KINDERARBEID
Een informatiepakket voor een werkstuk of spreekbeurt
COLOFON Tekst: Herman Bosman Met bijdragen van: Harry de Ridder Illustraties: CMO en zijn licentiegevers, Flickr, Solidaridad, Unicef, ILO, Licadho, G. Oonk, MVF, SAVE, JEEVA Jyothi De inhoud is met zorg samengesteld. Mocht u van mening zijn dat inbreuk is gedaan op uw auteursrechten of beeldrechten, dan verzoeken wij u vriendelijk contact met ons op te nemen via
[email protected].
Centrum voor Mondiaal Onderwijs
Postbus 9108 6500 HK Nijmegen tel. 024-3613074 e-mail:
[email protected] http://www.cmo.nl
U kunt op de website http://www.cmo.nl terecht voor aanvullende informatie bij dit scriptiepakket. U vindt daar ondermeer voor gebruik in de klas: een onderzoeksopdracht gebaseerd op de inhoud van het scriptiepakket met een overzicht van de competenties die daarbij worden aangesproken. De gebruikersnaam is: kinderarbeid Het wachtwoord is: project027
De Scriptieservice Nieuwe Stijl is mede mogelijk gemaakt door een bijdrage van Kerk en Wereld en door een solidariteitsbijdrage van de gezamenlijke religieuzen in Nederland via de commissie PIN.
© Centrum voor Mondiaal Onderwijs, Nijmegen, 2007
II
INHOUD Inleiding
pag. 1
Kinderarbeid vroeger: een kwestie van armoede Ontstaan van kinderarbeid Tegen kinderarbeid Kinderwetje en leerplicht
pag. pag. pag. pag.
2 2 3 4
Kinderarbeid nu: een kwestie van armoede Kindarbeiders zijn er overal Een rondje langs de werelddelen Oorzaken van kinderarbeid
pag. pag. pag. pag.
5 5 6 7
Kinderarbeid in soorten en maten Huishoudelijk werk Werken op het land Werken in de industrie De straat is hun werkplaats Jonge prostituees Kindsoldaten
pag. pag. pag. pag. pag. pag. pag.
8 8 9 10 11 12 13
Conferentie tegen kinderarbeid Agenda voor Actie Onzichtbare arbeid Jongerenforum in Oslo
pag. pag. pag. pag.
14 14 15 16
Onderwijs tegen kinderarbeid M. Venkatarangaiya Foundation Alle kinderen naar school
pag. 17 pag. 17 pag. 18
Actie Een vakbond van werkende kinderen SAVE: campagne om kinderen naar school te sturen JEEVA Jyothi: opvang en begeleiding van straatkinderen Don Bosco: opvang van voormalige kindsoldaten Schone Kleren Kampagne Van Global March tot Dag tegen de Kinderarbeid
pag. pag. pag. pag. pag. pag. pag.
Aantekeningen
pag. 25
Meer op internet
pag. 27
III
19 19 20 21 22 23 24
IV
INLEIDING Is het vandaag jouw beurt? Of hoef jij thuis niet te helpen met de afwas? Doe je wel eens boodschappen voor je moeder, help je soms in de tuin of was je af en toe voor je vader zijn auto in het weekend? Als dat zo is, is er niemand die daar schande van spreekt. Als je leerling bent op een middelbare school is er grote kans dat je een baantje hebt waarmee je geld verdient. Als vakkenvuller bij de supermarkt, als krantenbezorger of als oppas bijvoorbeeld. Toch zeggen we dat kinderarbeid in Nederland niet voorkomt. Want jij doet het voor een extra zakcentje voor die mooie MP3-speler, die nieuwe sportschoenen of omdat je in het weekend graag wilt uitgaan. Dit soort huishoudelijk werk en bijbaantjes rekenen we niet tot kinderarbeid. Anders wordt het als je als kind zoveel moet werken dat het grootste deel van je dag ermee gevuld is en het geld dat je verdient nodig is om te kunnen overleven. Dan zeggen we dat je kinderarbeid verricht.
Kinderarbeid?
JP is 15 en werkt in een drankwinkel in Ganga (India)
Wat kinderarbeid precies is, daar is niet iedereen het over eens. Tot wanneer ben je nog een kind, en vanaf wanneer ben je een volwassene en mag je werken om aan de kost te komen? Volgens artikel 32 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind is kinderarbeid verboden. Dit artikel zegt echter niet tot welke leeftijd kinderen niet mogen werken. ‘ILO-Conventie 138’ van de Internationale Arbeidsorganisatie ILO van de Verenigde Naties doet dat wel. Die noemt als minimumleeftijd waarop iemand mag werken 15 jaar. De meeste mensen houden deze leeftijdsgrens aan als ze kinderarbeid willen omschrijven. Wij doen dat ook; we noemen arbeid door kinderen tot en met 14 jaar kinderarbeid en werkende kinderen tot en met 14 jaar noemen we kindarbeiders. Eerst laten we zien dat er vroeger in Nederland veel kinderarbeid is geweest en hoe daar een eind aan is gekomen (pag. 2). Daarna leggen we uit waarom er nu vooral in ontwikkelingslanden kinderarbeid voorkomt (pag. 5). Dan leggen we uit wat voor werk kindarbeiders doen (pag. 8). We vervolgen met een hoofdstuk over een belangrijke conferentie over kinderarbeid die in 1997 in Oslo heeft plaatsgehad (pag. 14). Daarna laten we zien dat meer en beter onderwijs aan kinderen een krachtig wapen kan zijn tegen kinderarbeid (pag. 17). We sluiten af met enkele voorbeelden van hulporganisaties en actiegroepen die streven naar uitbanning van kinderarbeid (pag. 19).
Binder Singh is 14 en verkoopt eigengemaakt speelgoed
1
KINDERARBEID VROEGER: EEN KWESTIE VAN ARMOEDE Nu werken er veel kinderen in ontwikkelingslanden. Vroeger is dat het geval geweest in landen als Nederland die nu tot de rijke landen horen. We laten zien hoe kinderarbeid in Nederland is ontstaan en hoe het weer (bijna) is verdwenen. Ontstaan van kinderarbeid Begin 19e eeuw beginnen kinderen mee te doen aan huishoudelijke werkzaamheden en huisnijverheid zodra ze daar sterk genoeg voor zijn, soms iets eerder. Goederen worden gemaakt in de huisindustrie. Daar doet vaak het hele gezin aan mee. In die tijd is kinderarbeid gewoon. Echte problemen ontstaan er pas in de tweede helft van de 19e eeuw, na de Industriële Revolutie. Dan verdwijnt de huisnijverheid omdat goederen in fabrieken met stoommachines sneller kunnen worden gemaakt dan in huis. Kinderen die thuis gemist kunnen worden, gaan met hun ouders mee naar de fabriek om te werken. Dan worden kinderen als jonge volwassenen gezien, zonder de rechten die ze nu hebben, zoals het recht op onderwijs en vrije tijd. Kinderen werken omdat men het normaal vindt, maar vooral ook omdat hun familie in grote armoede leeft. Die kan niet rondkomen zonder het geld dat de kinderen verdienen. Ten slotte nemen werkgevers kinderen in dienst omdat ze die minder hoeven te betalen dan volwassenen. Zowel op het platteland als in de stad werken er kinderen. Er zijn nauwelijks wetten die kinderarbeid of arbeidsomstandigheden regelen. Voor zover er regels zijn, is er nauwelijks of geen toezicht op de naleving ervan. Zo verbiedt een wet uit 1813 om kinderen onder de 10 jaar in mijnen te laten werken. Maar in die tijd stelt de Nederlandse mijnbouw weinig voor. Kinderen werken vooral in textielfabrieken, touwslagerijen en sigaren-, steen- en aardewerkfabrieken. Vaak beginnen ze ermee als ze 7 jaar oud zijn, of zelfs vóór hun vijfde verjaardag! Voor touwslagerijen en spinnerijen zijn kinderen onmisbaar. Elke volwassen touwslager of spinner heeft iemand nodig om het wiel te laten draaien. Dat moet een kind zijn want met een volwassen wieldraaier zou de productie te duur worden. Dankzij goedkope kindarbeiders kan deze nijverheid zich nog een tijdlang handhaven. Omdat kinderen soms wel 15 uur per dag werken, hebben ze weinig of géén tijd om naar school te gaan. In 1853 gaat bijna een kwart van de kinderen die daar oud genoeg voor zijn, helemaal niet naar school. Anderen komen alleen als er geen (seizoens)werk te doen valt. Weer anderen volgen na een dag zwaar werken enkele uren avondonderwijs. Veel kinderen gaan van school voor hun 10e jaar. 2
