Mededeelingen van den
Nederlandschen Journalistenkring. N2 131
De Commissie van Redactie is samengesteld uit de Heeren: J. W. HELMER, Mr. H. LOUIS ISRAELS en D. HANS. Het adres der Commissie is: J. W. HELMER, Bureau „De Tijd", Amsterdam.
Het secretariaat van den Nederlandschen Journalistenkring is gevestigd bij den heer HENKI DEKKING,
Febr./Maart 1911
Na goedkeuring der notulen wordt voorlezing gedaan van de ingekomen stukken waarbij: Brief van den heer H. Tersteeg.
Diergaardesingel 78b, Rotterdam.
Aan het Bestuur van den Ned. Journalistenkring. Zeer geachte Collega's,
INHOUD: Officiëele Mededeelingen. Buitengewone Algemeene Vergadering. Bestuursvergadering. Concept-overeenkomst B. met de „Nationale". Ledenlijst. Perscongres Rome 1911. Arbeidscontract en Bemiddelingsraad. Een woord van verweer. Plaatselijke Vereenigingen: Het Kamer-overzicht Lustrumfeesten 1911. Uit het Binnenland: De pers en de justitie. Een krasse beschuldiging. Personalia. Uit het Buitenland: Uit Duitschland. Ingezonden.
Officiëele Mededeelingen. Buitengewone Algemeene Vergadering op Zondag 9 April 1911 des voormiddags te 11 uur'precies in het American Hotel Leidscheplein^te Amsterdam. Agenda: De ontwerp-overeenkomst met de „Nationale". Het Rapport van de Opleidingscommissie. De secretaris, HENRI DEKKING. Bestuursvergadering op Zaterdag 18 Februari in het Astoriahotel te 's Hage. Aanwezig de bestuursleden FUNKE, PLEMP VAN DUIVELAND, BIEMOND, VAN DUYL, BLOK, DEKKING en de gedelegeerde der Rott. Journ. Ver. VOOGD. Afwezig met kennisgeving de bestuursleden DOORMAN, HELMER en SIPMAN en de gedelegeerde der Amst. Pers SCHLICK; zonder kennisgeving de gedelegeerde der Utrechtsche Journ. Ver. VINKENSTEIN. De heer J. FUNKE, vice-voorzitter. leidt de vergadering — bij afwezigheid van den door ongesteldheid verhinderden voorzitter — en heet den heer JAC. DEEN, wiens voorlichting het bestuur in deze vergadering behoeft, welkom.
De verwerping van het Model-Arbeidscontract van journalisten door de jongste Kringvergadering heeft mij doen zien, dat tusschen de meerderheid der ter vergadering komende leden van den Kring en mij een zoo breede kloof bestaat in de opvatting van de verhouding van den journalist tot zijne directie en van de daarmede zoo uiterst nauwverbonden positie van den journalist, dat ik moet vreezen niet in staat te zijn, in den geest dier van de mijne afwijkende opvatting iets tot stand te brengen, waarbij de positie van den journalist een hoofdfactor uitmaakt. Onder deze omstandigheden acht ik het niet mogelijk mede te werken tot een bevredigend resultaat naar het onderzoek naar de bestaansonzekerheid van den journalist. Op dien grond verzoek ik U mij te willen ontslaan van het lidmaatschap der Commissie voor de bestaansonzekerheid, wier arbeid op het oogenblik toch, ten gevolge van het vertrek van den heer STOKVIS naar Indië, op losse grondslagen is gezet. Ik verzoek U derhalve in mijn plaats in deze Commissie een ander Kringlid te willen benoemen. Geloof mij met collegiale gevoelens van hoogachting Uw dw. H. TERSTEEG.
Dit schrijven wordt voor kennisgeving aangenomen. Brief van den Generalen Staf. 's-Gravenhage, 29 December 1910. Ik heb de eer, U, Mijne Heeren, het navolgende te berichten. Ten einde te bevorderen, dat aan de vertegenwoordigers van de pers tijdens groote manoeuvres de gewenschte en bovenal juiste inlichtingen worden verschaft, voorts ook om te voorkomen, dat wellicht aangelegenheden, welke niet bestemd zijn voor het groote publiek, in de dagbladen worden besproken, acht ik het noodig, aan Zijne Excellentie den Minister van Oorlog voor te stellen om de navolgende bepaling in het binnen enkele maanden verschijnende omgewerkte manoeuvre-voorschrift aan het leger bekend te maken: „De Leider') wijst een officier — bij voorkeur van den „Generalen Staf — van zijn hoofdkwartier aan, die c. q. „uitsluitend belast is met geregelde voorlichting van de „pers, zoowel omtrent de oogenblikkelijke handelingen als „omtrent de plannen voor den volgenden dag. „Tijdig vóór den aanvang der manoeuvres geeft de Leider *) Hier wordt bedoeld de Leider der groote manoeuvres.
2
MEDEDEELINGEN.
„van deze regeling kennis aan het secretariaat van den Ne„derlandschen Journalistenkring, met uitnoodiging de verschillende redactiën van dag- en weekbladen enz., ter „zake te onderrichten". Ik vertrouw dat de pers in het algemeen ingenomen zal zijn met een dergelijken maatregel, die in het buitenland uitstekend werkt, en die ten doel heeft de pers op voor haar gemakkelijke wijze de meest mogelijke nauwkeurige voorlichting te verschaffen. Zeer zoude ik het op prijs stellen te mogen vernemen, of U bereid is bij voorkomende gelegenheid Uwe medewerking te verleenen om — gelijk de nieuwe bepaling vermeldt — de verschillende redactiën van dag- en weekbladen enz. enz. op een of andere, U het meest geschikt voorkomende, wijze te onderrichten. De Generaal-Majoor, Chef van den Generalen Staf, C. J. SNIJDERS.
Den secretaris wordt opgedragen te antwoorden dat het bestuur met groote ingenomenheid dit schrijven ontving en zich gaarne bereid verklaart aan den wensch van den Generalen Staf te voldoen. Een vijftal nieuwe leden worden aangenomen (zie hieronder.) Uitvoerige besprekingen worden gevoerd over de wenschelijkheid van ontvangst der buitenlandsche journalisten bij de inwijding van het vredespaleis in 1913, waaraan de heer JAC. DEEN, die secretaris was van de commissie tot ontvangst der buitenlandsche Journalisten in 1898, deelneemt. Correspondentie met de Ver. Ned. Dagbladpers. Mededeeling wordt gedaan van de volgende correspondentie: ROTTERDAM, 10 October 1910.
Den Wel Edelgeboren Heer F. WIERDELS, Secretaris van de Vereeniging „De Nederlandsche Dagbladpers". Amsterdam. Hooggeachtte Heer. De vergadering van den Nederlandschen Journalistenkring, gehouden op Zondag 9 October in het American-hotel te Amsterdam, heeft na lange beraadslagingen de voorstellen betreffende het Arbeidscontract, zooals die in overleg met Uw bestuur waren geformuleerd, verworpen met 15 tegen 13 stemmen. Als gevolg van deze verwerping kwam het voorstel betreffende den Bemiddelingsraad te vervallen. D van dit besluit der vergadering kennisgeveiide, betuigen wij O ons leedwezen dat de loyale medewerking van de zijde van Uw bestuur, om in deze moeielijke aangelegenheid tot een beide partijen bevredigend resultaat te voeren, niet de instemming van de meerderheid der gisteren bijeengekomen Kringleden verwerven mocht. Met de meeste hoogachting hebben wij de eer te zijn, Het bestuur van den Nederlandschen Journalistenkring, (w. g.) J. DOORMAN, Voorzitter. HENRI DEKKING, Secretaris. AMSTERDAM, 17 Januari 1911. Aan het Bestuur van den „Nederlandschen Journalistenkring", Den WelEdelgeboren Heer HENRI DEKÜING, Secretaris. Rotterdam. Zeer geachte Heeren. Met belangstelling hebben wij kennis genomen van den inhoud van uw geacht schrijven van 10 October j.1. Ook ons doet het leed, dat onze samenwerking met U zonder vrucht gebleven is. Voornamelijk echter voor Uw bestuur, dat, bij de gevoerde onderhandelingen, met zoo groote volharding de belangen (Ier Nederlandsche Journalisten heeft behartigd, toen het U bekend was geworden, dat voor het samenstellen van een Model-Arbeidscontract voor Journalisten, dat door uw algemeene vergadering werd gewenscht, aan de zijde onzer vereeniging zoo bijzonder weinig geestdrift bestond. Tevens deelen wij U mede, dat naar aanleiding van hetgeen thans is geschied, ons Bestuur besloten heeft, in de toekomst met Uw Bestuur geen onderhandelingen meer te voeren, althans zeker niet over pogingen om door samenwerking te geraken tot overeenstemming ten aanzien van een Arbeidscontract voor Journalisten. Uitsluitend zullen wij voorstellen, die in de algemeene vergadering van den
„Nederlandsche Journalistenkring" geheel zullen zijn afgewerkt, in ontvangst kunnen nemen, om ze aan onze leden-vergadering voor te leggen, door welke ze dan eenvoudig worden aangenomeu of verworpen. Wij zijn overtuigd, dat wij tot dezen maatregel ten volle gerechtigd zijn. Immers, Uw bestuur heeft zich tot ons gewend met een voorstel voor het Model-Arbeidscontract, onder vermelding van het feit, dat Uw algemeene vergadering het had vastgesteld als grondslag voor onderhandelingen en aan U volmacht gegeven had om met onze Vereeniging tot volledige overeenstemming erover te komen. In vertrouwen hierop hebben wij het ontwerp, zooals het in onderling overleg tusschen de twee besturen was tot stand gekomen, voorgelegd aan onze Algemeene Vergadering, die zich er mee heeft vereenigd, alleen omdat wij haar kouden verzekeren, dat de „Nederlandsche Journalistenkring" evenzeer haar goedkeuring eraan had geschonken en grooten prijs stelde op het verkrijgen van dat Model voor een minimum van een Arbeids-coutract, dat dan door beide partijen als een goede maatstaf zou zijn gesanctionneerd. Aan het onaangename figuur, door ons Bestuur thans tegenover onze Vereeniging gemaakt ten gevolge van een besluit der algemeene vergadering van Uw Kring, mogen wij ons niet een tweede maal blootstellen; evenmin onze vereeniging aan een behandeling als ons thans is aangedaan. Hoogachtend, Het Bestuur van „De Nederlandsche Dagbladpers", (w. g.) A. G. BOISSEVAIN, Voorzitter. EERD. WIERDELS, 1ste Secretaris.
