Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
bron Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61. Kemink en Zoon, Utrecht 1940
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_bij005194001_01/colofon.php
© 2012 dbnl
i.s.m.
V
Verslag van het bestuur over het jaar 1939. In het afgeloopen jaar hadden wij wederom het verlies van een onzer bestuursleden te betreuren. Den 6en December ontviel ons Prof. Dr. H. Brugmans, die ruim 30 jaar deel van onzen kring heeft uitgemaakt. Wel wisten wij, dat een ernstig lijden hem had aangetast, dat hem belet had in den laatsten tijd onze bestuursvergaderingen bij te wonen, maar wij hoopten, dat een ingetreden beterschap blijvend zou zijn. Het mocht niet zoo wezen! In Prof. Brugmans verliest het Genootschap een trouw lid, een ijverig en kundig medewerker aan zijn uitgaven, en een altijd belangstellend bestuurslid, wiens adviezen door ons steeds op hoogen prijs werden gesteld. Zijn nagedachtenis zal bij ons in eere blijven. Ook verloren wij door den dood onzen bode, den heer W.H. de Bouter, die lange jaren zijn diensten aan het Genootschap heeft gegeven. In de lijst onzer eereleden kwam dit jaar geen verandering. Aan het eind van het jaar hadden wij in totaal een ledenverlies te boeken van 31, een getal, dat iets minder is dan dat van het vorig jaar. Het getal nieuwe leden, dat in den aanvang van 1940 onze rijen kwam versterken was daarentegen belangrijk minder groot dan in het vorige jaar. Slechts 34 nieuwe leden traden toe, zoodat het in 1939 geleden verlies maar nauwelijks werd goedgemaakt. Bij het ter perse gaan van dit verslag telde het Genootschap 14 eereleden en 587 gewone leden (zie bijlage A). Voor den staat der financiën van het Genootschap en van het Leesgezelschap verwijzen wij naar de achter dit verslag afgedrukte bijlage B. Over het ruilverkeer, dat het Genootschap met zijn binnenen buitenlandsche betrekkingen onderhoudt, valt ditmaal geen nieuws te vermelden. De verzameling handschriften onderging in dit jaar geen
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
VI vermeerdering. De boekerij groeide weer als ieder jaar aan door aankoop zoowel als door schenking en ruil. Het lijkt ons gewenscht om hier ter plaatse onze reeds meer dan eenmaal tot onze leden gerichte uitnoodiging, om van de door hen gepubliceerde werken of artikelen steeds een exemplaar of een overdruk voor onze boekerij beschikbaar te stellen, nog eens te herhalen. Wel gaven velen reeds aan onze opwekking gehoor, maar het is er nog verre van, dat al onze leden bij zulke gelegenheden ook aan de boekerij van het Genootschap denken. Tegelijk willen wij deze gelegenheid aangrijpen, om hen, maar ook belangstellenden in historische litteratuur buiten onze kring, in het bijzonder attent te maken op een speciaal bezit van onze bibliotheek: haar rijke collectie aan tijdschriften, die door ruiling of aankoop in ons bezit is gekomen en regelmatig wordt bijgehouden en aangevuld. De gebruikelijke verzoeken om inlichtingen werden door het bestuur zoo mogelijk beantwoord en de niet minder gebruikelijke aanvragen om subsidie en steun voor het een of ander doel, die trouwens dit jaar niet zeer veelvuldig waren, moesten met een betuiging van spijt worden afgewezen. In den kring van ons bestuur is de vraag gerezen, of het niet op den weg van het Genootschap zou liggen om de voorbereiding op zich te nemen van een overzicht van de vindplaatsen der archieven en verzamelingen, waarin zich voor onze vaderlandsche geschiedenis belangrijke documenten bevinden, die in het bezit van particulieren zijn. Hoewel wij ons de moeilijkheden, aan een dergelijke onderneming verbonden, van den aanvang af geen oogenblik hebben ontveinsd, hebben wij toch gemeend, dat de beoefenaars onzer vaderlandsche geschiedenis er mee gebaat zouden zijn, wanneer wij de voorbereiding van een overzicht als bedoeld ter hand namen. Wij waren zoo gelukkig Jhr. P. Beelaerts van Blokland bereid te vinden ons in deze arbeid zijn medewerking te willen verleenen. De inmiddels ingetreden oorlogstoestand, die onzen nieuwen medewerker onder de wapenen riep, heeft in de uitvoering van ons plan reeds aanstonds een stagnatie doen intreden zonder dat wij ook maar bij benadering kunnen zeggen, wanneer wij het weer ter hand zullen kunnen nemen. Ook in het afgeloopen jaar heeft het bestuur verschillende malen officieel het Genootschap vertegenwoordigd of, zoo het verhinderd was, schriftelijk van zijn belangstelling doen blijken. Zoo heeft het in een telegram aan Hare Majesteit de
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
VII Koningin, onze Beschermvrouwe, en aan Hunne Koninklijke Hoogheden Prinses Juliana en Prins Bernhard uiting gegeven aan zijn gevoelens van vreugde bij de geboorte van Prinses Irene. In het jaar 1939 werd behalve het 60ste deel van de Bijdragen en Mededeelingen de in ons vorig verslag reeds aangekondigde Inleiding tot de Rekeningen der graven en gravinnen uit het Henegouwsche Huis van de hand van Dr. H.J. Smit aan onze leden toegezonden. Behielden wij in ons vorig verslag nog een slag om den arm ten aanzien van het tijdstip van verschijning van het tweede deel der Correspondance de Marguerite de Parme, thans kunnen wij mededeelen, dat de druk hiervan zóó ver is gevorderd, dat wij redelijkerwijze kunnen verwachten het werk in den voorzomer voor verzending aan onze leden gereed te kunnen hebben. Tevens is reeds een begin gemaakt met het zetten van het derde deel, waarvan de copij reeds zoo goed als geheel gereed is. Daar de voorbereiding van de uitgave der Notae Quotidianae van Van Buchel, verzorgd door ons medelid, Mr. J.W.C. van Campen, iets meer tijd heeft gevraagd, dan wij aanvankelijk dachten, is deze publicatie niet meer in 1939 verschenen. Zij zal waarschijnlijk half Maart in het bezit onzer leden kunnen zijn. Het derde deel van de Acta et Decreta Senatus, uitgegeven door Prof. Dr. G.W. Kernkamp, is eveneens voor het allergrootste deel afgedrukt. Ook dit werk zal in afzienbaren tijd voor verzending gereed zijn. Wat de verdere uitgaven betreft, die wij voor de toekomst in voorbereiding hebben, kunnen wij het volgende mededeelen. Met de bewerking der Observationes van Jan den Middelste van Nassau is Dr. J.W. Wijn goed gevorderd. Helaas heeft eerst een langdurige ziekte en vervolgens de oorlog onzen in actieven militairen dienst zijnden medewerker belet zooveel tijd aan de voorbereiding van deze uitgave te geven, als hij wel wenschte. Evenzoo heeft de oorlog er schuld aan, dat voor de in het vorig verslag aangekondigde herdruk van de Rijmkroniek van Melis Stoke nog zoo goed als geen voorbereidende arbeid is verricht. De handschriften dezer kroniek zijn n.l. voor den philologischen bewerker der uitgave thans niet gemakkelijk bereikbaar, terwijl de eveneens door den oorlog vertraagde verschijning van den herdruk van het
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
VIII Oorkondenboek van Holland en Zeeland de historische annotatie voorloopig onmogelijk maakt. Prof. Geyl heeft ons medegedeeld, dat hij thans een geschikten medewerker aan de bewerking van het tweede deel der Briefwisseling van Bentinck hoopt te hebben gevonden en derhalve de reeds voor een deel gereed liggende copij voor den druk hoopt te kunnen gaan voltooien. Over de Amsterdamsche kroniek van den Goudschen geestelijke uit de jaren 1572-1578 kunnen wij ook ditmaal slechts weer berichten, dat onze medewerker, Prof. J.J. Henneman, met de voorbereiding der uitgave ervan nog steeds niet gereed is gekomen. Ook dit jaar hebben wij niets vernomen over een uitgave der Journalen en brieven van den admiraal Witte Cornelisz. de With, waarover mevrouw De Groot-Brantjes eenige jaren geleden met ons gesproken heeft, en evenmin kunnen wij iets meer dan in ons vorig verslag meedeelen over den herdruk der Kroniekenlijst. In tegenstelling tot wat wij in het verslag over 1938 berichtten hebben wij in het afgeloopen jaar besloten, om met den herdruk van de Narracio de Groninghe voorloopig nog maar te wachten. Over een door Prof. Dr. Z.W. Sneller en Dr. T.S. Jansma ons aangeboden uitgave van documenten, betreffende den handel van het Neder-Maasgebied, is door ons nog altijd geen definitieve beslissing genomen kunnen worden, daar het door ons voordien verlangde uitvoerige rapport van beide heeren over den aard dezer uitgave op het eind van dit verslagjaar nog niet was ingekomen. Wel zijn wij het eens geworden met Dr. A.J.C. Rüter over een uitgave van stukken betreffende den publieken geest gedurende de jaren 1840-1848, waarvan de verschillende rapporten van de gouverneurs der provinciën aan den Koning of aan den Minister van binnenlandsche zaken tot grondslag zullen dienen. Wat het archief van den koopman Daniël van der Meulen betreft, dat reeds sedert eenige jaren onze aandacht heeft, moeten wij ook ditmaal meedeelen, dat de mogelijke uitgave hiervan nog steeds in het eerste stadium van voorbereiding verkeert, waarvan ons vorig verslag gewag maakte. Tenslotte nog ten aanzien van de voorgenomen uitgaven van het Historisch Genootschap het volgende. Nog in 1938 hebben wij, toen wij vernomen haden, dat bestaande plannen
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
IX tot publicatie van het Thorbecke-archief vastgeloopen schenen, onze gedachten laten gaan over de zeer aantrekkelijke taak, die er voor het Genootschap in kon gelegen zijn, indien het er in zou mogen slagen, deze uitgave van den allereersten rang op zijn programma geplaatst te krijgen. Na rijp beraad evenwel hebben wij toen besloten, in deze niet het initiatief te nemen, maar waakzaam te blijven voor het mogelijke geval, dat van de zijde van hen, die tot nu toe belangstelling hadden getoond voor de uitgave van de nagelaten papieren van Thorbecke, het Genootschap in hun plannen zou worden betrokken. In October van het verslagjaar nu ontvingen wij een aanwijzing, die door ons kon worden uitgelegd als een poging van Mr. J.A. Thorbecke, den kleinzoon van den grooten staatsman en eigenaar van diens archief, om met ons contact te zoeken. Wij hebben daarop evenwel besloten hem, alvorens tot nadere onderhandelingen over te gaan, schriftelijk door de instantie, die zich voor het ondernemen interesseerde en zijn aandacht op het Genootschap had gevestigd, de voorwaarden te laten meedeelen, waarop onzes inziens een uitgave van het Thorbecke-archief door het Historisch Genootschap alleen mogelijk zou zijn. Het antwoord van Mr. Thorbecke op dit ons schrijven, waarover de beslissing aan het eind van dit verslagjaar overigens nog niet was gevallen. geeft ons voorloopig geen aanleiding om een gunstig resultaat der eventueele onderhandelingen te verwachten. De in dit deel der Bijdragen en Mededeelingen opgenomen bijdragen zijn voor het meerendeel in den loop van het verslagjaar ingekomen en aanvaard. Eén bijdrage kon door ons tot onzen spijt niet worden aangenomen, terwijl wij van een andere bijdrage, die wij gaarne opnieuw ter beoordeeling bij ons hadden zien ingezonden, tot dusver niets meer hebben gehoord. Gezien onze ervaring van het laatste jaar voelen wij ons gedrongen onze leden aan te sporen om hun belangstelling voor onze Bijdragen en Mededeelingen niet te laten verminderen, wij ontvingen nog geen enkele bijdrage voor 1941. Het bestuur van het Historisch Genootschap, W.A.F. BANNIER, Voorzitter. C.D.J. BRANDT, 1ste Secretaris.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
XXXVII
Bijlage C. Lijst van de in 1937-1939 door schenking, ruiling en aankoop voor het genootschap verkregen tijdschriften en werken. I. Ten geschenke ontvangen. A. Van de schrijvers of de uitgevers. R. A l t a m i r a . Philippe II d'Espagne. Paris, enz. 1936/37. (Hommes d'état, vol. 2). D e z e l f d e . La civilizacion española en los siglos XVI, XVII y XVIII. Buenos Aires, 1937. W.A.F. B a n n i e r . Het derde eeuwfeest der Utrechtsche Universiteit, Juni 1936. Utrecht, 1937. H.A. v a n B e u n i n g e n . De steenkolenoeconomie der voornaamste Europeesche productielanden. 's-Gravenhage, 1936. (Proefschrift). Fr. B l o c k m a n s . Het Gentsche stadspatriciaat tot omstreeks 1302. Antwerpen, enz. 1938. P.C. B o e r e n . De oorsprong van Limburg en Gelre en enkele naburige heerschappijen. Maastricht, enz. 1938. H. B r u g m a n s . De waarde der Fransche revolutie. Amsterdam, 1938.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
XXXVIII D. B u r g e r . Overzicht van de eerste 25 jaren (1913-1938) van de Vereeniging voor geschiedenis der genees-, natuur- en wiskunde, sinds 1928: Genootschap voor geschiedenis der genees-, natuur- en wiskunde, gevestigd te Leiden. Amsterdam, 1938. J. C u n e n . Geschiedenis van Oss. M. inventaris van de gemeente-archieven. Oss, 1932. D e z e l f d e . Geschiedenis van Heesch. Oss, 1935. D e z e l f d e . Oss in praehistorische en vroeg-historische tijden. Gevolgd door gids van het gemeentelijke museum van Oss. Oss, 1936. D e z e l f d e . Ossensia. Geschiedkundige mededeelingen over Oss. 1-5. Oss, 1936-1938. D. T h . E n k l a a r . Varende luyden. Studiën over de middeleeuwsche groepen van onmaatschappelijken in de Nederlanden. (Van Gorcums historische bibliotheek, dl. 12). Assen, 1937. A.J. E n s c h e d é e t D.P.M. G r a s w i n c k e l . Des Villates en France et aux Pays-Bas. Supplément aux notes généalogiques, recueillies par deux arrière-neveux, le comte L. de la Boutetière et A.J. Enschedé. Haarlem, 1939. G.A. E v e r s . Lijst van gedrukte geschriften over de Rijksuniversiteit te Utrecht. 1634-1936. Utrecht, 1937. P.R. F e i t h en P.C. B l o y s v a n T r e s l o n g P r i n s . De bekende landheer van Tjampea e.a. Willem Vincent Helvetius van Riemsdijk. Zijn naaste familie en zijne afstammelingen. Genealogie. Batavia, 1933.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
XXXIX P. G e y l . Oranje en Stuart 1641-1672. Utrecht, 1939. G i d s voor de Vondel-tentoonstelling, ter gelegenheid van de 350-jarige herdenking van zijn geboortedag op 17 November 1587. Uitgeg. door D. K o u w e n a a r . Amsterdam, 1937. A.E. v a n G i f f e n . Bouwsteenen voor de Brabantsche oergeschiedenis. 's-Hertogenbosch, 1937. H.J. d e G r a a f . Korte geschiedenis der Indische Kerk. Vorkink, 1938. H a n d b o o k of Latin American studies. A guide to the material, published in 1936...... Ed. by L e w i s H a n k e . Cambridge, 1937. (Harvard University Press). A. H e p p n e r . Wevers werkplaatsen, geschilderd door Haarlemsche meesters der 17e eeuw. Haarlem, 1938. Das Geschlechterbuch H o r n s c h u c h Bd. 1. Hrsg. von F r . H o r n s c h u c h und W i l l y H o r n s c h u c h . Urbach, [1938]. S. J a a r s m a . Grond voor den Nederlander. 2e dr. Soerabaja, 1936. K. K a u e n h o w e n . Mitteilungen des Sippenverbandes der Danziger Mennoniten-Familien Epp, Kauenhowen, Zimmermann. Jhrg. 2-... Göttingen, 1936-... D e z e l f d e . Mitteilungen der niederländischen Ahnengemeinschaft. Bd. 1-... Hamburg, 1938-... N.M. K e u k e n m e e s t e r . Geschiedenis van het weeshuis der Hervormden te Maassluis. Maassluis, 1937.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
XL K r o n i e k e n van de abdij Bloemhof te Wittewierum, loopende over de dertiende eeuw, door de abten Emo, Menko en een ongenoemde. Uit het Latijn vert. door W. Z u i d e m a en J. D o u m a en uitgeg. met medew. van C.D.J. B r a n d t . Utrecht, 1938. P.A. d e L a n g e . Amsterdam. Laren. Serieuitgave No. 4/5, 10. Noordhollandsche gemeentezegels. Heiloo, 1936, 1937. D. L a n g e d i j k . De schoolstrijd in de eerste jaren na de wet van 1857 (1857-1866). Kampen, 1937. (Proefschrift). G e r h . J. L u g a d J r . In 4 kwartier door Schoonhovens historisch revier. Schoonhoven, 1938. A d r i a n a J o h a n n a M a r i s . De reformatie der geestelijke en kerkelijke goederen in Gelderland, in het bijzonder in het kwartier van Nijmegen. 's-Gravenhage, 1939. (Proefschrift). J o h a n n a K a t h a r i n a O u d e n d i j k . Een cultuurhistorische vergelijking tusschen de Fransche en de Engelsche parlementaire redevoering. Utrecht, 1937. (Proefschrift). P r i n s W i l l e m v a n O r a n j e . Vier toespraken van A.A. van Schelven, Wies Moens, F. Potgieter, H. Westra, gehouden ter gelegenheid van de herdenking Prins Willem van Oranje op 28 April 1938 te Delft. Amsterdam, 1938. W.v. R[e d e ]. Van oude tijden. Rotterdam, 1922 (bijgewerkt Maart 1938). W.M.C. R e g t . Gedenkboek ter gelegenheid van het 350-jarig bestaan der Ned. herv. gemeente te Zwammerdam. 1587-1937. Zwammerdam, 1937.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
XLI D. S c h o u t e . De geneeskunde in Nederlandsch-Indië gedurende de negentiende eeuw. Batavia, 1936. D e z e l f d e . Occidental therapeutics in the Netherlands East Indies during three centuries of Netherlands settlement (1600-1900). Batavia, 1937. F.W. S t a p e l . Cornelis Janszoon Speelman. 's-Gravenhage, 1936. D a v i d v a n d e r S t e r r e . Zeer aenmerkelijke reysen gedaan door Jan Erasmus Reyning. Bewerkt door L.C. V r i j m a n . Amsterdam, 1937. C.A. v a n Wo e l d e r e n . Gedenkschrift ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de Provinciale Zeeuwsche vereeniging tot bestrijding der tuberculose. 1913-7 Mei-1938. Z. pl., 1938. G. v a n d e r Z e e . Acta van de classis Neder-Veluwe (Harderwijk) van 1592-1620. Goes, z.j. D e z e l f d e . Kerkgeschiedenis van Vaassen van het jaar der stichting 891 tot 1930. Epe, 1934. P. d e Z e e u w J. G z . Neerlands vorstenkind. Gedenkboekje ter herinnering aan de geboorte van Prinses Beatrix. Rotterdam, 1938. Voorts a r t i k e l e n e n o v e r d r u k k e n van: Dr. W.A.F. Bannier, Mr. J. Belonje, Dr. J.F. Bense, Fr. Blockmans, C. Graham Botha, Dr. C.D.J. Brandt, J. Cunen, H.W. Danner, Chr. S. Dessing, S. Elte, F.M.G. de Feyfer, F.L. Ganshof, Dr. P. Geyl, J. Murray Gibbon,
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
XLII Dr. P.J.M. van Gils, J. de Groot, Lewis Hanke, Dr. K. Heeringa, G.J. Honig, Dr. J.H. Kernkamp, Dr. L.M.G. Kooperberg, Henry S. Lucas, Dr. J.B. Manger Jr., Dr. P.A. Meilink, W.R. Menkman, S.M. Muis-De Vries, Dr. J.W. Napjus, Dr. R.A.B. Oosterhuis, Fred. Oudschans Dentz, G. Pekelharing, Dr. M. van Rhijn, Jhr. Mr. A.F.O. van Sasse van IJsselt, Dr. D. Schoute, C. Sloots, Dr. D.M. Sluys, Dr. H.J. Smit, Dr. J.J. Soons, Jhr. Dr. J de Sturler, F. Vogels, Dr. E. Wiersum. Handschriften. F. Vo g e l s . Inventaris van het geschut op Loevestein in 1543. (Vervolg no. 267).
B. Van of door Departementen van Algemeen Bestuur, Genootschappen, Maatschappijen, enz. Va n h e t D e p a r t e m e n t v a n D e f e n s i e , t e 's-G r a v e n h a g e . W.J. C o h e n S t u a r t . De Nederlandsche zeemacht van 1889-1915. 's-Gravenhage, 1937.
Va n h e t D e p a r t e m e n t v a n O n d e r w i j s , K u n s t e n e n We t e n s c h a p p e n , t e 's-G r a v e n h a g e . Verslagen omtrent 's rijks oude archieven, 2e serie IX (1936) -XI (1938). Verslagen omtrent 's rijks verzamelingen van geschiedenis en kunst LXI (1938).
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
XLIII Geschiedkundige atlas van Nederland: T h . v. R h e i n e c k L e y s s i u s . Holland ten zuiden van het IJ in 1300 (z. ged.) en Holland omstreeks den St. Elizabethsvloed van 1421 (z. ged.). E.C. G o d é e M o l s b e r g e n . De Compagnie in den Archipel na 1684 tot 1791. A.J. d e M a r e . Catalogus der gedrukte werken van het Museum Meermanno-Westreenianum. 's-Gravenhage, 1937, 1938. 2 dln.
Va n h e t O u d h e i d k u n d i g G e n o o t s c h a p ‘N i f t a r l a k e ’, t e Abcoude. Jaarboekje 1937-1939. (Na reclame ontvangen: 1917).
Va n h e t G e m e e n t e b e s t u u r v a n A l k m a a r . Verslag archief enz. 1935-1938.
Va n h e t G e m e e n t e -a r c h i e f v a n A l k m a a r . G e d e n k s c h r i f t uitgegeven ter gelegenheid van de herdenking van het 25-jarig bestaan van den Armenraad te Alkmaar 1914-1939. Alkmaar, 1939.
Va n h e t G e m e e n t e b e s t u u r v a n A m s t e r d a m . Verslag archief 1937.
Va n d e K o n i n k l i j k e N e d e r l a n d s c h e A k a d e m i e v a n We t e n s c h a p p e n , t e A m s t e r d a m . C a t a l o g u s van tijdschriften en seriewerken. Met suppl. Amsterdam, 1938/39.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
XLIV Va n d e B i b l i o t h e e k d e r G e m e e n t e -U n i v e r s i t e i t , t e Amsterdam. B i b l i o g r a p h i e der geschriften van Prof. Dr. H. Brugmans, 1891-1938. Arnhem, 1938. I.J. B r u g m a n s . Geschiedenis van het onderwijs in Nederlandsch-Indië. Groningen, enz. 1938. S t r i j d e n s k r a c h t door wetensmacht. Opstellen aangeboden aan S. de Wolff ter gelegenheid van zijn 60e verjaardag. Amsterdam, 1938.
Va n h e t G e n o o t s c h a p A m s t e l o d a m u m , t e A m s t e r d a m . Amstelodamum XXIV (1937)-XXVI (1939). Jaarboek XXXIV (1937)-XXXVI (1939).
Va n d e n B o n d ‘H e e m s c h u t ’, t e A m s t e r d a m . ‘Heemschut’ XIV (1937)-XVI (1939).
Va n d e n D i r e c t e u r d e r Ve r e e n i g i n g N e d e r l a n d s c h H i s t o r i s c h S c h e e p v a a r t -M u s e u m , t e A m s t e r d a m . Jaarverslag 1935/1936-1938.
Va n d e Ve r e e n i g i n g ‘K o l o n i a a l I n s t i t u u t ’, t e A m s t e r d a m . Jaarverslag XXVII (1937), XXVIII (1938). (Na reclame ontvangen: 1919-1933, 1936).
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
XLV Va n d e n R a a d v a n B e h e e r e n d e D i r e c t i e v a n h e t A l g e m e e n N e d e r l a n d s c h P e r s b u r e a u ‘A.N.P.’, t e A m s t e r d a m . Ta a k en Te c h n i e k . Amsterdam, 1939.
Va n d e B e s t u u r d e r s d e r Ve r e e n i g i n g Z u i d -A f r i k a a n s c h e Stichting Moederland, te Amsterdam. P.J. v a n W i n t e r . Onder Krugers Hollanders. Geschiedenis van de Nederlandsche Zuid-Afrikaansche Spoorwegmaatschappij. I.
Va n G e d e p u t e e r d e S t a t e n v a n D r e n t e , t e A s s e n . Verslag prov. museum 1936-1938.
Va n h e t B e s t u u r v a n h e t M u s e u m , t e E d a m . Verslag 1932, 1933, 1935.
Va n d e C o m m i s s i e v o o r 's R i j k s G e s c h i e d k u n d i g e P u b l i c a t i ë n , t e 's-G r a v e n h a g e . Jaarverslag 1933/36. Publicatiën gr. serie, No. 83; kl. serie, No. 29.
Va n d e K o n i n k l i j k e B i b l i o t h e e k , t e 's-G r a v e n h a g e . Verslag 1935-1937.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
XLVI Va n d e n B i b l i o t h e c a r i s d e r K o n i n k l i j k e B i b l i o t h e e k , t e 's-G r a v e n h a g e . A l p h a b e t i s c h r e g i s t e r van onderwerpen en namen van personen en plaatsen, voorkomende in de verzameling plakkaten der Koninklijke Bibliotheek, door E.M.A. T i m m e r . 's-Gravenhage, 1937. C a t a l o g u s van de handschriften der Koninklijke Nederlandsche akademie van wetenschappen, in bruikleen in de Koninklijke Bibliotheek, bewerkt door D.J.H. t e r H o r s t . 's Gravenhage, 1938.
Va n d e Ve r e e n i g i n g O r a n j e -N a s s a u -M u s e u m , t e 's-G r a v e n h a g e . Jaarverslag 1936-1938.
Va n h e t K r i j g s g e s c h i e d k u n d i g A r c h i e f v a n d e n G e n e r a l e n S t a f , t e 's-G r a v e n h a g e . Nasporingen en Studiën XLI (1935)-XLIV (1938).
Va n d e G r o n i n g e r M a a t s c h a p p i j v a n L a n d b o u w , t e Groningen. G e d e n k b o e k der Groninger Maatschappij van Landbouw. 1837-1937. Groningen, 1937.
Va n d e v e r e e n i g i n g ‘H a e r l e m ’, t e H a a r l e m . J.M. S t e r c k -P r o o t . Rondgangen door Haarlem. Haarlem, 1938.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
XLVII Va n h e t P r o v i n c i a a l G e n o o t s c h a p v a n K. e n W. i n N o o r d -B r a b a n t , te 's-H e r t o g e n b o s c h . C a t a l o g u s van werken over Noord-Brabant, aanwezig in de boekerij van het Genootschap. 1937.
Va n h e t G e m e e n t e b e s t u u r v a n L e i d e n . Verslag archief 1936, 1937.
Va n h e t G e n o o t s c h a p v o o r g e s c h i e d e n i s d e r g e n e e s -, natuur- en wiskunde, te Leiden. O v e r z i c h t van de eerste 25 jaren (1913-1938) van de Vereeniging...... sinds 1928: Genootschap......
Va n C u r a t o r e n v a n h e t L e g a t u m T h y s i a n u m , t e L e i d e n . B i b l i o t h e e k van Nederlandsche en andere pamfletten... verzameling van Joannes Thysius te Leiden. 4e dl. supplement, bew. door N.J.A. R u y s . 1934.
Va n d e C o m m i s s i o n d e l'h i s t o i r e d e s é g l i s e s w a l l o n n e s , te Leiden. Bulletin, 4e sér. X (1938), XI (1939); 5e sér. IX (1937)
Va n h e t G e m e e n t e b e s t u u r v a n M a a s t r i c h t . Verslag archief en bibliotheek 1936, 1937.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
XLVIII Va n d e n D i r e c t e u r v a n h e t N e d e r l a n d s c h L e g e r m u s e u m , te Renkum. Verslag 1930, 1932-1937.
Va n h e t M u s e u m v a n O u d h e d e n , t e R o t t e r d a m . Verslag 1934. (Na reclame ontvangen: 1920, 1923, 1930, 1931).
Va n d e O p e n b a r e B i b l i o t h e e k e n L e e s z a a l t e U t r e c h t . B.H.M. V l e k k e , ‘Van 't gruwelijck verraet, in den jare 1638 op Maestricht gepractiseert.’ Antwerpen, 1938.
Ve r e e n i g i n g ‘O u d -K a t h o l i e k M u s e u m v a n K e r k e l i j k e K u n s t e n G e s c h i e d e n i s i n N e d e r l a n d ’, t e U t r e c h t . Verslag 1935-1938.
Va n h e t B e s t u u r v a n h e t H i s t o r i s c h G e n o o t s c h a p , t e Utrecht. Bijdr. en Meded. LVIII (1937)-LX (1939). Verslag alg. verg. 1938. Werken, 3e serie LXVI (1937)-LXIX (1939).
Va n h e t G e m e e n t e b e s t u u r v a n V l a a r d i n g e n . Verslag omtrent archief 1930-1937.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
XLIX Va n d e n D i e n s t d e r I n v o e r r e c h t e n e n A c c i j n z e n i n We s t -I n d i ë . Handelsstatistiek Suriname 1935.
Va n h e t G e m e e n t e b e s t u u r v a n A n t w e r p e n (S t a d s b i b l i o t h e e k ). A m . D e r m u l en H.F. B o u c h e r y . Bibliographie betreffende de Antwerpsche drukkers. Antwerpen, 1938. H. v a n We r v e k e . Marnix en Oranje. Antwerpen, 1938.
Va n d e U n i v e r s i t e i t s b i b i l i o t h e e k t e L u n d . E. W r a n g e l . Vårt fasta försvar under den äldre medeltiden. Malmö, 1938.
Va n d e n C e r c l e r o y a l a r c h é o l o g i q u e , l i t t é r a i r e e t artistique de Malines, te Mechelen. H y a c . J.B. C o n i n c k x . Cinq siècles d'architecture civile à Malines du XIII e au XVIII e siècle. Malines, 1938.
Va n d e R e g e e r i n g v a n d e U n i e v a n Z u i d -A f r i k a , t e Pretoria. Vo o r t r e k k e r -a r g i e f s t u k k e 1829-1849. Deur H.S. P r e t o r i u s , argivaris en D.W. K r u g e r , argiefassistent, met medewerking van C. B e y e r s , assistent hoofdargivaris. Pretoria, 1937.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
L Va n d e d r u k k e r i j ‘D e To e k o m s t ’, t e S o e r a b a j a . E m p i r e b u i l d i n g door Nederlander-middenstander. Soerabaja, 1938.
Va n d e n N a t i o n a l -B i b l i o t h e k , t e We e n e n . Österreichisches Gesamtzuwachsverzeichnis. I (1931). Z u w a c h s v e r z e i c h n i s der Druckschriften der National-Bibliothek in Wien. 4/5 (1926/27), 6 (1928).
Va n h e t H a u s -, H o f - u n d S t a a t s a r c h i v , t e We e n e n . Historische Blaetter VII (1937). Archivalische Beilage III (1934)-V (1938).
Va n d e n I n t e r n a t i o n a l e n A u s s c h u s z f ü r Geschichtswissenschaft, te Zürich. H. N a b h o l z u.P. K l ä u i . Internationaler Archivführer. Zürich enz., 1936.
Va n C.J. A m a r i , t e F l o r e n c e . M. A m a r i . Storia dei musulmani di Sicilia. Sec. ed. vol. III, 1, 2. Catania, 1937, 1939.
Va n M e v r . D r . J. B r a n d t -Va n d e r Ve e n , t e U t r e c h t . R. F e l l e r . Die schweizerische Geschichtschreibung im 19. Jahrhundert. Zürich enz. 1938.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LI VIIIe c o n g r è s international des sciences historiques, Zürich, 1938. Communications présentées. I, II. Paris, (1938). 2 dln.
Va n M r . A. l e C o s q u i n o d e B u s s y , t e A m s t e r d a m . Jaarverslag van de vereeniging ‘Hendrick de Keyser’ XII (1929) XX (1937).
Va n M r . B. d e G a a y F o r t m a n , t e A m s t e r d a m . Jaarverslag van de stichting ‘Réveil - archief’, te Amsterdam 1936-1938.
Va n D r . K. K a u e n h o w e n , t e G ö t t i n g e n . Mitteilungen des Sippenverbandes der Danziger Mennoniten-Familien Epp, Kauenhowen, Zimmermann. II, 1-6 (1936) - V, 1, 2 (1939). Mitteilungen der niederländischen Ahnengemeinschaft. I, 1, 2 (1938/39).
Va n D r . H. S p r o e m b e r g , t e B e r l i j n . W. Wa t t e n b a c h . Deutschlands Geschichtsquellen im Mittelalter. Deutsche Kaiserzeit. Hrsg. von R. H o l t z m a n n . Bd. I, H. 1, 2. Berlin, 1938, 1939.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LII
II. Door ruiling met of lidmaatschap van andere genootschappen verkregen tijdschriften, gedurende de jaren 1937-1939. A i x . Redactie der Annales des facultés de droit et des lettres. Annales de la faculté de droit, n.s. XXVII (1937)-XXXI (1939). Annales de la faculté des lettres XIX, ¾ (1936) - XX, ½ (1938/'39). Année scolaire 1937/38; 1938/39. Rapport annuel du conseil de l'université 1936/37. A k e n . Aachener Geschichtsverein. Zeitschrift LVIII (1937), LIX (1938).
A l v e r n a , bij Wijchen. Redactie van Studia Catholica. XIII (1937)-XV (1939). A m s t e r d a m . Koninklijke akademie van wetenschappen. Jaarboek 1936/37-1938/39. Mededeelingen, afd. letterkunde, dl. 83 A 1-5; 84 B 2-5; n.r. I, 1-13; II, 1-13. [Prijsverzen:] 1936, 1937, 1939.
Verhandelingen, afd. letterkunde, nieuwe reeks XXXIX (1937)-XLIV (1939). (Na reclame ontvangen: nwe reeks XXXI, 5 (1938). A m s t e r d a m . Koninklijk oudheidkundig genootschap. Jaarverslag LXXIX (1936/37)-LXXXI (1938/39).
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LIII A r n h e m . Gelre. Vereeniging tot beoefening van Geldersche geschiedenis, oudheidkunde en recht. Bijdragen en Mededeelingen XL (1937)-XLII (1939). Index I-XL. Werken XX (1938), XXI (1939). A u g s b u r g . Historischer Verein für Schwaben und Neuburg. Zeitschrift LII (1936), LIII (1938).
B a t a v i a . Koninklijk Bataviaasch genootschap van kunsten en wetenschappen. Bibliotheca Javanica VII, a (1937), VIII (1938). Jaarboek IV (1937)-VI (1939). Tijdschrift voor Indische taal-, land- en volkenkunde LXXVII (1937)-LXXIX (1939). Verhandelingen LXXIII (1937)-LXXIV, 2 (1939). Verslag (Oudhk.) 1936-1938. Met uittreksel verslagen 1931-1935.
B a t a v i a . Genealogisch-heraldische kring. Navorscher (De Indische) V (1939).
B a z e l . Historische und antiquarische Gesellschaft. Zeitschrift XXXV (1936), XXXVII (1938), Beilage XXXVII (1938).
B e r g e n -o p -Z o o m . Redactie van Sinte Geertruydtsbronne, tijdschrift voor de geschiedenis van West-Brabant e.o. Sinte Geertruydtsbronne XIV (1937)-XVI (1939).
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LIV B e r l i j n . Verein für Geschichte der Mark Brandenburg. Forschungen XLIX (1937)-LI (1939).
B e r n . Allgemeine geschichtsforschende Gesellschaft der Schweiz. Zeitschrift XVI, 4 (1936) - XIX, 1 (1939).
B o s t o n . Massachusetts historical society. Collections LXXIX (1939).
B r e m e n . Historische Gesellschaft des Künstlervereins. Jahrbuch XXXVII (1937), XXXVIII (1939).
B r u g g e . Société d'émulation pour l'étude de l'histoire et des antiquités de la Flandre. Annales LXXIX (1936), LXXX (1937).
B r u s s e l . Académie royale d'archéologie de Belgique. Revue VI, 4 (1936) - IX, 1-3 (1939).
B r u s s e l . Algemeen archief van het Koninkrijk België. Annuaire IV (1930/'36). Inventaire des archives des chambres suprêmes des douanes et de la judicature de Bruxelles, par O. J o d o g n e . Inventaire des archives de la Jointe de Valenciennes, par F e r n . Lefèvre. Inventaire des archives du Comité de Séguestre pour la gestion des biens du clergé français supprimé situées au Pays-Bas, par F e r n . Lefèvre. Travaux du cours pratique d'archivéconomie donné...... 1936, 1937.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LV Inventaire des archives de la Chambre des Comptes, par E. F a i r o n . Inventaire sommaire des archives des greffes scabinaux, communautés, seigneuries et paroisses, conservées au dépôt des archives de l'état à Liège, ar Y. Ye r n a u x . Inventaire des protocoles de notaires, conservés aux archives de l'état à Liège, par G. H e n n e n . Fonds d'Andelot. Inventaire analytique. (Na reclame ontvangen: Les archives de l'état en Belgique, pendant la guerre (1914-1918). Annuaire.)
B r u s s e l . Académie royale des sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique. Annuaire CIII (1937) - CV (1939). (Na reclame ontvangen: LXXXI/LXXXV (1915/19). Biographie nationale V.-Z. Bulletins de la classe des lettres et des sciences morales et politiques, 5e sér. XXIII (1937) - XXV, 1-9 (1939). Bulletins de la classe des beaux-arts XIX (1937), XX (1938).
B r u s s e l . Académie royale de Belgique. Commission royale d'histoire. Bulletin CI, 2/4 (1936)-CIV (1939). [Publications...]. Série en 4o: Correspondance de la cour d'Espagne sur les affaires des Pays-Bas au 17e siécle. VI. Par J o s . C u v e l i e r .
Ve r c a u t e r e n , F e r n a n d . Actes des comtes de Flandre 1071-1128.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LVI [Publications...]. Série en 8o: S a i n t -P i e r r e d e G a n d ' e t S a i n t -A m a n d . Les annales. Annales Blandinienses, etc. par P h . G r i e r s o n . E m . F a i r o n . Chartes confisquées aux bonnes villes du pays de Liège...... H. J o s s o n et L. W i l l a e r t , Correspondance de Ferdinand Verbiest...... A. C o s e m a n s . De bevolking van Brabant in de 17de en 18de eeuw.
B r u s s e l . Commissions royales d'art et d'archéologie. Bulletin LXXV (1936) - LXXVIII, janv. - juin (1939).
B r u s s e l . Société d'archéologie de Bruxelles. Annales XXXIX (1935) - XLI (1937).
B r u s s e l . Société pour le progrès des études philologiques et historiques. Revue XV, ¾ (1936) - XVIII, 1, 2/3 (1939).
B r u s s e l . De Bollandisten. Analecta Bollandiana LV (1937) - LVII (1939).
B u e n o s A i r e s . Instituto de investigaciones históricas de la facultad de filosofia y letras de la universidad nacional. Publicaciones LXXI (1936) - LXXIII (1938).
C a t a n i a . Società di storia patria per la Sicilia orientale. Bollettino (voortzetting van: Archivio). I/II (XIV/XV) (1936/37), III (1938).
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LVII C o l o m b o . Dutch Burgher Union of Ceylon. Journal XXVI, 4 (1936) - XXIX, 1,2 (1939).
D a n z i g . Westpreussischer Geschichtsverein. Quellen und Darstellungen... XIX, 1 (1936) - XXI (1938). Weichselland. Mitteilungen... XXXVI (1937) - XXXVIII (1939). Zeitschrift LXXIII (1937), LXXV (1939).
D e i n z e . Kunst- en oudheidkundige kring Deinze. Bijdragen IV (1937) - VI (1939).
D r i e b e r g e n . Redactie van het Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht. Archief LXI (1937) - LXIV, 1, (1939).
D u s s e l d o r p . Düsseldorfer Geschichtsverein. Jahrbuch XXXIX (1937) - XLI (1939).
E l b e r f e l d . Bergischer Geschichtsverein. Zeitschrift LXV (1937) - LXVII (1939).
E m d e n . Gesellschaft für bildende Kunst und vaterländische Altertümer. Jahrbuch XXV (1937), XXVI (1938).
E r l a n g e n . Institut für fränkische Landesforschung an der Universität Erlangen. Jahrbuch III (1937), IV (1938).
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LVIII E s s e n . Historischer Verein für Stadt und Stift Essen. Beiträge zur Geschichte von Stadt und Stift Essen LV (1937) - LVII (1939). (Na reclame ontvangen: XXXVII (1918).
F r a n k f o r t . a.d.M. Verein für Geschichte und Altertumskunde. Archiv für Frankfurts Geschichte und Kunst. 4 F. V, 1 (1938).
G e n è v e . Société d'histoire et d'archéologie. Bulletin VI, 3,4 (1936/38). Mémoires et documents XXXVI (1938). Mémoires et documents. Série en 4o VI (1938).
G e n t . Koninklijke Vlaamsche academie voor taal- en letterkunde. Jaarboek XLV (1936) - XLVIII (1939). [Uitgaven...]:
6e reeks 58,2: W. P e e . Dialectgeographie der Nederl. diminutiva. II (Materiaal). 1938. 6e reeks 60: J. C o r n e l i s s e n . Idioticon van het Antwerpsch dialect. Bijvoegsel I-III. 1936-1939. 6e reeks 61: H.J. d e Vo s . Moedertaalonderwijs in de Nederlanden. I, II. 1939. Salsmans-fonds, nr. 4: A d r . P o i r t e r s . Den Spieghel van Philagie...... van inl. en aant. voorzien door J. S a l s m a n s . 1937. Verslagen en mededeelingen 1936, Sept.-Dec. - 1939, Jan.-Juni.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LIX G e n t . Maatschappij van geschied- en oudheidkunde. Bulletijn XLIV (1936) - XLVII (1939). (Na reclame ontvangen: XXVII/XXVIII, 1 (1920; XXXII, 1 (1924).
G i e s s e n . Oberhessischer Geschichtsverein. Mitteilungen, n.F. XXXIV (1937), XXXV (1938).
G l e n n 's F a l l s . (N.-Y.) New.-York State historical association. History (New York) XVIII (1937) - XX (1939).
G ö r l i t z . Oberlausitzische Gesellschaft der Wissenschaften. Neues lausitzisches Magazin CXIII (1937), CXIV (1938).
's-G r a v e n h a g e . Vereeniging Het Nederlandsch economisch-historisch archief. Jaarboek XVII (1931) - XX (1936). (1937 niet verschenen). Werken IX (1933), X (1939).
's-G r a v e n h a g e . Genealogisch-heraldisch genootschap ‘De Nederlandsche Leeuw’. Maandblad LV (1937) - LVII (1939).
's-G r a v e n h a g e . Nederlandsch comité voor geschiedkundige wetenschappen. Jaarverslagen 1929-1937. Verslag congres I (1932) - IV (1938).
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LX 's-G r a v e n h a g e . Vereeniging ‘Die Haghe’. Jaarboek 1937-1939. [Uitgaven]: N.J. P a b o n . De hofboeken van 's-Gravenhage 1458-1561.
's-G r a v e n h a g e . Koninklijk instituut voor de taal-, landen volkenkunde van Nederlandsch-Indië. Bijdragen XCV (1937) - XCVIII (1939).
's-G r a v e n h a g e . Linschoten-Vereeniging. Jaarverslag XXIX (1936) - XXXI (1938). Werken XL (1937) - XLIII (1939).
G r a z . Historischer Verein für Steiermark. Blätter für Heimatkunde XIII (1935) - XVI (1938). Zeitschrift XXX (1936) - XXXII (1938).
G r e i f s w a l d . Rügisch-pommerscher Geschichtsverein. Jahrbücher XXXI (1937), XXXII (1938).
H a a r l e m . Redactie der bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom Haarlem. Bijdragen LIV, 3 (1936) - LVI (1938). Alg. reg. I-L (O.-Z.).
H a a r l e m . Vereeniging ‘Haerlem’. Jaarboek 1935-1938. [Uitgaven...]: J.L. Ta d e m a . Haarlemsche jeugdherinneringen. 1937.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXI H a l l e (België). Geschied- en oudheidkundige kring. Gedenkschriften XI (1936) - XIII (1938).
H a l l e a.d. Saale. Thüring. - sächs. Gesch.- und Altertumsverein. Zeitschrift XXIII (1937) - XXV (1938).
H a m b u r g . Verein für hamburgische Geschichte. Zeitschrift XXXVI (1937), XXXVII (1938).
H a n n o v e r . Historischer Verein für Niedersachsen. Jahrbuch XIV (1937), XV (1938).
's-H e r t o g e n b o s c h . Provinciaal genootschap van kunsten en wetenschappen in Noord-Brabant. Handelingen 1933/37. [Uitgaven]: A.E. v a n G i f f e n . Bouwsteenen voor de Brabantsche oergeschiedenis. J a c . J M. H e e r e n . Geschiedenis van het kasteelraadhuis en de heren van Helmond.
J e n a . Verein für thüringische Geschichte und Altertumskunde. Regesta diplomatica... IV (1267-1288/89) en Namenverzeichnis. Zeitschrift, n.F. XXXIII (1938).
K a r l s r u h e . Badische historische Kommission. Neujahrsblätter n.F. XIX (1937). Zeitschrift für die Geschichte des Oberrheins LXXXIX, 4 (1936) XCII, 1 (1939).
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXII K a s s e l . Verein für hessische Geschichte und Landeskunde. Mitteilungen 1935-1937/38. Zeitschrift LXI (1936).
K i e l . Gesellschaft für schleswig-holsteinische Geschichte. Zeitschrift LXV (1937) - LXVII (1939).
K o n i n g s b e r g e n . Redactie der altpreussische Forschungen. Forschungen XIV (1937) - XVI (1939).
K o r t r i j k . Geschied- en oudheidkundige kring. Handelingen n. rks XV (1936), XVI (1937).
L a u s a n n e . Société d'histoire de la Suisse romande. Mémoires et documents, 2e sér. XVI. annexe. Tables 1837-1937. [Publications]: Inventaire des sceaux vaudois. Par D.L. G a l b r e a t h .
L e e u w a r d e n . Friesch genootschap van geschied-, oudheid- en taalkunde. ‘De Vrije Fries’ XXXIV (1937), XXXV (1939). Verslag CVIII (1936) - CX (1938).
L e i d e n . Maatschappij der Nederlandsche letterkunde. Jaarboek 1936/37-1938/39. Tijdschrift LVI (1936/37) - LIX (1939).
L e u v e n . Redactie der Revue d'histoire ecclésiastique. Revue XXXIII (1937) - XXXV (1939).
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXIII L o n d e n . Redactie van The English historical review. Review LII, 205 (1937) - LIV, 216 (1939).
L o n d e n . The historical association. Bulletin XXVII (1937), XXVIII (1938). (Na reclame ontvangen: IX (1919), XI (1921) - XXVI (1936). History. Vol XVI, 61 (1931) - Vol. XXIII, 92 (1939). Leaflet LXXX (1930) - CXI (1938). (Na reclame ontvangen: XLVIII (1920), XLIX (1921), LIV (1923), LV (1923), LVIII (1924), LIX (1924), LXI (1925), LXIII (1925) - LXVII (1927), LXX (1934).
L o n d e n . Royal historical society. Transactions, 4 th. ser. XX (1937), XXI (1939).
L o n d e n . Institute of historical research of the university. Bulletin XV (1937) - XVII (1939). Suppl. VIII, IX. Theses suppl. V (1936) - VII (1939). Report (Annual) XV (1935/36) - XVII (1937/38).
L ü b e c k . Verein für Hansische Geschichte. Geschichtsblätter LX (1935) - LXIII (1938). Pfingstblätter XXV (1936), XXVI (1939).
L ü b e c k . Verein für lübeckische Geschichte und Altertumskunde. Mitteilungen XV, 8/9 (1937), 10/11 (1939). Zeitschrift XXIX (1937), XXX, 1 (1939).
L u i k . Institut archéologique liégeois. Bulletin LVIII (1934) - LXII (1938). (Na reclame ontvangen: XLV (1920).
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXIV Chronique XXVIII (1937) - XXX (1939). (Na reclame ontvangen: XXIV (1933) - XXVI (1935).
L u i k . Société d'art et d'histoire du diocèse de Liège. Bulletin XXVIII (1937), XXIX (1938).
L u n d . Kungelige Karolinska Universitetet. Acta Universitatis Lundensis. Nova series. 1a Avd. XXXIII,2 (1937), XXXIV, 1,2 (1938), XXXV (1939).
L u x e m b u r g . Institut Grand-Ducal de Luxembourg. Publications LXVII (1938), LXVIII (1939).
M a a g d e n b u r g . Verein für Geschichte und Altertumskunde des Herzorgtums und Erzstifts Magdeburg. Geschichtsblätter LXX/LXXI (1936/37), LXXII/LXXIII (1937/38).
M a a s t r i c h t . Limburgs geschied- en oudheidkundig genootschap. Maasgouw (De). Limburgs jaarboek... LVII (1937) - LIX (1939).
M a a s t r i c h t . Société historique et archéologique dans le Limbourg à Maestricht. Publications LXXIII (1937), LXXIV (1938).
M a r e d s o u s . Abbaye de Maredsous. Revue Bénédictine XLIX (1937) - LI, 1-3 (1939).
M e c h e l e n . Cercle archéologique littéraire et artistique de Malines. Bulletin XLI (1936) - XLIII (1938).
M e i s s e n . Verein für die Geschichte der Stadt Meissen. Mitteilungen XII (1937).
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXV S t .-M i c h i e l s g e s t e l . Redactie van de Bossche bijdragen. Bijdragen XIV, 3 (1937) - XVI (1939).
M i d d e l b u r g . Zeeuwsch genootschap der wetenschappen. Archief 1937-1939.
M ü n c h e n . Bayerische Akademie der Wissenschaften. Abhandlungen der philos.-philol. und der hist. Klasse, n.F. 13 (1937) - 17 (1938). Sitzungsberichte 1936, 5-10 - 1938, 1-8.
M ü n s t e r . Verein für Geschichte und Altertumskunde. Westfalens. Westfalen. Mitteilungen... XXI, 5-7 (1936) - XXIV (1939).
