Mededeelingen van den
Nederlandschen Journalistenkring. De Commissie van Redactie is samengesteld uit de Heeren:
NS 106.
J. W. HELMER, Mr. H. LOUIS ISRAELS en A. E. MENDELL.
November 1908.
Het adres der Commissie is: J. W. HELMER, Bureau „De Tijd",'Amsterdam. Het secretariaat van den Nederlandschen Journalisten-
Officieele Mededeelingen.
kring is gevestigd bij den heer A, VOOGD, Kortenaerstraat 13, Rotterdam. Buitengewone Algemeene Ledenvergadering
De Penningmeester verzoekt met aandrang de leden, die hunne kwitantie voor contributie 1908 onbetaald terug lieten gaan, hem ten spoedigste het bedrag hunner contributie te doen toekomen,
op Zaterdag 19 December 1908 des avonds 7'/2 uur in een der zalen van het Hotel Krasnapolsky te Amsterdam. Punt van Behandeling: Concept Arbeidscontract (zie rapport der commissie ad hoc in dit nummer van de Mededeelingen). De Secretaris, A. VOOGD.
ter voorkoming van nieuwe incasseeringskosten en herhaald geschrijf. Dit verzoek geldt ook dien leden in het Buitenland en Koloniën, die ondanks zijn schriftelijke oproepingen nog in gebreke bleven hem hunne contributie te voldoen. Tevens herinnert de Penningmeester, onder verwijzing naar de in October 1.1. aan alle leden gezonden circulaire met aanmeldingsformule, tarief en voorbeelden van verzekering, dat de aanmelding en storting voor de
Pensioenverzekering geschieden moet vóór 1 December a.s. aan zijn adres. Voor nieuwe deelnemers verdient het aanbeveling om tegelijk met de eerste aanvraag het benoodigde extract uit hun geboorteacte aan hem in te zenden. J. FUNKE, Penningmeester. Adres: „Het Nieuws v. d. Dag". Amsterdam, November .1908.
Bestuursvergadering van Zaterdag 14 Nov. 1908 in het Oranje Hotel te 's-Gravenhage. Aanwezig de bestuursleden DOORMAN, FUNKE, VOOGD, DEKKING, VAN DUYL, HELMER, BOERSMA en VIEWEG. Afwezig met kennisgeving het bestuurslid PLEMP VAN DUIVELAND en de gedelegeerde van de Amsterdamsche
Pers bij het Kringbestuur C. J. A. VAN BRUGGEN. De vergadering wordt, in verband met een der punten van de agenda, bijgewoond door Mr. H. Louis ISRAELS, daartoe door het bestuur uitgenoodigd. Ingekomen: een schrijven van de Vereeniging de Amsterdamsche Pers meldende, dat tot gedelegeerde bij het Kringbestuur is benoemd de heer C. J. A. VAN BRUGGEN. Van de uitgevers der Mededeelingen de vraag wat te geschieden heeft met het zetsel van het Auteursrechtrapport. Namens de commissie, die dit rapport ontwierp, wijst de heer ISRAELS op de vergadering te Berlijn ter behandeling van de Berner Conventie, waaruit gebleken is, dat de Nederlandsche regeering neiging toont tot aansluiting, in verband waarmede een wijziging in ons auteursrecht zal worden geboden. Waar nu toch inmiddels het arbeidscontract zich heeft te schuiven vóór het bedoelde rapport in de belangstelling van den Kring, daar acht spr. het verstandig, het Auteursrechtrapport voorloopig aan te houden. Komt dus van regeeringswege binnen afzienbaren tijd de wijziging in het auteursrecht, dan is te overwegen of de Commissie haar rapport zoodanig zal wijzigen, dat de redactie daarvan zich aansluit bij den tekst der wet. Na eenige discussie vereenigt het bestuur zich unaniem met deze zienswijze. Van den heer ZOETHOUT mededeeling omtrent zijn veranderden werkkring, met eenige opmerkingen omtrent zijn lidmaatschap van den Kring. Het bestuur is met algemeene stemmen van oordeel, dat
2
MEDEDEEL INGE N.
de bedoelde wijziging geen verandering brengt in de verhouding van den heer ZOETHOUT tot den Kring. Mededeeling van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, den voorzitter machtigend den heer P. A. HAAXMAN Jr. kennis te geven van diens benoeming tot ridder in de Orde van Oranje Nassau. De voorzitter heeft aan die vereerende opdracht voldaan. Op eenigszins uitvoerige wijze houdt de vergadering zich daarop bezig met een zaak, die nog niet voor nadere mededeeling vatbaar is. Den heer ISRAELS, in verband daarmede in de bijeenkomst aanwezig, wordt na afdoening dank gebracht voor zijn overkomst en gewaardeerd advies. Aan de orde is daarop het opnieuw constitueeren van het bestuur, hetgeen in de vorige vergadering wegens onvoldoende opkomst moest worden uitgesteld. Tot vice voorzitter en penningmeester wordt met 7 van de 8 uitgebrachte stemmen herkozen de heer J. FUNKE. Als eerste secretaris vereenigt de heer VOOGD 7 stemmen op zich, terwijl als tweede secretaris wordt aangewezen de heer DEKKING met 6 stemmen tegen 2 op den heer VAN DUYL. De heeren FUNKE en VOOGD verklaren onder dankzegging voor het in hen gestelde vertrouwen de herbenoeming te aanvaarden, terwijl de heer DEKKING zich de keuze laat welgevallen. Daarna wordt buiten de agenda om — wegens het inkomen van het stuk na de verzending van de dagorde der bestuursvergadering — mededeeling gedaan van de ontvangst van een concept-Arbeidscontract ontworpen door de commissie voor de bestaansonzekerheid. Het uitvoerige stuk met toelichting zal men in dit nummer van de Mededeelingen aantreffen. Het dossier was vergezeld van de volgende missive: AMSTERDAM,
13 November 1908.
Zeer waarde Collega's. De commissie voor de Bestaansonzekerheid heeft de eer U ingesloten haar voorstel betreffende een ontwerp-arbeidsovereenkomst toe te zenden. De commissie neemt de vrijheid daarbij tevens aan Uw Bestuur eenige wenschen van haar omtrent de wijze van behandeling van dit voorstel in overweging te geven. Zij zou gaarne zien, dat Uw Bestuur kon goedvinden: 1°. dat het voorstel wordt geplaatst in het Nov. nr. der Mededeelingen en de redactie wordt verzocht dit nr. zoo spoedig mogelijk te doen verschijnen; 2°. dat de plaatselijke vereenigingen worden uitgenoodigd het voorstel te bespreken vóór de behandeling ter Kringvergadering (de Commissie en in het bijzonder ondergeteekende is gaarne bereid, aan deze voorbespreking deel te nemen); 3°. dat worde bepaald, dat geen andere dan schriftelijk bij de commissie ingediende amendementen door de Kringvergadering in behandeling genomen zullen worden; 4°. dat de termijn voor inzending van amendementen worde gesloten op 15 Dec. a.s., opdat de commissie tijd zal hebben tot het verstrekken van haar prae-advies op de wijzigingsvoorstellen; en 5°. dat de Kringvergadering tot behandeling van het voorstel zoo spoedig mogelijk — altijd met inachtneming van het vorenstaande — worde bijeengeroepen, bijv. in de laatste week van December.