Tegen kinderarbeid Pas in de tweede helft van de 19de eeuw komt er verzet tegen kinderarbeid, en dan nog heel voorzichtig. In 1855 publiceert hoofdonderwijzer Lalleman uit Moordrecht een artikel in het tijdschrift ‘De Economist'. Met dit artikel verwerft hij bekendheid. Het is een lange aanklacht tegen de ‘slavernij in Nederland'. Men krijgt oog voor de negatieve gevolgen van kinderarbeid. Sommigen wijzen erop dat het met de gezondheid van kindarbeiders slecht gesteld is. Anderen betogen dat kinderarbeid niet alleen het gevolg is van de armoede, maar ook de armoede doet toenemen. Dat komt volgens hen omdat kinderen slechter worden betaald dan volwassenen en tegelijkertijd zoveel van de beschikbare werkplekken bezetten dat er voor volwassenen weinig werk overblijft. Het verzet tegen kinderarbeid vindt niet veel weerklank. Fabrikanten willen niet dat kinderarbeid door wettelijke maatregelen wordt beperkt. Dat zou niet in hun belang zijn. Ook zien ouders weinig heil in een verbod op kinderarbeid. Omdat ze in armoede leven, stellen ze hun kinderen zo snel mogelijk te werk. Zij hebben het geld dat de kinderen binnen brengen nodig om rond te komen. Hierdoor ontstaat bij sommigen de opvatting dat kinderarbeid vooral de schuld van de ouders is: die zouden te lui zijn om te werken en liever profiteren van de kinderen. Door deze heersende opvatting komt het protest tegen kinderarbeid maar moeizaam op gang. Ook zijn arbeiders door hun lange werkdagen nauwelijks in staat zelf iets te ondernemen en hebben ze vooral geleerd te berusten in hun erbarmelijke situatie. Verder houdt de kerk, een grote macht in de samenleving van die tijd, zich lang afzijdig, een enkele priester uitgezonderd. Men vindt het op de eerste plaats niet de taak van de kerk om kinderarbeid te helpen beperken en uitbannen. Ook huldigt men de opvatting dat God de verschillende standen geschapen heeft. Ingrijpen in sociale kwesties om standsverschillen te verkleinen zou dus ingaan tegen de wil van God. Tenslotte zegt men dat God de plicht om kinderen op te voeden op de schouders van de ouders heeft gelegd. Als die hun kinderen uit werken laten gaan, is het niet de taak van de kerk of van de overheid om in te grijpen. Toch behalen tegenstanders van kinderarbeid een overwinning als in 1863 een staatscommissie een onderzoek begint naar de ‘toestand der fabriekskinderen'. Na zes jaar komt de commissie tot het oordeel dat kinderarbeid niet wettelijk geregeld hoeft te worden. De commissie heeft vastgesteld dat er inderdaad grote aantallen kinderen werken in nijverheid en industrie. Toch vindt zij dat een verbod op kinderarbeid weinig zin heeft. Als het verbod er komt, zouden ouders hun kinderen thuis of op straat aan het werk zetten, want ze hebben de inkomsten van hun kinderen nodig. De commissie wil zelfs niet aangeven vanaf welke leeftijd kinderen in fabrieken mogen werken. 3
Kinderwetje en leerplicht Toch komt er na het rapport van de staatscommissie een verandering in het denken over kinderarbeid. Zelfs bij fabrikanten. In 1870 wordt er bij de fabriek van Regout in Maastricht een mededeling opgeplakt dat kinderen pas worden aangenomen als zij hun eerste heilige communie hebben gedaan (op de leeftijd van ongeveer 12 jaar). De onvrede over de bestaande misstanden wordt steeds groter. Op 23 november 1871 brengt parlementslid mr. Samuel van Houten het probleem in de Tweede Kamer ter sprake. Hij krijgt niet veel bijval. Minister Thorbecke vindt dat afgewacht moet worden of de fabrikanten er op eigen gelegenheid wat aan doen. Als Van Houten daarmee niet tevreden is, krijgt hij te horen dat hij dan zelf maar een wettelijke regeling moet opstellen en indienen. Dat doet hij in datzelfde jaar. Het wetsvoorstel komt hierop neer dat werkgevers geen kinderen onder de 12 jaar in dienst mogen hebben en dat ouders hun kinderen vanaf hun achtste tot het einde van hun twaalfde jaar naar school moeten sturen. Als mensen niet goed meer rond kunnen komen met het geld dat in huis komt omdat hun kinderen door deze leerplicht geen geld meer verdienen, moeten plaatselijke ‘armbesturen' hen ondersteunen. De wet gaat in 1874 in. Hij staat nu bekend als het Kinderwetje van Van Houten. Over leerplicht is daar echter niets in te vinden. Dat is vooral weggelaten omdat veel mensen omwille van hun geloofsovertuiging leerplicht afwijzen. Die zeggen: liever géén onderwijs dan onderwijs op een openbare school. In die tijd zijn er net als nu openbare scholen. Dat zijn scholen die niet een bepaalde godsdienstige overtuiging uitdragen. De overheid betaalt alleen openbaar onderwijs. Bijzondere scholen, scholen die wél een bepaalde godsdienstige overtuiging uitdragen (en waar je les krijgt in die godsdienst), zijn er niet. Mensen die bijvoorbeeld rooms-katholiek of protestants zijn, konden toen hun kinderen nog niet naar een rooms-katholieke of protesVan Houten wordt bedankt tantse school sturen. Dat kan nu wel. De wet verbiedt niet alle kinderarbeid. Toegestaan blijven ‘huiselijke en persoonlijke diensten' en ‘veldarbeid'. Enkele jaren later wordt de wet aangescherpt. In 1889 wordt alle kinderarbeid beneden 15 jaar verboden. In 1900 wordt de leerplicht ingevoerd. Dan hebben degenen die vinden dat kinderen in de schoolbanken horen en niet in werkplaatsen en fabrieken of op de akkers, het pleit gewonnen. In België wordt de eerste wettelijke regeling inzake kinderarbeid aangenomen in 1889. Kinderarbeid wordt opnieuw geregeld in de Arbeidswet van 1971. Kinderen onder de 14 mogen niet werken. Tot 18 jaar mogen kinderen geen werk doen dat te zwaar voor ze is. Ook gevaarlijk of ongezond werk en nachtarbeid zijn voor kinderen onder de 18 verboden. 4
KINDERARBEID NU: EEN KWESTIE VAN ARMOEDE In rijke landen komt kinderarbeid nog maar weinig voor, in ontwikkelingslanden des te meer. Eerst gaan we per werelddeel na wat voor werk kindarbeiders doen. Daarna leggen we uit waarom deze kinderen werken. Kindarbeiders zijn er overal Het aantal kinderen wereldwijd dat fulltime of een deel van de dag werkt is niet precies na te gaan. Meestal wordt dat niet bijgehouden, en vaak blijkt het onmogelijk te zijn om aan de benodigde gegevens te komen. Om te beginnen worden vooral in ontwikkelingslanden niet alle kinderen bij hun geboorte aangegeven bij de burgerlijke stand. Van kinderen die niet zijn aangegeven, is moeilijk na te gaan of ze werken en zo ja, waar en hoe lang. Ten tweede verdwijnen kinderen spoorloos omdat ze uit hun woongebied vluchten of worden weggehaald door mensensmokkelaars. Ook van deze kinderen is niet na te gaan of ze werken en zo ja, hoe vaak en hoe lang. Op de derde plaats werken sommige kindarbeiders in huis. Voor onderMeisje achter een weefgetouw in India zoekers is dan niet na te gaan wat ze doen en hoeveel tijd ze eraan besteden. Vaak wordt werken in huis niet als arbeid aangemerkt. Ten slotte lopen mensen die kinderen voor zich laten werken er niet mee te koop, omdat ze weten dat veel mensen tegen kinderarbeid zijn en het vaak volgens de wetten van hun land verboden is. Toch is hun aantal redelijk goed te schatten. Volgens de ILO zijn er wereldwijd 246 miljoen kinderen tussen 5 en 17 jaar aan het werk. Van die kinderen werken er 171 miljoen in gevaarlijke omstandigheden zoals in mijnen, met bestrijdingsmiddelen en andere gevaarlijke chemische stoffen in de landbouw of met gevaarlijke machines en apparaten. 73 Miljoen kindarbeiders die werken zijn jonger dan 10 jaar. Van alle kindarbeiders leven veruit de meeste in ontwikkelingslanden. Er wonen dus ook kindarbeiders in rijke landen. Verder verschilt het per werelddeel hoeveel van de kinderen er werken (zie tabel hieronder). Tabel: aantal jongens en meisjes van 5-14 jaar dat werkt per regio in procenten van het totaal aantal jongens en meisjes van 5-14 jaar Regio
meisjes
jongens
Afrika ten zuiden van de Sahara
34
37
Oostelijk en zuidelijk Afrika
29
34
West- en Centraal Afrika
41
41
7
9
Zuid-Azië
15
14
Oost-Azië en Oceanië (zonder China)
10
11
8
11
17
18
Midden-Oosten en Noord-Afrika
Latijns-Amerika en Caribisch gebied Alle ontwikkelingslanden (zonder China)
5
Een rondje langs de werelddelen In Azië werkt ruwweg één op de acht kinderen tussen 5 en 14 jaar. Het gaat bij elkaar om een enorm aantal, omdat ruim de helft van alle 6,5 miljard mensen in dit werelddeel woont. India telt van alle landen in Azië de meeste kindarbeiders. Ook in Pakistan en Bangladesh werken veel kinderen. Deze kinderen werken vaak in fabrieken, bijvoorbeeld als tapijtknoper of leerbewerker. In Oost-Azië en in Oceanië werken veel kinderen als prostituee of in de landbouw. In Zuid-Azië worden kinderen vaak weggevoerd als schuldslaaf. Over schuldslavernij verderop meer. Ook werken daar veel kinderen als prostituee, op bouwplaatsen of als bedelaar. In Afrika werkt ruim één op de vier kinderen tussen 5 en 14 jaar. Hiermee scoort dit werelddeel relatief het hoogst van alle werelddelen. Kindarbeiders werken meestal op het land of in de huishouding. Daardoor kunnen regeringen simpelweg ontkennen dat er kinderarbeid in hun land voorkomt. Steeds meer kinderen in West- en Centraal Afrika worden door mensensmokkelaars weggevoerd en tewerkgesteld bij een andere familie, op een plantage of in een mijn.
