EERLIJKE HANDEL
Een informatiepakket voor een werkstuk of spreekbeurt
COLOFON Tekst: Antoon Seelen, Olav Jansen Illustraties: CMO en zijn licentiegevers, Flickr, Wikimedia, Wereldwinkels, BeFair, Max Havelaar, One World, Wordpress, Blogspot
De inhoud is met zorg samengesteld. Mocht u van mening zijn dat inbreuk is gedaan op uw auteursrechten of beeldrechten, dan verzoeken wij u vriendelijk contact met ons op te nemen via
[email protected].
Centrum voor Mondiaal Onderwijs
Postbus 9108 6500 HK Nijmegen tel. 024-3613074 e-mail:
[email protected] http://www.cmo.nl
De Scriptieservice Nieuwe Stijl is mede mogelijk gemaakt door een bijdrage van Kerk en Wereld en door een solidariteitsbijdrage van de gezamenlijke religieuzen in Nederland via de commissie PIN.
© Centrum voor Mondiaal Onderwijs, Nijmegen, 2011
II
INHOUD Vooraf Eerlijke handel en de Millenniumdoelstellingen
pag. 1 pag. 1
Inleiding Wereldwijde handel
pag. 2 pag. 2
Wat is handel? Ruilhandel Handel en geld Lokale markten Wereldmarkt Globalisering De Wereldhandelsorganisatie (WTO, World Trade Organisation)
pag. 4 pag. 4 pag. 4 pag. 5 pag. 5 pag. 6 pag. 7
Producenten en consumenten Arme producenten - rijke consumenten Kinderarbeid Loon naar werken Waar komt ons eten vandaan? Handel en milieu
pag. 9 pag. 9 pag. 10 pag. 11 pag. 11 pag. 12
Hulp of handel Meten met twee maten Internationaal Monetair Fonds en Wereldbank Ontwikkelingshulp of eerlijke handel
pag. 13 pag. 13 pag. 15 pag. 16
Max Havelaar Keurmerk
pag. 17 pag. 18
Fair trade producten Koffie Thee Cacao Bananen Kleding
pag. 20 pag. 20 pag. 21 pag. 22 pag. 23 pag. 24
Aantekeningen
pag. 25
Meer op internet
pag. 27
III
IV
VOORAF Eerlijke handel en de Millenniumdoelstellingen In september 2000 stellen 189 staatshoofden en regeringsleiders tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties de Millenniumverklaring op. Deze verklaring bevat acht doelstellingen voor een ontwikkelingsbeleid. In 2015 moeten deze gerealiseerd zijn.
Het aantal mensen dat in extreme armoede leeft, moet in 2015 tenminste tot de helft zijn teruggebracht, vergeleken met 1990. In 2015 moeten alle kinderen in alle landen basisonderwijs volgen. Voor 2005 moeten net zoveel meisjes als jongens naar school gaan, zodat zij gelijke kansen krijgen. De sterftecijfers van kinderen onder de 5 jaar moeten in 2015 in elk ontwikkelingsland zijn teruggedrongen met tweederde ten opzichte van 1990. Het niveau van moedersterfte moet in 2015 in elk ontwikkelingsland zijn teruggedrongen met driekwart ten opzichte van 1990. Voor het jaar 2015 zal een halt worden toegeroepen aan de verspreiding van hiv/aids, malaria en andere ziekten. In 2015 moeten we bereikt hebben dat natuurlijke hulpbronnen (bodemschatten) niet uitgeput raken en dat het aantal mensen dat geen toegang heeft tot veilig drinkwater gehalveerd is. Voor 2020 moeten de levensomstandigheden van tenminste 100 miljoen bewoners van krottenwijken aanzienlijk zijn verbeterd. Er wordt een wereldwijd samenwerkingsverband voor ontwikkeling gesloten, met afspraken over goed bestuur, en de ontwikkeling van een open en eerlijk, voorspelbaar, handelsen financieel systeem, een oplossing van het schuldenvraagstuk en de overdracht van nieuwe technologieën.
Elk millenniumdoel heeft een symbool
Dit pakket gaat over een onderdeel van de laatste millenniumdoelstelling: eerlijke handel. Op papier zijn de millenniumdoelstellingen hele mooie doelstellingen. In de praktijk komt er tot nog toe niet zo veel van terecht. Veel rijke landen zijn niet erg bereid om iets van hun eigen welvaart af te staan aan ontwikkelingslanden. En veel westerse bedrijven zijn bang dat hun winst in gevaar komt als ze meer moeten gaan betalen voor grondstoffen. Toch kan juist het bevorderen van eerlijke handel een belangrijke bijdrage leveren aan het bereiken van die doelstellingen. Want door eerlijke handel kunnen meer mensen in de minst ontwikkelde landen een bestaan opbouwen en hun kinderen naar school sturen. 1
INLEIDING We kopen allemaal wel eens iets in de winkel of op de markt. Kleren, groenten en fruit, frisdrank, speelgoed, een nieuwe fiets of het allernieuwste mobieltje. Meestal staan we er niet bij stil waar de spullen die we kopen vandaan komen en door wie ze gemaakt zijn. Soms is dat heel eenvoudig na te gaan. Als je een zak aardappelen koopt is de kans groot dat ze afkomstig zijn van een Nederlandse boer. In ons land worden veel aardappelen verbouwd. Marsrepen worden ook in ons land gemaakt, maar een van de belangrijkste grondstoffen die er in zit, de chocola, komt uit een tropisch land.