Besloten wordt daarop het volgende te antwoorden: Den WelEdelgeboren Heer F. WiERDELS, Secr. v/d Ver. „De Ned. Dagbladpers" Amsterdam. Hooggeachte Heer, Uw antwoord op ons schrijven van 10 October j.1. ontvingen wij met leedwezen. De ontstemming, die er uit spreekt, verklaren wij ons; zij bestond niet minder bij ons bestuur na het besluit van onze algem. vergadering. Maar de conclusie van Uw bestuur dunkt ons niet gerechtvaardigd. Ter conferentie te Amsterdam in het voorjaar van 1910 werd door onzen voorzitter uitdrukkelijk geconstateerd, dat beide delegaties zich verbonden, het mogelijke te zullen doen om het resultaat der onderhandelingen door de wederzijdsche ledenvergaderingen te doen goedkeuren. Hierin lag dus opgesloten, dat de machtiging tot nader overleg niet onbepaald en vooraf bindend was. De meerderheid onzer algemeene vergadering nu zag in het toegevoegde gewichtige beginsel van het artikel, dat het verbod van werk buiten dat aan het eigen dagblad inhoudt, méér dan een „wijziging" van het ontwerp-contract. Een volstrekte zekerheid, als in uw schrijven bedoeld, aangaande toekomstige besluiten van algem. vergaderingen met afwisselende meerderheden zal trouwens wel uiterst zelden door eenig bestuur eener vereeniging zijn te geven. Intusschen hebben wij uw mededeeling voor het oogenblik te aanvaarden, waarbij wij echter het vertrouwen uitspreken dat bij voorkomende gelegenheden de mogelijkheid tot samenwerking wel zal blijken. Wij voor ons verklaren ons daartoe gaarne bereid. Met de meeste hoogachting hebben wij de eer te zijn, Het bestuur van den Ned. Journ. Kring: w. g. J. DOORMAN, Voorzitter, „ HENRI DEKKING, Secretaris. Contract met de „Nationale." Na een conferentie met de directie van de „Nationale" te Rotterdam gevoerd, namens het bestuur door de heeren VOOGD en DEKKING, werd door voormelde directie aan alle bezwaren tegen een voorgelegd ontwerp-contract te gemoet gekomen en het gevolg was een nieuw ontwerpcontract, dat in dit nummer der Mededeelingen is afgedrukt. Algemeene Vergadering. Besloten werd een algemeene vergadering uit te schrijven op Zondag 9 April te Amsterdam ter behandeling van het
MEDEDEELINGEN. contract met de Nationale en van het rapport der Opleidings-commissie. Ondergeteekende kan hierbij de opmerking maken, dat het opleidings-rapport een buitengewoon groote belangstelling vindt en dat er tal van aanvragen in en buiten de journalistiek bij hem inkwamen, om toezending van een exemplaar van dit rapport, 't welk in brochurevorm is herdrukt. Wanbetalers. Ten slotte werd besloten aan een drietal onverbeterlijke wanbetalers tot 1 Maart gelegenheid te geven hunne achterstallige contributie aan te zuiveren, doch dan tot royeering over te gaan. De secretaris, DEKKING. Concept-Overeenkomst B. Het Bestuur van den Nederlandschen Journalisten-kring, gevestigd te 's-Gravenhage, en de Directie der Nationale Levensverzekering-bank, gevestigd te Rotterdam, verklaren te hebben aangegaan eene overeenkomst ter verzekering van Oudendagspensioenen aan leden van den N.J. K. onder de navolgende voorwaarden. Artikel 1. Elk lid van den N. J. K. kan aan de pensioenverzekering bij de N. L. B. deelnemen volgens de hierna te noemen tarieven en voorwaarden, mits hij minstens f 30.— per jaar stort en, eenmaal met het storten begonnen zijnde, telken jare een minimum bedrag van f 30 — blijft storten, zullende bij staking der jaarlijksche stortingen binnen den tijd, waarover dit contract loopt, art. 9 dezer overeenkomst worden toegepast. Art. 2. De Penningmeester van den N. J. K. stort telken jare vóór den 15en December ten kantore der N. L. B. het totaal bedrag der stortingen van alle leden. Hij zendt tegelijkertijd met die storting de pensioenboekjes der aan de verzekering deelnemende leden, na vooraf in elk boekje te hebben ingeschreven het bedrag, door ieder lid gestort. Bij een eerste storting voor een lid, dient te worden overgelegd een extract van zijn geboorte-acte, terwijl tevens duidelijk moet worden aangegeven volgens welk der tarieven het pensioen berekend moet worden, zullende dit aangegeven tarief voor alle verdere stortingen voor dat lid worden toegepast. Een lid van den N. J. K. heeft het recht te vorderen dat een ander der hierna te noemen tarieven op zijne stortingen moet worden toegepast dan het bij de eerste storting gekozene, mits het nieuw gekozen tarief alsdan geldt voor alle reeds gedane en nog te doene stortingen. De N. L. B. behoeft aan deze vordering niet te voldoen, indien naar haar oordeel voor zulk eene verandering een geneeskundig onderzoek van het lid van den N. J. K. noodzakelijk is en de resultaten van dat onderzoek zoodanig zijn dat eene omzetting naar het oordeel der adviseerende geneesheeren van de N. L. B. niet wenschelijk wordt geacht. Het geneeskundig onderzoek, bedoeld in de vorige alinea, geschiedt voor rekening van het lid van den N. J. K. door een door de N. L. B. aan te wijzen geneesheer. Art. 3. Iedere storting geeft aanspraak op een pensioen, ingaande bij de bereiking van den leeftijd van 65 jaar, en berekend naar de tarieven Ec, ElC of Ene, aan deze overeenkomst vastgehecht en door contractanten gewaarmerkt. De bedragen der voor de gestorte gelden verzekerde pensioenen worden door de Directie der N. L. B. in de pensioenboekjes
3
ingeschreven, naar den leeftijd op den 1™ Januari, volgende op den dag waarop de storting plaats heeft. De leeftijd bij inschrijving wordt vastgesteld in vierdedeelen van jaren nauwkeurig, met mederekening van het niet voleindigde vierdedeel, als een vol kwartaal. Wenscht een lid van den N. J. K. het pensioen eerder of later dan bij de bereiking van den leeftijd van 65 jaar te doen ingaan, dan kan zulks geschieden, mits: a. het tijdstip van ingang bij de eerste storting volgens dit contract wordt opgegeven; b. het tijdstip van ingang minstens 5 volle jaren later wordt gesteld dan de eerste storting. Art. 4. De pensioenboekjes worden door de Directie der N. L. B., nadat zij de gedane stortingen en daarvoor verzekerde bedragen heeft bekrachtigd, vóór den l en Januari van ieder jaar aan den Penningmeester van den N. J. K. teruggezonden. Art. 5. De N. L. B. verstrekt de pensioenboekjes tegen betaling van /' 0.50 per boekje. Art. 6. Het pensioen wordt uitgekeerd in driemaandelijksche termijnen, elk ten bedrage van het vierdedeel van het pensioen, op 1 Januari, April, Juli en October van ieder jaar. Indien het pensioen ingegaan is na een der in het vorig lid bepaalde datums, heeft de eerste betaling plaats op den datum van ingang over het gedeelte van het kwartaal, loopende tot den 1^ Januari, April, Juli of October d. a. v. Art. 7. De pensioentermijnen worden door de Directie der N. L. B. te haren kantore uitgekeerd aan den houder van: a. het pensioenboekje; b. een bewijs dat de verzekerde in leven is, af te geven door het hoofd der gemeente waar de verzekerde woont, of door twee leden van het Bestuur van den N. J. K. De N. L. B. is, op schriftelijk verzoek der belanghebbenden, bereid de pensióentermijnen, na overlegging der sub a. en b. genoemde bescheiden, rechtstreeks aan de leden toe te zenden, doch zulks voor hun eigen rekening en risico. Art. 8. Het recht op de verschenen pensioentermijnen vervalt ten behoeve van de N. L. B., indien zij binnen één jaar niet zijn ingevorderd. Is de invordering van het pensioen gedurende 5 achtereenvolgende jaren niet geschied dan vervalt het recht op pensioen ten behoeve der N. L. B. Art. 9. Indien een lid, dat eens heeft gestort, zijne verplichting om telken jare minstens f 30.— te storten niet nakomt — welke nalatigheid geacht wordt bewezen te zijn, indien de storting voor dat lid niet vóór den 15en December ten kantore der N. L. B. is geschied en nadat de N. L. B. uiterlijk 1 Januari d.a.v. van die nalatigheid aan den Penningmeester zal hebben kennis gegeven en de storting niet alsnog 15 Januari d.a.v. is gedaan — worden alle in het pensioenboekje van dat lid ingeschreven pensioenbedragen doorgehaald en wordt voor de ingeschreven stortingen een pensioen berekend naar de gewone dan geldende tarieven der N. L. B., voor welk pensioen de N. L. B. alsdan, onder intrekking van het pensioenboekje, een gewone polis afgeeft. Art. 10. Indien een verzekerd lid ophoudt lid te zijn van den N. J. K. behoudt hij zijne aanspraken op het pensioen tot de bedragen in zijn pensioenboekje ingeschreven, mits hij met het doen van stortingen blijft voortgaan.
MEDEDEELINGEN.
4
Voor de volgende stortingen van minstens f 30 — per jaar waarvoor hij dan persoonlijk vóór den 15en December dient zorg te dragen, gelden echter niet meer de aangehechte tarieven, doch de gewone dan geldende tarieven der N. L. B. Indien het uitgetreden lid geen stortingen van minstens f 30.— per jaar meer wenscht te doen, worden alle ingeschreven pensioenbedragen doorgehaald en geldt dienaangaande hetgeen in art. 9 dezer overeenkomst is bepaald. Art. 11. Alle geschillen omtrent de toepassing en de uitlegging dezer overeenkomst zullen worden beslist door 3 scheidslieden, te benoemen door ieder der partijen één en door de aldus benoemden een derde, die als goede mannen naar billijkheid zullen beslissen in het hoogste ressort. Art. 12. De N. L. B. heeft het recht om de 5 jaren de aangehechte tarieven te wijzigen. Wenscht zij van dit recht gebruik te maken dan geeft zij daarvan minstens één jaar te voren kennis aan het Bestuur van den N.J.K., onder overlegging van het nieuwe tarief hetwelk zij wenscht in te voeren. Zoolang de N. J. K. uitsluitend met de N. L. B. een overeenkomst voor het verzekeren van leden van den N. J. K. heeft aangegaan, gelden de in de l e alinea bedoelde nieuwe tarieven alléén voor die leden van den N. J. K. die nog geen stortingen hebben gedaan, terwijl voor die leden, welke reeds met het doen van stortingen waren aangevangen, ook voor de verdere stortingen hetzelfde tarief van kracht blijft als hetwelk gegolden heeft toen de eerste storting plaats vond. Zoodra de N. J. K. echter met eene andere maatschappij een overeenkomst voor het verzekeren zijner leden sluit, gelden voor de verdere stortingen der reeds gestort hebbende leden de nieuwe tarieven.
