STRAATKINDEREN
Een informatiepakket voor een werkstuk of spreekbeurt
COLOFON Tekst: Herman Bosman en Harry de Ridder Illustraties: CMO en zijn licentiegevers, Flickr, Big Foto, Unicef, WTO, Cornell University, Artsen zonder Grenzen, Renew America, Europese Unie, Europees Parlement, Amnesty Inaternational, Ton Hendriks.
De inhoud is met zorg samengesteld. Mocht u van mening zijn dat inbreuk is gedaan op uw auteursrechten of beeldrechten, dan verzoeken wij u vriendelijk contact met ons op te nemen via
[email protected].
Centrum voor Mondiaal Onderwijs
Postbus 9108 6500 HK Nijmegen tel. 024-3613074 e-mail:
[email protected] http://www.cmo.nl
U kunt op de website http://www.cmo.nl terecht voor aanvullende informatie bij dit scriptiepakket. U vindt daar ondermeer voor gebruik in de klas: een onderzoeksopdracht gebaseerd op de inhoud van het scriptiepakket met een overzicht van de competenties die daarbij worden aangesproken. De gebruikersnaam is: straatkinderen Het wachtwoord is: project040
De Scriptieservice Nieuwe Stijl is mede mogelijk gemaakt door een bijdrage van Kerk en Wereld en door een solidariteitsbijdrage van de gezamenlijke religieuzen in Nederland via de commissie PIN.
© Centrum voor Mondiaal Onderwijs, Nijmegen, 2007
II
INHOUD Inleiding
pag. 1
Wie zijn straatkinderen? Drie soorten straatkinderen Een wereldwijd probleem
pag. 2 pag. 2 pag. 3
Hoe word je een straatkind? Armoede Oorlog Aids Andere redenen
pag. 4 pag. 4 pag. 5 pag. 6 pag. 7
Straatkinderen en kinderarbeid Straatkinderen aan het werk Moet kinderarbeid verboden worden?
pag. 8 pag. 8 pag. 9
Groepen en straatbenden Samen weerbaarder en veiliger De club van Blauwoog
pag. 10 pag. 10 pag. 11
Straatmeisjes Meisjes slechter af dan jongens Kinderprostitutie
pag. 12 pag. 12 pag. 13
Geweld Geweld door straatkinderen Geweld tussen straatkinderen onderling Geweld tegen straatkinderen
pag. 14 pag. 14 pag. 15 pag. 16
Opvang De straat is avontuur Casa de Passagem Van de straat af
pag. 17 pag. 17 pag. 18 pag. 19
Actie! Nationale Beweging van Jongens en Meisjes van de Straat Hollandse kaaskoppen in Brazilië
pag. 20 pag. 20 pag. 21
Zwerfjongeren in Nederland Donny en Marco Myrthe Stichting Zwerfjongeren Nederland
pag. 22 pag. 22 pag. 23 pag. 23
Aantekeningen
pag. 25
Meer op internet
pag. 27
III
IV
INLEIDING Hoe ziet jouw leven eruit? Je hebt een vader en een moeder. Je woont in een huis. Je hebt een eigen kamer en een eigen bed. Je gaat naar school om later een goede baan te krijgen en als je thuis komt dan hebben je ouders het eten klaar staan. Misschien heb je een bijbaantje als krantenbezorger of als vakkenvuller in een supermarkt. Met het geld dat je daarmee verdient kun je de nieuwste cd kopen van je favoriete zanger of een nieuwe MP3speler. Het lijkt allemaal vanzelfsprekend. Maar dat is het niet. Niet ieder kind heeft een veilige omgeving om in op te groeien. Een eigen computer op je kamer! Er zijn miljoenen jongens en meisjes op de wereld die niet in een huis wonen. Die geen eigen kamer en bed hebben. Die niet naar school gaan en voor wie niet ‘s avonds het eten thuis klaar staat. Die net als volwassenen moeten werken om zichzelf in leven te houden, op straat of in een fabriek. Sommigen gaan 's avonds naar huis, anderen slapen op een stuk karton in een winkelportiek of onder een brug. Men noemt deze kinderen straatkinderen. Ze komen overal voor, in Noord- en Latijns-Amerika, in Azië, in Afrika en in Europa. Er zijn ook straatkinderen in Nederland. Hoe komt dat? Zijn ze gedwongen om zo te leven of willen ze dat zelf? Hoe komen ze aan de kost? Lopen ze gevaar op straat? Wat voor hulp krijgen ze en van wie? Daar hopen we in dit pakket duidelijkheid in te scheppen. We leggen uit wat straatkinderen zijn. Je ziet dat het ene straatkind het andere niet is (pag. 2). We vertellen waarom kinderen op straat leven (pag. 4). We laten zien hoe ze aan de kost komen (pag. 8). We vertellen hoe straatkinderen met elkaar optrekken en groepen vormen en waarom ze dat doen (pag. 10). We staan stil bij meisjes die op straat leven en hoe ze verzeild kunnen raken in de prostitutie (pag. 12). We leggen uit waarom straatkinderen soms het slachtoffer worden van geweld (pag. 14). Hulporganisaties bieden straatkinderen onderdak, onderwijs en een plek om te spelen (pag. 17). In Brazilië richten straatkinderen een belangenvereniging op om op te komen voor hun rechten (pag. 20). We sluiten dit scriptiepakket af met een hoofdstuk over straatkinderen in Nederland en de hulp die ze krijgen. Ze worden hier ook wel zwerfjongeren worden genoemd (pag. 23). 1
WIE ZIJN STRAATKINDEREN? Niet alle kinderen die je op straat tegenkomt, zijn straatkinderen. De meeste kinderen wonen thuis, gaan naar school of gaan naar een club. Sommigen van hen hebben ook een bijbaantje. Ze komen de straat op om te spelen of om ergens naartoe te gaan. Maar wanneer is een kind een straatkind en waar kun je vooral straatkinderen vinden? Dat leggen we hier uit. Drie soorten straatkinderen Er zijn straatkinderen van vijf jaar oud en er zijn straatkinderen van vijftien jaar oud. Er zijn straatjongens en er zijn straatmeisjes. Sommige straatkinderen slapen thuis, andere slapen op straat. Er zijn straatkinderen die wel familie hebben en er zijn straatkinderen die geen familie meer hebben. Straatkinderen hebben verschillende bezigheden en leiden vaak heel verschillende levens. Toch zijn er drie soorten straatkinderen te onderscheiden. 1. Kinderen op de straat Dat zijn kinderen die werken, maar nog wel contact met hun familie hebben. Soms gaan ze 's morgens of 's middags naar school. Aan het eind van de dag gaan ze meestal naar huis. Ze werken op straat om hun ouders te helpen meer inkomsten te krijgen, want die verdienen te weinig om het hele gezin te kunnen onderhouden. Dit is de grootste groep straatkinderen. Een straatkind poetst de ramen van een auto
2. Kinderen van de straat Voor deze groep is de straat hun thuis. Daar hebben ze werk, eten en onderdak. Ze hebben wel familie, maar daar gaan ze steeds minder vaak naar toe. Ze krijgen thuis weinig liefde en worden soms zelfs mishandeld. Ze vragen zich vaak af waarom ze eigenlijk hun moeizaam verdiende geld nog aan hun ouders afgeven. 3. Verlaten kinderen
Filippijnse straatkinderen slapen op straat
Vele miljoenen kinderen zijn volstrekt op zichzelf aangewezen. Ze staan er alleen voor. Geen mensen om zich heen die ze kunnen vertrouwen. Ze hebben geen enkel contact meer met hun familie. Ze hebben niemand om op terug te vallen. Als het moeilijk voor ze is om aan werk te komen, gaan ze stelen, verkopen ze drugs of gaan in de prostitutie om aan geld te komen. Ze snuiven lijm om de honger niet te hoeven voelen. Steun zoeken ze bij elkaar, bijvoorbeeld in de vorm van jeugdbendes.