Textielfabriek in China
Als je een paar sportschoenen koopt, wordt het al lastiger. Je koopt ze dan wel bij een winkel in Nederland, maar de kans dat ze ook in ons land gemaakt zijn, is bijzonder klein. De Nederlandse schoenenindustrie bestaat bijna niet meer. Het is te duur geworden om hier schoenen en andere spullen in elkaar te zetten. Veel zogenaamd maakwerk (het in elkaar zetten van producten) gebeurt in ‘lagelonen-landen’. Dat zijn landen waar mensen veel minder verdienen dan bij ons. Soms worden zelfs kinderen aan het werk gezet omdat die nog minder betaald krijgen. In ons land en in andere westerse landen worden vooral producten gemaakt waar veel kennis en opleiding voor nodig is en waar door de fabrikant veel aan verdiend wordt. Computerchips bijvoorbeeld of ziekenhuisapparatuur. Wereldwijde handel Veel producten maken tegenwoordig een hele reis voor ze in de winkel liggen. Soms is dat heel logisch. In Nederland groeien nu eenmaal geen bananen of sinaasappels. En kleren worden hier ook bijna niet meer gemaakt. Als jij een spijkerbroek koopt dan ben je dan ook een echte deelnemer aan de wereldwijde handel. Voordat jij je broek voor de eerste keer aantrekt, heeft hij al een complete wereldreis achter de rug. Tientallen mensen over de hele wereld zijn in de weer geweest om die hippe broek te maken. De katoen komt uit de Verenigde Staten of China. De ruwe katoen wordt geplukt en vervolgens in balen geperst en soms naar een ander land vervoerd waar er katoenen garens van gesponnen worden. 2
Balen katoen in Peru
Textielfabriek in Peru
Koffiebonen
Vervolgens worden de garens geverfd. Dan gaat het naar bijvoorbeeld Brazilië waar de garens tot spijkerstof worden geweven. Van Brazilië gaat het dan weer naar Bangladesh of Lesotho waar de grote katoenen lappen in patronen worden geknipt en in elkaar genaaid tot broeken. De ritsen en knopen komen vaak weer uit een ander land. Die patronen worden eerst in Italië of de Verenigde Staten door modeontwerpers bedacht en getekend. Daarna worden de broeken gewassen en gestreken. Er wordt een labeltje aangehangen, ze worden ingepakt en in containers verscheept naar Nederland. Daar worden ze ingekocht door winkeliers en jeansshops tot ze tenslotte in de winkel komen te liggen. Je hebt waarschijnlijk een pittige prijs betaald voor je jeans. Een merkbroek van bijvoorbeeld Diesel kost al gauw € 80,-. Misschien heb je je wel eens afgevraagd waar al dat geld naar toe gaat. Bij een spijkerbroek van € 80,- is ongeveer de helft voor de winkel. De andere helft moet gedeeld worden door de katoenboer, de opkopers van de katoen, de katoenspinnerij en ‑weverij, de vervoerders, de fabrikant van de broek en tenslotte de mensen die de broek in elkaar naaien. Zij verdienen het minst van iedereen aan de broek. Soms maar een paar euro. Van het geld wat ze daarmee verdienen kunnen ze vaak niet leven. Datzelfde geldt ook voor bijvoorbeeld koffie of chocola. Veel boeren die koffiebonen of cacaobonen telen, verdienen te weinig om er fatsoenlijk van te kunnen leven. Maar het eindproduct, een geurig pak gemalen koffie of een lekkere chocoladereep, ligt hier voor een fiks bedrag in de winkel. Voor een pak snelfilterkoffie betaal je in de supermarkt ongeveer € 1,60. De koffieboer krijgt daarvan maar 8 eurocent. En van een chocoladereep van € 1,00 gaat ook maar een paar cent naar de cacaobonenteler. Grote bedrijven willen vrijhandel, goedkope grondstoffen, goedkope productie en wereldwijde verkoop. Winst maken is het doel.
Cacaobonen
Er zijn steeds meer mensen die voor een ‘eerlijke prijs’ voor producten zijn zodat de makers van de producten er fatsoenlijk van kunnen bestaan. Ze willen de handel eerlijker laten verlopen zodat de prijs niet betaald wordt door arbeiders, boeren of het milieu. 3
WAT IS HANDEL? Handel is eigenlijk niets anders dan het kopen en verkopen van producten en diensten. Als iemand een modeboetiek begint, dan koopt hij allerlei soorten kledingstukken, schoenen en accessoires (riemen, sjaaltjes enzovoorts) van verschillende producenten en verkoopt die weer aan allerlei klanten. De winkelier is de tussenpersoon, de schakel tussen de producent (degene die bijvoorbeeld spijkerbroeken maakt) en consument (de uiteindelijke koper). Als de producten die de winkel verkoopt niet erg in de smaak vallen, dan zal de winkelier niet veel verkopen. En als dezelfde kleren ergens anders veel goedkoper zijn, dan zal hij ook niet veel verkopen. Het is de kunst om zo goedkoop mogelijk in te kopen en zo duur mogelijk te verkopen. Ruilhandel Voor ons is het niet meer dan normaal om geld te hebben om iets te kopen. Maar er is een tijd geweest toen het hebben van geld helemaal niet zo vanzelfsprekend was. Je ruilde een mand vol aardappels tegen een lap stof om kleren van te maken. Of je ruilde een koe tegen een stevige tafel. In bijzondere omstandigheden gebeurt dat nog steeds. Bijvoorbeeld als er oorlog is. In de Tweede Wereldoorlog gebeurde dat ook in ons land. Wanhopige, hongerige stadsbewoners verpatsten sieraden of andere kostbaarheden voor een zak piepers of een half varken zodat ze wat te eten hadden. Handel en geld Maar het ruilen van goederen is niet erg praktisch. Het is een heel gesleep en soms krijg je zoveel spullen dat je die zelf weer moet ruilen. Daarom bedachten de mensen al heel snel een handig ruilmiddel waar ze overal mee terecht konden. In de oudheid was zout bijvoorbeeld een bekend ruilmiddel. Ons woord salaris is daarvan afgeleid (zout = sal in het Latijn). Zout was toen een luxeproduct. Ook schelpen vormden een tijdlang een universeel ruilmiddel, net als kralen en vee. We noemen dat ook wel goederengeld. Maar pas met de ontdekking van zilver en goud ontstaat het geld zoals wij dat kennen. In het begin vond de betaling nog plaats door middel van klompjes goud en zilver. Om de waarde te bepalen moesten de klompjes gewogen worden. Om het onhandige wegen te vermijden, ging men ertoe over klompjes van één bepaald standaardgewicht te vervaardigen. Daarna ging men platte schijfjes maken met een stempel erop en een waarde-aanduiding. Daarmee waren de munten geboren.