M ü n s t e r . Provinzialinstitut für westfälische Landes- und Volkskunde. Forschungen I (1938), II, 1,2 (1939).
N a m e n . Société archéologique de Namur. Annales XLI, 2 (1935) - XLIII, 1 (1938). (Na reclame ontvangen: XXXII (1913), XXXV, 2 (1922). Namurcum. Chronique... XII (1935) - XV (1938).
N e u r e n b e r g . Germanisches Museum. Anzeiger 1936/39.
N e w -Yo r k . American scenic and historic preservation society. Bulletin IV, 4 (1937), V, 1,2 (1937/38).
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXVI N e w -Yo r k . The New-York historical Society. Collections LXVII (1937) - LXIX (1938).
S t .-N i k o l a a s . Oudheidkundige kring van het Land van Waas. Annalen XLVIII, 2 (1937) - LI, 2 (1939).
N i j m e g e n . Redactie van het Historisch tijdschrift. Historisch tijdschrift XVI (1937) - XVIII (1939). (Na reclame ontvangen: XII (1933).
O l d e n b u r g . Verein für Landesgeschichte und Altertumskunde. Jahrbuch XLI (1937), XLII (1938).
O s n a b r ü c k . Verein für Geschichte und Landeskunde von Osnabrück. Mitteilungen LVI (1936) - LIX (1939).
P a r i j s . Rédaction du Bulletin de l'académie des beauxarts de l'institut de France. Bulletin XXIII (1936), XXIV (1936). Vervolgens als: XIII. année (1937), XIV (1938).
P a r i j s . Société d'histoire diplomatique. Revue LI (1937) - LIII (1939).
R i c h m o n d (Va.). Virginia historical society. Magazine XLV (1937), XLVI, 1-3 (1938).
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXVII R i g a . Latvyas véstures instituts. (Institut de l'histoire de Lettonie). Avoti, Latvyas véstures. Les sources de l'histoire de Lettonie. I (1937), II (1937), IV (1938), V (1939). Zurnals I (1937) - III (1939).
R o m e . Nederlandsch historisch instituut. Mededeelingen, 2e reeks VII (1937), VIII (1938).
R o m e . Biblioteca apostolica vaticana. Studi e testi LXX (1936), LXXI (1937).
R o m e . R. Società romana di storia patria. Archivio LIX (1936), LX (1937). (LVIII ontbr.).
R o m e . Institut historique belge de Rome. Analecta vaticano belgica, 2e sér. IV (1937) - VII (1939). Bulletin XVII (1936) - XIX (1938).
R o s t o c k . Verein für Rostocks Altertümer. Beiträge XXI (1938/39). Reg. I-XX.
R o t t e r d a m . Gemeente-archief. Jaarverslag 1936.
S c h w e r i n . Verein für mecklenburgische Geschichte und Altertumskunde. Jahrbücher C (1936) - CII (1938).
S t e t t i n . Gesellschaft für pommersche Geschichte und Altertumskunde. Monatsblätter L (1936) - LII (1938). (Na reclame ontvangen: XLVII (1933). Studien (Baltische) XXXVIII (1936) - XL (1938).
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXVIII S t o c k h o l m . Kungl. vitterhets historie och antikvitets akademien. Arsbok 1936-1938. (Na reclame ontvangen: 1927-1935). Fornvännen XXXII (1937) - XXXIV (1939). Handlingar XLIII (1937) - XLVII (1939).
S t o c k h o l m . Nordiska museet. Arsbok 1937, 1938. Jahrbuch 1937, 1938.
S t u t t g a r t . Landesbibliothek. Jahrbücher 1936/37. Vierteljahrshefte XLII, ¾ (1936). Hierna o.d. titel: Zeitschrift für württembergische Landesgeschichte I (1937) - III, 1 (1939).
To r o n t o . The University of Toronto Library. Review (The Canadian historical) XVIII (1937) - XX (1939).
U l m . Verein für Kunst und Altertum in Ulm und Oberschwaben. Mitteilungen XXX (1937).
U p p s a l a . Carolina Rediviva. Kungelige universitetets-biblioteket. Svenska landsmal ock svenskt folkliv 1936, 1937. Skrifter utgivna av kungl. humanistiska vetenskaps-samfundet XXIX (1934/38) - XXXI (1938/39).
U t r e c h t . Gemeente-archief. Verslag 1936, 1937.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXIX U t r e c h t . Provinciaal genootschap van kunsten en wetenschappen. Verslag alg. verg. 1937-1939.
Wa s h i n g t o n . American historical association. Report 1931, 3 - 1937, 1. Review XLII, 3, 4 (1936) - XLV, 1 (1939).
We e n e n . Akademie der Wissenschaften. Archiv für österreichische Geschichte CXIV (1938).
We e n e n . National-Bibliothek. Monatsblatt des Vereines für Geschichte der Stadt Wien. LIII, 10/12 (1937/38) - LV, 1-9 (1938). (Na reclame ontvangen: XLV, 7-12 (1928), XLVI, 1-6 (1929)).
We e n e n . Institut für österreichische Geschichtsforschung. Mitteilungen L, ¾ (1937) - LII (1938).
We r n i g e r o d e . Harz-Verein für Geschichte und Altertumskunde. Zeitschrift LXIX, 1 (1936), LXX (1937).
W i e s b a d e n . Verein für nassauische Altertumskunde und Geschichtsforschung in Wiesbaden. Annalen LVI (1936), LVII (1937). Heimatblätter XXXVII (1937), XXXVIII (1937).
Wo l f e n b ü t t e l . Geschichtsverein für das Herzogtum Braunschweig. Jahrbuch, 2. F. IX (1937).
Z ü r i c h . Antiquarische Gesellschaft. Mitteillungen XXXII, 1 (1937) - XXXIII, 1 (1939).
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXX Z w o l l e . Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch regt en geschiedenis. Verslagen en Mededeelingen LIII (1937) - LV (1939).
III. Overgenomen van het Leesgezelschap. Annales d'histoire économique et sociale nr. XLII (1937) - LIV (1939). Van 1939 af o.d. titel: Annales d'histoire sociale. O.d.t.: Annales d'histoire sociale I, 1-4 (1939). Archief (Nederlandsch) voor kerkgeschiedenis, n.s. XXX (1938), XXXI (1939). Archievenblad (Nederlandsch) XLIV (1936/37) - XLVI (1938/39). Index I (1892) - XLV (1938).
Archiv (Deutsches) für Geschichte des Mittelalters I (1937) - III (1939). Boek (Het) XXV (1938). Bulletin of the international committee of historical sciences IX (1937), X (1938), voorts met de nummering 40-45 (1939). Bijdragen voor vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde 7e rks. VIII (1937) - 8e rks. I (1939). Historia. Maandschrift voor geschiedenis III (1937) - V (1939). Historie in woord en beeld I (1938), II, 1-3 (1939).
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXXI Historiebladen (Nederlandsche). Driemaandel. tijdschr. I (1938), II (1939). Jaarboek (Oudheidkundig), 4e ser. VI (1937) - VIII, 1,2 (1939). Jahrbuch (Historisches)... der Görres-Gesellschaft. LVII (1937), LVIII (1938), LIX, ½ (1939). Kloosterzegels (Nederlandsche), vóór 1600. I (1935) - XIII (1939). Mitteilungen aus der historischen Literatur XXII, 4 (1935), XXIII (1937). Monatshefte für rheinische Kirchengeschichte I (1907) - XXXIII (1939). Navorscher (De) LXXXVI (1937) - LXXXVIII, 1-6 (1939). Oud-Holland LIV (1937) - LVI (1939). Parochiën (De) in het bisdom Breda. Dekenaat Bergen op Zoom II. Hildernisse, Emaus, Borgvliet.
Review (The economic history) VII, 2 (1936) - IX (1938). Révolution française. (La) N.s. II (1935) - XVIII (1939). Revue d'histoire économique et sociale. XXIII (1936/37) - XXV, 1,2 (1939).
Revue d'histoire moderne XXV (1937) - XL (1939).
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXXII Revue historique CLXXIX (1937) - CLXXXVII (1939). Revue belge de numismatique LXXXVII (1935) - LXXXIX (1937). Taxandria. Tijdschrift voor Noordbrabantsche geschiedenis en volkskunde XLIV (1937) - XLVI (1939). Tijdschrift voor geschiedenis LII (1937) - LIV (1939). Vierteljahrschrift (Historische) XXXI, 1 (1937) - XXXI, 4 (1939). Vierteljahrschrift für Sozial- und Wirtschaftsgeschichte XXX (1937) - XXXII (1939). Volk (Eigen). Alg. tijdschrift voor volkskunde en dialect. IX (1937) - XI (1939). Volksalmanak (Groningsche) 1937-1939. Zeitschrift (Historische) CLV, 3 (1936) - CLXI, 1 (1939). Zeitschrift f. Kirchengeschichte LVI (1937) - LVIII (1939). G.C.E. C r o n e . De jachten der Oranjes. Amsterdam, 1937. E t u d e s d'histoire dédiées à la mémoire de Henri Pirenne par ses anciens élèves. Bruxelles, 1937. J o s . H a b e t s . Geschiedenis van het tegenwoordig bisdom Roermond en van de bisdommen, die het in deze gewesten zijn voorafgegaan. III. dl.: Het oude bisdom Roermond 1559-1801. Roermond, 1892. (Aangeschaft door de Bibliotheek).
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXXIII H o m m a g e s et souvenirs [de] Henri Pirenne. Bruxelles, 1938. 2 dln. C.H. d e J o n g e . Paulus Moreelse, portret- en genreschilder te Utrecht, 1571-1638. Assen, 1938. K l o o s t e r z e g e l s , Nederlandsche, vóór 1600. Uitgegeven door W.A. B e e l a e r t s v a n B l o k l a n d , D.P.M. G r a s w i n c k e l , E l i s a b e t h C.M. P r i n s en D a l m a t i u s v a n H e e l . Afl. VI-XIII. 's-Gravenhage, 1936-1939. T h e l e t t e r s of Queen Victoria, second series [third volume]: 1879-1885. Ed. by G e o r g e ......... B u c k l e . Londen, 1928. (Aangeschaft door de Bibliotheek). M.D. O z i n g a . Daniel Marot, de schepper van den Hollandschen Lodewijk XIV-stijl. Amsterdam, 1938. N.W. P o s t h u m u s . De geschiedenis van de Leidsche lakenindustrie. 's-Gravenhage, 1908-1939. 3 dln. F l o r i s P r i m s . Geschiedenis van Antwerpen. V. Onder Vlaanderen (1356-1405). Antwerpen, 1934, 1935. 3 dln. Dezelfde. Losse bijdragen tot de Antwerpsche geschiedenis. Antwerpiensia. 1935 (9e reeks). Antwerpen, 1936. Dezelfde. Rechterlijk Antwerpen in de middeleeuwen. De rechterlijke instellingen. Antwerpen, 1936. Dezelfde. Geschiedenis van het Kiel. Antwerpen, 1938. G a b r i ë l H. Ve r b i s t . Saint Willibrord, apôtre des Pays-Bas et fondateur d'Echternach. Bruges, 1939.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXXIV
Bijlage D. Kasoverzicht van het genootschap 1939. ONTVANGSTEN.
UITGAVEN.
Saldo in kas 1 Jan. f 222.17 1939
Contributiën genootschappen
f 110. -
Kapitaalsontvangsten f 6995.90
Administratiekosten
f 212.94
Rente Spaarbanken f 116.53
Reiskosten
f 68.04
Rente effecten
f 1992.71
Salarissen
f 831.67
Contributiën leden f 5938.23
Honoraria
f 310.10
Verkoop werken
Aankoop van boeken en tijdschriften
f 206.59
Verzekering
f 64.60
Belasting
f 124. -
Drukken der werken
f 5951.24
Kapitaalsuitgaven
f 7036.86
Diversen
f 10. -
Saldo in kas 31 Dec. 1939
f 431.93
f 92.43
_____
_____
f 15357.97
f 15357.97
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXXV
Kasoverzicht van het Leesgezelschap 1939. ONTVANGSTEN.
UITGAVEN.
Saldo Cred. en Dep. f 638.64 kas
Aan Cred. en Dep. kas f 651.49
Rente Cred. en Dep. f 12.85 kas
Nadeelig saldo 1938
f 62.47
Opgenomen Cred. f 58.47 en Dep. kas
Bodeloon
f 60.40
Contributiën lezers f 118. -
Administratiekosten
f 16.77
Verkoop van f 126.34 tijdschriften aan het Hist. Genootschap
Aankoop van boeken en f 262.68 tijdschriften
Nadeelig saldo 1939
f 91.91 _____
_____
f 1046.21
f 1046.21
Rek. kap. Hist. Genootschap. Effecten nominaal
f 59920. -
Effecten beurswaarde 31 Dec. 1939
f 51762.97
Saldo in kas 31 Dec. 1939
f 431.93 _____ f 52194.90
Rek. kap. Leesgezelschap. Saldo Cred. en Dep. kas
f 593.02
Nadeelig saldo 1939
f 91.91 _____ f 501.11
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXXVI
Bijlage E. Verslag van de Algemeene vergadering der leden van het Historisch Genootschap, gehouden op Woensdag 27 Maart 1940 in de Senaatszaal van de Rijksuniversiteit te Utrecht. Aanwezig volgens de presentielijst: de eereleden: H. Wätjen, H. van Werveke, de gewone leden: J.A. van Arkel. J.G. Avis. T. Baader. W.A.F. Bannier. R.F.P. de Beaufort. J.F. Bense. J.W. Berkelbach van der Sprenkel. E. van Beusekom. M.H. de Boer. M.J. Boerendonk. K.H. Boersema. F. Boerwinkel. M. ten Bouwhuys. S. van Brakel. C.D.J. Brandt. Mevr. J. Brandt - van der Veen. K.H. Broekhoff. J. Brouwer. Mevr. F.L.W.M. Buismande Savornin Lohman. A. le Cosquino de Bussy. W.J.J.C. Bijleveld. R. Bijlsma. J.G. van Dillen. L.M. van Dis. P.J. Dobbelaar. J. Douma. J.P. Duvekot. H. Emmen. W.A. Engelbrecht. G.A. Evers. D. Franses O.F.M. B.J. Lintelo baron de Geer van Jutphaas. H.A. Enno van Gelder. A. de Goede. L.J.C. van Gorkom.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
Mej. G. Grosheide. C. Gruijs. J.C. de Haan. A. Haga. G.A. van Hamel. S. Hart. H.C. Hazewinkel. F.E. baron van Heerdt. B. van 't Hoff.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXXVII A. Hulshof. F.W.T. Hunger. C.J.G.N. Itz. D. Jansen. Jhr. B.M. de Jonge van Ellemeet. J. Karsemeijer. G.W. Kernkamp. F. Ketner. J.M. Keyman. F.S. Knipscheer. A.A. Kok. Mej. N. Kolff. Mej. E.H. Korvezee. B.D.E. Kraft. Mej. G.H. Kurtz. G.C. Labouchere. H.A. Leenmans. C.J.B. Lindeman, O.E.S.A. T.J.G. Locher. Mej. A.J. Maris. P.A. Meilink. A. Merens. D. Nauta. A. Noach. J. Oderwald. Mej. J.K. Oudendijk. G.A.W. ter Pelkwijk. A. van der Poest Clement. P. Polman O.F.M. R.R. Post. N.W. Posthumus. J.E. van der Pot. M. Roest. J.M. Romein. A.J.C. Rüter. D. Rutgers. A.A. van Schelven. H.J.J. Scholtens. W.C. Schuylenburg. J.H. Sebus. E. Slijper. J. Smit. Z.W. Sneller. F.W. Stapel. J.C.L.M. Stuyt. N.B. Tenhaeff. H. Terpstra.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
Joh. Theunisz. Mevr. C.L. Thyssen - Schoute. M. baronesse van Tuijll van Serooskerken. W.S. Unger. J. Vandervelden. Mej. H.B.C.W. Vermeer. J.J. Vermeulen. W.J.G. Vermeulen. L.C. Vrijman. D.J. Wansink. J.C.M. Warnsinck. J.J. Westendorp Boerma. J.C. Westermann. A.W. Wichers Hoeth. Jhr. P.J. van Winter. A. Wisse. J.W. Wijn. P. de Zeeuw. W. Zwier. A. Zijp.
Verder wordt de vergadering bijgewoond door Dr. H.Th. s' Jacob, President-Curator van de Rijksuniversiteit te Utrecht en Mevrouw I. Wätjen uit Münster. De Voorzitter, Dr. W.A.F. Bannier, opent te 11 uren de vergadering met de volgende rede:
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXXVIII Dames en Heeren, gasten en leden van het Historisch Genootschap. Ik heet U, mede uit naam van mijn medebestuurderen, van harte welkom in deze Algemeene Ledenvergadering van ons Genootschap. Tot enkelen Uwer moge ik een persoonlijk woord van verwelkoming richten. In de eerste plaats tot U, Mijnheer de Burgemeester, het hoofd der Gemeente, waar sedert zijn oprichting het Historisch Genootschap gevestigd heet. Uwe aanwezigheid hier, waartoe U overigens ook Uw lidmaatschap het recht verschaft, geeft ons, indien nog noodig, de zekerheid, dat temidden van Uwe thans meer dan ooit veelvuldige en vermoeiende bestuursbeslommeringen toch ook elke uiting van wetenschappelijk leven in Uwe en onze stad Uw hartelijke belangstelling heeft. Wanneer ik vervolgens, Mijnheer de President-Curator der Utrechtsche Rijksuniversiteit en Mijnheer de Secretaris van Curatoren, tot U gezamenlijk het woord richt, dan vindt dit gereedelijk zijn aanleiding in de omstandigheid, dat het Historisch Genootschap U tot grooten dank verplicht zich voelt wegens de door Bestuur en Leden zoozeer gewaardeerde gastvrijheid, die Gij ons, evenals voor twee jaren, wederom in deze Senaatskamer van het Universiteitsgebouw hebt willen verleenen. Toen wij in 1938 voor den eersten keer krachtens Uwe welwillende beslissing voor onze bijeenkomst de beschikking over deze illustre ruimte verkregen hadden, heb ik vrij uitvoerig uiteengezet, dat het Historisch Genootschap ingevolge zijn verleden alle aanleiding had zich hier tehuis te gevoelen. Ik behoef die woorden thans niet te herhalen, maar ik verzoek U wederom, U er van verzekerd te houden, dat wij ons wegens Uwe aanwezigheid als gastheer en tegelijkertijd als gast in ons midden ten zeerste verheugen. Professor Van Werveke, het zal U wellicht bekend zijn, dat wij aanvankelijk Uw ambtgenoot Prof. Ganshof, Uw senior als Eerelid van ons Genootschap, hadden gevraagd, in deze bijeenkomst als eerste Spreker op te treden. De moeilijke tijdsomstandigheden, waarin wij leven en die al sinds maanden haar stempel zetten op al ons doen en denken, hebben hem echter belet aan onze uitnoodiging gehoor te geven. Hij dient thans zijn en Uw vaderland op andere
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXXIX wijze dan met de pen en het woord. Maar als wij hem moesten missen, dan hadden wij toch in U zijn meest gewenschten plaatsvervanger. Het sprak immers vanzelf, dat wij ditmaal ter opluistering onzer bijeenkomst een geleerde uit het door zooveel lotsgelijkheid en - het verheugt mij het te mogen vaststellen - in de laatste jaren door zoovele banden van oprechte vriendschap met ons verbonden België zouden uitnoodigen. Gij zijt reeds sedert geruimen tijd geen vreemdeling meer in de kringen der Nederlandsche historici. Uw persoonlijk verkeer met hen evenals Uwe werken hebben hun een hoogen dunk gegeven van Uw uitnemende wetenschappelijke waarde. Moge Uw verblijf van dezen dag temidden Uwer Noord-Nederlandsche ambt- en vakgenooten U dezelfde voldoening brengen, die wij van Uw aanwezigheid en Uw woord mogen verwachten. Ook U, Dr. Terpstra, wil ik reeds aanstonds bij het begin dezer vergadering van harte welkom heeten. Toen U zelf U bij ons kwaamt aanbieden, om in deze bijeenkomst de tweede spreekbeurt te vervullen en ons mededeeldet, welk onderwerp U daarbij dacht te behandelen, hebben wij geen oogenblik geaarzeld op Uw voorstel in te gaan, wetende als wij waren, hoe groot Uwe deskundigheid was op dit Uw geliefkoosd gebied van onderzoek, onze koloniale geschiedenis. Aanvaard bij voorbaat reeds onzen dank voor Uwe belangstelling in de aangelegenheden des Genootschaps en voor Uw aandeel in het welslagen dezer vergadering. Wederom heb ik aanleiding, waarde vriend Kernkamp, Eerelid van ons Bestuur, tot U, evenals voor twee jaren, mèt een uiting van ingenomenheid met Uwe aanwezigheid in ons midden, een woord van hartelijken gelukwensch te richten. Toen mocht ik melding maken van de voltooiing van het tweede deel Uwer ACTA ET DECRETA der Utrechtsche Hoogeschool, thans voel ik mij gelukkig vast te mogen stellen, dat het derde en laatste deel van deze Uwe magistrale publicatie gereed is. Aan den druk er van wordt nog slechts de laatste hand gelegd en binnenkort zal het deel het licht zien. De Utrechtsche Hoogeschool, die gij meer dan dertig jaren met zooveel eere en succes als academisch docent en geleerde gediend hebt, zal tot in lengte van dagen ook in U mogen roemen als in haar geschiedschrijver over het tijdperk der eerste drie eeuwen van haar bestaan. De twee deelen van Uw Geschiedenis der Alma Mater Traiectina, ter
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXXX gelegenheid van haar derde eeuwfeest geschreven, en de drie zich daarbij aansluitende deelen Uwer ACTA ET DECRETA zullen in de toekomst een eereplaats innemen naast en somtijds boven de geschiedverhalen der andere Nederlandsche hoogescholen, die reeds vroeger het licht zagen en in wier rij dat van Utrecht - met allen eerbied voor het werk van Loncq, Wijnne en Miedema - in dezen vorm nog ontbrak. Ik zie aan deze tafel tot mijn - en ik verwacht ook tot U aller - voldoening een bekend gezicht, dat van ons Eerelid Prof. Wätjen uit Münster, dien gij U nog als den Spreker in onze vergadering van twee jaren geleden zult herinneren. Dat gij Professor Wätjen de gelegenheid hebt gevonden in deze verwarde tijden naar Nederland, waaraan U zooveel banden binden, te komen, heeft ons verheugd, meer nog, dat gij bij Uw vermoedelijk kortstondig verblijf in Nederland het Historisch Genootschap en zijn vergadering niet hebt willen voorbijgaan. Gij zijt ons, met Uw beminnelijke echtgenoote, hartelijk welkom! Evenals in 1938 zal ik mij thans onthouden van mededeelingen, aangaande de werkzaamheden van het Genootschap sedert dat jaar, en U daarvoor alleen verwijzen naar de jaarverslagen in de sedert verschenen en weldra verschijnende BIJDRAGEN EN MEDEDEELINGEN. Alleen dit: toen in September jl. wederom, voor de meesten onzer voor de tweede maal in een menschenleeftijd, het oorlogsgeweld om ons losbrak, hebben wij besloten, zoo lang de omstandigheden het zouden veroorloven, gewoon met onzen arbeid door te gaan en het geeft voldoening, dat onze leden deze houding, wellicht onbewust, hebben willen verstaan. Het getal dergenen, die in de laatste maanden van 1939 hun lidmaatschap opzegden, was niet abnormaal groot en bij den ingang van het loopende jaar mocht zelfs ten gevolge van het toetreden van nieuwe leden een gering accres op onze ledenlijst geconstateerd worden. Wij achten dit een moedgevend verschijnsel. Over de samenstelling van ons Bestuur hebben wij meer en, helaas, ten deele droevige mededeelingen te doen. Twee onzer werden door den onverbiddelijken dood aan de hunnen en aan hun taak in deze wereld ontrukt. Brugmans op het einde van het vorige, Gosses in den aanvang van het nieuwe jaar. Beiden mochten zich reeds sedert geruimen tijd niet meer verheugen in een goeden staat hunner gezond-
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXXXI heid, maar van Brugmans, wiens geest onverzwakt was gebleven, hadden wij nog goede verwachtingen op herstel. Het heeft niet mogen zijn. Voor Gosses was het einde, dat óók nog onverwacht kwam, een verlossing. Het is hier niet de plaats nog eens te reppen van hunne verdiensten als geleerden en leermeesters. Die zijn in Uwen kring, Dames en Heeren, voldoende bekend. Het Historisch Genootschap, evenals alle kringen, waarin zij verkeerden en waaraan zij hun toewijding gaven, heeft in hen veel verloren. Wij zijn hun dankbaar voor wat zij ook aan ons Genootschap en zijn werk gegeven hebben en houden hunne nagedachtenis in eere. Twee andere leden van het Algemeen Bestuur, Prof. Colenbrander en Prof. Posthumus, traden uit ons midden om redenen, die wij moesten eerbiedigen. Ook hun willen wij den tol van onze dankbare waardeering, voor wat zij in onzen kring deden, van ganscher harte betalen. Op ons verzoek traden tot het Algemeen Bestuur toe de hoogleeraren in de Vaderlandsche Geschiedenis, Dr. J. Romein te Amsterdam, Dr. Z.W. Sneller te Rotterdam en Jhr. Dr. P.J. van Winter te Groningen. Reeds eenige malen - en hoe kan het ook anders? - heb ik in dit korte woord ter inleiding van Uw bijeenkomst aanleiding gehad te zinspelen op wat ons allen onverbiddelijk bezig houdt: den oorlog. Er zou eenige aantrekkelijkheid in gelegen kunnen hebben tot slot van mijn welkomstwoord eenige beschouwingen ten beste te trachten te geven: over den oorlog en de geschiedenis b.v. of over den oorlog als object van wetenschap. Veelszins is dit reeds geschied en nog vele woorden zullen aan deze problemen gewijd worden, maar ik meen goed te doen bij deze gelegenheid mij angstvallig van het aansnijden er van te onthouden, waarvoor toch allereerst objectief denken een vereischte is. Niet dat ik mijnerzijds een poging daartoe als volmaakt onvruchtbaar zou moeten verwerpen, maar er komen in het bestaan van een land en volk oogenblikken en omstandigheden, waarin het objectieve in hun geesteshouding noodwendig plaats moet maken voor het subjectieve, en als het kan, en naar ik meen te zien is dit bij het Nederlandsche volk in zijn grootste meerderheid het geval, voor een collectieve subjectiviteit. Het is in dezen gedachtengang, dat ik U voorstel aan Haar, in Wie wij terecht de belichaming van onze vrijheid en ons onafhankelijk volksbestaan zien, aan Hare Majesteit de Ko-
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXXXII ningin, de Beschermvrouwe van ons Genootschap, het navolgende telegram te richten: ‘Bestuur en Leden van het Historisch Genootschap, in vergadering bijeen in het Universiteitsgebouw te Utrecht, bieden Uwe Majesteit, de Beschermvrouwe van het Genootschap, hunne eerbiedige hulde aan, danken Haar hartgrondig voor Haar stage zorgen van elken dag voor 's Lands welzijn en geven Haar de verzekering hunner onwankelbare trouw aan Vorstenhuis en Vaderland’. Mag ik hierop Uwe instemming vernemen? En hiermede verklaar ik deze Algemeene Ledenvergadering van het Historisch Genootschap voor geopend en geef ik het woord aan Prof. Van Werveke voor diens voordracht over:
Beschouwingen over het economische leven in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de XVIIe en XVIIIe eeuw. Enkelen onder U zullen wellicht de lezing hebben bijgewoond van den jongen Vlaamschen historicus Dr. Leo Michielsen, tijdens de bijeenkomst van Nederlandsche en Belgische historici te Rotterdam, in de Paaschvacantie van het vorig jaar. Anderen hebben misschien den tekst van die rede gelezen, zooals hij in de Nederlandsche Historiebladen (II, 1939) verscheen, onder den titel: ‘Het kapitalisme te Antwerpen in de XVIIe en XVIIIe eeuwen’. Van deze lezing draagt men een veel kleurrijker voorstelling mee dan wat vroegere lectuur omtrent dat onderwerp had kunnen verschaffen. Men had tot dan toe deze periode voor de Zuidelijke Nederlanden al te zeer bekeken als contrasteerend met den voorspoed van de Noordelijke gewesten, of ook met den glans van het voorafgaande tijdperk. Deze economie van de XVIIe en de XVIIIe eeuw verdient echter geenszins het gebruikelijke misprijzen, en is reeds als probleem een grondiger studie alleszins waard. Waarom deze twee eeuwen als één geheel beschouwd? Politieke gezichtspunten geven hier ongetwijfeld den doorslag. Gedurende deze periode vormden de Zuidelijke Nederlanden een staatkundig geheel, door dynastische unie met
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXXXIII een machtiger staat verbonden, aan wiens belangen de hunne ondergeschikt raakten. Daarenboven brachten politieke verhoudingen van het begin tot het einde mee, dat de natuurlijke toegangsweg, de Schelde, versperd was. De expansiemogelijkheid van de economie is daardoor bij voortduring geremd gebleven. Het toeval heeft ook gewild dat deze periode nagenoeg samenviel met die waarin de mercantilistische opvattingen het optreden van de Europeesche staten tegenover elkaar beheerschten. Laten we nu, na deze voor beide eeuwen gemeenschappelijke trekken, op het groote contrast tusschen beide wijzen: in de XVIIe eeuw teert het land nog grootendeels op de krachten die het in de XVIe eeuw verzameld heeft; de levensenergie neemt echter geleidelijk af. In de XVIIIe eeuw daarentegen treft ons een naar omstandigheden krachtige wederopbloei. Nu is het duidelijk dat het keerpunt ook samenvalt met het optreden van een nieuwe dynastie, die der Oostenrijksche Hasbsburgers, en het is verleidelijk daaraan voor een groot deel de herleving in de XVIIIe toe te schrijven. Daar valt ook werkelijk heel wat voor te zeggen. Een van de meest voor de hand liggende veronderstellingen dient echter dadelijk ter zijde geschoven: de financieele lasten die op het land drukten hebben hier geen beslissenden invloed uitgeoefend. In de XVIIe eeuw is de strijd van de Spanjaarden in de Nederlanden grootendeels door de zeer aanzienlijke toelagen uit Spanje gefinancierd geworden. Daarentegen hebben de Oostenrijksche Habsburgers elk jaar belangrijke sommen aan het land onttrokken: dit geldt bijvoorbeeld voor den oorlog van Karel VI tegen de Turken, terwijl men verder heeft kunnen getuigen dat de Oostenrijksche Nederlanden de monarchie in staat gesteld hebben den Zevenjarigen Oorlog vol te houden. Zij hebben dien zwaarderen last juist kunnen dragen omdat hun economische toestand nu veel gezonder was geworden. Maar het al of niet betrokken zijn in de oorlogen is wel degelijk van groot gewicht geweest. Vergelijkt men de perioden vóór en na 1713 dan is het contrast wel heel scherp: van 1601 tot 1713, 40 jaren vrede en 72 jaren oorlog; van 1713, tot 1789, 72 jaren vrede en 4 jaren oorlog (n.l. de Oostenrijksche Successieoorlog). Het ligt voor de hand wat dat alles beteekent: de oorlog
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXXXIV verlamt den buitenlandschen handel, alsook de nijverheid die er voor produceert; hij verplicht de regeering de belastingschroef verder aan te draaien. Neemt de oorlog een ongunstige wending - en dat was voor de Zuidelijke Nederlanden regel - dan brandschat de vijand het land of richt er verwoestingen aan. Maar ook de bondgenooten, die het gedurende de laatste halve eeuw van het Spaansch regiem ‘verdedigen’, leggen het lasten op, die volgens de berekeningen van prof. Van Houtte, niet moeten onderdoen voor de door de vijand aangerichte schade! Zich daartoe beperken ware echter al te simplistisch. Om den gang van de ontwikkeling te begrijpen moeten we ze plaatsen in de Europeesche sfeer van den tijd, d.w.z. in een mercantilistisch denkende en handelende wereld. In dat licht wordt het allereerst duidelijk dat het verval van Antwerpen sedert het einde van de XVIe eeuw niet alleen aan de sluiting van de Schelde te wijten is. Stellig zijn de Hollanders er verantwoordelijk voor dat de stad twee eeuwen lang geen zeehaven is geweest. Men wachtte zich echter voor overdrijving. Wat zou er gebeurd zijn, indien de godsdienstgeschillen waren achterwege gebleven en de Nederlanden niet in tweeën gesplitst? Zouden Antwerpen en het Zuiden dien wonderbaren voorspoed, die Guicciardini's verbazing wekte, deelachtig zijn gebleven? Ongetwijfeld niet. Dat sedert 1300 ongeveer kooplieden van alle landen hun ruilverhandelingen, eerst te Brugge, dan te Antwerpen concentreerden, veronderstelt een min of meer vrije wisselwerking tusschen de economieën van de verschillende landen, een soort van wereldeconomie, die de XVIIe eeuw echter, onder den invloed van het mercantilisme, niet meer wilde aanvaarden. Antwerpen zou hoogstens de handelsmetropool van de Zuidelijke Nederlanden gebleven zijn. Reeds vóór 1566 trouwens wezen duidelijke teekenen in die richting: toen reeds begon Engeland zich van de Antwerpsche geldmarkt onafhankelijk te maken. In feite ging met deze onvermijdelijke inkrimping een andere gepaard die zooals we reeds zagen, uitsluitend aan politieke oorzaken te wijten valt. Zij bracht reeds dadelijk een verlies aan levensenergie mee, die voor de aanpassing in de nu komende periode een zeer ernstigen handicap vertegenwoordigde. Ik hoef in dit milieu zeker niet op de emigratie naar het Noorden te wijzen, noch op die naar Engeland of
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXXXV naar Duitschland. Minder bekend is hoe in de Middellandsche Zeegebieden heel wat kooplieden uit de Zuidelijke Nederlanden een onderkomen hebben gevonden. Talrijke handelskantoren in Turkije zijn in het begin van de XVIIe eeuw aan Brabantsche zaakwaarnemers toevertrouwd. Anderen dienen in Italië als bemiddelaars voor de Hollandsche reeders, wier godsdienst hen belet in rechtstreeksch contact te komen met die handelscentra, die te sterk onder den invloed van den Spaanschen koning stonden. Dit gold onder meer voor Napels. Sommige Vlamingen hebben daar een echt fortuin vergaard, paleizen gebouwd, kunstschatten verzameld; zij hebben zich in het nieuwe vaderland volkomen ingeburgerd. Hoezeer het er moge toe bijgedragen hebben den naam fammingo in Zuid-Europa luister bij te zetten, voor het stoffelijke bestaan van hun geboorteland beteekent hun vertrek een nettoverlies. Men stelle zich niet voor, dat met de feitelijke sluiting van de Schelde de structuur van het economische leven te Antwerpen dadelijk vernietigd werd, dat er een aanpassing geschiedde bij den toestand waarvan wij nu weten dat hij twee eeuwen zou duren. De tijdgenooten hebben hem ongetwijfeld als voorloopig beschouwd, en ook de kracht der gewoonte heeft er toe bijgedragen om heel wat in stand te houden, ook lang nadat het zijn eigenlijke economische functie verloren had. Van de talrijke vreemde koloniën uit de XVIe eeuw wist de Portugeesche zich ook als ‘natie’ te handhaven, dank zij den diamanthandel, en wel tot op het einde van het Oud Regiem. Evenzoo hebben sommige Italiaansche families, voornamelijke Genueesche, zooals de Spinola, de Palavicini, de Inurea, hun verblijf te Antwerpen niet opgegeven. Samen met de Spanjaarden hebben zij aan de regeering geld geleend voor het onderhoud van de troepen. Hoewel zij de betrekkingen met hun moederstad bleven onderhouden, hebben zij zich te Anwerpen stevig ingeburgerd. Zij hebben er palazzo's opgericht, zooals hun verwanten er te Genua bezaten, en ze rijkelijk met schilderijen versierd. (De bloei van Rubens' school wordt trouwens eerst begrijpelijk als men den welstand in het oog houdt die toen nog steeds te Antwerpen heerschte). Met het verdrag van Münster verslapte hun bedrijvigheid meer en meer: sommigen onder deze Italianen werden overigens omstreeks dien tijd in den adelstand. verheven.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXXXVI Na dit verdrag, en na het voordurend afbrokkelen van wat nog van den ouden welstand was overgespaard, was een krachtdadig ingrijpen van hoogerhand geboden. Een grondige aanpassing bij de nieuwe toestanden had wellicht een nieuwe, langzame opwaartsche beweging kunnen inleiden. Een dergelijk streven strookte met den geest van den tijd. Aan gene zijde der grenzen zag men van staatswege in de economie ordenend ingrijpen: tevens werden aldaar van regeeringszijde in het binnenland de wrijvingsvlakken in de economische machine naar voor den tijd doenlijke wijze uitgeschakeld, en werd de nationale economie ten overstaan van den vreemde weerbaar gemaakt. Deze dubbele taak van den mercantilistischen staat heeft het Spaansche bewind niet kunnen volbrengen, en de Oostenrijksche opvolgers hebben den achterstand slechts in bescheiden mate goed gemaakt. Wat de verhoudingen in het land zelf betreft, de Spanjaarden werden verlamd, en de Oostenrijkers sterk gehinderd door een weinig rationeele staatsinrichting, en wel in de eerste plaats door de decentralisatie en door het gewestelijk en locaal egoïsme. In de XVIIe eeuw is de vorstelijke macht weliswaar absoluter dan in de XVIe. Doch dit beteekent enkel dat zij zich van het centraal bestuur volledig heeft meester gemaakt: de contrôle van de Staten-Generaal, die nog slechts éénmaal worden samengeroepen, in 1632, is voortaan uitgeschakeld. De Brusselsche regeering wordt, van Bourgondisch, meer en meer Spaansch; zij krijgt van de provinciën de toelagen los die het haar mogelijk maken de troepen te onderhouden, zij waakt ‘langs haar Geheimen Raad om,’ over diezelfde gewesten, maar wacht er zich wel voor in hun intern bestuur tusschen te komen. Ongetwijfeld zou de vorst die autonomie gebroken hebben, indien ze zich tegen zijn eigen macht had gekeerd. Maar er was geen dwingende noodzaak die hem tot krachtig ingrijpen noopte. Zoolang dit uitbleef was ook een oordeelkundige economische herinrichting van het land uitgesloten. Vooral de politieke macht van de steden beteekende voor de economische heropbeuring een zwaren handicap. Eens waren de middeleeuwsche gemeenten voor de Zuidelijke Nederlanden het levenwekkende element geweest; in de moderne tijden zijn de steden niet veel meer dan een dood
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXXXVII gewicht. Hun politieke voorrang berust sedert het einde van de XIVe eeuw niet meer op een grootere economische vitaliteit, maar op een voorrecht, op een erfdienstbaarheid die aan het platteland en aan de kleine agglomeraties is opgedrongen. In de steden van Vlaanderen en Brabant zat zoowat één derde van de totale bevolking dier gewesten opgehoopt. Een dergelijke concentratie had nu geen zin meer: de evolutie van de andere landen bracht mede dat een uitvoerindustrie nu grootendeels met gebruik van de goedkoopste arbeidskrachten moest gedijen, en die moest men op het platteland zoeken. Tijdens de moderne periode groeit de buitenbevolking dan ook aan, lichtjes in de XVIIe eeuw, in veel sterkere mate in de XVIIIe eeuw. De steden hebben deze verschuiving niet kunnen beletten, maar zij hebben ze ongetwijfeld weten te remmen. Dank zij hun politiek overwicht vermochten ze een deel van den belastingdruk op het platteland af te wentelen. De steden hebben verder de markten en de jaarmarkten van het platteland geruïneerd; zij hebben op de regeering druk uitgeoefend om er alle vrije ontwikkeling van den handel te keer te gaan. Door stapelrechten, verplichting tot lastbreken en dergelijke hebben de steden de algemeene economie van het land gehypothekeerd. Anders gezegd: een deel van hun bevolking heeft op improductieve wijze ten koste van de overige bewoners van het land geleefd. En wat ten slotte nog erger is: een ander deel van de stadsbevolking was bestendig werkloos. Het pauperisme is sedert het Bourgondisch tijdvak en tot aan de industrieele omwenteling voor ons volkswezen een kanker geweest. En, aangezien de liefdadige instellingen vooral van de rente van hun gronden leefden, is het ten slotte het platteland dat ook dezen last gedragen heeft. Even zwak als tegenover de decentraliseerende krachten in het binnenland, was de houding van de staatsmacht ten overstaan van de vreemde landen, althans gedurende bijna gansch het Spaansche tijdvak. De opvolgers van Filips II hebben de Nederlanden zelfs geen kracht laten putten uit de hulpmiddelen waarover hun andere bezittingen beschikten. In de XVIe eeuw was het voor de Nederlanden een groot voordeel geweest deel uit te maken van de Habsburgsche landen: Antwerpen was er haar positie van eerste Europeesche geldmarkt aan verschul-
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXXXVIII digd. In de XVIIe eeuw echter is de toestand totaal verschillend. De Nederlandsche onderdanen van den koning zijn dikwijls minder begunstigd dan de vreemdelingen. Spanje heeft de Hollanders niet kunnen beletten met Indië handel te drijven, maar tot 1638 heeft het de Vlamingen geweerd. Het valt weliswaar op, dat de Zuidelijke Nederlanden in de moderne tijden meer handel dreven met Spanje dan met eenig ander land. Maar de dynastische band was er voor weinig tusschen. Die betrekkingen waren reeds druk in de XVe eeuw, en zij zijn het ook gebleven, nadat het land in de handen van de Oostenrijksche Habsburgers was overgegaan. Het verdrag van 1648 bijvoorbeeld bevoordeelde bepaald den Hollandschen handel. In 1669 moest men uitdrukkelijk te kennen geven dat de katholieke gewesten in Spanje dezelfde voorrechten zouden genieten als de Engelschen, de Hollanders en de Hanzeaten. En deze gelijkheid in rechte was nog niet immer een gelijkheid in feite. Ten overstaan van de vreemde mogendheden had de vorst de economie der Nederlanden kunnen verdedigen door middel van een geschikte douanepolitiek, volgens de toen gangbare recepten van het mercantilisme. Laat ons zien wat daarvan in huis is gekomen. Hier als elders zijn de douanerechten ontstaan toen het land zich als een economische eenheid tegenover het buitenland afsloot. De aanleiding vond men in den strijd tegen de Vereenigde Provinciën. De koning had aan zijn trouwgebleven onderdanen verboden met de opstandelingen handel te drijven. Toch leek het onontbeerlijk zekere betrekkingen in stand te houden, en met dat doel werden aan sommige kooplieden licenten toegestaan. Daarin werden voor hen uitzonderingen voorzien, mits kwijting van bepaalde rechten in de kantoren van Roermond en Venlo. Na Munster werden ze afgeschaft, doch reeds in 1654 hersteld, onder voorwendsel dat de Hollanders de hunne in stand hielden. Ze werden zelfs op de andere grenzen overgebracht: er bestond, beweerde men, geen ander middel om ontduiking te voorkomen. De vorst hief deze rechten zonder de toestemming van zijn onderdanen te vragen en deze hebben niet nagelaten daartegen te protesteeren. Nochtans had een bewuste douanepolitiek de economie van het land ten goede kunnen komen,
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
LXXXIX indien men de rechten niet slechts als fiscale middelen, maar ook als protectionistisch wapen had gebruikt. Dit zou eerst in de allereerste jaren van de XVIIIe eeuw gebeuren. In 1680 nog was een nieuw nadeelig tarief tot stand gekomen. Gouverneur-generaal Alexander Farnese (niet te verwarren met zijn beroemden gelijknamigen voorganger uit de vorige eeuw) had het in een oogenblik van zwakheid toegestaan. Het stelde de vreemde koopwaren weinig hinderpalen in den weg, en begunstigde zoowel de Hollandsche en de Engelsche kooplui als de Antwerpsche importeurs die er naar streefden de Scheldestad een zekere activiteit terug te schenken als centrum van den Hollandschen import. Maar voor de nijverheid van het gewest Vlaanderen was het noodlottig. Geheel anders het ‘Eeuwig’ Edict van 1 April 1699. Het was het werk van gouverneur Maximiliaan Emmanuel van Beieren, of beter nog, van zijn medewerker tresorier-generaal Brouchoven de Bergeyck. Deze goeverneur hoopte van de Zuidelijke Nederlanden een rijk voor zich zelf te kunnen maken, en had er, in tegenstelling met zijn voorgangers, alle belang bij de economische weerbaarheid van het land te bevorderen. Bergeyck was een heldere geest, die met het voorbeeld van Colbert voor oogen, de gewenschte maatregelen wist te treffen om het beoogde doel te bereiken. Het ‘Eeuwig’ Edict stond in het teeken van de protectionistische politiek. Het stuitte natuurlijk op de tegenkanting van de naburige landen en werd daarenboven heftig bevochten door dezelfde kringen die het tarief van 1680 begunstigd had. Reeds het volgende jaar moest de gouverneur zijn eigen werk vernietigen. Dra volgde nu de Spaansche Successieoorlog, zoodat van een streven naar economische zelfstandigheid voorloopig geen sprake meer was. Het Barrière-tractaat bepaalde dat het tarief van 1680 in voege zou blijven, zoolang geen handelsverdrag met de Vereenigde Provinciën en met Engeland was tot stand gekomen. Gedurende de regeering van Karel VI verzuimden deze mogendheden echter de belofte na te komen een dergelijk verdrag te sluiten. Met den Oostenrijkschen Successieoorlog staan we op een keerpunt. Door het verdrag van Aken (1748), dat haar de Nederlanden terugschonk, kreeg de keizerin de handen vrij ten overstaan van de Vereenigde Provinciën. Het nieuwe tarief, dat zij op 27 Januari 1749 uitvaardigde, was welis-
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
XC waar gematigd, doch het was opgesteld zonder voorkennis van de Hollanders, zoodat hier een groot principieel succes werd geboekt. Tevergeefs vroegen de Vereenigde-Provinciën nu, over een handelsverdrag te mogen onderhandelen. Oostenrijk gaf er zich rekenschap van, hoezeer de machtsverhoudingen gewijzigd waren en weigerde op zijn beurt op het voorstel in te gaan. Het tarief van 1670 regelde den import uit Frankrijk. Herhaaldelijk hebben de vredesverdragen tusschen Frankrijk en Spanje de ‘vrijheid en wederzijdsche gelijkheid van handel en scheepvaart’ gewaarborgd; de clausule van de meest begunstigde natie werd zelfs in die traktaten opgenomen. In feite hebben noch Frankrijk, noch de Nederlanden ze toegepast. Eerst na het verdrag van 1748 begon Frankrijk ze te eerbiedigen. Maria Theresia daarentegen wijzigde het tarief van 1670 geleidelijk in een meer protectionistischen zin. - Een dergelijke evolutie neemt men in de betrekkingen met Spanje waar: doch hier werd de bewuste clausule eerst sedert 1755 nageleefd. Uit dit overzicht blijkt duidelijk hoe Maria Theresia er in geslaagd is, dank zij haar doelbewust optreden in zake douanepolitiek, een flink deel van den achterstand in te halen, dien de Zuidelijke Nederlanden op mercantilistisch gebied hadden goed te maken. Door ordonnanties, die slechts onschuldige afwijkingen op de vorige voorschreven, wist de regeering de nijverheid te beschermen, zonder de verbruikers of de vreemde mogendheden in het harnas te jagen. Jozef II zou op dien weg voortgaan, hoewel zijn physiocratische neigingen hem op bepaalde gebieden een heel andere richting uitdreven. Zoowel ten opzichte van de decentraliseerende machten in het binnenland, als ten overstaan van de vreemde mogendheden was de houding van de regeering lang zeer schuchter gebleven. In één sector van de mercantilistische politiek gaf ze van meet af aan blijk van initiatief: namelijk waar het gold nieuwe bedrijven te steunen; daar was de kans gering, gevestigde belangen voor het hoofd te stooten. Met een uitgesproken octrooipolitiek had reeds de regeering van de aartshertogen Albrecht en Isabella een aanvang gemaakt. Ook Maximiliaan-Emmanuel, op het einde van de eeuw, sloeg een dergelijke richting in, op aanraden van Bergeyck; toch dient opgemerkt dat hij er zich voor
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
XCI wachtte bedrijfsmonopolies toe te kennen. Een derde hoogtepunt valt tijdens Maria Theresia waar te nemen, van 1748 tot 1763, onder het ministerie van Botta-Adorno en in de eerste tien jaren van Cobenzl. Een ‘handelskas’ onder contrôle van de regeering verstrekte toen rentelooze leeningen aan allerlei ondernemingen. In welke mate nu heeft het land zich kunnen aanpassen bij de gewijzigde voorwaarden waarin het sinds het einde van de XVIe eeuw leefde? Anders gezegd: op welke wijze heeft het Antwerpen kunnen vervangen als verbinding met de buitenwereld? Het gold hier eigenlijk een dubbel probleem: men moest over een goede haven beschikken, en de vitale landsdeelen langs gemakkelijke verkeerswegen met die haven in verbinding brengen. Reeds vóór de overgave van Antwerpen had Farnese een uitweg op de zee veroverd door de hand te leggen op Duinkerken en Nieuwpoort (1583). Weldra nam hij ook Sluis in (1587). Deze stad viel weliswaar in de macht van de Hollanders (Augustus 1604) doch een maand later maakte Spinola zich van Oostende meester. De Duinkerksche kapers hebben de Hollandsche scheepvaart groote schade toegebracht, en, eenmaal de vrede gesloten, hebben beide Vlaamsche havens eenigszins de taak van Antwerpen overgenomen. In den aanvang van de XVIIe eeuw stond het trouwens nog heelemaal niet vast of de Hollanders in hun opzet zouden slagen om de sluiting van de Schelde door een verdrag te doen bekrachtigen. In 1604 nog wendde de Engelsche koning Jacob I pogingen aan om voor zijn onderdanen de vrije vaart op Antwerpen te verkrijgen. Het verdrag van Munster (1648), dat den vrede herstelde, bracht geen verbetering voor de Spaansche Nederlanden mee, verre van daar. Voortaan zou hun afhankelijkheid tegenover het Noorden op een juridische basis gegrondvest zijn. Artikel XIV bepaalde dat ‘de Schelde, de Sassche vaart, het Zwin, en andere zeemondingen die er in uitkwamen, zouden gesloten blijven langs de zijde van de Staten’, d.w.z. dat alleen de Hollanders nog van het vrije verkeer op den stroom zouden genieten. Natuurlijk konden de Hollanders de Zuidelijken in vredestijd niet beletten handel te drijven langs de havens van de Vlaamsche kust. Maar zij hadden in het verdrag een artikel doen opnemen dat dezen uitweg bemoeilijkte: de
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
XCII koning zou er dezelfde rechten moeten heffen als langs de Scheldediensten dienden betaald. De mogelijkheid om langs Oostende handel te drijven (Duinkerken was sedert 1658 in Fransche handen) heeft zonder twijfel op de politiek der Hollanders een zekeren druk uitgeoefend, en hun belet hun voordeel langs den kant van de Schelde volledig uit te buiten. Anderzijds hebben de Vlamingen stellig verwaarloosd van deze haven het best mogelijke gebruik te maken: we staan eenigszins versteld als we vernemen dat men van Oostende naar Brussel voor 45 balen Spaansche wol 791-4-0 gulden, en over Zeeland en Antwerpen slechts 468-18-0 gulden te betalen had. Het Barrière-tractaat bekrachtigde de bepaling van 1648 betreffende de sluiting van de Schelde. Doch onder het nieuwe gezag kon een poging gevraagd worden om de economie van het land nu beter op de haven van Oostende te oriënteeren. Door het beleg van 1601-1604 was de stad in het bezit van een nieuwe haven gekomen. De duinen langs de Oostzijde waren met den grond gelijk gemaakt. De zee had er weldra een breede kreek gevormd, die naderhand door schuring werd uitgediept. Toch was het voorloopig de bedoeling niet geweest Oostende tot de groote haven van de Vlaamsche kust te maken. Daartoe was Duinkerken uitverkoren. In de eerste helft van de XVIIe eeuw werden een aantal kanalen gegraven die deze haven uiteindelijk met het Scheldebekken zouden verbinden. In 1621 kwam de vaart van Gent naar Brugge klaar, in 1622 de van Brugge naar Plasschendale, in 1639 de van Plasschendale naar Nieuwpoort, in 1648 die van Nieuwpoort naar Veurne en van Veurne naar Duinkerken. Helaas, tien jaar later viel deze stad in Fransche handen. Toen moest men wel met het veel minder geschikte Oostende genoegen nemen. Een kanaal, dat in 1666 voltooid was, werd tusschen de kreek en Plasschendale gegraven. De bedoeling was trouwens, de zeeschepen langs deze waterwegen zoo ver mogelijk het binnenland in te laten varen. Schepen van 120 ton konden Brugge bereiken, en die van 100 ton konden tot Gent doorvaren. Deze scheepvaart werd in haar ontwikkeling geremd door de verplichting tot lastbreken die in zekere steden in zwang was. Om de voorrechten van hun schippers te verdedigen