Mogen wij deze onze wenschen aan Uwe welwillende aandacht aanbevelen? Met gevoelens van hoogachting en collegialiteit teekent voor de commissie voornoemd De rapporteur, H. TERSTEEG. Aan het Bestuur van den Nederlandschen Journalistenkring. Uit deze missive blijkt, dat de commissie prijs stelt op spoedige behandeling en ook het bestuur is van de wenschelijkheid daarvan zoo overtuigd — wegens het in werking treden van de wet op het Arbeidscontract op 1 Februari a.s. — dat na eenige discussie besloten wordt, de door de commissie genoemde termijnen nog eenigszins te vervroegen. Vastgesteld wordt mitsdien, dat het bestuur zal bijeenkomen op 28 November ter overweging van een prae-advies; dat eventueele amendementen bij de commissie zullen moeten ingediend worden vóór of op 10 December, terwijl de algemeene vergadering zal worden gehouden ter behandeling van het rapport op Zaterdag 19 December des avonds 7'/2 uur te Amsterdam. Ten slotte meent een der bestuursleden nog zijn ontevredenheid te moeten uitspreken over het opnemen van het stuk des heeren MORESCO Hoort gij? in de Mededeelingen N°. 104. Daartegenover wordt er op gewezen, dat de redactie-commissie autonoom en alleen verantwoording schuldig is aan de algemeene vergadering. Naar de meening van een der redactieleden, tevens bestuurslid, heeft de jongste algemeene vergadering uitgesproken door de keuze der commissie, dat zij de opname van het stuk wenschte, een bewering die door den oorspronkelijken klager absoluut wordt weersproken. De Secretaris, A. VOOGD. De Ledenlijst. Aangenomen als gewoon lid: Mevrouw A. H. DE HAAS, v. Goyenkade 37 te Leiden, redactrice van het Leidsche Dagblad. Aangenomen als gewoon lid: de heer A.J. PRINS, WillemII straat 175 te Tilburg, redacteur-verslaggever van de Nieuwe Tilburgsche Conrant. Bedankt als gewoon lid: S. VAN BIEMA Jr., wegens het verlaten van de journalistiek. Bedankt als gewoon lid: L. SIMONS, V. Eeghenstraat 90, Amsterdam. Bedankt als-buitengewoon lid: G. P. BON te Hilversum. In de vorige opgaaf is een tweetal abuizen geslopen: Niet J. C. maar G. SCHRODER bedankte voor het lidmaatschap van den Kring. H. C. J. HOLDERT verhuisde niet van Joh. Verhulststraat naar Alexander Boersstraat, maar van Hilversum derwaarts; het adres Joh. Verhulststraat is dat van het buitengewoon lid A. H. HOLDERT, hetwelk dus ongewijzigd blijft. Adresverandering: M. C. M. VOORBEYTEL verhuisd naar 29 Rue Custine Paris XVIII. D. HANS verhuisd van Amsterdam, Bilderdijkkade 8 naar De Carpentierstraat 62, 's-Gravenhage. A. F. PETILLON te 's-Gravenhage verhuisd naar Copernicusstraat 101, aldaar. ARN. VAN RAALTE, buitengewoon lid, verhuisd naar Westkruiskade 36B, Rotterdam. D. A. ZOETHOUT verhuisd van Van Breestraat 106, te Amsterdam, naar Reinierstraat 54, 's-Gravenhage.
MEDEDEELINGEN.
Van een Arbeidsovereenkomst. Verslag en voorstel van de Commissie voor de bestaansonzekerheid in zake het ontwerpen van een arbeidsovereenkomst ten gebruike van den Nederlandschen Journalistenkring. In Juli j.1. bereikte de Commissie een verzoek van Uw Bestuur om zoo spoedig mogelijk een ontwerp voor een model-arbeidsovereenkomst te willen opstellen, zulks in verband met een verwacht spoedig in werking treden van de Wet op de Arbeidsovereenkomst. Hoewel midden in haar studie over het vraagstuk der bestaansonzekerheid zijnde, meende de Commissie het verzoek niet te moeten afwijzen en besloot zij dus haar meergenoemden arbeid voorloopig te laten rusten en zich onverwijld bezig te houden met het ontwerpen van een model-arbeidsovereenkomst. De Commissie meende zich te mogen stellen op het standpunt, dat het ontwerp zal hebben te bevatten de formuleering der arbeidsvoorwaarden, die de Kring gaarne als normale zag aangenomen, dat echter de juiste redactie dier voorwaarden behoort te geschieden, in overleg met de Commissie, door een rechtsgeleerde, die van de materie een meer speciale studie heeft gemaakt. Op aanwijzing van Uwen voorzitter verzocht de Commissie collega mr. H. L. ISRAELS haar bij de voorbesprekingen van voorlichting te willen dienen. Collega ISRAELS verklaarde zich daartoe gaarne bereid en heeft ons door zijn heldere en grondige adviezen het werk bijzonder verlicht, 't Is ons een behoefte hiervoor ook op deze plaats aan mr. ISRAELS onzen diep gevoelden dank te betuigen. De aard van de overeenkomst. De vraag of de arbeidsovereenkomst van een journalist schriftelijk behoort te worden aangegaan willen wij, behalve om vroeger reeds genoemde en U wel bekende redenen, te klemmender bevestigend beantwoorden op grond van de overweging, dat het zeer wenschelijk is op sommige punten af te wijken van de wettelijk voorgeschreven regeling en dit naar den eisch der wet in enkele van zulke gevallen niet anders dan bij schriftelijke overeenkomst mag geschieden. Moet dan deze schriftelijke overeenkomst zijn collectief of individueel? Met allen eerbied voor de wijze, waarop de vorige Commissie voor de bestaansonzekerheid deze vraag reeds heeft behandeld, achten wij ons verplicht daaromtrent nog enkele opmerkingen te maken. Een collectief contract achten wij op de reeds door genoemde vorige commissie aangevoerde gronden (Med. N°. 86; en om den bijzonderen aard van ons vak voor den Kring onaannemelijk. Losstaande, zuiver individueele overeenkomsten wenschen wij evenmin, ook al wordt daarbij gevoegd een reeks wenschen, z.g. minimum-eischen, die de uiterste grens der arbeidsvoorwaarden naar beneden zouden aangeven. De Kring kan evengoed deze wenschen in een motie belichamen, die ter kennis van de directies wordt gebracht met het verzoek daarmede rekening te willen houden; tot doorvoering dier wenschen zou hij niets kunnen ondernemen, want het sluiten van de zuiver individueele overeenkomst blijft per slot van rekening een zaak, die enkel den journalist en zijn werkgever raakt en waarin geen derde zich heeft te mengen. Slechts indien de collectiviteit der journalisten, d. i. de Ned. Journ. Kring, eenige voor allen gelijke arbeidsvoorwaarden kan bedingen, krijgt zijn inmenging in het sluiten van een individueele arbeidsovereenkomst een reden van bestaan, mag en moet hij dus zijn stem doen hooren.