4
Met deze gouden en zilveren munten kon je op heel veel plaatsen spullen kopen. Nog weer later ging men bankbiljetten gebruiken. Die hebben zelf geen waarde (het is maar papier). Maar de bank beloofde elke bezitter van bankbiljetten de waarde ervan in goud of zilver uit te betalen. Zodoende hoefde je niet langer zware zakken met munten mee te sjouwen. Tegenwoordig hoef je in veel landen al helemaal geen geld meer bij je te hebben. Een plastic kaartje (bankpasje) is voldoende om te betalen. Lokale markten In de Middeleeuwen worden in ons land de eerste munten geslagen, gouden en zilveren daalders. De meeste handel is dan nog plaatselijk. Boeren en handwerkslieden verkopen hun waren op de plaatselijke markt. Maar de wereld wordt steeds groter. In de veertiende en vijftiende eeuw zijn er in ons land al allerlei goederen te koop uit België (stenen), Duitsland (stenen), Italië (marmer, olijfolie) en het Oostzeegebied (leer, wol). Met de ontdekking van andere werelddelen (Azië, Amerika) wordt de wereld nog veel groter en begint een tijdperk van wereldomspannende handelsreizen. Porselein uit China, peper en nootmuskaat uit Indonesië, goud en zilver uit Zuid-Amerika, je kon het allemaal in de belangrijke Nederlandse steden aantreffen.
Bankbiljetten
Nagebouwd VOC-schip
Wereldmarkt Met het verbeteren van de transportmogelijkheden, de aanleg van wegen en spoorwegen, kunnen goederen nog veel sneller en in grotere hoeveelheden vervoerd worden. En als in de twintigste eeuw het vliegtuig zijn opwachting maakt is het helemaal een fluitje van een cent om goederen van de ene kant van de wereld naar de andere te vervoeren. Daarom kun je nu in Nederland bananen uit Ecuador, koffie(bonen) uit Tanzania, sinaasappelen uit Marokko, kiwi’s uit Nieuw-Zeeland, kersen uit Griekenland, appels uit Chili en wijn uit Zuid-Afrika kopen. We spreken dan ook van een wereldmarkt. Als je genoeg geld hebt, kun je producten van over de hele wereld kopen. En het zijn niet alleen levensmiddelen die van heinde en verre komen. Ook de schoenen en de kleren die we aanhebben zijn de halve aardbol over gegaan. Net als het speelgoed waarmee we spelen, de onderdelen waar onze computers uit bestaan en allerlei huishoudelijke apparaten. 5
Globalisering De wereldhandel heeft grote gevolgen voor het dagelijkse leven van miljoenen mensen. In de vorige eeuw had ons land bijvoorbeeld een bloeiende textielindustrie. Voor de Tweede Wereldoorlog werd bijna alle textiel (kleding, lakens en handdoeken) die in ons land verkocht werd ook in Nederland gemaakt. Na de oorlog stegen de lonen in ons land. En omdat in allerlei landen in Noord-Afrika en Azië de lonen veel lager waren dan in ons land werd het steeds goedkoper om daar kleren te laten maken. Het gevolg was dat veel textielfabrieken in ons land dichtgingen omdat hun producten te duur waren in vergelijking met kleren die uit andere landen geïmporteerd werden. Datzelfde gebeurt nu nog steeds overal in de wereld. Een paar jaar geleden besloten veel Vietnamese boeren om koffie te gaan telen. Het gevolg was dat er veel meer koffie op de wereld wordt geoogst dan opgedronken kan worden. Daardoor dalen de prijzen die boeren voor hun koffiebonen krijgen. Veel koffieboeren in Ethiopië en Kenia kunnen daardoor hun hoofd niet boven water houden. De grote koffiebranders zoals Douwe Egberts en Nestlé profiteerden ervan omdat zij een lage inkoopprijs konden bedingen.
Een ander voorbeeld van hoe de wereldhandel de bestaanszekerheid van veel mensen bedreigt is de fabricage van tv-toestellen en cd-spelers. Veel van deze apparaten werden de afgelopen jaren in Taiwan en Zuid-Korea in elkaar gezet. Als het ergens anders op de wereld (bijvoorbeeld in China of Indonesië) goedkoper is om die apparaten in elkaar te schroeven, vertrekken Philips en Sony naar die landen. De fabrieken in Taiwan en Korea gaan dicht en mensen verliezen hun baan. Bedrijven die over de hele wereld zakendoen houden miljoenen mensen aan het werk. Soms hebben zij ze zelf in dienst en soms werken ze via tussenpersonen. Die bedrijven en hun tussenpersonen laten mensen werken voor zo laag mogelijke lonen en onder omstandigheden die soms ronduit ongezond en gevaarlijk zijn. Westerse bedrijven zijn zo machtig dat ze zich door geen enkel land de wet laten voorschrijven. En arme landen hebben zo’n behoefte aan werk en inkomen dat ze tegemoetkomen aan de wensen van westerse bedrijven. De mogelijkheid om geld, goederen en fabrieken over de hele wereld te verplaatsen noemen we ook wel globalisering. Afstanden doen er niet meer toe. De wereld wordt steeds meer een dorp. 6
De Wereldhandelsorganisatie (WTO, World Trade Organisation) Sinds de Tweede Wereldoorlog is de internationale handel steeds vrijer geworden. Dat wil zeggen dat het steeds makkelijker is geworden om spullen van het ene land naar het andere land te brengen. Er zijn steeds minder regels die voorschrijven hoeveel je van iets mag in- en uitvoeren en hoeveel je daarvoor moet betalen.