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
XCIII weigerden zij de ‘deurvaert’. Dank zij wederzijdsche toegevingen werd die hindernis echter in 1676 opgeheven. Verder hebben ook de in- en uitvoerrechten, alsmede de tollen de ontwikkeling van de Brugsche haven sterk gehinderd. Toch vielen er in het laatste kwart van de XVIIe eeuw schepen binnen uit alle Atlantische kusthavens, van het Iberische schiereiland tot de Baltische Zee. Sedert het midden van de XVIIIe eeuw kende de Brugsche haven nog eens een verhoogden bloei, dank zij o.m. een Brugsche zeevaart-compagnie, die een actieven handel onderhield met de Britsche Eilanden, met Frankrijk en met Spanje. In de XVIIIe eeuw werden echter bijna alle krachten op Oostende samengetrokken. De stad kende een eersten opbloei ten tijde van de Oostendsche Compagnie. Na den Oostenrijkschen Successieoorlog werd de haven nog aanzienlijk verbeterd (1749-51). Tijdens den Amerikaanschen vrijheidsoorlog (1778-83) vervulde zij een uitzonderlijke taak. De neutrale vlag dekte toen ook de vijandelijke waar, zoodat vele schepen van de oorlogvoerende landen het Oostenrijksche paviljoen aannamen, en den steven naar de haven van Oostende richtten. Het aantal binnengeloopen schepen was op een bepaald oogenblik verdriedubbeld. Om dezen voorspoed te bestendigen en te versterken riep de regeering Oostende tot vrijhaven uit en vernietigde zij er de monopolies van de ambachten. De opbloei was echter enkel aan den internationalen toestand te danken, en overleefde dan ook niet het sluiten van den vrede. Toch viel er, alles te zamen, een langzame groei waar te nemen. Hoofdzakelijk was die aan den transitohandel te danken. En deze was weer mogelijk door de verbetering van de verbindingen met het achterland. De waterweg die, van Oostende vertrekkend, langs de vaarten naar Brugge en Gent, de Schelde en den Rupel bereikte, werd in de jaren 1749-53 nog verlengd door een kanaal op Leuven. Van uit deze stad, werden, nog onder Botta-Adorno, steenwegen op Luik en op Namen-Luxemburg aangelegd. Verder zijn toen alle belangrijke steden door die groote verkeersaders verbonden die nu nog de kern van het Belgische wegennet vormen. Het Oostenrijksch regiem heeft dan ook door zijn verkeerspolitiek de economische uitrusting van het land in hooge mate verstevigd. In 1715 beschikte men slechts over 61 Km. steenwegen, in 1795 over 925 Km.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
XCIV Uit bovenstaande beschouwingen blijkt duidelijk dat de economische herleving van de XVIIIe eeuw niet alleen door den bijna onafgebroken vrede te verklaren valt. Een actief ingrijpen van de regeering, naar buiten en naar binnen, heeft er het zijne toe bijgedragen. Waarin uit zich die herleving? Het duidelijkst spreken de teekenen op het gebied van de handelsactiviteit. Een blik op de geschiedenis van Antwerpen als centrum van het handelskapitalisme, zooals Dr. Michielsen die heeft geschetst, laat toe de evolutie te volgen. De warenhandel is te Antwerpen in de XVIIe en de XVIIIe eeuw alleen de schaduw meer van wat hij in de XVIe vertegenwoordigde. Men heeft er echter tegen opgezien een massa kapitalen die de vrije economie van de bloeiperiode er opgestapeld had, te laten emigreeren, en men heeft gepoogd ze een andere bestemming te geven. De handel met Spanje en met de Spaansche koloniën bijvoorbeeld is te Antwerpen gebleven. Maar de bestellingen die de kooplieden aldaar aan de Vlaamsche landelijke textielnijverheid bezorgden, waren onmiddellijk te Calais of te Rijsel leverbaar. Te Antwerpen bloeide dus de ‘Dispositionshandel’, om een uitdrukking van Sombart te gebruiken. De handelaar, die er verblijf hield, beheerschte dank zij zijn kapitalen de beweging der koopwaren van het eene land naar het andere, zonder dat ze zijn eigen woonplaats hoefden aan te doen. Deze handel heeft aanzienlijke winsten afgeworpen. Zij werden gedeeltelijk in onvruchtbare uitgaven omgezet: de rijke stads- en landhuizen door deze kooplui gebouwd getuigen nog steeds van de door hen tentoongespreide weelde. Wat ze overspaarden werd op rendeerende wijze belegd. Daardoor is Antwerpen in de XVIIIe eeuw een belangrijke kapitaalmarkt geworden. De rijke Antwerpenaren hebben niet alleen in de Zuidelijke Nederlanden zelf hun geld in gronden, renten, obligatiën en inschrijvingen op openbare leeningen omgezet; men ziet hen ook letterlijk in alle Europeesche landen indrukwekkende sommen beleggen. De Antwerpsche geldmarkt heeft ook het ontluiken mogelijk gemaakt van een aantal kapitalistische ondernemingen, die aan het economische leven van het land een heel ander uitzicht geven dan in de XVIIe eeuw. Die herleving danken we vooral aan eenige homines novi, meestal vreemdelingen,
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
XCV zooals de Proli's, die van Italiaansche afkomst zijn, den Hollander Cloots, den Engelschman Dormer, den Westfaliër Romberg. In het begin van het Oostenrijksch tijdvak hebben de beschikbare kapitalen een onderkomen gevonden in de Oostendsche compagnie. Hoewel haar schepen van uit de Vlaamsche kusthaven vertrokken, en de veilingen daar ook werden gehouden, was die maatschappij hoofdzakelijk een Antwerpsche onderneming. Het beheer was dan ook in de Scheldestad gevestigd. Zij beantwoordde werkelijk aan een economische behoefte, want zij bevrijdde het land van de voogdij der zeemogendheden in zake kolonialen handel. Haar inrichting was voorbeeldig, en ze werd uitstekend beheerd. Aanzienlijke dividenden werden uitbetaald. Scheepstimmerwerven verrezen te Oostende, en de bevolking dezer stad verdriedubbelde in korten tijd. Na de schorsing (1727) interesseerde zij zich nog in soortgelijke ondernemingen in den vreemde, Zweedsche, Pruisische, Deensche, en verdween pas voor goed in 1793. Trots de sluiting van de Schelde was Antwerpen een centrum van zeeverzekering. In 1754 werd zelfs te Antwerpen een verzekeringskamer gesticht onder den vorm van een maatschappij op aandeelen met een kapitaal van twee millioen gulden. Tijdens Maria Theresia ontstonden ook twee compagnieën, waaraan de naam van Charles Proli verbonden is, de Compagnie van Triest en Fiume, een nijverheidsonderneming die in Oostenrijk gevestigd was, maar vooral met Zuid-Nederlandsche en in de eerste plaats Antwerpsche kapitalen werkte (1750) en de Aziatische compagnie van Triest (1775); haar doel was betrekkingen aan te knoopen met het Verre Oosten langs de Oostenrijksche havens Triest en Fiume om, vanwaar de goederen naar de Nederlanden werden overgebracht. Verder mag hier gewezen worden op de ontwikkeling van den transito-handel, dank zij maatschappijen als die waarin Romberg de leiding had, en van den eigenlijken buitenlandschen handel. Op zijn beurt veronderstelt deze handel een opbloei van de nijverheid. Wel zijn sommige nijverheden, die in de XVIIe eeuw voorspoedig waren, in de XVIIIe in verval. Dat geldt bv. voor de productie van een aantal weeldearikelen, die te
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
XCVI Antwerpen ook na de sluiting van de Schelde nog een tijd lang vervaardigd werden, zooals tapijten, schilderijen en kunstmeubelen. Doch andere hielden beter stand, als de drukkerijen van de Moretussen, de zijde- en de diamantnijverheid. In zekere steden ontstonden nieuwe bedrijven, die zich buiten elken korporatieven dwang ontwikkelden, en reeds als grootbedrijven mogen worden bestempeld, zoo bv. de Gentsche katoennijverheid. Maar - en dit is belangrijk met het oog op het vervolg van ons betoog - de nijverheid die voor den export de grootste beteekenis had, de lijnwaadproductie, was op het platteland gevestigd; het was daarenboven een kleinnijverheid. Hoezeer inderdaad handel en nijverheid zich in de tweede helft van de XVIIIe eeuw hebben weten aan te passen bij de bekrompen voorwaarden, die nu eenmaal het deel waren van de Zuidelijke Nederlanden, hoe duidelijk de vooruitgang is, die zij sedert een eeuw geboekt hebben, het aandeel van de steden in de economie van het land is relatief gesproken, geslonken. Het platteland is in bevolkingscijfer en in welstand vooruitgegaan. In de Middeleeuwen en tijdens de Renissance trekken de Zuidelijke Nederlanden, vergeleken bij de naburige gewesten, de aandacht tot zich door de overwegende rol die handel en nijverheid er spelen. Kort vóór het einde van het Oud Bewind gelden ze integendeel bij de economisten als een Staat die benevens van transitohandel, vooral van landbouw leeft. Terwijl de meeste gewesten, Vlaanderen in de eerste plaats, vroeger graangewassen moesten invoeren blijkt de landbouwproductie in het Oostenrijksche tijdperk, en vooral in zijn tweede helft, het verbruik te overtreffen. Van 1600 tot 1800 is de stadsbevolking slechts langzaam vermeerderd; die van het platteland neemt daarentegen in sterkere mate toe, vooral onder Maria Theresia en Jozef II. Hoe nu deze gelijktijdige evoluties te verklaren? Zij lijken mij een gevolg van de politieke omstandigheden, die ik hooger reeds aanhaalde, en waarop ik nog eens met nadruk wil wijzen: de sluiting van de Schelde, de gewestelijke en locale autonomie, die een rationeele oplossing van deze eerste moeilijkheid in den weg stond. Daar de uitvoer zijn mogelijkheden beperkt zag en de exportnijverheden zich ook niet voldoende konden ontwikkelen, hebben de steden
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
XCVII de plattelandsbevolking niet aangetrokken; zij waren trouwens reeds verplicht één vierde of één derde van hun inwoners op kosten van de liefdadige instellingen te onderhouden. Daar de geboorten er nauwelijks talrijker waren dan de sterfgevallen, groeide het aantal hunner ingezetenen slechts langzaam aan. Op het platteland daarentegen was het geboorteoverschot veel aanzienlijker; daar de emigratie naar de steden geen zin had, en de emigratie naar het buitenland verboden was, nam de bevolking er noodzakelijkerwijze toe. Nieuwe bestaansmogelijkheden moesten dus ter plaatse gezocht worden: vandaar een steeds intensiever landbouw, en, vooral in de XVIIIe eeuw, belangrijke nieuwe ontginningen. Vandaar ook de uitbreiding van de plattelandsnijverheid, en wel hoofdzakelijk van de lijnwaadproductie in Vlaanderen. Welke houding heeft de regeering nu ten opzichte van den landbouw aangenomen? De mercantilistische stelregel was dat de belangen van de nijverheid vóór gingen, dat de grenzen voor den graanhandel naar buiten dienden gesloten te blijven, om de prijzen laag te houden. Dit is ook in de Zuidelijke Nederlanden gebruik gebleven, tot ver in den Oostenrijkschen tijd. Zelfs onder Maria Theresia werd nog maar schoorvoetend van deze houding afgeweken, en werd slechts in voorspoedige jaren aan den landbouw toegelaten vrij uit te voeren. Het graan ging toen naar Frankrijk, waar dikwijls schaarschte heerschte, of naar Holland, waar de Amsterdamsche markt het steeds kon opnemen. Eerst Jozef II, onder den invloed van de physiocratische leerstelsels, besloot den graanuitvoer vrij te laten. Doch het ‘Eeuwig’ edict van 11 Dec. 1786, waardoor hij dezen maatregel uitvaardigde, bleef nog geen vol jaar in voege: een nijpende schaarschte in Frankrijk verplichtte den keizer het weer in te trekken. Alles tezamen, van 1739 tot 1794, d.w.z. in 55 jaren, is de uitvoer 28 jaren verboden geweest, 8 jaren gedeeltelijk en 19 jaren volledig toegelaten. Hoe gematigd de nieuwe houding ook was, zij heeft meegebracht, dat de prijzen, zooals ze in verschillende Vlaamsche steden werden genoteerd, van 1721 tot 1795 een stijging vertoonen van ongeveer 50%. Voor alle andere landbouwproducten, vlas o.m., werd aan het uitvoerverbod vastgehouden. Zoo ging het ook nagenoeg met de veeteelt: veranderlijke tarieven beletten de prijzen te stijgen. Alleen tegenover de paardenteelt helde men lichtelijk naar de protectionistische zijde over. Als de Oosten-
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
XCVIII rijksche regeering dus in zake douanepolitiek in den regel nog geneigd was de nijverheid ten koste van den landbouw te blijven bevoordeelen, trachtte zij echter deze schade in te halen op alle andere gebieden waarop interventie mogelijk bleek. Zij moedigde het ontginnen van nog onbebouwde gronden aan. Zij liet uitgelezen fokdieren op kosten van de gemeenschap onderhouden, en vaardigde doeltreffende politiemaatregelen uit om de besmettelijke ziekten onder den veestapel te bekampen. Wat ook het aandeel van de regeeringsbemoeiingen in den voorspoed op landbouwgebied moge geweest zijn, die voorspoed zelf is onbetwistbaar. Aan wie is nu die meeropbrengst ten goede gekomen? Over het algemeen overheerschte, in het Vlaamsche land althans, de indirecte exploitatie, doch in de tweede helft van de XVIIIe eeuw hebben veel boeren hun bedrijf geheel of gedeeltelijk weten aan te koopen. Het was hun daarbij niet zoozeer om grootere winst te doen, als om de zekerheid niet van hun gronden verdreven te worden. Zoowel de bevolkingsaangroei als de verbeterde exploitatie droegen tot de verhooging van de pachten bij: de nieuwe eigenaar moest dikwijls boven zijn middelen gaan om te kunnen koopen, en zag zich dus verplicht zijn nieuw bezit te hypothekeeren. Gelegenheid tot koopen bestond in ruime mate ten tijde van Maria Theresia en Jozef II, dank zij den opbloei van handel en nijverheid: tal van burgers verkochten hun grondbezit om kapitalen voor hun bedrijf vrij te maken. Daartegenover staat, dat anderen zich weer verrassend vroeg uit de zaken terugtrokken om hun fortuin in land te beleggen. ‘De kooplui van dit land, (merkt de Franschman Dérival in 1788 in een reisbeschrijving van de Oostenrijksche Nederlanden op), zijn nog door de manie bezeten, adellijke titels te willen verwerven. In stede van 10% halen ze dan nog 2 of 2½% uit hun geld, of 3% als ze op hypotheek leenen’. Wat nu het kerkelijk grondbezit betreft, in de XVIIIe eeuw was het overschot van de inkomsten boven de uitgaven zoo aanzienlijk geworden, dat de abdijen er geen raad mee wisten. Ze mochten er geen nieuwe gronden mee koopen, ingevolge de doodehandswetgeving, ze mochten het geld ook niet in den handel beleggen; ze waren dus wel verplicht het in hun schatkamers op te stapelen, tenzij ze er toe besloten hun eerbiedwaardige middeleeuwsche kerken te sloopen, om
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
XCIX ze door wuftere constructies naar den smaak van den tijd te vervangen. In de tweede helft van de XVIIIe eeuw wekken de Oostenrijksche Nederlanden den indruk van een land dat economisch steeds bloeiender wordt. Sociaal bekeken blijkt de toestand echter niet zoo gunstig af te steken bij dien van de voorgaande eeuw. Sinds het einde van de Middeleeuwen was het pauperisme er een bestendige plaag geworden. Men heeft lang gemeend dat vooral de talrijke oorlogen daar schuld aan hadden. In een economisch gezond milieu zijn dergelijke wonden echter spoedig geheeld. En de langdurige vrede, die het land in de XVIIIe eeuw genoot, bood daar ruimschoots gelegenheid toe. Waarom bleven er dan zooveel arbeidskrachten werkloos? Zij die over de noodige kapitalen beschikten dorsten of mochten ze niet in de nijverheid beleggen. De adel bracht zijn overtollige inkomsten onder in gronden, de kloosters vergenoegden er zich mede ze op te potten, of verspilden ze in weelderige bouwwerken. Men beschikte trouwens niet over aangepaste kredietstellingen, die het voorhanden geld in het bereik van nijverheid en handel konden brengen. Aan deze verklaring die prof. Bonenfant uit zijn grondige studie van het pauperisme afleidt, valt wellicht nog een andere factor toe te voegen: de rijkdom namelijk van de liefdadige instellingen van zekere steden, zooals Brugge, wier bevolking sterk verminderd was, en die maar steeds een hoog percentage erfelijke nietsdoeners bleven onderhouden. Toch verdient het aandacht, dat de landbouw misschien niet bij machte zou geweest zijn aan deze werkloozen uit de steden een levensonderhoud te verschaffen. Reeds waren hoeveknechten en zelfstandige kleine exploitanten verplicht in de huisnijverheid een bijverdienste te zoeken. Vrouwen en kinderen moesten het hunne bijdragen om het inkomen van het gezin te verhoogen. De prijzen der levensmiddelen stegen in de XVIIIe eeuw in een verhouding waarmee de loonen geen gelijken tred hielden. Om een volledige voorstelling van de sociale ellende te krijgen houde men ten slotte nog in het oog dat drie vierden van de bevolking noch lezen noch schrijven kon, terwijl het alcoholisme reeds een ingekankerde plaag was geworden. Prof. Bonenfant besluit dat ‘al deze kwalen die men gewoonlijk de industrieele omwenteling aanwrijft, reeds in het België van het Oud Regiem bestonden’.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
C Ja, deze omwenteling heeft er eer toe bijgedragen, de werkloosheid van de baan te helpen. Te verschillenden tijde, en op verschillende wijzen heeft de regeering getracht deze kwalen te bestrijden. De uitslagen van deze staatsbemoeiing zijn echter niet schitterend geweest. Van een werkelijke genezing kan in de XVIIe en de XVIIIe eeuw geen sprake zijn. In de evolutie dezer twee eeuwen trekken twee feiten boven alles onze aandacht: 1. de aanpassing van den buitenlandschen handel bij de mogelijkheden, die na de sluiting van de Schelde aan het land gelaten waren; 2. de ruimere plaats door den landbouw in het gezamenlijke economische leven van dat land ingenomen. De XIXe eeuwsche opbloei van de Belgische economie is daarentegen gekenmerkt 1. door de heropening van de Schelde, en 2. gedeeltelijk als gevolg van dit eerste feit, door een intense industrialisatie. Hoewel de XVIIe en XVIIIe eeuw in zekere opzichten een regressie op het gebied van de nijverheid beteekenen, kan men dan toch tegen het einde van het Oud Regiem den grondslag aanwijzen voor de ontwikkeling die in het teeken van het machinisme zal plaats grijpen. De Gentsche textielnijverheid bijvoorbeeld wortelt eenerzijds in de lijnwaadfabricatie ten plattelande, anderzijds in de katoendrukkerijen die in de tweede helft van de XVIIIe eeuw te Gent als grootbedrijf werken. Men kan in ruime mate de uitspraak van Pirenne beamen, - hoewel ze op Vlaanderen niet zoo volkomen toepasselijk is als op Wallonie: ‘Sedert de regeering van Maria Theresia, bezit België niet alleen reeds bijna al zijn karakteristieke nijverheden, maar men treft ze ook in dezelfde streken aan, waar ze thans nog bloeien’. Aan de gedachtenwisseling, volgende op de voordracht, wordt deelgenomen door de Heeren Sneller, Posthumus en Van Dillen, wier opmerkingen en vragen door den Spreker werden beantwoord. Nadat de Voorzitter den dank der aanwezigen voor de interessante voordracht aan den Spreker heeft overgebracht, schorst hij de vergadering tot 2 uur. Om 2 uur heropent de Voorzitter de vergadering en geeft het woord aan Dr. H. Terpstra voor zijn voordracht over:
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
CI
Duitschers in dienst der Oost-Indische Compagnie1). Het is bekend, dat bij de Oostindische Compagnie veel vreemdelingen in dienst traden; aan goed, betrouwbaar personeel uit eigen land bestond namelijk groot gebrek. Terwijl nu ten aanzien van Engelschen en Franschen het gevaar bestond, dat dezen door hun in Compagniesdienst verworven kennis concurreerende ondernemingen in hun eigen land zouden helpen, behoefde men hiervoor bij het in dienst nemen van Duitschers niet bang te zijn. En dezen kwamen bij massa's toestroomen, deels door de groote armoede, die de Dertigjarige oorlog over hun eigen land bracht, deels ook uit ongedurigheid en reislust, soms ook weer om andere redenen. Hooge posten bereikten ze bij de Compagnie zelden; zeer dikwijls namen ze dienst als soldaat. Sommigen van hen stelden hun wedervaren in een journaal te boek, en deze reisverhalen geven ons vaak een verrassenden kijk op onze kolonisatie. En dat niet alleen: ook over de macht, de beschaving en den bloei der Vereenigde Provinciën vinden we er menige treffende bijzonderheid. Vooral Amsterdam is het voorwerp van de bewondering dezer vreemdelingen. Maar meer nog vertellen ze natuurlijk over de tropische gewesten, die ze bezoeken, en de belangwekkendste vraag, welke men hierbij kan stellen, is wel, in hoeverre onze voorouders als kolonisatoren door hen geprezen of gelaakt worden. De lof overweegt. Dapperheid bij de oorlogvoering wordt evenzeer als eigenschap genoemd als de neiging om na behaalde overwinningen humaan tegen de verslagenen op te treden. Verder wordt hoog opgegeven van de activiteit der Hollanders, zoo bij het inrichten van hun steden en de doeltreffende versterking daarvan, als ook bij het vestigen van cultures. Ten opzichte van den godsdienst wordt het optreden tegenover de inlanders als tactvol en gematigd geprezen; het is waar, dat er pogingen tot bekeering werden gedaan -
1) Daar deze voordracht een gedeelte vormt van een uitvoeriger studie, die Dr. Terpstra onder den titel ‘Buitenlandsche getuigen van onze koloniale expansie’ onlangs in de Patria-serie heeft gepubliceerd, volstaan wij hier met een beknopt uittreksel van de rede.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
CII en niet steeds met blijvend succes -, maar deze beteekenden geen onverdraagzaamheid. Men verbaasde zich over de heidensche ‘afgoderijen’, maar liet deze in wezen. Aan den anderen kant wordt de houding der Compagnie tegenover de Christelijke godsdiensten gelaakt, zoo b.v. het feit, dat het eigen Calvinisme der Hollanders soms verloochend wordt, als het handelsbelang dit meebrengt. En ook de afwijzende houding tegen Katholieken en Lutheranen vindt bij de Duitschers geen genade. Afkeuring blijkt ook ten opzichte van den particulieren handel en andere ‘vuyligheden’, die bij hoog en laag voorkwamen. Als bronnen voor de geschiedenis van belangrijke gebeurtenissen hebben deze journalen vaak een onschatbare waarde. Zoo geeft b.v. Verken kostbare mededeelingen over den moord op Verhoeff in 1609, Saar over de verovering van Colombo in 1656, de Zwitser Herport over het verlies van Formosa in 1662. Maar vooral over de toestanden en de gebruiken, die bij de Hollanders bekend waren en in hun oogen dus niet vermeldenswaard, vernemen we van deze buitenlandsche getuigen kostelijke bijzonderheden. Dat deze journalen in Duitschland als amusements- en ontwikkelingslectuur in den smaak vielen, blijkt wel uit de snelheid, waarmee sommige ervan herdrukt moesten worden. Voor ons hebben ze een hoogere waarde: wij kunnen door deze objectieve buitenlandsche getuigen de XVIIe-eeuwsche volkskracht en ondernemingslust, zooals die in onze kolonisatie tot uiting kwam, eerst ten volle begrijpen en navoelen. Een groot deel dezer reisverhalen uit de XVIIe eeuw, den tijd, waartoe deze voordracht beperkt is, werd bij de firma Martinus Nijhoff nieuw uitgegeven door wijlen den heer l'Honoré Naber in de serie ‘Reisebeschreibungen von deutschen Beambten und Kriegsleuten im Dienst der West- und Ost-Indischen Kompagnien’. Na afloop van de voordracht wisselen de Heeren Stapel en Van Winter met den spreker nog van gedachten, waarna de Voorzitter Dr. Terpstra zeer hartelijk dank zegt voor diens met groote aandacht gevolgde rede. Na de vergadering werd een bezoek gebracht aan het Hotel van de Duitsche Orde, Nieuwegracht, waar Jhr. Mr. B.M. de Jonge van Ellemeet zoo vriendelijk was de be-
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
CIII zoekers deskundigen uitleg te geven, en aan het Malthezer-Ridderhuis, Nieuwegracht, waar de Voorzitter zich met het geven van toelichting belastte. Te 6½ uur vereenigde zich een veertigtal leden en gasten aan een gemeenschappelijken maaltijd in het Hôtel des Pays-Bas.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
1
De ongedrukte resolutiën der Staten van Holland van 20 april-16 juni 1572 en van 29 october-17 november 1577, Medegedeeld door J. Corna Leeuwenburg en J. Smit. In het verslag aangaande het ‘Onderzoek naar ongedrukte Resolutiën der Staten van Holland na 1572’, ingesteld door Dr. N. Japikse en gepubliceerd in de B. en M. van het Historisch Genootschap1), maakte de geleerde bewerker eenige opmerkingen omtrent de zorg, besteed aan de beide uitgaven (1en en 2en druk) dezer Resolutiën en de onvolledigheid er van. Ten opzichte van het eerste punt was de schrijver wel zeer terecht van oordeel, dat de aandacht daaraan ten koste gelegd ‘niet bijster groot’ was en vestigde verder de aandacht op het bestaan van een tweetal hiaten. Deze hiaten betreffen: a. dagvaarten sedert 7 December 1571-25 Augustus 1574, b. die sedert 28 Augustus 1577-21 Augustus 1578. Het wekt verbazing, dat bij den druk dezer resolutiën, ten tijde van Johan de Wit aangevangen2), niet gezorgd is, dat alle betreffende origineelen ter tafel werden gebracht. Niets was gemakkelijker geweest. Immers, waren deze stukken bij de uitgave in de archieven van Holland niet meer aanwezig, dan zou het zeker geen moeite gekost hebben, deze te voorschijn te brengen uit de archieven der stemhebbende steden. Het was n.l. gebruikelijk, dat de Landsadvocaat aan de magistraten dezer steden een copie van de gehouden besprekingen overlegde, geheel gelijkluidend aan
1) Deel 28, 1907. Verslag van het Bestuur. bijlage E. 2) Aldaar, blz. LXXIX voorwerk.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
2 het exemplaar, hetwelk ter secretarie van Holland werd bewaard1). Dat deze origineelen thans in die archieven niet meer aanwezig zijn of nog slechts ten deele kunnen worden achterhaald, moet aldus worden verklaard, dat de betreffende besturen de origineelen als waardeloos hebben opgeruimd, zoodra de gedrukte resolutiën in hun bezit waren. Vandaar dat in het Rijksarchief naast de gedrukte deelen van 31 Januari 1525 af tot Augustus 1575 de minuten weldra niet meer bestonden2), terwijl die betreffende de eerste jaren daarna nog slechts zeer incompleet behouden zijn gebleven3). Hetzelfde zal ongetwijfeld in de steden zijn geschied met de door de Staten verstrekte copieën, zoodra de magistraten over de gedrukte exemplaren de beschikking kregen. Ook daar is dus het zoeken naar de origineele afschriften in hoofdzaak tot onvruchtbaarheid gedoemd. Wij zullen ons
1) Res. Staten van Holland, 1563 Jan. 31: (2e druk). ‘Op het different, beroerende dat den Advocaat soude leeveren elk van de steden een register tot sijnen kosten van alle de resolutien, bij de Staaten genoomen, is geresolveert, dat hij t elke dagvaarden sal leeveren de resolutien, geextendeert, sulks als hij die te boek stellen sal van woorde te woorde tot kosten van het land; ende t elke reise als eenige van de steeden sullen begeeren haarluider stukken te collationeeren met het register van den Advocaat, dat hij deselve collatie sal doen, het sij bij hem ofte sijne klerken, sonder kosten van het land, en alsdan deselve resolutien teekenen als het behoort; ende mitsdien sal den ontfanger des Advocaats commissie teekenen volgende de nieuwe resolutie, en sullen ook sijne ordonnantien worden gepasseert’. (N.B. Deze resolutie komt niet voor in den 1en druk, waarin eveneens ontbreken die van de dagvaarten van 16, 27, 30 en 31 Januari, van 1 en 26 Februari van dit jaar.) Bij resolutie van 27 Mei 1568 werd eveneens bepaald, ‘dat, eer men uytgeven sal de notulen, deselve sullen geviseert worden’. Zie ook Res. St. v. Holl, 1619 Dec. 21, 1651 Oct. 5. 2) Met uitzondering van de nog aanwezige over de jaren 1560-1563 en 1568-1571. 3) De verloren gewaande origineele resolutiën van de eerste zelfstandige Statenvergadering van 19-28 Juli 1572 kwamen door bemiddeling van den archivaris Van Wijn, die, toen nog pensionaris van Den Briel, ze in 1777 had aangekocht uit de nalatenschap van den Prinselijken domeinraad Reigersman, weer op het Algemeen Rijksarchief terug.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
3 dus moeten troosten met de gedachte, dat ons van de oorspronkelijke oudste resoluties slechts de zeer feilbare gedrukte deelen ten dienste staan, met de onvolledigheden en de verdere gebreken. Wat echter betreft de beide bekende en door Dr. Japikse nader aangeduide hiaten, zijn wij zoo gelukkig daarvan een aanvulling te kunnen geven, ontleend aan een handschrift van A(melis) van R(osendael), burgemeester van Gouda, door hem in 1598 blijkbaar overgenomen naar de copie-origineelen, destijds in het Goudsche archief berustende. Zij omvatten de dagvaarten, in Den Haag onder presidium van Bossu gehouden in de dagen, toen de opstand begonnen was, maar de meeste steden te dien opzichte haar houding nog niet hadden bepaald. Eenige belangrijke stukken, die de daar aan de orde zijnde kwesties behandelen, zoomede enkele, die betrekking hebben op het bijeenroepen der vergadering, welke door het initiatief der steden te Dordrecht werd gehouden, zijn hier bijgevoegd, terwijl eenige andere, die daarop mede een aardig licht werpen, maar door de publicaties van Kluit (Hollandsche Staatsregeering) gemeengoed zijn geworden, achterwege konden worden gelaten. De notulen van de Dordtsche Statenzitting, zooals die daarna zijn vervolgd in Rotterdam en Gouda, (door Bakhuizen van den Brink in 1857 uitgegeven1) en later overgenomen in zijn ‘Cartons voor de geschiedenis van den Nederlandschen Vrijheidsoorlog’) komen eveneens in het handschrift van A(melis) van R(osendael) voor, echter met enkele afwijkingen, (correcties?), die een hernieuwde uitgave evenwel niet wettigen. Wij hebben ons dus ten aanzien van de stukken van het jaar 1572 bepaald tot: a. de uitgave der notulen, nog onder Spaansch regime gehouden, met de daarbij behoorende bijlagen, b. de stukken betreffende de Dordtsche vergadering en de voorbereiding er van.
Het tweede hiaat, dat ons bezighield, is indertijd gedeeltelijk aangevuld door Unger in de B. en M. van het Historisch Genootschap2). Deze publicatie omvatte de Statenresoluties van 18 Septem-
1) Het Nederlandsche Rijksarchief, Deel I 's-Gravenhage 1857. 2) Deel XIV, 1893.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
4 ber-8 October 1577, ontleend aan de aan Rotterdam uitgereikte copie, en verder die van 14 Januari-1 Maart 1578, overgenomen uit de door het Alg. Rijksarchief verworven aanwinst van het jaar 18901). In het handschrift van A.v.R. komen de vermiste resoluties van 18 Sept.-17 Nov. 1577 in doorloopend verband voor. Een vergelijking van dezen tekst met dien van de publicatie Unger (nl. van 18 Sept.-8 Oct. 1577), leert ons, dat zij weliswaar gelijkluidend zijn - een enkel woord of andere zinswending niet in aanmerking genomen -, doch ook, dat bij Unger tal van onderwerpen van bespreking zijn vermeld, die bij A.v.R. niet voorkomen. De laatste heeft blijkbaar deze passages overgeslagen, of omdat ze hem persoonlijk niet interesseerden, of wijl de onderwerpen hem in het algemeen niet belangrijk genoeg voorkwamen. Een leemte, die in zijn resoluties van 1572 eveneens voorkomt, - waarvan echter de onvolledigheid een andere oorzaak had - en die in de latere bij vergelijking met den tekst der Statenuitgave ook herhaaldelijk de aandacht trekt en dus niet tot de gevolgtrekking mag leiden, dat in Ungers h.s. de daar wel voorkomende passages waren geinterpoleerd. Ons rest dus uit het voornoemde h.s. van Van Rosendael te publiceeren de resoluties van 29 October-17 November 1577, die tusschen de beide deelen van Ungers publicatie nog ontbreken. Wij meenen daarbij echter verschuldigd te zijn een motiveering van de waarde, door ons aan de authenticiteit van de stukken, zooals die bij Amelis van Rosendael voorkomen, toegekend. Die verantwoording betreft zoowel den persoon als den tekst van het handschrift. Amelis van Rosendael, geb. te Gouda den 14en September 1557, overleden te 's-Gravenhage 14 Juni 1620, was een zoon van Jan Jacobs van Rosendael, die gedurende de jaren 1569 tot 1578 het ambt van burgemeester van zijn vaderstad bekleedde. Aanvankelijk in Duitschland studeerende, werd hij den 19 Mei 1580 met zijn broer Jacobus aan de Universiteit te Leiden als student in de rechten ingeschreven. Na het beeindigen van zijn studie in 1590 als schepen in den magistraat van Gouda opgenomen, deed hij als zoodanig eenige jaren dienst, in welke functie hij reeds in 1594 zijn
1) Jaarverslag 1890 blz. 10 en 69.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
5 vaderstad in de zitting der Staten van Holland vertegenwoordigde en ook de volgende jaren daar als afgevaardigde verscheen, met zoodanig succes, dat hij in 1601 zelfs in de Staten-Generaal op voordracht van Gouda voor zijn gewest zitting had genomen. Zijn reputatie als jurist was inmiddels gevestigd en ter vergadering van de Staten van Holland van 20 December 1601 werd hij tot raadsheer in het Hof van Holland benoemd, welke functie hij van 1 Januari 1602 tot 1620 - zijn sterfjaar - bekleedde1). Het is dus niet te stout de notities in de ‘Gedenckwaerdige Saicken, in den Staet van de Nederlanden ende bijsonder in Hollant voorgevallen tsedert den jare ons Heeren 1573,’ in 1598 tijdens zijn werkzaamheid in Gouda en later in Den Haag opgeteekend door een man uit dezen kring, met een dergelijken dienststaat en van onbetwistbaar gezag, als betrouwbaar te aanvaarden. Wij mogen daarbij echter niet uit het oog verliezen de reeds gesignaleerde eigenaardigheid, dat de inhoud betrekking heeft op voor den samensteller ‘gedenckwaerdige’ onderwerpen en dit is blijkbaar oorzaak, dat uit de door hem met accuratesse overgenomen Statenresoluties tal van passages zijn weggelaten2). Deze eigenaardigheid treft ons allereerst bij de overneming van de notulen van de Julivergadering 1572 te Dordrecht, waar hij de tweede alinea: ‘Die van Dordrecht hebben versegelt....’, welke
1) Hij combineerde dit ambt met dat van hoogheemraad van Schieland, waartoe hij in 1600 werd benoemd. Zijn graftombe, met die van zijn vrouw Aleyd de Lange, bevond zich in den tijd van Walvis (Beschr. van Gouda) in de kapel van Van Rosendael en De Lange in de Groote Kerk te Gouda. 2) De opvatting van Fruin (Verz. Werken VII Blz. 307), dat nl. zijn vader deze bundels zou hebben samengesteld, meenen wij te mogen verwerpen. Het geheel toch staat niet alleen op het titelblad ten name van ‘A.v.R.’, maar het werk, dat het jaartal 1598 draagt is bovendien door een jongere hand samengesteld, niet alleen uit de stukken, die te Gouda moeten hebben berust, maar ook door gebruikmaking van de ‘memoriaalboucken van de greffie s Hoofs van Hollandt’, waartoe een buitenstaander niet gemakkelijk toegang had. Naarmate zijn copie de latere jaren betreft, past hij deze besnoeiïng in steeds sterker mate toe.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
6 bij Bakhuizen wel voorkomt, weglaat en dan overgaat tot het slotstuk: ‘Aldus gedaen in den voirsz. vergaderinge binnen der stede van Dordrecht....’, terwijl men de voortzetting dier notulen van de zittingen te Rotterdam en Delft eveneens niet bij hem aantreft. Het is echter waarschijnlijk, dat hij bij de copiëering vóór zich heeft gehad een exemplaar der notulen, zooals die aan het einde der Dordtsche zitting terstond aan de steden zijn uitgereikt, daar ook elders in den tekst kleine afwijkingen voorkomen, die vaak juister en vollediger zijn. Het is dus de vraag, of de Haagsche resoluties onder Spaansch bewind geheel onbesnoeid zijn weergegeven. Het trekt bijv. terstond de aandacht, dat, hoewel blijkens den tekst alle zes groote steden1) haar vertegenwoordigers hadden gezonden, alleen die van Gouda hier werden vermeld. Daar echter het stuk niet het karakter draagt van particuliere notulen, lijkt ons deze verkorting geen aanleiding tot al te grooten argwaan te mogen geven. Een vergelijking van de latere door hem overgenomen resoluties met de origineele van het Statenarchief bewijst, dat de officieele notulen aan zijn arbeid ten grondslag hebben gelegen, zij het dan ook, dat de weggelaten stukken soms vrij omvangrijk zijn. Het werk van Van Rosendael is dus van waarde, en wel in de eerste plaats om de stukken, waarvan de origineelen zijn verloren gegaan. Immers de Raadsheer van Rosendael zetelde in de onmiddellijke nabijheid der Statenarchieven en het blijkt hem zelfs bekend te zijn geweest, dat in de onder zijn college berustende memorialen van het Hof van Holland de oudste Statennotulen waren opgenomen, waarvan hij zelf een gedeelte, nl. die van 11 Maart 1523, in zijn verzameling had overgenomen. (2e. mem. Sandelijn fol. 275), een stuk, dat in de officieele Statenuitgave, die met het register van Aert van der Goes begint, niet voorkomt. Herhaaldelijk is dan ook de aandacht van historici reeds op deze aanteekeningen gevallen. Op het einde der 18e eeuw kwam de latere ‘archivarius des Rijks’ Mr. H. van Wijn, die de rustpoos na zijn aftreden als pensionaris van Gouda door ernstige studie, voornamelijk der vaderlandsche geschiedenis, wist te benutten, in het 7e deel der ‘Bijvoegsels en Aanmerkingen op Wagenaar’, door hem in samenwerking met eenige anderen bewerkt (Amst. 1792 blz. 55 noot),
1) Amsterdam ontbreekt later.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
7 met de mededeeling, hoe ‘A.v.R. (door wien ik liefst zou verstaan Amelius van Rosendael, Raad te Gouda, omtrend 't jaar 16021) gestorven)’, ‘een geschreven verzaameling derzelven’ (nl. van Resolutiën der Staten van Holland) had bijeengebracht. Het kan dan ook geen verbazing wekken, dat in de eerste helft der 18e eeuw de aandacht van den bekenden publicist P. van der Schelling op deze verzameling gevallen was. Hij kende de serie toen in den vroegeren vorm als een negendeelige, ongebonden, het deel handvesten nog uit twee volumes bestaande, terwijl uit zijn opgave blijkt, dat enkele andere door hem beschreven deelen2), niet onder de h.s. van het Alg. Rijksarchief worden aangetroffen. Ook Kluit had blijkens het 1e deel zijner Holl. Staatsregeering tot 1795 (Amst. 1802 blz. 49) mede deze manuscripten, ‘die eersttijds onder den heer professor P. Bondam berustten,’ ingezien, en hij deelt ons mede, dat ze op dat moment ‘eigendom van den oud-griffier Musschenbroek te Utrecht’ waren en op den veilingscatalogus van Bondams boekerij als kwartijnen onder no. 134 voorkwamen. Musschenbroek had destijds in het 1e deel dan ook reeds aangeteekend, dat hij in deze deelen, die hij ‘op de verkoping van wijlen den heer Bondam gekogt had’, de verloren gewaande resolutiën van 1572 en 1577 had aangetroffen. Toen de verzameling Van Musschenbroek in 1826 onder den hamer kwam, werd het manuscript van A. van Rosendael door het Rijk aangekocht en sedert berusten deze deelen op het Algemeen Rijksarchief. Toen Bakhuizen van den Brink in 1854 in samenwerking met L.Ph.C. van den Bergh en J.K.J. de Jonge het eerste deel van het Overzigt van het Nederlandsch Rijksarchief uitgaf, vestigde hij (blz. 115 en 119) ook de aandacht op de latere lotgevallen van dit handschrift, onder opmerking, dat
1) Lees: 1620. 2) Inventaris van particuliere manuscripta, chartres en genealogiën van N. Zijen, althans op 't stadhuys tot Gouda berustende, item de chartres van Nyenrode en Aemilius van Roosendael (m.s. Alg. R.A., Archief van het Archief no. 563, 72 oud). Op den titel van het eerste deel der ‘Gedenckwaerdige Saicken’ vermeldt de samensteller, dat deze serie uit ‘acht boucken’ bestaat, waarbij dan wellicht moeten worden gerekend de twee volumes handvesten van oudtijds, die nu in een deel zijn samengebonden.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
8 daarin ‘onder andere notulen der Staten-Vergadering van Holland, gehouden binnen Gouda van 18 September tot 29 October 1577’ voorkwamen. Hij meende daarbij de aandacht te moeten vestigen ‘op het hoogst onvolledige der gedrukte resolutiën van de Staten van Holland van het jaar 1571-1578 en het wenschelijke, dat men in de archieven der stemhebbende steden een gezette nasporing deed naar de aanteekeningen, door hare Pensionarissen gehouden omtrent dagvaarten, waarvan wij slechts gedeeltelijk of in het geheel geen berigten hebben.’ Aan dien oproep heeft Dr. Japikse blijkens het bovenaangehaald verslag voldaan. Echter mag men zich verbazen, dat het manuscript Van Roosendaal gedurende den tijd van meer dan een eeuw, dat het in het Algemeen Rijksarchief berust, zoo weinig is geraadpleegd. Zelfs Prof. Robert Fruin, die het blijkens zijn Verzamelde Werken gekend heeft, trok daaruit niet de wetenschap, die het bood. J.C.L. J.S.
A. Resolutiën der Staten van Holland met de betrekkelijke stukken, tot aanvulling van het hiaat a. 1571 Dec. 7-1574 Aug. 25. I. 1572 Feb. 5. Brief van Alva aan Bossu en de Raden van den Hove van Holland (als voortzetting van de gedachtenwisseling van respect. 1571 Dec. 18 en 1572 Jan. 24), waarbij deze den Stadhouder en het Hof opdraagt met terzijdestelling van alle andere overwegingen maatregelen te treffen tot onverwijlde invoering van den 10en penning en daarbij 's Koning waardigheid onverzwakt te handhaven. II. 1572 Feb. 19. Brief van Bossu aan de steden van Holland, in casu aan Gouda, ingevolge Alva's schrijven onder I aangeduid, te kennen gevende, dat hem is opgedragen zich op de hoogte te stellen van datgene, wat door de steden te dezer zake reeds is verricht en wat verder de oorzaak is van de blijkbare vertraging, waarom hij de Raad van den Hove, mr. Ch. de Smijtere, als commissaris heeft belast ook in
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
9
III.
IV.
V.
VI. VII.
VIII. IX. X. XI.
Gouda daarnaar een onderzoek in te stellen, met last dezen commissaris in alles te gehoorzamen. 1572 Maart 13. Verslag van den Commissaris (De Smijtere) ingevolge zijn commissie van den Hove van Holland en in verband met een gedane aanschrijving van mr. Aelbrecht van der Loo, commies van de Financie, beide van 10 Maart 1572, aangaande het ten uitvoer leggen van zijn opdracht aan den magistraat van Gouda om hen te bevelen binnen 2 dagen de plaatselijke collecteurs van den 10en en 20en penning te benoemen. 1572 April 4. Brief van Bossu aan de steden van Holland, in casu aan Gouda, waarbij hij mededeelt, dat hij wegens de overweldiging van Den Briel en de te vreezen vorderingen van die actie het garnizoen uit Utrecht naar Holland heeft geroepen, waartoe 2000 daalders worden vereischt, hen stadsgewijs opwekkende er in toe te stemmen, dat de ontvanger-generaal mr. Jacob Bol deze som daartoe verstrekt. 1572 April 9 of 10. Brief van den magistraat van Gouda aan Bossu, waarin deze, uit vrees van te worden verdacht van gebrek aan ijver in het tegengaan van de voorgevallen oproerige beweging, verslag doet van den aard en den omvang van deze beweging en de maatregelen om deze tegen te gaan, met verzoek den magistraat bij Alva te willen verontschuldigen. 1572 April 11. Antwoord op het vorig schrijven, inhoudende betuiging van spijt over het gebeurde met bevel tot en aanwijzing van eenige te nemen maatregelen. 1572 Mei 5. Brief van Bossu en de Raden van den Hove aan de steden in Holland, in casu aan Gouda, met waarschuwing, dat op den naam van den Prins van Oranje eenige ‘seditieuse’ en ‘oproerige’ brieven circuleeren, met last, aan den inhoud er van geen geloof te schenken en die terstond na ontvangst aan het Hof door te zenden. Dagvaart der Staten van Holland te 's-Gravenhage, 1572 April 20, 25 en 26; Mei 6 en 13; Juni 10 en 16. 1572 Juni 25. Accoord, waarbij de stad Dordrecht zich bereid verklaart Barthold Entes van Mentheda en zijn garnizoen toe te laten. 1572 Juli 1. Geloofsbrief, uitgereikt door den Prins aan Willem Dirks, burgemeester van IJselstein. 1572 Juli 6. Dito aan Pieter de Rijke en Adriaan Manmaker.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
10
B. Resolutiën van de Staten van Holland tot aanvulling van het hiaat b (1577 Aug. 28-1578 Aug. 21). XII. Dagvaart der Staten van Holland. 1577 Oct. 29-Nov. 17.
A.I. Brieve des hartochs van Alva aen den Gouverneur van Hollant van date den 5en February 1571 stilo curiae. [5 Feb. 1572.]1) Don Fernando Alvarez de Toledo Hartoch van Alva etc., Stadhouder, Gouverneur ende Capiteyn generail. Mons. le conte. Lieve ende welbeminde. Wij hebben ontfangen uwe missive van date den 24en der voirleder maent,2) ende bij dezelve in t lange verstaen t gundt ghij ons schrijvende zijt op onsse voirgaende van den 18en der voirsch. voirleden maent op t stuck van de executie van den 10en penninck over t lant van Hollant. Op t welcke wij u wel hebben willen beantwoirden bij dese jegenwoirdige, als dat wij tot geenen anderen eynde en tenderen dan tot de reale executie van den voirsch. 10en penninck, gelijck dat betaemt in alle manieren om te bewaren die authoriteyt van Zijne Mat. ende het welvairt van de affairen, wij ons nyet en hebben willen verthoonen alleenlicken op het façon van de executie, u verleent bij uwe instructie, zoe ghij bij uwe voirsch. missive allegeert, mair verstaen, dat ghij behoirt te procederen tot het effect van t geene dairinne consisteert metterdaet bij pecuniele peynen ofte andere veel grootere, nair exigentie van de gebreecken, tot dat men obtineert t effect van de beveelen van Zijne voirsch. Mat. Tot twelck te wijle het van noode zij, wij u in den name van Zijne voirsch. Mat. geautho-
1) Am. van Rosendael I, fol. 202. 's Graven kanselarij, en bijgevolg het Hof van Holland, deed het jaar met Paschen een aanvang nemen, zoodat de dateering van dit schrijven aldus moet worden herleid. 2) Dit schrijven is ons niet nader bekend. De inhoud betreft blijkbaar de moeilijkheden, die men in Gouda bij de invoering van den 10en penning vreesde te zullen ondervinden.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
11 riseert hebben ende authoriseren bij desen, u ordonnerende ende bevelende van wegen derzelver wel expresselicken ende uutdruckelicken u dairtoe te employeren met postpositie van alle andere zaicken, totdat men compt tot de volcomen executie voirsch. ende volgende dyen u informeert van t devoir, wes dairinne gedaen wert, zoo bij de magistraten als de officiers ende oick bij de collecteurs dair toe gecommitteert, mitsgaders die ondersaten vanwegen heure last ende onderdanicheyt respective, om bij alle wegen van bedwanck gefundeert in reden ende justicie heur te doen comen tot behoirlicken eynde. In t welcke cesseert die schrupuleusheyt, bij u geallegeert opte voirsch. instructie. U bovendyen belastende ons te adverteren van dach tot dach van t gene ghij dairinne gedaen ende geëxploicteert zult hebben, mitsgaders van het debvoir ende diligentien, die deshalven gedaen zullen wesen, omme dairnair ons te reguleren ende op t surplus voirsyen te werden zoo behoiren zall tot vordernisse van den dienst van zijne voirsch. Mat. Ende hyerinne en wilt nyet zijn in gebreecke nyet meer. Mijn heer den Grave, zeer lieve ende beminde vrunden, onsse Heere wil u nemen in zijn behoed. Uut Bruxel den 5en Februarij 1571. Onderteyckent A. Duc Dalve. Ende wat lager d'Overlope. T Opschrift was: Aen mijn heere den Grave van Boussu, Gouverneur ende onsse zeer lieve ende beminde vrunden de President ende Luyden van den Raide des Conincx in Hollant.