3
Gaat men nu na wat in een arbeidsovereenkomst voor journalisten behoort te worden geregeld, dan blijkt de mogelijkheid om, zonder het vak of den journalist in banden te knellen, tal van arbeidsvoorwaarden voor allen gelijk vast te stellen. Wij noemen als geschikte onderwerpen voor zulk een algemeene regeling bijv. de pensioen-verzekering, het ziekteverlof en het ziektegeld, de toelaatbaarheid van Zondagsarbeid, het bepalen van een rusttijd, het verleenen van een getuigschrift bij ontslag, den opzeggingstermijn, de schadeloosstelling bij onrechtmatig ontslag, de dringende redenen voor het verbreken van het contract, het instellen van een scheidsgerecht of een verzoeningsraad^ punten genoeg alzoo, waaromtrent de Kring algemeene regelen zou kunnen stellen. En gaat hij daartoe over dan heeft hij, gelooven wij, eer op medewerking van de zijde der directies te rekenen, dan haar tegenwerking te vreezen. Immers het is vooral in het belang van den bedrijfsondernemer, dat in de plaats van de verbijsterende verwarring, die het gevolg is van het volslagen ontbreken van eenige regeling van arbeidsvoorwaarden, een meer geregelde toestand treedt. Hoe kan nu de Kring, indien hij zich uitspreekt voor een individueele arbeidsovereenkomst, wat ook wij wenschen, niettemin algemeene regelen stellen voor sommige arbeidsvoorwaarden en de invoering dier regelen bewerken? Op de volgende wijze dunkt ons. Wij splitsen het individueele contract in twee deelen, het eerste, zuiver individueele gedeelte regelt het salaris, den verloftijd en wat verder overeengekomen moet worden in verband met den bijzonderen aard van den te verrichten arbeid en de persoonlijkheid van den journalist. Met dit deel heeft de Kring niets uit te staan. Hij kan ten hoogste in een toelichtende verklaring zekere wenschen uitspreken en beproeven op deze wenschen de goedkeuring van de partijen te verkrijgen, maar overigens is dit deel der overeenkomst een zaak tusschen de personen van werkgever en werknemer. Het tweede deel van het individueele contract bevat de algemeene voorwaarden. Deze worden door den Kring vastgesteld, van de directies moet gevraagd worden deze voorwaarden te erkennen als algemeene arbeidsregelen, waarvan niet behoort te worden afgeweken, en. aan de Kringleden moet de verplichting worden opgelegd van deze voorwaarden niet af te wijken. Dit deel van de overeenkomst moet dus onder leiding van den Kring tot stand komen en geeft dezen tevens eenigen invloed op de regeling der arbeidsvoorwaarden in ons vak. Daardoor zal een eerste stap gezet zijn op een weg, die den Kring nog ver kan brengen. Een aantal van zulke algemeene voorwaarden achten wij mogelijk, omdat ten opzichte van verschillende, hiervoor reeds genoemde punten, uniformiteit van belangen bestaat, zoowel van de journalisten als van de directies. Hoe zulk een in tweeën gesplitst individueel contract er ongeveer komt uit te zien, kan blijken uit achterstaand ontwerpmodel. Inhoud van de overeenkomst. Alvorens na te gaan wat in elk van beide deelen der overeenkomst behoort te worden omschreven, willen wij erop wijzen dat de Wet op het Arbeidscontract onderscheid maakt tusschen arbeiders die f 4 per dag (f 1200 per jaar) of minder verdienen en zij die een hooger loon genieten. In onze voorstellen zullen wij, tenzij waar de bepalingen der wet ons daartoe verplichten, dit onderscheid niet maken, dus voor hen die f 1200 of minder salaris hebben even gunstige voorwaarden bedingen als voor de beter bezoldigden.
4
MEDEDEEL INGE N.
Zoodra de Wet op het Arbeidscontract zal zijn in werking getreden, gelden ook voor onze arbeidsovereenkomsten alle bepalingen van die wet. Waar deze niet zelden onze positie slechter maken dan ze op het oogenblik is, zullen wij dit nadeel moeten afwenden, door bij schriftelijke overeenkomst zulke bepalingen in ons voordeel te verbeteren, waarbij wij ook zullen hebben te letten op wat in het belang van den werkgever nader geregeld behoort te worden. Wij gaan daartoe thans de artikelen der Wet op het Arbeidscontract na, die bepalingen bevatten, waaromtrent het voor ons van belang is niet de wettelijke regeling onbeperkt van kracht te doen zijn, maar deze door het contract nader aan te vullen. Art. 1637 p—r en s 1°. In aansluiting met de wenschelijkheden, door de vorige Commissie uitgesproken, stellen wij voor onder de algemeene voorwaarden de ongevallenverzekering en de pensioenverzekering te regelen. De ongevallenverzekering behoort de directie te betalen, ook voor den niet-verslaggever. Elk journalist toch, daargelaten, dat hij ingeval van nood ook als verslaggever optreedt al is hij als zoodanig niet aangesteld, staat bloot aan de mogelijkheid van een ongeval in de uitoefening van zijn bedrijf. Waar het journalistiek bedrijf door de Ongevallenwet niet als verzekeringplichtig is erkend, behoort voor deze verzekering een overeenkomst te worden getroffen. Omtrent de pensioenverzekering stellen wij eveneens het beginsel van gelijke storting in het pensioenfonds van den Kring vanwege de directie en den verzekerde. Wij zouden het bedrag van deze storting bepaald wenschen te zien op 3 % van het loon en stellen in verband met art. 1638r voor, dat de directie gerechtigd zal zijn het stortingsbedrag van den journalist op diens salaris in te houden in den vorm van een voorschot met schuldvergelijking. Art. 1637u. Wij wenschen voor journalisten geen boetestelsel en achten dit evenmin noodzakelijk. Indien wij in ons arbeidscontract geen boeteregeling opnemen, kan de werkgever ook geen boeten stellen. Hier is onthouding dus gewenscht. Art. 1637x. Het kan voorkomen, dat een directie met een of meer harer journalisten wenscht overeen te komen dat deze laatste(n) binnen zekeren tijd na het eindigen der dienstbetrekking niet in gelijke dienstbetrekking mag (mogen) treden bij de directie van een concurreerend orgaan. In het algemeen komt ons voor een journalist een dergelijk beding niet gewenscht en ook niet noodig voor. Wordt het, op billijke gronden, door een directie verlangd, dan behoort het dus niet onder de algemeene bepalingen, maar in het individueele gedeelte van het contract thuis. Voor hen, die zulk een concurrentie-beding een zeer groot nadeel achten, willen wij hier opmerken, dat o. i. een beperking van de bevoegdheid van een journalist om binnen zekeren tijd in een gelijksoortige dienstbetrekking bij een andere directie werkzaam te zijn, getuigt van een bijzondere erkenning van diens praestaties en dus zijn waarde als werknemer verhoogt. Art. 1637g. Indien het contract wordt aangegaan door een minderjarige, behoort in het individueel gedeelte vermeld te worden de machtiging daartoe. Art. 1638c. Dit artikel heeft betrekking op de uitkeering bij ziekte. De vorige Commissie wenschte bepaald te zien, dat bij ziekte het volle salaris zal doorgaan het eerste half jaar, en gedurende het tweede half jaar de helft van het salaris zou worden uitbetaald. Zulk een regeling lijkt ons een wassen neus. Immers, indien de directie vermoedt dat de ziekte van langen duur kan zijn, behoeft zij slechts de dienstbetrekking te beëindigen door opzegging met
inachtneming van den gestelden termijn, om zich aan een belangrijk deel van de overeengekomen verplichting te kunnen onttrekken, tenzij naast de aangegeven regeling wordt bepaald, dat, zoolang uitkeering wegens ziekte verschuldigd is, de dienstbetrekking door den werkgever niet mag worden opgezegd. Met zulk een bepaling nu vreezen wij, zal geen enkele directie genoegen willen nemen, indien de termijn, gedurende welken ziekengeld verschuldigd is zoolang wordt gesteld. Een courant blijft per slot van rekening toch een commercieel bedrijf en is geenszins een liefdadige instelling! Onze Commissie zal dus hierachter voor de verschuldigde uitkeering een andere regeling voorstellen, waarbij nadrukkelijk wordt verklaard, dat zoolang ziekte-uitkeering verschuldigd is de directie de arbeidsovereenkomst niet mag opzeggen, maar, als tegenwicht van deze bepaling, wordt overeengekomen, dat de dienstbetrekking rechtens eindigt, wanneer de voor uitkeering overeengekomen termijn is verloopen en de zieke journalist nog niet in staat is zijn arbeid te hervatten. Voor wat, hoort wat! En bovendien is zulk een bepaling niet zoo erg, als ze lijkt. Stelt de directie prijs op de medewerking van den betrokken journalist, dan zal zij gereedelijk bereid zijn met hem een nieuwe arbeidsovereenkomst aan te gaan; mocht zij geen bijzondere waarde hechten aan zijn verbintenis met haar blad, dan staat het slachtoffer vrij zeker heel spoedig de opzegging der overeenkomst te wachten. Voorts moet bepaald worden, dat controle van den zieke en onderzoek van den geneesheer, aan te wijzen door den werkgever moet worden toegestaan en dat belemmering van dit onderzoek een dringende reden geeft tot het verbreken der dienstbetrekking door de directie. In bijzonderheden vindt men de voorgestelde regeling onder onze „Slotsom". Art. 1638d. 