Driekwart van de straatkinderen hoort bij de eerste of de tweede groep, de rest bij de verlaten kinderen. 2
Een wereldwijd probleem In sommige landen worden alleen kinderen straatkinderen genoemd die ’s nachts op straat slapen, in andere ook kinderen die wel op straat werken, maar niet op straat slapen. Toch staat vast dat er wereldwijd meer dan 100 miljoen straatkinderen zijn. Ze komen zowel in rijke als in ontwikkelingslanden voor, maar toch vooral in ontwikkelingslanden. Ze zijn in alle werelddelen te vinden, maar met name in LatijnsAmerika. Van alle landen van de wereld heeft Brazilië de meeste straatkinderen. Andere landen waar veel straatkinderen voorkomen zijn Mexico, Colombia, Venezuela, India, Bangladesh, de Filippijnen en Burundi. Niet alleen kom je overal ter wereld straatkinderen tegen, ook neemt hun aantal toe. Dat heeft er voor een deel mee te maken dat ze in (grote) steden leven, Rio de Janeiro, Manilla, Nairobi om er enkele te noemen. Waarom hun aantal enorm groot is en soms Straatkinderen in Nairobi (Kenia) zelfs nog groeit, leggen we in het volgende hoofdstuk uit. Om een indruk te geven van het dagelijks leven van straatkinderen, laten we er twee uit Brazilië aan het woord, Marilene (14 jaar) en Henrico (11 jaar). Eerst Marilene: "Iedere morgen sta ik om vijf uur op. De zon is dan al hard aan het schijnen. Ik pak mijn tas en het karretje en daarmee loop ik naar het centrum van de stad. Daar probeer ik zoveel mogelijk nootjes te verkopen. Die doe ik in kleine zakjes. Ik verkoop ze voor 140.000 cruzeiros (= 16 eurocent). Meestal verkoop ik ongeveer 20 zakjes. Daarvoor kan mijn moeder rijst en bonen kopen, net genoeg voor de volgende dag voor het hele gezin. Ik heb zeven broertjes en zusjes. Als ik zonder geld thuiskom, wordt mijn moeder heel erg boos en krijgen we de volgende dag geen eten. Soms denk ik erover om weg te gaan, maar waar moet ik naartoe? Als ik weg zou gaan, is er niemand meer om voor mij te zorgen, alleen ik zelf maar...". Henrico vertelt: "Mijn hoofd doet erg zeer. De medicijnen die Antonio me gaf, waren toch wel erg zwaar, geloof ik. Ik kan er niet van slapen en ik heb het ook zo koud. Drie jongens hebben mijn karton gejat en nu heb ik niets om onder te gaan liggen. Over een uur zal het wel licht worden. Er zijn dan nog niet zoveel mensen op straat, maar als de eerste bussen komen, kan ik wel een lift nemen naar de andere kant van het centrum. Daar kom ik vast Galega of iemand anders tegen. Misschien heeft die wel wat te eten of anders gaan we samen naar de markt om wat bananen te jatten. Het is al lang geleden dat ik wat gegeten heb." 3
HOE WORD JE EEN STRAATKIND? Sommige kinderen kiezen ervoor op straat te leven omdat ze zich bij hun ouders of andere verzorgers niet thuis voelen. Anderen komen noodgedwongen op straat terecht, door armoede, oorlog, aids en andere ziekten of een andere oorzaak. Armoede In Nederland en andere rijke landen verdienen de meeste mensen voldoende om er prettig van te kunnen leven. Ze kunnen een auto of een kleurentelevisie kopen en hun kinderen kunnen bijna alles krijgen wat ze willen, van Barbiepop tot pc met internetaansluiting. Hun kinderen hoeven niet de straat op om geld te verdienen voor de familie. Daarom kunnen ze naar school gaan. Bovendien betaalt de overheid een groot deel van de kosten van de school. Wie in rijke landen geen baan heeft, krijgt een uitkering die hoog genoeg is om redelijk van rond te komen. In de meeste ontwikkelingslanden kunnen veel mensen nauwelijks rondkomen met wat ze verdienen, als ze al een baan hebben. Wie daar géén baan heeft, heeft ook geen inkomen. Om (meer) geld in huis te krijgen, sturen ze hun kinderen de straat op om geld voor hen te verdienen. Die kinderen gaan maar af en toe of helemaal niet naar school. Dit alles wordt mede in de hand gewerkt door een massale trek van het platteland naar de steden. Dat is al tientallen jaren gaande. Kleine boeren De stap van leven in een krottenwijk kunnen niet meer concurreren naar leven op straat is niet zo groot met de moderne bedrijven van grootgrondbezitters. Ze moeten hun land verkopen of kunnen de pacht niet meer opbrengen. Voor hen zit er niets anders op dan met het hele gezin naar de stad te trekken en daar te proberen een baan te vinden. De stad kan al die mensen echter niet opvangen. Ze komen in krottenwijken te wonen en kampen met armoede en werkloosheid. Om te kunnen overleven sturen de volwassenen hun kinderen de straat op om te werken. Die proberen wat te verkopen op straat, van fruit of snoep tot sigaretten gemaakt van peukenresten. Of ze poetsen schoenen, wassen auto’s of, als er helemaal geen werk voor ze is, gaan uit bedelen of stelen. Ze gaan niet naar school of hooguit enkele uren per week. De meeste tijd brengen ze op straat door in de hoop wat te kunnen verdienen. Meestal vinden ze het niet prettig om thuis te zijn. Ze hebben geen eigen kamer, niet genoeg te eten en te drinken of hun huis is ongezond om in te wonen. Daardoor is het voor hen niet moeilijk te besluiten om altijd op straat te leven. Bedelend straatkind
4
Oorlog Een andere reden waarom kinderen op straat terechtkomen is oorlog. Over de hele wereld zijn er kinderen die bijna niets anders zien dan geweld en ellende. Er zijn oorlogen tussen landen en burgeroorlogen (= oorlogen tussen groepen binnen een land). Door oorlogsgeweld komen veel burgers, ook kinderen, om het leven. Veel kinderen raken gehandicapt of raken dakloos. Als mensen in groten getale op de vlucht slaan voor oorlogsgeweld, raken kinderen hun vader, moeder en andere familieleden Slachtoffers van de oorlog in Burundi kwijt. Kinderen worden wees omdat hun vader of moeder of allebei omkomen door oorlog. Soms wordt hun familie zelfs voor hun eigen ogen vermoord. Deze kinderen worden oorlogswezen genoemd. In Burundi bijvoorbeeld woedt van 1990 tot 2003 een burgeroorlog tussen twee volken, de Hutu's en de Tutsi's. Milities (= kleine groepjes gewapende mannen) dringen de huizen van onschuldige burgers binnen. Gezinnen vluchten in grote haast en laten hun bezittingen achter. In alle verwarring raken veel kinderen hun ouders kwijt. Soms weten deze kinderen niet of hun ouders nog leven. Veel andere kinderen zijn oorlogswees geworden. Kinderen die hun ouders moeten missen, zijn genoodzaakt om als straatkind hun kostje bij elkaar te scharrelen. Hulporganisaties brengen kinderen die hun ouders zijn kwijtgeraakt onder in vluchtelingenkampen. Die kampen liggen in Burundi zelf of in de buurlanden Democratische Republiek Congo en Tanzania. Sommige kinderen vinden hun ouders weer terug in het kamp. Vaak zijn de omstandigheden in een vluchtelingenkamp slecht. Heel veel mensen zitten dicht op elkaar. Er is gebrek aan alles: eten, drinken en onderdak. Voor de kinderen betekent dit totale ellende. Daarom besluit een aantal kinderen, met of zonder familie in het kamp, om op straat te gaan leven. Het straatleven trekt, het is spannend en er valt vaak meer te halen dan in het kamp.