Kinderarbeid in Afrika: werken op het land
In Latijns-Amerika werkt één op de tien kinderen tussen de 5 en de 14 jaar, in de huishouding, bijvoorbeeld als dienstmeisje, op het land of in de straatverkoop. In Latijns-Amerika en in het Caribisch gebied brengen mensensmokkelaars kinderen naar kustplaatsen waar veel toeristen komen. Daar worden ze te werk gesteld als goedkope arbeidskracht of als prostituee. Noord-Amerika staat bekend als rijk. Toch werken bijvoorbeeld in de Verenigde Staten tienduiEen verkoper van meloenen zenden kinderen onder de 12 jaar illegaal in de in Guatemala landbouw. De meeste zijn kinderen van arme immigranten, vaak uit Latijns-Amerika, die legaal of illegaal de VS zijn binnengekomen. In Europa gaan kinderarbeid en mensensmokkel vaak samen. In sommige Oost-Europese landen komt veel armoede voor. Daar sturen veel families hun kinderen uit werken om aan extra geld te komen of laten ze aan hun lot over. Vervolgens vallen die vaak in handen van mensensmokkelaars. Die brengen hen naar rijke landen in West-Europa en laten ze daar als goedkope arbeidskrachten werken. Ook brengen mensensmokkelaars kindarbeiders van buiten Europa naar rijke landen in West-Europa. Op die manier komen veel jonge Jonge bedelaar in Roemenië meisjes uit onder meer Moldavië, Wit-Rusland en de Oekraïne via de Balkan West-Europa binnen; daar werken ze als prostituee. Eerst stijgt het wereldwijde aantal kindarbeiders jaar in, jaar uit. Op 12 juni 2006, op de Dag tegen Kinderarbeid maakt de ILO echter bekend dat het aantal is gaan dalen. Dat komt, zegt de ILO, omdat kinderarbeid krachtiger wordt aangepakt, zelfs in de armste landen. Lof zwaait de ILO vooral toe aan Brazilië, Tanzania en Turkije. 6
Oorzaken van kinderarbeid Kinderarbeid is vooral een product van de armoede. In rijke landen kan iedereen met zijn loon of werkloosheidsuitkering minstens redelijk rondkomen en daar zijn gezin mee onderhouden. In ontwikkelingslanden kunnen veel mensen dat niet. Wie geen baan heeft, krijgt geen of een lage uitkering. Mensen accepteren dan snel een baan voor een salaris dat niet voldoende is om het gezin te onderhouden. Mensen die als boer de kost verdienen, krijgen voor hun producten vaak zo weinig dat er evenmin voldoende overblijft om het gezin te onderhouden. Om méér geld in huis te krijgen, moeten andere gezinsleden onder wie de kinderen óók werken. Werkgevers nemen liever kinderen dan volwassenen in dienst, omdat kinderen goedkoper zijn als arbeidskracht. Omdat veel kinderen werken, blijven er voor volwassenen minder banen over. Nog meer volwassenen raken of blijven werkloos en moeten hun kinderen uit werken sturen om (meer) geld te verdienen. Zo houdt kinderarbeid zichzelf in stand. Kinderen werken omdat ze niet of weinig naar school kunnen. In sommige landen is basisonderwijs niet verplicht of is naar school gaan zó duur dat hun ouders het niet kunnen bekostigen. Omdat ze niet naar school gaan of hun school niet afmaken, kunnen ze later alleen slecht betaald werk vinden. Ze kunnen niet goed rondkomen met wat ze verdienen en sturen op hun beurt hun kinderen uit werken. Kinderen blijven soms thuis om andere familieleden te verzorgen. Kinderen komen soms in schuldslavernij terecht. Hun ouders raken in de schulden, bijvoorbeeld omdat ze land tegen een hoge prijs moeten pachten of omdat ze geld moeten lenen voor een bezoek aan de dokter. Ze geven hun kinderen mee aan degene die hen het geld heeft geleend om de schuld af te betalen. Vervolgens verdienen de kinderen te weinig om de schuld af te kunnen betalen. Dan worden die het 'bezit' van de geldlener. Kinderarbeid blijft in stand of neemt zelfs toe als de overheid die niet doeltreffend aanpakt. Soms meent de regering van een land dat er géén kinderarbeid voorkomt, terwijl het wel degelijk het geval is. Dan onderneemt de regering daar niets tegen. Vaak erkent de regering van een land dat er kinderarbeid bestaat en maakt zij daar wetten tegen. Maar die wetten worden vervolgens niet of nauwelijks nagekomen. Rijke landen heffen vaak hoge invoerrechten op producten uit ontwikkelingslanden. Om die producten tóch te kunnen verkopen aan die rijke landen, houden de makers ervan de prijs ervan zo laag mogelijk. Dat doen ze onder meer door kinderen aan het werk te zetten in hun werkplaatsen en fabrieken. Ook grotere bedrijven kopen de producten in bij diegene die het goedkoopst kan leveren. Vaak is dat een lokaal bedrijfje in een ontwikkelingsland. Deze bedrijfjes produceren goedkoop omdat ze kinderen in dienst hebben. 7
KINDERARBEID IN SOORTEN EN MATEN In het vorige hoofdstuk hebben we terloops enkele soorten kinderarbeid genoemd. Hier beschrijven we vijf manieren waarop kinderen werken. We laten daarbij zien hoe ze zijn begonnen met werken en waarom ze dat doen. Huishoudelijk werk Van alle soorten kinderarbeid komt werken in huis samen met werken op het land het meest voor. Overal op de wereld vinden mensen het normaal dat kinderen karweitjes in huis krijgen opgedragen. Men is het er over eens dat je van dat soort werk niet slechter wordt. Je leert ervan en het is ook nog goed voor je gevoel van eigenwaarde. In rijke landen zijn kinderen er maar een klein deel van de dag mee bezig. Veel werk in huis kost weinig tijd omdat het met apparaten als wasmachine en stofzuiger wordt gedaan. In ontwikkelingslanden zijn veel kinderen daar iedere dag uren mee bezig. Vooral meisjes blijven daarvoor van school. Ook doen kinderen vaak lichamelijk zwaar werk. Hun familie heeft te weinig geld om huishoudelijke apparaten te kopen. Sommige kinderen werken in huis omdat er geen volwassenen meer zijn die voor hen kunnen zorgen. Ze hebben bijvoorbeeld geen ouders meer. Dan moet één van de oudste kinderen, meestal een Kleren wassen meisje, voor zijn of haar jongere broers en zussen zorgen. Het is moeilijk bij te houden hoeveel kinderen in huis werken en hoe lang, want het is onzichtbaar voor buitenstaanders. Om hoeveel kinderen wereldwijd het gaat, is dus niet bekend. Wel weet men dat het vooral meisjes zijn, behalve in enkele landen als Nepal en Zuid-Afrika. Kinderen werken ook als hulp in huis bij andere families. Niet alleen rijke, maar ook wat minder rijke families hebben er een in dienst. Prettig hebben deze huishoudelijke hulpen het meestal niet. Vaak hebben ze geen eigen slaapplaats; ze moeten slapen op bijvoorbeeld de keukenvloer. Het eten is vaak slecht, ze krijgen veel slaag of worden uitgescholden. Hulpen werken tot wel 18 uur per dag. Ze staan helemaal op zichzelf, zonder steun en liefde van ouders of familieleden. Ze hebben daardoor weinig contact met hun omgeving. Daardoor is ook hun werk onzichtbaar. Veel arme ouders vragen zich af waarom ze hun dochter naar school zouden sturen. Een moeder in India zegt het zo: "Waarom zou ik mijn tijd en geld verspillen door mijn dochter naar school te sturen, waar ze niets nuttigs leert?... Waarom zou ik haar niet in plaats daarvan aan het werk sturen, zodat ze iets leert over ons vak? Mijn oudste dochter is 15 jaar oud en zal gauw trouwen. Haar schoonmoeder zal haar ergens als schoonmaakster laten werken. Door te veel onderwijs krijgen meisjes het te hoog in hun bol en dan zullen ze door hun mannen worden geslagen of door hun schoonfamilie worden beledigd." 8