A. II. Brief des voirs. Graefs aen den steden van Hollant. [19 Feb. 1572.1) Die Grave van Boussu heere van Berry, Gammeraiges, Blangy2) etc., Stathouder ende Capiteyn Generail, die President ende Raiden des Conincx over Hollant ende Vrieslant. Eerzame, discrete, goede vrunden Alzoo dExcel.ie van den hartoge van Alva bij zijne missive van date den 5en Februarij deser jegenwoordiger maent ons van wegen Con. Mat. wel ernstlicken ende uutdruckelicken beveelt, dat wij
1) Am. van Rosendael I, fol. 203. 2) De heerlijkheden Berry, Gammerages en Blanchirie in België.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
12 in alder manieren mit alle vlijt ende neersticheyt zouden vorderen den 10en en 20en penningen ende ons voorts behoirlicken informeren, wat dairinne tot noch toe in allen steden ende plaetzen gedaen is, ende bij wyen het gestaen heeft, dat t placcaet ende ordonnantie, dienthalven gemaickt, zijn behoirlicke voortganck nyet gehadt en heeft, ende dat wij voorts diesaengaende zouden procederen, zulcx ende in der vougen die voirsch. missive van zijne Excel. vermelt ende medebrengt, soo hebben wij gecommitteert mr. Charles Smytre, Raidt van desen Hove1), omme binnen der stede van der Goude t bevel van Zijne voirsch. Excel.ie vanwegen Zijne voirsch. Mat. in desen gedaen in alles te volcommen (gelijck wij anderen in anderen plaetzen mede gecommitteert hebben) achtervolgende zeeckere instructie, die wij hem dienthalven medegegeven hebben. Soo lasten ende ordonneren wij u van wegen Zijne voirsch. Mat. wel expresselicken bij desen den voirschr. onssen Gecommitteerden gelooff te geven ende te obedieren in alle t gundt hij u diessaengaende voirhouden ende beveelen zal, zonder des in eeniger manieren te wesen in gebreecke opte peynen, die hij last heeft te imponeren, ende voorts op alle indignatie van Zijne Mat. Eerzame, discrete, goede vrunden, onsse Heere God zij met u. Geschreven in den Haige den 19en February 1571 stilo curie Hollandie.
A. III. Besoignes des voirs. Commissaris binnen de stede van der Goude. [13 Maart 1572.2)] Op huyden den 13en Martij anno 1571 stilo curie soe hebbe ick Commissaris onderschreven die drye burgemeesteren, namentlick mr. Jan Jacobssoen, Jan Gerrit Stempelss ende Gerrit Hugenss, in absentie van Jan Reynierss, vierde burgemeester, zieckelick zijn bedde houdende, zoo mij Commissaris ten vollen gebleken is, mitsgaders Govert Wittens-
1) Volgens Gouthoeven geboortig van Gent. Wordt Raad-extraordinaris of Commissaris van het Hof van Holland in 1562 en week als Raadsheer in 1572 met het Hof naar Utrecht uit. Bij Commissie van 2 April 1570 (5e mem. B. Ernst fol. 278 vo.) werd hij aangesteld als opperdijkgraaf van Edam. 2) Am. van Rosendael I, fol. 203.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
13 soen, Dirck Ottezoen, mr. Henrick Jacobssoen, Dirck Clementz, Dirk Janss Loncq, mr. Cornelis Henricxss ende Jan Gheenenss, schepenen van der Goude1), achtervolgende t placcaet, mijne commissie ende laetste rescriptie van den Hoive van Hollant ende t schrijven van mr. Aelbrecht van Loo, commies van de Finantie, beyde van date den 10en Martij lestleden, expresselicken bevolen te procederen binnen den tijt van acht en veertich uyren eerstcomende tot nominatie van de particuliere collecteurs nair excigentie van heurluyder ontfanck ende bewint, die zij hebben zullen van den 10en en 20en penninck. Ende dit al nyet jegenstaende d absentie van Gerrit Cornelissoen, collecteur generael ende zonder zijn wedercoempste te verwachten. Ende dat zij, burgemeesteren ende wethouders voirsch., voir d expiratie van denzelven tijt van 48 uyren mij commissaris zullen comen te kennen geven heur wedervaren, ende dit zelve kiesen oick volbrengen binnen den voirsch. tijde, mitsgaders oick alle t gundt henluijden incumbeert te doene uut crachte van de geemaneerde placcaten, ordonnantie ende instructie dairop gevolcht, roerende t faict van den 10en ende 20en penningen.
1) Mr. Jan Jacobs, afgevaardigde van Gouda ter Statenvergadering van 20 April en 19 Juli 1572; bevestigd door Jacob van Wijngaarden ingevolge prinselijke machtiging op 25 Juli 1573; blijkt op 4 October 1574 lid te zijn van den Raad van Admiraliteit nevens den Prins; wordt ook later door de Staten en den Prins in vertrouwensposities gebruikt. Jan Gerrit Stempels, vroedschap reeds in 1569; vertegenwoordigt Gouda op de dagvaarten van 20 en 25 April en 6 Mei 1572. Gerrit Hugens Hopkooper, vroedschap in 1569 en 1588. Vertegenwoordigt Gouda ter dagvaart van 8 Nov. 1574. Jan Reyniersz., vroedschap in 1569; vertegenwoordigt Gouda ter dagvaart van 6 Mei 1572. Govert Wittenssoen, vroedschap in 1569, bevestigd ingevolge prinselijke volmacht van 25 Juli 1573. Dirck Ottezoon van Slingelandt, vroedschap in 1569. Mr. Henrick Jacobs, vroedschap in 1569. Dirck Clementsz van Neck, vroedschap in 1569. Dirck Jansz. Loncq, vertegenwoordigt Gouda ter dagvaart van 8 Nov. 1574 en Juli-Aug. 1586; vroedschap nog in 1588. Cornelis Henricxss., bevestigd als boven. Juli 1573. Jan Gheenens Simonsz., vroedschap in 1569.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
14 Ende dit op zeeckere peynen pecuniele, als te weten in cas van contraventie, vertreck ofte dilay, de burgemeesteren elck respectivelick de zomme van duysent ponden van 40 grooten Vlaems t pont ende schepenen elcx respective vijff hondert gulden ten prijse als vooren, te remboursseren ende betaelen uut hoer eygen goeden, tot prouffijte vande Con. Mat. ons G. Heere, ende dat boven die schaden ende interesten, die Zijne Mat. door hoerluyder respective toedoene geleden heeft ofte noch lijden zal in t retardement van de executie van den 10en ende 20en penning. Ende aengaende de voirsch. nominatie ende kiesinge van de voirsch. collecteurs zullen gehouden wesen dezelve in mijn commissaris handen te leveren ter expiratie van den voirsch. tijt, henluyden voorts bij ordene regulerende in de qualiteyt alssvooren in t gunt zijluyden uut crachte van de geemaneerde placcaten, ordonnancien ende instructie gehouden zijn te doene. Ale op peyne als vooren. Aldus gedaen binnen der (sic) Convente van Sinte Cathrijnen binnen der Goude ten dage ende jare als vooren. Ende onderteyckent bij ons, commissaris ende adjonct1).
A. IV. Brieve des Graven van Boussu aen allen den steden van Hollant. [4 April 1572.]2) Die Graeve van Boussu Heere van Berry, Gammeraiges, Blangyrie, Stathouder ende Capiteyn generael, die President ende Raiden des Conincx over Hollant ende Vrieslant. Eerzame, discrete, goede vrienden. Alzoo God betert de piraten ende watergeusen den Briel geinvadeert hebben ende dair alssnoch zijn ende te besorgen is, dat zij vorder invasie alhyer in Hollant doen zullen, zooverre dairjegens mitten alderspoedichsten mit chrijchsluyden nyet voirsien en wort, soo hebben wij om dier oirzaicke geschreven aen den Colonnel van de Spaensche soldaten binnen Utrecht omme hem alhyer terstont te vinden mit een menichte van denzelffder soldaten, omme die voirschr. quaetdoenders dairmede te stooren ende
1) Onderteekening ontbreekt. 2) Am. van Rosendael II, fol. 1.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
15 mit de hulpe van God te becoomen ende voorts te beletten, dat zij vorder geen invasie alhier in Hollant en doen ende zulcx die goede ondersaten van Zijne Mat. beschadigen, gelijck zij althans in den Briele doen. Ende zijn de voirsch. soldaten tevreeden achtervolgende t voirsch. ons schrijven hen terstont bij mij Stathouder te vinden, omme de voirsch. quaetdoenders te helpen becommen ende te straffen, mits hebbende eenich soulagemente van gelde opte hant, opdat ick Stathouder diezelve te beter zoude mogen employeren. Ende alsoo men dairtoe behouven zoude de zomme van ontrent 2000 daelders, soo hebben wij U wel willen schrijven ende requireren, gelijck wij mede gedaen hebben aen anderen steden ende eedelen, dat ghijluyden zooveele in u is dair inne wilt consenteren ende den rentmeester Bol1), die tevreeden is, mits hebbende ordonnantie, t zelve te verschieten bij u missive, gesiens s brieffs mitten brenger van desen, die wij daeromme aen u schicken, alsoo die zaicke acceleratie vereyscht, te schrijven, dat ghijluyden hem dairtoe zoo veele in u is consent ende ordonnantie geeft. Ende van des te doene begeren wij, dat ghij nyet en wilt wesen in gebreecke, omme zulcx alle inconvenenienten te verhoeden ende alle pillaige ende vorder overvallinge in dese provincie te beletten. Eerzame, discrete, goede vrienden, onsse Heere God zij met u. Geschreven in den Hage den 4en Aprilis 1571 stilo curiae. Onderteyckent B. Ernst2). Die superscriptie was: Eersamen, discreten, goeden vrunden, Burgemeesteren ende Regeerders der Stede van der Goude.
1) Mr. Jacob Bol, ontvanger-generaal van 's graven beden, omslagen en schildtalen, door Alva en Viglius -, tegen den uitdrukkelijken wil der Staten, die na den dood van Coebel mr. Jacob de Jonge als zoodanig hadden benoemd - ook als ontvangergeneraal van de gemeenelandsmiddelen aan de Staten opgedrongen. Het gebeurde gaf aanleiding tot heftige protesten van de zijde der Staten, die ten slotte moesten toegeven. In zijn functie als rentmeester van 's graven zijde ontmoeten wij hem als ontvanger van de in 1570 verkochte losrenten ten behoeve van den afkoop van den 10en en 20en penning met commissie van Alva d.d. 1570 Juli 12. 2) Griffier van den Hove. Hij was het, die het apparaat van het Hof in Holland levend hield, toen het naar Utrecht uitweek.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
16
A.V. Missive der Stede van der Goude aen den Gouverneur van Hollant. [9 of 10 April 1572.]1) Den 8en Aprilis isser groote beroerte ende commotie onder den burgeren binnen der Goude geweest, daeromme oick de volgende missive aen de voirn. Gouverneur geschreven wuerde voir excuse van t faict.2) Hooge, Eedele, Welgebooren, Genadige Heere. Mijn Heere U Genade zal believen te weten, dat die Gedeputeerde der stede binnen der Goude in den name ende vanwegen derzelver stede ende d ingesetene van dyen als getrouwe ondersaten van de Con. Mat. ons aldergenadichste Heere, en hebben nyet connen onderlaten U.G. te demonstreren den staet van heurluyder stede, beducht zijnde, dat de zaecken derzelver anders U.G. aengebrocht zouden mogen worden dan die wairheyt is ende omme sommierlicken te verhalen, wat den regenten ende goede ondersaten derzelver stede onlancx op Woenssdage lestleden overcomen is. Soo is, dat (tot ons groot leetweesen) zeeckere nieuwemare binnen onsser stede opten noen tenzelven gecomen ende gedispargeert zijn geweest onder de gemeente, van dat bij de Con. Mat. soldaten die stat van Rotterdam ingenomen was, ende dat men verhoort hadde een groot gecrijschs, dat alle de borgers der zelver stede bij de voirsch. soldaten deerlicken vermoort werden, jae wijff ende kinderen, zulcx dat men totten aenclauwen3) toe in t bloet ginck ende dat men de hooffden van de kinderen over de muyren worp, welcke nieumaren gespargeert zijn geweest bij etlicke, die seyden over de muyren gevallen te wesen ende zoo ontcomen waeren, die mede zeyden ende spargeerden, dat de soldaten noch even moortdadich voortgingen ende procedeerden, twelck gecauseert
1) Am. van Rosendael II, fol. 2. 2) Deze regels gaan als een dagboekaanteekening van A.v.R. aan den brief vooraf. Wij hebben ze ter verklaring en aanvulling overgenomen. 3) Aenckelen, enkelen.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
17 heeft God betert ende tot ons groot leetwesen commotie in onsse gemeente van t grauw, twelck terstont nae den noen ten voirschreven dage begost hebben hun vergaderinge te maicken zonder geweer ontrent t stathuis derzelver stede. Ende hebben van hen laten gaen, dat zijluyden de burgemeesteren begeerden te spreecken soo zij verclairden, dat zijluyden verstaen hadden, datter oick eenige soldaten gecomen wairen opt casteel der zelver stede. Ende siende eenige van den vroomen burgeren van der schutterije, dat den hoop wassende was ende meerderende, beducht zijnde voir vordere inconvenienten, hebben hyervan den burgemeesteren der voirsch. stede, die ten huyse van een van de burgemeesteren vergadert wairen omme van statszaecken te tracteren, geadverteert, die henluyden metter vlijt gevonden hebben aen de marckt ontrent t stathuijs voirsch., daer zijluyden t voirsch. grauw vergadert gevonden hebben, dewelcke zij gevraecht hebben, wairomme zijluyden hen aldair in zulcken getal gevonden hadden ende wat hun versouck was, dewelcke zeyden, dat zijluyden verhoort hadden, datter soldaten gecoomen wairen op t casteel ende dat die stat daerdeur verraen zoude mogen worden ende gelijcke moort geschien als geseyt werde dat tot Rotterdam geschiet was, t welck zij roupende ende crijtende repeteerden ende verhaelden als vooren ende begeerden, dat de burgemeesteren dairvan onderzouck zouden willen doen. Ende zijn alzoo gegaen geweest, zoo de burgemeesteren staensvoets hen belooft hadden te doen, om t voirsch. graeu te doen stillen, nae t casteel, mair wat diligentie zij gedaen hebben omme t voirsch. graeuw aff te weeren van henluyden nyet te volgen, en hebben dairtoe niet connen geraicken, nemair zijn henluyden gevolcht geweest tot aen t voirsch. casteel. Ende die voirsch. burgemeesteren, ingelaten zijnde in de voirballie van t voirsch. casteel deur t clincket van de poorte ende die deur achter hen gesloten hebbende, hebben eenige oproerige geesten van t voirsch. graeuw de deur van t voirsch. clincket tot ons groot leetwesen ende hartsweer opgeloopen met twee willege boomen, die ontrent t casteel lagen voir een stoeldrayers deure. T welck zyende de voirsch. drye burgemeesteren, zijn geloopen ende geweecken met mijen heere den casteleyn binnen t casteel. Ende die valbrugge van t zelve casteel opgetrocken zijnde, is buyten blijven staen de vierde burgemeester onder den hoop van t graeuw, die zoo haest nyet volgen conde. Die voirsch.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
18 burgemeesteren, bemerckende den jegenwoirdigen noot ende bedruckt zijnde voir vorder inconvenienten, dewelcke de Con. Mat. ons alre G. Heere huysinge ende stat zoude mogen overcommen, hebben geadviseert metten voirsch. heere casteleyn omme de gemeente te stillen, off het nyet geraen wesen en zoude etlicke schutters Con. Mats. getrouwe ondersaten op t voirsch. casteel inne te laten, zoo oick de voirsch. casteleyn aen den burgemeesteren versocht hadde eenige wachters te hebben, overmits de geusen den Briel innegenomen hadden, bij dewelcke de voirsch. casteleyn met assistentie van zijn volck t voirsch. casteel zoude mogen bewairen tegens de rebelle van t voirsch. graeuws ende den hoop scheuren, wairinne den voirsch. casteleyn hen gevouchlicken gemaickt hebbende, zijn de voirsch. drye burgemeesteren achter van t voirsch. casteel vertrocken ende gegaen nae t stathuijs derzelver stede ende hebben bij henluyden metter vliet doen vergaderen de schutterije, van denwelcke zijluyden met een van de burgemeesteren voirsch. gehouden hebben een zeecker getall tot op t voirsch. casteel, dewelcke zoo veel gedaen heeft, dat hij met hulp van de voirsch. schutters t voirsch. graeuw aff doen slaen heeft ende dezelve schutters op t voirsch. casteel geleyt, dewelcke verclaerden die van t voirsch. graeuw, zoo oick die burgemeesteren van te vooren gedaen hadden, datter geen soldaten op t casteel en wairen. Mair also t voirsch. graeuw hen dairmede nyet en wilde laten contenteren, hebben oick drye ofte vyer van hun geselschap met consent van den voirschreven casteleyn op t voirsch. casteel gelaten, de welcke de oproerige gerapporteert hebben, dat aldair geen soldaten en wairen, soo dat t voirsch. graeu vertrocken is van de voorbaliu van t voirsch. casteel. Ende alsoo bij eenige oproerige geesten geseyt wuerde, dat de voirsch. soldaten wairen binnen den convente van de Minnebroers der voirsch. stede naebij t voirs. casteel, hebbende eenige van t rasende graeuw (t welck ons boven maten zeer leet is) die doore van t voirsch. convent opgeloopen, onder pretext van dat zijluyden begeerden die soldaten dair uut te hebben, t welck gecomen zijnde tot kennisse van een van de burgemeesteren, die naebij t voirsch. convent wonende is ende thuys gegaen was omme zijn affairen, heeft dezelve hem gevonden omme t voirsch. convent ende met alle middelen van inductie t voirsch. graeuw geinduceert te vertrecken uut t voirsch. convent, soo oick een ander van de burgemeesteren met assi-
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
19 stentie van eenige schutters van t stathuys gegaen is geweest binnen den voirsch. convente, omme t voirsch. graeu te doen vertrecken, dewelcke zijluyden geobedieert hebben, zonder datter yet anders binnen den voirsch. convente beschadigt is geweest. Midlertijt zijn d andere twee burgemeesteren gebleven op t stathuys omme tselve te bewairen ende hebben tot verzeeckeringe van der stat doen vergaderen als de schutterije ende mede zeeckere wachters in getale van ontrent 70, die zijluyden van tevooren in stats dienste aengenomen hadden, met hulp van dewelcke de voirsch vyer burgemeesteren de wacht alle die nacht gehouden hebben. Ende hebben des anderen daechs, omme t voirsch. graeu bet te schoeren, eenige van henluyden genomen in soldije, denwelcken oick de voirsch. burgemeesteren den behoirlicken eedt van getrouwicheyt gedaen ende gepresteert hebben. Ten welcken daege voor de poerte der voirsch. stede gecomen is geweest mijn heere die bailliu van Schielant met U.G. missive. Ende zoo die burgemeesteren met assistentie van de wachters van de poorte hem wilden innelaten, is een groot deel van t canailge van der stat buyten geloopen, dewelcke den voirsch. bailliu gevangen genomen ende gebrocht hebben tot aen t voirsch. stathuys, alwair de burgemeesteren voirschreven in bijwesen van den officier hem genomen hebben onder hun protectie, refererende hem voorts tot het schrijven ende rapport van den bailliu aen U.G. gedaen. Biddende dezelve U.G. hyervan in tijt ende wijlen onsse excuse te willen doen aen de Con. Mat. ende d Excellentie van den Hartoge van Alva, zoo wij gedaen hebben tot dienste van God Almachtich ende de Con. Mat. onsse Aldergenadichste Heere ons uuterste devoir, omme alle t quaet ende vorder inconvenienten te beletten. Ende verhoopende met hulpe van God de voirsch. stede te conserveren onder de obedientie van God Almachtich ende van zijne Con. Mat. etc.
A. VI. Antwoirde opte voirs. Missive. [11 April 1572.]1) Die Grave van Boussu Heere van Berry, Stathouder ende Capiteyn generael over Hollant ende Westvriesslant.
1) Am. van Rosendael II, fol. 5.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
20 Eersame, lieve, bijsondere. Wij hebben ontfangen uwe missive ende is ons aengenaem ende lieff geweest om hooren, dat ghijluyden t casteel ende die stat zult bewaren met u schutters ten dienste van Zijne Mat. ende dat ghijluyden de burgers ende schutters zoo vlijtzaem ende welgemoet daer toe vindt. Maer is ons leet geweest om hooren, dat zeeckere graeuw ende ambachtslieden van cleynder qualiteit zulcken overhant hebben ende ende hun vervorderen den bailliu van Schielant, een officier van Zijne Mat., te apprehenderen, t welck wij zorgen zeer qualicken geinterpreteert zal worden. Dairomme zult ghij uwe uuterste naersticheyt doen met de goede burgers ende schutters, ten eynde zijluyden de overhant nyet en behouden, ontslaende ende seyndende terstont bij ons den voirschreven bailliu. Ten anderen verstaen wij, als dat de vleeschhouders geen middel en hebben alhyer te zeynden provisie van vleesche. Indient zoo is, zoo moeten wij middel zoucken t zelve te crijgen uut andere steden, mair zult ons zeynden enige zoetelaers ofte vivrandeurs, als wel voirsien met broot, booter, caes, bier ende diergelijcke en tzelve alhyer ten reedelicken prijse te vercoopen, ende en zal heurluyden geen hinder geschieden. Eerzame, lieve, bijsondere, onsse Heere God zij met u. Geschreven tot Rotterdamme, den 11en Aprilis 1572. Ende stont onder opte marge geschreven, Ghij zult oick terstont ontslaen ende hyer zeynden die paerden, die gevourt hebben Dirck Schaep. Ende was onderteyckent Ulieden goede vrient Maximilien de Boussu. T opschrift was: Eerzame, onsse lieve, bijsondere, bailliu, burgemeesteren ende regeerders der stede van der Goude. Bezegelt met een rood opgedruckt zegel van wassche.
A. VII. Andere missive des voirn. Graefs. [5 Mei 1572.]1) Die Grave van Boussu Heere van Berry, Gammeraiges, Blangy etc., Stathouder ende Capiteyn generaal, die President ende Raiden des Conincx over Hollant ende Vrieslant. Eedele, vroome, eersame, discrete vrunden. Alzoo wij verstaen ende zeeckerlicken onderricht zijn, dat eenige brieven aen eenige zoo officiers, wethouders als andere geschreven wor-
1) Am. van Rosendael II, fol. 5.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
21 den op den naem van den Prince van Orangien ende anderen, wesende dezelve missiven zeer seditieus ende oproerich, omme dairmede die harten van de goede ondersaten ende goede catholijcque menschen van heuren natuerlicken Prince aff te keeren ende die rebellen weder in t lant te brengen, dair tegens met alle goede ende behoirlicke middelen wel behoirt voorzien te worden, soo requireren wij u ende nyet te min vanwegen Zijne Mat., lasten ende ordonneren zoodanige missiven, zooverre u eenige behandigt zouden mogen worden, egeene gelooff te geven, mair dezelve oft die ghij zoudt weten te becoomen ons Stathouder off President terstont over te schicken, om dairmede gedaen te worden, gelijck wij bevinden zullen te behoiren ende den brenger derzelver missiven te verseeckeren. Wairomme van t gunt voirschreven is te doen en zijt in geen gebreecke. Eedele, vroome, eersame, discrete, goede vrienden, onsse Heere God zij met U. Geschreven in den Hage, den 5en May anno 1572. Ende was onderteyckent: B. Ernst. Die superscriptie was Eedelen, vroomen, eersamen, discreten, goeden vrunden, casteleyn, burgemeesteren ende regierders der stede van der Goude.
A. VIII. Dachvairt, gehouden in 's Gravenhaghe bij den Staten van Hollant opten 20en Aprilis 1572 nair Paeschen.1) Van wegen de stede van der Goude Mr. Jan Jacobss. ende Jan Gerrit Stempelss. Die Grave van Boussu Stathouder van Hollant heeft bij monde van den heere van Rysswijck2) den Staten voorgehouden t gene volcht. Propositie des Graven van Boussu. Alzoo kenlick ende notoir is de groote ende subite invasie ende inneminge van de stede van den Briele ende t geheel water van de Maze ende meer binnenwateren, onlancx gedaen bij den piraten ende geusen, dairinne oick goede, groote
1) Am. van Rosendael I, fol. 204, e.v. Kluit I, blz. 387 e.v. 2) Cornelis Suys, heer van Rijswijk, 1e raad (= president) van het Hof.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
22 ende haestige remedie dient gepleecht omme die zelve piraten te verdrijven ende die Maze ende binnenwateren weder te bevrijen, wairtegens Zijne Mat. doet equipperen merckelick getal van oirlochschepen omme die zee ende die Maze ende piraten te becommen ende heur vorder quaet opnemen te beletten ende voircommen. Dan is meer dan van noode van gelijcken eenige oirlochschepen van binnenslants te equipperen ende andere gereet te houden opte Maze ende omleggende binnenwateren, dairtoe mijn heere de Stathouder haest raet gevonden zoude hebben, dan zoude dair toe behouven 15000 gulden gereets gelts, versouckende aen u, mijne heeren, de penningen te willen furneren in alder diligentie; ende zal Zijnre Genade de zelve zulcx ende zoo menagerlick besteden ende employeren alst eenichsins doenlick zal zijn ende als hij zijn eygen zaicken zoude beleyden, beloovende dair off goede reeckeninge te doen houden. Ende zal hij, stathouder, u, mijne heeren, van de helft van dezelve penningen van Con. Mat.s wegen doen remboursseren uut de eerste penningen van de beede, die de Con. Mat. uut Hollant zal lichten, van welcke 15000 £ affslach zullen strecken de drye duysent twee hondert ponden, die bij hem alreede uuyt handen van den ontfanger Boll1) gelicht zijn. Mijnen heeren zal believen te letten ende zonderlinge aenschou nemen opte nootzaickelickheyt van der zaicke ende dat genouch heel Hollant ende negotiatie binnen ende buytenslants aen die bevrijdinge van de Mase ende binnenwateren dependeert, zoo in coopmanschap als van de visscherije. Te meer zal mijne heeren believen te verstaen, wantet nyet langer en zal duyren, oft bij de voirsch. middelen zal haest in de bevrijdinge van de Maze en allen binnenwateren versyen mogen worden. Is bij de Eedele ende zes groote steden eyntlick begeert copye van de voirschreven propositie. Ende gehoirt, dat den ontfanger dairtoe raidt zoude vinden ende nyet te min de betalinge van den renten voir eenen tijt continueren, is bij de Eedele geaccordeert om de groote nootlickheyt van der zaicke in dit versouck te consenteren ende dat men de voirsch. penningen voir de helft, die Zijne Mat. nyet betaelen
1) Ontvanger-generaal van 's Graven beden en tevens door Alva den Staten als ontvanger-generaal der gemeene middelen opgedrongen.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
23 en zoude, namaels lichten zal, opte schiltaelen omslaende, zoo veele, dat, genyetende een yegelick zijne gewoonlicke gratie, de voirschr. helft zuyver zal comen ten comptoire. Mair alsoo die Gedeputeerde van de steden hyertoe geenen last en hadden, is genomen rapport tot op Donderdage naestcomende, dat wesen zal den 24en deser maent, van tsavonts met d antwoorde resolutieff, te wesen hyer in der herbergen. Alzoo die Staten gepresenteert hebben den Grave van Boussu een gratiatie ende propijne van 10000 gulden, die men belast heeft de weduwe van wijlen mr. Aerts Cobel1) gereet te houden tegens Paesschen voirleden, om alssdan gelevert te worden dair men heur ordonneren zal, is belast heur te geven ordonnantie, om de voirsch. zomme te leveren in handen van den ontfanger mr. Jacob Bol, die dezelve aentellen zal den voirschreven heere Stathouder ofte zijnen Gecommitteerde op zijne quytantie ende recepisse.
Dachvairt bij den Staten van Hollant gehouden in den Haghe opten 25en Aprilis 1572. Van weghen de stede van der Goude Jan Gerrit Stempelss ende Gerrit Gerritss., Burgemeesteren. De voirschreven Staten, nair lange communicatie ende voirgaende rapport opte propositie, bij den Grave van Boussu gedaen noopende t verschot vande 15000 pond van 40 grooten, zijn geresolveert ende hebben mijn heere van Rijsswijck, President van Hollant, gelevert bij geschrifte de antwoorde, hyernae geinsereert.
Antwoirde, bij den Staten gegeven opt versochte verschot van 15000 £ van 40 grooten. Opt verzouck, gedaen aen den Staten bij den Grave van Boussu, Stathouder van Hollant, opten 20en deser maent, teneynde de voirsch. Staten zouden willen doen verschieten promptelicken bij den ontfanger generail mr. Jacob Bol die zomme van 15000 £ tot 40 grooten, omme geëmployeert te worden nair inhouden der propositien, alssdoen den Staten gegeven bij geschrifte. Nair communicatie zijn de voirsch.
1) Gewezen ontvanger-generaal.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
24 Staten te vreeden geweest ende consenteren mits desen om de groote nootlickheyt van der voirsch. zaicke, dat t voirsch. verschot geschieden zal, mits dat die penningen dairtoe nair inhouden der propositien geemployeert zullen worden, ende dat Zijnder G. den Staten zal doen remboursseren van de geheele zomme uut de eerste penningen, die Zijne Mat. uuten lande van Hollant lichten zal. Verzouckende, dat Zijnder G. insgelijcx believe ordre te stellen in diligentie, dat de gaten ende binnenlantsche wateren van de Zuyderzee oick mogen beveylicht worden ende bewairt bij eenige van de boots, die t Enckhuysen jegenwoordelick bereet leggen, omme te verhoeden de roverijen, die die dagelicx opte Zuyderzee geschieden. Aldus bij den Staten gedaen opten 25en Aprilis 1572. Opt versouck van den Pensionaris Cornet1), die dit voirleden jaer grooten arbeyt ende moeyte gehadt heeft in alle de dachvaerden, die zoo in den Hage als te Hove gevallen zijn, ende alle de remonstrantien tegens de 10e ende 20e penning gestelt heeft bij geschrifte, versouckende gerecompeneert te worden als in voirgaende jaren, is geordonneert te passeren ordonnantie van 200 £ van 40 grooten als in voirgaende jaren. Ende is geseyt, dat ter naister dachvaert een iegelick zal coomen gelast omme te nomineren ende kiesen eenen Advocaet van 't gemeen lant.
Den 26en Aprilis. Alzoo eenige vermaent hebben, dat men mijn heere den Stathouder behoirt van den Staten wegen te remonstreren die beroerte, die overal is onder de gemeente, tenderende genouch tot een generale revolte ende confusie, die zij meest fonderen opte ruyne, die den Lande ancomen zal bij
1) Mr. Pieter Cornet, pensionaris van Dordrecht; heeft als zoodanig in opdracht van de oudste stad veel bemoeienissen met de dagvaarten, ook met de latere. In Maart 1575 blijkt hij op last der Staten of van den Prins sedert lang gevangen en vraagt ontslag onder handtasting. (Res. St. van Holl. 14 Maart 1575). Heeft in Den Briel uitgaven gedaan, die hij voor rekening van den lande wenscht te zien genomen. (Res. 11 Juni 1575). Komt voor in de inleiding van Bakhuizen van den Brink tot de door hem gepubliceerde notulen.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
25 d executie van den 10en ende 20en penning, ende dat de periculen meerder zijn te beduchten, deurdyen dat bij de leste placcaten d executie geleyt is tot laste van de magistraten, soo sijn gecommitteert die van Dordrecht, Delft ende der Goude omme tot Rotterdam tzelve Zijnder Gen. aen te geven ende te versoucken off diezelve bij geene goede middelen en zoude weten met dese occasien Zijne Excellentie te persuaderen, zulcx dat dezelffde zoude willen desasteren van de executie van den voirsch. 10en ende 20en penning. Ende indien Zijne G. dairtoe egeenen raet en weet, offte zelve emmers nyet geraden en zoude vinden, dat de Staten andermael d Excelie. van den Hartoge zouden gaen remonstreren die calamiteyt, armoede ende depopulatie van den landen ende te verzoucken, dat Zijne Excelie. die resterende vyer jaren zoude willen accepteren de 271000 £ tsjaers. Ende omme hyerop te delibereren ende rapport te hooren, mitsgaders omme d andere zaicken aff te doene, is geleyt dachvairt, om te wesen den 5en Meye, tsavonts in de herberge in den Hage.
Dachvairt bij den Staten van Hollant gehouden in den Haghe opten 6en Meye 1572. Vanwegen de stede van der Goude Jan Gerrit Stempelss ende Jan Reynierss, Burgemeesteren. Die van Dordrecht, Delft ende der Goude hebben gerapporteert, dat zij, volgende den last, henluyden opte laetste dachvairt gegeven, hadden hen gevonden bij mijnen heere den Stathoudere te Rotterdam ende Zijne G. hadden gecommuniceert t gene dat noopende den 10en penning in de notule van de voirgaende dachvairt gestelt is, overgevende oick Zijnder G. t zelve bij geschrifte. Ende dat Zijne G. hadde gegeven voir antwoirde, alreede dair inne gedaen te hebben al t officie, dat hem mogelick was, mair alssnoch nyet te wesen van advyse om veele redenen, die verclairt zijn geweest, Zijne G. dairtoe moverende, dat de Staten voir desen tijt doen zouden eenige vordere officie om Zijne Excelie. te doen desisteren van den voirsch. 10en penning ende omme vorder dairop te delibereren, is genomen rapport ter naister dachvairt. De nominatie ende electie van eenen nieuwen advocaet vanden Lande is gestelt in surcheancie.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
26
Dachvairt bij den Staten s lants van Hollant gehouden in den Haghe opten 13en meye 1572. Vanwegen de Stede van der Goude Mr. Jan Jacobss. ende Gerrit Hugenss. Hopcoper, Burgemeesteren. Aengaende dat die Staten becostigen zouden totter zomme toe van ontrent 12000 £ van 40 grooten tot timmeringe van acht roybargen, omme dairmede te bevrijden de gaten van der zee, zoowel opte Zuyderzee als opte Maze, hoewel die Staten wel considereren, dat de provisie meer dan nootlick is, zoo wel aen d een zijde als aen d andere ende dat die schepen van oirloge, uut het Maerssdiep vertrocken zijnde nae de Maze ofte nair zee, nyet te verwachten en is dan nieuwe invasien ende roverijen opte Zuyderzee, nochtans al zoo nootlick tijt behouft totte voirsch. timmeringe ende dat men nu mitte voirsch. roybargen hen promptelicken nyet en mach behelpen, dat men oick verstaet Zijne Excelie. ende oick mijn heere den Stathoudere van Hollant te wesen van meeninge zulcke ordre te stellen ter zee, dat gelijcke invasien ende pilleringen nyet meer en zullen geschieden, dat oick in 't comptoir van den Staten geen middel en is om de voirsch. penningen te mogen deboursseren, soo is bij de meeste stemmen verstaen, dat men met dese zaicke noch zal wat supersederen ende zyen, wat remedie van Con. Mats. wege dairtoe gestelt zal worden. Opte missive, bij die van Amsterdam in de laetste dachvairt den Staten gecommuniceert, mitsgaders op t geproponeerde bij die van Dordrecht, Delfft ende der Goude noopende die costen, die elcx respectivelick hebben te dragen deur last ende ten verzoucke zoo van Zijne Excelie. als van den Grave van Boussu; nair lange disputatie hebben die Staten wel verstaen, dat alzulcke oncosten, die men leyt tot laste van de steden, dienende zijn tot generale defensie van den Lande, ende mitsdien wel behoiren verschoten te zijn uute gemeene beursse. Nochtans, gemerckt de Staten dairtoe nyet en zijn gerequireert, noch oick geen middel en hebben om die te furnieren, zoo hebben zij gelaten die Steden respectivelicken beantwoorden de missiven ende t verzouck, dat men aen henluyden doet ten besten, dat elcx zal connen adviseren. Aengaende dat in advyse gehouden was, off die Staten doen zouden eenige vordere remonstrantie aen den Hartoge
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
27 noopende den 10en ende 20en penning, nyet jegenstaende mijn Heere den Stathoudere van Hollant verclairt hadde nyet te wesen van advyse, dat de Staten voir desen tijt yet vorder dairinne zouden doen, is bij den Eedelen, Dordrecht, Delft, Leyden ende Amsterdam verclairt, dat zij hyerinne volgen zullen t advys van den voirsch. heere Stathouder ende voir desen tijt supersederen. Die van Haerlem ende der Goude wairen van advyse, dat die Staten behoirden d urgentie te doene mit d occasie van dese tijden, om Zijne Excel.ie te doen desisteren van d executie van den 10en ende 20en penning voirsch.
Notulen, deur last van de Gedeputeerde Staten gestelt bij geschrifte opten 10en Junij 1572. Van wegen de stede van der Goude Mr. Jan Jacobss., Burgemeester ende Dirck Dirck Hoenssoen. Eerst zijn in de vergaderinge gelesen missiven van de Burgemeesters van Amsterdamme, hen excuserende opte periculen van de wegen ende invasien van de rebellen, dat zij heure Gedeputeerde nyet en hebben gesonden opte reeckeninge, versouckende, dat dezelve zoude willen uutstellen den tijt van een maent, zonder dezelve te hooren in heure absentie, ende alsoo zij verstaen, dat, overmits de nootlicke absentie, zij nyet en mogen hyerinne overstempt worden. Ende nair onderlinge communicatie is den Pensionaris Cornet belast henluyden te schrijven, dat, alsoo de Commissarissen ende alle d andere Gedeputeerde wairen gecompareert ten geprefigeerden dage ende tot groote costen van t lant vallen zoude, dat zij zouden moeten vertrecken, dat oick den Ontfanger, hebbende nu alle zijne behouften bij hem, ingevalle van dilatie wilde protesteren, indien dezelve behouften hem affhandich gemaickt wuerden en zij om dese redenen zouden willen van stonden aen alhyer mede schicken heure Gedeputeerde. Ende dat men, om tijt te winnen, beginnen zal die voirsch. reeckeninge te hooren. Welverstaende, dat op geene difficulteyten en zal worden geresolveert in heure absentie, mair dat men die zal ophouden tot heure compste. Alzoo in de reeckeninge van de 41000 £ de halve Nieupoort gestelt is op 48 £ 13 ss. - 8 pat.1) ende dat men ver-
1) Patards. Opgave waarschijnlijk in ponden Vlaamsch van 20 schellingen (= stuivers) of 40 grooten (Zie hiervóór 1572 Maart 13).
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
28 staet, dat de geheele Nieupoort is Hollant, dan dat d incompste ende heerlicke goederen pro indiviso competeren den Hartoge1) van Bruynsswyck ende de heerlickheyt van Langerack, is geseyt, dat men ter gelegender tijt den Staten hyeraff zal doen rapport omme t adviseren, bij wat middelen dat men d andere helft mede zal brengen tot contributie.
Den 16en Junij. Den collecteur van de imposten over t quartier van der Nieupoort is clachtich gevallen aen de gedeputeerde, zeggende, dat in alle die quartieren die roovers zoo geweldich zijn, dat zij t al nemen, brantschatten ende rantsonneren, datter is dreygende te hangen ende aen brant te steecken alle de geene, die henluyden willen tegens zijn. Ende alzoo d imposten nyet wel en mogen bewairt zijn, overmits niemant die wat te verliesen heeft aldair en darff blijven, verzochte van zijnen laste ende eedt ontslagen te zijne. T welck de Gedeputeerde nyet en hebben willen doen, mair hebben hem geseyt zijn uuterste beste te doene om t prouffijt van den Staten te bewairen ende zijnen eedt te quyten.
A IX. Den 25en Junij2) is de stede van Dordrecht aen de zijde van den Prince overgegaen op zeecker accoort, bij hen met Barthelt Enthens gemaickt, luydende aldus: Die van Dordrecht, gesyen ende gehoirt hebbende zeeckere propositie, in geschrifte overgegeven opten 23en Juni 1572 bij Barthelt Enthens van Mentheda, Jonckheer te Middelstaem, Dornewaert ende Engewairt3), Overste Lieutenant van mijn Heere de Grave to der Marck, Vrijheer van Lumen etc., ende tzelve verthoont ende in communicatie geleyt hebbende mitte gemeen schutters ende gilden van de gemeene neeringe binnen dese stede, hebben geresolveert ende zijn te vreeden de voirsch. Capiteyn Barthelt Enthens binnen der voirs. stede te ontfangen bij provisie, totdat anders dairinne voirsien ende geordonneert zal zijn. Ende dit
1) Erik van Brunswijk. 2) Am. van Rosendael II, fol. 9. 3) Middelstum, Dorwert en Engeweer.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
29 onder de conditien, voorwairden ende in der manieren nairvolgende. Te weten, dat d voirsch. capiteyn binnen der voirsch. stede coomen zal met twee hondert soldaten van zijne vendel ende nyet meer, dat die van Dordrecht geenen heer en kennen ofte begeeren te hebben dan alleenlick de Con. Mat. van Spangien als heuren rechten geboren lantheere als Grave van Hollant ende denzelven begeeren gehou ende getrou te blijven, in alles volgende den eedt, bij Zijne Mat. den lande van Hollant ende de onderzaten van Hollant wederomme Zijne Mat. gedaen. Ende dit onder t gouvernement van den Prince van Orangien als Stathouder van Zijne Mat. over Hollant ofte die Zijne Mat. gelieft bij advijs van de Staten van dezelve landen te stellen ende onder t regiment van t gemeen lant, bij advijs van de gemeen Staten des lants te ordineren, zonder henluyden te geven onder eenige andere heeren, vorsten, princen ofte capiteynen dan van Zijne Mat. ofte d Excellence van den voirsch. heere Prince, last ende commissie hebbende als vooren. Dat meer voir al de stat van Dordrecht ende heuren borgeren ende innegesetene zullen gehouden ende gemainteneert worden in allen hairen privilegien ende rechten, zonder eenige veranderinge ofte verminderinge derzelver, mair voirgestaen zullen worden volgende den eedt van de Con. Mat. ende dat zijluyden blijven zullen bij den eedt, die zijluyden de Con. Mat. gedaen hebben. Ende dat allen staten, t zij religiosen, mannen ofte vrouwen ende priesters, mitsgaders alle wairlicke staten, officiers, magistraten, regierders, oversten, groot ende cleyn, zullen zijn ende blijven in heuren staten, regimenten ende diensten vrij ende onbecommert ende dat dairinne altijt gedaen zal worden zulcx als binnen der stede van Dordrecht tot noch toe gedaen ende geobserveert is volgende de privilegien ende rechten deser stede. Dat mede alle d ingesetene deser stede ende de ondersaten te lantwaerts in Zuythollant1) zullen in sauvegarde gehouden worden, mitsgaders haire goeden, t zij geestelick ende wairlick, in Zuythollant ende dairbuyten, wair die zouden mogen gelegen zijn ofte bevonden mogen werden ende nyet beschadicht en zullen worden van des voirsch. capiteynen volck; dat geene kercken, cloosters,
1) Bedoeld wordt het rechtsgebied van de Hooge Vierschaar van Dordrecht en het omgelegen gebied.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
30 capellen, huyssen ofte plaetzen ofte eenige toebehoirten van geestelicke persoonen binnen deser stede ende Zuythollant in geender manieren beschadicht, gebroocken, vermindert ofte te cort gedaen zal worden. Ende alsoo dese steede is een geprivilegeerde stapelstadt, leggende op diversche ryvieren, zoo ter zee als ter versschen watere, dat dezelve rivieren vrijelick ende onbecommert zullen gefrequenteert ende bevairen mogen worden van alle coopluyden, t zij ingesetene ofte uutlanders. Ende dat alle coopluyden goet, t zij uutheemsche ofte binnenlantsche, vrij ende onbecommert binnen dese stede zal vercocht ofte wechgevourt mogen worden; dat alle d ingesetene, t zij borgeren ofte uutheemschen, geestelick ofte wairlick, zullen vrijelick ende onbeschadicht met hair persoon ende nieuwe goeden uut dese stede mogen reysen ende vertrecken dair t hen gelieven zal, zonder dat henluyden eenich empeschement dairinne gedaen zal worden. Alle welcke voirsch. articulen de voirsch. capiteijn Barthelt Enthens in der vougen ende manieren voirsch. geaccepteert heeft ende verzeeckert ende belooft bij zijne eedelheyt ende vroomheijt, ende den eedt, bij hem de Con. Mat. ende den Prince van Orangien gedaen; dat alle dezelve conditien ende articulen, boven gementioneert, die van Dordrecht vast ende onverbreecklicken onderhouden ende volbracht zullen worden. Ende ter oirconden ende bevestinge van dyen heeft desen brieve met zijne signature geteeckent ende met zijn zegel bezegelt opten 25en Junij anno 1572. Onderteykent Barthelt Enthens van Mentheda.
A. X. Brieven van Credentie aen de Steden van Hollant. [1 Juli 1572.]1) Die Prince van Orangien Grave van Nassau etc., Heere ende Baron van Breda, van Dietz etc. Eerzame, wijse, discrete, lieve, bijsondere. Alzoo die eerzame Willem Dircxss., eertijts burgemeester van IJselsteyn, brenger deser, alhyer bij ons geweest is, hebben wij etlicke communicatien met hem gehadt, dair de gemeyne zaicke ende ulieder welvairt aen gelegen is ende
1) Am. van Rosendael II, fol. 12.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
31 hem belast ulieden t zelve te vercleeren ende van onssen wegen aen te dienen. Willen ulieden dairom geen breeder verhael dairvan alhyer doen, mair alleenlicken bidden, dat ghijluyden den zelven Willem Dircxssoen dairop gelooven wilt als ons zelven ende u dairnair reguleren volgens de goede affectie, die ghij hebt tot het welvairen van de gemeyne zaicken ende van u zelven, ulieden vriendelick bedanckende van het goet devoir, t welck ghij tot noch toe gedaen hebt ende vorderinge, die ghij der gemeyne zaicke hebt bewesen. Nyet twij felende ghij dairinne altijt voortvaren zult, wairtoe wij u alle goede hulpe ende affectie doen zullen, hyermede u den Almogenden Heere bevelende. Geschreven tot Essen opten 1 dach Julij 1572. Ende was onderteyckent: u goede vrient Guille de Nassau. Die superscriptie was: Den eerzamen, wijsen, discreten, onssen lieven, bijsonderen, burgemeesteren, schepenen, regierders ende gemeynte der stede van der Goude.
A. XI. Anderen brief van credentie. [6 Juli 1572.]1) Die Prince van Orangien Grave van Nassau etc., Heere ende Baron van Breda, van Dietz etc. Eerzame, wijse, discrete, lieve, bijsondere. Alzoo wij jegenwoirdelick om etlicke affairen, dair der gemeyne zaicke ende ons grootelick aen gelegen is, affgeveerdicht hebben den hoochgeleerden Mr. Pieter de Rijcke2) ende Adriaen Manmaicker3), is alleenlick d oirzaicke deses ons schrijvens aen u, ten eynde ghij henluyden op t gene zij u van onssen wegen vercleren zullen volcomen geloove geven wilt als ons zelven ende dien volgens henluyden alle vorderinge, hulpe ende bijstant doen des u mogelick wert. T welck wij in tijt ende wijlen welbereyt zullen zijn jegens
1) Am. van Rosendael II, fol. 13. 2) Zie voor hem de zeer belangrijke biographie in het Nw. Biogr. Wdb. III in voce. 3) Thesaurier en ontvanger-generaal van Zeeland ingevolge 's Prinsen commissie van 20 Oct. 1573, nadat hij te voren de zaak van den opstand reeds in Holland had gediend. Zie Smit, Den Haag in den Geuzentijd, blz. 198.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
32 u ende eenen yegelicken van u met alle goede danckbairheyt te bekennen. Dat kenne God, die u, Eerzame, wijse, discrete, lieve, bezundere, lange gespare in goede gesontheden. Geschreven tot Essen opten 6en dach Julij anno 1572. Onder stont: U goede vrient Guille de Nassau. De superscriptie was: Eerzamen, wijsen, discreten, onssen lieven, bijsonderen, burgemeesteren, schepenen, regierders, deeckens, borgers ende andere goede inwoonderen der stede van der Goude.
B. Vergaderinghe bij den Eedelen ende Steden van Hollant, gehouden binnen der Stat Leyden den 29en Octobris 1577.’1) Den naestlesten Octob. Sijn eenige gecommitteert omme te treden in communicatie met die uutgeweeckene van Amsterdam. Sijn gecommitteert eenige van der Rade, omme te trecken nair der Goude ende denzelven te belasten, dat zijluyden die gemeene middelen in den heuren laeten verpachten ofte collecteren ende bij gebreecke van dien jegens henluijden te procederen. Op t verzouck van den Heere van Montfoort, omme te genieten exemptie van alle accijsen ende imposten over den ingesetenen van zijne heerlickheden binnen Hollant ende Zeelant, is t zelve bij den Staten affgeslagen. Rapport gedaen zijnde opte propositie van de contributie van den 100en penninck voir drye jaren eerstcomende, telcken jare op gelijcken voet als denzelven 100en penning jegenwoirdelick wort geheven, innegaende Meye toecomende, is bij den steden gemeenderhant verclaert, dat zijluyden nyet raetsaem en bevinden daer inne eenich consent alssnoch te draegen, mair dat mittertijt andere middelen tot betaelinge van den ritmeesteren ende verloopen renten gevonden zullen mogen worden.