Vluchtelingenkamp in Congo
Zodra een oorlog is afgelopen, blijft er wapentuig liggen dat tijdens de oorlog is gebruikt. Het gaat vooral om bommen en granaten die niet zijn ontploft en om landmijnen. Die vormen zelfs jaren nadat de oorlog is afgelopen een groot gevaar. In Afghanistan en Angola bijvoorbeeld, twee landen die vele jaren achtereen oorlog hebben gekend, worden nog veel mensen daar slachtoffer van. Kinderen worden wees als hun ouders, bijvoorbeeld tijdens het werken op het land, per ongeluk op een landEen zogeheten clusterbom die mijn of bom die niet is afgegaan stappen. afgaat als je hem aanraakt 5
Aids Ieder jaar maken malaria, tuberculose, aids en andere ziekten wereldwijd miljoenen slachtoffers. Kinderen verliezen daardoor hun ouders. Vooral aids springt daarbij in het oog. Deze ziekte grijpt vooral in Afrika ten Zuiden van de Sahara snel om zich heen en lijkt niet te stuiten. Een van de zwaarst getroffen landen is Zuid-Afrika. Daar helpt de organisatie AIDS Babies kinderen die door aids wees zijn geworden. Veel van deze aidswezen zijn zelf besmet met hiv, het virus dat aids veroorzaakt. Die zijn ermee geboren. Ze worden gemiddeld niet ouder dan acht jaar. De foto rechts toont vier kinderen uit één gezin in een sloppenwijk in Johannesburg in Zuid-Afrika. Op de foto hebben ze teddyberen bij zich; die hebben ze pas gekregen. Ze Begrafenis van een aidsslachtoffer glimlachen. Mensen die deze foto zien, denken dat deze kinderen gelukkig zijn. Maar ze hebben De vier kinderen hebben weinig reden om te glimlachen. Hun ouders zijn aan aids geen ouders meer gestorven. Een jongen van 11, ook uit hetzelfde gezin, is de kostwinner voor de vier kinderen. Hij moet daarvoor de straat op. Veel levert dat niet op. Alleen de jongste heeft een jas en maar twee kinderen hebben schoenen. Hun huis heeft maar één kamer, géén stromend water en géén stroom. Bovendien zal de jongen waarschijnlijk niet lang meer leven, want hij is besmet met hiv. Als hij komt te sterven, dan wordt de één na oudste van dit gezin de kostwinner. Naar school gaan is er voor de vijf kinderen niet bij. Hun ouders zijn van het platteland naar Johannesburg gekomen. Ze hoopten voor de kinderen een beter bestaan te vinden. Maar ze zijn doodgegaan voordat ze belangrijke papieren konden krijgen. Die zijn nodig om de kinderen naar school te kunnen sturen. Ook in elders in Afrika worden kinderen wees door aids. Als ze geen familieleden hebben die voor hen kunnen of willen zorgen, komen ze vaak letterlijk op straat te staan. Zo ook Joanita uit Oeganda. Ze is 17 jaar oud. Haar vader is aan aids overleden, haar moeder was daarna te arm om voor haar te zorgen. Zo is ze op straat terechtgekomen. Daar heeft ze met tasjesdiefstallen in de hoofdstad Kampala haar kostje bij elkaar gescharreld. Ze wil er liever niet over praten. Ze heeft teveel gezien en te veel meegemaakt. 6
Andere redenen Ook door ongelukken en rampen kunnen kinderen alle contact met hun familie verliezen en op straat terechtkomen. Vaak worden kinderen straatkind door een combinatie van factoren, zoals armoede en ruzie thuis. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de 12-jarige Devely. Zij is een van de duizenden gamines, zoals de straatkinderen in Colombia worden genoemd. "Ik woonde met mijn ouders in een dorpje op het Gamines in Bogotá platteland", vertelt Devely. Omdat er geen werk was, zijn we naar de hoofdstad Bogotá gegaan. Maar hier was het niet veel beter. We woonden aan de rand van de stad. Mijn moeder was dienstbode bij een ‘mevrouw'. Mijn vader had elke dag een ander baantje. Totdat hij nooit meer thuiskwam. Mijn moeder nam daarna een andere man in huis. Mijn nieuwe vader. Maar ik moest niets van hem hebben. We hadden altijd ruzie. Daarom ben ik weggelopen, ik bleef liever op straat. Niemand die aan mijn kop zeurde, niemand die klappen uitdeelde." Kinderen komen op straat terecht omdat ze door hun ouders in de steek gelaten worden. Dat kan verschillende redenen hebben. Hun ouders zijn bijvoorbeeld te arm om voor hen te kunnen zorgen. Of ze zijn verslaafd aan alcohol en drugs. Ouders laten hun kinderen in de steek omdat die lichamelijk of geestelijk gehandicapt zijn, besmet met hiv of omdat het meisjes zijn (vooral in China komt dat vaak voor). Weer andere kinderen besluiten net als Devely op straat te leven omdat ze thuis vaak ruzie hebben of vaak mishandeld worden. In Rusland komen de meeste in de steek gelaten kinderen in tehuizen terecht, andere op straat. Ook weggelopen kinderen kom je daar op straat tegen. Straatkinderen zijn onder meer te vinden in Moskou en St. Petersburg. Ze bedelen, stelen of worden prostituee. Om aan geld te komen. Af en toe krijgen ze wat te eten of te drinken van voorbijgangers. Verder brengen ze de dag door met rondhangen in groepen op stations. ’s Nachts slapen ze in riolen of op bankjes. Ze hebben vuile kleren aan. Ook Kostia (14 jaar) uit St. Petersburg weet wat het is om op straat te leven. Hij is van huis weggelopen omdat zijn moeder hem mishandelde. Nu zit hij in het tehuis Hope. “Ik heb het bij Hope beter dan thuis en dan op straat,” zegt hij. “Ik heb vriendjes en als het regent ben ik binnen. Af en toe bezoek ik mijn moeder. Het gaat nu beter omdat ze zich minder zorgen hoeft te maken.” Kostia
7
STRAATKINDEREN EN KINDERARBEID Straatkinderen zijn op straat om geld te verdienen. Sommigen werken als hulpje voor de familie. Kinderen die geen contact meer met hun familie hebben, werken om in hun eigen onderhoud te voorzien. Ze kunnen alleen werk doen waar je niet voor geleerd hoeft te hebben, omdat ze geen schooldiploma’s hebben. Straatkinderen aan het werk In steden in ontwikkelingslanden vind je overal kinderen aan het werk. Ze verkopen groente en fruit op de markt. Ze wassen de ramen van auto's. Ze verkopen ijsjes aan dorstige buspassagiers. Ze treden op als muzikant. Ze verkopen alles waar geld aan valt te verdienen: van bidprentjes en kranten tot cassettebandjes en sigaretten, gemaakt van oude peuken. Ze bieden zichzelf op de stoep van grote hotels als gids aan. Ze passen voor 10 eurocent op geVerkoop van kleine hapjes op straat parkeerde auto's en wie niet betaalt, vindt bij terugkomst een lelijke kras op zijn auto. Op stations schouwen ze voor een habbekrats jouw koffers naar de trein. Sommigen zoeken op vuilnisbelten naar bruikbare spullen die ze aan opkopers doorverkopen. En ze poetsen je schoenen als je dat wilt. Schoenpoetsertjes zijn vooral te vinden in het centrum van de stad waar veel mensen winkelen of een ommetje maken. Ze zijn bij vliegvelden te vinden waar veel toeristen en zakenmensen aankomen en vertrekken en bij toeristische bezienswaardigheden als musea en markten. De kinderen weten dat ze van toeristen vaak een flinke fooi krijgen. De toeristen zijn gecharmeerd van de hardwerkende schoenpoetsertjes die soms zowaar enkele woordjes Engels brabbelen. Als je eenmaal een goede plek hebt gevonden dan sta je die natuurlijk niet zomaar af. Luis Alberto (13) uit Recife (Brazilië) poetst voornamelijk schoenen van leraren en studenten bij de universiteit. Hij heeft veel klanten. In Brazilië kun je alleen studeren als je ouders daarvoor gespaard hebben. Meestal zijn studenten dan ook kinderen van rijke ouders. Deze studenten hebben genoeg geld om hun schoenen regelmatig te laten poetsen. Iedere dag poetst Luis twintig paar schoenen. Wanneer hij schoenen een complete poetsbeurt geeft, begint hij met de schoenen af te stoffen. Vervolgens maakt hij ze schoon met een vochtige doek, droogt ze en smeert er met een spons schoensmeer op. Die laat hij drogen, hij borstelt de overtollige schoensmeer van de schoenen en poetst ze met een doek op tot ze glimmen. 8
Moet kinderarbeid verboden worden? Mensen die tv-beelden zien van werkende kinderen of die lezen over kinderarbeid, zeggen dat kinderarbeid moet worden afgeschaft. Voor deze opvatting is natuurlijk veel te zeggen. Soms werken kinderen onder gevaarlijke omstandigheden (in een plantage waar bestrijdingsmiddelen op gewassen zitten bijvoorbeeld) of ze worden uitgebuit. Daar staat tegenover dat straatkinderen vaak slechter af zijn als ze niet op straat werken om aan de kost te komen. Ze zouden gaan stelen, in drugs handelen of prostituee worden met alle gevaren van dien. Pas als hun ouders voldoende kunnen verdienen om het hele gezin te onderhouden, hoeven ze niet op straat te werken voor geld. Dan zouden ze uitzicht krijgen op een betere toekomst dan een leven op de straat, bijvoorbeeld omdat ze naar school kunnen gaan en daarna een goede baan kunnen vinden. Henriette van Dueren den Hollander van Oxfam Novib pleit ervoor om kinderarbeid geleidelijk af te schaffen: "Het belangrijkste vind ik dat kinderen ook de tijd moeten krijgen voor onderwijs en spel. Als er een economische noodzaak toe is, dan moet het voorlopig mogelijk zijn dat kinderen een paar uur per dag werken." Yanto uit Indonesië is al sinds zijn zevende op straat werkzaam. Eigenlijk zou hij naar school moeten gaan want in zijn land geldt de leerplicht. Maar net als veel andere kinderen in Indonesië doe hij dat niet. Hij komt uit Cirebon op West-Java en heeft al verschillende beroepen gehad. "Ik ben op mijn zevende van huis weggegaan omdat ik het er niet meer kon uithouden. Ik ging bedelen op de Pasar Pagi (ochtendmarkt) in Cirebon. Per dag kon ik rond de 90 eurocent verdienen, op minder drukke dagen maar 25 eurocent. Al mijn verdiende geld spaarde ik op om schoensmeer te kunnen kopen. Van ‘s ochtends zeven tot ‘s avonds tien poetste ik schoenen. Daar verdiende ik 65 tot 90 eurocent mee. Ooit wilde ik eens in een restaurant schoenen poetsen, maar ik werd meteen door de eigenaar en zijn personeel weggestuurd. Daarna ben ik gaan werken als afvalverzamelaar, op zoek naar oude rommel, scherven, blikken en dergelijke. Wat ik in Pilang, in Tangkil en ook op de terugweg naar Gunung Sari verzamel, lever ik in bij een opkoper. Op één dag kan ik wel tien tot vijftien kilo blik ophalen. Als ik van iemand anders nog wat koop, kom ik aan de dertig kilo. Met een kilo kan ik 2 eurocent verdienen, scherven zijn ook 2 eurocent per kilo. Met dat geld koop ik Aqua (flessen drinkwater), maar dan ben ik al snel weer blut. Die flessen verkoop ik op het station door aan toeristen."
