar te versmoren. Dat het noemen der feiten niet mocht weggelaten worden, zal men — hoop ik — na lezing met mij eens zijn. '2) Inmiddels verscheen het antwoord van den heer PLEMP VAN DUIVELAND. Daar zijn nu zoo waar twee Nederlandsche journalisten aan het twisten over de vraag, of een journalist (met „letterkundigen" of „a n d e r e letterkundigen" hebben we toch niet te maken ?) het recht heeft, rijk te worden! Groote goden!! Pour une „academische quaestie", voila une academische quaestie. De heer ELOUT helpe mij in mijn trachten naar „behoorlijk levensonderhoud", dan doe ik gaarne afstand van de v e r g u n n i n g o m r i j k te w o r d e n , die de heer PLEMP VAN DUIVELAND mij geven wil. 3 ) Sedert is mij gebleken, dat ik inderdaad een gevoeligheid heb gekwetst, reeds in de enkele woorden, die ik sprak naar aanleiding van de drie rapporten, woorden, die ik meende zóó te kiezen, dat geen sterveling ter wereld er aanstoot aan nemen kón.
(Zie ommezijde). :,A HAK A/.N.
AMSTERDAM.
Uit de Journalistenwereld. Katholieke Journalisten- vereeniging. Door de heeren A. H. A. ARTS, A L B . VAN DER KALLEN, J. E. VAN DER LANS, M. A. THOMPSON, B. K. Pr., VERMEULEN,
J. VESTERS,
A. C. A. VAN VUÜREN
en
Dr. P. J. F.
JAC. L. H. VRANCKEN, B. K. FERD. WIERDELS was
Pr.,
Zondag j.1.
in h e t Haagsche Koffiehuis, te Utrecht, een vergadering saamgeroepen van leden der redacties van katholieke couranten, m e t het doel een Katholieke Journalisten-vereeniging op te richten. Op voorstel van den eersten onderteekenaar der oproeping, den heer ARTS, werd de vergadering geleid dooiden heer WIERDELS, en na een geanimeerde discussie is m e t algemeene s t e m m e n tot de oprichting der vereeniging besloten. Uitdrukkeliik is geconstateerd, dat zij niet zal staan tegenover den Nederiandschen Journalistenkring. Tot leden eener commissie, die statuten ontwerpen zal, werden benoemd de heeren ARTS, VAN DER KALLEN, VESTERS, VAN VUUREN en W I E R D E L S .