1) Am. van Rosendael II, fol. 196 e.v.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
33 Opt aengeven van die van de Camere van de Reeckeninge mitsgaders den Rentmeester van Noorthollant is geordonneert, dat aen den Staten van Utrecht zal geschreven worden, dat die recognitie, die bij henl. jaerlicx binnen Hollant in redemptie van den thol aldair is betaelt tzedert dato van de Pacificatie, bij henl. wederomme betaelt ende voorts gecontinueert zal moeten worden, ofte dat anderssins de Staten van Hollant zouden verstaen alsulcke vrijdomme te doen cesseren ende dit achtervolgende t tractaet dairvan gemaickt. Den Staten rapport gedaen zijnde bij hairluyder Gecommitteerde aengaende d orde, bij hen gestelt opte sequestratie van der stede ende huyse van Vyanen van wegen die van Hollant gedaen, ende dat bij den Heere van Hunnepel daer van was geappelleert, is geresolveert, dat met diezelve sequestratie zal worden geprocedeert ende onvermindert dyen de goederen van de heerlickheyt van Vyanen voirn. ende d appendentien van dyen den voirn. heere van Hunnepel zullen mogen volgen bij forme van recreancie, mits dat dezelve stede ende d ingesetenen van dyen zullen blijven ende gehouden worden onder t resort van de Hoven van Hollant bij wege van appellatie, ende voorts aengaende de munte onder die van Hollant meer zullen resorteren. Ende dat voorts een sequester bij den voirschr. commisarisen gestelt zal worden, mitsgaders de magistraten aldair vernieut ofte gecontinueert achtervolgende hairluyder voirgaende last ende commissie, al nyet jegenstaende eenige appellatie ofte provocatie ter contrarie ende onvermindert een yegelick zijne gerechticheyt. Nair lange communicatie ende deliberatie is op t concept van de satisfactie van die van Amsterdam, bij Zijne Excel.ie overgesonden omme daerop te hebben t advys van den Staten, eyntlicken verclaert ende geresolveert, dat tzelve concept verstaen moet worden prejudicabel ende zeer zorchlick voor d omleggende steden ende oick die geheele Nederlanden; ende hebben dairomme goetgevonden eenige te committeren, die alle swaricheden in geschrifte zullen redigeren, mits dat denzelven van Amsterdam alle toevoer van waeren zal worden geaccordeert, dienende tot hairluyder onderhout, omme denzelven eenich contentement te geven, son-
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
34 der dat eenige schepen ofte coopmanschappen henluyden toegevoert zullen mogen worden ende dat voorts scherp regard dairop zal genomen worden, dat onder schijn selve van eenige coopluuden egeene soldaten binnen dezelve steden en commen.
Den eersten Novembr. Is geresolveert aengaende t overcommen van die van Amsterdam, achtervolgende d Acte van Commissie dairvan uutgegeven, is alssnoch verclairt, dat alle schepen, die nair Westen hairluyder vaerte hebben gemaickt, voir zeeckeren tijt alsnoch in arreste gehouden zullen worden, omme midlertijt te beraemen nae de wedercoempste van de schepen uut Spaingien.
Den 2en Novembris. Is geordonneert te schrijven den Oversten mitsgaders Burgemeesteren ende Regierders van Wourden, dat zijl. hen nyet en vervorderen te procederen tot affwerpinge van den casteele aldair buyten consent van zijne Excel.ie ofte den Staeten, zulcx binnen der Goude is gedaen.
Den 3en Novemb. De Staten, verstaen hebbende in t zeecker van de demolitie van den casteele binnen der Goude, hebben dairjegens geprotesteert, als gedaen zijnde buyten heuren wille ofte kennisse.
Den 5en Novemb. Is geresolveert, dat den predicanten, die uut Pfalssgraven lant zijn gecommen ende noch vorder zullen mogen commen, onderhout gedaen zal worden als nair behoiren. Opt verzueck van eenige burgeren der stede van Weesp ende Muyden, omme te hebben d exercitie ende t gebruyck des Godlicken Woorts binnen dezelve steden, is geapostilleert: Alzoo de Staten verstaen t verzoeck in desen gedaen nyet te repugneren tegens de satisfactie, die van Weesp ende Muyden gegeven ende verleent, souden dezelve Staten tevreden zijn, dat de predicatien in desen geroert aldair zullen
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
35 aengeheven worden ende onderhouden volgende der supplianten versouck ende zulcx in andere steden van Hollant wert gedaen.
Den 6en Novemb. Is geresolveert, dat een secreet zegel voor den Staten van Hollant ad causas gemaickt zal worden, dairinne opte circonferentie de wapenen van alle de besloten steden van Hollant gestelt zullen worden, onvermindert t recht ende d authoriteyt van den zegelen van den steden, mitsgaders een zegel voor d universiteyt van Leyden. Ende is gecommitteert den Advocaet van t lant dairaff een concept te doen maicken ende t zelve den Staten alvooren te verthoonen.
Den 12en Novemb. Opt versouck van Johannes Damius1) ende Henricus Corputius2), ten eynde bij den Staten overdragen zoude mogen worden mit deze predicanten, die uut Pfalssgraven lant herwerts zouden mogen commen, is geresolveert ende verclairt: Alzoo de Staten van Hollant ende Zeelant een zeer nootdige, dienstelicke ende godlicke zaicke ende werck aengesien, geacht ende bevonden hebben die goede occasie, die hen presenteerde, omme binnen dese landen van goede, goodsvruchtige ende bequame predicanten ende leeraers voorsyen te mogen worden, nyet voorbij te laeten gaen, mair dezelffde wair te nemen ende t amplecteren, ten eynde de voirsch. predicanten mogen worden gebruyckt dair ende alsoo t zelffde tot onderwijs ende stichtinge van de gemeente aen Goods Woort ende Heere zal mogen dienen, hebben eendrachtelick met goeden ijver ende devotie besloten ende geaccordeert, dat de predicanten ende leeraers, begrepen onder t getal van de namen, bij den supplianten voirn. overgelevert, die hen binnen dese landen zullen willen begeven ende binnen die stat Leyden onthouden ter tijt toe
1) Later (1578-1612) pred. te Haarlem. 2) Later pred. te Dordrecht. Zie voor beiden Biogr. Wdb. van Ned. Godgeleerden, in voce.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
36 dezelve zullen worden gebruyckt, denzelven predicanten ende leeraers van den daege hairluyder aencoempste binnen Leyden behoirlick onderhout als andere in Hollant ende Zeelant voorn. zal worden gedaen, daerinne de Staten voorn. alreede hebben voorsyen ende vorder dairop zulcke ordre bij hen gestelt zal worden als nair behoiren. Opt versouck van Grave Philips, prince van Gavre, Grave van Egmont, aen Zijne Excel.ie gedaen, is op t versochte advijs van zijne Ecel.ie volgende dien verstaen ende verclaert bij den Staeten, dat het leen van de heerlickheyt ende goederen van Egmont-Binnen ende op Zee beneffens de graefflickheyt van Egmont immediatelick ten eewigen dagen geapproprieert ende geincorporeert zal worden aen Zijne Mat.s graeffschappe van Hollant tot een onversterfflick erffleen voir hem ende zijne nacomelingen, Graven ende Gravinnen van Zijne Mat. als Grave van Hollant ende Zijne Mats. nacomelingen, Graven ende Gravinnen, ontfangen ende gehouden zullen mogen worden, zonder yemant anders diessaengaende te kennen ofte t agnosceren, alsoo d Abdije van Egmont es te nyete ende vergaen en daeromme de voirsch. heerlickheden ende goederen dair van nyet vorder te leene gehouden en mogen worden.
Den 13en Novemb. Is geaccordeert, dat die van Schoonhoven zullen geunieert zijn ende verbonden blijven mitten anderen steden van Hollant ende Zeelant in allen poincten van de Unie, uutgesondert de religie ende in zaicken van contributie.
Den 14en Novemb. Is verclaert ende geresolveert, dat alle conventualen, die vrijwillich hairluyder Roomsche religie zullen willen verlaeten ende eenich onderhout verzoucken zullen, hen aen de burgemeesteren ende regierders binnen hairluyder stede mogen adresseren, omme bij hen den Oversten van denzelven convente dairtoe geinduceert te worden, teneynde denzelven uutgeweeckene conventualen behoirlick onderhout uut deszelffs convents goederen zal moeten volgen, alzoo de Staten verstaen egeene conventualen tegens hairluyder gemoet aen de roomsche religie ofte in haire conscientie gedwongen te mogen worden achtervolgende de Pacificatie.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
37
Den 17en Novemb. Is op t believen van zijne Excel. tot het drostampt van Vyanen bij provisie gecommitteert Walraven van Cloetingen, stathouder van de leenen aldaer, mits dat dezelve zal gehouden zijn goede correspondentie te houden met zijne Excelie. ende den Staten van Hollant ende onder alsulck traictement, als deselve Staten hem in alle redelickheyt zullen toevougen mogen. (Hs. A. van Rosendael, Alg. Rijksarchief te 's-Gravenhage.)
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
38
Verbaal van mr. Albert Fabricius, pensionaris van Haarlem, van het gebeurde bij zijn sollicitatie naar het ambt van secretaris van de Staten van Holland, Medegedeeld door Dr. G.H. Kurtz. Het volgende verbaal wordt gevonden onder no. 210 van het familie-archief Fabricius, dat bewaard wordt in het archiefdepôt van het Haarlemsche gemeente-archief. Het was oorspronkelijk niet bij deze familie-papieren aanwezig, maar werd daarvoor in 1906 door den gemeente-archivaris aangekocht. De schrijver van dit verbaal, Mr. Albert Fabricius, behoort tot een bekende Haarlemsche regentenfamilie, waarvan de stamvader, burgemeester Arend Meindertsz., zich reeds voor het gemeenebest verdienstelijk maakte als gecommitteerde der Staten-Generaal tot de zaken van Oostende in de jaren 1603 en 1604 en als rechter over Oldenbarneveldt in 16181). Zijn achter-achter-kleinzoon Albert werd in 1674 te Haarlem geboren als tweede zoon van Mr. Willem Fabricius, vroedschap, schepen en burgemeester van Haarlem, en Barbara Schas. De oudere broer, Mr. Arend Fabricius, trad in de voetsporen van zijn vader, wat diens openbare ambten betreft. Daardoor was voor den jongeren
1) Zie: Jaarboek der Vereen. Haerlem, 1938.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
39 zoon, die in 1694 te Leiden in de rechten gepromoveerd was, de mogelijkheid uitgesloten, in de vroedschap der stad te komen. Evenwel werd hij dat jaar secretaris en in 1718 pensionaris van Haarlem en woonde als zoodanig met de gedeputeerden ter dagvaart de vergaderingen der Staten van Holland bij. Van verschillende commissiën van dit lichaam maakte hij deel uit: in 1719 van die in zake de limietscheiding tusschen Gooiland en Utrecht en ter conservatie van het eiland Vlieland; in 1720 van de commissie tot onderhoud van den Muider Zeedijk en van die tot onderzoek van de staat der geldmiddelen. In 1722, toen Gelderland plannen maakte tot verheffing van den Prins van Oranje tot stadhouder van dat gewest, behoorde Fabricius tot de bezending van de Staten van Holland naar Gelderland, Utrecht en Overijsel, waarbij de beide laatste provinciën bewogen werden, om niet het voorbeeld van de eerste te volgen, maar zich bij den ouden regeeringsvorm te houden. In deze jaren kocht Mr. Albert, daar zijn oudere broeder zijn vader was opgevolgd als heer van Santhorst, zich de ambachtsheerlijkheid van Almkerk, Sandwijk, Uppel en Doorn, waarmede hij in 1724 verleid werd. Hij was gehuwd met Henriëtte Christina de Witt, dochter van Pieter de Witt en Helena Coninck, die in 1724 overleed. Hij zelf stierf in 1736 en werd begraven in het familiegraf in de Groote kerk te Haarlem. In 1726 vaceerde door den dood van Mr. Simon van Beaumont het ambt van secretaris der Staten van Holland. Reeds op 22 April 1722 hadden deze besloten, om bij vacatie van dit ambt voortaan twee personen daartoe te benoemen, waarvan de eene als 1e secretaris de vergadering der Staten zelf zou bedienen, de andere het college van Gecommitteerde Raden van het Zuiderkwartier. Gecommitteerde Raden van het Noorderkwartier hadden voor hun vergaderingen te Hoorn een eigen secretaris. Ook waren in 1724 de instructiën voor beide te benoemen secretarissen vastgesteld. Zooals meer voorkwam, had men reeds van te voren overlegd, wie bij het overlijden van Beaumont, wiens gezondheid zeer achteruit ging, voor deze betrekkingen in aanmerking kwamen. Twee personen waren hiervoor genoemd: Mr. Willem Buys, pensionaris van Amsterdam, en de raadsheer Mr. Adolf Visscher, doch daar beiden uit Amsterdam
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
40 afkomstig waren, stond te verwachten, dat hier veel bezwaar tegen zou zijn. Het Verbaal nu vertelt, hoe de Ridderschap hierom naast Buys Fabricius als candidaat opwierp, die, als jongste in jaren en dienst, zich met de tweede secretarisplaats tevreden zou stellen. Toen echter in Feb. 1726 de vacature aan de orde was, werd van alle kanten hevig gekuipt, zoodat de kansen van Fabricius, die aanvankelijk beter dan Buys als candidaat was bejegend, een oogenblik zeer twijfelachtig werden. Toch wist hij nog het vereischte aantal stemmen te behalen en werd hij, naast Buys, tot secretaris van Staat benoemd op 8 Maart 1726. Hoewel de schrijver vooral den nadruk legt op de kuiperijen van Amsterdam, dat met beloften en anderszins veel kon bereiken, waartegenover Haarlem ‘arm en naakt’ stond, daar het niets te geven had, valt op te merken, dat één zijner concurrenten, de raadsheer Visscher, die zich ter elfde ure geheel terugtrok, hem opvolgde als pensionaris van Haarlem, ofschoon geen burger der stad zijnde. Op 22 April 1726 benoemde hem de vroedschap van Haarlem als zoodanig, waarna hij tegelijkertijd den eed als poorter en als pensionaris aflegde. Dit ambt verwisselde hij in 1730 voor dat van raad-fiscaal der admiraliteit op de Maas. Fabricius bleef, op eigen verzoek, ook na zijn benoeming tot secretaris van Staat het burgerschap van Haarlem behouden. G.H.K. In February van den jare 1725 tijding komende, dat den heere Mr. Simon van Beaumont1) soo swack wiert en in kragten afnam, dat alle momenten sijn dood wierd te gemoet gesien, soo sijn de heeren van den Boetselaar en Obdam2)
1) Mr. Simon van Beaumont, secretaris van de Staten van Holland, voorheen pensionaris van Middelburg. 2) Jacob Godefroy baron van Boetselaar, heer van Nieuwveen, en Johan Hendrik van Wassenaar, heer van Wassenaar-Obdam, gedeputeerden van de Ridderschap ter dagvaart.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
41 gecomen bij de heer van Bleskingsgrave1), om te overleggen, wat personen tot die daardoor sullende vaceren secretarisplaatsen te verkiesen en hoe de heer rekenmr. Van Hoey2) en het Noorderquartier, die haer eygen secretaris van Gecomm. Raden van het Noorderquartier maken, daervan te ontsetten, daerbij voegende, dat sij heeren daerop haer gedachte hebbende laten gaan, haar oog was gevallen op den heer raadpensionaris Buys3) ende den heere raadsheer Visscher4), waerop de heer van Bleskingsgrave, na die heeren te hebben bedankt voor die communicatie, Haer Hoog Ed. heden tegemoet voerde, dat hij voorsag, dat de leden aen beyde die heeren tegelijk niet souden willen, als sijnde beijde van Amsterdam originelijk; dat hij ook niet verder in dese sake soude komen, voor en aleer hij met mij, als met wien hij alle saken vooraf overleyde, had gesproken, en dat Sijn Edt. mij ten spoedigste daervan advertentie soude geven ende versoeken, ilico over te comen. Welke brief met de postwagen ten ses uuren mij sijnde ter hande gecomen, ben ik des anderen daags 's morgens met het opgaan van de poort na Den Haag vertrocken en voor half twaelf uuren bij den heere van Bleskingsgrave gecomen. Dien heer deed alsdoen sijn uytterste effort, om mij te persuaderen, dat ik mijn persoon nevens den heere Buys tot die secretarisplaatse wilde laten employeren, waarop ik tijd van beraet nam tot na de middag, als wanneer wij een conferentie met de heeren van de Boetselaar en Obdam souden hebben. Na de middagh in de conferentie seyde de heer van Bleskingsgrave, dat Sijn Edt. mij van het geproponeerde hebbende kennisse gegeven, wij daerin overeen quamen, dat die twee geprojecteerde personen met geen apparentie tegelijk soude werden verkoren, en dat hij daerom mij had versogt, dat ik nevens de heere Buys mij daertoe
1) Gerard van Brandwijk, heer van Bleskensgraaf en Hoogeveen, burgemeester van Gouda en Gecommitteerde ter Staten-Generaal. 2) Mr. Abraham van Hoey, raad en rekenmeester van Holland, zoon van Caspar van Hoey, burgemeester van Gorinchem. Amsterdam had in 1717 zijn afvaardiging naar de Staten van Holland als pensionaris-honorair tegengewerkt. 3) Mr. Willem Buys, pensionaris van Amsterdam. 4) Mr. Adolf Visscher, raadsheer in den Hoogen Raad, was de zoon van een Amsterdamschen reeder en koopman. Hij volgde in 1726 Fabricius op als pensionaris van Haarlem.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
42 wilde laten employeren. Dat ik daerop een dilatoir antwoort hebbende gegeven, hij nu versogt, dat Haar Hoog Ed.len nevens hem wilde tragten, mij daertoe te bewegen, die daerop betuygden, dat Haer Ed. niet aangenamer soude sijn, als dat ik mij daertoe liet employeren. Dat sij dat concept ook vooraf hadden gemaekt, maer hetselve hadden moeten veranderen, omdat ik te meermalen aen Haer Hoog Ed. heden hadde betuygt, dat ik hetselve most declineren ter oorsake van de indispositie van mijn vrouw sal.1), en op het ernstigst daeromme mij nu daertoe versogten. Waerop ik Haer Hoog. Ed. heden te gemoet voerde, dat ik daervan kennisse soude geven aen mijn heeren principalen, en versoeken daertoe derselver consent en appuy, hebbende Haer Hoog Ed. heden verders gesegt, dat deselve het des anderen daags in de ordre souden brengen en derselver stem voor mij versorgen. Ik ben daarop gegaan naar den heer Raadpensionaris2) en heb aen Sijn Wel Edt. van alles communicatie gegeven en versogt Sijn Ed. goede raad in desen. Sijn Wel Edt. betuygde mij, dat het hem een singulier playsier was, dat die heeren het oog op ons beyden hadden laten vallen ende dat hij alles soude in het werk stellen, om hetselve te doen reusseren. Ik ging daerop, nadat den heer van den Boetselaar mij uyt name van de heeren van de Ridderschap derselver steun had gebragt, na Haerlem, gaf daer toen kennisse van eerst aan de heeren Burgermrn.3) haar huysen, uytgenomen den heer Sylvius, die uyt was gegaan, en naderhant aen deselve compleet vergadert sijnde, met het versoeck van derselver consent en appuy en verders, dat Haer Ed. Gr. Achtb. mij wilden permitteren, dat ik aanstonts na Amsterdam mogt vertrecken, om aldaer aen d' heeren Burgermrn. kennisse te geven van het verhandelde in Den Hage, en haar stem en appuy te versoeken. Omtrent halff twaelf uyren reet ik na Amsterdam en quam voor een uyren aen het huys van den heer pensionaris Buys, om voor eerst te vernemen, wie van de heeren Burgermrn. te huys waren, en ten tweede, om Sijn Edt. te communiceren, wat in Den Haag was gepasseert,
1) Henriette Christina de Witt, overleden 28 Dec. 1724. 2) Isaäc van Hoornbeek. 3) Mr. Wijnand van der Maas d'Avenrode, Hendrik Witte, Mr. Matheus Geraerds, Mr. Cornelis Sylvius.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
43 en dat ik mede sollicitant stond te werden, maer niet tegens hem, welke heer verset stond, hetselve te horen, maar echter hetselve goedkeurde, dog versogt, dat hij mogt werden secretaris van de vergaderinge1), waerop ik Sijn Edt. betuygde, dat soo de heeren Burgermrn. van Haerlem sulx consenteerden, ik hetselve gaarne wilde doen, uyt hoofde van desselfs hooger jaren en langer jaren dienst aan de Staat gedaan. En verstond ik, dat alle de heren Burgermrn. te huys waren. Bij mijn suster Meulenaer2) wat hebbende gegeten, hebbe ik gesproken de heeren Trip, Van den Bempden en W. Six, burgermrn., sijnde de heer Lestevenon uytgegaan3), die mij alle seer vrundelijk ontmoeteden, het plan approbeerden, mij versekerde van de steun van Amsterdam, en hoopten in desen in alles te concurreren met de heeren van de regeringe der stad Haerlem, en beloofde alle haar effort te sullen doen, ten eynde hetselve na dat plan wiert geschickt. De heeren Burgermrn. van Haerlem van die sake aen de heeren van de Vroetschappe hebbende kennisse gegeven, is bij deselve Vroetschappe op den 6e Mart 1725 genomen een resolutie in mijn faveur, welke voor mij om de expressie4)
1) De 1e secretaris zou secretaris voor de vergadering der Staten van Holland zijn, de 2e voor die der Gecommitteerde Raden van het Zuiderkwartier. 2) Barbara Cornelia Fabricius was gehuwd met Dionys Meulenaer, commies-postmeester te Amsterdam. 3) Mr. Jan Trip, heer van Berkenrode, woonde op de Heerengracht tusschen het Koningsplein en de Bocht; Aegidius van den Bempden op de Singel bij de Gasthuismolensteeg; Mr. Willem Six, die in 1723 gehuwd was met een dochter van Fabricius, in de ‘Vergulde Wolf’ in de Nieuwe Doelenstraat en Mr. Matheus Lestevenon, heer van Strijen, op de Heerengracht bij de Reguliersgracht. 4) De bedoelde expressie in deze resolutie, waarbij den pensionaris Fabricius in de naam van de stad gequalificeerd werd, om bij vacature van het secretarisschap van de Staten van Holland, naar één der beide secretarisplaatsen te mogen solliciteeren, luidde als volgt: ‘zijnde daarop bij den presideerende Burgermr. gerepliceert, dat het seer nadeeligh aan de regeeringh sal sijn, dat die gedestitueert sal worden van een pensionaris, dewelke in desselfs ministerie altoos aan deselve het uyterste genoegen heeft gegeven, soo ten respecte van de capaciteyt en verdere qualiteyten, die in hem resideerden, als ten opsigte van de ervarenheyt, bij hem door een langdurige en assidue applicatie verkregen’. Na zijn benoeming tot secretaris van de Staten bedankte Fabricius in de vroedschapsvergadering van 10 Mrt. 1726 ‘voor de eer en gunste, die hij hadde gehadt van ruym een en dertigh jaaren minister van dese stadt geweest te sijn’, verzoekt daarvan ontheffing en verzekert ‘altoos te sullen tragten, de heeren van de regeringe na alle sijn vermogen dienst en pleysier te doen’.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
44 daerinne vervat seer heuglijk was. Ter welker occasie ik ook aen deselve hebbe ter hande gestelt een besloten acte, die eerst soude moeten werden geopent, nadat de secretarisschappen soude sijn vergeven, en dat om te betuygen mijne dankbaarheyt en groot genoegen voor die resolutie. Daerop heb ik niet gemanqueert in Den Hage ter vergadering komende, om van dit alles kennisse te geven aen die heeren, die het plan hadden gemaekt, ende aan den heer Raadpensionaris, die daerover ten uytterste waren voldaen en mij van haer genegentheden en appuy versekerde. Ik heb ook alsdoen aen de ministers van alle de steden gecommuniceert, dat ik bij het overlijden van den heer van Beaumont mijn persoon tot een van de secretarisplaatsen van staat soude recommanderen, met versoek van derselver appuy, hetgene alle hebben aengenomen. Op den 7e February 1726 den heer van Beaumont sijnde overleden, hebbe ik aanstonts mij vervoegt aen de logementen van alle de leden en bij de heeren van de Ridderschap ende den heer Raetpensionaris en mijn persoon aen deselve gerecommandeert, hebbende de leden van de steden aangenomen, hetselve favorabel aen haar heeren principalen te sullen overbrengen ende de heeren van de Ridderschap mij haar stem opnieuw gegeven, en verders soo ook de Raadpensionaris Haer E. appuy in desen mij belooft. Daerop ben ik den 8e dito na Haerlem gereyst en hebbe daervan kennisse gegeven aen de heeren Burgermrn.1) ende versogt derselver appuy en brieven van voorschrijvinge, ende den heer Raadpensionaris, die mij aanstonts sijn toegestaen, en den
1) Hendrik Haaswindius, Pieter van der Camer, Hendrik Witte, Mr. Cornelis Sylvius.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
45 9e February gedepescheert1). Den 10e Feb. hebben Haer E. Gr. Achtb. daervan kennisse gegeven aan de heeren van de Vroetschappen, en dat reeds een begin hadden gemackt met derselver resolutie van den 6e Maart 1725 ter executie te leggen. De sollicitanten waren alsdoen Buys, Fabricius, Groot2), pensionaris van Hoorn ende de rekenmr. Van Hoey, alle met brieven van voorschrijvinge van de steden, van de steden van Haerlem, Amsterdam, Gorinchem en Hoorn, tot een van die charges uytgenomen Amsterdam, die alleen was tot dat van de vergaderinge van Haer Ed. Gr. Mog. De heer Buys heeft sig ook geadresseerd aan de heeren van Haerlem en versogt derselver stem en concurrentie, 't gene reciproque is aangenomen, en daerbij belooft de confidente communicatie ter wederzijden van alles, dat soude voorcomen, sijnde daarenboven getragt voor te comen, dat men soude moeten doen de ronde door de steden in dit slegte saysoen, daertoe echter de heeren van Amsterdam en Buys haer inclineerden, en sijn de heeren Buys, Groot en ik afgesproken in geen steden te gaen als waerdoor men soude moeten passeren, en heeft uyt dien hoofde den heer Buys de heeren van Leyden en Haerlem, en naderhant ook Delft in hare steden begroet, en den heer de Groot de heeren van Leyden, Haerlem en Amsterdam ende de steden van het Noorderquartier. De laatste vergaderinge van het reces zijn de ceremoniele visites begonnen, sijnde wegens Haerlem gedaen door de heeren Van der Camer R.B., Maes d' Avenrode O.B., Van der Waeyen O.S., Van Dijk O.S., den secre-
1) De brief van recommandatie bevat o.a. de volgende aanbevelingen: ‘omdat deselven heer Fabricius nu ruim 31 jaaren onsen minister is geweest, zo in qualiteid als secretaris, als in qualiteid van pensionaris, welke emplooyen denzelven heeft waergenomen, en zullen wij ons dispenseren om U.Ed. Gr. Achtb. te doen een reciet van de qualiteiten, die in dien heer resideeren, om dat ambt met de vereyste dienste voor het gemeen kennen waarnemen, en denzelven daartoe recommandabel maken, omdat deselve qualiteiten aan Uw Ed. Gr. Achtb. en allen de leden van Haar Ed. Groot Mog. vergadering bekent zijn door de genoegsaame preuves, die deselve heer Fabricius ter vergadering daarvan in de tijd van agtien jaaren heeft gegeven’. 2) Mr. Johan Groot, pensionaris van Hoorn.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
46 taris Guldenwagen1) ende den sollicitant. Bij alle de leden tot antwoort becomen, hetselve favorabel aen de heeren principalen te sullen overbrengen, en in de particuliere sollicitatiën gehoort, dat voor mij geen swarigheyt was, maer dat veele leden van het Suyderquartier aan den heer Buys niet wilden, en dat sij, voornamentlijk Dordrecht, meynden, dat het best was, dat wij ons met het Noorderquartier verstonden, daertoe ons het Noorderquartier ook noodigden. De Ridderschap gaf aenstonts haer stem, en tegens Buys waren toen Dordrecht, Gouda, Rotterdam, Gorinchem, Schiedam, Schoonhoven, Briele wegens het Suyderquartier. Den heer Buys en ik communiceerden den andere alle hetgeen ons voorquam en is oversulx het doen voorenstaande aen den heer Buys [gecommuniceerd], die seer daarover gealarmeert was, te meer, daer ik den heer van den Boetselaer en Obdam (die seer gealarmeert waren over het woelen van den heer Van Hoey en het opcomen van den heer Van Leyden2) voor sijn soon als sollicitant) van alles had geinformeert, ende dat die van den heere Buys hadden getragt te induceren, om bijtijds te deserteren, die daer niet aen wilde, waerop hem wierd toegevoegd, dat hij dan de stem van de Ridderschap niet soude hebben als casu quo, als deselve hem dienst konde doen. De heeren van Amsterdam quamen doen de heeren van Haerlem spreken, om te overleggen, wat te doen, en geresolveert yder voor sigh te solliciteren, sig aan niemant anders te engageren, maer sig forte et ferme te houden, en tragten quovis modo den anderen dienst te doen. Middelerwijle quam nog op als sollicitant den jongen heer Van der Werven, daer niet soo veel vrees voor was, als hij sig abusievelijk inbeelde. Ik had inmiddels aen alle mijne goede vrinden geschreven en mijne sollicitatie gerecommandeert. De pointen van beschrijvinge afgesonden sijnde, wierd de ordinaris vergaderringe geconvoceert tegens Woensdag den 6e Mart. Yder deed sijn uytterste vermogen, en die van Amsterdam had-
1) Pieter van der Camer, regeerend burgemeester, Mr. Wijnand van der Maas d'Avenrode, oud-burgemeester. Mr. Willem van der Waayen, oud-schepen, Mr. Jan van Dijk, oud-schepen, en Mr. Dammas Guldenwagen, secretaris van Haarlem. 2) Mr. Francois Adriaan van Leyden, burgemeester van Den Briel.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
47 den gaerne getragt, het vacante griffierschap van den Hoogen Rade op den heer Groot te doen confereren, dog denselven was dat declinerende. Den heer Groot gaf voor te hebben de stemmen van de ses steden van het Noorderquartier met magt om over de tweede plaatse te mogen marchanderen. Amsterdam deed al haar best, om het Noorderquartier te divideren, en beloofde te geven aen Van Vossem1) de controlleursplaats van de convoyen, staande ter collatie van den heer Burgermr. Lestevenon. Desen heer Van Vossem was burgermr. ter dagvaart wegens Enkhuysen. En Amsterdam employeerde soo met belofte als anders, wat tot bereykinge van haar oogmerk was streckende. Wij waren arm en naakt, hadden niet over te geven, en alleen te versoeken de gunste, en te winnen de inclinatie van de leden. Dingsdag den 5e Maert vertrocken wij na Den Hage en deden den 6e weder met ses heeren, 's morgens ten half negen uyren beginnende, de ronde bij de leden. De heer Raedpensionaris bleef in deselve sentimenten; Ridderschap pro; Dordregt solliciteert voor den heer raadsheer Visscher, die nog noyt was gehoort, geen brieve van voorschrijvinge had en selfs niet solliciteerde; Haerlem pro; Delft konde sig nog niet uyten; Leyden ad idem; Amsterdam pro; Gouda pro; Rotterdam genoegsaam pro; Gorinchem niet te huys; Schiedam genoegsaam pro; Schoonhoven konde sig nog niet uyten; Brielle ad idem; Alkmaer was de burgemr. nog absent; Hoorn uyt; Enkhuysen seyde de heer burgermr. Van Vossem, dat niet wist, hoe het toeging, en vroeg of het nog soo was: exeat ex aula qui vult esse pius, en voorts dat sig voor alsnoch niet con expliceren; Edam uyt; Monnikkendam: daer was in het logement een sollicitant uyt het quartier, wenscht wel, dat het kon werden geschikt; Medemblicq als Monnikkendam; Purmereynde waren voor Buys en Groot. Daer wierd dien dag niet stil gestaan met kuypen, om te maken, dat de stemmen, die voor mij waren in het Suyderquartier ook wierden voor den heer Buys. Bij Dordregt was er niet te verwinnen; Gouda quam daer in; soo ook Rotterdam; Schiedam mede; nu resteerde maar van de correspon-
1) Pieter van Vossen, burgemeester van Enkhuizen en gedeputeerde ter dagvaart.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
48 dentie Dordregt, die siende, dat Buys de meerderheyt hadde voor het 1e secretarisschap, het momaansigt afdeden en solliciteerden voor den heer Visscher tegens mij, die sij hadden betuygt te voren, dat Haer E. aangenaam soude sijn. Het Noorderquartier quam hoe langer hoe meerder sigh voor den heer Buys verklaren. Dus stonden de stemmen Woensdagavond den 6e Maert. Donderdag den 7en Maert wierde de ronde hervat. Alsdoen verklaarde sig voor ons: Ridderschap, Haerlem, Leyden, Amsterdam, Gouda, Rotterdam, Schiedam, Schoonhoven, Briele, als geen nieuwe correspondentie, daer sij konden incomen, werd gemaekt [en] Alkmaar. De Amsterdamsche sollicitatie was nu gesecureert en quam het nu aan op de sollicitatie van dengene, die van te voren de inclinatie had van alle de leden. Den sollicitant manqueerde niet, alles in het werk te stellen, wat conde dienen, om de hulpe van sijn vrunden te behouden en te employeren. De heer Groot, die voor desen had geweygert de griffiersplaetse, had, om sig te behelpen met het crediet van de heeren Fagels niet nagelaten, om deselve te doen hebben den indruk, dat het secretarisschap van staat hem werdende ontset, hij na dat van 't griffierschap van den Hoogen Raad soude staen. De partije van den heer Van Hoey, van Visscher en Groot, vonden daerop goet den laatsten lugtsprong te doen, ende te tragten tien leden bij den anderen te krijgen, om te zien dit plan te ontzetten, te weten de heeren van Dordregt, Delft, Gorinchem, Brielle, Hoorn, Enkhuysen, Edam, Munnikendam, Medemblicq en Purmereynde, 't gene ook reusseerde, dogh niet tot haar genoegen. Ten ses uyren des avonds quamen de leden van de correspondentie nu vigerende bij den ander aan het logement van Gouda, als derselver tour sijnde, nemine excepto, te weten: Dordregt, Haerlem, Delft, Leyden, Amsterdam, Gouda, Rotterdam, Schiedam, Alkmaar, Hoorn, Munnikendam, Purmereynde. Aldaar had ik d' occasie, de heeren van Dordregt en Delft te versekeren en aan te tonen, dat ik de meerderheyt had, en te versoeken, dat sij wilden expliceren, dog te vergeefs. Ook verstond ik, dat den heer Visscher reeds had versogt, dat voor hem geen verdere poursuites mogten werden gedaen, selfs mede aan het logement van Rotterdam. Nadat de militaire charges waren gereguleert, ende de reciproque
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
49 betuygenisse van dese correspondentie nyet te sullen breken, waren gedaan, ging yder na sijn huys. De heer Benningbroek1) van Medemblicq was middelerwijle geweest aan het logement van de heeren van Haerlem, om aan deselve de stem van de stad Medemblicq voor den heer Fabricius te offreren. Den heer burgermr. van Brielle Kobmoyer2) ende de heer pensionaris Assendelft3) had ik versogt te willen sijn aen het huys van den heere Van der Moesel, alwaer ik aennam te comen, soo ras ik uyt de correspondentie soude comen. In de correspondentie waren soo ras niet de saken gereguleert, of de meeste leden gingen aanstonts heenen en ik volgde kort daeraan, begevende mij eerst aan het logement van Enkhuysen, die niet t' huys waren, over dat van Alkmaer, vermits de Burgermr. weer niet in de correspondentie was geweest, die ook uyt was, en vandaar na Van der Moesel, alwaer gecomen sijnde vond ik die heeren met den heer President van den Hoogen Rade aldaar, die mij seyde, dat tien leden bij den anderen waren aen het logement van de vijf steden4), te weten: Dordregt
5)
Dordregt
5)
Dordregt
5)
Delft
6)
Delft
6)
Gorinchem{
Van Hoey B.
Gorinchem
{ Van Hoey rekenmr.
1) 2) 3) 4) 5) 5) 5) 6) 6)
{ De Repelaer R.B. { Brandeler O.B. { Alewijn P.
{ Souteven B. { Focqestaart S.
Johannes Benningbroek, raad in de vroedschap van Medemblik en gedeputeerde ter dagvaart. Mr. Johan Cobmoyer, burgemeester van Den Briel en gedeputeerde ter dagvaart. Mr. Willem van Assendelft, pensionaris van Den Briel. Van de steden Hoorn, Edam, Monnikendam, Medemblik en Purmerend. Mr. Hugo Repelaer, burgemeester, Mr. Johan van den Brandeler, oud-burgemeester, en Mr. Francois Teresteyn van Halewijn, heer van Abbenbroek, pensionaris van Dordrecht. Mr. Hugo Repelaer, burgemeester, Mr. Johan van den Brandeler, oud-burgemeester, en Mr. Francois Teresteyn van Halewijn, heer van Abbenbroek, pensionaris van Dordrecht. Mr. Hugo Repelaer, burgemeester, Mr. Johan van den Brandeler, oud-burgemeester, en Mr. Francois Teresteyn van Halewijn, heer van Abbenbroek, pensionaris van Dordrecht. Mr. Ewoud van der Dussen, heer van Zoutveen, burgemeester, en Mr. Hendrik Hendriksz. Focquestaart, secretaris van Delft. Mr. Ewoud van der Dussen, heer van Zoutveen, burgemeester, en Mr. Hendrik Hendriksz. Focquestaart, secretaris van Delft.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
50
Briele
1)
Briele
1)
Briele
1)
Hoorn
2)
Hoorn
2)
Hoorn
2)
Enkhuysen
3)
Enkhuysen
3)
Enkhuysen
3)
Edam
4)
Munnikendam
5)
Munnikendam
5)
Medemblicq
6)
{ Molewater. { Leyden. { Deym.
{ Ackerlaken B. { Groot P. { Blauw S.
{ Van Vossen B. { Visch S. { Ruyter S.
Boot.
{ Berkhout. { Van Sanen.
{ Brouwer.
1) Mr. Pieter Molewater, burgemeester, Mr. Francois Adriaan van Leyden en Mr. Johan Deym, oud-burgemeesters van Den Briel. 1) Mr. Pieter Molewater, burgemeester, Mr. Francois Adriaan van Leyden en Mr. Johan Deym, oud-burgemeesters van Den Briel. 1) Mr. Pieter Molewater, burgemeester, Mr. Francois Adriaan van Leyden en Mr. Johan Deym, oud-burgemeesters van Den Briel. 2) Mr. Christoffel van Akerlaaken, burgemeester, Mr. Johan Groot, pensionaris, en Mr. Jacob Blauw, secretaris van Hoorn. 2) Mr. Christoffel van Akerlaaken, burgemeester, Mr. Johan Groot, pensionaris, en Mr. Jacob Blauw, secretaris van Hoorn. 2) Mr. Christoffel van Akerlaaken, burgemeester, Mr. Johan Groot, pensionaris, en Mr. Jacob Blauw, secretaris van Hoorn. 3) Mr. Pieter van Vossen, burgemeester, Mr. Willem Vis, schepen, en Mr. Cornelis Ruyter, secretaris van Enkhuizen. 3) Mr. Pieter van Vossen, burgemeester, Mr. Willem Vis, schepen, en Mr. Cornelis Ruyter, secretaris van Enkhuizen. 3) Mr. Pieter van Vossen, burgemeester, Mr. Willem Vis, schepen, en Mr. Cornelis Ruyter, secretaris van Enkhuizen. 4) Roelof Boot, burgemeester van Edam. 5) Mr. Jacob Tedingh van Berkhout, burgemeester, en Mr. Willem van Sanen, oud-burgemeester van Monnikendam. 5) Mr. Jacob Tedingh van Berkhout, burgemeester, en Mr. Willem van Sanen, oud-burgemeester van Monnikendam. 6) Hendrik Brouwer, burgemeester, en Johannes Benningbroek, raad in de vroedschap van Medemblik.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
Medemblicq
6)
Purmereynde
7)
{ Benningbroek.
Baers.
De heer Groot opening gedaan hebbende van de oorsake van dese conferentie, wierd aanstonts geremarqueert, dat de regerende burgermr. en pensionaris ter dagvaert van Den Brielle absent waren8), waerom die andere heeren van Den Brielle wierden versogt, die te halen. Den heer Deym ging nu die twee heeren [opzoeken], die weygerden daer na toe te gaan en begeerden, dat niet soude werden gesproken anders als van 't breken van onse correspondentie en het weder opregten van een nieuwe correspondentie van de voorenstaande tien leden. Den heer Deym met dat bescheyt daar synde gecomen, scheyde daerop die bijeen-
6) Hendrik Brouwer, burgemeester, en Johannes Benningbroek, raad in de vroedschap van Medemblik. 7) Cornelis Pietersz. Baars, secretaris van Purmerend. 8) Cobmoyer en Assendelft.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
51 komste, sonder iets anders te doen, als te versoecken dat deselve Vrijdag 's mergens ten half negen uyren nogmaels bij den andere wilden comen. Het plan was om te loten tusschen de heeren Visscher, Van Hoey, en Groot. De drie heeren van Den Brielle quamen aanstonts rapport brengen, en wierd besloten des anderen daags daer niet te gaen; gaven toen aen mij haer stem ongelimiteert. Daerop ging ik den heer Repelaer vinden en versogt, dat sigh nu in mijn faveur wilde uytten, maer versogt hij uytstel tot mergen ogtent ten 9 uuren. Vrijdag den dag van de begeving ging de ondergeschreve de leden, die sig niet geexpliceert hadden, versoeken Haer E. concurrentie, ende de revue doen der leden, die reets haar stemmen hadden gegeven, die alle alsdoen haer stemmen gaven, gelijk de heer van Soutevenen1) met de schuyt van seven uyren 's mergens sijn stem gaf per missive, en tusschen half negenen uyre stelden de heeren Staten aan tot eerste secretaris Mr. Willem Buys en tot tweede secretaris Mr. Albert Fabricius, sijnde conform aen het eerste plan, welcke heeren des anderen daags den eed hebben afgeleyt, en possessie van hare bedieninge genomen. Van alle canten is het kuypen groot geweest, hebbende den heer Groot de heeren Fagels, die voor den heer Van der Haar solliciteerden na het griffierschap van den H. Rade, getragt daertoe te brengen, dat alle sijne efforten bij haer vrunden voor Groot wilden doen, alsoo hij anders na die griffiersplaatse soude staen, sijnde in desen wijders door onse tegenstanders alle practijcque gebruykt, die immers geexcogeteert konde werden. Wij hadden allang ons coup seker konnen nemen, met ons te allieneren met den heer Groot, daertoe het Noorderquartier ons t'elckens nodigde, en waerop contenueel aanhielden, maar het engagement met Amsterdam heeft ons alle aanbiedinge doen van de hand wijsen, en dienaangaande standvastig doen sijn. Aldus geverbaliseert den 9e Maert 1726. (w.g.) A. Fabricius 1726 (Haarlem, Gem. Archief: Familiearchief Fabricius, no. 210.)
1) Mr. Ewoud van der Dussen, heer van Zoutveen, burgemeester van Delft.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
52
Aanvullende stukken op den ‘vredehandel met Spanje’ in 1598, Medegedeeld door Dr. J.H. Kernkamp. Wie in de Leidsche Collectie-Van der Meulen grasduint, loopt ernstig gevaar dat hem bij de uitgave van een onderdeel wegens de uitgebreidheid van het archief - 684 nummers, waarvan verscheidene honderden brieven bevatten - stukken ontgaan, die een welkome aanvulling vormen voor het reeds gevondene. Dientengevolge behoeft het volstrekt geen verwondering te wekken, dat na mijn mededeeling over den ‘Vredehandel met Spanje’ in 1598 in deel 57 dezer Bijdragen thans nog eens de aandacht wordt gevraagd voor een drietal brieven over hetzelfde onderwerp, van welke de laatste twee zijn ontleend aan een klad- en kopiebrief van Daniel van der Meulen. Zooals men zich zal herinneren, lokte de vijand den oud-Antwerpenaar in Januari 1598 onder voorwendsel van familieaangelegenheden naar de Zuidelijke Nederlanden, om hem te polsen over de mogelijkheid van een verzoening der afvallige gewesten. Zijn bevindingen rapporteerde Van der Meulen direct na terugkomst in Den Haag, aan Prins Maurits en Johan van Oldenbarnevelt. De landsadvokaat, die op het punt stond aan het hoofd van een gezantschap naar Frankrijk te vertrekken, om Hendrik IV te bewegen zijn noodlottig plan te laten varen van vrede te willen sluiten met Spanje, hechtte aan dit onderhoud groote beteekenis. Hij verzocht Van der Meulen derhalve, volkomen onwetend, dat hij den tekst nog onder oogen zou krijgen, alvorens voet aan wal te zetten in Frankrijk, op de gebruikelijke wijze schriftelijk verslag uit te brengen over de besprekingen in Brussel. Twee maal werd de reis door het gezelschap van Oldenbarnevelt van Den Haag uit naar Den Briel, vanwaar men
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
53 scheep zou gaan naar Dieppe, te vergeefs ondernomen; ongunstige wind verhinderde het vertrek. Ofschoon de gedeputeerden zich stellig verbeten zullen hebben over het oponthoud van zesenveertig dagen aan het begin van hun reis, zaten zij geenszins stil, en Oldenbarnevelt in het bijzonder benutte den tijd, dien hij in het vaderland tegen wil en dank moest doorbrengen, door het inwinnen van gegevens, welke hem bij zijn zending van dienst konden zijn. Van de inlichtingen, die hem in dezen tijd werden verstrekt, waren die van Daniel van der Meulen zeker niet de minst waardevolle. De wijze, waarop het verbaal, dat de nadere bijzonderheden van de onderhandelingen met de Zuidnederlandsche regeering inhield, in handen van Oldenbarnevelt kwam, maken de hieronder medegedeelde bescheiden voor ons duidelijk. Een expresbrief, gedateerd op 15 Februari 1598, wordt met een specialen koerier naar Leiden verzonden. Van der Meulen blijkt niet thuis te zijn, maar bevindt zich vermoedelijk voor zaken, die hij gedurende eenigen tijd niet heeft kunnen behartigen, in Haarlem bij zijn zwager Jacques de la Faille. Het verbaal is niet gereed. De verontschuldigingen leeren we kennen uit den door mij afgedrukten kladbrief, die rijk is aan doorhalingen en veranderingen. Van der Meulen belooft echter het gevraagde verslag, dat nog gecopieerd moet worden spoedig te zenden, zoodat Oldenbarnevelt ongetwijfeld met volledige kennis van zaken - dank zij den ongunstigen wind - naar Frankrijk is vertrokken. Over het verder verloop der vredesonderhandelingen in 1598 bracht de vorige publicatie (blz. 347) een fragment van een huichelachtigen brief van Richardot aan Daniel van der Meulen. Terzelfdertijd kwam evenwel uit de Republiek een geheel ander geluid, dat aan duidelijkheid niets te wenschen overliet. Met voorkennis van vooraanstaande regeeringspersonen - Maurits, Oldenbarnevelt, Hessels en Van der Warck - zette Daniel van der Meulen in een brief nog eens het standpunt der afvallige gewesten uiteen aan zijn zwager Marten de la Faille, den vertrouwensman van het Zuidnederlandsche gouvernement, die reeds vroeger ziekte had gesimuleerd om zijn familielid over de grens te krijgen. Daar de Staten het bij dit officieuze antwoord op de vredespogingen van gene zijde in 1598 lieten, verdient dit derde en laatste document hier een plaats. J.H.K.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
54
I. Joh. van Oldenbarnevelt aan Dan. van der Meulen. 's-Gravenhage 15 Febr. 1598. +
Mijn Heere, Ik hebbe de naeste veerthien daghen zoe in den Briele als alhier in den Hage1) verwacht Uw E. verbael van 't geene gepasseert was in Brabant, volgende +15 Febr. 1598. Uw E. beloften, opdat ik op onse onderlinge communicatie ende affscheyt des te beeter mochte letten op tgeene voor den welstandt der Nederlanden van dese gelegenthijt zoude moghen dienen. My en is tselve niet (in) handen gekomen, zulcx ick twyfelende off het qualijck mochte geadresseert zijn, goet gevonden hebbe desen expressen boode aen Uw E. te seynden met vriendelijcke begeerte my tselve te willen by den selven seynden, daeraen my vrientschap sal geschieden. Hiermede, mijn heere, bidde ick Godt den Heere Almachtich Uwe E. in gesontheyt te houden in Sijn hylighe bewaringe. Uyt Den Hage den 15en Februari 1598 Uw E. dienstwillighe Johan van Oldenbarnevelt Adres:
Aant. in dorso:
A monsieur
Ao 98 Leyden
Monsieur Daniel van der Meulen demeurant à Leyde
Bernevelt uuyt den Hage van den 15 Jan. (!)a).
(Leiden, Gem. Archief. Collectie-Van der Meulen n. 319.)