Werken op het land Mensen overal ter wereld vinden het normaal dat kinderen op het land werken. Het gebeurt in rijke landen én in ontwikkelingslanden. Kinderen van wie ouders een bedrijf hebben in de land– of tuinbouw, helpen mee, bijvoorbeeld om koeien te melken. In rijke landen hebben landbouwbedrijven tractoren en machines waarmee het land bewerkt wordt. Toch zijn er veel helpende handen nodig als de oogst moet worden geplant of binnengehaald. Niet alleen helpen kinderen hun ouders daarmee, ook laten die extra werkkrachten komen. Vaak zijn dat kinderen. In Nederland bijvoorbeeld wordt aan het begin van de zomervakantie de aardbeienoogst binnengehaald. Oogstmachine Scholieren trekken erop uit en melden zich bij landbouwers om aardbeien te plukken. Dan krijgen ze een plek toegewezen waar ze aan het werk kunnen. Ze doen de aardbeien in kisten en die leveren ze in bij hun werkgever. Ze worden per kist uitbetaald. Later tijdens de zomervakantie kunnen scholieren geld verdienen door mee te helpen met het binnenhalen van de tuin - en speciebonen. Dit wordt niet als kinderarbeid beschouwd. Scholieren doen het in hun vrije tijd en om bij te verdienen, niet omdat ze anders niet rond kunnen komen. In rijke landen werken maar weinig mensen in de land– en tuinbouw, dus ook weinig kinderen. Daar werken de meeste mensen in de industrie en in de dienstensector. In ontwikkelingslanden werken veel mensen in de land– en tuinbouw en in sommige ontwikkelingslanden zelfs de meeste mensen. Alleen al daardoor is het aantal kinderen dat op het land werkt groter. Ook daar helpen kinderen hun ouders als die een boerenbedrijf hebben. Ze kunnen voorHelpen met de al niet worden gemist als hun ouders géén tabaksoogst landbouwmachines hebben. Ploegen, zaaien en oogsten moeten dan altijd met de hand gebeuren. Andere kinderen werken op plantages van grote landbouwbedrijven. Alleen al in Brazilië en Bangladesh werken enkele miljoenen kinderen op plantages. Ze brengen hele dagen op het land door, zonder voorzieningen, zonder geschikte werkkleding. Behalve zwaar is werken op het land ook gevaarlijk, bijvoorbeeld als kinderen groenten oogsten waar de giftige bestrijdingsmiddelen nog vanaf druipen. Bestrijdingsmiddelen en andere stoffen die in de landbouw worden gebruikt, maken kinderen ziek. Ze tasten hun huid, ogen en luchtwegen aan. Net als kinderarbeid in en rond het huis is het werk dat kindarbeiders op het land doen onzichtbaar. Hoeveel kinderen op het land werken en hoeveel tijd ze daaraan besteden is dus moeilijk na te gaan. Helpen bij de katoenoogst in Oezbekistan 9
Kinderen in de industrie Sommige kindarbeiders werken in fabrieken en werkplaatsen. Werk dat veel handarbeid vraagt, laten eigenaren van fabrieken en werkplaatsen het liefst goedkoop door kinderen doen. Soms is het werk zwaar en gevaarlijk. In steenhouwerijen bijvoorbeeld slaan kinderen stenen kapot. Ze werken altijd tussen wolken van stof. Dat stof komt in hun luchtwegen en maakt hen ziek. Stukken steen springen alle kanten op en veroorzaken soms diepe wonden. Een ander voorbeeld is de tapijtindustrie in Pakistan en India. In die landen verkopen of verhuren ouders hun kinderen voor bijna niets aan handelaren. Die halen kinderen vanaf 5 jaar bij hun ouders weg en zetten ze honderden kilometers van huis als slaaf in bij het weven en knopen van tapijten. Ze maken lange werkdagen. Ze moeten vaak dag en nacht wonen en werken in dezelfde ruimte. Soms worden ze aan de weefgetouwen vastgeketend zodat ze niet kunnen weglopen. Hun bazen straffen hen meedogenloos als ze niet gehoorzamen. Ze worden vaak geslagen. De behandeling van kindarbeiders in Indiase en Pakistaanse tapijtfabrieken roept veel protest op. De bekendste actievoerder die het voor deze kinderen opneemt is Iqbal Masih. Als hij 4 jaar oud is, binden de eigenaars van een tapijtweverij hem vast aan een weefgetouw. Aan dat apparaat moet hij twaalf uur per dag werken. Zes jaar later bezoekt een Pakistaanse organisatie tegen kinderarbeid zijn werkplek. Zij zien een kleine, angstige en uitgemergelde jongen. Kort daarna weet hij te ontsnappen. Hij wil naar school. Omdat zijn baas van de tapijtweverij de school in de buurt in de gaten houdt, gaat hij naar een school verder weg. Twee jaar later begint hij mee te doen aan acties tegen kinderarbeid. Zo weet hij duizenden kinderen te bevrijden. Hij is niet meer bang voor zijn oude baas. Volgens Iqbal is die nu bang voor hem. Hij maakt een tournee door Zweden en de VS. Daar krijgt hij een prijs van sportschoenenfabrikant Reebok en een beurs aan de Amerikaanse Brandeis Universiteit. Hij maakt veel indruk op Amerikaanse scholieren. Een Amerikaanse school stuurt brieven Iqbal Masih naar de regering van Pakistan en naar Amerikaanse politici. De leerlingen van deze school houden een inzameling. Iqbal vertelt ze dat hij de Abraham Lincoln van Pakistan wil worden. Lincoln is de president van de VS (van 1861 tot 1865) die de slavernij in dat land heeft afgeschaft. Het lukt Iqbal niet om de kinderarbeid afgeschaft te krijgen. Hij wordt net als Lincoln vermoord, vermoedelijk door mensen die belangen hebben in de tapijtindustrie (of een andere industrie die baat heeft bij kinderarbeid). Daarna blijven de omstandigheden van kindarbeiders in Indiase en Pakistaanse tapijtfabrieken slecht. 10
De straat is hun werkplaats In veel steden in ontwikkelingslanden werken kinderen op straat. Ze verkopen groente en fruit op de markt, ze poetsen de schoenen van voorbijgangers, ze rennen tussen wachtende auto's voor een verkeerslicht om de ramen te wassen, ze verkopen ijsjes aan dorstige buspassagiers of proberen het publiek als muzikant te vermaken. Ze verkopen alles waar geld mee te verdienen valt: van bidprentjes en kranten tot illegale cassettebandjes en sigaretten. Ze bieden zichzelf op de stoep van grote hotels als gids aan of sjouwen met loodzware koffers van toeristen. Sommigen zoeken op vuilnisbelten naar bruikbare spullen die ze aan opkopers verkopen of bedelen bij voorbijgangers. Weer andere kinderen stelen uit een kraam of winkel of van een niet-oplettende toerist. De verleiding om te gaan stelen is groot want één diefstal levert vaak net zo veel op als uren werken op straat. Werken op straat is soms gevaarlijk. Op de eerste plaats wedijveren kinderen om de beste werkplekken, bijvoorbeeld de plekken waar veel toeristen komen om hun schoenen te laten poetsen en een grote fooi geven. Straatkinderen die een dergelijke plek hebben, geven andere kinderen een pak slaag als die hun plek proberen af te pakken. Om de beste plekken te kunnen krijgen, beginnen veel kinderen al te werken als de zon net op is, rond 5 of 6 uur in de ochtend. Ook slui- Mandalay uit Birma verkoopt snoepjes ten veel kinderen zich bij een groep of straatbende aan. Anders wordt het je onmogelijk gemaakt om ergens te werken. De groep regelt wie waar mag staan en verdedigt haar plekjes tegen andere groepen. Een ander gevaar vormen klanten die wel iets van hen aannemen of hun schoenen laten poetsen, maar die weigeren te betalen of je minder geven dan afgesproken. Die worden agressief als ze daarover worden aangesproken. Op de derde plaats zijn straatkinderen bang voor winkeliers, beveiligingsbeambten en politieagenten. Veel winkeliers klagen over de diefstallen door straatkinderen. Ze lijden daardoor grote verliezen. Winkeliers en hoteleigenaars ergeren zich aan de straatkinderen voor hun deur. Klanten zouden wegblijven. Sommige winkeliers schakelen huurmoordenaars in die straatkinderen uit de weg ruimen. Dat gebeurt bijvoorbeeld in Brazilië. Daar zijn doodseskaders actief. Die bestaan vaak uit politieagenten die in hun vrije tijd wat bij willen verdienen. Ten slotte zijn politieagenten die hun werk doen voor veel straatkinderen een schrikbeeld. Vaak jagen ze kinderen weg die op straat wat willen verdienen of slaan er op los en dan is het rennen voor je hachje. Als straatkind moet je er altijd op bedacht zijn dat je je handel kunt kwijtraken en dan heb je geen inkomsten meer. 11
Jonge prostituees Kinderprostitutie komt vooral in ontwikkelingslanden voor. Van elke honderd kinderen die als prostituee werken zijn er volgens de ILO in 2005 98 meisjes en 2 jongens. Ze zijn vooral te vinden in Zuid- en Oost-Azië, in Latijns-Amerika en in Oost-Europa. Na omstreeks 1970, als steeds meer toeristen naar ontwikkelingslanden reizen, komt deze vorm van kinderarbeid steeds meer voor. Ontwikkelingslanden die Deze kinderen zijn in het bordeel geboren. fors verdienen aan het toerisDe meisjes wacht hetzelfde lot als hun moeder. me en aan toeristen die daar kindprostituees bezoeken zijn vooral Thailand, India en de Filippijnen en ook Brazilië en enkele andere Latijns-Amerikaanse landen. Voor klanten uit rijke landen zijn ze goedkoop en makkelijk te krijgen. Kindprostituees lopen kans dat klanten hen met aids of een andere ziekte besmetten en meisjes kunnen bovendien zwanger raken. Men probeert kinderprostitutie aan te pakken. In 1995 verbiedt de regering van Thailand volwassenen te vrijen met kinderen onder de 15 jaar. Op de Filippijnen is seks met kinderen verboden. Nederlandse en Duitse toeristen die in het buitenland seks met kinderen hebben, kunnen hiervoor in eigen land worden gestraft. De politie speurt naar mensensmokkelaars die jonge meisjes uit Oost-Europa of van buiten Europa naar rijke landen in West-Europa brengen om ze als prostituee te laten werken. Paula uit