Ledenlijst. Nieuwe leden: J. C. A. DE KRUYFF, redacteur De Telegraaf, Middenweg 8, Watergraafsmeer. Mej. E. B. v. D. WIJK, redactrice van het Algemeen Nederl. Exportblad, Corn. Schuytstraat 18, Amsterdam. ALBERT J. M. KaLLER, redacteur van Het Centrum, Amstelveenscheweg 334, Amsterdam. M. VAN BLANKENSTEIN, Correspondent van de Nieuwe Rott. Courant, W. 30 Schwabische Strasse 21, Berlijn. Mr. J. J. VAN BOLHUIS, redacteur van de Nieuwe Rott. Courant, Celebesstraat f3, 's-Gravenhage. Bedankt: F. M. LURASCO, Amsterdam, als buitengewoon lid. A. GOUDA QUINT, Apeldoorn, als gewoon lid. HERMAN KESNIQ, 's-Gravenhage, als gewoon lid. Adresverandering: S. BRUYSTEN, Boekhorststraat 32, den Haag. JAN FABIUS, buitengewoon lid, wordt 22 Biltstraat, Utrecht. G. VAN HULZEN, buitengewoon lid, wordt Oppert 97, Rotterdam.
Perscongres 1911. In de vergadering van het Bureau Central des Associations de Presse, te Monte-Carlo gehouden, is besloten, dat het congres dit jaar van 4 tot 10 Mei te Rome zal plaats hebben. Het program, door de Italiaansche gedelegeerden ingediend, werd goedgekeurd. Het congres zal den 4en 's morgens 11 uur in het Kapitool
worden geopend, in tegenwoordigheid van den Koningen Koningin van Italië. Onder de vele festiviteiten, die den congresleden worden aangeboden, komt ook voor een tuinfeest op het Quirinaal. Het eere-comité heeft den minister-president LUZATTI, oud-lid van het Bureau Central, tot voorzitter; zitting er in hebben o. m. de minister van Buitenlandsche Zaken en de burgemeester van Rome. Bovenstaand voorloopig bericht kwam bij den Voorzitter uit Monte-Carlo in. Van het Bureau Central is de opgaaf van het getal voor Nederland beschikbaar gestelde plaatsen nog niet ingekomen: gewoonlijk echter zijn 't er zes of zeven, waarvan een of twee met damesplaats. Leden van den Kring, die voor afvaardiging naar het Congres in aanmerking wenschen te komen, worden uitgenoodigd, zich uiterlijk 31 Maart daartoe aan te melden bij den Secretaris. (Zie ook pag. 10.)
Arbeidscontract en Bemiddelingsraad. In de Mededeelingen aan de leden, waarvan de RedactieCommissie een exemplaar ontving van het Bestuur der Vereeniging De Nederlandsche Dagbladpers, komt een stuk voor, waarvan zeker ook de Kringleden behooren kennis te nemen. [Het schrijven van het Kringbestuur aan de Vereeniging „De Nederlandsche Dagbladpers" en het antwoord daarop door het Kringbestuur gegeven, zijn woordelijk opgenomen in het, in dit nummer voorkomende verslag der jongste bestuursvergadering.] Daarop volgt een uitvoerige toelichting van dit antwoord. Hoewel voor een gedeelte en excerpt van het verslag der Kringvergadering en dus voor onze leden geen nieuws, is het toch onmogelijk dit gedeelte af te scheiden van de polemische tusschenvoegsels. Het stuk moest dus in zijn geheel worden genomen, maar de Redactie-commissie oordeelde de daarin het naast betrokken leden gelegenheid te moeten geven hun bemerkingen tegelijkertijd er bij te voegen. Het stuk van De Nederlandsche Dagbladpers luidt als volgt: Uit den inhoud van dit schrijven blijkt, dat, naar de meening van ons Bestuur, alleszins reden bestaat om eenig misnoegen te toonen over de wijze, waarop de „Ned. Journalistenkring" gehandeld heeft bij de behartiging van de wederzijdsche belangen der leden van de twee vereenigingen; hoe weinig prijs in zijn vergadering werd gesteld op een aangename verstandhouding tusschen beide; tot hoe weinig ernst deze eerste poging tot samenwerking tusschen directiën van dagbladen en journalisten den „Ned. Journalistenkring" heeft kunnen bewegen. Velen onzer leden zullen ook eenig belang stellen in de argumenten, die den „Kring" bewogen hebben om het Model-contract te verwerpen. Om deze redenen willen wij den korten inhoud vermelden van hetgeen wij daarover lezen in de „Mededeelingen" van den „Kring" van October j.1. Deze geven een uitvoerig verslag van de vergadering waarin de executie plaats had. De bezwaren waren de volgende: 1°. In het ontwerp stond, dat bij ziekte van den journalist na eenigen tijd door de Directie een geneesheer kan worden aangewezen, die een onderzoek instelt naar den toestand van den zieke. Dit is billijk, want het salaris wordt gedurende de ongesteldheid uitgekeerd. Tegen het onderzoek bestond dan ook geen bezwaar, wel tegen de bepaling, — die door ons Bestuur verlangd was, — dat, bij verschil van gevoelen tusschen den huis-arts van de zieke en den directie-arts, de uitspraak van den geneesheer, die door de Directie gezonden wordt, van kracht zou zijn.
M E D E D E E L I N G E'N. Dit moest toch bij ernstige lieden de consequentie wezen. Waartoe dient anders het onderzoek? De journalisten, die met ons onderhandelden, vonden het zóó natuurlijk, dat zij meenden, dat wegens de natuurlijkheid de bepaling eerst niet was opgenomen. Achteraf bleek nu toch, dat het maar goed was, dat er iets bepaald werd, want de geachte spreker in de vergadering van den „Kring", de heer HANS, zou, ware het contract zonder die bepaling met hem gesloten, den directie-arts wèl hebben toegelaten, maar hem den mond hebben gesnoerd, indien hij, — die toch als collega van den huis-arts, na met dezen te hebben gesproken, zijn uitspraak wèl overwegen zou, — anders zou hebben beslist dan den heer HANS welgevallig zou zijn. 2°. In het oorspronkelijke ontwerp van den „Kring", was voorgesteld, te bepalen, dat een rusttijd van tien uur per dag en eenmaal in de week, bij voorkeur op Zondag, een van 24 uren, plus een zomer-verlof, zou worden verleend. Dit werd door onze Vereeniging overgenomen. Maar weggelaten werden deze twee „bepalingen": 1°* dat „behalve'' de gewaarborgde tien uren rust per dag, nog zouden worden toegekend „de overige vrije uren" en 2°. dat „nooit een onbehoorlijk lange werktijd mag worden gevergd". In onze toelichting hebben wij verklaard, het het eerste te vaag was, en dat het tweede zou aanleiding geven tot verschil, ook om de vaagheid. Wanneer mannen een overeenkomst sluiten, zooals de „Kring" verlangde, moet men, meenden wij, alle onzekerheid vermijden, besliste bepalingen maken. Een contract wordt vastgesteld om bij geschil ter hand te worden genomen, en dan zou het absoluut geen waarde hebben, als het niet meer dan een praatje zou zijn. Dit heeft de heer HANS niet begrepen. Anders zou hij ook niet bij de bepaling, dat in buitengewone omstandigheden van den regel van het contract zou kunnen afgeweken worden, verschil hebben willen maken tusschen „buitengewone" en „plotselinge buitengewone omstandigheden". 3°. Uit hetzelfde wanbegrip komt voort het verzet tegen de bepaling, dat de journalist zich verbinden zou, bereid te zijn om eiken redactioneelen arbeid te verrichten. In onze toelichting hadden wij gezegd, dat het wel zelden zal voorkomen, dat men aan een redacteur ander werk opdraagt, dan dat van zijn gewone rubriek; dit zou, heel materialistisch gesproken, niet eens in het belang zijn van de courant. Maar, w a a r een c o n t r a c t zou worden g e s l o t e n moest de Directie, of de Hoofdredactie, hieraan het recht kunnen ontleenen om in bijzondere gevallen, vacanties of ontstentenis van den eenen redacteur, diens werk op te dragen aan een anderen. De redeneering, dat wel niemand dit weigeren zal, mag zeer juist zijn; — als mannen een overeenkomst sluiten, moeten de mogelijkheden worden voorzien. 4°. Het verbod voor den journalist, om, zonder verlof der d i r e c t i e , mede te werken aan een ander blad, dan dat waaraan hij verbonden is, en aan een tijdschrift, wekte voorts hevige oppositie, terwijl toch in den regel het verlof niet geweigerd zal worden. 5°. Men zag gevaar hierin, dat het model-contract, dat als minimum bedoeld was, als normaal zou worden beschouwd. Dit is zeker zeer merkwaardig, daar de „Kring" zelf had ingezien, en ons uitdrukkelijk berichtte, dat wegens het groote verschil in toestanden bij de verschillende dagbladen, een collectief contract niet mogelijk was en men dus een minimum-model v e r l a n g d e . Thans, na de verwerping, bestaat kans, dat geen enkele, voor den werknemer gunstige bepaling, ook niet die van de langdurige betaling van salaris bij ziekte en van den opzeggingstermijn, den rusttijd en de rechten van dadelijke contract-ontbinding als normaal wordt beschouwd. 6°. Aan de bezwaren van den heer HANS voegde de heer MENDELL de zijne toe. Hij keurde het af, dat het
5
contract gesloten zou worden met den eigenaar of directeur. Want, zoo dacht hij, er moeten „ o n d e r h a n d e l i n g e n gevoerd kunnen worden met den hoofredacteur". Wij hadden gemeend, dat de overeenkomst met den directeur of eigenaar zou moeten g e s l o t e n worden, omdat alleen deze aansprakelijk is voor de wet, als vertegenwoordigende in rechten de courant. Ook, omdat vele dagbladen geen hoofdredacteuren bezitten en omdat het contract ook met den hoofdredacteur kan gesloten worden. O n d e r h a n d e l i n g e n v o e r e n met den hoofdredacteur, waar deze bestaat, vóórdat de overeenkomst tot stand komt, zou, natuurlijk, niet uitgesloten zijn. Allerminst, waar deze functionnaris inderdaad, zooals gezegd werd, „een belangrijke stem heeft". Het zou zeker wel regel zijn geworden bij die bladen, „welker directie van journalistiek niets verstaat", wat volgens den heer MENDELL veel voorkomt. Hier werden de onderhandelingen en het teekenen van het contract op merkwaardige wijze verward. 7°. Waar bepaald is, in overeenstemming met de Wet op het Arbeidscontract, dat de werknemer, indien hem een aandeel in de winst van het bedrijf verzekerd is, de bedrijfsboeken mag controleeren of door een bevoegde laten controleeren, hebben wij, met het Bestuur van de „Kring", eraan toegevoegd: „wanneer de journalist daartoe reden meent te hebben". Dit geschiedde om het recht te laten bestaan, maar te voorkomen, dat g e r e g e l d jaarlijks de bedrijfsboeken aan alle redacteuren moesten worden voorgelegd. Dit heette beperking van het recht, en er zou conflict uit ontstaan, zoo werd gezegd. Wij meenden, dat juist alleen bij bestaand conflict de controle zou verlangd worden. Onze bedoeling was nog wel geweest, het geven van aandeel in de winst in de hand te werken bij couranten, waar een aangename verhouding bestaat, en de twee partijen vertrouwen in eikander stellen. Zou steeds het kantoor voor eiken journalist moeten open staan, dan kon het geven van aandeel in de winst weleens heelemaal niet meer voorkomen. Maar wij plaatsen ons ook niet op het standpunt van den heer MENDELL, die beweerde: „De provincie is vergeten, vergeten zijn de als tyrannen regeerende eigenaars". Wij drukten ons anders uit. Wij wilden als contracteerende partijen, zooveel mogelijk, behoorlijk alle gevallen voorzien. Ten bewijze, dat het gebruik van machtwoorden niet versmaad werd, strekke, dat het verbod, om zonder verlof aan tijdschriften mede te werken, door den heer MENDELL werd genoemd: „een schandaal, intellectueele slavernij"! 8°. De journalist moest het recht hebben, zijn contract op te zeggen, als hij zich niet meer met de richting van het blad, waaraan hij verbonden is, zou kunnen vereenigen. Dit stond echter niet in ons Model-contract, omdat het een bindende voorwaarde is van de wet! Dat wist de „oppositie" niet! 9°. De Bemiddelingsraad werd niet aanvaard, omdat hij slechts advies geeft, geen rechter is. Nota bene. De „Kring" wendde zich tot ons met het verzoek aan de vaststelling van het Model-contract mede te werken en vroeg een adviseerende.n Raad. Wij dienden bij het Bestuur van den „Kring" een tegen-voorstel in, gedateerd 22 Januari 1910, om een Scheidsgerecht in te stellen, welks uitspraak bindend zijn zou. Het Bestuur wist ons te bewegen, in overeenstemming met den wensch van den „Kring", een adviseerend college in het leven te roepen Dit deed het met de volmacht in zijn Algemeene Vergadering en wel, omdat een dergelijke uitspraak zonder b e r o e p weleens den Journalist niet zou kunnen bevredigen. Wij gaven toe, dat hem het volle recht moest gelaten blijven om zijn zaak te onderwerpen, ook nog, aan het oordeel van den gewonen rechter, met hooger beroep; voor dien rechter zou het advies van den deskundigen Bemiddelingsraad
6
MEDEDEELT. N-GEN.