1) Over het oponthoud aan het begin van zijn reis naar Frankrijk deelt Oldenbarnevelt elders mede: ‘Den wint schynende te willen dienen, hebben wy ons opten lesten January nae Maeslantsche sluys begeven ende des anderen daechs nae Den Briele. In Den Briele hebben wy twaelff dagen gewacht nae de veranderinge van den wint, maer, gheen veranderinge kommende, hebben wy daerae geraden gevonden, oock omme de costen te verminderen, ons wederomme na Den Hage te begeven, alwaer wy gestadich opte wint gewacht hebbende, is deselve goetgecomen den 26en February, tenwelcken dage wy ons andermael op Maeslantsche sluys gevonden hebben, maer, den wint ommegeslagen sijnde tot onse aencompste aldaer, hebben ons des anderen daechs wederomme begeven nae Den Hage. Ende aldaer opte veranderinge van den wint gewacht hebbende tot den 17en Marty, hebben ons tenselven dage mit een goede wint voor de derde mael opte reyse begeven, zulcx dat wy den 18en opten middach zee genomen hebben’ (S.P. Haak, Johan van Oldenbarnevelt, I (R.G.P. 80), blz. 411). a) De vermelding Januari moet een verschrijving zijn.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
55
II. Dan. van der Meulen aan Joh. van Oldenbarnevelt. Haarlem Febr. 1598a). +
Monsieur, J'ay eu celle qu'il vous a pleu m'escrire. Je vous prie humblement de me + pardonner la faulte que j'ay faict de n'avoir envoyé le verbal dont je vous avoys ..Fehr. 1598b). parlé. Après votre partement me mettant à le lire. Van der Meulen breekt hier af en begint opnieuw. Monsieur, Après votre partement vers la Briel je me mis à lire les mémoires que j'avoys recueilly pendant mon séjour à Bruxelles que j'avoys dit vous envoyer en France, et trouvantc) qu'il n'y avoyt rien que je n'eusse dit de bousche et que le tout revenoit à ce dont Vostre Seigneurie estoyt desja informée en plan, je jugeoys qu'on me tiendroyt plus tost importun que diligent si j'envoyois papiers qui ne pouvoyent servir de rien. Mais entendant par celle qu'il vous a pleu m'escrire, laquelle m'est parvenue tout à l'heure, que continuez encores à demander lesdites mémoires, j'ay envoyé les quérir en diligence et les feray copier à mon homme pour vous les envoyer d'Amsterdam, par exprès(?). Donc vous priant bien humblement d'excuser mon délay et croire que l'intéressé(?) n'at esté par faulte de bonne volonté pour vous servir, mais de peur de déplaire.
a) klad. b) Niet nader gedateerd. c) Volgt een doorgeslagen gedeelte.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
56 De plus je vous offre la humble service que je vous doibs de coeur comme de plume, vous assurant que je suys à jamays, Monsieur, Votre très humble et obéissant serviteur Daniel van der Meulen. En haste de Haerlem ce... de février anno 1598. Adres: A monsieur Monsieur l'Advocat d'Hollande à La Haye (Leiden, Gem. Archief. Collectie-Van der Meulen n. 435.)
III. Dan. van der Meulen aan Marten de la Faille. Leiden 15 Juli 1598a). +
Mon frère1), J'ay eu la vostre du 2e du passé. Vostre paix avecques la France2) vous fera plus tost veoir que gouster la douceur du repos. Je croy que si on s'arme d'un +15 Juli 1598. peu de pacience, qu'elle nous apportera par deça plus de desplaisir que de dommage, estans les affaires du monde plustost disposées à confusion et disordre qu'à ordre ou repos. Les conditions que vous avez accordées au Franchoys sont telles, qu'on ne scauroyt trouver rien d'estrange de ce qu'il at négocié avecques vous, mais quel respondant aurez vous de sa foy! Il pourra tousjours rompre à son avantage; jamais ne manqua prétexte à Prince qui at envie d'entrer en guerre.
a) ‘Copia’. 1) Zie voor het geslacht De la Faille de genealogische tabel in deel 57 van de Bijdragen blz. 346. 2) Bedoeld is de vrede van Vervins (2 Mei 1598).
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
57 L'Angleterre à ce qu'on bruit1), voudra aussy se pacifier avecques vous, ou plustost arracher soubs ce prétexte de nous de conditions que ne vous plairront guerres. Or qu'il soyt, que nos voisins sortent de la guerre, et que nous continuons à nous entrebattre, je vous prie ces spectateurs de nostre tragédie ne se rendent ils pas arbitres de nos armes pour se prévaloir sans aulcun danger du succès d'icelles? Tel qui dira avoir paix avecques vous, cornera et nourrira la guerre par dessus main. Il n'est besoing d'en dire d'avantage; tout homme d'estat entend quelle fiance at en tels traictez. Croyez moy que le remède de vos maux et des nostres consiste en nous mesmes. Les estrangers jetteront tousjours de l'huille dans le feu, lequel ils taschent nourrir dans nos entrailles. Le Cardinal n'at moyen pour s'establir, si ce n'est par une paix avecques nous. C'est folie de penser que par armes il vienne jamais à bout: ses victoires luy feront plus de mal que ses adversitez. Ce sera lors qu'il perdera la possession des pays bas, quant il jugera estre au dessus du vent, et nous ne sommes encores là logez. Grâces à Dieu nous avons encores prou de moyens et courage pour faire saigner des nez quiconque vouldra nous approcher de trop près. Les armes sont journalières: il y a aultant d'apparence de gaigner que de perdre, mais en sui ce ne sont que ruines et misères, vrayes ouvertures pour establir l'estranger et asservir les naturels. Quiconque at l'âme bonne, vouldroyt veoir les moyens de sortir de tant de maux et donner lieu aux voeus, larmes et souspirs de tant de milliers. Mais quoy! Personne ne veult tromper son parti. L'exemple du passé et le peu de subject qu'on at donné pour se fier en vous, ont rendu les plus avisez timides et retenus. Vous ditez de vouloir faire mieux à l'advenir; il est temps de nous faire sentir les effets de ceste bonne volonté. Nous sommes intimidez. C'est à vous de nous rasseurer et faire paroistre la sincérité de vos intentions. Que sera, si on va le grand chemin, si on
1) Drie dagen later (18 Juli 1598) vertrok Oldenbarnevelt weer naar Den Briel, ditmaal voor den oversteek naar Engeland, waar hij ten koste van groote financiëele offers Koningin Elisabeth ten slotte wist te bewegen voorloopig den oorlog tegen Spanje voort te zetten.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
58 donne occasion de contentement et d'asseurance au Chef et à Messieurs les Etats, et si Son Altesse monstre par effets qu'elle veut et peut aussy bien commander aux subjectz d'une religion que d'aultre pour nous laisser approcher. Il faut de la modération et du temps, lequel seul nous peult apprivoiser et amortir les deffiances. Le souvenir de nos misères me faict pleurer le coeur dans le ventre, cependant il n'y at appréhension si grande, qui me face oublier le debvoir que je doibs à mon parti. Pleut à Dieu qu'en le servant, je peusse faire chose utile aux ungs et aulx aultres. Mais quoy! Il ne me reste que le voeu et la bonne volonté, le restant demeure entre les mains de Dieu. Je ne vous diray rien de ma venue, mes affaires m'y couvrent. J'ay bien envie pour vous veoir, mais il y a tousjours quelque empêchement qui me retient1). Ceste vat soubz couverte de vostre filz2), auquel j'ay escript responce sur ce qu'il m'avoyt requis. Sur ce je vous baisse les mains, vous priant de croire que je seray à jamais Mon frère Vostre bon frère et parfait amy Daniel van der Meulen. Il vous plaira de présenter mes affectueuses recommandations aux amys et aultres, qui me font l'honneur de m' aymer. De Leyden ce XVe de Julet Ao 98. Aant. in dorso: Anno 98 Copie d'une lettre escritte au Sr. Martin delle Faille à Bruxelles 1e XVe de Julet 98
1) Het is niet onmogelijk, dat de Brusselsche regeering voor een tweede maal in mondeling overleg wenschte te treden met Van der Meulen. 2) Jan de la Faille (?), die ook in Januari 1598 als tusschenpersoon fungeerde, vgl. bovengenoemde genealogische tabel.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
59 Dese brieff gecommuniceert met syn Exce., Barnevelt, Hessels ende Wercke1). (Leiden, Gem. Archief: Collectie-Van der Meulen n. 676.)
1) Andries Hessels, lid van den Raad van Prins Maurits, en Johan van der Warck, raadpensionaris van Zeeland, maakten beiden deel uit van het gezantschap naar Engeland in Juli en Augustus 1598.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
60
Zes brieven van Joh. de Wit aan Arend van Buchel, Medegedeeld door Dr. A. Hulshof en Dr. P.S. Breuning. Na onze publicatie der ‘Brieven van Johannes de Wit aan Arend van Buchel en anderen’ in de Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap LX (1939) is de heer Dr. K. Heeringa, oud Rijksarchivaris te Utrecht, zoo vriendelijk geweest ons opmerkzaam te maken op het bestaan van nog zes andere brieven van Joh. de Wit, alle gericht aan zijn vriend Van Buchel, welke ons ingevolge een betreurenswaardig misverstand waren ontgaan. Het zijn de hieronder volgende, waarvan tot dusverre slechts de magere excerpten van Van Buchel bekend zijn geworden (in onze vorige publicatie de nummers 26, 30, 40, 47, 53 en 54). Zij zijn vooral in zooverre van belang, dat er twee origineelen bij zijn uit Rome, dus uit De Wit's laatste jaren, van welke periode ons slechts het weinige, dat Van Buchel had geëxcerpeerd, bekend was. Verder maken zij de correctie mogelijk van enkele onnauwkeurigheden in uittreksels uit de vier oudere brieven, zoodat wij het gewenscht achtten alle zes in extenso mede te deelen. Tevens veroorloven wij ons enkele onjuistheden der vroegere publicatie hier recht te zetten. Blz. 111 aanm. 5. Volgens vriendelijke mededeeling van den Heer G. van Klaveren wordt in den Catalogus van het archief der stad Utrecht I, noot bij Nr. 25 (blz. 4) een boekverkooper Gerrit Janss. genoemd voor het jaar 1583, die 1588-1607 aan de Zoutmarkt, achter de Choorstraat aan de Oude Gracht, woonde. Blz. 128/9. De Heer C.E. Vulliamy te Hereford was zoo vriendelijk ons in een brief mede te deelen, dat de naam Vulliamy die eener Hugenootsche familie is, zoodat onze
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
61 lezing VULLIAMY voor FULIAME dus weinig aannemelijk is. Uit een uitvoerig schrijven, dat wij mochten ontvangen van den Heer E.A. Bagshawe te Bath, waarvoor wij hem zeer erkentelijk zijn, citeeren wij echter het volgende over de namen Bagshawe, Fuliame en Tunstid. Bagshawe is een oude Angelsaksische plaatsnaam in het High Peak District in Derbyshire; de spelling is soms Baggeshaughe of Baggeschaughe. De hier genoemde Thomas Bagshawe behoorde wellicht tot de familie Bagshawe of the Ridge uit die streek, in welk geslacht de voornaam Thomas gebruikelijk is. De naam Fuliame is vermoedelijk gelijk te stellen met Foljambe, eveneens een in Derbyshire voorkomende naam. Dit is te meer aannemelijk, daar de familienaam van Fuliame's vrouw, Tunstid, doet denken aan den plaatsnaam Tunstead, eveneens in het High Peak District. Wij vermoeden, dat de drie in de inscriptie genoemde personen in vrijwillige ballingschap zijn gegaan na de besluiten van het Parlement in 1584, welke een felle anti-catholieke actie inleidden, vgl. Cambridge Mod. Hist. III p. 290. Blz. 146. De volkomen onvindbare Joh. Naxus blijkt nu weer van het tooneel te kunnen verdwijnen, daar hij in het origineel (hier Nr. I) in het geheel niet voorkomt. Vermoedelijk heeft Van Buchel den naam Johan. Neij (ook genoemd in Nr. 27, blz. 150) verkeerd gelezen of zich verkeerd herinnerd bij het excerpeeren. Het hs. is echter volkomen duidelijk. Blz. 146. Het excerpt Nr. 26, hier Nr. I, is blijkens den historischen samenhang door De Wit zelf verkeerdelijk gedateerd in 1611 i.p.v. 1612. De Nrs. 26 en 27 hadden dus verwisseld moeten worden. Vgl. hieronder blz. 68 aanm. 5. Blz. 149 aanm. 3. Betreffende Casaubonus' brief is wellicht te vergelijken Knuttel, Pamfl. 1963 en 1964. Onze vroegere uitgave wordt hieronder geciteerd als: Brieven enz. A.H. P.S.B.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
62
I. Salutem plurimam. Accepi solito latiores a te litteras, vir clarissime, affinis charissime, sed haud laetiores, et quarum partem meliorem luctus1) occupat et moeror, ita ut seposuisse tantummodo, non omnino deposuisse languorem mihi videaris. Etenim ista circumstantiarum exaggeratio (dira orbitas, desperata per eam aeternitas propaginis, confractum senectutis baculum), isthaec inquam commemoratio tua nonne doloris quaedam refricatio est? Similiter usuvenire amatoribus assolet exclusis: dum indignantur, dum convitiantur, dum rixantur, Amor obrepit interim, et quem fugatum volunt hospitem, hoc modo revocant, recidivique ruunt in veterem et solemnem morbum. Reliquum tu quidem disertissime ornatissimeque peroras et concludis fortiter; sed dubito an plane syncere et ex fide. Apud me non probas, cum te videam tam pathice, tam largiter, tam copiose tractare, quod obliteratum maluissem aut parcius tactum. Nec propter ea te volo hominem exuere aut pietatis vel humanitatis jura. Sed haec pie sat superque praestita2) sunt et persoluta. Sat iustis lachrimisque datum est. Maneat in posterum quieta in quietis illis sedibus beatula illa et foelix animula, ne inquietetur amplius naeniis et singultibus. Cui ego dicavi consecravique sequentes rithmos: O amelette heureuse, iouissant les campagnes dont3) l'immense beauté surpasse le discours, où les anges luisants te sont fidelles compagnes en joye éternelle qui durera tousiours. Je ne plains pas la mort en fleur de ton ieune aage non plus que le départ d'une neuve prison; ny suis fâché d'avoir achevé ton voyage, et qu'avez recueilli tes fruits devant saison. L'homme n'est pas heureux pour longtemps vivre au monde. La quantité des iours n'apporte pas plus d'heur. La grandeur ne faict pas une sphère plus ronde et le cercle petit n'a pas moins de rondeur.
1) N.a. van het overlijden van zijn eenigen zoon, vgl. Brieven enz. blz. 146 aanm. 4. 2) Hs. peraestita. 3) Hs. d'on.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
63 Il tarde au pèlerin d'achever son voyage, le marinier voudroit n'estre plus sur les eaux, tout ouvrier s'esiouit au bout de son ouvrage, et moy je te gratule l'escap de tant de maux.
DIS MANIBUS JUVENILIBUS ARNOLDI BUCHELLI FILII Cognati Charissimi Deponebat CONSECRABATQUE J. DE WIT. ANNO M.DC.XII. LUTETIAE PARISIORUM. Venio ad reliquam epistolae tuae partem, quae de republica nostra est, et libentissime intellexi eam sic satis pacatam esse tranquillamque. Laetor utique et sit longum adpraecor. Verum de Ate illa, quam sub assumpta religionis larva tam nocentem scribis, intelligisne controversam de predestinatione materiam? Ita puto. Et profecto non extra sulcos tantum iam haec herba est, sed etiam procerior, quam ut proteri aut exstirpari possit facile, timendumque ne tota haec res tandem ad finem vergat et exitum haud praedestinatum aut praeoptatum. De bello Danico et Swetico1) nihil hucusque inaudieram et propterea gratum fuit quod indicasti. De rebus2) quas hic orbis Gallicus habet hoc vicissim intellige pactas esse utrimque non exspectatas nuptias inter Ludovicum Francorum regem et Annam Hispaniae filiam, e converso inter Philippum Hispaniae principem et Elisabetham Franciae dominam. Laetitias publicas hinc indictas fuisse, et inter has equestres decursiones et hastiludia. Quarum omnium delineatum vobis transmittimus schema et in eius margine typis descriptam historiam, ex qua intelligere simul et videre poteris, quanta et quam sumptuosissima, quam amplissima, quam longe augusta fuerint opera illa, quae exstructa et apparata fuere. Unum addam quod non monet illa marginalis annotatio, scilicet me per totum triduum (faventia praetoriani militis) stetisse inter aeneatores3), directe contra regem, ita ut
1) De zgn. oorlog van Kalmar, in April 1611 begonnen door Christiaan IV van Denemarken. Vgl. Cambridge Mod. Hist. IV (1907) p. 176 vv. 2) Vgl. Brieven enz. Nr. 28 (aan L.v.d. Burch), blz. 148 v. 3) Trompetters.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
64 non videndi tantum fuerit copia, sed et audiendi conspiciendique propius. De Borbonijs quod refers apud vos Famam narrare, improbasse eos hasce nuptias non est mentita. Et veraciter diutius aula abstinuerunt principes illi e stirpe regia, Condeus videlicet et comes Sossonius, contractumque sponsalitium signare detrectaverunt. Attamen ut audio multis praecibus et etiam praetio a regina matre invitati et illecti ad curiam tandem redierunt. De signatura vero nihildum certi, quamvis praestaturos autument1). Dux de Mayenne2) hinc propediem iussu regis profecturus est in Hispaniam cum instructissimo simulac sumptuosissimo comitatu legatus ad celebranda sponsaliorum officia caeterasque ceremonias exercendas, quarum inter reges eximius et solemnis est usus. Ob similem causam exspectatur hic vicissim ex Hispania, invisi nobis nominis, dux Albanus3). Pater Johannes Ney4) ille nobilis foederum proxeneta, fuit hic Parisiis 5. Kal. Mai., verum per unum huncce duntaxat diem, et prolixius illi colloquium cum clarissimo preside Jennino. Hinc porro recta perrexit Romam, assumendus in purpuratorum ordinem, ut putant aliqui. Haec sunt fere quae in praesentiarum hic noviter evenere, quorum omnium participem te facere volui. Sed heus, de Italia, quid mihi narras? O piaculum! Buchellius mihi dissuadeat, ne ego illam orbis gemmam, sedem illam veterem tot illustrium animarum, illam inclytam fama scriptisque...?5) At cohibeo me. Ita enim iubent adfectus in me tuus et valetudinis nostrae cura, quam praetendis, et vereri videris ne porro isthinc proficiscamur ad Elisios campos. Affinis charissime, an tu ab illis partibus plus superesse viae existimas quam sit Ultrajecto, aut compendiosiorem eam in Batavis esse quam Romae?
1) 2) 3) 4)
Vgl. Brieven enz. blz. 150. Hs. Meine. Vgl. Brieven enz. blz. 149. Vgl. Brieven enz. blz. 149 aanm. 6. Van Buchel schijnt dit verkeerd gelezen te hebben - hoewel het hs. volkomen duidelijk is en er den naam Joh. Naxus van gemaakt te hebben, die in het excerpt voorkomt, Brieven enz. blz. 146 aanm. 6. 5) Het verbum (visam, of iets dergelijks) is weggevallen, als het niet bij wijze van rhetorische aposiopesis opzettelijk is weggelaten.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
65 Scies undique tantum stare viae ad Manes nec fixos esse Penates sub coelo1).
Et Passium2) nostrum (cuius mentionem facis) etiam in patria invenere Parca et Fatum. Ego sum, ut scias, in aetatis meae aestate, in vitae (laus superis) robustissimo usu. Et velis tu hanc me aevi nostri valentiorem potioremque partem in torpore transigere et desidia? Non obtempero. ο ερως ετεται dicebat ille3). Quod equidem altius in animum admitto, simul et istud mei Nasonis4) Dum vires annique sinunt, tolerate labores. Mox veniet tacito curva senecta pede.
Quod allegas habere nos hic quibus illam Italiae sitim possimus diluere, fateor varia extare opera, et quorum partem etiam ante non multos dies vidimus: in hortis villae regiis a Michaele Angelo statuam incomparabilem5), in Gondianis6) lectissimam Apollinis, quae a Frankevilii7) manu
1) Vermoedelijk zijn deze versregels De Wit's eigen compositie, wij hebben ze althans niet bij eenigen classieken dichter gevonden. - Iets hooger in margine in de hand van Van Buchel: Romae tandem obiit. 2) Vgl. Diarium blz. 223 (8 Dec. 1589): Familiaritatem contraxi cum Arnoldo Martio, mediantibus poculis. Socii aderant Johannes Candidus et Harmannus Passius. 3) Professor Vollgraff, die zoo vriendelijk was de passage door te lezen, herinnert ons aan Epicurus δ ς δ ο σ;>ι γεν σ αν δε δ τ ν α να μη τ ε ναι (Stobaeus, Floril. XVI 28). Hij stelt voor te lezen: ο διος (of α νιος) σει. 4) Ovidius, Ars Amatoria, II 669-670 (doch ‘iam’ i.p. van ‘mox’). 5) Vermoedelijk de thans verdwenen Hercules, een jeugdwerk (1492). Vgl. Thieme-Becker XXIV (1930) blz. 516a. 6) Het park van den te Parijs woonachtigen Florentijn Girolamo Gondi. 7) Pierre Francheville, Franqueville of Francavilla, 1548 (of 1553)-1615. Het bedoelde beeld, dat zich thans in het Louvre bevindt, stelt niet Apollo, doch Orpheus voor. Het werd in 1598 gemaakt. Afbeelding bij Vitry et Brière, Documents de Sculpture française, Renaissance, 2e partie, pl. 181. 3.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
66 est, in hortis regiis diversas a Perronio1). Sed haec omnia quid sunt nisi veri istius corporis umbrae et proiectamenta? Ego illam ipsam Venerem conspectam cupio, a qua nobis hae venustates. Veruntamen appetitum hunc nostrum, quem malachiam2) appellas, libenter tuis, amicorum, avunculi inprimis monitis temperabimus. Exosculor, mi affinis, interim syncerum consilium tuum et penetral istud candidumque pectus unde depromptum; et securum te in hac parte esse iubeo. Non diffiteor, calidius me exercet hic adfectus, tamen ego serio constitui nihil agere inconsulte aut praecipitanter. Interea non inviti hic trahimus moras sumusque adhuc in solito nostro hospitio et apud veteres suavissimosque congarrones3), quorum numerum auxere canonicus Picto4) et advocatus Aurelianus5), adprobi et Germanici pectoris. Haereo praeterea in antiquo meo studio antiquitatum et operum prisci saeculi, quibus summopere delectamur, et hic noster amor curiosiores nos reddit in observationibus et annotationibus, ita ut nuper cum maxima admiratione clarissimus dominus Jacobus du Breul6) Parisiensis (qui iam nunc Theatrum edidit Antiquitatum Parisiensium) reppererit in schedis nostris, quod eius oculos effugerat. Unde exultabundus me complectens, ‘Sic’, inquit, ‘vos Flamingi oculatiores estis quam nos Franci.’ Et postquam me in mu-
1) Wellicht Latiniseering van den naam Guillaume du Pré (Dupré), ± 1576-1643, gunsteling van Henri IV, die hem in 1597 tot ‘premier sculpteur’, in 1604 tot ‘controleur général des poinçons et effigies des Monnaies de France’ benoemde. Vgl. Thieme-Becker X (1914) 173/4. 2) Malacia, μαλα α, eigenlijk: windstilte, overdr.: gebrek aan eetlust. De brief, waarin Van Buchel dit woord heeft gebruikt, is verloren gegaan. 3) Vermoedelijk voor: congerrones, kameraden. De Wit dacht wellicht aan congarrire, samen babbelen. 4) De Pictones of Pictavi bewoonden het tegenwoordige Pays de Poitou, waarvan Poitiers de hoofdstad is. Deze canonicus, die natuurlijk niet nader is te identificeeren, kwam dus waarschijnlijk daarvandaan. 5) Wellicht Louis Servin, 1555-1626, avocat général? Vgl. Nouv. Biogr. Univ. XLIII 818/9. 6) Hs. Bruil. Vgl. Brieven enz. blz. 176 aanm. 7 en 8.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
67 saeum suum deduxisset(!) variaque venerandae vetustatis commonstrasset(!) monumenta, nomen nostrum tandem poposcit, quod ipsum inter philomusos et agmina antiquariorum deposuit. Est vir ille doctissimus simul et humanissimus, professione Benedictinus apud divum Germanum de Pratis, facie Macropedio1) (si genuina eius effigies2) est quam Ultrajecti habemus) tam similis, ut ovum ovo non possit magis. Vide, ad antiquum redeo et longis meis logis3) te detineo. Jam facio finem cum epilogo tuo, in quo refers de adventu celeberrimi caelatoris Crispiani van den Broeck4), quem ais Colonia Ultrajectum commigrasse, et te saepius cum illo Blommartioque et aliis elegantibus ingeniis philotesia5) celebrare. Ut intelligo vos illic academiam meditamini. Macte porro, habituri me estis aliquando collegam, si benignus Deus nobis vitam conservet et hanc mentem. Quod supplex voveo et incolumitatem tibi tuaeque coniugi, cognatae nostrae dilectissimae, quam velim officiosissime meo nomine salutes. Generosum adolescentem dominum Van der Voort privignum tuum, cognatum nostrum charissimum resaluta et adventum ipsi ex me gratulare faustum. Accepi cum laetitia missam per te salutem ab amplissimo charissimoque domino senatori Ruisschio6), cui communicata vellem quae ad te scribo de regni huius statu, salutem insuper a nobis et ob-
1) Georgius Macropedius (Langveldt), 1475-1558, bekend paedagoog en auteur van in het Latijn gestelde comedies in navolging van Terentius en van lyrische gedichten. Zie Nw. Biogr. Wdbk. VII 822/3. 2) Volgens ons door den Heer Mr. J.P.W.A. Smit, Rijksarchivaris in Noord-Brabant, en door het Rijksbureau voor kunsthistorische en ikonografische Documentatie te 's Gravenhage welwillend verstrekte inlichtingen is er heden ten dage geen enkel geschilderd portret van Macropedius bekend. 3) D.i. λσγοις. 4) Volgens vriendelijke mededeeling van den Heer G. van Klaveren van het Archief der Gemeente Utrecht komt een Crispijn van den Broeck niet voor onder de Utrechtsche gouden zilversmeden, noch is er iemand van dien naam in het begin der 17e eeuw burger geworden te Utrecht. 5) D.i. ιλοτ σια. Hs. philothesia. 6) Vgl. Brieven enz. blz. 162 aanm. 9.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
68 sequium. Immortali Blommartio adfirmabis gratissima nobis fuisse ab ipso salutis vota. Et grata mentio quam facis de ingenti tabula illa, in qua depingere ipsum dicis historiam nativitatis Christi1). Videor mihi iam nunc praesens conspicere palpitantem in cunis Infantulum, speciosissimam Virginem Matrem, distenta lacte beatissima proferentem ubera, adstare senem, patrem pie putatitium, accurrere pastorum turbam, chorum circumvolitare angelicum; divina omnia. Vivat, vivat, per quem patriae nostrae fama, et a quo Culta coronatis picta triumphat equis2).
De Blijenburgio3) meo, imo vero tuo, in Musarum illo senatu, quod accuratius et prolixe petieram, nihil respondisti. Occupatiunculae forte obstiterunt. Sed sine quaeso obstacula, perrumpat amica petitio et ad hanc rem anteriori meae epistolae satisfacito. Iterum atque iterum vale et dominum Gronsveldium4) meo nomine saluta et amicos caeteros. Totus et omnis tuus amicus et affinis Joh. de Witt Stephani filius. Lutetiae Parisiorum XI. Kal. Jul. Anno Domini nostri Jhesu Christi M.DC.XII5).
1) Over Bloemaert vgl. Brieven enz. blz. 146 aanm. 2. Dit onderwerp is meermalen door hem behandeld, vgl. Res Pictoriae blz. 31-32 aanm. 3, blz. 51 aanm. 4. Over het hier bedoelde schilderij vgl. A. Michel, Histoire de l'Art V2 (1913) p. 854: Son tableau de 1612, au Louvre, un morceau à la Caravage, est une grande toile un peu fuligineuse qui, rien que par sa date, mériterait l'attention. L'italianisme y sort de la convention académique, et le clair-obscur ajoute à la force des types un nouvel effet de vérité. Vgl. Catalogue des Peintures III 1922 p. 193 nr. 2327. Het schilderij is 3.60 m. hoog en 2 m. breed. Afb. bij G. Delbanco, Der Maler A. Bloemaert, 1928 (Studien zur d. Kunstgesch. 253), Taf. 8 XIX. 2) Vgl. Propertius III 1. 10: nata coronatis Musa triumphat equis. Ovidius, Fasti V 52: illa coronatis alta triumphat equis. 3) Vgl. Brieven enz. blz. 95 aanm. 1. 4) Vgl. Brieven enz. blz. 145 aanm. 4. 5) Hs. CI .DC.XI., hetgeen Van Buchel in zijn excerpt (Brieven enz. Nr. 26) heeft overgenomen. De historische feiten in dezen brief genoemd, de dateering van het gedicht ter nagedachtenis van Van Buchel's zoon en de woordelijke overeenstemming met passages van Brieven enz. Nr. 28 (aan L.v.d. Burch) bewijzen echter, dat De Wit zich vergist moet hebben.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
69 Aan A. van Buchel te Utrecht. Parijs 21 Juni 1612. Hs. (origineel) in het Rijksarchief te Utrecht Nr. 294, deel Q, fol. 99-100.
II. Clarissimo ac nobili viro Arnoldo Buchellio salutem dat plurimam J. de Wit Stephani filius. Litterae tuae, affinis charissime, una cum succedaneis, quas Blockius1) Rothomago huc apportavit, accepi, sed pene in ipsius discessu2), ita ut raptim et breviter mihi sit respondendum; quod malo quam omnino nihil. Scias itaque a longo tempore mihi tuis litteris nil suavius, nil iucundius evenisse. Variarum enim rerum inditiis gravidae nobis iucundissimos cognitionis et novitatis peperere fructus. Addo munusculum, quod adiungis, novi sc. imperatoris3) effigiem, qua delectatus sum plurimum, praecipue in adiuncta eius historia et de coronatione imperatricis4). Sed illa, unde do-
1) Een Matthaeus Block wordt genoemd Diarium blz. 363 (1594). De ibid. p. 58 als quaestor voor 1579/80 genoemde Egidius Block zal hier wel niet bedoeld zijn. In het Gemeente Archief van Utrecht komen omstreeks 1612 voor de namen Gelis Matthaeusz. Block en Johan Block. 2) Hs. dissessu. 3) Matthias, aartshertog van Oostenrijk, 1557-1619, derde zoon van Keizer Maximiliaan, werd als opvolger van zijn broeder Rudolf tot keizer gekozen 13 Juni 1612. Hij was 1577-1581 landvoogd der Nederlanden geweest. Welk van de vele portretten (zie Singer, Bildniskatalog VIII blz. 201-203) hier bedoeld is, is natuurlijk niet te zeggen. De ‘adiuncta historia’ is wellicht het pamflet der Thysiana Nr. 937 (thans 1748): De Crooninghe des Conincklijcke Majesteyts van Ongheren ende Bohemen, met wat Solemniteyt ende Eerbiedentheyt Coninck Matthias van den ses keur-Vorsten tot Roomsch koninck ghekoren ende ghecroont is binnen Franckfort, den 13. Juny Anno 1612. Ghedruckt int Jaer sestien hondert ende twaelf. 4) Anna, aartshertogin van Oostenrijk, Tyrolsche tak, Matthias' nicht, die hij einde 1611 had gehuwd.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
70 mo? Hoc omnino desideratur et debuisset addere quisquis fuerit historiographus ille. Quod ego vehementer et plures hic mecum scire avebamus. De praesenti academiae Leydensis statu et quemadmodum studiosi multis privilegiis sint cohonestati vigilantia et studio rectoris magnifici, affinis tui Vorstii1) cum voluptate intellexi. Similiter de Muersii2) Induciarum historia et Baudii Ostende3). O virum magnum, quem ego semel in rheda comitem habui dum Leydis Hagam iter facerem. At quem virum! Flumen eloquentiae illius et Romanae! Jam de carminibus: digna prorsus cedrinis tabulis et aeternitate. Quod autem interdum seposita Phoebi laurea coronari amat pampino4) et Bacchi foliis, nunquid hoc est illarum artium commune viris? Exemplum habemus decantatissimum in Ennio5). Interim modus in re omni optimus. De Marii, Grudii et Johannis Secundi fragmentis, quae aediturum se promisit B. Vulcanius6), o factum bene, qui
1) Aelius Everardus Vorstius, 1565-1624, studeerde letteren te Leiden, medicijnen te Heidelberg en in Italië, in welk land hij 9 jaar verblijf hield. In 1598 werd hij buitengewoon hoogleeraar in de wijsbegeerte te Leiden, in 1599 gewoon hoogleeraar in de medicijnen aldaar. Hij was vier maal rector magnificus. Zie Nw. Biogr. Wdbk. IV 1411-1412. De Wit noemt hem Van Buchel's verwant, daar hij gehuwd was met een zuster van Van Buchel's vrouw, vgl. Diarium blz. LXIX. 2) Johannes Meursius, 1579-1639, hoogleeraar in de geschiedenis, daarna in het Grieksch te Leiden 1608-1625. In 1612 gaf hij in opdracht van de Staten-Generaal uit: Rerum Belgicarum liber unus in quo induciarum historia et anni noni reliqua. 3) Vgl. Brieven enz. blz. 156 aanm. 2, Nw. Biogr. Wdbk. VI 81. Het hier bedoelde iambische gedicht is afgedrukt in de uitgave zijner Poemata Varia van 1607 op blz. 325/6, gevolgd door een vertaling in het Grieksch. Zie ook G. Ellinger, Geschichte der neulateinischen Lyrik in den Niederlanden, 1933, blz. 165. 4) Pampinus: wijnstok. 5) Quintus Ennius, 239-169, vooral beroemd door zijn episch gedicht Annales. Van hem zegt Horatius, Epist. I 19. 7: Ennius ipse pater numquam nisi potus ad arma prosiluit dicenda. 6) Bonaventura Vulcanius, eigenlijk geheeten De Smet, 1538-1614, bereisd classiek philoloog, hoogleeraar te Leiden 1581-1614. Vgl. Nw. Biogr. Wdbk. X 1143, Biogr. Nat. de Belgique V 753-759. De hier bedoelde uitgave, Poematia et effigies trium fratrum Belgarum, 1612, is zijn laatste werk geweest. Over Grudius (Nicolaus Nicolai, † na 1572) en Joh. Secundus (Nicolai, 1511-1536) zie Nw. Biogr. Wdbk. X 306 en 431, over Hadrianus Marius († 1568) vgl. Ellinger, o.c. blz. 83 vv.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
71 hoc modo tam amanter consultum it patriae nostrae et eius gloriae. Vellem adiungeret quae restant a Schorellio1), delicatissimo poetarum nostratium. De Mullemo2) ad Rhenum municipio multa hic ex fide inaudivimus et vidimus etiam delineationem eius et munitionum papyro impressam. De Danico bello et Suetico nihil prorsus proinde pergratum quod indicasti. Amplissimum et nobilissimum dominum senatorem Ruyschium3) cum gaudio legi pristinae restitutum valetudini; valde cupio nostrum ei cultum deferas et amicissimam salutem. De Suydortio4) autem quid audio? Adeone fidei suae ut sit negligens et famae? Doleo syncere iacturam tuam, quae ab ipso est et tibi iuxta mecum bonitatem tuam non uno modo esse noxae. Quid facias? Istud comici5)
1) Adrianus Schorelius, geboren en - nog geen 30 jaar oud - overleden te Schoorl. In 1566 verschenen bij Plantijn zijn Poemata. Zie Nw. Biogr. Wdbk. III 1146. 2) Blok, Gesch. van het Ned. Volk, II blz. 407, sprekende over de Guliksche zaken, zegt dat ‘zich ook in Keulen een sterke partij van denzelfden (nl. protestantschen) godsdienst begon te verheffen en in het naburige Mülheim een nieuwe protestantsche handelsstad onder begunstiging der possideerenden de oude metropool van den Neder-Rijn begon te bedreigen in haren handel met de Nederlanden.’ Vgl. Pamflet Meulman 1294 en 1397: de burgers van Keulen vernietigden op 30 Sept. 1615 de jonge vestiging. Het werk van V. von Zuccalmaglio, Beschreibung und Geschichte der Stadt Mülheim und des Kreises Mülheim, dat hier te lande niet aanwezig is, hebben wij niet kunnen raadplegen. 3) Vgl. Brieven enz. blz. 162 aanm. 9. 4) Vgl. Brieven enz. blz. 185 aanm. 7. Het is niet duidelijk, waarop het hieronder volgende slaat, daar Van Buchel's brief, dien De Wit hier beantwoordt, verloren is gegaan. 5) Terentius, Adelphoe 740, doch in plaats van ‘si forte’ te lezen ‘si illud’.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
72 Si forte quod maxime opus est iactu non cadit, illud quod cecidit forte, id arte ut corrigas.
Hoc est, ut perdas quantum potes minimum. Ab avunculo meo1), rei monetariae summo praefecto, - omnia laeta et convaluisse propemodum a casu scribit. Pro quo ingentes Summo Numini gratias debeo et illi magnas, qui tam benevolenter, tam largiter more suo rerum multarum certiorem me fecerit et participem. Etiam tibi gratias ago pro inquisitione de Blijenburgio2); optassem aliquid intellexisse. Si postea quidquam expiscari poteris, velim ut ad nos perscribas, simul si quid erit novi. Nos hic multa vidimus nova, et inprimis adventum Roderici de Silva, ducis Pastranae3), legati regis Hispaniae, qui diductus a duce Nivernensi, ex rege Francorum mandato, maximo populi concursu et applausu hic Lutetiae Parisiorum exceptus est ipsis Augusti Nonis. Pompam reliquam, caeremonias et caetera legationis acta diserte intelliges ex adiuncta historiola4), quae fideliter satis conscripta. Jam audi tragoediam5), sed quae laus superis versa sit in comediam. Non ita diu post discessum ducis Pastranae, videlicet X. Kal. Octob. ipso die Matheo sacro, magni hic civium motus fuere ac turbae. Civitas etenim rumore caedis christianissimi regis exterrita summum luctus, moeroris et doloris aedebat specimen. Nec turbare destitum donec sub vesperam in noctis crepusculo ex regia Luparae variae pyrausticae machinae aeditae et missilia ignita proiecta fuere simulque campanae pulsu maioris (qualiter in publico gaudio fieri assolet) salus et valetudo regis denunciata fuit. Rumor autem iste sive error originem habuit ex hac causa: centurio quidam est cohortis praetorianae, cui cognomen lingua vernacula Le Roy. Huic simultas erat et contentio cum nobili aulico, quocum dum expostulasset diutius tandem a verbis deventum est ad verbera et arma. Le Roy laethaliter vulneratus cadit, continuo conclamatur, divulgatur: ‘Le Roy est tué’, et tanquam
1) 2) 3) 4) 5)
Jacob Foeck, vgl. Brieven enz. blz. 161 aanm. 3. Vgl. Brieven enz. blz. 95 aanm. 1 en blz. 163. Vgl. Brieven enz. blz. 149 aanm. 6, blz. 152 vv. Vgl. Brieven enz. blz 154 aanm. 2. Voor het volgende vgl. Brieven enz. blz. 155.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
73 fulgur subitum totam occupat urbem fama velox. Ipse vero rex dum haec agitantur salvus et sanus venationi operam dabat in Nemore Vicennarum, ignarus omnino rerum quae in urbe gerebantur, quam ut ingrediebatur summa cum admiratione intellexit metus et motus causam; unde se e curru quo vehebatur conspicuum praebens omnibus videndi sui copiam fecit. Sed vix suismet oculis credidere cives nec apud remotiores facta est certa fides; quapropter quo penitius omne tolleretur dubium, postridie aedem basilicam divae Virginis adiit gratias agens Summo Numini pro pio in se affectu popularium et vanitate rumoris. Vivat et vivat diu, in quo magnum regem praenuncio, adeo moribus est vivacissimus et ingenio ad miraculum prompto. Haec sunt quae publica hic habemus; de rebus autem privatis et praesenti meo statu, quia me prolixiora scribere temporis brevitas vetat, dico tribus verbis: scribimus vetera et bibimus nova, musteum scilicet illum Bacchi liquorem, qui quidem oleo pinguior, saccaro dulcior. Salivam tene et vale una cum uxore et privigno, cognato nostro, domino Van der Voordt1), quibus item salutem adpraecor. Et valeant omnes qui bene nos. Iterum vale amicorum meorum ocelle et gemma. Lutetiae Parisiorum. Prid. Id. Novemb. Anno Domini nostri Jhesu Christi M.DC.XII. Aan A. van Buchel te Utrecht. Parijs 12 November 1612. Hs. (origineel) in het Rijksarchief te Utrecht Nr. 294, deel P, fol. 70-71.
III. Clarissimo viro, nobili domino, domino Arnoldo Buchellio J.C. salutem plurimam. Quid ad te scribam, domine affinis, aut quid non scribam, aeque fere sum nescius, ut quid acturus. Etenim excusso ratis nostrae Palinuro2) et gubernatore consiliorumque nostrorum directore, avunculo desideratissimo, fluctuamus variarum taediosarumque cogitationum aestu. Quam quidem molestiam
1) Vgl. Brieven enz. blz. 147 aanm. 7. 2) Palinurus was Aeneas' stuurman op diens zwerftochten na de verwoesting van Troje: Vergilius, Aeneis, passim, vgl. Brieven enz. blz. 151 aanm. 3. Bedoeld is natuurlijk Jacob Foeck.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
74 nobis auxit materterae1) mors nupera, ita ut difficile constituam domumne redire me expediat an porro animo obsequi in profectione Italica. De reditu nil quicquam urgent cognati aut necessariorum litterae, de peregrinatione valde animus meus. Videor itaque definiturus pro eadem, nisi quis alius casus magis urgens. Interea distrahar hinc potius quam abeam a pectoribus mihi addictissimis, ab animis nive quavis candidioribus, a domesticis iucundissimis suavissimisque, apud quos una eademque domo hilariter hucusque vixi per totum et continuum triennium et menses octo. Non me (seu coeli clima, seu hominum id faciant mores) locus ullus, non urbs ulla, non regio detinuit lubentem magis, tenerius adfectum magis. Attamen rumpenda nobis haec desidia est et laboribus commutanda: inveniendi Latii colles et celsae moenia Romae2). Conatui nostro faveat Summum Numen Suumque nobis Genium viae vitaeque comitem praestare dignetur, quod voveo votis innumerabilibus. Habes, amicorum charissime, instituti nostri privatarumque rerum rationem; jam publica accipe et quae ab ultima mea scriptione in orbe hoc Gallico acta gestaque. Rex Ludovicus post sedatas anno superiori M.DC.XIIII. in Brittannia turbellas Lutetiam rediens XIII. Kal. Octob. secundo ab urbe lapide exceptus est a senatu populoque Parisiensi quam sumptuosissime3). Civium armatorum obviam habuit duodecim millia, qui quidem selecti et vestitu apparatuque valde insignes. Deductus est et comitatus a regni proceribus quam plurimis, inter quos maxime conspicui duces
1) Van de in het Maandblad Ned. Leeuw I 1883 blz. 67 genoemde vier zusters, Machteld (Johan's moeder), Aleid, Hadewich en Gouburch of Gonda (d.i. vermoedelijk de Aureola, welke Brieven enz. blz. 196 als nog levend in 1618 voorkomt), is hier de derde bedoeld. De Heer G. van Klaveren was nl. zoo vriendelijk ons opmerkzaam te maken op Navorscher 1885 blz. 137, waar het luiden der klok ‘in obitu et funere domicellae Hadewae Foeck, filiae quondam Brunonis Foeck’ op 19 Jan. 1615 wordt vermeld. Gauborga wordt hieronder genoemd. 2) Deze zes woorden zijn dactylisch, doch vormen vermoedelijk geen citaat. 3) Voor deze gebeurtenissen vgl. Brieven enz. blz. 178.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
75 Guisius et Mayenne1), item comes Suessionensis2) et Jenville3) princeps. Urbis porta Jacobaea4) qua ingrediebatur aulaeis et tapetibus circumquaque exornata erat et supra eam adpensa tabula picta cum huiusmodi inscripto: D.O.M. LUDOVICO XIII. FRAN. ET NAVAR. REGI PACIFICO ET IUSTISSIMO PACIS BELLIQ. MODERATORI Postridie Kal. Octob.5) exactis quinquennalibus rex suae tutelae relictus et maior declaratus est. Qua populi laetitia et concursu, qua principum pompa et incredibili sumptu, quibus ceremoniis peracta haec sint et gesta, haud facile est narrare. Schema saltem tibi transmittimus consessus et ordinis, ex eo percipies ducum, principum caeterorumque regni magnatum nomina, munera et officia. VI. Kal. Novemb.6) habitae sunt publicae supplicationes in quibus totius urbis clerus in pontificalibus cum rege, re-
1) Hs. Maine. Vgl. Brieven enz. blz. 149 aanm. 4. Over den Duc de Guise zie Brieven enz. blz. 190 aanm. 4. 2) Vermoedelijk Louis de Bourbon, comte de Soissons, 1604-1641, zoon van den Brieven enz. blz. 150 (aanm. 2) genoemden Sossonii comes. Vgl. Nouv. Biogr. Univ. XLIV col. 134. 3) Lees: Joinville. Bedoeld is vermoedelijk Charles de Lorraine, quatrième duc de Guise, prince de Joinville, 1571-1640, vgl. Nouv. Biogr. Univ. XXII 788 en Brieven enz. blz. 153, 190. 4) De Porte du faubourg St. Jacques is in het jaar 1684 afgebroken, zie Félibien, Histoire de la ville de Paris, 2me éd., II (1725) blz. 1514. 5) D.i. 2 October. Vgl. Brieven enz. blz. 178 aanm. 5 en voor het volgende ibid. aanm. 6 en 7. Het ‘schema’ wordt vermoedelijk genoemd in den Catalogue (de la Bibliothèque Impériale) de l'histoire de France VI p. 35b onder den titel: Ordre et séance des Etats généraux de France, tenus et ouverts à Paris le 27 octobre 1614. Paris, J. le Clerc, 1614, in-fol. plano (gravure avec légende). 6) D.i. 27 October. De juiste datum is echter 26 October (Zondag).
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
76 gina matre, fratre Alençonio1), sorore Franciae domina, regina Margaretha Valesia cunctisque regni proceribus devote admodum et quam religiosissime processerunt ab Augustinorum coenobio2) ad basilicam divae Virginis, ubi post peracta sacra concionatum est usque ad secundam pomeridianam. V. Kal. Novemb.3) prima sessio celebrata fuit conscriptorum ordinum in aula Borbonica, e regione Luparae regiae. Et habuit ibidem luculentam orationem advocatus regius de iis praecipue rebus, quae ad initiandum tam solemnem actum necessaria quam maxime videbantur. Quae vero hisce regni comitiis statuta definitaque sunt, facillime intelliges ex ordinum consultis, quae impressa tibi transmittimus una cum tabula chartacea4). Haud diu post ordinum discessum5) vita excessit serenissima regina Margareta Valesia6), regis Francisci primi neptis, Henrici secundi filia, tertii vero soror, quarti uxor prima, princeps sui saeculi augustissima. Huius funus ad regum morem curatum est exornatis aedibus in modum celeberrimi templi. Simulachrum ipsius lecto eminentiori ad ostentationem impositum amictumque regali toga et diademate insignitum ipse rex Ludovicus veste lugubri indutus purpurea
1) Duc d'Alençon was één der titels van Gaston, den derden zoon van Henri IV. 2) ‘Le couvent des Augustins était situé au milieu du quai des Grands-Augustins’, G. Picot, Histoire des Etats Généraux, 2me éd. 1888, IV p. 179 n. 4. 3) D.i. 28 October. De juiste datum is echter 27 Oct. Vgl. G. Picot, o.c., IV p. 181 vv. De advocatus regius was Sillery, vgl. Brieven enz. blz. 171 aanm. 1. Zijn rede is wellicht afgedrukt in: Harangues prononcées devant le roi en la salle de Bourbon, à l'ouverture des Etats généraux tenus à Paris, en l'année 1614. 1615 (Catalogue etc., t.a.p., p. 35 nr. 6). 4) Als dit niet het bovengenoemde ‘schema’ is, zou bedoeld kunnen zijn nr. 34 van den Catalogue etc., t.a.p., p. 37a: Ordre observé en la convocation et assemblée des Etats Généraux de France...... par Henri Grelin. Paris, s.d. 8o. In zijn excerpt (Brieven enz. blz. 178) spreekt Van Buchel echter over slechts één tabula. 5) Op 23 Feb. 1615. 6) Vgl. Brieven enz. blz. 170 aanm. 3.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
77 lustrali aqua prid. Non. April.1) quam religiosissime veneratus est, solemnia defunctae solvens iusta et officia. Idem tunc praestitere cultu funebri atrato regina mater, soror regia Elisabetha Hispaniarum principis sponsa, et frater Alençonius. De bello Sabaudico2) intelligimus ducem conflictasse adverso Marte cum ingenti suorum clade, implorasse insuper a rege auxiliares copias, at frustra, cum edicto regio vitae et capitis discrimine sit interdictum armis aut militari manu Sabaudo suppetias ferre. De Genevensibus affirmant illos copiosissima duci praebere subsidia, cum armis virisque, tum comeatu et frumento, quare inductum aiunt ducem ut in suis territoriis et ditione religionum varietatem sit toleraturus. Et haec sunt fere quae digna relatu arbitratus sum, excipio3) tamen (quod imprimis referre debueram) positam defuncto regi Henrico IIII. statuam equestrem aheneam basi eminentiori in ponte regio (vulgo ‘Au pont neuff’). Opus est Johannis de Bologne, nobilissimi sculptoris et academici Florentini, quod quidem ille ex aere tam solerter atque ingeniose conflavit et fabricavit, ut non Praxiteles, non Phidias elegantius aut absolutius potuissent. Colossaea omnino statua est, mirae magnitudinis, et ad Maronis versum ‘instar montis’4), ponderis vero XXVII milium librarum. Haec autem superiori anno IX. Kal. Septemb.5) tanto populi applausu fuit statua, tot ovationibus, tot faustis acclamationibus, tot laudibus et gratiis, quantas congessit ne vivo quidem unquam aut praesenti. Taceo bombardarum et tormentorum fulgura, buccinarum tubarumque clangorem et omnia quae propemodum ad iustum triumphum principi victoriosissimo decerni potuissent. Huius ε να6) ad te mittimus et gratias tibi habeo quam maximas pro missis ad nos
1) ) D.i. 4 April. In zijn brief aan Ledenbergh (Brieven enz. blz. 171) vermeldt De Wit deze plechtigheid op 10 April. De eerste datum is echter waarschijnlijker, daar Marguerite reeds op 27 Mrt. was overleden. 2) Vgl. hierover Brieven enz. blz. 172 en 178. 3) Voor het volgende zie Brieven enz. blz. 173 en 179. 4) Vergilius, Aeneis II 15, gezegd van het Trojaansche paard. 5) D.i. 24 Aug. 1614. 6) Hs. ε ον.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
78 imaginibus Brandeburgiorum1) principum et tua2), quae accurate elaborata est. Sed nescio quo fato etiam celeberrimorum artificum stilus in representandis vultibus incertior et vacillans magis sit. Nunquid excellentissimo Durero simile usu venit in magni Erasmi Roterodami effigie?3). Nos praeteritis diebus dolorem nostrum inveteratum ex avunculi obitu lenire conati sumus desiderii nostri incredibilis publico testimonio, quod divulgavimus typis aeneis et tabellis. Utinam tam esset absolutum quam maxime voluimus. Sed dispositionem et curiosiorem delineationem nostram non est adsecuta sculptoris manus. Ferendum in ipso, quod in me velim benignus spectator, industriae videlicet ut boni consulat in pictoria non exercitati aut instructi4). Interim mirabitur forte quis tantum ab homine imperito praestitum, sed mirari desinet, cui tenax nostra phantasia et idaeae viva vis cognita et perspecta est; qui post tot annos, a tot intervallis sola imaginatione absque alio exemplo avunculi defuncti imaginem tam exacte exprimere potuerim, quemadmodum nostra praefert delineatio manu picta (cuius vix umbram reddidit chalcographus5)) ad miraculum similis. Caeterum operis inventio et dispositio inscriptiunculaeque si tibi probabuntur, reliquorum judicium non extimescemus. Exemplar ad te mittimus impressum satino6) et aliquot papira-
1) Wellicht zijn bedoeld Georg Wilhelm, keurvorst van Brandenburg, en zijn gemalin Elisabeth Charlotte, zuster van Frederik, keurvorst van de Pfaltz. Singer, Bildniskatalog, noemt echter geen afbeelding van beiden gezamenlijk, noch van de keurvorstin afzonderlijk; van den keurvorst bestaan er verschillende, die in aanmerking komen, o.a. van S. en van C. de Passe. In zijn brief, geciteerd Brieven enz. blz. 179 aanm. 3, maakt Van Buchel van de Brandenburgii principes geen melding. 2) Vgl. Brieven enz. blz. 179. 3) De portretgravure van Erasmus is van 1526. 4) Bij het volgende heeft Van Buchel in margine toegevoegd: Haec fere in epistola ad decanum Van der Burch. Vgl. Brieven enz. blz. 177. 5) Hs. calcographus. 6) Het was niet ongewoon satijn te gebruiken, om er gravures e.d. op af te drukken. Portretten en bidprentjes op satijn gedrukt zijn bewaard gebleven.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
79 cea, quae (si digna tibi videbuntur) pro tuo arbitrio inter amicos distribues, cum admonitione tamen et cautione, quas supra, ne offendantur imaginis dissimilitudine. Ipsam tabulam aeneam materterae Gauborgae Foeck muneri1) dedimus et observantiae symbolo scripsique, si aliquando plura exemplaria impressa cuperet, ut tibi loqueretur; auxilium tuum si forte hac in re imploret, rogo ut adiuves. Hisce longiori huic scriptioni meae finem imponam, quam equidem eo magis protelavi, quod a longo tempore te meis litteris non eram allocutus et quia iamdum in procinctu sumus ad iter Italicum, quod interim aggredior testudinum gradu; nec satis cognosco quae me remoretur et detineat secretior storgis:2) Nescio quis tenax stringit mihi pectora magnes. Sed sine nos tandem, o nobilis Francia, et longum vale. Vale, Ludovice rex christianissime, cuius beneficio et moderamine quam pacifice et quiete viximus! Valete, proceres et generosissimi heroes, quorum favorem non semel nec ab uno sumus consecuti. Valete, viri clarissimi doctissimique, qui de laboribus nostris tam candide, tam honorabiliter semper existimastis. Vale Gallia, regnorum regnum. Vale in ea, urbs regina, Parisiorum alma Lutetia, animorum corporumque nutrix opulentissima, quae nos tam diu, tam laute habuisti, tot dedisti beatos ac laetos dies. Valete amoenissimi horti, spaciosi campi, frondosa nemora, quae suaviter vagantem deambulantemque toties virore vestro gratissimo et hospitali affecistis umbra. Valete familiares et domestici, animi animaeque meae valete. Et tu, mi domine affinis, inprimis, quem faxit Deus ter optimus maximus, ut incolumem et valentem tandem aliquando reversus reperiam3). Idem votum mihi est pro cognata mea, coniuge tua fidissima, cognatoque meo, domino
1) Hs. munere. 2) storgis, vermoedelijk De Wit's neologisme voor στοργ , genegenheid. De hier volgende versregel is vermoedelijk eveneens van hem. 3) Hs. repperiam.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
80 doctori Van der Voort, quibus cupio valde, ut quam officiosissimam a nobis salutem denuncies, simulac communibus amicis nostris et notis. Iisdem (si convenire putabis) opellae nostrae copiam facies et praecipue excellentissimo Blommartio, item reverendo patri domino Wolffswinkel1), artium elegantiarum summo aestimatori, nobilissimisque coelatoribus, dominis Johanni Croeck2) et Adamo de Vianen3), caeterisque pictoriae candidatis, pro tua discretione et cum nostra salutatione. Tuus Joh. de Witt. Lutetiae Parisiorum. XII. Kal. Jun. Anno M.DC. XV. Aan A. van Buchel te Utrecht. Parijs 21 Mei 1615. Hs. (origineel) in het Rijksarchief te Utrecht Nr. 294, deel P, fol. 142-144.