Logo van de GATT
Logo van de WTO
Logo van de UNCTAD
Er zijn twee internationale instellingen die de handel tussen landen en bedrijven in goede banen proberen te leiden. In 1948 richtten 23 landen een handelsorganisatie op: de General Agreement on Tariffs and Trade (GATT), de algemene overeenkomst over handel en tarieven. Binnen de GATT werd onderhandeld over het afschaffen van allerlei bepalingen en belastingen die de handel in goederen beperken. De GATT hield zich alleen bezig met de handel in goederen. Voor de vrijmaking van de internationale handel hielden de lidstaten van de GATT meerdere onderhandelingsronden. Eerst gingen die alleen over verlaging en afschaffing van invoerrechten die landen op elkaars producten heffen. De laatste onderhandelingsronde van de GATT ging in 1986 van start en leidde tot de ondertekening van een handelsakkoord. Om dit akkoord uit te voeren werd op 1 januari 1995 een nieuwe organisatie opgericht in plaats van de GATT: de WTO, (World Trade Organization, de Wereldhandelsorganisatie). Daarnaast bestaat sinds 1964 de United Nations Conference on Trade and Development (UNCTAD). Deze organisatie is door ontwikkelingslanden opgericht. Zij waren ontevreden met de uitkomsten van de GATTonderhandelingen; de GATT werd door de ontwikkelingslanden vooral gezien als een instrument om de belangen van de rijke landen te behartigen. De ontwikkelingslanden verlangden een speciale organisatie waar zij de problemen van arme landen konden bespreken. Zo kreeg de UNCTAD het karakter van een tegenbeweging van de ontwikkelingslanden, die hiermee de kans kregen zich af te zetten tegen de GATT, en daarnaast ook tegen het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank. De WTO is de belangrijkste organisatie op het gebied van de handel. Afspraken die door de WTO-landen worden gemaakt, zijn verplichtingen die de aangesloten landen moeten nakomen. De WTO ziet er op toe dat dit ook gebeurt en kan een land flinke boetes opleggen. Als een land meent dat een ander land zich niet aan de afspraken houdt, spreken we van een handelsconflict. Dan kan het land dat zich benadeeld voelt, een klacht indienen bij een geschillencommissie. Die gaat na of de klacht terecht is en helpt het conflict bij te leggen. Het oplossen van handelsconflicten is één van de belangrijkste taken van de WTO. 7
De internationale handel heeft steeds meer invloed op het dagelijks leven van steeds meer mensen. Wat je eet, hoeveel je betaalt voor een T-shirt of gympen, of je werk hebt of niet, dat wordt allemaal beïnvloed door de regels die door de WTO worden opgesteld. Alle belangrijke beslissingen worden genomen door de ministers van de landen die lid zijn van de WTO. Dat zijn er nu meer dan 150. Om lid te worden moeten landen aan allerlei voorwaarden voldoen. Het belangrijkste is dat ze hun markten openstellen voor de vrije in- en uitvoer van producten. Eens in de twee jaar komen de ministers van de lidstaten bij elkaar om besluiten te nemen. Deze vergaderingen vinden telkens ergens anders plaats. De WTO heeft haar hoofdkantoor in Genève (Zwitserland). Alle landen binnen de WTO hebben één stem. Je zou dus denken dat alle landen, dus ook de arme landen, evenveel te zeggen hebben. In de praktijk is dat niet zo. Veel arme landen hebben geen geld om iemand regelmatig naar Genève te sturen. Zij hebben veel te weinig deskundigen om opgewassen te zijn tegen de rijke landen. Die hebben talrijke advocaten en ambtenaren in dienst om hun belangen te behartigen. In de praktijk hebben vooral de rijke industrielanden het voor het zeggen. De WTO houdt zich niet alleen met goederenhandel bezig. Ook de handel in diensten (toerisme, verzekeringen) behoort tot het werkterrein. Ook heeft de WTO aandacht voor duurzame ontwikkeling. Ten slotte wil de WTO ‘intellectueel eigendom’ van producten beschermen. De volgende zaken kunnen intellectueel eigendom zijn: producten waar copyrights op zit (muziek, boeken), en producten met merknamen die uit een bepaalde streek komen (Parma-ham bijvoorbeeld).
8
Hoofdingang van de WTO te Genève
Het gebouw van de WTO te Genève
Parma-ham
PRODUCENTEN EN CONSUMENTEN Een boer die koffiebonen of maïs verbouwt, een naaister die broeken of T-shirts in elkaar naait, een bakker die brood bakt. Ze hebben één ding gemeen: ze produceren iets om te verkopen. Het zijn producenten. Zij verkopen hun spullen aan consumenten: mensen die naar de winkel gaan om een brood te kopen, een pak koffie of een spijkerbroek. Meestal gaat dat niet rechtstreeks. Er zitten vaak een heleboel handelaren tussen die allemaal geld verdienen aan dat ene product. Arme producenten – rijke consumenten Als je in de supermarkt een liter volle melk koopt betaal je ongeveer 77 eurocent. De boer krijgt maar ongeveer 31 eurocent voor een liter melk. Het verschil gaat naar de melkfabriek en de supermarkt. Voor boeren in de Derde Wereld is het verschil nog veel groter. Voor een kilo bananen betaal je in de winkel ongeveer € 2,00. De bananenteler krijgt daarvan maar een schijntje: 14 eurocent. De rest is voor de exporteur (11 cent), de schipper (26 cent), de bananenhandelaar (41 cent), belastingen (26 cent) en de winkelier en groothandel (82 cent). Degene die de bananen uiteindelijk plukt, is meestal nog veel slechter af. Voor sportschoenen geldt hetzelfde. Een arbeider die één paar Air Pegasusschoenen van Nike in elkaar helpt zetten, verdient daar 15 cent mee. De fabriek verkoopt het paar schoenen voor 15 euro aan Nike. Nike verkoopt de Air Pegasus aan een Nederlandse winkel voor 30 euro. Als consument betaal je uiteindelijk maar liefst 70 euro voor een paar van die felbegeerde schoenen! Nike produceert in 33 landen en verkoopt haar producten wereldwijd. Zij heeft 23.000 mensen in dienst, maar besteedt veel werk uit aan andere bedrijven. Indirect verschaft zij werk aan 500.000 mensen. Het is namelijk veel goedkoper om de productie uit te besteden aan fabrieken in Aziatische landen zoals China, Vietnam of Indonesië. De lonen zijn daar veel lager dan in het Westen, onafhankelijke vakbonden worden niet toegestaan en wetten die moeten zorgen voor goede arbeidsomstandigheden zijn veel minder streng.