beteekenis kunnen hebben en in den regel zou de gang naar den rechter kunnen worden voorkomen. Niet onaardig is het, te lezen, dat aan degenen, die met ons onderhandeld hebben, verweten werd, dat zij niet meer hebben gevraagd, dan de Algemeene Vergadering van den „Kring" verlangd had. De taktiek van overvragen! De politiek van den vischboer! De onderhandelaars werden „dubbelhartig" genoemd. Degene, die deze opmerkingen maakte, de heer HANS, sprak de vergadering éénmaal per ongeluk toe met: „Partijgenooten" In den zin, die met dezen aanhef begon, werd den „Kring" voorgehouden, dat hij „ruggegraat" moest „toonen", en dat het „prestige" van den „Kring" ermee gemoeid" was. 10°. Door eenige leden was gewezen op het voordeel van het Model-contract, dat een opzeggingstermijn van drie maanden gesanctionneerd zou worden. Bezwaar hiertegen was echter, dat nu ook.... de journalist gebonden zou zijn. Het voorstel werd verdedigd door twee der leden van de Commissie, die met ons onderhandeld heeft, de heeren TERSTEEQ en ISRAELS, en door den heer ELOUT; bestreden door de reeds genoemden en de heeren KLEEREKOOPER, MANASSEN, DE GELDER en CORVER.
Bekende journalisten waren niet onder de bestrijders. Het voorstel moest in zijn geheel in stemming worden gebracht, omdat het in onze Algemeene Vergadering reeds was aangenomen; het werd verworpen met 15 tegen 13 stemmen en 1 blanco. Vervallen was hierdoor het voorstel betreffende den Bemiddelingsraad. Er is in de vergadering van den „Kring", bij een zoo ondeskundige discussie, gesproken over het „prestige", dat gemoeid was met de behandeling van deze zaakl Voor de eerste maal, dat de „Kring" met onze vereeniging onderhandelt, wordt door 15 man een beslissing genomen in een vereeniging, die 270 gewone stemgerechtigde leden telt! En in een vergadering, die aanvankelijk door 37 leden werd bijgewoond, namen 28 aan de stemming deel. Zoover wij kunnen nagaan, was er slechts één niet-stemgerechtigde aanwezig. Het meest eigenaardige van dit geval is wel, dat de „Nederlandsche Journalistenkring" de samenwerking had verlangd voor een zaak, waarvoor in onze Vereeniging „niet veel geestdrift" bestond, zooals wij in onze toelichting gezegd hebben. Alleen omdat wij, zoo schreven wij, „een e r n s t i g voorstel van den „Kring" ontvangen hebben, zouden wij ons niet verantwoord achten", indien wij niet zouden hebben medegewerkt. Wij hebben de niet-ernstige behandeling van het belangrijke onderwerp in de vergadering van den „Ned. Journalistenkring" hier wat uitvoerig willen bespreken om het standpunt te verklaren, dat ons Bestuur heeft ingenomen bij de beantwoording van het bovenstaande schrijven van 10 October j.1. *
*
*
Natuurlijk hebben wij, als vereeniging van uitgevers van dagbladen, ons niets te verbeelden! Zoovelen onzer leden wonen „in de provincie" en zijn „als tyrannen regeerende eigenaars". Wij leggen ons toe op het toepassen van „intellectueele slavernij", wat een „schandaal" is. Te gevaarlijker is het, ons bloot te geven, daar de meesten van ons „van de journalistiek niets verstaan". Het is goed, dat wij dit alles eens vernemen. Dit houdt de deugd der nederigheid erin. Al ware het echter maar voor den vorm, dan zou het toch wel goed geweest zijn, dunkt ons, dat tegen zulke uitdrukkingen in de vergadering van den „Ned. Journalistenkring" eenig protest gehoord ware van de bestuurstafel. Thans is alleen door de leden der Commissie voor de onderhandelingen, bij wijze van verontschuldiging, voor
hun loyaal optreden te onzen opzichte, verklaard, dat de onderhandelaars aan onze zijde „toch fatsoenlijke menschen waren". Hoe het echter ook zij, wij zijn overtuigd, dat de meerderheid van het Bestuur van den „Ned. Journalistenkring" gunstiger over ons denkt en liever een andere verhouding met ons zou hebben gewenscht dan ontstaan is door de vergadering van 9 October, waarin het Model-contract, verworpen werd, dat in onze Algemeene Vergadering als beiderzijds gansch-en-al gereed gemaakt, was aangenomen; en wel, nadat door den „Kring" tevoren volmacht voor onderhandelingen gegeven was en bij ons daarvan geen sprake was geweest; en wel, nadat wij zulk een overeenkomst niet gewenscht hadden en de „Kring" haar gevraagd had; en wel, nadat wij in zeer belangrijke punten gewichtige concessies handen gedaan. Wij gelooven gaarne, dat ook de meerderheid der leden van den „Kring", — vooral de „zwakke broeders" voor wie de „oppositie" heette op te komen, die echter aan eenige vaste regelen van een contract het meest behoefte hebben, — zullen betreuren, dat de zaak geloopen is zooals zij liep. Doch, dan zou het wel de moeite waard geweest zijn, aan een vast aaneengesloten „oppositie" van 15 man niet de macht in handen te geven over den „Kring", nadat toch ook in een vergadering van den 9en Juni, die wegens „verloopen" werd verdaagd, hetzelfde onderwerp reeds op hoogst eigenaardige wijze was aan de orde geweest; wat o. i. toch wel als een waarschuwing had kunnen beschouwd zijn. Al hebben wij ons van ons standpunt allerminst te beklagen, dat thans niet een complex van bepalingen omtrent een Arbeidscontract bestaat, dat, door werkgevers en werknemers ofiiciëel als minimum gesanctionneerd, een soort norm zou zijn voor den rechtsprekenden kantonrechter, en dat onze leden ook niet bij elk verschil voor een Bemiddelingsraad zouden kunnen gedaagd worden; — wij willen toch wel gaarne verklaren, dat het ons leed doet, dat de eerste poging tot samenwerking tusschen de twee organisaties op ons terrein niet alleen zonder vrucht bleef, maar ook ons een onverwachten bijzonderen kijk heeft gegeven op den ernst, waarmede de „Ned. Journalistenkring" dergelijke zaken behandelt.