'Het is voorgekomen, dat een directie, bijv. door het niet opnemen van het werk of het onthouden van opdrachten, een harer medewerkers de gelegenheid ontnam om de taak, waarvoor hij was aangesteld, naar behooren te vervullen. Wij achten het daarom gewenscht te bepalen, dat de directie verplicht is den journalist in de gelegenheid te stellen de taak te vervullen, die hem bij zijn aanstelling is aangewezen. Art. 1638 e en n. Voor het geval een journalist loon geniet in den vorm van een aandeel in de winst van het bedrijf, behoort te worden overeengekomen, dat kennisneming van de boeken van de directie alleen zal geschieden door een door den journalist schriftelijk aan te wijzen accountant, dus niet door den werknemer in persoon. Art. 16381. Het loon wordt vastgesteld per jaar en uitbetaald op eiken laatsten van de maand in gelijke maandelijksche termijnen. Voor hen wier jaarloon f 1200 of minder bedraagt schrijft de wet gebiedend uitbetaling uiterlijk per halve maand voor. Art. 1638w. Zondagsarbeid vloeit in ons vak uit den aard van het bedrijf voort en kan dus niet algemeen worden uitgesloten. De Commissie acht het wel gewenscht in de arbeidsovereenkomst een bepaling op te nemen omtrent den rusttijd. Zeker, wij erkennen dat geregelde nachtrust niet gevorderd mag worden, evenmin als het mogelijk is voor journalistieken arbeid vaste werkuren te bepalen; maar wij wenschen het onmogelijk te maken dat een directie, ten einde met minder personeel te kunnen volstaan, de werkkracht van haar medewerkers uitbuit tot de grens van hun kunnen. Daarom willen wij vragen een onafgebroken rusttijd voor ieder van acht uren per etmaal en twintig uren per week. Dat lijkt ons waarlijk geen onmogelijke
MEDEDEELINGEN. eisch. Het spreekt van zelf, dat in een bijzonder geval — bijv. een algemeene staking, een hevige brand, een andere groote ramp, e. d. — de journalist van deze overeengekomen onafgebroken rusttijd afstand mag doen en wij zijn overtuigd dat ieder journalist dit zal doen, zelfs zonder dat het van hem wordt gevraagd. Wij willen er echter met nadruk op wijzen dat periodiek terugkeerende tijden van bijzonder drukken arbeid, als bijv. de vierjaarlijksche verkiezingsveldtocht voor de hernieuwing van de Tweede Kamer, naar onze opvatting geen reden geven om van den overeengekomen rusttijd afstand te doen. Art. 1638r. Het is geen ongewone zaak in de journalistieke wereld, dat een' werknemer bij zijn directie een maand salaris in voorschot is. Aan zulk een gebruik maakt dit artikel een eind, daar het den werkgever verbiedt, bij eenige uitbetaling van loon, tot schuldvergelijking meer dan twee vijfden van het door den werkgever te ontvangen loon in te houden. Dit wilden wij terloops even mededeelen voor wie het aangaat. In verband met dit artikel behooren dan ook scherp van elkander te worden gescheiden de voorschotten op het loon en de voorafgaande geldverstrekking voor uitgaven van den werknemer. Indien de journalist zulke uitgaven voorschiet, moet hem recht worden toegekend op onmiddellijke verrekening, indien de werkgever voor zulke uitgaven een voorschot heeft verstrekt, moet hij onmiddellijke afrekening kunnen vorderen, zoodra de arbeid, waarvoor het geld is verstrekt, is verricht. Art. 1638aa. Het lijkt ons niet gewenscht te vragen, dat in het getuigschrift steeds de reden tot het afbreken van de dienstbetrekking worde vermeld. Zulk een wensch zou aanleiding kunnen zijn, dat een reden van ontslag wordt „gezocht" en vermeld, die, zonder dat deze bedoeling daarbij had voorgezeten, den werkzoekende meer kwaad dan goed zou doen en waarvan niet bewezen zou kunnen worden dat de opgaaf „tegen beter weten in onjuist" is. De kans dat zulk een reden wordt opgegeven, ook zonder dat daarom gevraagd wordt, bestaat ook, zoolang het vermelden van de reden van het ontslag niet wordt belet en daarom lijkt het ons gewenscht te bepalen dat het getuigschrift niet anders zal mogen bevatten dan de aanwijzing van den aanvang en het einde der dienstbetrekking, de vermelding of deze geëindigd is langs contractueelen weg en indien een dringende reden tot verbreking der arbeidsovereenkomst aanwezig was, het noemen van die reden, wanneer deze daartoe aanleiding geeft. Art. 1639 e—i. Ten einde voor hen, die f 1200 en minder salaris genieten, ook een opzeggingstermijn van drie maanden te kunnen bedingen, is het noodig dat deze termijn wordt gestempeld tot de gebruikelijke. Dank zij het optreden van den Kring in deze zal zeker geen directie meer bezwaar maken tegen die verklaring. Waar nu echter gesproken moet worden van den „gebruikelijken" opzeggingstermijn, vervalt de noodzakelijkheid om te overwegen of wij ook een langeren opzeggingstermijn zouden wenschen. Misschien zouden velen de directie willen binden aan een langeren opzeggingstermijn (bijv. van zes maanden, het maximum dat de wet toelaat?) Wij zullen ons daartegen niet verzetten, erkennen zelfs de voordeden van zulk een bepaling ten volle, maar stellen haar niet voor, omdat wij vreezen dat geen directie voor zich een langeren opzeggingstermijn zou willen aanvaarden dan de journalist heeft bedongen. En wij zijn gebonden aan de grens van den „gebruikelijken" termijn. Bepaald dient ook nog te worden de dag, waartegen
5
de opzegging mag geschieden. Wij stellen voor den laatsten van de kalendermaand. Art. 1639k. Er zijn voorbeelden dat bij de overdracht van een blad in andere handen, de nieuwe directie het personeel van haar voorgangster zonder verderen vorm op straat heeft gezet. Wij zouden daarom het voorschrift van dit artikel willen aanvullen met de bepaling dat de dienstbetrekking ook niet eindigt door het faillissement van den werkgever (zie art. 40 der Faillissementswet), den verkoop van het blad of den inbreng in een naamlooze vennootschap. Art. 16391. Volgens de wet kan de proeftijd niet langer duren dan twee maanden. Zij behoort dus op dezen termijn te worden bepaald. Het ontslagvraagstuk. De artikelen 1639 o—t behandelen het beëindigen van de dienstbetrekking en zijn dus voor ons van bijzonder belang, omdat ze het ontslagvraagstuk raken. Er is in ons vak een vorm van ontslag, die wel de scherpste uiting is van onze bestaansonzekerheid. Heel vaak ontslaat een directie een journalist, wel met in achtneming van den opzeggingstermijn, doch zonder dat van de zijde van den medewerker tot ontslag eenige aanleiding is gegeven, dikwerf met de cynische mededeeling: We zijn altijd bijzonder ingenomen geweest met je werk, maar we hebben nu liever een ander. Zulk een willekeurig ontslag heeft ons altijd als een onbillijke krenking en als een werkelijk gevaar van de positie van den journalist getroffen. Wij hebben ons dus in de eerste plaats de vraag gesteld: is door middel van een arbeidsovereenkomst tegen zulk willekeurig ontslag iets te doen? Het antwoord luidt helaas ontkennend. Het standpunt van de Wet op het Arbeidscontract {art. 1639o) is, dat elk ontslag met inachtneming van den opzeggingstermijn volkomen rechtmatig is en van dit standpunt kan contractueel niet worden afgeweken. Slechts dan zou een opzegging op den gebruikelijken termijn aanleiding kunnen geven tot een contra-actie, wanneer de dienstbetrekking ware aangegaan voor een bepaalden duur. Mogen wij zoo vrij zijn hier, voor de enkelen die het niet mochten weten, op te merken dat ons Burg. Wetboek in art. 2 het aangaan van dienstbetrekkingen voor het leven verbiedt — en dat dus een dienstbetrekking voor onbepaalden tijd niet anders is dan een overeenkomst die, mits met inachtneming van den opzeggingstermijn, elk oogenblik kan worden verbroken, zonder dat een van de partijen daaraan eenig recht ontleent. Dus, wij kunnen door middel van een te sluiten arbeidsovereenkomst het willekeurig ontslag niet bestrijden, wij zouden slechts de gevolgen ervan kunnen verzachten door met de directies overeen te komen, dat zij voor zich een langeren opzeggingstermijn (zes maanden is het maximum dat de wet toelaat) zouden aanvaarden, dan voor den journalist wordt gesteld. Wij hebben echter rekening te houden met wat te verkrijgen zal zijn en hebben hiervoor reeds opgemerkt, dat naar onze overtuiging geen enkele directie in zulk een regeling zal toestemmen. Wij zullen dus in die richting geen voorstel doen. Art. 1639o. Wie de dienstbetrekking verbreekt zonder inachtneming van de bepalingen geldende voor den opzeggingstermijn is tot schadevergoeding verplicht, tenzij de wederpartij tot de verbreking een dringende reden heeft gegeven en deze reden haar onverwijld is medegedeeld. In dat geval is schadevergoeding verschuldigd door de partij die aanleiding geeft tot ontslag of heengaan wegens dringende reden.