Kinderarbeid
Veel bedrijven laten hun producten dáár maken waar dat het goedkoopste is. Er zijn ook bedrijven die daarvoor kinderen gebruiken. Die verdienen nog minder dan volwassenen en dus kunnen de producten nóg goedkoper gemaakt worden. 9
Kinderarbeid In ons land spreekt het vanzelf dat kinderen naar school gaan. Tot je zestiende jaar is dat zelfs verplicht. Als je jonger bent dan zestien jaar mag je niet werken. Je mag dan alleen een bijbaantje hebben of vakantiewerk doen. Maar niet overal is dat zo goed geregeld. In sommige landen is het heel gewoon dat hele jonge kinderen gevaarlijk en smerig werk doen. Maar liefst een op de zes kinderen in de wereld moet werken. Vooral in Azië, Afrika en Latijns-Amerika komt kinderarbeid op grote schaal voor. In totaal zijn er ongeveer 250 miljoen kindarbeiders. Zij werken in mijnen, steengroeven, in vuurwerkfabrieken, als tapijtknopers of bij de productie van cacao, koffie, rubber, sisal of thee. In sommige landen worden kinderen zelfs als soldaten ingezet. In India en Pakistan knopen kinderen van zes jaar oud urenlang tapijten. Zij kunnen beter fijne knoopjes leggen dan volwassenen. In Pakistan naaien duizenden kinderen met de hand leren lapjes aan elkaar om er voetballen van te maken. In Tanzania plukken kinderen de hele dag koffiebonen. In sommige Zuidoost-Aziatische landen werken honderdduizenden kinderen in de prostitutie. Om maar enkele voorbeelden van kinderarbeid te noemen.
Twee voorbeelden van kinderarbeid
Het huishoudboekje van Rani (uit: India Kinderkoerier) Rani Manogren is 10 jaar. Ze woont met haar vader, moeder en oma sinds kort in een sloppenwijk bij de plaats Tirupur in India. Ze is tot en met de derde klas naar de lagere school gegaan. Tot ze gingen verhuizen. Nu wil haar vader dat zij gaat werken, want het gezin moet leningen afbetalen. Rani's vader verdient niet genoeg in het dorp, waar ze wonen. Hij verdient met straatverkoop 1000 rupees per week (23 euro). Haar moeder verdient 600 rupees met werk in de bouw (14 euro). Dat alles is nog niet genoeg. Rani werkt nu vlakbij haar huis in een fabriek waar broeken gemaakt worden. Per week moet ze vijf dagen werken en nog een nacht tot 01.00 uur 's morgens. Haar werk bestaat uit het ophalen en uitstallen van kleding. Voor dat werk krijgt ze 20 rupees per dag (0,5 euro). Er werken nog vijf meisjes in de fabriek. Van de opzichter mogen ze niet met elkaar praten tijdens het werk. Ze gaat tussen de middag thuis lunchen en na haar werk om 9 uur 's avonds krijgt ze in de fabriek thee. Haar vader wil dat ze ook naar school gaat. Ze volgt af en toe wat lessen. Maar van werken én leren samen word je erg moe. Rani heeft geen vrije tijd, want ze moet ook nog in het huishouden meehelpen. Zelf wil ze eigenlijk wel op school blijven. Ze hoopt dat ze er binnenkort weer heen kan gaan. Rani wil als ze later groot is onderwijzeres worden. Ze vindt iemand die lesgeeft een belangrijk persoon. Bovendien wil ze later meer geld verdienen dan dat ze in de fabriek verdient. 10
Loon naar werken Als een kledingfabrikant T-shirts of spijkerbroeken wil laten maken dan zal hij niet snel voor Nederland kiezen. De lonen die arbeiders in Nederland verdienen zijn zo hoog dat een T-shirtje onbetaalbaar wordt. In ons land moet je namelijk altijd minstens het minimumloon betalen. Minder betalen mag niet volgens de wet. Bovendien ben je verzekerd van een uitkering als je ziek wordt of niet meer kunt werken. Ook als je je baan weer kwijtraakt, heb je recht op een uitkering. Daarnaast ben je ook nog eens verzekerd tegen ziektekosten. In veel landen is dat niet het geval. Op de Filippijnen bijvoorbeeld bestaat geen minimumloon en als je ziek of arbeidsongeschikt raakt, ben je aangewezen op je familie. En als je wel een baan hebt, verdien je vaak niet genoeg om van te leven. En wetten die arbeiders een veilige werkomgeving en goede sociale voorzieningen garanderen zijn er niet.