9
GROEPEN EN STRAATBENDEN Vaak zijn er tientallen, honderden of zelfs duizenden straatkinderen in de stad. Ze verenigen zich in groepen, niet alleen omdat ze samen dingen doen leuker en gezelliger vinden dan alles in hun eentje te moeten doen. Ze vormen ook groepen, omdat ze zich dan beter tegen de vijandige buitenwereld kunnen beschermen. Samen weerbaarder en veiliger
Om zichzelf te beschermen vormen straatkinderen vaak groepen van enkele tot tientallen leden. Dan kunnen ze bijvoorbeeld om beurten de wacht houden terwijl de anderen slapen. Zo kunnen oudere kinderen of volwassenen hen niet bestelen. Vaak zitten zowel meisjes als jongens in een groep en heeft de groep leden van 5 of 6 jaar tot ver in de twintig. Leden van een groep geven elkaar bijnamen. Soms zijn dat dierennamen als ‘Luis', ‘en ‘Wolf', dan weer namen die naar een opvallend kenmerk in iemand uiterlijk verwijzen, zoals ‘Paardenkop' of ‘Blondie'. Deze bijnamen zijn niet bedoeld als scheldwoord maar als koosnaam. Leider van een groep is meestal de oudste en sterkste jongen. Straatkinderen sluiten zich ook bij een groep aan omdat ze anders niet de kans krijgen om geld te verdienen. Wie bijvoorbeeld als schoenpoetser wil werken, kan niet zomaar ergens met een kistje gaan staan. De kans is groot dat je dan door andere straatkinderen wordt weggejaagd en een flink pak slaag krijgt. Om niet dat risico te lopen, moet je je als straatkind wel bij een groep aansluiten. Dan krijgt je een vaste plaats waar je mag werken. De groep regelt wie waar mag staan. De groep verdedigt haar plekjes tegen andere groepen. In een groep leren de straatkinderen de handigheidjes en trucjes om te overleven. Sommige groepen leggen zich vooral toe op diefstal en andere vormen van misdaad, want dat brengt méér geld op dan auto's wassen of schoenen poetsen. Dan spreken we van een bende. Chico uit de Filippijnen is lid van een bende van veertig straatkinderen. "In de hele stad (Manilla) is een aantal straatkinderenbendes. Ik heb me bij zo'n bende aangesloten. De bendeleiders waren twee mannen. Zij leerden mij hoe je auto’s openbreekt en zakken rolt. Aan het eind van de dag gaf je alles af aan de leiders en kreeg je een deel van de buit. Je moet niet denken dat je buiten een bende om kunt werken. Het centrum van Manilla is verdeeld in wijken. En iedere wijk heeft zijn eigen bende. Als je daar als vreemde tussenkomt, word je meteen de wijk uitgewerkt. Je bent dan een concurrent voor de anderen. Bovendien ben je in een bende ook veiliger. ‘s Nachts Een jong bendelid in Manilla; slaap je samen in een park of onder een brug. En het is hij staat onder het teken gezelliger dan alleen." ‘kill’ (= doodt) van zijn bende 10
De Club van Blauwoog Ook Juanito uit Brazilië heeft zich aangesloten bij een straatbende, de club van Blauwoog. Blauwoog heeft, je raadt het al, blauwe ogen. Hij is wat ouder, hij is de leider, hij is sterk. De club komt alleen ‘s nachts bijeen in de hal van een bankgebouw. Op een nacht komt Flevio, een van de clubleden niet opdagen. Juanito schuifelt onrustig op zijn kartonnetje. Totdat Blauwoog roept: "He Rat, hou eens op." Juanito wordt Rat genoemd omdat hij van die kleine scherpe, gekartelde tanden heeft. "Flevio is er niet", zegt Juanito. "Misschien is hij gaan dansen", roept Blauwoog. De jongens van de Club lachen, maar niet van harte. "Rat, vangen!" Juanito grijpt een stuk worst dat Blauwoog hem toewerpt. Blauwoog is goed in jatten. En meestal deelt hij een deel van zijn buit. Juanito zucht. Als iemand om twee uur 's nachts niet terug is, dan is er iets gebeurd, daar kun je donder op zeggen. In elkaar geslagen, vermoord of in het gevang gegooid. Flevio doet boodschappen voor een drugsbende. Dat doen ze allemaal als ze daar de kans voor krijgen. Dan moet je een pakje spul ergens afleveren en dat betaalt goed omdat het gevaarlijk is. Met drugs over straat lopen is een grote misdaad. Volwassenen kunnen daar streng voor worden gestraft. Kinderen onder de 18 krijgen lichtere straffen, maar zo precies wordt er ook weer niet gekeken. En een kind kan bestolen worden door andere bendes en neergestoken worden in een donkere straat. Juanito maakt zich zorgen. "Flevio, waar zit je? Je hoort hier te zijn." Juanito heeft Flevio nooit meer teruggezien. Overdag gaan de meeste bendeleden uit stelen en bedelen; ‘s nachts slapen de 40 kinderen dicht op elkaar gepakt op de grond of op stukken karton. De kleintjes vinden hier bescherming bij de ouderen, maar worden tevens door hen misbruikt om uit stelen te gaan. Een aantal van die bendes is erg gewelddadig als de leden ervan onder invloed zijn van drugs en als ze in het bezit zijn van wapens. Voor criminele bendes zijn zwervertjes een gemakkelijke prooi. De kinderen worden gedwongen tot het verkopen van drugs en het plegen van diefstallen. Om de ellende en de honger een beetje te vergeten gebruiken veel kinderen zelf ook drugs. Ze gebruiken onder andere benzine en verfverdunner. Het goedkoopste en gemakkelijkst te verkrijgen verdovende middel is lijm. Schoenmakers verkopen kleine potjes lijm voor 30 dollarcent op de markt. De lijm wordt in een plastic zakje gedaan en de lijmdampen worden door de mond ingeademd. Die lijmdampen zijn schadelijk voor de gezondheid. Veel kinderen Een lijmsnuiver krijgen last van hun tandvlees en gebit. Tanden gaan loszitten en vallen uit. Bovendien heb je een grote kans dat je verlamd raakt, omdat de lijm je zenuwstelsel aantast. 11
STRAATMEISJES Ouders sturen hun dochters minder snel de straat op om geld te verdienen dan hun zonen; ze laten ze liever helpen in de huishouding. Sommige ouders verkopen hun dochters als dienstmeisje aan een familie. Die krijgen in ruil voor hun werk kost en inwoning. Minder meisjes dan jongens kiezen voor een leven op straat als ze het thuis vervelend hebben. Daarom leven er minder meisjes dan jongens op straat. Meisjes slechter af dan jongens Op straat kunnen meisjes op minder manieren werken dan jongens. Meestal verkopen ze eten en drinken, kleding, kranten of affiches. Vaak is er voor meisjes geen ander werk dan als prostituee. Alle straatkinderen lopen kans mishandeld of vermoord te worden. Veel straatmeisjes die de nacht op straat doorbrengen, worden ook verkracht. Daarom zoeken sommige meisjes bescherming bij een oudere jongen of man. Maar soms laat hij hen als prostituee werken. Andere meisjes zoeken bescherming door als dienstmeisje te werken bij een rijke familie.