Een woord van verweer. Het zal zeker niemand verwonderen, dat ondergeteekende behoefte gevoelt om een en ander op te merken naar aanleiding van bovenstaand artikel in de Mededeelingeh van de vereeniging De Nederlandsche Dagbladpers, waarin herhaaldelijk zijn naam genoemd is. Wanneer wij dat doen willen we vooraf volkomen toegeven, dat de schrijver geheel en al gelijk heeft, wanneer hij wijst op het treurige feit, dat de beslissing over het ontwerp-Arbeidscontract is genomen door 29 leden van onzen Kring. Dit is, laat ons eens 'n groot woord gebruiken, een schandaal. En het is geenszins bovenstaand artikel, dat ons tot die erkenning brengt. Wij stellen er prijs op dit even aan te toonen. Kort na de buitengewone algemeene vergadering schreven wij voor onze Mededeelingen een artikeltje, een soort nabetrachting, dat door verschillende omstandigheden niet is opgenomen. Het is echter nog in ons bezit en wij nemen de vrijheid, het begin er van hier-even over te schrijven: Het groote besluit der vergadering was de verwerping van het concept-arbeidsovereenkomst met , wij schamen ons voor de buitenwereld om het te zeggen: met 15 tegen 13stemmen. Deze cijfers vormen een aanklacht tegen het grootste deel deiafwezigen. En zij werpen een schril licht op het organisatieleven van den Kring. Ben lichaam met honderden leden, dat op
MEDEDEELINGEN. een zoo belangrijke vergadering bij de stemming over een zoo voornaam punt nog niet eens een dertigtal leden aanwezig ziet, liet bestuur inbegrepen, waarlijk, het is voor wie in het vakleven wel belang stellen, om moedeloos te worden. Wel weten we dat op de vergadering van 19 December 1908, waar het eerste ontwerp-Arbeidscontract werd aangenomen, nog minder leden tegenwoordig waren, maar dit verandert niets aan het feit, dat een zoo onvoltallige bijeenkomst in een stad als Amsterdam een schande is. Van de 75 Amsterdamsche leden waren er 14 aanwezig "
De Nederlandsche Dagbladpers ziet hieruit, dat ook in onzen eigen Kring de weinige belangstelling der leden wordt betreurd. In dit deel van zijn klacht heeft de schrijver dus volmaakt gelijk. Tot de eigenlijke behandeling van het onderwerp komend, plaatsen wij twee opmerkingen vooraf. Eerst deze, dat men de woorden en uitdrukkingen van iederen bestrijder afzonderlijk niet mag laten doorgaan voor die van „de oppositie", gelijk in bovenstaand artikel eenige malen geschied. Het oordeel, door collega MENDELL over de directeuren, althans over velen van hen, geveld, zouden wij niet in z'n algemeenheid kunnen onderschrijven. ') En als de schrijver iets heeft opgemerkt en uitroept: „De oppositie wist dit niet", dan is deze uitdrukking in haar generale strekking onjuist. De tweede opmerking vooraf is deze, dat wij er beslist tegen opkomen, als zou in de vergadering gebleken zijn, dat men „weinig prijs (stelt) op een aangename verstandhouding" met de vereeniging van Directeuren. Dat is onwaar. Wij voor ons althans zijn ons daarvan niet bewust, en het gaat niet aan te concludeeren dat men geen „aangename verstandhouding" wil, omdat het ontwerp verworpen is. Een „aangename verstandhouding", soit, maar dan niet gekocht met het offer van een voor den journalisten slecht Arbeidscontract. Wij meenen voorts te mogen constateeren, dat, waar wij herhaaldelijk worden genoemd, onze argumenten in bovenstaand artikel zeer onvolledig worden medegedeeld. Een enkel woord ter verantwoording dan, want wij kunnen en mogen • hier niet uitvoerig gaan vermelden, wat wij reeds op de vergadering hebben gezegd. Ie. De „directie-arts" — Een volkomen onjuiste gevolgtrekking is, dat wij, zonder speciale bepaling, den directiearts wel zouden hebben toegelaten, „maar den mond gesnoerd". Wij hebben op de vergadering gezegd, tegen de bepaling van art. IV geen bezwaar te hebben, maar maakten terloops de opmerking, dat wij het een bewijs van wantrouwen vonden jegens den journalist. Wij zijn nog altijd van oordeel, dat ontwikkelde menschen geen fraude zullen plegen, in den vorm van een voorgewende ziekte, en zoo komt in de praktijk de bepaling hierop neer, dat, bij meeningsverschil tusschen de beide geneesheeren, de journalist altijd in het nadeel zal zijn. Maar nog eens: wij hebben tenslotte tegen de bepaling geen bezwaar gemaakt 2e. De arbeids- en rusttijden — Het schrappen van de bepalingen betreffende „een onbehoorlijk lange werktijd" en „de overige vrije uren" achtten wij inderdaad een stap achteruit. Het orgaan van De Ned. Dagbladpers merkt op, dat, „wanneer mannen een overeenkomst sluiten", zij toch „alle onzekerheid" moeten vermijden. Volkomen juist. Maar daarom juist hadden wij bezwaar tegen de schrapping. Want daardoor toch werd in het artikel alleen gesproken van een „een onafgebroken rusttijd van tien uren", en niets gezegd over andere vrije uren, waarop wij toch zeker wel aanspraak hebben. Met dit artikel in de hand konden van ons worden gevergd arbeidsdagen van 14 uren achtereen, en in „buitengewone omstandigheden" van nog langer. ') In de Notulen staat dat ik gezegd zou hebben „dat de journalisten meer reden hebben hun directies te wantrouwen dan omgekeerd''. Dit is niet geheel juist. Ik heb niet gezegd „meer" reden, maar „evenzeer", met deze bedoeling, dat, wanneer men zegt dat de directie's het recht hebben de journalisten te wantrouwen, het omgekeerde ook mag worden beweerd.
V
Dit was met de oude redactie onmogelijk, want daar stond: „Behalve de overige vrije uren " Door deze woorden te schrappen ontstond dus een ongunstige toestand, een groote „onzekerheid", en die moesten we immers „vermijden", volgens den schrijver van bovenstaande beschouwing? En o.i. dient er wel degelijk onderscheid gemaakt te worden tusschen „buitengewone" en „plotseling buitengewone" omstandigheden, omdat „een onbehoorlijk lange arbeidstijd" alleen o.i. gevergd mag worden in een contract met het oog op onvoorziene omstandigheden. Maar er zijn buitengewone gebeurtenissen, die niet plotseling komen, die men voorziet. Wij blijven er bij, dat het door de vereeniging aangehaalde voorbeeld van mogelijke arbeids-weigering door een journalist absurd en ondenkbaar was: zij had het geval genoemd, dat een journalist na dagen- en nachtenlange inspanning eens „juist even" vóór de geboorte der Prinses rust zou hebben genomen, met een beroep op zijn contract! Zoo doet een ernstig, normaal man niet — en contracten worden voor ernstige, normale menschen opgesteld. Kenschetsend is, dat in de vroeger gegeven toelichting der vereeniging te lezen stond, dat de bepalingen omtrent de arbeidstijden „geregeld uitzondering" moeten toelaten! Juist de dagen vóór en na de geboorte van Prinses Juliana hebben getoond, hoe journalisten hun taak opvatten. Van velen hunner is toen schier het bovenmenschelijke gevergd — en zij deden het, — ze bewezen de liefde voor hun beroep en voor hun blad, de hooge opvatting van hun plicht. Maar wanneer er dan ook een arbeidscontract moet worden samengesteld, dan eischen zij fatsoenlijke bepalingen, opdat in gewone omstandigheden een normale werktijd volstrekt gewaarborgd zij. 3e. Het verrichten van anderen arbeid — Men vergelijke op dit punt eens even het eerste ontwerp met het tweede. Volgens de oude lezing was het van den journalist geen dienstweigering (dus geen dringende reden voor ontslag) zoo hij weigerde andere dan den bedongen arbeid te verrichten. Volgens de nieuwe echter, was hij verplicht allen arbeid (ook correctie) te doen, op straffe van als dienstweigeraar te worden beschouwd. Dit is geen klein verschil. Nu zegt de schrijver, dat Directie of Hoofdredactie „in bijzondere gevallen" het recht moesten hebben den journalist redactie-werk van ander karakter dan het zijne te laten verrichten. Goed. Ieder onzer heeft de noodzakelijkheid daarvan ervaren. Maar daarvoor was de nieuwe lezing niet noodig. Art. I639d van het B. W. voorziet, naar de meening van verschillende juristen volkomen in het geval dat, als noodmaatregel, aan den werknemer andere dan de bedongen arbeid wordt opgedragen.') Als noodmaatregel. Wij hebben er niets tegen. Maar de nieuwe lezing van het artikel maakte de bepaling veel te scherp en te breed, maakte haar uitvoering als gewoonte mogelijk en (om 'n voorbeeld te noemen) kon bij de eerste redactie een dringende ontslagreden alleen in verband gebracht worden met den bedongen arbeid, bij het nieuwe artikel was dit mogelijk op werk voor iedere rubriek van de krant, ja, zelfs voor correctie. En wanneer de werknemer van journalist corrector werd gemaakt, kon hij er niets tegen doen! 4e. Het medewerken aan andere bladen — Het was voor ons en anderen een der meest ergerlijke dingen, dat men aan „geen ander blad of tijdschrift" zou mogen medewerken, tenzij onder goedkeuring der Directie. De schrijver zegt nu, dat „in den regel het verlof niet geweigerd zal worden". Dan hoorde het verbod niet in het contract. Logisch is dat verboden wordt de medewerking aan een concurreerend blad, maar daar is geen speciale clausule voor noodig, want zoodanige medewerking zou o.i. zeer beslist vallen onder één der dringende redenen van art. 1639p B.W. Trouwens, ') Zie b.v. de commentaar op het Arbeidscontract van Mr. A. SCHILTHUIS, bladz. 88.
8
MEDEDEELINGEN.
hoe gevaarlijk en hoe onrechtvaardig dit artikel voor ons was, blijkt al wanneer we, zonder verder commentaar, nog maar even herinneren aan een bewering in de toelichting van De Ned. Dagbladpers, waarin stond dat de journalist alles wat hij in zijn vrijen tijd procudeerde, geschikt voor het blad waaraan hij verbonden was, ook aan dit blad (gratis) moest afgeven. Reeds dit eene artikel zou ons tegen het ontwerp hebben doen stemmen. 5e. Minimum of normaal — Het orgaan der vereeniging noemt de ook door ons geuite vrees, dat de minima van het contract als normaal zouden worden beschouwd, „merkwaardig", omdat de Kring bericht had dat hij een minumummodel verlangde. Maar ons bezwaar was juist ook, dat vele bepalingen van het ontwerp nog ver beneden geoorloofde minima gingen. En daarom wezen wij er op, dat men deze bepalingen als normaal zou gaan beschouwen. Het zij ons veroorloofd hier te herinneren aan een uitlating van collega ELOUT, die op 19 December 1908 van het eerste ontwerp zei (Mededeelingen Januari '09, blz. 4): „Ook is er nog het gevaar, dat directies de hier voorgestelde minimum-eischen zullen beschouwen als normen. En deze minima acht ik trouwens schandelijke bepalingen. Er moest met alle mogelijke categoriën rekening worden gehouden en zoo is men tot de allerlaagste bepalingen gekomen." De schrijver in het orgaan van De Ned. Dagbladpers zegt, naar aanleiding van eenige onzer opmerkingen: „Niet onaardig is het, te lezen, dat aan degenen, die met ons onderhandeld hebben, verweten werd dat zij niet meer hebben gevraagd, dan de algemeene vergadering van den Kring verlangd had. De taktiek van overvragen. De politiek van den vischboerl"
Dit is de halve waarheid. Aan de Kring-commissie is niet verweten, „dat zij niet meer heeft gevraagd", maar haar is verweten dat zij, de vertegenwoordigster der journalisten, verklaarde opzettelijk geen enkele poging te hebben aangewend om gunstiger bepalingen te verkrijgen, terwijl zij zich wel, in strijd met haar opdracht, allerlei concessies had laten afdwingen. Zoo zit de zaak. Men zie slechts het verschil tusschen het eerste en het tweede ontwerp. Zoo dus „de politiek van den vischboer" naarstiglijk is beoefend, dan geschiedde dat door hen, die bij de onderhandelingen het eerste ontwerp op menig punt wisten gewijzigd te krijgen, ten eigen bate. Dit duiden wij hen niet euvel: het is hun recht, maar zij gunnen ons dan in dezen strijd van belangen evenzeer het recht, tot onze commissie te zeggen, dat zij zich wel, en met succes, heeft laten overvragen, zonder zelf naar gunstiger bepalingen te streven. Wij moeten thans nog een enkel woord zeggen over het zinnetje: „Bekende journalisten waren niet onder de bestrijders". Wij protesteeren tegen deze woorden. Niet, om ons zelf of anderen het etiket bekend op de borst te spelden. Maar omdat er een zekere minachting uit straalt. De schrijver wil zeggen: nu ja, het concept is verworpen, maar door wie? En blijkbaar zijn dan de voorstemmers „bekende journalisten" en de tegenstemmers nulliteiten. Tegen deze methode van strijden komen wij op. En als hij o. a. den heer ELOUT aanhaalt, blijkbaar als voorbeeld van een „bekend journalist", die het ontwerp verdedigde, dan wijzen wij nog eens op de boven door ons geciteerde woorden, die bewijzen dat collega ELOUT in 1908 van oordeel was, dat het eerste, in vele opzichten gunstiger ontwerp „schandelijke bepalingen" bevatte. En evenzeer ontzeggen wij den schrijver het recht te beweren, dat de in den Kring gevoerde oppositie „ondeskundig" was, en er met zekere geringschatting over te spreken. Die oppositie kan dwalen, zeker, maar wat ze deed geschiedde in het belang van onzen stand en van ons vak. Waar de schrijver zoo vaak
onzen naam noemt, willen we verklaren het ontwerp niet zonder ernstige studie en voorbereiding bestreden te hebben, te meer, waar het hier voor de eerste maal was, dat de Kring dergelijken arbeid van economischen aard verichtte. Juist daarom moest hij thans van een vasten wil blijk geven en geen ontwerp aanvaarden, dat niet in alle opzichten geoorloofde bepalingen, zij het dan ook minima, bevatte. Van „een vast aaneengesloten oppositie van 15 man" is geen sprake. Louter fantasie. Het verzet op de Juni-vergadering in den Haag was geheel spontaan, zonder eenig overleg. Tusschen Juni en October heeft „de oppositie" niets onderling besproken. Op de Amsterdamsche vergadering kwamen collega's, wier namen we kunnen noemen, met de bedoeling om voor het concept te stemmen: zij zijn door het debat bekeerd en stemden tegen. Het is dus beslist onjuist, om te spreken van „een vast aaneengesloten oppositie van 15 man". De tegenstemmers hadden geen andere bedoeling, dan het belang van het vak, van hun collega's, van den Kring te dienen. Want met het contract in de hand zou de Kring zich wenden tot de Nederlandsche journalisten en verklaren: ziet, dit zijn fatsoenlijke, redelijke arbeidsvoorwaarden. Welnu, dat waren het niet. Daarom is het verworpen. En men houde het ons ten goede: wij, die van oordeel zijn dat de Kring zich meer als vakvereeniging moet ontwikkelen, zien in het thans ontstane conflict het bewijs, dat zij op den goeden weg is. D. H.