Een naaister als Amanda in Indonesië
Hoe het er in de kledingindustrie in Indonesië aan toegaat vertelt Amanda: “Ik ben Amanda. Ik ben 20 jaar. Ik werk in een kledingfabriek in Jakarta, Indonesië. Ik stik Levi’s-jeans. Ik werk 75 uur per week, maar verdien nog steeds minder dan het minimumloon. Van het minimumloon in mijn land kun je trouwens niet leven. Ik kan amper eten kopen van wat ik verdien. We kunnen niet weigeren om over te werken, dan word je ontslagen. Eén keer zijn we gaan staken om betere lonen te eisen, en een toeslag voor reiskosten en eten. De directie weigerde toe te geven aan onze eisen en ze ontsloegen de mensen die ze er van verdachten dat ze de staking georganiseerd hadden.” (uit: Schone Kleren Campagne) Veel arbeiders in derdewereldlanden moeten net als Amanda elke dag hard werken zonder dat ze daarvoor een fatsoenlijk loon krijgen. Waar komt ons eten vandaan? Het is nog niet zo heel lang geleden dat het grootste deel van ons dagelijkse voedsel uit de directe omgeving kwam. Groenten en fruit waren elk seizoen anders.
11
Aardbeien at je alleen in de zomer, appels en peren in de herfst, de winter en het voorjaar want die kon je ook bewaren. Vlees kwam van koeien en varkens die in de winter geslacht werden. Sinaasappels waren vijftig jaar geleden zeldzaam. Een kiwi was onbekend. Kersen, pruimen, appels en peren kwamen uit de Betuwe. Sperziebonen kon je alleen vers eten in de maanden augustus en september. En je kon ze alleen bewaren door ze in zout in te leggen of in te vriezen. Tegenwoordig kun je het hele jaar door allerlei soorten groenten en fruit kopen. En er komen steeds meer soorten bij. Nu kun je in januari sperzieboontjes uit Egypte kopen. Sinaasappels kun je het hele jaar door kopen. Ze komen uit Spanje, Marokko, Zuid-Afrika of Brazilië. Groene appels (Granny Smith) komen vaak uit Zuid-Afrika of Chili. Kersen komen niet meer uit de Betuwe omdat het plukken ervan veel te duur is geworden. De kersen die je nu koopt komen uit Turkije of Griekenland. De hele wereld ligt als het ware op de keukentafel.
Handel en milieu Het gesleep met allerlei goederen en producten is lang niet altijd goed voor het milieu. Denk maar eens aan de herrie en luchtvervuiling die met al dat transport gepaard gaan. Maar ook bij de productie wordt niet altijd even zorgvuldig met het milieu omgesprongen. In landen als Ecuador en Costa Rica zijn grote stukken tropisch bos gekapt om plaats te maken voor bananenplantages. En om ervoor te zorgen dat allerlei ziekten en schimmels geen kans krijgen, worden flink wat chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt. In die landen is de wetgeving niet zo streng. Veel middelen die hier in het Westen verboden zijn omdat ze slecht voor het milieu zijn of omdat ze schadelijk voor de gezondheid zijn, mogen ergens anders nog wel gebruikt worden. Zodoende is het daar nóg goedkoper om bijvoorbeeld bananen of snijbloemen te telen. 12
HULP OF HANDEL Grondstoffen zijn stoffen die je uit de grond haalt of die in de grond groeien. Olie, steenkolen, ijzererts, aluminium, diamanten noemen we ook wel delfstoffen. In bijna alle gevallen kun je ze niet gebruiken zoals ze uit de grond gehaald worden. Ze moeten eerst verder bewerkt worden tot hoogwaardige producten: benzine, staal, aluminium, geslepen diamanten enzovoorts. Hetzelfde geldt voor veel landbouwproducten: koffiebessen, katoenpluizen, sojabonen, cacaobonen. Deze grondstoffen moeten ook eerst bewerkt worden tot gebrande en gemalen koffie, katoenen stoffen, sojaolie en chocola. Meten met twee maten Heel veel arme landen zijn voor hun inkomsten afhankelijk van de verkoop van grondstoffen aan rijke landen. Geld om zelf dure eindproducten te maken hebben ze meestal niet. Om bijvoorbeeld een olieraffinaderij te bouwen (waar ruwe olie omgezet wordt in benzine en andere producten) heb je miljarden euro’s nodig. Een fabriek om koffiebonen te branden is een stuk goedkoper. Maar in de rijke landen zijn de invoerrechten op gemalen koffie veel hoger dan de invoerrechten op ruwe bonen. Veel ontwikkelingslanden vinden dat niet eerlijk. Zij willen een hogere prijs voor hun grondstoffen en minder belasting op kant-en-klare eindproducten. De rijke landen verzetten zich tot nog toe tegen dit soort maatregelen. Wel hebben zij de mond vol over vrijhandel en het afschaffen van invoerrechten. Maar ondertussen beschermen ze wel hun eigen markten. Tegelijkertijd dwingen ze veel derdewereldlanden om de beschermende maatregelen voor hún industrie af te schaffen. Rijke landen kunnen op die manier onbelemmerd hun industrieproducten en kant-enklare levensmiddelen naar arme landen exporteren. Veel derdewereldlanden en ook allerlei organisaties in de ontwikkelde wereld vinden dat er met twee maten gemeten wordt. De rijke landen verdedigen hun eigen handelsbelangen en eisen van de arme landen dat ze hun markten openstellen voor de producten uit de westerse landen. Veel arme landen in de Derde Wereld krijgen een of andere vorm van ontwikkelingshulp. Rijke landen, waaronder Nederland, geven elk jaar miljoenen euro’s ontwikkelingshulp. Maar dat lijkt niet voldoende te helpen. 13
Veel landen, vooral in Afrika, blijven even arm als ze al waren. Regelmatig moet er extra hulp gegeven worden omdat er hongersnoden uitbreken of andere (natuur-) rampen gebeuren. Het is ook niet zo vreemd dat ontwikkelingshulp onvoldoende helpt. Want voor elke euro of dollar ontwikkelingshulp die van het rijke Noorden naar het arme Zuiden gaat, komen twee euro’s of dollars van daar naar hier. Dat komt omdat westerse bedrijven veel te weinig betalen voor de producten uit die landen. Nog een reden is dat veel van die landen grote schulden hebben waar ze veel rente over moeten betalen. De ontwikkelingslanden hebben in de zeventiger jaren hoge schulden opgebouwd bij westerse banken en overheden. Alleen al de rentelast is een loden kogel aan hun been. Een cacaoland als Ghana staat een vijfde deel van zijn exportinkomsten direct weer af voor schuldbetalingen.