Straatmeisjes in India
Kakra, een straatmeisje uit Accra (Ghana) vertelt: "Toen ik 9 was, kwam mijn oom naar Navrongo. Hij was pasgetrouwd en zijn vrouw verwachtte een baby. Of ik maar mee kon komen om zijn vrouw te helpen in het huishouden. Mijn moeder vond dat maar niks, maar mijn vader en mijn oom luisterden niet naar haar. Dus werd ik van school gehaald en verhuisde ik naar de woning van mijn oom en zijn vrouw. Ver van mijn geboorteplaats, in de mijnbouwstad Obuasi in het Ashanti-gebied. Ik werd als een soort slaaf gebruikt en mocht daar niet naar school. Toen mijn oom twee jaar later zijn vrouw in de steek liet, werd alles nog erger. Zijn vrouw kon me helemaal niet uitstaan. Ik kreeg van alles de schuld, moest van half zes ‘s ochtends tot laat in de avond hard werken en kreeg stank voor dank. Ik werd zelfs geslagen. Toen ik bijna 12 werd, ben ik gevlucht. Ik wist niet eens waar ik naartoe zou gaan. Ik liftte twee dagen lang met vrachtauto's mee. Ik belandde op de rangeerplaats voor treinen bij het Centraal Station in Accra. Daar wonen en werken meer dan duizend mensen. Daar komen ook de treinen uit het binnenland aan, volgeladen met voedsel dat in de hoofdstad moet worden verkocht. Je kunt er altijd wel iets verdienen. Met sjouwen, verkopen of schoonmaken. Voor een meisje van nog geen 12 is het onveilig om daar helemaal alleen te leven. Je zou binnen de kortste keren door mannen die daar rondlopen worden misbruikt of mishandeld. Ik vond Kwame. Die was 19 en heel sterk. Die gaf me eten en zorgde voor me. Ik moest overdag wat boodschappen voor hem doen en ‘s nachts bij hem slapen. Hij deed de akeligste dingen met me. Maar het ergste vond ik dat ik van hem soms met wildvreemde mannen mee moest. Na een paar maanden wou ik niet meer verder leven. Zo wanhopig was ik en zo smerig voelde ik me. Toen ik wat ouder was en me beter alleen kon redden, ben ik ervandoor gegaan." Kakra nu
12
Kinderprostitutie Rond 1970 raken ontwikkelingslanden als goedkope vakantielanden in trek bij westerse toeristen. Ook zijn daar westerse soldaten gelegerd. Zo komen westerse mannen in contact met vrouwen in die landen. Die zien er anders uit dan westerse vrouwen. Reisbureaus brengen reizen naar ontwikkelingslanden aan de man door meisjes en vrouwen uit die landen af te schilderen als aantrekkelijk, lief, gewillig en dienstbaar. Steeds meer toeristen bezoeken prostituees in die landen. Daardoor vinden meer vrouwen daar werk als prostituee. Dan breekt de aidsepidemie uit. Uit angst met aids besmet te raken, vragen toeristen om steeds jongere vrouwen, om meisjes dus. Ook westerse mannen die alleen seks met kinderen willen, vragen naar meisjes. In hun eigen land is seks met kinderen verboden. Toplanden voor kindersekstoerisme zijn Thailand en Brazilië. Sommige jonge prostituees bieden uit vrije wil hun diensten aan, andere werken onder dwang voor een pooier. Sommige pooiers zijn oudere straatjongens die het meeste geld opstrijken. Die geven hun werkneemsters alleen wat eten en een klein zakcentje. Bordeelhouders werven straatmeisjes als prostituee want ze weten dat die meisjes niet snel gemist worden omdat ze zonder familie op straat leven. Thailand raakt door het kindersekstoerisme steeds meer in opspraak. In 1995 verbiedt de regering van dat land kinderprostitutie. Volwassenen mogen niet meer vrijen met kinderen onder de 15 jaar. Je kunt daar een lange gevangenisstraf voor krijgen, zelfs een levenslange. Hierdoor hoopt de regering te voorkomen dat gewone toeristen het land gaan mijden. Het gewone toerisme is een belangrijke inkomstenbron voor het land. Ook elders treedt men op tegen kindersekstoerisme. Op de Filippijnen is seks met kinderen verboden. Nederlandse en Duitse toeristen die in het buitenland seks met kinderen hebben, kunnen hiervoor in eigen land worden gestraft. Ook jongens worden door vrouwen en door mannen seksueel misbruikt. Raul op de Filippijnen wordt daar slachtoffer van. Hij woont al een flinke tijd op straat en is verschrikkelijk moe. Dan ontmoet hij een aardige mevrouw die zich zelf ‘Mamma' noemde. Ze geeft hem goed te eten en koopt nieuwe kleren voor hem. Ook neemt ze hem wel eens mee naar de kermis of de film. Dan komt hij echter in de prostitutie terecht. Hij en andere jongens worden door ‘Mamma' voor 150 pesos aan westerse mannen aangeboden. ‘Mamma' houdt het meeste geld zelf. De jongens worden ook gedwongen portefeuilles en andere waardevolle zaken van hun klanten te stelen.
13
GEWELD Straatkinderen voeren een harde strijd om het bestaan. Geweld komt vaak voor in hun dagelijks leven. Je moet elke dag maar zien dat je het weer redt. Elke dag moet je zorgen dat je te eten hebt. Er is niemand die voor je zorgt. Sterker nog, anderen zouden graag jouw maaltijdje erbij hebben. Elke dag moet je je eigen plekje bevechten. Geweld door straatkinderen Als je met bedelen of venten te weinig verdient, is de verleiding groot om het pad van de misdaad op te gaan. Daar is heel wat meer te verdienen. Dat begint met simpele zaken als auto's openbreken en zakkenrollen. Chico uit Manilla (zie ook pag. 10) heeft van zijn bendeleiders allerlei tips en handigheidjes geleerd. "Vooral zakkenrollen kon ik erg goed. Helemaal niet zo moeilijk als je met z'n tweeën bent. Terwijl mijn maat het slachtoffer afleidde, rolde ik zijn portemonnee." Politieagent arresteert hardhandig een straatkind
In Caracas, de hoofdstad van Venezuela, terroriseren bendes van straatkinderen de wijken. Wie de wijk van een bende wil betreden, moet eerst wat geld betalen. De volgende stap is het plegen van misdrijven waar gevaar voor jezelf aan verbonden is, diefstallen plegen in winkels en bij rijke mensen bijvoorbeeld. Deze activiteiten zijn gevaarlijk omdat je altijd op moet passen voor de gewapende bewakers. Als ze je betrappen zullen ze je zonder meer neerschieten. Gevaarlijk is ook meedoen aan handel in drugs. Je moet altijd bedacht zijn op de politie die hard optreedt tegen drugshandel door straatkinderen. Dat doet de politie niet altijd omdat drugshandel verboden is. Soms doen ook agenten er aan mee. Die willen er zelf aan verdienen. Voor hen zijn straatkinderen die in drugs handelen concurrenten. Straatkinderen die in drugs handelen, moeten ook oppassen voor leden van andere bendes van drugshandelaren die hun handelswaar willen afpakken.
Het verst op gebied van misdaad gaan straatkinderen die geweldsmisdrijven plegen: bedreigingen, roofovervallen en zelfs moord. Hun slachtoffers zijn winkeliers en andere mensen die niet zoals zijzelf op straat leven. Deze straatkinderen zijn geen echte straatkinderen meer, want de bendes waar ze lid van zijn, hebben een kelder, leegstaand gebouw of andere ruimte. Daar plannen de bendeleden samen hun acties en bereiden die voor. De leden van de benden hebben daar een veilig onderkomen. 14
Geweld tussen straatkinderen onderling Van de dagelijkse strijd om het bestaan onder het motto ‘ieder voor zich” maakt ook geweld tussen straatkinderen deel uit. Soms loopt dat uit de hand. Antonio José da Silva uit Olinda (Brazilië) is straathoekwerker die veel met straatkinderen optrekt. Regelmatig is hij getuige van geweld tussen straatkinderen. "Afgelopen dinsdag is er een jongen gedood door een van de kinderen uit de groep waar hij veel mee optrok. De andere straatkinderen zijn razend over die moord." João is een van de kinderen uit die groep. Hij vertelt hoe de ruzie tussen twee straatkinderen met de bijnamen Paardekop en Doodshoofd is ontstaan. "Ik werd wakker omdat ik moest plassen. Ik zag toen hoe Paardekop lijm pikte van Doodshoofd. Hij rende weg. Doodshoofd ging achter hem aan. Bij de rivier duwde hij Paardekop van de kant, het water in. Hij ging kopje onder en kwam toen weer boven. Er sprongen twee andere kinderen in het water. Ze pakten hem bij zijn broek, maar het lukte niet. Hij ging weer kopje onder. Na een uur kwam de brandweer. Toen vonden ze hem. Drijvend." De jongen die Doodshoofd wordt genoemd, is op de vlucht geslagen. Antonio, de straathoekwerker, is in discussie met de groep. "Het is ons de hele dag niet gelukt om de ouders van Paardekop op te sporen. Al had hij een slechte relatie met zijn ouders, ze moeten toch weten van zijn begrafenis. Wat kunnen we verder doen?" Een meisje uit de groep, Safira, weet het wel: "Die ander afmaken!" Antonio brengt daar tegenin: "Is dat soms een oplossing?" Safira is echter zo kwaad dat ze niet voor rede vatbaar is. "We moeten Paardekop wreken. We gaan Doodshoofd doodmaken en zorgen dat hij op het kerkhof terechtkomt. Ik zou hem eigenhandig kunnen vermoorden en hem in zijn gezicht spugen ook!”