Groot-Brittannië (niet haar echte naam, 15 jaar) is op haar 14e van school gegaan. Omdat ze iemand kende die veel geld verdiende in de prostitutie, is ze ook prostituee geworden. Ze is bang dat haar vader en moeder er achter komen. Ze zou zich doodschamen. Ze zou graag willen stoppen, maar heeft het geld dat ze verdient hard nodig omdat ze verslaafd is aan heroïne. Paula is niet door iemand gedwongen om prostituee te worden. Met de meeste kindprostituees is dat wél het geval. Ze zijn ontvoerd door kinderhandelaren of door hun familieleden verkocht. Soms denken zij en hun ouders dat ze bij een andere familie of in een winkel gaan werken. Pas als ze ver van huis zijn, komen ze erachter dat ze als prostituee moeten werken. Vaak worden ze in het bordeel vastgehouden. Ontsnappen is nauwelijks mogelijk. Ze krijgen te horen dat hun nieuwe ‘baas' onkosten heeft moeten maken voor transport, voeding, kleding en huisvesting die ze eerst moeten terugbetalen. Omdat ze geen geld hebben, kunnen ze weinig anders dan hun lichaam verkopen. In India worden meisjes voor € 200 tot € 600 aan bordeelhouders verkocht. Van het geld dat een klant betaalt, gaat het meeste naar haar baas; zelf krijgt het meisje maar tussen de 10 en 200 roepies (1 roepie is ± 2 eurocent). Ze verdienen meestal zo weinig dat ze zichzelf nooit vrij kunnen kopen, terwijl hun baas elke dag onkosten in rekening brengt voor eten en drinken. En weten ze te ontsnappen, dan komen de kinderhandelaren ze soms bij hun ouders weer ophalen. Ook brengen corrupte politieagenten weggelopen kindprostituees terug naar het bordeel waar ze uit gevlucht zijn. 12
Kindsoldaten Artikel 38 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind zegt dat kinderen jonger dan 15 jaar niet in dienst mogen. Toch worden kinderen onder de 15 als soldaat ingezet. Ze worden kindsoldaten genoemd. In Afrika lopen als er oorlog is jongens van 10 en 11 jaar met geweren rond en schieten mensen dood. Jongens van 13 of 14 jaar worden al als veteranen beschouwd en voeren het bevel over nog jongere soldaten. Kindsoldaten zijn gewild omdat ze gemakkelijk te intimideren zijn en doen wat hen gezegd wordt. Ook is de kans kleiner dat ze ervandoor gaan en eisen ze geen soldij. Kinderen worden steeds vaker als kindsoldaat ingezet, want er zijn vuurwapens beschikbaar die zó klein en licht zijn dat ook kinderen die makkelijk kunnen gebruiken. De populairste zijn de AK-47 Kalashnikov en de M-16. De Kalashnikov kan al door een kind van 10 jaar uit elkaar gehaald en in elkaar gezet worden. Deze vuurwapens zijn zo populair omdat ze goedkoop en makkelijk te verkrijgen zijn. Van de Kalashnikov zijn er vanaf de introductie in Kalashnikov 1947 meer dan 55 miljoen verkocht. Kindsoldaten vechten niet alleen maar voeren ook andere taken uit. Van oudsher treden ze onder meer op als verkenner om te kijken of de situatie veilig is. Nu worden kinderen ook gedwongen tot seks met medestrijders, om maaltijden voor ze te bereiden, boodschappen over te brengen en wapens en andere spullen te dragen. Andere taken dan vechten worden vaak door meisjes verricht. Meedoen aan een oorlog is voor kindsoldaten gevaarlijk, net als voor volwassen soldaten en loopt vaak fataal af. Bevelhebbers halen kinderen weg uit scholen en bij hun ouders om in het leger in te lijven. Dat doen ze onder meer als ze veel manschappen kwijtgeraakt zijn in de strijd. Kinderen sluiten zich soms ook vrijwillig bij een leger aan omdat ze mishandeld of gediscrimineerd worden. Soms sturen ouders hun kinderen naar het leger omdat ze niet zelf goed voor hen kunnen zorgen. Bij het leger krijgen de kinderen iedere dag te eten. Kinderen worden ook kindsoldaat omdat ze willen vechten voor hun geloofsovertuiging of tegen onderdrukking van hun volk. Of om wraak te nemen omdat enkele van hun familieleden zijn vermoord en omdat ze zelf mishandeld zijn. Voor kinderen die altijd veel geweld hebben gezien en ondergaan, is het niet moeilijk om te besluiten kindsoldaat te worden. Bevelhebbers zetten kindsoldaten tot geweld aan. Ze kweken haat bij hen aan en dienen hen daarbij vaak drugs toe. Daardoor worden ze buitengewoon gewelddadig. Ze moorden, verkrachten en verminken vrouwen en steken woningen en akkers in brand. 13
CONFERENTIE OVER KINDERARBEID Van 27 tot 30 oktober 1997 vindt in Oslo een internationale conferentie over kinderarbeid plaats, georganiseerd door de ILO (Internationale Arbeidsorganisatie), Unicef en de regering van Noorwegen. Daar doen ministers uit veertig landen aan mee en vertegenwoordigers van vakbonden, werkgevers en hulpbureaus. Voor het eerst praten veel landen die kinderarbeid willen bestrijden met landen waar veel kinderarbeid voorkomt. Een aantal landen waar in die tijd veel kinderarbeid voorkomt (bijvoorbeeld Kenia, Zimbabwe en Kameroen), neemt echter niet deel. Er zijn al helemaal geen deelnemers uit Oost-Europa. Daartegenover staat dat landen in Zuid-Azië met een grote bevolking zoals India, Pakistan en Bangladesh wél vertegenwoordigd zijn. Agenda voor Actie De deelnemers nemen de Agenda voor Actie aan, een plan om kinderarbeid uit te bannen. Elk land belooft hiervoor een tijdschema op te stellen. De deelnemers komen overeen dat onmiddellijk een eind moet worden gemaakt aan de ergste vormen van kinderarbeid zoals kinderprostitutie en gevaarlijk en ongezond werk. Verder beloven ze maatregelen te nemen om alle kinderen goed onderwijs aan te bieden. Ook beloven de rijke landen onder de deelnemers, waaronder Nederland, de ontwikkelingslanden te steunen met kennis en ontwikkelingssamenDemonstratie tegen kinderarbeid op de Dag tegen kinderarbeid (12 juni), ingesteld op de Oslo-conferentie. werking bij hun aanpak van armoede, een belangrijke oorzaak van kinderarbeid. Het plan roept regeringen op om werkende kinderen te vervangen door werkloze volwassenen. Ten slotte zegt het plan dat strenger moet worden gecontroleerd op kinderarbeid en dat onderwijs overal gratis en verplicht moet worden. Alle ministers vinden het hard nodig om kinderarbeid te bestrijden. Zoveel eensgezindheid over dit onderwerp is er tot de conferentie niet altijd geweest. Rijke landen hebben boycotacties gevoerd tegen ontwikkelingslanden omdat daar kinderarbeid voorkomt. Die protesteren daartegen en zeggen dat de rijke landen geen rekening houden met hoe het in ontwikkelingslanden toegaat. Ze zeggen ook dat de boycotacties eigenlijk bedoeld zijn om de invoer uit die landen te beperken. Dat zouden rijke landen doen omdat hun fabrieken niet kunnen concurreren met de lage prijzen van bijvoorbeeld textielproducten uit ontwikkelingslanden. Volgens Henriëtte van Dueren den Hollander van Oxfam Novib is van die tegenstellingen nu weinig te merken. Dat komt ook, zegt ze, omdat alleen landen naar Oslo zijn gekomen die toch al positief staan tegenover het initiatief van de ILO, Unicef en de Noorse regering. Vooral Afrikaanse landen zijn weinig vertegenwoordigd en dat zijn juist landen waar een groot deel van de kinderen werkt, vaak zonder dat buitenstaanders dat kunnen zien. 14
Onzichtbare arbeid In het vorige hoofdstuk is al gezegd dat werk op het land en werk in en rond het huis door kinderen onzichtbaar is. Dit werk wordt voornamelijk door meisjes verricht. Eerst is alle aandacht gericht op extreme gevallen van kinderarbeid in fabrieken of werkplaatsen. Het zijn vooral jongens die werken in de tapijtweverijen, de steengroeven en de leerlooierijen. Daar komt verandering in als Unicef The State of the World’s Children 1997 publiceert. De titel van dit jaarrapport betekent De Situatie van de Kinderen in de Wereld 1997. Dan komt er voor het eerst meer aandacht voor meisjes die huishoudelijk werk verrichten. In dit verslag wordt een dag in het leven van Marie (7 jaar) uit Haïti beschreven. Marie is door haar arme boerenfamilie overgedragen aan een rijk stadsgezin. Om vijf uur staat ze op om bij de pomp een zware kan water te halen. Ze maakt en serveert de familie het ontbijt en brengt daarna de vijfjarige zoon van het gezin naar school. Dan gaat ze afwassen, het huis schoonmaken, boodschappen doen, het vuur aanmaken en kleren wassen. Tussendoor haalt ze het jongetje van school, dat na de lunch in schone kleren moet worden gestoken. Minstens eenmaal per dag moet het jonge sloofje de voeten van haar baas wassen. Zo werkt ze de hele dag door, tot ‘s avonds laat aan toe.