IV. Nobili viro, clarissimo domino, domino Arnoldo Buchellio J.C., affini meo charissimo salutem do. Nactus oportunitatem scribendi ad te, affinis charissime, evolare eam nolui, cum difficile sit valde ex his partibus quicquam praeter nudas easque breviculas litteras ad vos transmittere; ut scribere iam pretium sit, ita appenduntur et per aes et libram ipsae chartae aestimantur. Quae res facit, ut occasionem hanc datam celerius arripuerim et hasce meas ad vos perferendas inprimis curaverim cum incluso nummo4), qui parentis mei desideratissimi vultum praefert et nomen, gentem item et patriam gestaque pro ea5). Non
1) Volgens Navorscher 1886 blz. 365 werd op 3 Oct. 1621 overluid Joh. de Wolfswinckel. Vgl. Brieven enz. blz. 186 aanm. 1. 2) Wellicht identiek met Jan Claesz. Croock, die in 1594 in Amsterdamsche archivalia driemaal met de toevoeging ‘goutsmit’ wordt genoemd; zie Oud-Holland III (1885) 161, XXIV (1906) 56, 57. De Heer Van Klaveren was nog zoo vriendelijk ons opmerkzaam te maken op Navorscher 1885, blz. 631, waar het ‘overluiden’ van Joh. Croock, zoon van Anthonius Croock, op 26 Juni 1619 wordt vermeld. Onder de Utrechtsche goud- en zilversmeden komt de naam echter niet voor. Vgl. Brieven enz. blz. 186 aanm. 1. 3) Vgl. Brieven enz. blz. 186 aanm. 2. 4) Vgl. Brieven enz. blz. 187 aanm. 2. 5) Voor de hier volgende passage vgl. Brieven enz. Nr. 17, in het bijzonder blz. 107 aanm. 2.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
81 hunc ambitio a nobis extorsit aut expressit vanitas, sed ratio iussit, postulavit pietas, efflagitarunt viri virtus et praeclara eius in rempublicam merita. ‘Verum decus in virtute positum est, quae maxime illustratur (inquit Cicero) magnis in rempublicam meritis’1). Et scribit Scaliger2): ‘Maiorum illustria facinora memorare non ambitio est, sed amor veritatis’. Alioquin quid ad me pertinet patris gloria? Nisi quod fax mihi sit, quae prodat detegatque segnitiem nostram et ignaviam. Optime Sallustius3): ‘Plerique oratione maiores suos extollunt; eorum fortia facta memorando clariores sese putant; quod contra est. Nam quanto vita illorum praeclarior, tanto horum socordia flagitiosior.’ Caeterum sermonem dabit hic nummus illis, qui splendorem eius intuebuntur tantum et speciem, viri vero sollicitudinem et toleratos pro patria labores intelligere aut examinare non possunt. At nos pietatem ante oculos habuimus et praescriptum istud Horatii4), paucis mutatis, Invidiam placare noli virtute relicta.
Accessit non minima caussa aedendi dominus Claudius Fremy Burgundus caelator nobilissimus et mihi amicissimus5), qui cum apud me vidisset patris imaginem depictam a domino Vuytewael6), non destitit rogare donec formandam ei hanc darem. Et feci eo libentius, quod scirem ab hac manu claritatis multum operi accessurum. Est enim in ipso ea peritia, ea solertia, ut cum quovis antiquorum, etiam Lysippo, componere eum secure audeam, superet autem facile et excedat modernos omnes. Sed venio ad litteras tuas, quae omnino melli mihi fuere, adeo suave erat intelligere ex iis omnia quae in patria et
1) Cicero, Epist. ad Familiares X 12. 5. 2) J.J. Scaliger, Epistolae (1627) p. 4: quam (sc. memoriam patris) quidem ab oblivione vindicare non ambitio est, sed fiducia veritatis. 3) Bell. Jug. 85 § 21, 22. 4) Horatius, Sermones, II 3. 13: invidiam placare paras virtute relicta? 5) Vgl. Brieven enz. blz. 187 aanm. 2. 6) Zie hierover C.M.A.A. Lindeman, Joachim Anthonisz Wtewael (1929) blz. 80, 81, plaat XI 2. Het schilderij bevindt zich thans in het Museum te Arnhem.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
82 apud vos geruntur, magna, parva. O virum te mei stomachi! Quid dicam similia perscribi ad me ab aliis? Crede mihi, si ad tuarum comitatem et ubertatem quorundam comparentur litterae, dicas quadragesimales esse et mera Sabbatariorum1) ieiunia. Quam putas volupe mihi fuerit certiorem me fieri de his, quae de ornatu urbis ad me scribis, de exstructo recens foro2), de templis et compitis, addo de communibus amicis, generosum dominum, dominum Renesse a Vellop3), more suo assiduum esse in libris, dominum Mormontium4) triumphare in dignitatibus et praelatura, philosophari dominum Gronsfeldium5), dominos Russios fratres, lugere alterum, alterum bene vivere et laetari, dominum Blommartium commigrasse in saltum et septum nostrum Marianum, quo credo ipsum invitarunt Schorellii6) manes: ambo excellentes,
1) De Wit doelt hier op de Boheemsche secte der Sabbathariërs, ontstaan in de 16e eeuw en in het begin der 17e eeuw vooral bloeiende in Zevenburgen onder leiding van Simon Pécchi. Zij hadden een ascetisch getinte levensopvatting, vgl. S. Kohn, Die Sabbatharier in Siebenbürgen, 1894, blz. 116-129. 2) Vermoedelijk is bedoeld de verruiming der tegenwoordige Mariaplaats, die in 1616 door het afbreken van een muur, het vellen van enkele zware iepen en het aanbrengen van een bestrating tot marktplein was ingericht. Ook daarna werd nog aan verdere verbetering gewerkt. Vgl. N. van der Monde, Geschied- en oudheidkundige beschrijving van Utrecht, III blz. 208 vv. 3) Vgl. Brieven enz. blz. 185 aanm. 5. Vermoedelijk is hij de tweede (of derde) zoon van Jan van Renesse, heer van Wulven, Amelisweerd en Wilp, 1537-1584, over wien zie Nw. Biogr. Wdbk. V 585-587 en Wittert van Hoogland, Utrechtsche Ridderhofsteden II blz. 392-3. 4) Dit is vermoedelijk Bernard van Renesse van Moermont, vgl. Van Buchel's Diarium te Douai (Mém. Soc. d'Agriculture, Sciences et Arts à Douai, 3e série, VIII, 1904) p. 450, hieronder in het begin van Nr. VI, en Van Hoogstraten Groot alg. Hist. Geogr. Geneal. Wdbk. X (1732) 72b. Hij werd kanunnik in het kapittel van den Dom te Utrecht in 1604, deken daarvan in 1617 en stierf 24 Mei 1620. 5) Vgl. Brieven enz. blz. 145 aanm. 4. 6) Jan van Schorel, 1495-1562, was te Utrecht in de Kerk van St. Marie, waarvan hij sinds 1528 kanunnik was, begraven, vgl. Thieme-Becker XXX (1936) 402.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
83 ambo in pictoria duces. Saluta quaeso eum meis verbis quam plurimum. Idem precor a te fiat quam officiosissime praedictis generosissimis, nobilibus et doctissimis dominis. Ad nova quod attinet fere nihil hic habemus quam pacata esse omnia praeter indigenarum mores et humores. Aiunt motus esse novos in Sabaudia ob urbem Vercellensem1), quam Hispaniae rex duci restituere renuit, contra induciarum seu pacis conditiones et foedera. Dux Guisius iussu et decreto regis classem parat et expeditionem in piratas, ut rumor est: sunt qui autument in Africam traiecturum, sed de eo nihil est certi2). Princeps Condeus3) detinetur adhuc in castro Vicennarum una cum uxore, quam dicunt iterato esse gravidam: o dolendas principum vices! De liberatione eorum prorsus nihil inauditur hactenus. Reginae matri audio constitutos etiam esse limites Blaesis4), quos egredi ipsi nefas sit et a rege prohibitum, ita ut et ipsa iam haud procul a custodia abesse videatur. De connubio ducis Nemoursii cum filia ducis d'Aumale5) scio propius intellexisti eo quod audiam apud vos in Belgio celebratas esse nuptias. Quo geneali corollario finem imponam hisce litteris obsecrans te maiorem in modum, ut adiunctum hunc fasciculum tu ipsemet (quod mallem) aut per cognatam nostram, uxorem tuam tradas materterae nostrae unice observandae, dominae Aureolae Foeck in manus proprias non sine commendatione nostri, ut alias et quidem proximis ad te scripsi. Missimus ipsi effigiem6) Franciae reginae Annae Austriacae in lamina deaurata pictam satis curiose, quam inserui dicto fas-
1) Vgl. Brieven enz. blz. 196 aanm. 2. Het was bij Vercelli, dat de Spanjaarden den Hertog van Savoye een zware nederlaag hadden toegebracht. 2) Lavisse, Hist. de France ill., maakt van dit alles geen melding. Op 21 Mrt. 1619 kwam echter een conventie tot stand om aan de Algerijnsche zeerooverij een einde te maken: Traité entre M. de Guise au nom du roi et les députés du bacha et milice d'Alger (Molinier, Sources de l'hist. de France, III 5 p. 102). 3) Vgl. Brieven enz. blz. 194. 4) Vgl. Lavisse, Hist. de France ill., VI2 p. 201. 5) Hs. Aumalen. - Vgl. Brieven enz. blz. 196 aanm. 3. 6) Het is ons niet gelukt dit portret (een miniatuur?) te identificeeren.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
84 ciculo. Cum videbis, facile iudicabis de opere, quod meo sensu valde est simile et absolutum. Ego iam serio et quam potero celerrime peto Italiam nec puto a me litteras alias accipies quam inde et ex ea. Praecor Deum optimum maximum, ut iter hoc faustum nobis esse velit et felix, et ut felicem te incolumemque custodiat ad multos annos una cum cognata nostra, colendissima uxore tua, quam meo nomine officiosissime salutes rogo. Vale, affinis charissime, amicorum meorum ocelle, ab eo qui te unice diligit Joh. de Witt Stephani filius. Lugduni XII. Kal. Jun. M.DC.XVIII. Aan A. van Buchel te Utrecht. Lyon 21 Mei 1618. Hs. (origineel) in het Rijksarchief te Utrecht Nr. 294, deel R, fol. 1-2.
V. Clarissimo domino, nobili viro, domino Arnoldo Buchellio J.C. salutem do. Novem menses iam sunt, affinis charissime, quod epistola tua proxime ad nos scripta concepta est Ultraiecti IIII. Id. April.1), unde brevi partum speramus et prolem. At extra iocum: quid rerum vobis accidit, quod tanto temporis intervallo nihil litterarum miseritis? Equidem praedictae epistolae tuae adeo largiter et liberabiliter respondi, ut non litteras mihi, sed historiam perscripsisse videar2). Verum timeo ne responsum istud meum interceptum aut alias deperditum sit in via. Quocirca iterato ad meos scribere decrevi et inprimis ad te, aliter enim si facerem, contra morem meum facerem et amorem, scis enim prolixum nostrum in te affectum. Sed ne prolegomenis haec scriptio excrescat, id scribam potius, quod desiderare te potissimum arbitror. Ea videlicet quae ab ultima mea scriptione hic evenere memoranda, inter quae accidit mors et obitus cardinalis Bellarminii, qui confectus annis vivere desiit XIIII. Kal. Octob.3), cuius iusta et funeralia celebrata sunt XII. Kal. insequent.4).
1) 2) 3) 4)
D.i. 10 April. Hs. videbar. D.i. 18 September. - Vgl. Brieven enz. blz. 198 aanm. 6. D.i. 20 September.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
85 XIII. Kal. Novemb.1) obiit Tiburi cardinalis Caesius2) ex antiquissima Caesiorum gente; nobilissima illa et historia veteri et variis inscriptionibus imaginibusque clarissima. Excessit etiam e vivis conterraneus noster dominus Joannes van Santen3), Pauli V. pontificis maximi architectus, vita genialis arte probatus, qui saepe nos invitavit et excepit lautissime, ut erat splendidus in conviviis et magnificus. Sepultus est in templo Germanorum, vulgo nominato4) ‘a l'Anima’, quod mausolaeo Adriani VI. nostratis nobile est. Eius funus honoravit illustrissimus cardinalis Burghesius5) missis viginti quinque funalibus seu lichnuchis ponderosioribus ex cera virgine candida, quod factum apud Italos summo honori ducitur. Precor Deum ter optimum maximum, ut eius manibus aeternam pacem concedat et quietem. X. Kal. August.6) inter purpuratos adlecti et pileo cardinalitio donati Lucius Sanseverinus7), archiepiscopus Salernitanus, et Marcus Antonius Gozadinus8), prothonotarius apostolicus, viri prudentes et docti. Sed audi quod mireris: alter horum, Gozadinus scilicet, in gentilitio scuto praefert insignia urbis nostrae Ultraiectinae, alter Tatiorum ab Amerongen insignia, omnino integra, absque nota aliqua aut
1) 2) 3) 4)
5) 6) 7) 8)
D.i. 20 October. Vgl. Brieven enz. blz. 198 aanm. 7. Vgl. Brieven enz. blz. 198 aanm. 8. Voluit: Chiesa di Santa Maria dell' Anima, naast het Ospizio Tedesco: zij is gebouwd in het begin der 16e eeuw en is ook thans nog de kerk der Duitsche en Nederlandsche katholieken. Zij ligt even Westelijk van het Noordelijke einde der Piazza Navona. Het grafmonument van Adriaan VI is naar een ontwerp van Bald. Peruzzi (1481-1537) uitgevoerd door Michelangelo da Siena en Nicolò Pericoli genaamd il Tribolo (1485-1550). Scipione Borghese, bisschop van Bologna, daarna van Magliano, † 1633. D.i. 23 Juli. Lucio Sanseverino, Bisschop van Rossano 1592-1612, daarna van Salerno, † 1623. Gedurende deze laatste periode was hij nuntius in de Nederlanden. Marcantonio Gozzadini, verwant van Gregorius XV, jurist van beteekenis, 1574-1623. Vgl. Pastor, Geschichte der Päpste, XIII blz. 69, 70.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
86 variegatione. Non potui expiscari, unde hoc procedat, cum nulla cognominis aut patriae affinitas sit aut congruentia. Est enim hic Neapolitanus, ille vero Boloniensis. Tu si aliquid causae divinare potes, indica. XVI. Kal. Decemb.1) advenere Helvetiorum legati, excepti bombardarum tormentorumque bellicorum ingenti strepitu et fragore. Legationis causam hactenus non intelleximus, sed audio discessisse non ita placidos et aequanimes. XIII. Kal. Decemb.2) urbem intrabat cardinalis Ithelius Zolleren ex illustri comitum Germanorum prosapia et VII. Kal. insequent.3) solenniter deductus est ad palatium Vaticanum comitantibus omnibus cardinalibus, qui in mulis phaleratis sublimes eundem praecedebant. Vir est doctrina et forma spectabilis et venerandus. Is aedes hic locavit et commoraturus est inter residentes, ut loquuntur. VI. Id. Decemb.4) venit Romam dux Mantuanus hospitiumque ei addictum apud summum pontificem in palatio Vaticano, qui honos non defertur nisi principibus potentioribus et liberis, quos ‘souverains’ appellamus. Adventus sui occasionem fuisse aiunt litem, quam habet cum Sabaudiae duce de ditione Montis Ferrati5), quam ille datam vellet arbitratui summi pontificis. At Sabaudus caussa et jure potior videtur velle armis vindicare6) quae illegitimo ipsi negantur. Mantuanus haut diu hic moratus discessit et reversus est ipsis Idibus7). Haec sunt fere quae habemus nova, quibus unum hoc adiunctum volui, quod omnes novitates superare mihi videtur. Juvencula Ultraiectensis maria emensa et montes huc
1) 2) 3) 4) 5)
D.i. 16 November. - Vgl. Brieven enz. blz. 199 aanm. 1. D.i. 19 November. - Vgl. Brieven enz. blz. 199 aanm. 2. D.i. 25 November. D.i. 8 December. - Deze hertog van Mantua was Ferdinand Gonzaga, 1587-1626. Hs. Serrati. - Carlo Emmanuele I, 1562-1630, hertog van Savoye sinds 1580, heeft telkens opnieuw getracht Montferrat aan zijn gebied toe te voegen, o.a. in 1612 na het overlijden van zijn schoonzoon Frans, hertog van Mantua, doch bij den vrede van Pavia in 1617 ontnamen de Spanjaarden het hem weer. 6) Hs. vendicare. 7) D.i. 13 December.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
87 Romam venit, deducta, imo seducta (quod ait) ab adulescentulo Florentino. Dedit se hic in domo cathecumena, ubi pro stemmatis sui nobilitate habetur profecto decentissime, eamque ibidem nuper invisi et salutavi adventumque illi praecatus sum faustum et foelicem. Multa mihi narrabat de gente sua, de sorte et inprimis se filiam esse domicellae a Schoonauwen1), quae aedes habebat Ultraiecti apud pontem Bavarum, nupta primum Frensio et post eius obitum domino Catzio, viro nobili, patri suo2); qui cum in ea esset haeresi, ut nullos ex liberis salutari aqua ablui permitteret, caussa fuerit, quod hactenus Christo nomen dare non potuisset. Defunctis parentibus3) collocatam se a tutoribus apud dominum ab Isselt et inde apud viduam Edmondi Scoti, equestrium quondam turmarum praefecti, cuius ex aedibus se raptam dicit; sed non tam difficulter (ut credo) et moleste quam Helena. At quid mirum, si foemina et puella consilium secuta est non ita sanum! Baptisata est hisce diebus cum magna pompa, stipata frequentissimo procerum nobiliumque numero; adstabant utrimque suscepti sacramenti testes (‘ge-
1) Vgl. Diarium p. 77 (2 Dec. 1582): Arnoldus Frens filiam Rudolphi Schonavii de Barem et Annae van der Aa, sibi desponsatam, duxit uxorem. Volgens Wittert van Hoogland, Utr. Ridderhofsteden I blz. 120, huwde Arnold Raitz von Frentz tot Marteveldt in 1592 (sic) Petronella van Baer, Vrouwe van Schonauwen. Hij overleed 13 Jan. 1602. - De ‘Beyrbrug’ (vgl. N. van der Monde, Stad Utrecht III, de groote kaart) heet thans Bezembrug (tusschen Bakkerbrug en Stadhuisbrug). 2) De Heer G. van Klaveren is zoo vriendelijk geweest ons uit het Utrechtsch Archief mede te deelen, dat op 9 Juni 1628 werd ingeschreven het overlijden van ‘Die WelEd. Vrouwe Petronella Baerne van Schonauwen, Vrouwe tot Schonauwen, Matselt etc., weduwe wijlen Jo.r Arnolt Raetz van Ferenten, in zijn leven Cheurvorstel. Coelsch maerschalk, Amptman te Bon ende Raet des doorluchtigen Ceurvorst te Colen, gestorven tot Gruytroyen in den lande van Luyck’. De overluiding had plaats gehad op 27 Mei. Een tweede huwelijk wordt hierdoor dus onwaarschijnlijk. Zou de juvencula Ultrajectina De Wit en de geestelijke autoriteiten te Rome wellicht om den tuin geleid hebben? 3) Dit is evenmin juist: volgens Wittert van Hoogland, t.a.p., stierf Petronella van Baer 24 Mei 1628. Vgl. de voorafgaande aanm.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
88 vaeders’ nos dicimus) illustrissimus cardinalis Burghesius et excellentissimus dux Sulmonensis1), eius cognatus. Faxit Deus, ut bonis et foelicibus auspiciis et ad animae suae salutem res sit peracta. Constitui prima data oportunitate adire dominum Antonium Tempestam2), virum solertissimum, quod luculenter testantur eius opera et divulgatae tabulae. Huic delineandam dabimus effigiem Adriani VI. pontificis maximi, popularis nostri. Par enim mihi et omnino decorum videtur, ut tanti viri vultus posteris innotescat, cuius singulari virtute aeternum patriae nostrae additum est decus. Et quidem meo iudicio (ut in barbarica tempora inciderat) nemo bonas litteras et Musas ornavit illustrius, nemo coluit diligentius, ut vere de ipso decantetur3): Te te Fama levat coelo sublimis et a te culta coronatis Musa trimphat equis.
De severiori doctrina, de vita et moribus quid dicamus? Exemplo sunt et theologis omnibus et viris religiosissimis. At nimis anxie probum fuisse impio scommate4) iaciunt Itali: quasi vere pietas sua cuiquam noxa sit aut damno, praesertim Christianae gregis pastori. Sed novisti mores et ingenia quorundam horum hominum, qui satyram scribant vel in ipsos divos. Si quid apud vos est novi, praecipue de induciis prorogandis seu potius innovandis5), velim ne graveris ad nos perscribere. Ego spero a proceribus utrimque nondum depositam esse hanc curam. Deus tueatur patriam nostram, claram illam et charam almamque nutricem meam, qua post Deum nihil mihi in vita charius. Quo me Fama levat terra sublimis, et a me nata coronatis Musa triumphat equis.
1) 2) 3) 4) 5)
Marcantonio Borghese, sinds 1605 principe di Sulmona, vgl. Stokvis, Manuel III blz. 859. Vgl. Brieven enz. blz. 199 aanm. 5. Naar Propertius III 1. 9-10: D.i. σ μματι, scherts. Over een mogelijke verlenging van het Bestand vgl. Blok, Gesch. van het Ned. Volk, II3 blz. 527.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
89 Hisce valere te cupio quam maxime, et tibi tuaeque coniugi, cognatae nostrae colendissimae, initum hunc annum opto faustum foelicemque votis innumerabilibus. Salvete. Salveant a me viri nobiles, dominus Th. Renesse a Vellep et dominus baro Moermontius; dominus Henricus Ruyschius item et dominus Gronsfeldius cum domino Suydortio, veteres nostri contubernales et studiorum socii. Blommartium quoque saluta meo nomine quam plurimum. Habemus hic eius discipulum Cornelium Poelenburgium1), cum quo mihi summa familiaritas est. Is mirabilia praestat in campestribus regiunculis depingendis, in quibus divinum P. Brillium2) propemodum assequitur, in exprimendis autem homunculis et bestiolis eundem praecedit. Quod non in aurem tibi dictum putes aut mussitanter, loquuntur enim id ipsum palam ipsius opera et clamat tota pictorum schola. Deus illi vitam servet et valetudinem. Iterum vale et nisi infinita epistola hisce respondeas, iniuriam nobis feceris. Omnis et integer tuus Joh. de Witt Stephani filius. Romae. Ipsis Idib. Ianuar. Anno M.DC.XXII. Aan A. van Buchel te Utrecht. Rome 13 Jan. 1622. Hs. (origineel) in het Rijksarchief te Utrecht Nr. 294, deel P, fol. 95-96.
VI. Nobili viro, clarissimo domino, domino Arnoldo Buchellio J.C., adfini et amico meo charissimo salutem do plurimam. Tandem, tandem, adfinis charissime, litteras tuas accepimus et binas quidem elegantissimasque, quibus facilius te mihi purgasti contumaciae delicto; adfers enim in iis, et accipio, causam diuturnioris silentii tui. Earundem apud me aestimium vel solummodo stilus ille tuus auro purior tersiorque efficacissime3) praestat. Omitto tam luculenta tui in nos amoris et adfectus monimenta et uberrima illa condimenta rerum novarum, quarum perscriptio nobis tam est grata quam quae gratissima et quam solet esse omnibus extra
1) Vgl. Brieven enz. blz. 198 aanm. 5. 2) Vgl. Brieven enz. blz. 197 aanm. 2. 3) Hs. efficasissime.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
90 patriam degentibus. Quare credas velim mihi tuis suavissimis litteris nihil iucundius, nihil charius evenire potuisse. Quod scribis te mirari, quidnam consilium nostrum et profectionem ad Venetos mutaverit1), nil aliud fuit quam annale meorum silentium (sa gratia loro), quod omne propositum meum commoverat et pene everterat. At iam cum simus expediti, post intentissimos hosce calores et assos2) dies recta Venetias tendemus, divina gratia favente ibidem hiematuri, et postea visis Patavio, Mantua et Mediolano per Germaniam, quod mallem, aut per Gallias properabimus ad vos. Interim curabis valetudinem tuam diligentissime, quo incolumem te reperiam3) et athletice4) valentem. Restas enim iam fere unicus, mi Buchelli, ex classe veterum meorum sodalium, ut tu narras Sudortium et decanum Mormontium obiisse, quocum Duaci (o aetas aurea!) quam vixi familiariter, quam genialiter! Quot simul pede libero5) duximus choreas, quot leti fregimus noctes, quot mero dies! Cum Sudortio ioconda mihi consuetudo intercesserat et contubernium fuit, cum adolescentuli et tyrones merebamus in Musarum castris Lugduni Batavorum, quod tu novisti. Accessit ferali huic familiarium6) stragi mors immatura, inopina et luctuosa nimis charissimae cognatae meae, dominae Arnoldae Foeck7), puellae lectissimae et supra sexum prudentis; ex cuius quidem obitu propter incomparabilem eius virtutem non modo moerorem cepi, quem ex tam tristi orbatione debui, sed etiam
1) 2) 3) 4) 5)
Van Buchel heeft hier in margine toegevoegd: At Romae mori debuit, sic Deo placuit. Assus: droog. Hs. repperiam. Hs. Athetice. Ontleend aan Horatius, Carmina I 37. 1: Nunc est bibendum, nunc pede libero pulsanda tellus.
6) In margine in Van Buchel's hand: Sed horum vestigia paullo post secuturus es, mi Candide, et ego quando Deo placuerit tua. 7) Zij is de dochter van Albert Foeck en Margaretha van Couwenhoven van der Burg. Haar geboortejaar is onbekend. Albert Foeck was de iets jongere broeder van Machteld Foeck, Joh. de Wit's moeder. Arnolda was dus zijn volle, doch blijkbaar aanzienlijk jongere nicht. Vgl. Maandblad Ned. Leeuw I 1883 blz. 67.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
91 incredibili sum dolore affectus tale ingenium abreptum discerptumque in ipso aetatis flore. Itane vernis non parcis rosis, immitis Atropos? Itan mista senum ac iuvenum densantur funera? Nullum saeva caput Proserpina fugis?1) Ita est. Una omnium versatur urna. Et serius aut citius metam properamus ad unam2).
Desiderio nostro nil placabilius superest, quam ut eius manibus adprecemur aeterna gaudia et beatas sedes. Deus audiat et annuat. Habeamus quaeso ex horto vestro poetico vernantissimo florida serta et corollas. Sparge virgineo flores cineri castisque favillis misce rosas, violis candentia lilia misce; da thyma, da nardi spicas et odoriferum amaranthum3).
Obstrinxeris arctius gentem tibi affinem et me singulariter. Ad nobilem virum, dominum commendatorem Winsemium4) quod attinet, cuius mentionem facis, ego ipsum non vidi, eo quod Neapoli essem, cum ille erat Romae, neque affi-
1) De woorden ‘mista ...... nullum’ vormen een hexameter evenals de drie volgende het begin van een dactylisch vers. Vgl. de twee volgende aanm. 2) Vgl. Consolatio ad Liviam (op naam van Ovidius) 359: tendimus huc omnes: metam properamus ad unam. 3) Deze versregels, die in het origineel als proza geschreven zijn, schijnen De Wit van zelf uit de pen gevloeid te zijn. Het slot van het derde vers scandeert niet, immers de twee eerste lettergrepen van amaranthus zijn kort. Welke bloem met amaranthus wordt bedoeld, is onbekend. 4) Wellicht een zoon van Eelgis van Winsem, één der schepenen van Utrecht voor het jaar 1566/67, Diarium p. 16. Het is de vraag of deze Winsemius in eenig verband staat tot de Friesche familie van dien naam, Nw. Biogr. Wdbk. X 1223/4. Mogelijk is echter ook, dat gedoeld wordt op Jhr. Adriaan van Winssen, Heer van Heemstede enz. (vgl. Wittert van Hoogland, Utr. Ridderhofsteden I blz. 214), die samen met Van Buchel in een (ongedateerde) verklaring voorkomt, vgl. Kronijk van het H.G. VIII (1852) blz. 261 en Van Buchel, Notae Quotidianae, ed. Van Campen (Werken H.G. IIIe serie, 70), blz. XII e.e.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
92 nem tuum, dominum Vorstium1), quem tu hic fuisse scribis; forte eum videbo Patavii. Cum admiratione legi mutationem marischallorum (de qua scribis) et quidem nomine odioso nimium ingenuisque omnibus nedum generosis et nobilibus indignissimo. Quid non mortalia pectora cogis, auri sacra fames?2)
Hanc rem quod enucleate ad nos perscripseris, in eo valde delector, etiam hoc cooptatos in collegium provinciale dominos Plosium3) Pallatiumque4). At quam ego intellexi libentissime cetui vestro imo coelo pictorio illuxisse tot nova sydera! Sed quis est ille Villartius5), quis Astius6)? Quos ne de nomine quidem, coeteros autem omnes cognosco. De Antonio Tempesta quod mones, ita est, non ille tam solers et exactus in exprimendis vultibus ad vivum, in reliquis divinus. Attamen hoc opus ab ipso effectum velim, ut huic Alexandro nostro etiam lucis quidquam et splendoris accedat ab hoc Lysippo7). De redintegrato bello cum dolore accepi, eo magis quod
1) Vermoedelijk Everard Vorstius, vgl. blz. 70 aanm. 1. Van een reis naar Italië in 1622 maakt het Nw. Biogr. Wdbk. geen melding. Er wordt echter aangenomen, dat hij te Padua (Patavium) den doctorstitel had behaald. Een tweede verblijf aldaar is dus zeker niet onaannemelijk. 2) Vergilius, Aeneis, III 57. 3) Mr. Peter Ploos, jongste zoon van Gerrit Willemsz. Ploos en Catharina van Leeuwen, werd tot Raad extraordinair gekozen in den Hove van Utrecht 8 Feb. 1622, zie Van de Water, Groot Placaatboek II 1049, vgl. Wapenheraut XIV (1910) blz. 434-5 en 438. 4) Mr. Jan van Pallaes werd tot Raad ordinair in den Hove van Utrecht gekozen op 25 Feb. 1622, zie Van de Water, Groot Placaatboek II 1054. 5) Adam Willaerts, 1577-1664, afkomstig uit Antwerpen, vestigde zich in 1611 te Utrecht, vgl. Wurzbach, Nied. Künstlerlex. II 883. 6) Balthasar van der Ast, geb. vóór 1590 te Middelburg, kwam in 1619 te Utrecht en vertrok 1632 naar Delft. Hij was een stillevenschilder en vermoedelijk te Utrecht leermeester van Jan Davidsz de Heem. Zie Thieme-Becker II (1908) blz. 203. 7) Hs. Lycippo.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
93 post Deum nil mihi patria charius est. Ut tu scribis armis tentaturi sunt mare nostrates et iterum convertent se ad consilium Themistocleum1), quo usi sunt toto superiore bello admodum foeliciter. Et profecto sic se res habet: qui mare tenet, is necessario rerum potitur. Hic autem vivitur in altissima pace nec rumusculus quidem ullius motus Martialis, nuptiae contra meditantur et genialia; despondit enim summus pontifex cognatum suum ex fratre, Arpinatium principem2), adolescentulum quindecennem, principissae de Venosa3), primariae nobilitatis in regno Neapolitano, opulentissimae locupletissimaeque, cuius redditus annui excurrunt ad sexaginta mille(!) aureos. Sed videtur intervenisse aliquis Davus4). Ater canis intravit ostium, ut est apud Terentium; ita protrahuntur et, ut quidam volunt, impediuntur hae nuptiae. Quidquid sit, aqua haeret. V. Id. Mart.5) frequentissimo populorum concursu (jubilaeum existimasses) inter caelites relatus Isidorus Matritius6) una cum Ignatio de Loyola7), Francisco Xaverio8),
1) Toen de Atheners, onder het dreigende gevaar van een Perzischen inval, zich tot het Delphisch orakel wendden om raad, was het antwoord, dat zij zich met houten muren moesten verdedigen. Themistocles legde dit zoo uit, dat daarmee een vloot was bedoeld. Vgl. Nepos, Vita Themistoclis II 6 (naar Herodotus VII 141 vv.). 2) Nicolò Ludovisi, zoon van Orazio Ludovisi, den broeder van Paus Gregorius XV. Zijn gemalin stierf jong en hij huwde daarna nog twee maal. Hij overleed in 1664. Vgl. Pastor, Geschichte der Päpste, XIII blz. 53 aanm. 7. 3) Isabella Gesualdo, principessa di Venosa. Vgl. Stokvis, Manuel III blz. 826. Zij was een nicht van den cardinaal Gesualdo. Vgl. over dit huwelijk, waarvan sommigen een toeneming van Spaansche invloeden op den paus vreesden, Pastor, l.c., blz. 53, 54. 4) In Terentius' Phormio (vs. 706) is het niet de slaaf Davus, maar de slaaf Geta, die het binnenkomen van een zwarten hond aan de hand doet als voorwendsel om een huwelijk uit te stellen. 5) D.i. 11 Maart. Dit moet echter zijn 12 Maart. 6) Isidorus, die van omstreeks 1070 tot 1130 leefde, was een landbouwer in de omgeving van Madrid en werd na zijn canonisatie al spoedig de heilige van den boerenstand. 7) De bekende stichter der Jesuieten-orde, 1491-1556. 8) Francisco de Yasu y Xavier, 1506-1552, missionaris naar Indië en Japan, beschermheilige der zeelieden en missionarissen.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
94 Philippo Nerio Florentino1) et Teresia virgine Castilliana2). In usum huius celebritatis constructum erat theatrum architectura Corinthiaca3) in meditullio basilicae divi Petri variis statuis et picturis undique exornatum et innumerabilibus luminaribus splendidum. Fulgebat undique phanum ordine flammarum. Supra portam huius theatri stabat depictus ipse Isidorus cum hoc inscripto: DIVO ISIDORO HISPANIAE TUTELARI INTER COELITES RELATO. Circumquaque adscripta carmina et strophae versusque minime contemnendi, quos omnes descripsi simulque delineavi insignia omnium cardinalium, quae per circulum depensa erant; sumpsi quoque in notam cunctas ceremonias pompasque et totum processum huius tam celebris actus. Hae res mihi non libellum, sed integrum librum formarunt, quem adiunxi caeteris observationibus meis exoticis, quae iam adeo excrevere, ut opus aliquod chiliadum ex tam numeroso acervo confici possit. Videbit aliquando patria4) se civem et alumnum habuisse non segnem nec ingratum. Ipsis Nonis Martiis5) exceptus fuit solenniter comes De Monte Regali6), legatus extra ordinem regis Hispaniae, qui huc nomine heri sui congratulatum venit summo pontifici,
1) Filippo Neri, 1515-1595, de volksheilige, stichter van de Broederschap der H. Drievuldigheid, die zich toelegde op de verzorging van pelgrims naar Rome en genezenden, groot kindervriend, bekend om zijn opgewektheid en geestigheid, vooral werkzaam te Rome, doch ook invloedrijk daarbuiten. 2) Therese van Avila, 1515-1582, behoorde tot de orde der Carmelieten, op de vernieuwing waarvan zij zich in het bijzonder toelegde. Ondanks veler tegenstand stichtte zij in Spanje een groot aantal kloosters dezer orde. 3) Hs. Corintiaca. 4) Deze drie woorden zijn onderstreept, terwijl in margine in Van Buchel's hand is toegevoegd: nisi in alienis manibus perierint. 5) D.i. 7 Maart. 6) Vermoedelijk de vader of grootvader van den generaal graaf De Monterey, die omstreeks 1672 gouverneur der Spaansche Nederlanden was.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
95 ut antea venere (quod alias scripsi) Luccenses, Genuenses et Veneti. Exspectatur etiam extra ordinem legatus regis Franciae ad simile officium. Eius legatus ordinarius dominus commendator De Sillery1) venit Romam XIII. Kal. Iun.2) et VIII. Kal. insequent.3) aulam pontificiam adiit in monte Quirinali comitatus multis proceribus et nobilibus, rhedis item tensis - carozzes(!) indigetant -, exhibuitque ibidem summo pontifici functionis suae munimenta et regis sui mandata. Exceptus et acceptus fuit ab eodem summo pontifice totoque consistorio cardinalium valde honorabiliter. Et haec sunt fere, quae Romana scena nobis exhibuit ab ultima scriptione mea. De imperatore Turcarum puto et apud vos esse sermonem; hic constans rumor est eum una cum uxore et liberis a Genitzarris necatum trucidatumque4). Causam nondum intelleximus. Adduntque eius patruum solum ex Ottomanna gente superesse, qui monasticam apud eos professus erat, et hanc religionem profitentibus legem esse, ut evirentur. Hunc ex monasterio tractum imperatorem appellaverunt. Interim satrapas et regni proceres in anxia sollicitudine esse et cura, quid consilii capiant ad confirmandam tuendamque imperii potentiam et auctoritatem, eo quod ab electo imperatore nulla speranda sit proles. Si haec vera sunt, magna profecto occasio Christianis oblata est rei bene gerendae recuperandique imperii orientalis. Utinam in hoc conspirent dissidentes Belgarum animi, faxit Deus, qui te quam diutissime servet incolumem una cum coniuge tua, cognata nostra colendissima. Miramur quod ab ea nobis in binis tuis litteris (more solito) non sint adscripta salutis vota. An non est ut volumus? Avertat Deus. Nobiles viros Renessium a Vellep Russiumque velim meo nomine salutes, Blommartium item, illum saeculi nostri Apellem. Salveat etiam a me quam plurimum nobilis vir dominus Grontsvel-
1) Vermoedelijk Pierre Brulart, marquis de Sillery, vicomte de Puisieux, 1583-1640, zoon van den kanselier De Sillery, genoemd Brieven enz. blz. 171 aanm. 1. Vgl. Nouv. Biogr. Univ. XLI 186/7. Over de politieke beteekenis van De Sillery's bezoek zie Pastor, l.c. XIII blz. 54. 2) D.i. 20 Mei. 3) D.i. 25 Mei. 4) Vgl. Brieven enz. blz. 200 aanm. 2.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
96 tius; ‘beatus ille qui procul negotiis’1) et vana cura solutus, ut prisci philosophi solent, suavi et placida fruitur quiete. Et o consilium tuum sapientissimum, si modo constanter ac perpetuo placebit; etenim quid est melius quam libertate contentum negligere humana? Hoc est, mundi vanitates, ambitionem omnem et avaritiam. A quibus et mihi iam a multo tempore aeternum discedium est, edoctus (!) aliorum exemplo hoc fumo non minui molestas curas et miseros animi tumultus, at augeri potius et crescere, nempe quo plus sunt potae plus sitiuntur aquae2).
Relinquamus has nuces pueris; nobis sit rectus laetusque in praesens animus, quod ultra est (ut bene monuit Salomon) vanitas est et vanitatum vanitas. Hisce iterum vale3), optatissime adfinis et amicorum meorum ocelle, cum hoc additamento, scilicet quod summopere et vehementer cupio, ut omnes intelligant amari me a te et diligi synceriter. Vetus apud nos et vernaculum proverbium est: fidum qui habet amicum absentem, munitione tegitur ille haut infirma4). Non hoc peto, quod (laus superis) indigeam alicuius patrocinio, sed ut si opus erit nebulonum et malevolorum hominum (quorum nimium ferax est hoc aevum et a quorum morsu nullus unquam mortalium vixit liber) occurratur viperinis susurris5) et obtrectationibus. Vicissim si quid a nobis curatum velis, non scribes solum, sed iubebis et obsequenti mandaveris. Tertium vale, mi alter ego. Integer et omnis tuus Joh. de Witt. Romae. Prid. Kal. Iul. Anno Salutis M.DC.XXII. Aan A. van Buchel te Utrecht. Rome 30 Juni 1622. Hs. (origineel) in het Rijksarchief te Utrecht Nr. 294, deel P, fol. 93-94.
1) 2) 3) 4) 5)
Horatius, Epoden II 1. Ovidius, Fasti I 216. Dit woord is onderstreept en in margine is toegevoegd in Van Buchel's hand: ut postremum. Wij hebben tevergeefs naar deze spreekwijze gezocht. Hs. susurrijs.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
97
Persoons- en familienamenregister. Adriaan VI, Paus 85, 88 Adrianus Schorelius 71 Alençon, Duc d', zie Orléans. Duc d' Alva, Hertog van 64 Anna, Keizerin 69 Anna van Oostenrijk 63, 83 Ast, B. van der 92 Aumale, zie Lorraine Baerne, zie Schoonauwen Bagshawe 61 Baudius, Dom. 70 Bellarmini, Cardinaal 84 Block 69 Bloemaert, Abr. 67, 68, 80, 82, 89, 95 Blijenburg 68, 72 Brill, P. 89 Borghese, Cardinaal 85, 88 Borghese, Marcantonio, zie Sulmona Brandenburg, Keurvorst en vorstin 78 Breul, J. du 66 Broeck, Crisp. van den 67 Buchel, Arend's zoon 62, 63 Burch, L. van der 78 Burg, van der, zie Couwenhoven Casaubonus 61 Catz, Jhr. 87 Cesi, Cardinaal 85 Christiaan IV van Denemarken 63 Cicero (geciteerd) 81 Condé, Henri II de Bourbon, Prince de 64, 83 Couwenhoven van der Burg, Margaretha van 90 Croeck, Joh. 80 Croock, zie Croeck Croock, Anthonius 80 Dupré, Guillaume (?) 66 Dürer, A. 78 Elisabeth, Madame de France 63, 76, 77 Ennius 70 Epicurus (geciteerd?) 65 Erasmus 78 Foeck, Albert 90 Foeck, Aleid 74 Foeck, Arnolda 90 Foeck, Bruno 74 Foeck, Gonda (Gouburch, Aureola) 74, 79, 83
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
Foeck, Hadewich 74 Foeck, Jacob 66, 72, 73, 78 Foeck, Machteld 74, 90 Foljambe 61 Francheville 65 Francisco Xavier 93 Frans I 76 Frémy, Claude 81 Frens (Frentz), A. Raetz von 87 Fuliame 61 Gerhardus bibliopola 60 Gerrit Janss., zie Gerhardus Gesualdo, Cardinaal 93 Gesualdo, Isabella 93 Giovanni da Bologna 77 Gozzadini, Cardinaal 85 Gregorius XV, Paus 93, 94, 95 Gronsveldius 68, 82, 89, 95 Grudius Nicolai 70, 71 Guise, Charles de Lorraine, IVe Duc de 75, 83 Hadrianus Marius, zie Marius Nicolai Heem, Jan Davidsz de 92 Henri II 77 Henri III 76 Henri IV 76, 77 Hohenzollern, Cardinaal 86 Horatius (geciteerd) 70, 81, 90, 96 Isidorus 93 Isselt, van 87 Jeannin 64 Johannes Secundus 70, 71 Joinville (?), Prince de 75
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
98 Lorraine, Anne de 83 Loyola, Ignatius de 93 Louis XIII 63, 72, 73, 74, 76, 79 Ludovisi, Niccolo 93 Ludovisi, Orazio 93 Macropedius, G 67 Mantua, Hertog van 86 Marguerite, Duchesse de Valois 76, 77 Maria de' Medici 64, 76, 83 Marius Nicolai 70, 71 Matthias, Keizer 69 Mayenne, Henri de Lorraine, Duc de 64, 75 Meursius, Joh. 70 Michelangelo 65 Moermont, zie Renesse van Moermont Monterey, Graaf de 94 Nemours, Duc de 83 Neri, Filippo 94 Nevers. Duc de 72 Ney, Joh. 61, 64 Nicolai, zie Grudius, Johanñes Secundus, Marius Orléans, Gaston Duc d' 76, 77 Ovidius (geciteerd) 65, 68, 91, 96 Pallaes, Jan van 92 Passe, S. en C. de 78 Passius 65 Pastrana, Roderigo de Silva, Hertog van 72 Paul V, Paus 85 Pécchi, Simon 82 Philips III 72 Philips IV 63 Ploos, P. 92 Poelenburg, C. van 89 Propertius (geciteerd) 68, 88 Renesse van Moermont, B. 82, 89, 90 Renesse van Wilp, Th. 82, 89, 95 Russ(ch)ii fratres 82 Ruysch, Henricus 89, 95 (?) Ruysch, Hugo 67, 71, 95 (?) Sallustius (geciteerd) 81 Sanseverini, Cardinaal 85 Santen, J. van 85 Savoye, Carlo Emmanuele, Hertog van 77, 86 Scaliger, J.J. 81 Schoonauwen, Petronella van 87 Schorelius, zie Adrianus Schorelius Scorel, Jan van 82
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
Scotus, E. 87 Sillery, Nicolas Brulart, Marquis de 76 Sillery, Pierre Brulart, Marquis de 95 Soissons, Charles de Bourbon, Comte de 75 Soissons, Louis de Bourbon, Comte de 64 Sulmona, Hertog van 88 Suydortius 71, 89, 90 Taets van Amerongen 85 Tempesta, A. 88, 92 Terentius (geciteerd) 67, 71, 93 Therese van Avila 94 Tunstid 61 Venosa, principessa di, zie Gesualdo Vergilius (geciteerd) 73, 77, 92 Vianen, Adam van 80 Voort, Jacob van der 67, 73, 80 Vorstius, A.E. 70, 92 Vulcanius, Bon. 70 Vulliamy 60, 61 Willaerts, A. 92 Winssen, Jhr. A. van (?) 91 Wit, Joh. de studie der Oudheid 66, 73 verblijf te Parijs 66, 74 Wit, Stephanus de 80, 81 Wolffswinkel 80 Wtewael, Joachim 81
Plaatsnamenregister. Blois 83 Bretagne 74 Colonia, zie Keulen Douai 90 Kalmar 63 Keulen 67, 71
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
99 Lugdunum Batavorum 90 Mantua 90 Milaan 90 Montferrat 86 Mülheim a/d Rijn 71 Napels 91 Padua 90, 92 Parijs 79 Couvent des Augustins 76 Gondiani horti 65 Louvre 72, 76 Notre Dame 73, 76 Pont Neuf 77 Porte St. Jacques 75 Poitiers 66 Rome 91 Santa Maria dell' Anima 85 St. Pieter 94 Quirinaal 95 Vaticaan 86 Rothomagus 69 Rouen 69 Tunstead (Derbyshire) 61 Utrecht 82, 85 Beyerbrug 87 Mariakerk 82 Mariaplaats 82 stadswapen 85 Vercelli 83 Venetië 90 Vincennes 83
Zakenregister. Bestand, Twaalfjarig 88 citaten uit classieke schrijvers, zie Cicero, Epicurus, Horatius, Ovidius, Propertius, Sallustius, Terentius, Vergilius. kunstenaars, zie Van der Ast, Bloemaert, Brill, Van den Broeck, Croeck, Dupré, Dürer, Francheville, Frémy, Giovanni da Bologna, De Heem, Michelangelo, De Passe, Van Poelenburg, Van Santen, Van Scorel, Tempesta, Van Vianen, Willaerts, Wtewael.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
pamfletten 69, 71, 75, 76
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
43
Register op de namen1) van hen, die medegewerkt hebben aan Bijdragen en Mededeelingen, deel I tot en met LX, met vermelding van de titels hunner bijdragen2). A. A l f e n (H. v a n ), De bron van Bakhuizen v.d. Brink's Andries Bourlette (Luiksche verhooren over Oranje's tocht in 1568). (B. en M. LIV.)