6
MEDEDEEL INGE N.
Een dienstbetrekking kan zonder opzegging feitelijk worden beëindigd, wanneer de diensten uit de betrekking voortvloeiende niet langer worden verleend. Waar wij nu bij art. 1638 d den wensch hebben gesteld, dat aan de directie de verplichting wordt opgelegd den journalist in de gelegenheid te stellen de hem opgedragen taak naar behooren te vervullen, zal het aanbeveling verdienen ook overeen te komen dat de journalist geacht wordt de dienstbetrekking zonder opzegging te hebben beëindigd, indien hij de hem opgedragen werkzaamheden niet verricht. Art. 1639 p en q. De Commissie acht het gewenscht de „dringende redenen" die de wet noemt voor beide partijen met enkele bepalingen aan te vullen. Men vindt deze geformuleerd in ons voorstel. Zij behoeven geen bijzondere toelichting, naar het ons voorkomt. Art. 1639 r—t. Bij onrechtmatig verbreken van de dienstbetrekking, of indien hij aanleiding geeft tot ontslag wegens een dringende reden moet de journalist een schadevergoeding betalen gelijkstaande met drie maanden salaris. Tot verzachting van de gevolgen van onze bestaansonzekerheid zou de Commissie gaarne zien, dat getracht werd de schadevergoeding, waartoe de directie verplicht is bij onrechtmatig ontslag of aanleiding geven tot heengaan wegens een dringende reden, bepaald te krijgen op een bedrag van zes maanden salaris, onverminderd het recht aan partijen toegekend in art. 1639s. Bemiddelingsraad. De toepassing van de bepalingen der arbeidsovereenkomst kan aanleiding geven tot tal van geschillen. Krachtens art. 125a W. B. R. worden deze beslecht door den kantonrechter, die zich omtrent de toestanden en gebruiken in het vak uit eigen beweging of op verzoek van partijen kan laten voorlichten door een Kamer van Arbeid. Nu zulk een instelling voor ons vak niet bestaat, moet de rechter nadere voorlichting ontberen, tenzij getracht wordt voor de Kamer van Arbeid een lichaam in de plaats te stellen dat door werkgevers en werknemers erkend wordt als een deskundige en onpartijdige beoordeelaar van vak-toestanden en gebruiken. Wij vertrouwen dat geen kantonrechter de voorlichting van zulk een orgaan zou weigeren. Om deze reden, en niet minder omdat de Commissie het ongewenscht acht elk geschil dadelijk, zonder een voorafgaande ernstige poging tot bemiddeling, voor den rechter te brengen, geeft zij in overweging het bestuur op te dragen met de directies overleg te plegen over de instelling van een bemiddelingsraad, aan welks oordeel elk geschil moet worden onderworpen voordat de beslissing van den rechter wordt ingeroepen. De uitspraken van dezen raad moeten, meenen wij, louter het karakter hebben van adviezen aan de twistende partijen, niet dat van beslissingen, waaraan partijen zich te voren hebben te onderwerpen, m. a. w. de Commissie wenscht geen vakrechtspraak naast de gewone rechtspraak, maar slechts een poging tot verzoening door de kracht van de meening van de beste mannen in het vak. Zulk een orgaan zou naar onze opvatting meer kunnen doen tot bevordering van gezonde toestanden en goede verhoudingen in ons vak dan een scheidsgerecht, dat zijn beslissingen aan partijen dwingend oplegt, en zijn meeningsuitspraken zullen, desnoodig, zeker ook voor den kantonrechter hooge waarde hebben. Hoe deze bemiddelingsraad zou moeten zijn samengesteld en op welke wijze hij zou moeten werken, zijn vragen die vallen buiten de opdracht aan de Commissie, waarvan dit verslag het uitvloeisel is. Evenmin heeft zij op deze plaats de aandacht te vestigen op het zeer wijde veld,
dat een bemiddelingsraad in ons vak, bij een eenigszins breede opvatting van zijn taak, ter bearbeiding zou gereed vinden.
SLOTSOM. Op grond van de hiervoor neergeschreven overwegingen heeft de Commissie voornoemd de eer aan Uwe Vergadering voor te stellen: A. goed te keuren onderstaande Ontwerp-Arbeidsovereenkomst: De directie van verklaart hiermede aan te stellen als den journalist die verklaart de aanstelling aan te nemen, [hiertoe gemachtigd door ] en zulks met ingang van en met een proeftijd van tegen een salaris van per jaar betaalbaar op met recht op a verhoogingingen van tot een maximum van b een jaarlijkschen onafgebroken verloftijd van weken met behoud van salaris; en wijders met inachtneming van de navolgende BEPALINGEN:
1°. De directie verbindt zich voor den journalist een ongevallenverzekering te sluiten. 2°. De directie verbindt zich tot het Pensioenverzekeringsfonds van den Nederlandschen Journalistenkring ten behoeve van den journalist bij te dragen eene jaarlijksche storting groot 3 % van het overeengekomen salaris, waartegenover de journalist voornoemd toestemt in een inhouding op zijn salaris tot een gelijk bedrag, welk ingehouden bedrag door de directie eveneens in genoemd fonds zal worden gestort. 3°. De directie verbindt zich bij ziekte uit te betalen het volle loon gedurende de maand, waarin de ziekte begint en de volgende drie maanden; 3/4 van het loon gedurende het opvolgend kwartaal en de helft van het loon gedurende het derde kwartaal; en voorts om zoolang de ziekte-uitkeering verschuldigd is de arbeidsovereenkomst niet te zullen opzeggen, tenzij om de dringende reden, vermeld onder 12° sub d. Duurt de ziekte langer dan de termijn voor uitkeering bedongen, dan wordt deze arbeidsovereenkomst rechtens geacht te zijn geëindigd. De journalist verbindt zich een door de directie aan te wijzen geneesheer, tijdens den duur van zijn ziekte in de gelegenheid te stellen zijn gezondheidstoestand te onderzoeken. 4°. De directie verbindt zich den journalist steeds in de gelegenheid te stellen de taak te vervullen, die hem bij de aanstelling is opgedragen. 5°. Geniet de journalist loon in den vorm van een aandeel in de winst, dan keurt hij goed, dat kennisneming van de boeken der directie te zijnen behoeve uitsluitend zal geschieden door een door hem schriftelijk aan te wijzen accountant. 6°. Zondagsarbeid kan, indien het bedrijf zulks vordert, niet worden geweigerd. Aan den journalist wordt echter het recht toegekend op een onafgebroken rusttijd van acht uren per etmaal en van eenmaal 20 uren per week. 7°. Voorschotten, door den werkgever voor uitgaven