Een blauw oog en aangedaan na een gevecht met andere straatkinderen
Op dat moment wordt het João te gortig: "Hier zie je maar weer hoeveel geweld er gebruikt wordt. De een jat van de ander, ze gebruiken rotzooi, ze krijgen ruzie, ze willen zich wreken en dan maken ze elkaar af. Zo gaat het nu eenmaal. De een maakt de ander af, dan maakt de politie er weer een af. Voor zover ik weet gaat het altijd zo in de stad. In heel Brazilië." De moord op Paardekop en de geplande wraakactie op Doodskop zijn treffend voor de hardheid van het dagelijks bestaan van straatkinderen. 15
Geweld tegen straatkinderen Tenslotte worden straatkinderen slachtoffer van geweld door mensen die géén straatkinderen zijn. Soms zijn dat politieagenten. In Brazilië bijvoorbeeld zijn politieagenten die hun werk doen voor veel straatkinderen een schrikbeeld. Als ze zien dat straatkinderen bedelen of iets verkopen, komen ze op hen af en geven hen een pak slaag. Enkele politieagenten slaan zelfs op straatkinderen in als ze alleen maar bij elkaar in het park zitten zonder dat ze iets doen wat verboden is. Straatkinderen geven agenten bijnamen als ‘Bottenbreker'.
Twee straatkinderen in een politiecel, opgepakt voor diefstal
Ook worden er straatkinderen zwaar gestraft door of namens iemand voor wie ze werken. Dat kan bijvoorbeeld de leider van een bende drugshandelaren zijn of een pooier. Rafael leeft enkele jaren op straat in een krottenwijk in Rio de Janeiro. Af en toe zit hij een tijdje in een opvang voor straatkinderen. Hij werkt als prostitué voor een groep die kinderen als prostituees laat werken. In juli 2004 wordt hij ziek en besluit hij daarmee te stoppen. Eind 2004 geeft hij gegevens door van deze groep aan het Openbaar Ministerie. Hij krijgt van de overheid een adres waar hij kan onderduiken, want hij loopt gevaar dat iemand van de groep die hij verraden heeft wraak op hem neemt. Hij wijst het aanbod af en gaat bij zijn moeder thuis wonen. Op een avond in maart 2005 kloppen drie mannen bij hem thuis aan en vragen hem mee te komen. Hij gaat mee. Buiten wordt hij door de mannen doodgeschoten. Hij krijgt een kogel door de mond en een kogel door de anus. Dat gebeurt met prostituees in Rio de Janeiro die met hun werk ophouden en/of de namen van hun werkgevers aan de overheid doorgeven. Rafael is dus bij wijze van straf doodgeschoten, maar niemand kan of wil zeggen wie zijn moordenaars zijn. In Rio de Janeiro en andere steden in Brazilië huren winkeliers beveiligingsbedrijven in om mensen te vermoorden die misdrijven plegen. Onder de slachtoffers zijn ook straatkinderen, want veel straatkinderen houden zich in leven met diefstal. Die slaan vaak hun slag in een winkel. Winkeliers klagen daar steen en been over, want daar lijden ze grote verliezen door. Daarnaast ergeren winkeliers en hoteleigenaars zich aan de straatkinderen voor hun deur. Ze zeggen dat de klanten daardoor wegblijven. Ook zouden de straatkinderen een slechte indruk maken op toeristen. Ze zien er onverzorgd uit en vallen de toeristen steeds met hun gebedel lastig. Sommigen ondernemen hiertegen actie door het inschakelen van een doodseskader. Doodseskaders bestaan vaak uit politieagenten die in hun vrije tijd wat willen bijverdienen. Moorden op straatkinderen door medewerkers van beveiligingsbedrijven en doodsStraatkinderen die in de nacht eskaders komen zo vaak voor dat ze lang niet vermoord zijn, vermoedelijk altijd de krant halen. door een doodseskader
16
OPVANG Alle kinderen, ook straatkinderen hebben rechten, zoals recht op onderwijs en het recht om te kunnen spelen. Die staan in het Verdrag Inzake de Rechten van het Kind van de Verenigde Naties. We geven enkele voorbeelden van mensen die zich inzetten voor straatkinderen, opdat het verdrag voor die kinderen geen dode letter wordt of blijft. De straat is avontuur Gildardo uit Mexico is regelmatig te zien in Club Calle (= Straatclub). Hoewel hij al 19 is, heeft hij nog steeds de basisschool niet afgemaakt. Hij kan zelfs niet lezen of schrijven. Toch zegt Gildardo dat hij graag wil studeren of werken. Maar misschien zegt hij dat wel, omdat Jorge erbij staat. Jorge is één van de leiders van Club Calle. In Club Calle zoeken straatkinderen een toevlucht voor het harde en gevaarlijke leven in de straten van Mexico-Stad. Daar kunnen ze elke dag een maaltijd krijgen, Een sociaal werkster probeert straatkinderen een vak leren of een partijtje te overtuigen om naar Club Calle te komen voetballen. En er staan zelfs computers. Gildardo hoort bij een groepje van dertig straatkinderen. De jongste is 9, de oudste is 21 jaar. Het groepje bezoekt regelmatig de Straatclub. "Toch willen veel straatkinderen nooit meer weg van de straat", zegt Gerardo Saury. Hij is directeur van de organisatie Ednica, een afkorting voor Educación para los Niños de la Calle. Dat is Spaans voor ‘Onderwijs aan Straatkinderen'. Deze organisatie heeft samen met de parochie van San Felipe de Jesus de Straatclub opgericht. De familie van de beroemde Mexicaanse komiek Cantinflas heeft geld gegeven voor het gebouw.
Straatkinderen bij Ednica
"We proberen wel om de straatkinderen te laten leren of werken, maar tot nu toe gaat dat niet goed", geeft Gerardo toe. Hij legt uit dat kinderen op straat gaan wonen omdat hun ouders arm zijn of hen slaan. "Maar het is ook zo", zegt Gerardo, "dat de straat één groot avontuur is voor kinderen. Op straat mag alles, je hoeft niks, je hebt geld, vrijheid en je bent altijd samen met je vrienden. Dat is erg aantrekkelijk." Straatkinderen laten zich niet zomaar in een tehuis stoppen. 17
Casa de Passagem Meer succes hebben de leiders van Casa de Passagem (= Doorgangshuis) in Recife in Brazilië. Ana Vasconcelos werkt eerst als advocate. De eerste keer dat ze straatmeisjes ontmoet, is ze diep geschokt. Ze vindt de meisjes vuil, cynisch, gewelddadig en ze gebruiken de ergste schuttingtaal die ze ooit heeft gehoord. Om de meisjes te helpen, zegt ze haar baan op en begint op haar veertigste een nieuw leven als leidster van een opvangtehuis. In Casa de Passagem kunnen meisjes alleen overdag terecht. Ook mogen ze daar geen drugs gebruiken, niet stelen en elkaar niet slaan of op andere wijzen mishandelen. Een dag in Casa de Passagem ziet er als volgt uit: Om 07.00 uur zetten twee straatmeisjes koffie in de keuken, dekken de tafels en maken de broodjes klaar. Om 07.30 uur mogen de straatmeisjes die de hele nacht op straat zijn geweest naar binnen. Ze staan dan al in een lange rij te wachten. Ze nemen een douche en trekken schone kleren aan, als ze die hebben. Om 08.15 uur gaat de deur voor de rest van de dag dicht. Om 08.30 uur krijgen de meisjes een ontbijt. Om 09.00 uur begint in een klaslokaal een groepsgesprek, geleid door een psycholoog. De meisjes dragen zelf de onderwerpen aan: over wat er afgelopen nacht gebeurd is, het geweld dat ze ondervinden, de huisregels of onderlinge ruzies. Vanaf 10.00 uur krijgen ze les in lezen, schrijven en rekenen. Om 12.00 uur begint de rustpauze. De meeste meisjes doen een dutje omdat ze de hele nacht gewerkt hebben. Om 13.00 wordt de lunch geserveerd. Na het eten wordt er geloot wie wat gaat doen om het opvanghuis schoon te maken. Iedereen helpt mee. Vanaf 14.00 uur kunnen de meisjes knutselen, tekenen of verven. Ze maken vaak een krant met berichten over hun eigen leven. Om 16.00 uur kleden de meisjes zich weer om, krijgen wat te eten en een kaartje voor de bus. Hun kleren worden onderzocht op drugs, wapens of gestolen spullen. Om 17.00 uur gaat het opvanghuis dicht. Soms maakt de leiding met de meisjes een uitstapje naar het strand of de dierentuin. De bezoeksters van het doorgangshuis zijn tevreden. "Ik vind het een prima project omdat je er eten en medische verzorging krijgt”, zegt er een. “En ze begrijpen je ook. Er is gelijkheid en respect. Die vind je op straat niet." Een ander meisje vult aan: "Mijn leven is enorm veranderd. Toen ik over straat zwierf, wilde niemand wat van me weten. Ze vonden me alleen lief als ik me prostitueerde." Een derde zegt: "Het doorgangshuis is voor mij een thuis, een huis, een moeder." Ten slotte zegt weer een ander meisje: ‘Ik vind het leuk in het doorgangshuis. Als het niet bestond, zat ik nog in de prostitutie. En nu hoeft dat niet meer. Nu heb ik iets van het leven geleerd." 18
Van de straat af In Casa de Passagem kunnen de meisjes overdag hun tijd nuttig besteden door bijvoorbeeld te leren lezen en schrijven. Ze leren daar ook samen te werken en respect voor zichzelf en anderen te hebben. Maar zoals de naam van het opvangtehuis al aangeeft, het is slechts een doorgangshuis. ‘s Avonds wacht de meisjes weer het harde leven als straatkind. De meisjes die de volgende stap willen zetten, kunnen terecht bij Casa Comunidade (= Gemeenschapshuis). Die stap houdt in: het leven als straatkind vaarwel zeggen en proberen een normaal leven op te bouwen. Dat wil zeggen: weg van het leven op straat en naar een leven met een echte woning en een baan. In Casa Comunidade wonen meisjes die geen drugs meer gebruiken en in staat zijn voor zichzelf en hun kinderen te zorgen. Ze volgen cursussen en verdienen hun geld als naaister, typiste en dergelijke. Een naaicursus in Casa Comunidade