***
Het ligt niet in onze bedoeling te treden in een beoordeeling of bespreking van vorenstaande beschouwing, ontleend aan de Mededeelingen aan de leden van de Vereeniging „De Nederlandsche Dagbladpers". Echter willen wij, tot beter begrip, opmerken, dat onzerzijds niet „verontschuldigenderwijze" is gezegd, dat de onderhandelaars ter andere zijde „toch fatsoenlijke menschen waren". Wij hebben enkel ter verklaring van het standpunt, waarop wij ons bij de onderhandelingen hebben gesteld, in het midden gebracht, dat wij van de meening zijn uitgegaan, dat wij met fatsoenlijke menschen onderhandelden over hetgeen naar billijkheid van weerszijden gevraagd en gegeven kon worden, waarbij overvragen dus geen pas gaf. Wat betreft het niet protesteeren tegen de liefelijkheden in de vergadering aan het adres der directies — och, wij voor ons zijn aan die holle rethorica van sommige zijden reeds zoozeer gewend, dat wij deze geen ernstig protest meer waardig keuren. Overigens meenen wij ons te herinneren, dat van de bestuurstafel wel een poging is gedaan om dit geschetter terug te wijzen. Wij blijven betreuren dat de slecht bezochte Kringvergadering daarvoor meer ontvankelijk was en zoo den schijn op ons laadde alsof wij buiten de perken van onze opdracht waren gegaan. De Commissie voor het Arbeidscontract, H. TERSTEEQ.
Mr. H. Louis
ISRAELS.
Meieleeiiop uit k plaatselijke yereenipp. Het Kamer-overzicht. In de vergadering van de Haagsche Journalisten-Vereeniging van 28 Januari 1911 heeft de heer C. K. ELOUT een voordracht gehouden over het Kamer-overzicht. De heer ELOUT ving zijn aangename causerie aan met eenige mededeelingen omtrent het ontstaan van het Kameroverzicht, aan de hand van het standaardwerk van den heer B. BLOK : „40 Jaar op de Pers-tribune der Tweede
M E D E D E E L I N G E'N. Kamer". In 1861 schreef de heer LION hier te lande de eerste Kamer-overzichten. Als definitie van het Kameroverzicht zou spr. willen zeggen: een Kamer-overzicht is eene samenvatting van of bespreking van of beschouwing over eene Kamer-vergadering, zonder dat daarbij de chronologische volgorde der feiten in acht behoeft genomen te worden. Hij zou de Kamer-overzichten in 5, categorieën willen verdeelen: 1°. een beredeneerd verslag (als in De Standaard, Het Nieuws van den dag, De Residentiebode); 2°. een louter kritieklooze resumptie van het gesprokene; 3°. eene resumptie met critiek van den schrijver, waarbij echter de resumptie hoofdzaak blijft; 4°. een overzicht waarin de critiek hoofdzaak is, waaraan men een politieke oeschouwing vastknoopt (de vermaarde overzichten van wijlen Mr. GEORGE BEUNFANTE); 5°. een overzicht in ironische of parodieerenden vorm (zooals vroeger van den heer J. C. SCHRODER in De Telegraaf). Nog is er een vorm, dien vroeger collega DE ROODE had, die zijn verslagen in Het Volk steeds door een kort inleidinkje liet vooralgaan dat eene impressie gaf van de vergadering. Dan zaten de lezers in de zaal reeds in een door hen gewilde stemming te wachten op het opgaan van het gordijn en het afspelen van het stuk. Hoe moet nu een overzicht wezen? Spr. zou zeggen: tout genre est bon, hors Ie genre ennuyeux. Invloed oefenen op de Kamerleden door het overzicht is bijzaak. In de eerste plaats moet de overzichtschrijver schrijven voor zijn lezers. Hij moet daarbij echter niet beneden hun geestelijk peil blijven, noch ook te hoog daarboven, maar even erboven; het moet hen jets opheffen. Men mag ook de personen van de Kamerleden erin betrekken; dit is vaak noodig om den lezers een juist beeld te geven van de waarde van het gesprokene in de vergadering zelf. Men moet belangstelling bij zijn lezers wekken voor de verhandelde politieke zaken. Van een overzichtschrijver kan men alleen deze mate van objectiviteit vergen, dat hij alle sprekers zoo eerlijk mogelijk behandelt. Men mag in een overzicht niet aan de eene partijgroep een andere maatstaf van critiek aanleggen dan aan de andere. Een volkomen eerlijk oordeel mag dus van den overzichtschrijver geëischt worden. De critiek van de Kamerleden op dat oordeel moet bijzaak zijn voor den overzichtschrijver. Het is trouwens niet gewenscht dat hij te veel aanraking zoekt met Kamerleden, daar dit zijn zelfstandigheid kosten kan. Nog behandelde spr. de vraag: kan het Kamer-overzicht zijn gelijk de heer BLOK in zijn boekje zegt, „een machtige hefboom van de publieke opinie?" Spr. achtte dit moeilijk te beoordeelen, al was hij persoonlijk vrij sceptisch gestemd omtrent de werking van het overzicht op het publiek. Ook dient steeds gelet op de verantwoordelijkheid, die hij tegenover het publiek draagt, ook wanneer hij zijn Kamer-overzicht schrijft. Bij de op deze met groote belangstelling aangehoorde en met luid applaus begroete causerie volgende discussie deed de heer B. BLOK nog eenige interessante aanvullende mededeelingen omtrent de historie van het Kamer-overzicht. Het is ontstaan uit het denkbeeld van den toenmaligen hoofdredacteur van Het Nieuwe Dagblad om op Engelsche manier aan de lezers een overzicht te geven van alles wat er voorviel in de wereld. Daarvoor bevatte dan ook de courant geregeld een binnen- en buitenlandsch overzicht. Het Kamer-overzicht moet zijn een toelichting op het verhandelde in de Kamer, een prikkel tot lezen voor het publiek van de Kamerverslagen, een resumptie van de hoofdpunten van het debat. De verslagen zelf moesten zijn volmaakt objectief en eerlijk, en daarnaast moest staan een gewild -ubjectief overzicht, dat een indruk geeft van het voorge-
9
vallene, a vol d'oiseau voorlichting geeft aan het publiek en tevens invloed oefent op den gang der zaken. Spr. schetste hoe zulk een overzicht door LlON geschreven werd, heet van de naald, haastig gedicteerd aan een verslaggever en gaf te kennen dat hij zulke overzichten, gelijk er heden nog in sommige bladen geschreven worden,' beschouwt als het meest beantwoordende aan de eisenen die aan een Kamer-overzicht, dat dien naam verdienen wil, behooren te worden gesteld. De heer D. HANS, er op wijzend hoe in publieke en zelfs in parlementaire kringen het onderscheid tusschen Kamer-verslag en Kamer-overzicht vaak uit het oog wordt verloren, betoogde dat z. i. de heer ELOUT de grenzen van het begrip Kamer-overzicht te wijd had getrokken. Het beredeneerd verslag, door den inleider als één der typen genoemd, is z.i. geen overzicht, en kan niet als zoodanig worden beschouwd. Het mist er juist de kenmerken van De heer J. VAN DER WIELEN was van meening, dat het ideaal-overzicht is dat, hetwelk niet probeert het verslag te vervangen. De invloed daarvan op den politieken gang van zaken was door den heer ELOUT onderschat. De Regeering heeft behoefte aan hoogstaande mannen, die niet slechts de wenschen en wenken van het publiek overbrengen, maar die ook den weg aanwijzen dien de Regeering heeft in te slaan. Meer gelegenheid tot aanraking met de Kamerleden zou daarbij den overzichtschrijver van groot nut kunnen zijn. De voorzitter, Mr. L. J. PLEMP VAN DUIVELAND, verklaarde het grootendeels eens te zijn met den heer ELOUT, doch zich te vereenigen met de welwillende critiek van den heer HANS. Zijns inziens valt in de overzichten te onderscheiden het politiek en het artistiek element. Men moet hebben den politieken blik, wil men een goed overzichtschrijver zijn. Daarmede kan men invloed uitoefenen naar beide zijden: op publiek en Kamer. Maar men moet niet te veel invloed willen uitoefenen. Naar aanleiding van de door den heer VAN DER WIELEN bepleite wenschelijkheid, dat de Kamer-overzichtschrijver meer aanraking zoeke met de Kamerleden, verklaart spr. meer te deelen de opinie van den heer ELOUT dan die van collega VAN DER WIELEN. Van couloirs, waar men Kamerleden kan spreken, is bij een beperkt aantal Kamerleden als hier te lande het groote gevaar te vreezen, dat men er voortdurend dezelfde Kamerleden — en natuurlijk meestal geestverwanten — tegen 't lijf loopt die zich gaarne willen mengen in het werk van den overzichtschrijver en hem hun opinie opdringen. Wat het artistiek element aangaat in het Kamer-overzicht was hij van oordeel, dat voor den Kamer-overzichtschrijver het groote gevaar bestaat het artistiek, litteraire deel van zijn taak te gaan „uitbreiden" ten koste van den eigenlijken inhoud. Het uiterste daarvan is gelegen in de parodie. Dat de heer ELOUT dezen eveneens als een categorie van Kamer-overzichten aanmerkte, daarmede kon spr. zich niet vereenigen Daarbij wordt niet een overzicht beoogd van het voorgevallene, maar wordt de Kamervergadering gebezigd als voorwendsel om zijn litteraire gaven tentoon te stellen. Ook achtte spr. steeds gewenscht — in 't algemeen althans — zeker streven naar volledigheid in het Kamer-overzicht. Nog verklaarde hij dat het samenzijn met andere journalisten op de pers-tribune voor den overzichtschrijver in zekeren zin een gevaar oplevert, daar zoo licht door een terloops geuit oordeel een vaak onjuiste opinie omtrent een of ander spreker of voorval wordt gevormd, dat men dan als uniforme meening in alle ochtendbladen terugvindt. . Na repliek van den heer ELOUT en eenige discussie omtrent het al of niet wenschelijke van het maken van veel aanteekeningen en het schrijven van het overzicht dadelijk na de vergadering of eenige uren later, sloot de Voorzitter met een woord van dank aan den inleider de vergadering.