De spelregels van de internationale handel werken vooral ten gunste van de rijke landen. De prijs die mensen voor die oneerlijke handel betalen is groot. Als arme landen in Afrika en Azië hun aandeel in de wereldhandel met één procent (een honderdste) zouden vergroten, dan kunnen miljoenen mensen de armoede ontstijgen. Rijke landen houden hun markten gesloten terwijl het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank arme landen onder druk zetten om hún markten in sneltreinvaart open te stellen, vaak met schadelijke gevolgen voor arme delen van de bevolking. Het meten met twee maten is het duidelijkste te zien op landbouwgebied. Boeren in de ontwikkelde landen krijgen tezamen wel een miljard euro subsidie per dag. Wat ze teveel produceren (graan, melk, vlees) wordt tegen een spotprijs in ontwikkelingslanden op de markt gedumpt. Plaatselijke boeren kunnen daar niet tegenop en gaan failliet. Jamaica stelde onder druk van de Wereldbank eind vorige eeuw zijn zuivelhandel open voor buitenlandse bedrijven. Sinds die tijd raakte de Jamaicaanse markt overspoeld met goedkoop buitenlands melkpoeder. Kleine melkveehouders zijn daardoor zwaar gedupeerd en duizenden boeren en boerinnen legden het bijltje erbij neer. 14
Hoe scheef de verhoudingen zijn, zie je aan de subsidie die boeren in Europa voor hun vee krijgen. Zo ontvangt een koe in de EU meer subsidie dan de helft van de wereldbevolking verdient. Internationaal Monetair Fonds en Wereldbank Het Internationale Monetaire Fonds (IMF) werd in 1944 opgericht om het internationale geldstelsel in goede banen te leiden. Het moest ervoor zorgen dat de verschillende muntsoorten in de wereld (de Amerikaanse dollar, het Britse pond, de Japanse yen en allerlei toen nog bestaande Europese muntsoorten) vaste wisselkoersen hadden. Als je guldens moest wisselen in dollars wist je van tevoren hoeveel dollars je kreeg. Tegenwoordig is dat niet meer zo en kunnen de wisselkoersen van dag tot dag veranderen. Wel is het nog steeds zo dat landen er naar moeten streven die veranderingen zo klein mogelijk te laten zijn.
Logo van de Wereldbank
Logo van het IMF
Het IMF moet er ook op toezien dat landen hun eigen huishoudboekje op orde houden en hun schulden netjes afbetalen. Landen die in financiële problemen komen, kunnen bij het IMF aankloppen voor een lening. Daaraan zijn wel voorwaarden verbonden. Vaak wordt aan landen opgedragen om te bezuinigen op allerlei uitgaven op het gebied van gezondheidszorg en sociale uitkeringen. Op dit moment zijn bijna alle landen in de wereld lid. Maar er zijn vijf landen die het min of meer voor het zeggen hebben in het IMF: de VS, Japan, Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië. Zij hebben samen bijna 40 procent van de stemmen. Zij hebben zoveel macht omdat zij ook het meest bijdragen aan het kapitaal van het IMF. Als je dit vergelijkt met bijvoorbeeld veel Afrikaanse landen, dan zie je dat 21 Afrikaanse landen samen nog geen 2 procent van alle stemmen bezitten. De Wereldbank werd samen met het IMF in 1944 opgericht. De belangrijkste functie van de bank is het financieren van projecten die de economische ontwikkeling van de lidstaten bevorderen. De afgelopen vijftig jaar is de financiering van projecten in ontwikkelingslanden haar voornaamste activiteit. De Wereldbank leent geld dat met rente weer terugbetaald moet worden. Ook zij stelt allerlei eisen aan landen voordat ze met geld over de brug komt. 15
Ontwikkelingshulp of eerlijke handel Veel ontwikkelingslanden roepen al jaren dat zij meer kansen moeten krijgen om hun producten in de rijke landen te verkopen. Als zij meer kunnen verkopen tegen een hogere prijs is ontwikkelingshulp misschien helemaal niet meer nodig. Zij willen eerlijke handel. Maar wat is eerlijke handel? Een belangrijk onderdeel van eerlijke handel is een eerlijke prijs. Dat is een prijs die de productiekosten, inclusief sociale kosten (een ziektekostenverzekering bijvoorbeeld) en milieukosten volledig dekt. De prijs moet producenten een redelijke levensstandaard en iets extra’s bieden voor investeringen in de toekomst. Voor sommige producten zoals koffie en cacao wordt de prijs vastgesteld op internationale grondstoffenbeurzen. Eerlijke handelsorganisaties betalen dan een minimumprijs die hoger is dan de prijs op de grondstoffenbeurs.
Maar ook de spelregels zijn niet eerlijk. Rijke landen beperken het aandeel van arme landen in de wereldhandel. Dat doen zij door hoge belasting op de import te heffen. Het gevolg is dat veel arme landen alleen grondstoffen kunnen exporteren. Zij kunnen zich niet veroorloven om de grondstoffen zelf te verwerken en te bewerken. Zo kunnen zij er geen waarde aan toevoegen. Rijke landen dumpen zwaar gesubsidieerde producten in ontwikkelingslanden. Daardoor drukken ze de prijzen van locale goederen, en verwoesten de plaatselijke economie. Deze praktijken hebben arme boeren armer gemaakt of zelfs gedwongen hun boerenbedrijf helemaal op te geven.