Marie
Doodmoe legt Marie zich dan te ruste, ergens in een hoekje op de grond. Een bed heeft ze niet. Schoenen evenmin. Eten doet ze van de restjes die het gezin niet meer op heeft gekund. Regelmatig wordt ze geslagen, maar in één opzicht mag ze van geluk spreken: zij wordt nooit door haar baas verkracht. Ook tijdens de conferentie over kinderarbeid krijgt onzichtbare arbeid enige aandacht. Maar er komt geen apart hoofdstuk over dienstmeisjes in de Agenda voor Actie. Wel wordt er een korte tekst in opgenomen waarin meisjes worden genoemd als een groep die extra aandacht nodig heeft. Ook staat er een oproep in om speciale programma's of projecten voor meisjes op te zetten.
15
Jongerenforum in Oslo In Oslo vindt ook een forum voor jongeren plaats over kinderarbeid. Maar de deelnemers hiervan hebben niet veel invloed. Het forum vindt namelijk gelijktijdig plaats met de conferentie; de volwassenen kunnen daarom de adviezen van de jongeren op het forum niet meenemen. Wel hebben jongeren mogen meepraten op de grote regionale conferenties die zijn gehouden voordat de conferentie in Oslo plaatsvindt. Na afloop van het forum blijkt dat de jongeren verschillend denken over oplossingen voor het probleem kinderarbeid. Sommigen vinden dat kinderen het recht hebben om te werken. Anderen vinden van niet. "Kinderen behoren kind te zijn en mogen niet werken", zegt de zestienjarige Lidja Pereira uit Brazilië. Vanaf haar tiende moest ze in een bar werken. Met de hulp van een plaatselijke organisatie kan ze vier jaar later naar school. Nu werkt ze met plezier in een museum in Maceio; in haar vrije tijd zit ze in een soort vakbond voor werkende kinderen. "Hopelijk komen er praktische maatregelen op het gebied van onderwijs. Dat is nodig als je kinderarbeid uit de wereld wil helpen." Een van de plannen van de conferentie is kindarbeiders te registreren. Lakshmi (17 jaar) uit India twijfelt eraan of dit iets uit zal maken. "Nou, dan staat het opgeschreven en staat het in een boek. Wij hebben wetten nodig. En wij willen die helpen bedenken." Een jongere uit Thailand vindt dat slechte werkgevers moeten worden bestraft en goede beloond. Kemar (17 jaar) heeft van zijn achtste tot zijn dertiende keihard gewerkt. ‘Ik was bedelaar, heb in een hotel gewerkt, ben sjouwer geweest, heb in een tapijtenweverij gewerkt en in de wolindustrie." Nu gaat hij naar de middelbare school. Hij vindt dat kinderen onder de 14 geen zwaar werk mogen doen. "Alleen klusjes die goed zijn voor je ontwikkeling, zoals helpen in huis." Verder vindt hij dat kinderen naar school moeten. Alle jongeren benadrukken dat zij onderwijs ontzettend belangrijk vinden. Unicef, een van de organisatoren, ziet onderwijs als de sleutel tot de oplossing van het hele probleem van de kinderarbeid. 16
ONDERWIJS TEGEN KINDERARBEID Is armoedebestrijding de beste manier om kinderarbeid uit te bannen omdat armoede de voornaamste oorzaak ervan is? Kailash Satyarthi, voorzitter van de Zuid-Aziatische Coalitie tegen Kinderarbeid SACCS, denkt van niet. "Kinderarbeid is niet het gevolg, maar een oorzaak van armoede. (…) Als kinderen moeten werken en geen onderwijs volgen of een vak leren, zullen ze hun hele leven arm blijven. Door de slechte arbeidsomstandigheden gaat hun gezondheid er op achteruit. Misschien dat één op de honderd kinderen een vak leert, maar de rest blijft ongeschoold arbeider." Hij vindt onderwijs een beter wapen tegen kinderarbeid. Dat deze aanpak kan werken, laten we aan de hand van een voorbeeld zien.
Kailash Satyarthi
M. Venkatarangaiya Foundation In India werken in 2007 ongeveer 40 miljoen kinderen in loondienst en gaan ongeveer 100 miljoen kinderen niet naar school. Een van de organisaties die daar wat aan proberen te doen, is de in 1981 opgerichte M. Venkatarangaiya Foundation MVF. Hij werkt in de deelstaat Andhra Pradesh. Hij gaat uit van vijf principes: Alle kinderen moeten voltijds naar school en mogen niet zelfs niet in deeltijd werken (1). Alle kinderen die niet naar school gaan, zijn kindarbeiders (2). Al het werk dat kindarbeiders doen, is gevaarlijk, ongezond of slecht voor hun groei en ontwikkeling (3). Kinderarbeid moet helemaal worden uitgebannen (4). Ieder argument om kinderarbeid in stand te houden is onaanvaardbaar (5). Het argument bijvoorbeeld dat werkende kinderen een vak leren vindt MVF-voorzitster Shantha Sinha onzinnig: "Hoe slecht het onderwijs soms misschien ook is, op school leer je meer dan je denkt. De grote massa werkende kinderen bevindt zich op het platteland. Hun taken zijn vee hoeden, water en brandhout halen en op broertjes en zusjes passen. Niet echt ‘beroepen' waar je verder mee komt in het leven.” Slechts een klein deel van de kindarbeiders leert een vak. Die verrichten speciaal werk als glasblazen, edelstenen polijsten en tapijten weven. Ze doen dit werk juist omdat het kinderen zijn. “Als ze volwassen zijn, hebben ze niet meer de vingervlugheid van eerst en worden ze Shantha Sinha de laan uitgestuurd." MVF vindt het belangrijk dat alle kinderen de plicht krijgen om minstens basisonderwijs te volgen. Zolang ze naar school gaan, kunnen ze niet werken en op school kunnen ze ongestoord opgroeien. Volgens Sinha beseffen velen niet dat een kind dat geen onderwijs heeft gehad een achterstand oploopt die niet meer in te halen is. Als volwassene zal het nooit van een zekere welvaart of luxe kunnen genieten. Bord bij een fabriek in India waarop staat dat de fabriek vrij is van kinderarbeid
17
Alle kinderen naar school MVF vindt dat de Indiase overheid voor meer en beter onderwijs moet zorgen. De organisatie wil de overheid zover krijgen door de vraag naar onderwijs op te voeren. Zij werkt in dorpen op het platteland van Andhra Pradesh. Zij wil in ieder dorp waar MVF actief is alle kinderen naar school krijgen. Daarbij richt ze zich op kinderen en hun ouders, werkgevers, onderwijzers, ambtenaren en politici. De medewerkers van MVF, onder meer jongeren die naar school zijn geweest en onderwijzers, bezoeken ouders en hun kinderen en praten met hen. Ook houden ze avondklassen en speel- en leerbijeenkomsten om kinderen zover te krijgen dat ze naar school gaan. Ze richten zich daarbij op kinderen vanaf 6 jaar. Veel kinderen die daar heen gaan, worden enthousiast en weten vervolgens hun ouders ervan te overtuigen dat ze naar school willen. Voordat een nieuw schooljaar begint, vraagt MVF de ouders van vijf- tot achtjarigen om hun kinderen bij een school in hun dorp in te schrijven. Is er géén school in het dorp, dan stuurt MVF daar een onderwijzer naartoe om er drie jaar te werken. De ouders moeten dan geld bijeenbrengen om een schoollokaal te bouwen. Na die drie jaar moet de overheid de nieuwe school overnemen. Werkende kinderen vanaf 9 jaar gaan eerst zes maanden tot een jaar naar een brugkamp van de MVF in de buurt van hun dorp. Daar leren ze in een versneld tempo lezen, schrijven en School voor meisjes, opgezet door MVF rekenen. Daardoor kunnen ze de eerste klassen van het basisonderwijs overslaan en in dezelfde klas komen als hun leeftijdgenoten. Ook zijn er speciale schakelklassen bij de scholen gekomen: klassen voor oudere kinderen die analfabeet zijn omdat ze in de fabriek of op het land werkten. In 2007 werkt MVF in 491 dorpen in het district Ranga Reddy in Andhra Pradesh. In 169 van de dorpen zitten alle kinderen tussen 5 en 15 jaar op school. Sinds MVF met haar werk begon, heeft ze honderdduizend kinderen op school gekregen. Één van die dorpen is Kothapalli op 50 kilometer van Hyderabad, de hoofdstad van Andhra Pradesh. Als MVF in 1992 dit dorp voor het eerst bezoekt, werkt daar 60% van School van MVF, bestaande uit één lokaal de kinderen. De dorpsbewoners richten een schoolcomité op. Ze betalen het salaris voor zes jongeren die twee door de overheid betaalde onderwijzers helpen. Ze bouwen een muur om de speelplaats en maken stoelen voor de leerkrachten. De lokale jeugdorganisatie Sri Sai zamelt geld in voor nieuwe leermiddelen. In 1996 werkt geen enkel kind meer. "We moeten nu harder werken, we zijn nog altijd arm, maar wel blij dat onze kinderen naar school gaan", zegt de vader van Ravi. Ravi heeft twee jaar bij een rijke boer gewerkt om een schuld van 2.000 roepies (circa 45 euro) af te betalen. Voor hetzelfde werk verdient de vader nu vier keer zo veel als Ravi toen. Ook de vrouwen uit het dorp werken nu. Ze mogen elk een paar geiten laten grazen op het braakliggend land van hun baas. De meeste bloemenvelden rond het dorp hebben plaatsgemaakt voor katoenvelden omdat de bloementeelt zonder de goedkope kinderarbeid te weinig opleverde. 18