M E D E D E E'L I N G E N. bij zekeren arbeid verstrekt, of uitgaven door den journalist voor zekeren arbeid voorgeschoten, moeten na het beëindigen van dezen arbeid dadelijk worden verrekend. 8°. Het bij beëindiging van de dienstbetrekking uit te reiken getuigschrift zal niet anders mogen bevatten dan de aanwijzing van den aanvang en van het einde der dienstbetrekking, de vermelding of deze geëindigd is langs contractueelen weg en voorts, indien daartoe aanleiding bestaat, de vermelding c. q. van de dringende reden tot verbreking der dienstbetrekking. 9°. Tenzij de dienstbetrekking hiervoor voor bepaalden duur is aangegaan, in welk geval zij eindigt door het enkel verloop van dien duur, is bij een overeenkomst voor onbepaalden tijd aangegaan, de opzeggingstermijn de gebruikelijke termijn van drie maanden, de loopende maand niet inbegrepen. 10°. De dienstbetrekking eindigt niet door den dood van den werkgever, noch door diens faillissement, noch door den verkoop van het blad, noch door den inbreng van het blad in een naamlooze vennootschap, doch is steeds onafscheidelijk aan het blad verbonden. 11°. De journalist wordt geacht de dienstbetrekking zonder opzegging te hebben geëindigd, indien hij de hem opgedragen werkzaamheden, mits deze vallen binnen de taak hem bij zijn aanstelling aangewezen, niet verricht. 12°. Behalve de in de artikelen 1639 p en q der Wet op het Arbeidscontract genoemde dringende redenen tot verbreking van de dienstbetrekking, gelden nog als zoodanig: Voor de directie: a. wanneer de journalist, achter den rug van de directie om, zich voor eenigen arbeid aan vorengenoemd blad op eenigerlei wijze laat betalen. b. wanneer de journalist opzettelijk of, ondanks waarschuwing, roekeloos den goeden naam van vorengenoemd blad in gevaar brengt. c. wanneer de journalist berichten of artikelen, aan vorengenoemd blad toebehoorende, buiten voorkennis der directie vóór de verschijning in het blad exploiteert. d. wanneer de journalist in geval van ziekte de door de directie daartoe aangewezen geneesheer bemoeilijkt in het onderzoek naar zijn toestand. Voor den journalist: a. wanneer de directie hem niet in de gelegenheid stelt de hem opgedragen taak op voldoende wijze te vervullen. b. wanneer tusschen hem en de leiders van het blad een diepgaand meeningsverschil ontstaat omtrent de algemeene richting van het blad of zijn houding in een bepaalde aangelegenheid. 13°. De schadevergoeding wegens onrechtmatig gegeven ontslag of het geven van een dringende reden tot heengaan aan den journalist, door de directie verschuldigd, is het salaris over zes maanden; die wegens onrechtmatig heengaan of het geven van een dringende reden tot ontslag, door den journalist verschuldigd, bedraagt drie maanden salaris. 14°. Alle geschillen, uit deze arbeidsovereenkomst voortkomende, zullen door partijen aan het oordeel van een Bemiddelingsraad worden onderworpen, alvorens de beslissing van den kantonrechter wordt ingeroepen. B. Het Bestuur uit te noodigen de redactie van de arbeidsovereenkomst, ten genoege van het Bestuur op te dragen aan een geschikt rechtsgeleerde in overleg met de Commissie voornoemd. C. Aan het Bestuur op te dragen het aldus geredigeerde
7
ontwerp met de directies der voornaamste bladen, zoo mogelijk in een gemeenschappelijke bijeenkomst te bespreken en te trachten daarop de goedkeuring der directies ter verkrijgen, met machtiging aan het Bestuur om daarin alle dusdanige wijzigingen aan te brengen, welke het Bestuur mocht oordeelen ter wille van het gemeen overleg en niet in strijd met de wenschen van den Kring te kunnen aanvaarden. D. Het bestuur op te dragen met de directies der bladen tevens omtrent de samenstelling van den Bemiddelingsraad en zijn werkwijze een regeling te treffen. Aldus vastgesteld in de vergadering der^ Commissie, gehouden op 11 Nov. 1908. De Commissie voornoemd: Mr. H. J. D. D. ENSCHEDÉ, Voorzitter. J. E. STOKVIS. H. TERSTEEG, Rapporteur. DEN HAAG, 15 Nov.
1908.
Mijneheeren! Uw Bestuur gaf aan de Kring-commissie, belast met het voortgezette onderzoek van de bestaansonzekerheid van den journalist, eene aanvullende opdracht, om de mede in handen dezer commissie gestelde motie-PLEMP VAN DUIVELAND, ZÓÓ voor de uitvoering voor te bereiden, dat het bij die motie gevraagde/orm«//er voor een journalistiek arbeidscontract tevens een ontwerp voor den inhoud van een dergelijke arbeidsovereenkomst zou worden. Een der punten, waarbij ik bij de vervulling dezer suppletoire opdracht als commissielid in de minderheid bleef, is van zóó principieelen aard, dat ik er prijs op stel van mijne afwijkende meening bij de indiening van het rapport te doen blijken. Ik zal dit zeer beknopt moeten doen, omdat het rapport in verband met de op 1 Feb. a. s. in werking tredende wet op het arbeidscontract een spoedige afdoening behoeft en de vaststelling van het rapport — waarbij eveneens de scheiding tusschen meerderheid en minderheid voldongen feit werd — eerst kortelings kon geschieden. Mij restte dus zeer weinig tijd. Zooals u gebleken kan zijn, wenscht de meerderheid in de commissie, dat het ontwerp-contract, dat door den Kring zal worden aanvaard, van bindende kracht zal zijn voor contracteerende Kringleden en dat deze bindende kracht zich ook zal uitstrekken tot de eventueele wijzigingen welke zullen voortkomen uit het overleg, dat het Bestuur in opdracht van den Kring met de directies der voornaamste bladen zal hebben te openen. De meerderheid der commissie wenscht dus door den Kring een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten te zien krachtens art. 1637 n van de wet op het arbeidscontract, n.1. een voor de collectiviteit dwingende regeling „omtrent arbeidsvoorwaarden, bij het aangaan van arbeidsovereenkomsten in acht te nemen." In beginsel sta ik het collectieve arbeidscontract met warmte voor, maar met het besef dat de praktijk voorwaarden stelt waaraan het vak èn de vakvereeniging hebben te voldoen. Het vak moet arbeidsvoorwaarden kennen, welke weinig onderhevig zijn aan den invloed van individueele arbeids-praestaties en welke door vakbeweging en ervaring een nagenoeg tot gebruik geworden uniformiteit hebben verkregen; — de vakvereeniging(en) moet(en) plaatselijk of landelijk een zóó groot aantal vakgenooten met hare organisatie(s) bereiken, dat hare kracht zoowel werknemer als werkgever dwingen kan. Ons vak noch onze vakvereeniging voldoen aan deze voorwaarden.