B. B a n n i e r (W.A.F.), De inventaris van het archief van Filips van Marnix, benevens eenige brieven uit dat archief. (B. en M. XXVI.) -, Eenige brieven over de voorbereiding van den Bredaschen vredehandel van 1575. (B. en M. XXXIV) -: zie ook P h i l i p p i . B a s (F. de), De overgave van de Balaafsche vloot in 1795. (B. en M. VII.) B e a u f o r t (W.H. de), Memorie betrekkelijk den toestand van Holland in 1793, met het oog op een verbond tusschen Holland en Engeland tegen Frankrijk. (B. en M.I.) -, Rapport van den Ambassadeur Aubery du Maurier, na zijn terugkeer uit Holland in 1624 ingediend aan den koning van Frankrijk. (B. en M. II.) -, Grovesteyns expeditie, anno 1712, in de 3 Bisdommen Metz, Toul en Verdun. (B. en M. VII.) -, Brief van v. Goens aan den graaf v. Rechteren. (B. en M.X.) -, Brief van W. Vleertman over de gevangenschap van baron von Görtz te Arnhem. (B. en M. XX.)
1) Dubbele namen zoeke men steeds op den eersten naam, b.v. Beelaerts van Blokland op: Beelaerts; Van Dam van Isselt op: Dam (van), enz. 2) In B. en M. II, III, V, VI, VII, VIII en X zijn een aantal stukken opgenomen, die niet door een met name genoemd persoon zijn uitgegeven; zij hebben meerendeels betrekking op aangelegenheden van de Oost- en Westindische Compagnie en op Utrechtsche gebeurtenissen; men vindt de titels dezer stukken vermeld in de afzonderlijke inhoudsopgaven van de genoemde deelen der B. en M.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
44 B e c k e r (V.), Eene onbekende Kronijk van het klooster te Windesheim. (B. en M. X.) B e e l a e r t s v a n B l o k l a n d (F.), Met Gecommitteerden uit den Raad van State op reis in 1691. (B. en M. LV.) B e e l a e r t s v a n B l o k l a n d (W.A.), Familie-aanteekeningen van Matenesse. (B. en M. XXXVII.) B e z e m e r (W.), De magistraatsverandering te Utrecht in 1618. (B. en M. XVII.) B l o k (P.J.), Apologie van Lodewijk van Nassau. (B. en M. VIII.) -, Een merkwaardig aanvalsplan, gericht tegen visscherij en handel der Vereenigde Nederlanden in de eerste helft der 17de eeuw. (B. en M. XIX.) -, Koopmansadviezen aangaande het plan tot oprichting eener compagnie van assurantie (1629-1635). (B. en M. XXI.) -, Drie brieven van Samuel Sorbière over den toestand van Holland in 1660. (B. en M. XXII.) -, Mémoire touchant le négoce et la navigation des Hollandais. (B. en M. XXIV.) -, Brief van den Utrechtschen burgemeester Aernt Dircxsz. van Leijden over zijne zending naar den prins van Oranje (Antwerpen, 26 Febr. 1579). (B. en M. XLI.) -, Brief over de plundering van Den Haag door Maarten van Rossem (8 Maart 1528). (B. en M. XLIII.) -, Brief van Frederik Hendrik (27 Maart 1624). (B. en M. XLIII.) -, Inventaris van De Ruyter's inboedel, opgemaakt 22-24 Maart 1677. (B. en M. XLIX.) B o e l e v a n H e n s b r o e k (P.A.M.), Ludovico Guicciardini Descrittione di tutti i Paesi Bassi. De oudste beschrijving der Nederlanden, in hare verschillende uitgaven en vertalingen beschouwd. Bibliografische studie. (B. en M.I.) B o e r (M.G. de), Eene memorie over den toestand der West-Ind.-Compagnie in het jaar 1633. (B. en M. XXI.) B r a k e l (S. v a n ), Vroedschapsresolutiën, sententiën en notarieele acten betreffende de Noordsche compagnie. (B. en M. XXX.) -, Stukken betreffende de kamers der Noordsche compagnie na afloop van het octrooi. (B. en M. XXXI.) -, Statistische en andere gegevens betreffende onzen handel en scheepvaart op Rusland gedurende de 18de eeuw. (B. en M. XXXIV.) -, Een Amsterdamsche factorij te Paramaribo in 1613. (B. en M. XXXV.) -, Eene memorie over den handel der West-Indische Compagnie omstreeks 1670. (B. en M. XXXV.) -, Een tiental vennootschapsacten uit de 17de Eeuw. (B. en M. XXXVII.) -, Eene deductie en een reisbericht van Herman Gijsen uit 1663
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
45 betreffende de economische belangen der Republiek in de Zuidelijke Nederlanden. (B. en M. XLV.) B r e e d v e l t - v a n Ve e n (F.), Brieven van Rochus Nieulandt. (B. en M. LVII) B r e e n (J.C.), Uittreksel uit de Amsterdamsche Gedenkschriften van Laurens Jacobsz. Reael 1542-1567. (B. en M. XVII.) -, Correspondentie tusschen Prins Maurits en den Amsterdamschen burgemeester Reinier Pauw in de jaren 1617-1619. (B. en M. XXII.) -: zie ook B r o u w e r A n c h e r . B r e u n i n g (P.S.), Brieven van Johannes de Wit aan Arend van Buchel en anderen. (B. en M. LX). (Zie ook: Hulshof (A.). B r i l l (W.G.), Verslag van den Ambassadeur in Den Haag, Francesco Michiel, aan Doge en Senaat. (B. en M. VII.) -: zie ook Rogge. B r o e r s m a (R.) en F r u i n (Mr. R.), Correspondentiën in steden van Zeeland. (B. en M. XXIII.) - en B u s k e n H u e t (C.), Brieven van het Leycestersche tijdvak uit de papieren van Jean Hotman. (B. en M. XXXIV.) B r o m (G.), De tegenpaus Clemens VII en het bisdom Utrecht. (B. en M. XXVIII.) -, De Keulsche nuntius Pallavicino in en over Holland ten jare 1676. (B. en M. XXXII.) -, De dijk-aflaat voor Karel V in 1515-1518. (B. en M. XXXII.) -, Philips Willem van Oranje nogmaals aan het Spaansche hof, ten jare 1602. (B. en M. XXXIV.) -, Beschrijving van den aanslag op Amsterdam in 1650. (B. en M. XXXV.) -, Een Italiaansch bericht over den laatsten Gelderschen oorlog. (B. en M. XXXV.) -, Een Italiaansche reisbeschrijving der Nederlanden (1677-1678). (B. en M. XXXVI.) B r o u w e r A n c h e r (A.J.M.) en B r e e n (J.C.), De doleantie van een deel der burgerij van Amsterdam tegen den magistraat der stad in 1564 en 1565. (B. en M. XXIV.) B r u c h (H.), Expeditie tegen Gorcum in 1454. (B. en M. LIX.) B r u g m a n s (H.), De notulen en munimenten van het College van Commercie te Amsterdam, 1663-1665. (B. en M. XVIII.) -, Statistiek van den in- en uitvoer van Amsterdam, 1 October 1667-30 Sept. 1668. (B. en M. XIX.) -, De Kroniek van het Klooster Aduard. (B. en M. XXIII.) -, Utrechtsche Kroniek over 1566-1576. (B. en M. XXV.) B r ü n n e r (E.C.G.), ‘Recuel uyte overgesonden cedullen van de wapenschouwinghe over Hollandt belast te doen’. (B. en M. XLII.)
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
46 B r ü n n e r (E.C.G.), De adviezen van den ‘Conseil et chambre des comptes de Hollande’ en van den ‘Conseil privé’ in zake de voorgenomen nieuwe verponding van 1550. (B. en M. XLIII.) -, Maatregelen in 1565 van overheidswege genomen, om de voedselvoorziening van de bevolking in de Nederlanden te regelen. (B. en M. L.) B u s k e n H u e t (C.): zie ook B r o e r s m a . B u s s e m a k e r (C.H.Th.), Aanteekeningen van J.A. van de Perre de Nieuwerve over de Acte van Verbintenis en de dankadressen in Zeeland (1787). (B. en M. XXIII.) -, Uittreksels uit de brieven van D'Affry aan de Fransche regeering (December 1755-Mei 1762) (uit de papieren van R. Fruin). (B. en M. XXVII.) -, Lijst van ambten en officiën ter begeving staande van burgemeesteren van Amsterdam in 1749. (B. en M. XXVIII.) -, Een memorie over de republiek uit 1728. (B. en M. XXX.)
C. C a m p e n (J.W.C. v a n ): zie ook K l e i j n t j e n s . C o l e n b r a n d e r (H.T.), Aanteekeningen betreffende de vergadering van Vaderlandsche regenten te Amsterdam, 1783-1787. (B. en M. XX.) -, Reisverhaal van Jacob van Neck. (1598-1599.) (B. en M. XXI.) -, Brieven van Gijsbert Karel van Hogendorp, 1788-1793. (B. en M. XXXI.) -, Gesprekken met Koning Willem I. (B. en M. XXXI.) C o r n e l i s s e n (J.D.M.), Brieven van Aitzema in het archief der Brusselsche nuntiatuur. (B. en M. XLIX.) - Brief van Christoffel Bernard van Galen aan paus Clemens IX over de door de katholieke mogendheden te volgen politiek in het voorjaar van 1668. (B. en M. LI.) C o s q u i n o d e B u s s y (A. l e ): zie ook W i e r s u m . C r a m e r (A.M.), Utrechtsche kout van 1769. (B. en M. XXX.)
D. D a l e n (J.L. v a n ), Nieuwe fragmenten van Dordtsche rekeningen. (B. en M. XXIV.) -, Oorkonden en regesten betreffende de stad Dordrecht en hare naaste omgeving tijdens het grafelijke huis van Holland, 1066-1269. (B. en M. XXXIII.) D a m v a n I s s e l t (W.E. v a n ). Onuitgegeven bescheiden nopens de berenning en de overgave van Amersfoort in 1629. (B. en M. XXX.) D a s (G.), Eenige brieven van Caspar van Baerle aan Lieuwe van Aitzema. (B. en M. XLV.)
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
D e l C o u r t (W.) en J a p i k s e (N.), Brieven van Sylvius en Buat. (B. en M. XXVII.) D e l p r a t (D.H.), Journal concernant les évènements politiques de
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
47 notre patrie depuis 1798-1807, redigé par Daniel Delprat. (B. en M. XIII.) D i l l e n (J.G. van), Amsterdamsche notarieele acten betreffende den koperhandel en de uitoefening van mijnbouw en metaalindustrie in Zweden. (B. en M. LVIII.) -, Documenten betreffende de politieke en kerkelijke twisten te Amsterdam (1614-1630). (B. en M. LIX.) D i j k (J.H. v a n ), Rekeningen betreffende het financieel aandeel van Delft aan den vrijheidsoorlog. (B. en M. LIV.) D o z y (Ch.M.), Stadsrekeningen van Dordrecht. (B. en M. XIV. D r e s c h (N.J.M.), De rooftocht van Dirk Maertensz. van Schagen in 1568 in Noord-Holland. (B. en M. XLVI.) -, Rekening van Maerten Ruychaver, thesaurier in het Noorderkwartier, 1572-1573. (B. en M. XLIX.) D r o s s a e r s (S.W.A.): zie ook F e i t h (W.G.) †.
E. E d m u n d s o n (G.), Verhaal van de inneming van Paramaribo (1665) door generaal William Byam. (B. en M. XIX.) E l i a s (J.E.), Contract tot oprichting van een Zweedsch factoriecomptoir te Amsterdam in 1663. (B. en M. XXIV.) E l t e (S.), Bescheiden betreffende de hervorming in Zwolle. (B. en M. LVIII.) E n k l a a r (D. T h .), Stukken betreffende het Stichtsche muntwezen ten tijde van Bisschop David van Bourgondië. (B. en M. XLVIII.) -, Drie politieke gedichten uit de eerste regeeringsjaren van Karel V. (B. en M. XLVIII.) -, Zestiende-eeuwsche wandelingen door Nederland. (B. en M. LIV.) E y s t e n (C.J.), Doorloopend verhaal van de dienstverrichtingen der Nederlandsche pontonniers onder den majoor G.D. Benthien, 1797-1825. (B. en M. XXXII.) -, Adviezen van den Hollandschen ingenieur Johan van Valkenburg over de bevestiging van Rostock. (B. en M. XXXIV.) -, Een document over de opvoeding van Prins Willem II. (B. en M. XXXV.)
F. F a l c k (E.K.G.), Brieven gewisseld tusschen Otto Willem Falck en Iman Willem Falck. (B. en M. XL.) F e i t h (H.O. en J.A.), Reisjournaal van Jr. Frederik Coenders v. Helpen. (B. en M. XIV.)
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
F e i t h † (W.G) en D r o s s a e r s (S.W.A.), Tot dusverre ongedrukte Hollandsche oorkonden van vóór 1300. (B. en M. XLVIII.) F r u i n (Dr. R.), Gedenkschrift van Joris de Bye, betreffende het bewind van Oldebarnevelt. (B. en M. XI.)
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
48 F r u i n (Dr. R.), Gedenkschrift van Don Sancho de Londoño over de krijgsbedrijven van 1568 in de Nederlanden (B. en M. XIII.) -, Een nog onuitgegeven vervolg op het Recueil de Hopperus. (B. en M. XIII.) -, Naschrift op het voorafgaande. (B. en M. XIII.) -, Aanteekeningen van pastoor Jacob Buyck, over de stemming der katholieke gemeente en der regeering van Amsterdam tijdens het ‘geus’ worden der stad. (B. en M. XVI.) -, Naschrift op twee vroegere uitgaven. (B. en M. XVI.) -, Een gedeelte van Simon van Leeuwen's Bedenckingen over de stadthouderlijcke magt omtrent de verkiezinge van de magistraten in de steden van Holland, tot noodige verclaringe van veele saeken, de politie en bijzonderlijck de regeringe van de steden betreffende. (B. en M. XVIII.) F r u i n (Mr. R.), Servitia, tienden en exemtiegelden, opgebracht door de O.L. Vrouwen-abdij te Middelburg. (B. en M. XXII.) -, Correspondentiën te Middelburg en te Goes. (B. en M. XXVI.) -: zie ook B r o e r s m a .
G. G a a y F o r t m a n (B. d e ), Brieven van den commissaris-generaal voor de (Nederlandsche) West-Indische bezittingen J. van den Bosch aan den minister voor de marine en de koloniën (1827-1829). (B. en M. LI.) G a l e s l o o t (L.), Trois arrêts historiques du Grand Conseil de Malines. (B. en M. VI.) G a l l é e (J.H.) en M u l l e r F z . (S.), Berijmd verhaal van het beleg van IJsselstein door Gelder en Utrecht in 1511. (B. en M. IV.) G e b h a r d J r . (J.F.), Een dagboek uit het ‘rampjaar’ 1672. (B. en M. VIII.) G e e r v a n O u d e g e i n (J.J. d e ), Het voormalig klooster der Zakbroeders binnen Utrecht. (B. en M. I.) -, Iets over de oudste heeren van Beverwaard onder Werkhoven. (B. en M. I.) G e l d e r (H.E. v a n ), Gegevens betreffende de haringvisscherij op het einde der 16e eeuw. (B. en M. XXXII.) G e l d e r (H.A. E n n o v a n ), Enkele aanteekeningen van Cornelis Pieterszn. Hooft omtrent de Staten van Oorlog van 1601 en 1602. (B. en M. XLVI.) G e r r e t s o n (C.), Gesprekken met den Koning 1826-1839. (B. en M. LVII.) G e y l (P.C.A.), Stukken betrekking hebbende op den tocht naar Chattham en berustende op het Record Office te Londen. (B. en M. XXXVIII.)
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
49 G e y l (P.C.A.), De agent Wolters over de woelingen van 1747 en 1748. (B. en M. XLIII.) -, Nota van Sir Francis Nethersole over den partijstrijd in de Republiek en Engeland's houding daartegenover. (B. en M. XLV.) -, Een Engelsch republikein over Willem II's staatsgreep in 1650. (B. en M. XLV.) -, Engelsche correspondentie van Prins Willem IV en Prinses Anna (1734-1743.) (B. en M. XLV.) -, Nog een brief van Gabriel Sylvius over de Buat-intrigue. (B. en M. LX.) G i e z e n a a r (G.P.J.), Het dagboek van den Keulschen nuntius Agostino Franciotti, gehouden tijdens zijn voorzitterschap van het Vredescongres te Aken (1668). (B. en M. LVI.) G o o d i s o n (R.R.). Further correspondence relating to the Buat affair. (B. en M. LVII.) G r o l (H.G. van), Het Zeeuwsche prijzenhof te Vlissingen 1575-1577. (B. en M. XXXVII.) D e G r o o t (D.J.), Stukken met betrekking tot de opstelling der Dordtsche canones. (B. en M. LVIII.) G r o s h e i d e (G.), Verhooren en vonnissen der wederdoopers, betrokken bij de aanslagen op Amsterdam. (B. en M. XLI.) G r o t h e (J.A.), Brief van Johan Maurits van Nassau aan den predikant Plante. (B. en M. X.) -, De Hollanders en hun bedrijf in Oost-Indië geschetst door Portugeezen. (B. en M. X.) -, Brieven gewisseld tusschen den Portugeeschen Gouverneur van Colombo en den bevelhebber van Gale. (B. en M. X.) -, Brief van Antonio van Diemen aan Bewindhebbers der O.-I. Compagnie. (B. en M. XII.)
H. H a a r (H. t e r ), Leven van St. Radboud. (B. en M. XXXV.) H a a s (M. d e ), Een vijftiental brieven van Maurits Huygens aan zijn broer Constantijn (van 28 Mei 1622 tot 7 Juni 1624). (B. en M. L.) H a e g h e n (V i c t o r v a n d e r ), Bijdragen tot de geschiedenis der Hervormde Kerk te Gent van 1578-1584. (Bloeitijd der Gentsche Reformatie.) (B. en M. XII.) H a g a (A.), Herinneringen van den patriot H.T. Ament. (B. en M. XLVIII.) H a l l e m a (A.), Inventaris van Franeker burgers en boeren omstreeks 1550. (B. en M. XLVI.) -, Jan van Hout's rapporten en adviezen betreffende het Amsterdamsche tuchthuis uit de jaren 1597 en 1598. (B. en M. XLVIII.) -, Nogmaals een drietal inventarissen van Franeker burgers en boeren kort na 1550. (B. en M. XLIX.)
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
50 H a l l e m a (A.), De verhouding van stad en platteland inzake de kosten der tuchthuisverpleging ten tijde der Republiek. (B. en M. LII.) H a s s e l t (L. v a n ), Het Necrologium van het Karthuizer-klooster Nieuwlicht of Bloemendaal buiten Utrecht. (B. en M. IX.) H a z e w i n k e l (H.C.), Twee attestaties over de nederlandsche kolonisatie aan de Goudkust. (B. en M. LIII.) -, Een Rotterdamsch plan voor een democratische bestuursorganisatie uit het begin der 18e eeuw. (B. en M. LV.) H e e r e s (J.E.): zie ook Vo s L e i b b r a n d t . H e e r i n g a (K.), Utrecht's oorlogslasten 1572-1577. (B. en M. XLIV.) -, Overzicht van de betrekkingen van Rusland tot Nederland tot aan het jaar 1800, door N.N. Bantys-Kamenskij. (B. en M. LI.) -, Herinneringen van een Friesch schutterofficier 1831-1834. (B. en M. LVII.) H e i n s i u s (J.), De oudst-bewaarde stadsrekening van Gouda (1437). (B. en M. XXV.) H e n s e n (A.H.L.), Henric van Arnhem's Kronijk van het Fraterhuis te Gouda. (B. en M. XX.) H e y d a n u s (J.), Wanneer is de mond van het Naardermeer gestopt? (B. en M. I.) H i n g m a n (J.H.), Stukken betreffende het voorstel tot deportatie van Van de Spiegel, Bentinck Rhoon en Repelaer. (B. en M. XI.) H o e f e r (F.A.), De rekeningen der stad Hattem 1460-1487. (B. en M. XVI.) H o f m a n (J.H.), Uittreksel uit de rekening der Priester-Broederschap te Utrecht, over het jaar 1534-1535. (B. en M. II.) -, Oprichting van het geestelijk rentambt te Culemborg. (B. en M. IX.) -, Iets over Paulus Merula, geschiedschrijver van Gelderland. (B. en M. IX.) -, Huwelijk van Prins Willem van Oranje met Anna van Egmond. (B. en M. XIV.) -, De heerlijkheid van Culemborg verheven tot Graafschap, 21 October 1555. (B. en M. XIV.) H ö h l b a u m (K.), Drei Briefe der Stadt London an die Stadt Dordrecht aus dem Jahre 1359. (B. en M. XI.) -, Elburg und Bolsward und die deutsche Hanse, 1557-1558. (B. en M. XIX.) H o n o r é N a b e r (S.P. l'), Het dagboek van Hendrik Haecxs, lid van den Hoogen Raad van Brazilië (1645-1654). (B. en M. XLVII.) -, ‘'t Leven en bedrijff van Vice-admiraal de Witt, zaliger’. (B. en M. XLVII.) -, Eene Hollandsche jonge dame aan de Oyapock in 1677. (Dagboek van Elisabeth van der Woude.) (B. en M. XLIX.) -, I. Rapport van Piet Heyn aan de bewindhebbers van de Kamer
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
51 Amsterdam der W.-Ind. Compagnie dd. 11 Aug. 1627; II en III. Nalezingen en verbeteringen op de uitgave ‘Piet Heyn en de zilvervloot’. (Werken van het Hist. Genootschap 3de Serie no. 53.) (B. en M. LI.) H o n o r é N a b e r (S.P. l') Het Journaal van den Luitenant-Admiraal Maarten Harpertszoon Tromp, gehouden aan boord van 's Lands schip Amelia in den jare 1639. (B. en M. LII.) -, Het journaal gehouden door Peter White, Master van Admiraal Pennington, ter reede van Duins ia den jare 1639. (B. en M. LIII.) -, Nota van Pieter Mortamer over het gewest Angola (met een bijlage). (B. en M. LIV.) H u l s h o f (A.), Oorkonden in de Archives nationales te Parijs aangaande de betrekkingen der Hollandsche graven uit het Henegouwsche en het Beiersche huis tot Frankrijk. (B. en M. XXXII.) -, De Reguliere Kanunniken te Utrecht en hun prior Johannes Passert tijdens het Utrechtsche schisma. (B. en M. XXXIV.) -, Egmondsche annalen uit de XIVe Eeuw. (B. en M. XXXV.) -, Dirk Paulszoon, onderdeken van St. Maarten en St. Vincentius te Gorkum, de werkelijke auteur van Marcellinus' vita Sancti Swiberti Apostoli Fresonum. (B. en M. XXXV.) -, De Gelderschen in Twenthe in 1510. (B. en M. XXXXVI.) -, Extracten uit de rekeningen van het schoutambacht van Haarlem betreffende wederdoopers (1535-1539). (B. en M. XLI.) -, Alphabetisch register op de verhooren der wederdoopers te Amsterdam en te Haarlem. (B. en M. XLI.) -, Bezoekreis van Hendrik Berents Hulshoff aan de Doopsgezinde gemeenten der oude Vlamingen in Pruisen en Polen in 1719. (B. en M. LIX.) -, Brieven van Johannes de Wit aan Arend van Buchel en anderen. (B. en M. LX.) (Zie ook: Breuning (P.S.).) -, Brief van een zendeling te Amboina aan den Koning van Hannover. (B. en M. LX.) -, W. van Berchen. Historia captivitatis Adolphi Gelriae ducis. (B. en M. LX.)
J. J a c o b s e n J e n s e n (J.N.), Moryson's reis door en zijn karakteristiek van de Nederlanden. (B. en M. XXXIX.) J a g e r (H. d e ), Verweerschrift van den contra-remonstrantschen predikant Willem Crijnsze, door de Brielsche regeering afgezet en verbannen. (B. en M. XVII.) J a n s e n (J.J.), Oldenbarnevelt's memorie over de Guliksche zaken. (B. en M. XIX.) J a n s m a (T.S.), De privileges voor de Engelsche natie te Bergen-op-Zoom, 1469-1555. (B. en M. L.)
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
52 J a p i k s e (N.): zie ook D e l C o u r t . J e s s e (R.), Aanteekeningen over eene inrichting van hooger onderwijs te Renen en het onderwijs-personeel, dat er aan verbonden was, in de XVIIde en XVIIIde eeuw. (B. en M. XXXIII.) J o o s t i n g (J.G.C.), Cornelis Block's Kroniek van het Regulierenklooster te Utrecht. (B. en M. XVI.) J u r r i a a n s e (M.W.), De inboedel van het kasteel te Breda in 1567. (B. en M. LVI.)
K. K a n n e g i e t e r (J.Z.), Amsterdam en de vrede van Rijswijk. (B. en M. XLVIII.) -, Rapport, op 22 September 1747 aan H.H.M. uitgebracht, door Mr. Abraham van Hoey, gewezen gezant onzer Republiek in Frankrijk. (B. en M. LI.) -, Concept-Grondwet op last van Koning Willem I in het jaar 1832 samengesteld door E. Canneman, M. Piepers en H. van Royen, met bijbehoorende stukken. (B. en M. LII.) K e r n k a m p (G.W.), Twee memoriën van Mr. Gerrit Schaep Pietersz. over de regeering van Amsterdam. (B. en M. XVI.) -, Memorie van Nanning Keyser betreffende de gebeurtenissen van het jaar 1650. (B. en M. XVIII.) -, Stukken over de Noordsche Compagnie. (B. en M. XIX.) -, Een contract tot slavenhandel van 1657. (B. en M. XXII) -, Memoriën van Ridder Theodorus Rodenburg betreffende het verplaatsen van verschillende industrieën uit Nederland naar Denemarken, met daarop genomen resolutiën van Koning Christiaan IV (1621.) (B. en M. XXIII.) -, Memoriën van den Zweedschen resident Harald Appelboom. (B. en M. XXVI.) -, Rekeningen van schilderijen en muziekinstrumenten, door Dr. Jonas Charisius in 1607 en 1608 in de Nederlanden gekocht. (B. en M. XXVIII.) -, Brieven van Samuel Blommaert aan den Zweedschen rijkskanselier Axel Oxenstierna, 1635-1641. (B. en M. XXIX.) -, Brieven van Louis de Geer, 1618-1652. (B. en M. XXIX.) -, Varia betreffende Louis de Geer. (B. en M. XXIX.) -, Bengt Ferrner's dagboek van zijn reis door Nederland in 1759. (B. en M. XXXI.) -, Johann Beckmann's dagboek van zijn reis door Nederland in 1762. (B. en M. XXXIII.) -, Précis de l'état de l'université établie à Utrecht (1811.) (B. en M. XXXV.) -, Rekeningen van Pompejus Occo aan Koning Christiaan II van Denemarken. (B. en M. XXXVI.)
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
53 K e r n k a m p (J.H.), Twee ‘niet ter drukpersse bereide’ geschriften van Pieter de la Court. (B. en M. LVI.) -, ‘Vredehandel met Spanje’ in 1598. (B. en M. LVII.) K e s p e r (L.A.), Brief over een op 17 Nov. 1572 te Delft gehouden vergadering van de Staten van Holland. (B. en M. XXX.) K l e y n (H.G.), Bijvoegsel bij Va n d e r H a e g h e n , Bijdragen tot de geschiedenis der Herv. Kerk te Gent gedurende de jaren 1578-'84. (B. en M. XII.) -, Mededeelingen uit de Handelingen der classis van Dordrecht, omtrent den toestand van het onderwijs binnen hare grenzen in den eersten tijd der Hervorming. (B. en M. XII.) K l e i j n t j e n s (J.), Bijdrage tot de geschiedenis der plooierij in 1702. (B. en M. XXXII.) -, Gedenkschrift van Jhr. Herberen van Aemstel van Mijnden ende van Ruwiel. (B. en M. XLIV.) -, en J.W.C. v a n C a m p e n , Bescheiden betreffende den beeldenstorm van 1566 in de stad Utrecht. (B. en M. LIII.) -, Jacoba's tweede veldtocht tegen Jan van Beieren. 8 Oct. - 2 Nov. 1420. (B. en M. LV.) -, Stukken betreffende ketterij en beeldenstorm te Venlo. (B. en M. LVI.) K r ä m e r (F.J.L.), Mémoires de monsieur de B.... ou Anecdotes, tant de la cour du prince d'Orange Guillaume III, que des principaux seigneurs de la République de ce temps. (B. en M. XIX.) -, Bijdrage tot de geschiedenis der omwenteling in 1747 en 1748 te Rotterdam en Amsterdam. (B. en M. XXIII.) -, De gebeurtenissen op den Amsterdamschen Doelen in 1748 verhaald door een Doelist. (B. en M. XXVI.) -, Journalen van den Stadhouder Willem II uit de jaren 1641-1650. (B. en M. XXVII.) -, Bescheiden betreffende de Doelisten-beweging te Amsterdam in 1748. (B. en M. XXVIII.) K u y k (J. v a n ), Lijst van Nederlandsche studenten te Orleans (1441-1602). (B. en M. XXXIV.)
L. L a s o n d e r (L.W.A.M.), Een onbekende commissie aan Prins Willem I uit het jaar 1553. (B. en M. XXXIX.) L e u p e (P.A.), Voordrachten tot het aanstellen en benoemen van vlag- en hoofdofficieren bij de admiraliteit van de Maze, benevens enkele andere stukken1). (B. en M. I.) 1) Voor de volledige inhoudsopgave raadplege men de afzonderlijke inhoudsopgave van B. en M. I en II.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
-, Zeezaken2).. (B. en M. II.) -, Brieven van den Generaal-majoor W.G. van der Hoop aan den Hertog van Brunswijk-Wolfenbuttel. (B. en M. III.)
2). Voor de volledige inhoudsopgave raadplege men de afzonderlijke inhoudsopgave van B. en M. I en II.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
54 L i n t u m (C. t e ), Een Rotterdamsch gedenkschrift uit den patriottentijd en de dagen der revolutie. (B. en M. XXXI.) L o u t e r (J. d e ), Herinneringen van Jhr. Mr. W. Boreel van Hogelanden, Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, met een voorwoord van Jhr. Mr. J.W.G. Boreel van Hogelanden. (B. en M. LII.) L y n d e n v a n H e m m e n (F. v a n ), Brieven van prinses Wilhelmina. (B. en M. I.) -, Besluit van den Raad van Nijmegen betreffende subsidie ten behoeve der belegering van 's-Hertogenbosch. (B. en M. V.) -, Origineele brieven betreffende de onderhandelingen van Geldersche heeren over sauvegarde te Brussel. Berichten omtrent den inval van Graaf Hendrik van den Berg in Gelderland. (B. en M. V.) -, Gevangenschap van J. van Lynden. (B. en M. VI.) -, Brieven van Karel van Gelder en Willem van Gulik aan Jasper van Lynden. (B. en M. VI.) -, Verzoek van Fr. van Lynden in 1655 aan den Keizer om beleend te worden met de heerlijkheid Hemmen. (B. en M. VI.) -, Conventie beraamd bij eenige Geldersche Edelen, naar aanleiding van den dood der Prinses Gouvernante. (1759.) (B. en M. VI.) -, Brieven van Van Kinsbergen. (B. en M. VI.) -, Brief van den Hertog van Brunswijk aan den Baron van Lynden van Hemmen, naar aanleiding van het ontslag uit al zijn bedieningen door de Staten van Holland (1784). (B. en M. VI.) -, Maatregelen beraamd in Gelderland tegen den verwachten inval der Franschen (1794). (B. en M. VI.)
M. M a l s e n (H. v a n ), Briefwisseling van den gouverneur-generaal Gustaaf Willem Baron van Imhoff met den advocaat-fiscaal der Amsterdamsche Admiraliteit Mr. Jacob Boreel Janszoon (1738-1750). (B. en M. L.) M a r t e n s (J.L.A.), Utrechtsche aangelegenheden1). (B. en M. I.) -, ‘Dit navolgende is geschreven met de ijge hand van mijn voorovergrootvader Heer Gysbert Voet, eerste professor in de Theologie van de Universiteyt en Predikant tot Utrecht. Geschreven Ao. 1658’. (B. en M. XII.) M e e r k a m p v a n E m b d e n (A.), Goudsche vroedschapsresoluties betreffende dagvaarten der Staten van Holland en der Staten-Generaal 1525-1560. (B. en M. XXXVIII.) -, Goudsche vroedschapsresoluties betreffende dagvaarten der Staten van Holland en der Staten-Generaal 1562-1572. (B. en M. XXXIX.) -: zie ook R o l l i n C o u q u e r q u e . 1) Voor de volledige inhoudsopgave raadplege men de afzonderlijke inhoudsopgave van B. en M. I.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
55 M e i l i n k (P.A.), Rekening van het lastgeld in Amsterdam, Waterland en het Noorderkwartier van Holland in 1507. (B. en M. XLIV.) -, Rapporten en betoogen nopens het congégeld op granen, 1530-1541. (B. en M. XLIV.) -, Remonstrantie van het Hof van Holland en de Rekenkamer nopens de administratie van den Ontvanger-generaal A. Coebel en de Staten van Holland. (B. en M. XLV.) -, De verdediging van Mr. Jacob van den Eynden voor den Raad van Beroerten. (B. en M. XLV.) -, Rekening van Dirk van Kessel voor diensten aan den prins van Oranje over de jaren 1571-1574. (B. en M. XLVII.) -, Notulen en Generaal Advies van de Staten-Generaal van 1557/1558. (B. en M. LV.) -, Berichten uit de Staten-Generaal van October/December 1482 te Aalst. (B. en M. LVII.) M i k l ó s (E.), De houding der Nederlanden in de Hongaarsche geloofsvervolgingen (1674-1680). (B. en M. XL.) M e u l e n (W.W. v a n d e r ), Brieven van C.L. van Beyma aan J.D. van der Capellen tot den Pol. (B. en M. XV.) -, Beschrijving van eenige Westindische plantageleeningen. (B. en M. XXV.) -, Brieven van J.D. van der Capellen tot den Pol. (B. en M. XXVIII.) M u l l e r Fz. (S.), Het oprichten eener vroedschap te Utrecht. (B. en M. II.) -, Fragment eener Kroniek van het voorgevallene te Utrecht in 1524-1548 door Jhr. Herbaren van Aemstel van Mijnden, Heer van Ruwiel. (B. en M. V.) -, Verhaal van het beleg van het kasteel Vredenburg te Utrecht in 1576, door eenen ooggetuige. (B. en M. VI.) -, Stukken betreffende de groote en kleine Kalende-broederschappen te Utrecht. (B. en M. VIII.) -, Stukken betreffende den strijd der bisschoppen van Utrecht met de stad Utrecht over het bezit van heerlijke rechten. (B. en M. IX.) -, A. Buchelius, Observationes ecclesiasticae sub presbyteratu meo. 1622-1626. (B. en M. X.) -, De verandering, in het beheer van den Lekdijk Bovendams gemaakt door Karel V. (B. en M. X.) -, Stukken over de twisten der stad Utrecht met de heeren van Ysselstein in 1510 en 1511. (B. en M. X.) -, De oprichting van het college van Gedeputeerde Staten van Utrecht. (B. en M. X.) -, Gedenkschriften van Jhr. Herberen van Mijnden. (B. en M. XI.) -, Drie Utrechtsche Kroniekjes vóór Beka's tijd. (B. en M. XI.) -, Nog eenige stukken betreffende den strijd der bisschoppen van Utrecht met de stad Utrecht over het bezit van heerlijke rechten (B. en M. XIV.)
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
56 M u l l e r Fz. (S.), Rekeningen van den Drost van Twenthe over 1336-1339. (B. en M. XVIII.) -, Arnoldus Buchelius, Trajecti Batavorum descriptio. (B. en M. XXVII.) -, De oudste goederenlijsten der abdij van Egmond. (B. en M. XXXV.) -, Een Utrechtsch pamflet uit den Leycesterschen tijd. (B. en M. XXXVI.) -, zie ook G a l l é e . M u l l e r Hz. (S.), Het oude register van graaf Florens. (B. en M. XXII.) M u l l e r (P.L.), Stukken over den tegenstand der Katholieken, onder leiding van den scholaster van Oud-Munster Jacob Cuynretorff tegen de Unie van Utrecht. (B. en M. IX.) -, Stukken betreffende de onderhandelingen tusschen de Staten van Utrecht en de hooge Regeering, over het aandeel van Utrecht in de buitengewone bede. 1574-1576. (B. en M. X.) -, Stukken betreffende de zending van Dirk van Hille naar Spanje van wege de Staten van Brabant. 1574-1575. (B. en M. X.) -, Brieven van Prins Willem I en van zijne derde vrouw, Charlotte van Bourbon, aan baren broeder, François de Bourbon, prinsdauphin van Auvergne. (B. en M. XI.)
N. N e p v e u (J.I.D.), Eene bijdrage tot het leven van Johan Willem van Ripperda. (B. en M. VII.) -, Gerrit van Bevervoorde, wegens de schaking van Anna Magdalena van Reede te Brussel ter dood gebracht. (B. en M. VIII.)
O. O b r e e n (H.G.A.), Onuitgegeven oorkonden uit de 13de eeuw betreffende het klooster Jeruzalem onder Biezelinge op Zuid-Beveland. (B. en M. XXXIII.) -, Onuitgegeven oorkonden betreffende de betrekkingen tusschen Holland en Brabant gedurende de XIIIde eeuw. (B. en M. XXXIV.) -, Oorkonden ter toelichting van de politieke betrekkingen van Holland met Vlaanderen, 1259-1299. (B. en M. XLIII.) -, Chronicon Hollandiae (- 1459). (B. en M. XLVI.) -, Onuitgegeven oorkonden uit de 13de eeuw. (B. en M. XLVII.) -, Itinerarium van Jan van Avesnes, graaf van Henegouwen, van Holland en van Zeeland, en heer van Friesland. (B. en M. XLVII.) -, Onuitgegeven oorkonden uit de 13de eeuw, betreffende Zeeland (2e reeks). (B. en M. XLIX.)
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
-, Onuitgegeven oorkonden uit de 13de eeuw, betreffende Zeeland (3de reeks). (B. en M. L.) O b s e r (K a r l ), Aus dem Freiheitskampf der Niederlande. Briefe eines Badischen Kriegsmanns. (B. en M. XLVII.)
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
57 O l t m a n s (A.), Eene memorie omtrent de Admiraliteit van de Maas. (1750). (B. en M. XLV.) O u d s c h a n s D e n t z (F.). Suriname vóór de verovering door Abraham Crijnssen. (B. en M. XXXIX.) -, Aanvullingen op en verbeteringen van de Aanteekeningen en het Register bij ‘Suriname vóór de verovering door Abraham Crijnssen.’ (B. en M. XXXIX.) -, Stukken over de verovering van Suriname. (B. en M. XL.) O v e r v o o r d e (J.C.), De noord-oostelijke doorvaart naar China. (B. en M. XLVIII.)
P. P a b s t v a n B i n g e r d e n (R.W.J. v a n ), Journal de mon voyage par l'Allemagne 1707, van den heer C. Hop. (B. en M. X.) P e y s t e r (H e n r y d e ), Journal de G.K. van Hogendorp pendant les troubles de 1787. (B. en M. XXVII.) P h i l i p p i (F.) u n d B a n n i e r (W.A.F.), Das Güterverzeichnis Graf Heinrichs von Dale (1188). (B. en M. XXV.) P i j n a c k e r H o r d i j k (C.), Opgaven omtrent inkomsten, goederen, hoorigen, dienstmannen en rechten der abdij Egmond uit den tijd van abt Walter (7 Sept. 1130-28 Nov. 1161). (B. en M. XXI.) -, Twaalf onuitgegeven oorkonden uit de 12de eeuw. (B. en M. XXX.) P i n k h o f (M.), Plaatsbeschrijving van Oisterwijk met kroniek van de jaren 1566-1609. (B. en M. XL.) P o s t h u m u s (N.W.), Een zestiende-eeuwsche enquête naar de buitenneringen rondom de stad Leiden. (B. en M. XXXIII.) -, Statistiek van den in- en uitvoer van Amsterdam in het jaar 1774. (B. en M. XXXIV.) -, Statistiek van den in- en uitvoer van Rotterdam en Dordrecht in het jaar 1680. (B. en M. XXXIV.) -, Gegevens betreffende landbouwtoestanden in Rijnland in het jaar 1575. (B. en M. XXXV.) -, Adviezen uit het jaar 1663 betreffende den toestand en de bevordering der textielnijverheid in Holland. (B. en M. XXXVII.) P o t (J.), Verhaal van het beleg voor Zierikzee (1575-1576), door Cornelis Claes. (B. en M. L.) P r i n s e n J L z . (J.), Het oorspronkelijk handschrift van Geldenhauers Itinerarium. (B. en M. XXIII.) -, Rekening van de kosten van het rederijkersfeest te Leiden in 1596. (B. en M. XXV.) -, Armenzorg te Leiden in 1577. (B. en M. XXVI.)
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
Q. Q u i c k e (F.), Oorkonden aangaande de betrekkingen tusschen de Guliksche en Luxemburgsche vorstenhuizen op het einde der XIVde eeuw. (B. en M. XLIX.)
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
58
R. R a a d t (J. T h . d e ), Eenige onuitgegeven stukken betrekkelijk de oorlogen in de XVIIe eeuw. (B. en M. XIII.) R a p p a r d (F.A.L. v a n ), De rekeningen van de Kerkmeesters der Buurkerk te Utrecht in de 15de Eeuw. (B. en M. III.) R a p t s c h i n s k y (B o r i s ), Bescheiden betreffende het gezantschap van Koenraad van Klenck naar Moscovië. (B. en M. LIX.) R o g g e (H.C.) en B r i l l (W.G.), Brief van den Heer van Valkenburg, Goeverneur van het Prinsdom Orange, van 5 Mei 1630. (B. en M. XIII.) -, Drie brieven van Willem van Oldebarnevelt aan Hugo de Groot. (B. en M. XXIV.) -, Nog een brief van Willem van Oldebarnevelt. (B. en M. XXIV.) -, De confiscatie der goederen van Gillis van Ledenberch. (B. en M. XXV.) R o l l i n C o n q u e r q u e (L.M.), Historische bijdrage betreffende de verponding te Gouda. (B. en M. XXI.) - en M e e r k a m p v a n E m b d e n (A.), Goudsche vroedschapsresoluties betreffende dagvaarten der Staten van Holland en der Staten-Generaal 1501-24. (B. en M. XXXVII.) R ö m e r (R.C.H.), Andere lezingen op de lijst van Beneficia, voorkomende in onze Kronijk, XXXIe Jaarg. Bl. 364-367 en op het aldaar Bl. 393-398 uitgegevene. (B. en M. I.) -, Andere, veelal betere lezingen van de Ridderlijst, uitgegeven in onze Kronijk, XXXIe Jaarg. Bl. 368-393. (B. en M. I) R o o t s e l a a r (W.N.F. v a n ), Rekening van het oudschildgeld 1585/86. (B. en M. IV.) R o y e n (R. van), De oudste kapittelrekening van Oudmunster uit het jaar 1295. (B. en M. LVIII.)
S. S a l v e r d a d e G r a v e (J.J.), Twee inventarissen van het huis Brederode. (B. en M. XXXIX.) S a u t i j n K l u i t (W.P.), Hollandsche en Fransche Utrechtsche couranten. (B. en M. I.) S a v o r n i n L o h m a n (W.H. d e ), Groen's reis naar Parijs en Besançon in 1836 ten behoeve der ‘Archives’. (B. en M. XLII.) S c h e l v e n (A.A. v a n ), Het begin van den slag bij Dover, 29 Mei 1652. (B. en M. XLVIII) -, Beschuldiging van Christopher van Holstein omtrent een betrokken zijn van Oranje in een moordaanslag op Erich van Brunswijk (1578). (B. en M. XLIX.) -, Verklikkersrapporten over Antwerpen in het laatste kwartaal van 1566. (B. en M. L.) -, Het ‘Scriptum de Fide’ van Franc. Junius (Juli 1566). (B. en M. LI.)
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
-, Briefwisseling van graaf Jan van Nassau en Petrus Dathenus, uit de jaren 1575-1578. (B. en M. LI.) -, Briefwisseling van Thomas Tilius. (B. en M. LV.)
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
59 S m i t (D.H.), A. Boot's journaal, geschreven tijdens een verblijf in Engeland in 1628-1630. (B. en M. LVII.) S m i t (J.), Hagepreeken en Beeldenstorm in Delft. (B. en M. XLV.) -, De tocht van Lumey naar Amsterdam in 1572. (B. en M. XLVI.) S m i t (J.H.), De registers van den biertol te Amsterdam. (B. en M. XXXVIII.) S m i t (J.P.W.A.), Aanteekeningen op het handschrift van L. van den Hoevel. (B. en M. XL.) S n e l l e r (Z.W.), Boedelinventarissen van Twentsche entrepeneursgeslachten uit het laatst der 18e eeuw. (B. en M. LV.) -, Brieven van Emanuel van Meteren en van Pieter Bor. (B. en M. LVI.) S o u t e n d a m (J.), Verbaal van het gepasseerde binnen de stad Delft, bij de electie van Z. Hoogh. den Heere Willem Carel Hendrik Friso, Prince van Oranje tot Stadhouder etc. 1747. (B. en M. II.) -, Relaes van 't gepasseerde in 't Eylandt Alsen, den 14, 15, 16, 17 ende 18den Dec. 1658. (B. en M. V.)
T. T i e l e (P.A.), Brief van een vrijdenker, geschreven in 1633. (B. en M. VI.) -, Documenten voor de geschiedenis der Nederlanders in het Oosten. (B. en M. VI.) -, Steven van der Haghens avonturen van 1575 tot 1597, door hem zelven verhaald. (B. en M. VI.)
U. U n g e r (J.H.W.), De resolutiën van de Staten van Holland van 1577 en 1578. (B. en M. XIV.)
V. Ve e n (J.S. v a n ), Brieven van Willem van Oranje en Lodewijk van Nassau aan Bernard van Merode. (B. en M. XVIII.) -, Verhaal eener samenkomst van Hertog Arnold van Gelre met zijn zoon Adolf ten tijde van het beleg van Venlo in 1459. (B. en M. XVIII.) -, Stukken aangaande de zending van Dr. Godert Pannekoeck naar Duitschland in 1558. (B. en M. XX.) -, Brieven van Joost van Cranevelt uit Groningen (Juni-Juli 1568). (B. en M. XXI.)
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
-, Advies van het Hof van Gelderland aan den Raad van State over het verblijf van Jezuieten te Emmerik. (B. en M. XXXI.) -, Brieven over het beleg van 's Hertogenbosch in het jaar 1629. (B. en M. XXXVI.) -, Een brief uit de dagen vóór den slag bij Heiligerlee. (B. en M. XLV.)
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
60 Ve r -H u e l l (H.C.A.), Memorie van den capitain ter zee Ver-Huell, met 's lands esquader in het jaar 1784-1785 in Indië geweest zijnde. (B. en M. II.) Ve r l o r e n v a n T h e m a a t (H.), Geschiedenis der vicariën in de Provincie Utrecht en der geestelijke- of gebeneficieerde goederen in het algemeen, na de Reformatie. (B. en M. IV.) Vo s (K.), De dooplijst van Leenaert Bouwens. (B. en M. XXXVI.) Vo s L e i b b r a n d t (H.C.) en H e e r e s (J.E.), Memoriën van den Gouverneur Van de Graaff over de gebeurtenissen aan de Kaap de Goede Hoop in 1780-1806. (B. en M. XV.) V r e e d e (G.W.), Brief van Rutger Jan Schimmelpenninck en van Johan Valckenaer. (B. en M. I.)
W. Wa d d i n g t o n (A.), Sommaire de la forme du régime des Provinces Unies des Pays-Bas, 1647. (B. en M. XV.) -, Mémoire d'Abraham de Wicquefort. (B. en M. XXIV.) We e c h (F r . Vo n ), Monsignore Garampi in Holland im Jahre 1764. (B. en M. XX.) W i c h e r s (L.), Politicq Journaal van den 15den tot den 19den Januarij 1795. (B. en M. XII.) -, Journaal van den Raad-Pensionaris Laurens Pieter van de Spiegel. (B. en M. XV.) W i e r s u m (E.), Een onuitgegeven brief van Oldenbarnevelt (den Haag, 31 Dec. 1590). (B. en M. XLII.) -, De bezittingen van de drie Groningsche Commanderijen in het laatst van de 16de eeuw. (B. en M. XLV.) W i e r s u m (E.) en C o s q u i n o d e B u s s y (A. 1e), Visitatie-verslagen van de Johanniter-kloosters in Nederland (1495, 1540, 1594). (B. en M. XLVIII.) W i j n n e (J.A.), Mémoires sur la guerre faite aux Provinces-Unies en l'année 1672. (B. en M. XI.) -, Toelichting op de Mémoires de l'année 1672 par mr. Abraham de Wicquefort. (B. en M. XI.) W i t t H u b e r t s (F. d e ), Een tot nu toe niet gedrukt dagverhaal van Haarlem's beleg, geschreven door een ooggetuige. (B. en M. XLVII.) Wo r p (J.A.), Constantijn Huygen's Journaal van zijne reis naar Venetië in 1620. (B. en M. XV.) -, Fragment eener autobiografie van Constantijn Huygens. (B. en M. XVIII.)
Z.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61
Z u i d e m a (W.), Kroniekje van Groningen, uit de 16de eeuw. (B. en M. XII.) Z w a r t (J.M,), Brieven aan den gouverneur-generaal Duymaer van Twist van vrienden in het vaderland (B. en M. LX.)
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 61