10
MEDE Lustrumfeesten 1911.
Aanvragen om toegangsbewijzen tot de feestelijkheden gedurende de a. s. Lustrumfeesten van het Utrechtsche Studentencorps, gelieve men vóór 1 Juni a. s. te richten aan den secretaris van het „Perscomité voor de Lustrumfeesten 1911", den heer W. DE VREEDE, Achter St. Pieter l bis te Utrecht. De secretaris van „De Utrechtsche Pers" J. VAN AMSTEL.
XVe Perscongres. Rome 4—10 Mei 1911. 3 Mei. Ontvangst in het gebouw der Associazione della Stampa, Piazza Colonna. 4 Mei 11 u. Opening van het congres door den Koning van Italië in het Kapitool. — Dejeuner. — Galavoorstelling. 5 Mei. Zitting. Ontvangst door den minister van Onderwijs op den Palatinus. 's Avonds ontvangst bij den Minister van Buitenlandsche Zaken. 6 Mei. Zitting. Gardenpartij op het Quirinaal, aangeboden door den Koning, Galavoorstelling. 7 Mei. Bloemenfeest in de villa Borghese. Bal in den Cercle Artistique. 8 Mei. Tocht naar Frascati, Grotta Ferrata, enz. 9 Mei. Zitting. Ontvangst door den burgemeester van Rome in 't Kapitool. 10 Mei. Sluitingszitting. Banket, aangeboden door de Stampa italiana. (Omstreeks 20 Mei ontvangst te Turijn.) Het getal leden van het Congres is bepaald op ten hoogste 300, met 50 dames. Uiterlijk 5 April moet de mededeeling van de namen der afgevaardigden geschieden door tusschenkomst van de vertegenwoordigers der verschillende landen in het Bureau Central. Inzending moet daarbij geschieden van twee fotoportretten van elk lid en vier van elke dame. (De dames, die leden vergezellen, moeten zijn hun echtgenoote, dochter, zuster of andere na-verwante.) Opgaaf moet geschieden van naam en voornamen; van de dames ook de geboortenaam. Tegelijk moet (dus mede 5 April uiterlijk) worden overgemaakt 20 francs voor ieder lid en iedere dame. De afgevaardigden genieten, ook voor de vergezellende dames, vrij vervoer op de Italiaansche spoorwegen van 25 April tot 25 Mei. (Voor 't verkrijgen van deze vrijkaarten zijn de foto's vereischt.) De afgevaardigden, die gebruik wenschen te maken van het vrije vervoer, dat ook de Fransche spoorwegmaatschappijen verleenen (voor dames tegen half geld), moeten zich daartoe vóór 15 April wenden tot M. VICTOR TAUNAY, sécrétaire-général van het Congres, 93 rue du Bac, Parijs, onder mededeeling van den naam der Fransche grensstations, over welke men naar Italië en terug wil reizen. De commissie van organisatie te Rome is bereid, voor logies te zorgen. Daaromtrent zal nader worden bericht. (Zie verder pag. 4.)
E E L IN G E N.
Uit het Binnenland. De pers en de justitie. In het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer op de Justitie-begrooting voor het loopende jaar kwam het volgende voor: „Door sommige leden werd er over geklaagd, dat in de pers zoo dikwijls mededeelingen en verslagen voorkomen omtrent justitieele aangelegenheden, die daar weinig op hun plaats zijn te achten. Vooreerst had men het oog op uitvoerige reportersverslagen betreffende sexueele misdrijven, zooals onlangs aangaande den moord te Renkum. In verband met het bekende feit, dat misdrijven van dien aard niet zelden blijken te zijn begaan onder den indruk der beschrijving van soortgelijke misdrijven, zijn zulke verslagen zeer al' te keuren, ja als gevaarlijk te beschouwen. Voorts treft men niet zelden berichten aan over een instructie in strafzaken, over de houding van den verdachte tijdens de instructie enz. Ook komt het voor, dat de dagbladen mededeelingen behelzen omtrent personen, die eerlang, na een vonnis te hebben ondergaan, de gevangenis zullen verlaten. En eindelijk worden soms stukken gepubliceerd, zooals onlangs de brieven van den moordenaar te Renkum en het antwoord daarop van den vader van het vermoorde meisje, die alleen voor de justitieele autoriteiten van belang zijn te achten en allerminst voor het groote publiek bestemd zijn. Men drong er bij den Minister op aan, dat van justitie- en •politiewege zorgvuldig worde vermeden de stof voor al deze berichten te leveren. Aan de ambtenaren behoort te worden verboden mededeelingen van dien aard te doen aan personen, die niet uit den aard van hun Overheidsambt geroepeu zijn die te ontvangen.- Men vroeg welke omtrent dit punt de meening van den Minister is".
Daarop schreef de Minister van Justitie in zijn Memorie van Antwoord: „De oudergeteekende betreurt met de leden der Kamer, die dit onderwerp ter sprake brachten, dat dikwijls dagbladen en tijdschriften mededeelingen en verslagen omtrent justitieele aangelegenheden bevatten, die in het algemeen belang behoorden achterwege te blijven. Niet alleen toch bestaat het gevaar, waarop door deze leden werd gewezen, dat aan de uitvoerige beschrijving van een gepleegd misdrijf het begaan van nieuwe misdrijven van soortgelijken aard te wijten zal zijn, doch bovendien kan het ontijdig plaatsen van een bericht omtrent eene bijzonderheid van het loopende onderzoek ernstig bemoeilijken de ontdekking van den dader. Dit alles schijnt zoó duidelijk, dat de oudergeteekende het vooralsnog niet noodig acht uitdrukkelijk de aandacht der Justitie en Politie op het bedenkelijke van de hier bedoelde mededeelingen aan de pers te vestigen. Het is toch niet wel aannemelijk, dat de gewraakte berichten van Justitie- of politiewege geopenbaard worden. Meer waarschijnlijk is het, dat de hier bedoelde ambtenaren niet kunnen slagen in hun pogingen de gewenschte geheimhouding te bewaren door den vaak buitengewonen ijver der reporters. Ook vergete men niet, dat de als verdachten en getuigen gehoorde personen wettelijk in geen enkel opzicht tot geheimhouding van het onderhoud met den justitieelen ambtenaar verplicht zijn."
In verband met een en ander worden ons eenige korte opmerkingen veroorloofd. Het gebeurt wel eens een enkelen keer, dat een vertegenwoordiger van de pers bij de uitoefening van zijn functie in botsing komt met een vertegenwoordiger der justitie. Een conflict van dat karakter, zij het breeder en onpersoonlijk, komt in bovenstaande citaten uit Kamer-stukken tot uiting. En ook naar onze meening was er voor de waarschuwing in het Voorloopig Verslag alle aanleiding. Verschillende bladen toch hebben het vorig jaar vrij uitvoerige mededeelingen gedaan over het voor-onderzoek in de Renkumsche moordzaak. Zij wisten van het verhoor van den beklaagde door den rechter-commissaris allerlei bijzonderheden te vertellen. Daarover gaf o. a. het Weekblad van het Recht zijn verwondering te kennen, omdat het voor-onderzoek geheim is. Het blad schreef o. a. „Wij hopen, dat aan deze berichten de fantasie der verslaggevers een belangrijk aandeel zal hebbeu gehad, wij hopen dat eene ernstige en besliste tegenspraak zal volgen tegen wat werd medegedeeld omtrent de wijze, waarop ten onzent rechterlijke ambtenaren verhooren zouden afnemen. Mocht die tegenspraak
MEDEDEELINGEN. niet kunnen volgen, dan zouden wij willen voorstellen op de aanstaande justitie-begrooüng een post uit te trekken groot genoeg om iederen rechterlijk ambtenaar te voorzien van een exemplaar van het werk van Lailler—Vonoven, Les erreurs judiciaires. Het werk is al niet meer van den laatsten tijd en zou gemakkelijk met nieuwe voorbeelden kunnen worden aangevuld. Toch blijft de lezing er van leerrijk en, zou men aan het boven medegedeelde geloof moeten hechten, jammer genoeg noodzakelijk".
Men ziet: het verwijt van het Weekblad richt zich tot de rechterlijke ambtenaren, die, over het hoofd ziende de dwalingen, welke bij het voor-onderzoek kunnen worden begaan, het geheime karakter daarvan schenden door aan de pers mededeelingen te doen'. Waar nu het Weekblad den rechterlijken ambtenaren de studie van Les erreurs judiciaires aanraadt, wenschen wij den journalisten de vraag voor te leggen, of het ook onzerzijds geen mistasting is, om in strafzaken, hangende het voor-onderzoek, hierover mededeelingen te publiceeren. Nu willen wij niet zeggen dat over alles wat geheim is, de pers moet zwijgen. Dat geheime stukken, rapporten, mededeelingen, door de pers nimmer openbaar mogen worden gemaakt. Maar de rechtsspraak bekleedt in dit opzicht toch een zeer bijzondere positie, en wanneer het gerechtelijk onderzoek in een bepaald stadium een geheim karakter draagt, dan is dat enkel en alleen uit een oogpunt van algemeen belang, een waarborg voor veiligheid en rechtszekerheid, en wij zijn geneigd te meenen, dat daarom de pers in die phase van het onderzoek tegenover de justitie een zeer gereserveerde houding in acht moet nemen en harerzijds er niet toe moet medewerken, het geheime karakter, hoe dan ook, te schenden. De pers is het publiek. En bij het verhoor door den rechter-commissaris wordt het publiek nu eenmaal niet toegelaten. De pers moet de veiligheid, de ongereptheid der rechtspraak en de reputatie der rechterlijke macht mede helpen handhaven, en dat doet zij, door over het voor-onderzoek te zwijgen. In stede daarvan schrijft zij er vaak over juist bij gewichtige en sensationeele zaken, hoewel juist daar het geheime karakter te meer diende te worden ge-ëerbiedigd. Bladen, die eenerzijds alle namen, zelfs alle initialen weren uit de verslagen der rechtszittingen, een maatregel die wij absoluut niet noodzakelijk achten, publiceerden onlangs allerlei details van het voor-onderzoek in de Renkumsche moordzaak. En wij hebben in dit korte stukje maar willen zeggen, dat naar onze meening de verhouding tusschen pers en justitie beter en zuiverder is, wanneer de bladen géén bijzonderheden opnemen over het voor-onderzoek in strafzaken, wanneer journalisten op rechterlijke ambtenaren geen pressie uitoefenen, om mededeelingen te doen over geheime dingen. D. H.