MEDED'EELINGEN. De arbeidsvoorwaarden der journalistiek zijn in te veel gevallen afhankelijk van individueele, vaak monopolistische arbeidspraestaties dan dat een bindend collectief contract zou zijn op te leggen. Men weet immers wel, dat de collectief aanvaarde voorwaarden zijn „in acht te nemen", d. i. bij elk individueel contract niet minder en niet meer zullen kunnen inhouden. Wat het „meer" betreft schijnt andere interpretatie mogelijk, maar behoeft niet te worden aanvaard. Maar in nog mindere mate voldoet onze vakvereeniging aan de voorwaarden, welke naar mijne overtuiging aanwezig moeten zijn, zal de praktijk van het collectieve arbeidscontract meer dan een leuze zijn. Onze organisatie reikt nog niet zóó ver, dat zij de groote meerderheid omvat van hen, die de bevoegdheid hebben of zich die toekennen, een arbeidscontract in de journalistiek af te sluiten. Daarbij is óók rekening te houden met het volontariaat, waarvan het schadelijk misbruik door een oordeelkundige regeling in een deugdelijk gebruik moet worden omgezet, maar dat m. i. in elk geval een beletsel vormt om thans met effect een collectieve arbeidsovereenkomst te treffen. Aan ons belang bij het sluiten eener collectieve arbeidsovereenkomst is niet te twijfelen, maar er is ook een andere partij, die haar belang als maatstaf neemt voor het aangaan der overeenkomst. En nu zie ik niet in, welk. belang bij den bestaanden vaktoestand de directies kunnen hebben bij het sluiten van een collectief arbeidscontract. Waartoe zich meer te binden dan de wet verlangt? Ik ben hier geen pleitbezorger der directies, zooals misschien een of ander meer verwoed dan doordenkend vakvereenigingsman zal willen meenen. Niet wenschelijkheid of welwillendheid alléén kunnen de vakvereeniging tot effect gevende daden brengen; grondslag moet zijn de macht, een zoodanige macht aan beide zijden, dat de wederkeerige erkenning voor beide partijen een belang is geworden. Eerst als de arbeidsverhoudingen dezen grondslag hebben verkregen, kunnen wenschelijkheid en welwillendheid aangename toespijs zijn. Macht heeft onze Kring nog in zeer zwakke mate. Wij missen er de elementen voor: gelijkheid van materieel belang der vereenigden, en het getal. Wij zijn nog nauwelijks aan onze machtsvorming begonnen, zijn nog zoekend naar het materiaal en het gebruik hiervan. Dai alles verwijt ik niet, stel het alleen vast in nuchter betreuren. De Kring kan nog geen vakvereeniging zijn in de enkel-economische beteekenis. Uit den oorsprong blijkt het wezen. En dan heeft de Kring in oorsprong tot taak innerlijke ordening en uiterlijke vertegenwoordiging der journalisten en niet in de eerste plaats regeling der verhouding tusschen werkgever en -nemer. Een in den groei gewijzigde samenstelling heeft echter ook plaats voor de behartiging van enkel-economische vakbelangen en in 1807 is deze plaats ook veroverd door het besluit, zich meer dan tot nu aan deze economische vakbelangen te wijden. Sommiger proclamatie dat de Kring van toen af een zuivere vakvereeniging geworden is, heeft geen andere dan proclamatieve waarde. De verdere natuurlijke groei van het vak en van de vakorganisatie kunnen wellicht er toe leiden, dat de Kring in samenstelling en dan ook in leiding voldoende getal én gelijkheid van materieele belangen kent om naar buiten als macht-oefenende vakvereeniging te kunnen optreden, ik zou dat zelfs van harte wenschen, maar thans zijn wij hiervan nog verre. Waar nu vakactie in de eenige plaats beheerscht behoort te worden door besef van de werkelijkheid, van machtsmate en van het vermogen tot bereiken, weiger ik mede te werken aan een theoretisch machtsvertoon, mede te doen
aan een slaapwandeling, hoe betooverend de hallucinaties daarbij ook mogen zijn. Wij zijn thans bezig aan het onderzoek naar de heerschende arbeidsverhoudingen, de resultaten van dit onderzoek zullen moeten leiden tot het opstellen van eischen, waarvan wij de vervulling wenschen en op dezen grondslag dient gestipuleerd wat wij thans eischen mogen en kunnen. Binnen de grenzen van onzen wezenlijken invloed moet dan zoover mogelijk worden gegaan. Met de directies zal over goed doordachte eischen door het Kringbestuur moeten worden onderhandeld; wij moeten het contract met onze werknemers beginnen en uitzetten en daarnaast moeten wij de buitenstaanders van den Kring werven, wat te krachtiger kan geschieden naarmate de vakactie wordt voortgezet. Zóó zijn de voorwaarden te vormen voor een verderen groei van den Kring naar de zijde der economische vakvereeniging. Zóó kunnen wij eens komen tot een collectief arbeidscontract dat meer is dan een stamelen in wakend droomen. Thans nog vindt de Kring zijn kenmerk meer in collegialiteit dan in solidariteit. Wie anders meent, zou er in zijn onschuld toe komen, zich zelf knollen voor citroenen te bieden. Wat toch niet de bedoeling kan zijn. Met collegiale gevoelens J. E STOKVIS. Aan het Bestuur van den Nederlandschen Journalistenkring.
Uit het Binnenland. J. C. Nijgh. In ongeveer 62-jarigen ouderdom is in den nacht van Zondag 25 October te Rotterdam overleden de heer J. C. NIJGH, directeur van de Nieuwe Rotterdamsche Courant. De verraderlijke en ongeneeslijke kwaal, waaraan hij in den laatsten tijd lijdende was, heeft hem aan de zijnen en aan de dagblad-onderneming, waarvan hij de ziel was, ontrukt op een leeftijd, waarop een man van zijn veerkracht en werklust nog veel had kunnen doen. Tot kort vóór zijn dood is hij aan den arbeid gebleven: slechts in de laatste week, toen de hevige pijnen welke hij leed, hem te machtig werden en zijn krachten sterk afnamen, verscheen hij niet meer in het centrum zijner werkzaamheden in de Witte de Withstraat. Aan een uitvoerig zeer waardeerend levensbericht in de Nieuwe Courant in het volgende ontleend: Met J. C. NIJGH verdwijnt een man van groote beteekenis uit de wereld der Nederlandsche dagbladpers, die tevens een eerste plaats innam onder de groote uitgevers van ons land, van wier Bond hij tot voor korten tijd vice-voorzitter was. NIJGH was niet alleen een man van groote geestkracht, maar. ook van een scherp vooruitzienden blik en van breede opvattingen. Wat hem vooral kenmerkte dat waren zijn bewonderenswaardige doortastendheid en besluitvaardigheid, ook in de moeilijkste quaesties, waarmede anderen zich vaak dagenlang het hoofd hadden gebroken, en zijn bijzonder intuïtief doorzicht waar het gold de nieuwste uitvindingen op het gebied der dagbladtechniek in zijn bedrijf in te voeren en toe te passen, teneinde in alle opzichten de courant up to d a t e te maken. Hooge eischen stellend aan aller ijver en plichtbetrachting, volle toewijding vergend van ieder op zijn gebied, was het zijn voortdurend streven om de levensverhoudingen van allen, bij de groote onderneming werkzaam, zóó te maken, dat niemand met reden ontevreden kon zijn en elk zijn taak met opgewektheid kon vervullen. Zal de naam