ACTIE Op allerlei manieren ondernemen mensen actie om kinderarbeid aan de kaak te stellen en aan te pakken. Kindarbeiders doen dat, evenals hulporganisaties, actiegroepen en de Internationale Arbeidsorganisatie ILO. Een vakbond van werkende kinderen Net als voor volwassen arbeiders is het voor kindarbeiders belangrijk hoeveel ze verdienen en onder welke omstandigheden ze moeten werken. Werkgevers nemen kindarbeiders niet alleen in dienst omdat die goedkoop zijn, maar ook omdat kinderen nog niet zo goed voor zichzelf kunnen opkomen. Dat kindarbeiders dat wel degelijk kunnen, is bijvoorbeeld in Nicaragua te zien. Daar richten kindarbeiders de vakbond NATRAS op. NATRAS staat voor Niños, Niñas y Adolescentes Trabajadores (= Werkende Kinderen en Jongeren). Ze doen dat omdat de andere vakbonden, waar alleen volwassenen lid van zijn, te weinig voor werkende kinderen doen. De leden van NATRAS zijn trots op wat ze doen. Ze vinden dat ze het recht hebben om te werken. Ze hebben, zeggen ze, recht op respect en op verbetering van hun werkomstandigheden. "Kinderen moeten zelf uit kunnen maken hoeveel uren ze werken", zegt Ana María Catín Torrentes (17 jaar) uit Managua. Zij is coördinator bij NATRAS. Op haar achtste is ze begonnen te werken. Eerst verkocht ze tassen op straat, later schoenen op de markt. Ze is tegen een verbod op kinderarbeid. Op de ballon staat: het kind is een grote arbeider Ze vindt dat niet volwassenen, maar de kinderen zelf mogen bepalen wat goed of slecht voor hen is. NATRAS zet tientallen projecten op in Nicaragua. Werkende kinderen krijgen hulp bij onderwijs, medische hulp of kunnen een vak leren zoals timmeren of naaien. NATRAS houdt ook reclamecampagnes tegen mishandeling op het werk. "Ze bekken ons af, ze behandelen ons als nietsnutten. We willen niet dat ze tegen ons schreeuwen of dat ze ons uitschelden," zeggen de kinderen Alberto en Heisel. Naar het voorbeeld van NATRAS richten ook kindarbeiders elders in de wereld vakbonden op. Eind 1996 houden vakbonden van kindarbeiders in het Indiase Kundapur hun eerste wereldwijde bijeenkomst. De deelnemers eisen het recht op werk op. Ze zeggen van regeringen en vakbonden te verwachten dat die kinderarbeid beter regelen en controleren. Het werk mag niet te zwaar of gevaarlijk zijn, de werkdagen niet te lang en het werk moet goed betaald worden. Ana María is het daar mee eens. Als straatverkoper heeft ze veel last gehad van agressieve klanten en concurrenten. Andere kinderen worden geslagen door hun baas of zelfs door hun eigen ouders. "Daar moet veel meer tegen opgetreden worden", zegt ze. 19
Muurschildering die verwijst naar de Kindarbeidersvakbond NATS in Peru
SAVE: campagne om kinderen naar school te sturen Tirupur in Zuid-India is het belangrijkste centrum voor gebreide kleding van katoen. Het grootste deel van de gehele productie in India komt uit deze stad. Tirupur wordt ook wel T-shirt-stad genoemd. Tirupur betekent ‘heilige stad’, maar voor de inwoners zelf is de stad niet bepaald een heilig oord. De stad kampt met een groot watertekort, milieuvervuiling en een tekort aan banen. Van de aanwezige banen in de katoenindustrie wordt een groot deel ingenomen door kinderen. In de drieduizend texKrottenwijk in Tirupur tielfabrieken in en rond Tirupur werken duizenden kinderen tussen 7 en 15 jaar. Driekwart van deze kindarbeiders is een meisje. Een groot deel kan helemaal niet lezen en schrijven. De anderen kunnen dat wel, maar niet goed genoeg om geschoold werk (= werk waarvoor je een diploma nodig hebt en dat beter betaalt) aan te kunnen. Veel ouders zien zich uit armoede gedwongen om hun kinderen te laten werken, niet alleen in de textielfabrieken, maar ook als loterijkaartjesverkoper, schoonmaker in een hotel of hulp in een lunchroom. Zij denken dat onderwijs hun kinderen niet zal verlossen van de armoede. De organisatie SAVE is het hier niet mee eens. SAVE staat voor Social Awareness and Voluntary Education (= Sociaal Bewustzijn en Vrijwillig Onderwijs. De afkorting SAVE is niet toevallig gekozen; save in het Engels is redding).
Kinderen in een textielfabriek in Tirupur
SAVE probeert de ouders ervan te overtuigen dat ze hun werkende kinderen beter naar school kunnen sturen. Ze gaan van deur tot deur om met de ouders te spreken. Ze krijgen daarbij hulp van kinderen die wel naar school gaan. Ook houden medewerkers van SAVE voorstellingen met straattheater en speciale kinderarbeidfestivals. Medewerkers van SAVE staan bij bushaltes om weggelopen kinderen van buiten de stad op te vangen. Ze proberen hiermee te voorkomen dat die kinderen door ronselaars worden meegelokt om in fabrieken te werken. SAVE helpt vrouwen bij het opzetten van kleine bedrijven. Daar verdienen ze extra geld mee. Daardoor kunnen ze hun kinderen naar school sturen in plaats van uit werken.
Kinderen die na lange tijd weer naar school gaan, zijn het regelmatige schoolleven vaak ontwend. Ook hebben deze kinderen niet zoveel geleerd als leeftijdgenoten die altijd naar school zijn geweest. SAVE helpt hen aan school te wennen en hun achterstand in het leren in te lopen. Hiertoe heeft SAVE tien speciale scholen opgezet. Ten slotte koopt SAVE een lap grond in de vrije natuur buiten de stad om daar een nieuw hoofdkantoor te bouwen en een opvang voor kindarbeiders. Daar kunnen ze kennismaken met de levende natuur en landbouwtechnieken leren. Ze zijn dan tijdelijk weg uit het harde dagelijkse leven in de stad. 20
JEEVA Jyothi: opvang en begeleiding van straatkinderen In grote steden in India leven tienduizenden kinderen op straat. Die proberen op allerlei manieren aan de kost te komen. Sommigen zijn van huis weggelopen omdat ze thuis worden verwaarloosd of mishandeld. Anderen zijn door hun ouders op straat gezet, omdat die geen geld hebben om ze nog langer te verzorgen. De Indiase organisatie JEEVA Jyothi houdt zich bezig met opvang en verzorging van straatkinderen en kindarbeiders. We noemen enkele activiteiten die deze organisatie sinds zijn oprichting in 1994 heeft uitgevoerd. Kort-verblijf-tehuizen: Deze zijn opgericht opdat kinderen met elkaar en de begeleiders kunnen praten over koetjes en kalfjes. Ze kunnen ook hun ervaringen met elkaar uitwisselen bij het leven op straat en rond situaties op het werk. Ze kunnen inen uitlopen wanneer ze maar willen. Buitenschools onderwijs: Dat wordt ‘s avonds aan straatkinderen gegeven door zogenaamde straatonderwijzers. Dat gebeurt op plekken waar straatkinderen komen om te spelen en zich te ontspannen. De onderwijzers leren de straatkinderen om voor zichzelf op te komen en zichzelf goed te verzorgen. De straatonderwijzers moedigen de kinderen na verloop van tijd aan om weer naar school te gaan. Velen doen dat inderdaad; die gaan ’s avonds na hun werk naar school of stoppen met werken en gaan overdag naar school. Van JEEVA Jyothi en het ministerie van Onderwijs krijgen ze schooluniformen en schoolboeken. Beroepsonderwijs: JEEVA Jyothi geeft cursussen aan straatkinderen van 14 jaar en ouder waarmee die een beroep kunnen leren en een diploma kunnen halen, bijvoorbeeld als lasser of timmerman. Daardoor hoeven ze niet terug naar school. Levensonderwijs-kampen: JEEVA Jyothi organiseert deze kampen opdat straatkinderen drie of vier dagen er eens helemaal uit kunnen zijn in een nieuwe en gezonde omgeving. Ze kunnen tevens nadenken over hun leven en kijken of ze wat aan hun situatie kunnen veranderen. Gezondheidszorg: Veel straatkinderen zijn ondervoed of lijden aan ziekten die het gevolg zijn van het werk dat ze doen (bijvoorbeeld door vuil te rapen op een vuilnisbelt). Ze hebben geen huisarts waar ze even heen kunnen. JEEVA Jyothi biedt hen dus medische zorg die ze op een andere manier niet kunnen krijgen. Straattheater: JEEVA Jyothi begeleidt teams van straatkinderen die voorstellingen op straat spelen over de situatie van straatkinderen en kinderarbeid. Die maken daarmee andere straatkinderen en het grote publiek bewust van de problemen waar ze mee te maken hebben.