11
geleden in De Rotterdammer schrijvend over de fouten van het parlement, liet hij deze vermaning los aan het adres der Nederlandsche journalisten: Ach, waar zijn de dagen toen men een hoogstaande pers in Nederland had; een pers die begreep wat het was door juiste voordracht der zaken, door inlichting en voorlichting verkeerde opvattingen te bestrijden, het zakelijke te waardeeren, het verkeerde op waardige wijze af te keuren, en zoodoende een gezonde publieke opinie te helpen vormen, in stee van haar op een valsch spoor te leiden of te speculeeren op haar lagere instincten ? Wij durven dit noemen een krasse beschuldiging. Een beleediging voor de Nederlandsche journalistiek, door niets gerechtvaardigd en van geen bewijs vergezeld. En daarom mag er op deze plaats met nadruk tegen worden geprotesteerd. D. H.
Personalia. Door de stoomdrukkerij, waar de Maas en Waler en de Nieuwe Overbetuwe verschijnen, en die van Druten naar Nijmegen wordt overgebracht, zal behalve genoemde bladen ook worden uitgegeven een nieuw katholiek-democratisch blad, dat driemaal per week zal verschijnen. De heer MAX VAN POLL, tot dusver hoofdredacteur van De Gelderlander, zal als redacteur daaraan verbonden worden. Naar aan De Tijd wordt medegedeeld geschiedt het aftreden van den heer VAN POLL als hoofdredacteur van De Gelderlander niet geheel en al vrijwllig, maar vloeide zijn ontslag voort uit een ernstig meeningsverschil met de eigenaars van dit blad. De directe aanleiding tot het ontslag moet gezocht worden in een redevoering, welke de heer VAN POLL hield in de R. K. Kiesvereeniging te Nijmegen, waarin hij voor een zijner denkbeelden ook in de vergaderzaal propaganda maakte en waarvan als conclusie een motie met groote meerderheid werd aangenomen. Door deze motie achtte de voorzitter der vereeniging, het Tweede Kamerlid Jhr. VAN NISPEN TOT SEVENAER, zich genoopt tot aftreden als voorzitter der kiesvereeniging. Later kwam hij op dit besluit terug, doch de motie is gehandhaafd gebleven. De heer P. M. J. VAN TETERINQ heeft ontslag genomen als redacteur-verslaggever van de Nieuwe Haarl. Courant en blijft te Haarlem fungeeren als correspondent van dagbladen. Adres: Groote Markt 4.
Een krasse beschuldiging. Toen, eenige jaren geleden, in de Tweede Kamer het voorstel behandeld werd om een Kort Verslag der vergaderingen te doen samenstellen, voerde één der leden over de dagbladpers en met name over de parlementaire pers op zeer onheusche wijze het woord. Die afgevaardigde was de heer A. BRUMMELKAMP. Zijn aanval veroorzaakte op de pers-tribune nog al beroering, te meer, waar de spreker blijk gaf niet eens te kunnen onderscheiden tusschen het Kam er- verslag en het Kamer-overzicht. De parlementaire journalisten hebben dan ook kort daarna, zij het op tamme wijze, tegen dien afgevaardigde gedemonstreerd, door in vrij groot aantal toen hij aan het woord was de tribune te verlaten. Het schijnt echter, dat de heer BRUMMELKAMP per sé wil optreden als de man, die de Hollandsche pers haar misdaden onder het oog zal brengen. Eenige weken
Uit het Buitenland. Uit Duitschland. De nieuwe Duitsche Journalistenvereniging die aan het einde van het vorige jaar tot stand kwam, ontving van den Duitschen Rijkskanselier Z. Exc. VON BETHMANN HOLLWEG het navolgend schrijven d.d. 29 Januari 1911: „Van de in uw vriendelijk schrijven van 9 December 1910 mij medegedeelde oprichting van het Reichsverband der Deutschen Presse nam ik met belangstelling kennis. Daar de Bond tot stand is gekomen door de samenwerking der twee grootste tot dusver bestaande organisaties, het Verband Deutscher Journalisten- und Schriftstellervereine
12
MEDEDEELINGEN.
en de Bund Deutscher Redacteure, komt het mij voor dat hierdoor de grondslagen gelegd zijn om den Rijksbond te doen groeien tot eene organisatie die het geheel der Duitsche pers omvat. Bij de buitengewone ontwikkeling van het Duitsche dagbladwezen is het van hooge waarde dat de Duitsche pers zich zelve eene organisatie geeft die voor de betrokkenen, zoowel wat betreft de vertegenwoordiging van hun stand, als de voorzorg voor economische belangen, eene gepaste waarneming van hunne belangen verzekert. Dit streven van den Rijksbond begroet ik met levendige sympathie en ik ben gaarne bereid, voor zooverre zich de gelegenheid voordoet, de vereeniging ook mijnerzijds te ondersteunen." * * * Men herinnert zich dat bij gelegenheid der oploopjes te Moabit eenige journalisten, bepaaldelijk correspondenten van Engelsche bladen, zeer onaangenaam door de politie behandeld zijn. De vele besprekingen naar aanleiding van dit incident gevoerd, hebben thans den Berlijnschen Polizeiprasident VON JAQOW er toe gebracht perskaarten voor reporters in te voeren. Deze instelling die in de meeste landen reeds lang bestaat, werd door hem aan de besturen der te Berlijn bestaande persvereenigingen bij het navolgend schrijven medegedeeld. „Ten einde zooveel mogelijk te voldoen aan de behoefte van de pers te dezer stede, wat betreft plaatselijke reportage, zal in het vervolg bij wijze van proef door eene legimitatiekaart aan de journalisten de uitoefening van hun beroep gemakkelijker worden gemaakt. Bepaaldelijk zal deze kaart hen in staat stellen bij buitengewone omstandigheden, betoogingen, rampen, enz. naar de plaats, waar het voorvalt, te kunnen gaan, en de door de politie gemaakte afzettingslijn te passeeren. Een recht is aan het bezit niet verbonden. „De kaart heet „perskaart" en bestaat uit een stukje gekleurd carton, formaat visitekaart, waarvan op de voorkant de photografie en handteekening van den houder is geplaatst, en waarvan de rugzijde den navolgenden tekst bevat: „Bij deze wordt de politie verzocht de taak van den heer , van de courant, voor zooveel mogelijk is, te verlichten en hem te veroorloven de afzettingslijn te passeeren in zoover daartegen geen beletsel bestaat" „Bij plechtigheden, tot welke, wegens gebrek aan ruimte, slechts een beperkt aantal personen kan worden toegelaten, zooals bij ontvangst in stations, inwijding van kerken, enz. gelden deze kaarten niet. In zoodanige gevallen zullen echter, voor zooverre de ruimte het toelaat, speciale, slechts voor één dag geldige kaarten worden uitgegeven. „De perskaart wordt jaarlijks vernieuwd; hare uitreiking geschiedt door het Bureau van den Koninklijken Politiepresident. Overeenkomstig de behoefte doch alleen op verzoek worden de kaarten uitgereikt aan de redacties der bladen of aan plaatselijke correspondenten. Bij het verzoek dat
door den leider van het blad, of bij correspondenten door de persvereeniging, is in te dienen, moet de naam van den houder nauwkeurig worden opgegeven, terwijl zijn photografisch portret met eigenhandige onderteekening er bijgevoegd moet worden. Voor de juistheid dezer opgave, en de betrouwbaarheid van den houder der kaart is de leider van het blad, of wel de persvereeniging, aansprakelijk. Voor leden der buitenlandsche pers is de Vereeniging der Buitenlandsche Pers verantwoordelijk. Aan journalisten die noch tot eene bepaalde redactie, noch tot het Bezirksverband der Presse Berlin und der Provinz Brandenburg, noch tot de Vereeniging van Buitenlandsche Journalisten behooren, kan eene perskaart alleen worden verstrekt, wanneer na onderzoek de betrouwbaarheid van den verzoeker buiten twijfel vast staat. Ingeval van misbruik der kaart, kan deze steeds worden ingetrokken. Het verlies der kaart moet terstond aan het Bureau van den Koninklijken Politiepresident worden bericht." Men ziet dat het Parijsche voorbeeld in elk opzicht is gevolgd.
Ingezonden. 3. Charleville Mansions Londen, W. 5 Februari 1911. Waarde Redactie! In N°. 130 der Mededeelingen waart u zoo vriendelijk eenige regels te wijden aan het feit, dat ik onlangs mijn 25-jarige loopbaan als journalist mocht herdenken, waarvoor mijn dank. Evenwel, u zoudt mij verplichten in het volgend nummer eene kleine verbetering dienaangaande te willen opnemen, iets, waarop ik prijs zou stellen, omdat degene, wien dat betreft, naar ik meen nog tot ons gilde behoort, ik niet gaarne den schijn op mij zou laden, dat ik hem, die mij feitelijk de eerste schreden leerde zetten op het pad der journalistiek, zou zijn vergeten. De zaak is n.l. dat ik niet, zooals u mededeeldet, in Januari 1886 mijn loopbaan bij de Amsterdamsche Courant aanving, doch dit deed als verslaggever bij den heer A. B. DE MATHA, die toen een correspondentie-bureau had opgericht in de Spuistraat bij de toenmalige Huiszittensteeg. Het was o.a. voor de Dagbladen, die hij toen van Amsterdamsch nieuws voorzag, dat ik de gebeurtenissen in het Volkspark en het Paling-oproer „versloeg". In November van datzelfde jaar ging ik over naar de Amsterdamsche Courant en bleef daar werkzaam tot Februari 1893, toen ik werd benoemd tot lid der redactie van het blad, dat ik thans de eer heb hier te vertegenwoordigen. Met dank voor de plaatsing en collegialen groet,
A. DE LA MAR AZN.
E. w. DE JONG.
AMSTERDAM.