Straatkinderen zijn vooral bezig met overleven. Ze leven van dag tot dag en hebben weinig tijd om over hun toekomst na te denken. Toch zoeken veel straatkinderen een uitweg uit hun huidige, heilloos bestaan. Vaak moet er eerst iets gebeuren dat ze doet inzien dat het leven op straat geen toekomst biedt. Zo vergaat het ook met Chico (zie pag. 10 en 14). Hij wordt samen met zijn maat Pedro gesnapt als ze aan het stelen zijn. Pedro moet naar de gevangenis omdat hij ouder is dan 16 jaar. Chico moet voor 14 maanden naar een tuchtschool. Het is er verschrikkelijk streng. Als je niet onmiddellijk gehoorzaamt, krijg je straf. Dan moet je de hele dag vervelende karweitjes opknappen. Twee maanden later weet zuster Carmen Chico uit de tuchtschool te krijgen. Chico moet haar wel beloven in het tehuis te gaan wonen. Maar dat vindt hij niet zo erg. Hij wil niet nog een keer opgepakt worden. Één keer is genoeg. "Ik heb het hier prima naar mijn zin. We doen hier alles zelf: wassen, koken, opruimen en voor de moestuin zorgen. Natuurlijk zorgen we ook voor de dieren. Dat is het allerleukste. Iedereen die hier zit, heeft geen familie meer of is weggelopen. Het schept een band. We willen allemaal proberen een nieuw leven op te bouwen. Een leven zonder bendes, zonder stelen, zonder de angst om door de politie opgepakt te worden. Het zal niet gemakkelijk zijn. Maar als ik er hard aan werk, moet het lukken..."
19
ACTIE! Niet alleen krijgen straatkinderen opvang en andere hulp, ook komen ze voor zichzelf op. In Brazilië ontstaat zelfs een belangenvereniging voor straatkinderen. Deze vereniging krijgt ook steun uit Nederland Nationale Beweging van Jongens en Meisjes van de Straat Op een dag in mei 1986 houden 432 kinderen een demonstratie in Brasília, de hoofdstad van Brazilië. Ze verzamelen zich op het keurig gemaaide grasveld van het regeringsgebouw. Ze zijn het beu dat ze elke dag op hun hoede moeten zijn voor politieagenten en militairen. Dat willen ze de bestuurders van het land luid en duidelijk laten weten. Na deze demonstratie besluiten de straatkinderen om door te gaan met hun protesten. Ze stichten met hulp van enkele volwassenen een belangenvereniging op, de Movimento Nacional dos Meninos e Meninas de la Rua (MNMMR). Dat betekent: Nationale Beweging van Jongens en Meisjes van de Straat. Pater Bruno Sechi is de eerste voorzitter van deze Beweging. Om de kinderen van de straat te halen, verandert hij een grote hal in een werkplaats. Die krijgt de naam Republica do Pequeno Vendedor (Republiek van de Kleine Verkoper). In de hal repareren straatkinderen afgedankte huishoudelijke apparaten als koelkasten en ventilatoren en afgedankt meubilair. Daarna worden deze spullen verkocht. Ook kunnen straatkinderen in de Republiek een goedkope maaltijd krijgen. Daarna wordt de Beweging langzaamaan een grote landelijke organisatie die steeds meer taken krijgt. Zo begint de Beweging in te zetten voor verbetering van werkomstandigheden van straatkinderen. Daardoor wordt ze meer een vakbond van en voor straatkinderen. Ook sticht de Beweging Kinderrechtswinkels. Kinderen die het slachtoffer zijn van geweld kunnen daar gratis hulp krijgen en een klacht indienen. Als het mogelijk is, stappen medewerkers van de Kinderrechtswinkels naar de rechter. Alle medewerkers zijn vrijwilligers. De Kinderrechtswinkels ontvangen immers geen subsidie.
Verder praten de straatkinderen enkele keren per week onder leiding van een vrijwilliger over werk, school en het geweld van de kant van de politie. Maar ook met politieagenten zelf wordt gepraat. De Beweging organiseert discussies met agenten en regeringsleiders om te laten zien dat straatkinderen niet allemaal dieven zijn en dat ze het moeilijk hebben om op straat te overleven.
20
Hollandse kaaskoppen in Brazilië Het Europees Parlement heeft enkele jaren geleden een resolutie aangenomen waarin de Braziliaanse regering wordt opgeroepen om een eind te maken aan de moord op straatkinderen. In dit parlement zat toen namens Nederland Maartje van Putten. Zij wordt uitgenodigd om naar een conferentie van de Nationale Beweging van Jongens en Meisjes van de Straat te komen. Ze neemt vier kinderen mee. De vier zijn de winnaars van een wedstrijd waarin Nederlandse kinderen hun solidariteit met straatkinderen moesten duidelijk maken. Inge van Koers (dan 11 jaar) deed dat met een dans met vlaggen; Marije van VilsteMaartje van Putten ren (dan 12 jaar) met een pantomime (toneelstuk zonder woorden) dat duidelijk maakt dat kinderen hier en straatkinderen daar gelijkwaardig zijn; Pim Mulder (dan 15 jaar) met het idee om tijdens de conferentie in Brazilië samen met de straatkinderen mondharmonica te spelen en Frank Kootte (dan 10 jaar) met het idee om Children International op te richten. De conferentie vindt plaats in een grote markthal in Brasília, de hoofdstad van Brazilië. Zo'n 750 straatkinderen uit heel Brazilië komen bij elkaar. De straatkinderen willen niet alleen met elkaar praten, maar ook met de ministers die verantwoordelijk zijn voor de straatkinderen. De Nederlandse delegatie wordt gevraagd om mee te gaan naar het ministerie van Justitie. De minister zegt toe Maartje en de kinderen te zullen ontvangen. Hij verwacht kennelijk alleen maar positieve vragen van die Hollandse ukkies. Marije brengt hem merkbaar van zijn stuk door te vragen of hij weet hoeveel kinderen er in zijn land zijn vermoord. Een echt antwoord geeft hij niet. Ook om andere lastige vragen draait hij heen. De delegatie praat ook met andere politici, bijvoorbeeld met de gouverneur van de deelstaat Rio de Janeiro. Inge vraagt hem onder meer: "Wij hebben gehoord dat Vermoord straatkind veel getuigen van moorden op straatkinderen niet spreken omdat ze anders ook worden vermoord. Waarom wordt er geen organisatie voor bescherming van deze getuigen opgericht?" De gouverneur heeft zo'n scherpe vraag niet verwacht. Het leek wel of hij een hartaanval kreeg, aldus Inge. De straatkinderen komen op de conferentie met drie eisen. Ze willen dat er wat gedaan wordt aan het slechte onderwijs, ze willen dat er een eind komt aan het geweld waar straatkinderen mee te maken krijgen en ze willen betere woonomstandigheden. Braziliaanse kranten schrijven over de conferentie en het bezoek van de Nederlandse delegatie met koppen als “Europeanen vragen”, “Kind heeft kritiek op de minister vanwege uitroeiing in het land”, “Nederlandse meisje brengt de minister van Justitie in verlegenheid, die geen antwoord heeft op de vraag hoeveel Braziliaanse minderjarigen zijn vermoord”. Ook verschijnen de kinderen op de Braziliaanse televisie. Een kindertheater uit Leiden heeft voor de delegatie een pantomime met muziek geschreven. Van Putten en een helpster beelden de macht uit. Met een politiepet op marcheren ze het podium op. De zaal vol straatkinderen brult. Frank en Marije zijn twee kinderen die aan het spelen zijn. Op de maat van de muziek nemen de agenten de kinderen te grazen. Dan komen Inge en Pim. Ze sluipen om de agenten heen en slaan hen de petten van het hoofd. De zaal joelt. De twee vrije kinderen slepen de agenten weg. De kinderen moeten leren om weer als kind te spelen. De honderd meegenomen mondharmonica's worden na afloop onder de straatkinderen verdeeld. 21
ZWERFJONGEREN IN NEDERLAND Ook in Nederland leven kinderen en jongeren op straat. Ze worden zwerfjongeren genoemd. Drie van hen vertellen hun verhaal. Daarna vertellen we over opvang van zwerfjongeren. Donny en Marco Donny: "Mijn broer is 4 jaar ouder dan ik. Hij ging studeren, economie. Hij was zoals het hoorde. Mijn ouders verlangden van mij dat ik hem navolgde, maar ik wilde geen kantoorbaantje. Op hun aanraden kwam ik op de MEAO terecht, maar ik wist niet hoe snel ik daar weg moest. Ze bleven me dwingen om aan hun normen te voldoen. Tijdens de kerstdagen ben ik weggelopen. Ik trok heel Nederland door, van Maastricht naar Groningen. ‘s Nachts sliep ik in treinen of op een station. De kerstavond bracht ik door met tien junks in een kraakpand. Ik had geen doel, ging naar A omdat B niets aan was. Het verleden achtervolgde me als een schaduw. Maar ik wilde niet meer terug. De eerste keer dat ik een tasje uit de handen van een mevrouw rukte, liep ik regelrecht in de armen van de politie. Dat was mijn redding. Want anders was ik verder gegaan. Ik heb me door mijn ouders vernederd gevoeld. Ze vonden mij het stoute kind. Mijn eigen persoon hebben ze afgebroken."