Kinderen jonger dan vier jaar in een JJ-crèche
21
Don Bosco: opvang van voormalige kindsoldaten De congregatie van de Salesianen, beter bekend als Don Bosco, is opgericht door de Italiaanse priester Giovanni ‘don’ Bosco (1815-1888). Als hij merkt dat veel kinderen onder erbarmelijke omstandigheden leven, besluit hij zich in te zetten om hun lot te verbeteren. In 1859 richt hij hiervoor de congregatie op. Die krijgt steeds meer leden uit steeds meer verschillende landen. Don Bosco is ook actief in Liberia. Daar woedt tussen 1989 en 2003 tweemaal een burgeroorlog. Daarbij ronselen de strijdende partijen kinderen om als kindsoldaat in te zetten. Volgens sommige schattingen vechten tijdens de eerste oorlog zestigduizend kinderen mee. Ze krijgen onder meer tot taak om controleposten langs de weg te Giovanni ‘don’ Bosco bemannen. Een versperring bij een controlepost is vaak niet meer dan een stuk touw dat over de weg is gespannen. Je moet goed kijken om het snel genoeg te zien om tijdig te kunnen stoppen. Wie niet stopt, loopt grote kans door de soldaten bij de post, vaak kinderen, te worden doodgeschoten. Soms zie je bij een post een slagboom van bamboe. Een groepje jongeren staat, zit of loopt er onverschillig rond, een geweer in de aanslag. In 1996 maakt de vredesmacht ECOMOG een eind aan de eerste oorlog. Maar kort daarna begint er een tweede oorlog. In 2003 maakt de vredesmacht ECOMIL daar een eind aan. Kort daarna sturen de VN de vredesmacht UNMIL naar Liberia om de vrede te bewaren. Veel kinderen die kindsoldaat zijn geweest, kunnen moeilijk wennen aan een normaal burgerbestaan. Door alles wat ze gezien en meegemaakt hebben, zijn ze geen kind meer. Ze zijn een vrij leventje gewend en hebben moeite zich aan te passen. Velen van hen zijn niet of nauwelijks naar school geweest en leven als straatkinderen. Een van de mensen die zich na de eerste oorlog hun lot aantrekt is de Salesiaan Joe Brown. Hij begint een project voor de opvang van voormalige kindsoldaten. De Salesianen hebben verschillende jeugdcentra in Liberia waar de kinderen een opleiding kunnen krijgen als timmerman, automonteur of elektricien. Don Bosco vangt ook voormalige kindsoldaten op die gebukt gaan onder de verschrikkingen die ze gezien hebben en kinderen die wees zijn geworden tijdens de oorlog of zijn aangerand of verkracht. Samuel vecht als kindsoldaat mee tijdens de oorlog. Als kapitein van 17 heeft hij 30 Een voormalige kindsoldaat in jongens onder zijn bevel. Niet alleen doodt een opvanghuis van Don Bosco hij vijandelijke soldaten. Ook doodt hij een van zijn eigen jongens omdat die probeert weg te lopen. Op een dag loopt hij met zijn groep in een hinderlaag. Vijftien van zijn jongens worden gedood, hijzelf wordt met een paar anderen gevangengenomen. Hij weet te ontsnappen. Hij besluit niet meer te vechten en gaat in de Liberiaanse hoofdstad Monrovia op straat leven. Hij komt in contact met een medewerker van Don Bosco en krijgt hij een opleiding tot loodgieter. 22
Schone Kleren Kampagne Kinderarbeid wordt ook bestreden door middel campagnes, gericht op mensen in rijke landen. Hiermee wil men deze mensen duidelijk maken wat het is om kindarbeider te zijn. Één van die campagnes is de Schone Kleren Kampagne of SKK in Nederland. Die begint in 1990. SKK wil bereiken dat wereldwijd arbeiders in de kleding- en sportschoenenindustrie onder betere omstandigheden kunnen werken. Dat houdt onder meer in dat er geen kindarbeiders mogen worden aangesteld. Bedrijven die kleding en sportschoenen maken, worden opgeroepen zich te houden aan gedragsregels die ontleend zijn aan internationaal erkende arbeidsnormen van de ILO. Die heeft de SKK opgesteld samen met organisaties in Azië en de internationale vakbondsfederatie in de kledingindustrie. Één van die arbeidsnormen is dat er geen kinderen aan het werk gezet mogen worden. Een andere is dat volwassen arbeiders voldoende loon krijgen om van rond te kunnen komen. Dan hoeven ze hun kinderen niet uit werken te sturen om aan extra geld te komen. SKK richt zich op vier groepen: Consumenten: Die krijgen informatie over hoe de producten die ze kopen zijn gemaakt en over rechten van arbeiders. Ook worden ze aangespoord om mee te doen aan acties van de SKK. Vakbonden en NGO’s in landen waar kleding en sportschoenen worden gemaakt: Die gaan na onder welke omstandigheden arbeiders in hun land kleding en sportschoenen maken. Ook gaan ze samen met medewerkers van de SKK na hoe de arbeidsomstandigheden te verbeteren zijn.
Kindarbeidsters uit India bezoeken met SKK een sportzaak
Bedrijven die kleding en sportschoenen aan consumenten verkopen: Die worden aangespoord zich te houden aan internationale verdragen over arbeid.
Overheidsmedewerkers: Die worden aangespoord om mee te werken aan manieren van productie waarbij de rechten van arbeiders worden gerespecteerd. Ook wordt hen gevraagd consumenten duidelijk te maken welke producten door arbeiders onder aanvaardbare omstandigheden zijn gemaakt en welke niet. Dat alles kan de overheid bijvoorbeeld door regels en wetten op te stellen voor bedrijven en overheidsinstellingen over naleving van normen voor arbeidsomstandigheden. SKK maakt deel uit van de internationale campagne Clean Clothes. Naast Nederland doen in 2007 acht andere Europese landen hieraan mee. Aan deze campagne werken vakbonden, NGO’s en organisaties in andere landen die voor arbeiders in fabrieken opkomen mee. In Nederland is dat bijvoorbeeld de Landelijke India Werkgroep. 23
Van Global March tot Dag tegen de Kinderarbeid In 1998 houden kinderen en volwassenen uit 108 landen de Global March against Child Labour (= Wereldmars tegen Kinderarbeid). Ze vragen daarmee aandacht voor kinderarbeid en de noodzaak er een einde aan te maken. Deze actie bestaat uit een aantal marsen in verschillende werelddelen. De mars gaat op 17 januari van start in Manila, de hoofdstad van de Filippijnen. De deelnemers lopen (en vliegen een stuk) door Azië, onder andere door India ( zie de foto hiernaast). De volgende etappe begint op 25 februari in São Paulo in Brazilië en loopt dwars door Amerika. Op 21 maart gaan twee groepen van start, de een in Kaapstad, ZuidAfrika, de ander in Togo. De groepen treffen elkaar in Marokko. Begin mei begint de vierde en laatste etappe in Londen. Deelnemers van deze etappe lopen tussen 21 en 23 mei door Nederland. De etappe eindigt op 2 juni in Genève. Op die dag houdt de ILO daar zijn jaarlijkse vergadering. Op de agenda staat een nieuw verdrag over rechten van kinderarbeid en afschaffing van kinderarbeid. De hele wereldmars is meer dan 80.000 kilometer lang! Naar aanleiding van deze mars legt de ILO zich meer toe op bestrijding en uitbanning van kinderarbeid. In 1999 stelt ILO Conventie 182 op. Deze conventie zegt dat kinderen niet langer onder gevaarlijke omstandigheden mogen werken. In 2002 roept de ILO 12 juni uit tot Internationale Dag tegen Kinderarbeid. Hiermee wil de ILO de aandacht vestigen op het lot van kindarbeiders. Twee jaar later organiseert de ILO in de Italiaanse stad Florence de eerste internationale Kinderarbeid-conferentie. Dat doet de ILO saDemonstratie op de Internationale men met Global March against Child Ladag tegen kinderarbeid in Nepal bour, de organisator van de gelijknamige wereldmars. Dan komen enkele honderden voormalige kindarbeiders en jongeren die actie voeren tegen kinderarbeid bij elkaar. Daar zijn twee Nederlandse scholieren bij, Eline van Westering (16) en Lieke Wissink (17). Eline hoopt veel te leren van kinderen die werken of hebben gewerkt. Ze heeft ook duidelijk voor ogen hoe kinderarbeid moet worden aangepakt: “De ergste vormen van kinderarbeid zoals prostitutie en kindsoldaten moeten meteen stoppen. Verder zal het wel tijd kosten. Je hebt eerst goede scholen nodig en betere controle. Het zou goed zijn als er ook een keurmerk was voor kleding. Nu zie je nooit of iets door kinderhanden is gemaakt.” 24
AANTEKENINGEN
25
26
MEER OP INTERNET Op de website van het Centrum voor Mondiaal Onderwijs vind je nog meer informatie die je kan helpen bij je werkstuk of spreekbeurt. Je vindt daar tips over hoe je het beste een werkstuk kunt opzetten of hoe je het beste je spreekbeurt kunt inkleden. Ook vind je daar een website met nuttige links die horen bij dit scriptiepakket. Ga naar www.cmo.nl of www.maak-een-werkstuk.nl.
27
SCRIPTIESERVICE De Scriptieservice Mondiaal Onderwijs richt zich op leerlingen vanaf 10 jaar. In de reeks zijn meer dan 85 onderwerpen opgenomen over Derde Wereld, Vrede, Milieu en Mensenrechten. Elk pakket bestaat uit 24 pagina's tekst, foto's, tekeningen, strips en/of cartoons. Op de website van het CMO staat een handleiding voor het maken van een scriptie/ werkstuk en bij dit pakket is er een website met aanvullende informatie, nuttige links en voor de leerkrachten een (groeps-)opdracht voor in de klas.
De versie op papier is te bestellen bij: Centrum voor Mondiaal Onderwijs Postbus 9108 6500 HK Nijmegen tel. 024-3613074 e-mail:
[email protected] http://www.cmo.nl Schoolmediatheken, (jeugd)bibliotheken en documentatiecentra kunnen een abonnement op de scriptieservice nemen en ontvangen dan per jaar vijf nieuwe titels.