MEDEDEELINGEN. van J. C. NljGH, als die van zijn vader, onafscheidelijk verbonden blijven aan de geschiedenis van de Nederlandsche dagbladpers in de tweede helft der 19e eeuw — onder al degenen die dezen noesten werker en waardigen man, die door zijn drukken werkkring nog tijd wist te vinden om een werkzaam aandeel te nemen in en zich verdienstelijk te maken voor tal van industrieele en financieele ondernemingen en instellingen van maatschappelijk nut in • de stad zijner inwoning van nabij gekend hebben, zal zijn nagedachtenis in eere blijven als die van een voorbeeld van gezonden ondernemingsgeest en aan wilskracht zoo verarmenden tijd. Jubilés. Onze collega, de heer P. A. HAAXMAN Jr., beleefde 1 November een belangrijken dag. Hij was toen n.1.40 jaar journalist. De Nieuwe Courant, waaraan hij thans verbonden is, huldigde hem als een man van plicht, maar ook van liefde tot het vak, die de overtuiging heeft daarin een roeping te vervullen. De receptie ten zijner huize was druk bezocht. Deputaties uit de kringen van collega's en van de vereenigingen, die de persoonlijkheid en de werkkracht van HAAXMAN op prijs hebben leeren stellen, kwamen hem gelukwenschen met zijn feest en met de hem te beurt gevallen eervolle onderscheiding, door zijn benoeming tot ridder in de OranjeNassau-orde, waarvan de heer DOORMAN, als voorzitter van den Kring, hem reeds eenige dagen vroeger, verzoek van den Minister van Binnenlandsche Zaken, mededeeling kon doen, terwijl tal van personen uit de kunstenaarswereld en uit de kringen der nijverheid door hun aanwezigheid eveneens blijk gaven van de hoogachting en de waardeering, den heer HAAXMAN in zoo ruime mate toegedragen. Vele bloemstukken en andere bewijzen van sympathie getuigden mede van hartelijke vriendschap en welgemeende hulde. Namens commissarissen van De Nieuwe Courant werd de heer HAAXMAN gehuldigd door den heer MOUTON; namens zijn collega's aan dat blad, waaraan hij sinds 1901 verbonden is (de hoofdredacteur Mr. PLEMP VAN DUIVELAND was buitenslands) door den heer LESTURQEON, die hem een fraaie antieke klok aanbood. Namens de Haagsclie Journalisten-Vereeniging sprak mr. JOH. J. BELINFANTE den jubilaris hartelijk toe, bracht hulde aan zijn groote talenten als journalist en zijn collegialiteit en bood hem een stoel in Lodewijk XIV stijl aan, benevens een album met de namen der deelnemers, waarna de heer DOORMAN, voorzitter van den Nederlandschen Journalistenkring het beminnelijk karakter van den jubilaris huldigde. De heer HAAXMAN beantwoordde de verschillende sprekers in een geestige rede, waarin hij deed uitkomen hoeveel hij te danken heeft gehad aan het voorbeeld van oudere collega's, waarvan eenigen nog in leven en ter receptie tegenwoordig waren. Ook de Maatschappij „Diligentia", waarvoor de heer HAAXMAN van 1871 tot heden de verslagen maakt van de in die Maatschappij gehouden lezingen op het gebied der natuurwetenschappen, was door haar bestuur ter receptie vertegenwoordigd. Door de Maatschappij van Nijverheid, waarvan de heer HAAXMAN bestuurslid is, werd hem een diner aangeboden. Op denzelfden dag vierde de heer J. H. A. SISTERMANS zijn 40-jarig dienstjubilé als redacteur van de afdeeling Beurs, Handel en Scheepvaart aan De Tijd, eene herinnering die ongeveer samenviel met zijn 50-jarig huwelijksfeest. Het 40-jarig dienstjubilé werd enkel in intiemen kring herdacht. De collega's van den heer SISTERMANS kwamen
O
hem ten zijnent complimenteeren en den volgenden dag werd hij in de directiekamer ontvangen en wenschte de directeur der vennootschap De Tijd hem, onder aanbieding van een geschenk, nog vele jaren toe van ijver en toewijding aan zijn taak en van dezelfde opgewektheid als hij tot dusver steeds heeft aan den dag gelegd. Persdelicten. In de laatste weken was het een tijd voor persdelicten. Het ernstigste is zeker dat van De Telegraaf, dat evenwel nog geheel in embryonalen toestand verkeert. Minder ernstig is een van De Gelderlander, dat evenwel voor de journalistiek van zeer veel beteekenis is. Het blad had n.1. in Juli 1905 berichten opgenomen, waarin mededeeling werd gedaan omtrent vrijheidsberooving en mishandeling gepleegd ten opzichte van het dochtertje van den heer BLANCKENHAQEN aan den Groesbeekschen weg te Nijmegen. Het dochtertje was met de hulp van een dienstbode gevlucht, waarna de justitie een onderzoek instelde en de vader-voogd uit zijn voogdij werd ontzet. In die berichten kwamen verschillende details voor (o. a. dat het kind opgesloten geweest was in een kelder, waaruit het met afgeknaagde vingers te voorschijn zou zijn gekomen) die later door De Gelderlander werden verbeterd; het blad hield evenwel de waarheid der hoofdpunten, vol. Daarop werd door den heer en mevrouw BLANCKENHAGEN een civiele actie ingesteld tegen De Gelderlander tot „betering van eer en goeden naam" wegens smaadschrift, met eisch .tot schadevergoeding. In November 1906 werden in deze zaak de pleidooien voor de Arnhemsche Rechtbank gevoerd. De rechtbank deed uitspraak op 31 Jan. 1907, wees de vordering van eischers toe en veroordeelde De Gelderlander tot f 100 schadevergoeding. In het vonnis werd o. a. overwogen „dat niet was aangetoond dat de publicatie der verkeerde handelingen van den heer en mevrouw BLANCKENHAGEN'klaarblijkelijk was in het algemeen belang." Voorts werd overwogen, dat gedaagde er zich ten onrechte op had beroepen, dat de detailleering der door haar gepubliceerde feiten in hoofdzaak waar zijn, aangezien zelfs de publiceering van ware feiten, beleedigend voor personen, oplevert beleediging, tenzij de publiceering is geschied in het algemeen belang, of tot noodzakelijke verdediging, of indien onherroepelijke gewijsden worden openbaar gemaakt. De Rechtbank achtte niet aangetoond, dat klaarblijkelijk in het algemeen belang was gehandeld, dat vaststaat, dat gedaagde eer en goeden naam van eischers heeft aangerand en zich daardoor heeft schuldig gemaakt aan smaadschrift. Voor het Arnhemsche Gerechtshof werden in deze zaak de pleidooien in hooger beroep gevoerd. Voor appellant (Naaml. Vennootschap dagblad De Gelderlander) trad op mr. JAN WIERDELS uit Nijmegen, die de grieven tegen het vonnis der Rechtbank uiteenzette. De artikelen waren niet per sé beleedigend. De kindermishandeling valt niet te ontkennen; al waren de détails onjuist, de hoofdfeiten waren juist. Door het openbaar maken van de feiten, betoogt de pleiter, is aan de geïntimeerden geen schade en nadeel in eer en goeden naam toegebracht. Indien het waar is wat in het vonnis wordt overwogen, dat zelfs het publiceeren van ware feiten beleedigend kan zijn, dan staat ieder dagblad eiken dag bloot aan een beleedigingsactie en te vreezen staat, dat het percentage van beleediging in de rechtsstatistiek dan tot over 50 zal stijgen. Elke boef wiens verleden wordt beschreven, zou niet nalaten een actie tot schadevergoeding in te stellen.
10
MEDEDEELINGEN.
Ten slotte bestrijdt pi. de overweging van het vonnis dat de publiceering niet zou zijn in het algemeen belang. PI. concludeert tot vernietiging van het vonnis en afwijzing van de vordering van geïntimeerden. Mr. A. VAN DER. GOES, optredende voor geïntimeerden, betoogde, dat met deze zaak meer belang is gemoeid dan dat van geïntimeerden: het algemeen belang. Voorts doet pi. uitkomen, dat van het bericht in quaestie geen woord waar is en dat de herroeping er van niet uit eigen beweging maar na een aanmaning is geschied. Het vonnis besprekende, bestrijdt pi. de bewering dat het opzet tot beleediging van geintimeerden niet heeft bestaan. Integendeel was het opzet gericht tegen de personen. Het verdriet en het nadeel aan geïntimeerden aangedaan is niet met geld goed te maken. Terecht is door de Rechtbank beslist dat hier niet in het algemeen belang was gehandeld. De uitspraak werd bepaald op 23 December.
Het grappigste conflict is zeker dat van De Echo, welker directeur werd aangesproken door iemand, wiens naam in de courant vermeld had gestaan in verband met een daad, die hem niet tot eer zou hebben verstrekt. Het leek dat er een geheel ander persoon bij betrokken was geweest, en de beleedigde vorderde schadevergoeding in eer en goeden naam, die bij eisch in tweede instantie tot /' 300 was opgeloopen. Deze affaire eindigde hiermee, dat de rechtbank de dagvaarding nietig verklaarde, wijl deze beteekend was aan iemand van wie niet gebleken was, dat zij huisgenoote is van den directeur, die voor de plaatsing van het bericht aansprakelijk was gesteld.