Donny
Marco: "Ik was 15 jaar toen ik van huis wegliep. Weg uit het kleine dorp waar ik woonde naar de grote stad. Ik kon niet meer tegen het gezeur van mijn ouders, van wie ik alles moest en niets mocht. In Amsterdam vond ik het eerst wel tof. Niet naar school, lekker pilsjes drinken en achter de meiden aan. Ik sliep op het Centraal Station of in slooppanden. Ik stal om aan geld voor eten te komen. Na een paar weken ging de lol eraf. Ik had het vaak koud en voelde mij vies. Ik miste de gezelligheid van thuis. Ik begon drugs te gebruiken. In een aanloophuis voor zwerfjongeren liep ik op een goede dag tegen een hulpverlener op. Hij vertelde mij van het bestaan van Zeezicht."* * Zeezicht is inmiddels opgeheven
22
Myrthe Myrthe: "Toen ik op het Lyceum zat, werd ik erg agressief. Er was spanning tussen mijn ouders en ik voelde dat aan. Ik had dag en nacht ruzie met mijn ouders. Later kon ik naar een leefgemeenschap. Mijn vader kwam naar me toe om me te vertellen dat ze gescheiden waren. Ik ging coke gebruiken. Vanaf het eerste moment dat mijn ouders mij uit Colombia kwam ophalen, had ik al ruzie met ze. Ik ben door mijn echte vader mishandeld en mijn vader lijkt sprekend op hem, dus ik was al meteen heel bang voor hem. Met mijn vriend ging ik zwerven. We sliepen bij vrienden en af en toe bij mijn tante. Mijn moeder wilde me niet meer zien, omdat ik aan de hard drugs was. Dat zag ze aan mijn ogen. Als ik belde, hing ze op. Ik gebruik geen coke meer. Alleen nog hasj. Daarmee wil ik wel stoppen. Maar als ik niet rook, word ik heel stil. Dan ga ik teveel nadenken.”
Myrthe
Stichting Zwerfjongeren Nederland Volgens de Algemene Rekenkamer zijn er tussen de vijf– en tienduizend zwerfjongeren in Nederland. De meeste zijn tussen 15 en 25 jaar oud en zien er niet verwaarloosd uit. Driekwart van de zwerfjongeren is mannelijk. Vaak hebben ze geen diploma’s. Ze hebben vrijwel geen vrienden en ook met familieleden hebben ze vrijwel geen contact meer. Ook hebben ze geen baan en geen inkomen. De meeste hebben schulden. De helft van de zwerfjongeren zijn van huis weggelopen, de anderen zijn hun ouderlijk huis uitgezet. Sommige zwerfjongeren zijn verslaafd aan alcohol of aan drugs. Zwerfjongeren die van de straat afwillen en weer een plek willen vinden in de maatschappij krijgen onderdak in een pension van Stichting Zwerfjongeren Nederland (SZN). Deze stichting ontstaat in 2003 als het Nederlands Platform Zwerfjongeren en de Stichting Zwerfkinderen Nederland hun krachten bundelen. Dan heeft de Stichting Zwerfkinderen Nederland enkele pensions voor zwerfjongeren. De oudste, Spaarnezicht in Haarlem, is vanaf 1994 in bedrijf. Na de fusie beheert SZN deze pensions. 23
In de pensions mogen zwerfjongeren wonen zolang ze actief met hun toekomst bezig zijn. Ze moeten bereid zijn te zoeken naar werk of een geschikte opleiding. Er werken in de pensions geen hulpverleners zoals psychologen en therapeuten. De meeste jongeren hebben slechte ervaringen met hulpverleners. Wel zijn er begeleiders die jongeren helpen om zelfstandig te leren wonen. Die leren bijvoorbeeld zichzelf te verzorgen en verstandig met geld om te gaan. Jongeren die aan de drugs of aan de drank zijn, leren af te kicken. De begeleiders willen alleen helpen als jongeren het zélf willen. Sommige jongeren komen ondanks deze aanpak tóch weer op straat terecht; anderen vinden een vaste woonplek en een baan. Er werken ook voormalige zwerfjongeren bij de SZN. Bij elkaar kunnen de pensions slechts ongeveer één op de tien zwerfjongeren onderdak bieden. De SZN wil daarom nieuwe pensions bouwen, maar daar is geld voor nodig. Geld voor bestaande en nieuw te bouwen pensions komt onder meer van donateurs. Sommige pensions van de SZN werken onder het motto Wonen-Leren-Werken. Dat gaat aldus: jongeren krijgen een eigen kamer of een kamer die ze met één of meer andere jongeren moeten delen. Ze krijgen begeleiding en leren te leven volgens een duidelijke dagindeling. En ze krijgen hulp bij het vinden van een baan of opleiding of bij het doorlopen en afsluiten van hun opleiding. Marieke: “Mijn ouders scheidden toen ik twaalf was. Ik woonde bij mijn vader. Hij dronk. We gingen elkaar bijna met honkbalknuppels te lijf. Nu leef ik heel anders. En mijn vriendje volgt de politieopleiding” Paula: “Mijn vader zette mij op mijn elfde het huis uit, omdat ik niet kon opschieten met zijn nieuwe vriendin. Ik kwam in de volwassenengevangenis terecht, tussen moordenaars! In het pension heb ik de rust om alles op een rij te zetten.” Donny: “Toen ik in de buik van mijn moeder zat, plande ze al een pleeggezin voor mij. Geen wonder dat ik nergens kon aarden. Nu woon ik in een pension. Ik vind het moeilijk om me aan regeltjes te houden. Op tijd naar bed, helpen met koken… Maar het is beter dan de straat!” Pensions van SZN voor zwerfjongeren: Amsterdam - Bertold Brechthuis Breda - De Omloop Enschede -TOV Haarlem - Spaarnezicht Heerlen - Mijnzicht Hengelo - Jarabee
Hoendiephuis - Goningen Leeuwarden - De Terp Maastricht - Jekerzicht Nijmegen - Sancta Maria Roermond - Roerzicht Tilburg - Traverse
24
AANTEKENINGEN
25
26
MEER OP INTERNET Op de website van het Centrum voor Mondiaal Onderwijs vind je nog meer informatie die je kan helpen bij je werkstuk of spreekbeurt. Je vindt daar tips over hoe je het beste een werkstuk kunt opzetten of hoe je het beste je spreekbeurt kunt inkleden. Ook vind je daar een website met nuttige links die horen bij dit scriptiepakket. Ga naar www.cmo.nl of www.maak-een-werkstuk.nl.
27
SCRIPTIESERVICE De Scriptieservice Mondiaal Onderwijs richt zich op leerlingen vanaf 10 jaar. In de reeks zijn meer dan 85 onderwerpen opgenomen over Derde Wereld, Vrede, Milieu en Mensenrechten. Elk pakket bestaat uit 24 pagina's tekst, foto's, tekeningen, strips en/of cartoons. Op de website van het CMO staat een handleiding voor het maken van een scriptie/ werkstuk en bij dit pakket is er een website met aanvullende informatie, nuttige links en voor de leerkrachten een (groeps-)opdracht voor in de klas.
De versie op papier is te bestellen bij: Centrum voor Mondiaal Onderwijs Postbus 9108 6500 HK Nijmegen tel. 024-3613074 e-mail:
[email protected] http://www.cmo.nl Schoolmediatheken, (jeugd)bibliotheken en documentatiecentra kunnen een abonnement op de scriptieservice nemen en ontvangen dan per jaar vijf pakketten.