16
MAX HAVELAAR In 1838 vertrekt de Nederlandse ambtenaar Eduard Douwes Dekker naar Java (Indonesië). Hij werkt daar een aantal jaren als ambtenaar en wordt in 1856 assistentresident (een soort burgemeester) in Lebak, een van de armste streken van Java. Als hij daar is raakt hij onder de indruk van de onderdrukking waaronder de bevolking te lijden heeft. Terug in Europa schrijft hij onder de schuilnaam Multatuli (= Ik heb veel geleden) een boek: Max Havelaar of de koffieveilingen der Nederlandse Handelmaatschappij. Daarin beschrijft hij de misstanden die het gevolg zijn van het beleid in Nederlands-Indië. De hoofdpersoon, Max Havelaar, neemt het op voor de inlanders. Naar hem is de stichting Max Havelaar genoemd. In 1986 zeggen koffieboeren in het zuiden van Mexico tegen de ontwikkelingsorganisatie Solidaridad: “Wij willen een eerlijke prijs voor onze koffie.” Ze willen liever handel dan hulp. Als ze iets meer betaald krijgen voor hun koffiebonen dan kunnen ze een menswaardiger bestaan leiden en hun kinderen naar school sturen. Maar dan moeten consumenten in de rijke landen wel bereid zijn om iets meer voor hun pak koffie te betalen. En ze moeten natuurlijk de garantie krijgen dat het geld ook bij de koffieboeren terecht komt. Daarom bedenkt Solidaridad het Max Havelaar keurmerk. In november 1988 ligt het eerste pak Max Havelaar-koffie in de supermarkt.
Eduard Douwes Dekker
Deze koffie wordt ook wel eerlijke koffie genoemd omdat de producenten een eerlijke prijs voor hun grondstof krijgen. Max Havelaar is dus geen merk maar een keurmerk. Een soort stempel van goedkeuring. Koffiebranders die aan bepaalde voorwaarden voldoen mogen het Max Havelaar Keurmerk voeren. Deze koffiebranders betalen de marktprijs plus een kleine premie aan de koffieboeren. Voor het geval dat de marktprijs te sterk daalt, heeft Max Havelaar een minimumprijs vastgesteld die in ieder geval betaald moet worden. Bovendien moeten koffiebranders langdurige handelsrelaties aangaan. Dat wil zeggen dat ze niet het ene jaar bij de ene boer koffiebonen kopen en het jaar daarop bij een andere. De koffieboeren hebben zodoende de zekerheid dat ze jaren achter elkaar hun oogst voor een goede prijs kunnen verkopen. Een onafhankelijke stichting controleert of boeren en opkopers zich aan de spelregels houden.
17
Keurmerk Alle Max Havelaar keurmerkproducten hebben één ding gemeen: het blauw/groene keurmerk. Een product mag slechts het keurmerk van Max Havelaar dragen als de grondstoffen hiervoor volgens de handelsvoorwaarden van Max Havelaar zijn ingekocht. Belangrijkste voorwaarden van het Max Havelaar keurmerk:
rechtstreekse inkoop bij goedgekeurde producenten; op die manier worden tussenhandelaren zoveel mogelijk uitgeschakeld;
de prijs ligt nooit onder het minimumniveau dat nodig is om duurzaam te kunnen produceren;
er wordt een toeslag betaald voor investeringen in sociaal beleid (geen kinderarbeid, veilige arbeidsomstandigheden, sociale voorzieningen en scholing);
kredietmogelijkheden voor boerenorganisaties; daardoor hoeven ze geen dure leningen af te sluiten;
er worden langdurige handelsrelaties aangegaan. In meer dan twintig landen krijgt dit Nederlandse initiatief navolging. Niet alle landen gebruiken dezelfde naam, maar wel hetzelfde logo voor het keurmerk. Tegenwoordig vindt je het Max Havelaar keurmerk voor Fairtrade of Eerlijke Handel niet alleen op koffie maar ook op andere producten zoals chocolade, fruit, wijn, thee, specerijen en zelfs op ijs en pindakaas. Sinds kort vind je het keurmerk ook op katoenproducten, zoals badtextiel, dekbedden, shirts en gordijnen alsmede op bloemen. Max Havelaar richt zich vooral op de kleine boeren. Het nadeel hiervan is dat het geen grote markt oplevert. Om de grote markt bij eerlijke handel te betrekken is er door de supermarktketen Ahold een keurmerk voor duurzame producten in het leven geroepen: Utz Certified. Het heeft programma’s voor koffie, cacao, thee, palmolie, biobrandstoffen en soja. 18
Utz = goed in Mayataal
Het Utz-keurmerk geeft de garantie dat er duurzaam geproduceerd wordt, dat wil zeggen dat er liefst geen bestrijdingsmiddelen en kunstmest gebruikt worden; dat het afvalwater gefilterd moet worden; dat restafval van de oogst gecomposteerd moet worden. Tevens garandeert het een rechtvaardig loon voor de arbeiders van de plantage, en goede huisvesting, gezondheidszorg en scholing. Door effectief en milieuvriendelijk te werken is de productie hoger en het product van hogere kwaliteit, hierdoor kan er meer dan de marktprijs verkregen worden, waarmee de extra garanties weer bekostigd kunnen worden. Het Utz-keurmerk krijgt steun van de ontwikkelingsorganisaties Solidaridad en het Humanistisch Instituut voor Ontwikkelings Samenwerking (Hivos). Wie ook achter het Utz-keurmerk staat, is Fair Trade Original. Deze zijn naar eigen zeggen de grondleggers van de ontwikkelingshandel. Ze zijn ook een van de initiatiefnemers van het Max Havelaar keurmerk, en bestaan al sinds 1959. Fair Trade Original handelt op ‘faire’ wijze in producten die zij afnemen en verder verhandelen in Wereldwinkels, Fair Trade Shops, middenstand en ook supermarktketens. Producten als koffie, thee, wijn, chocolade, vruchtensap, rijst, pindakaas, nougat, (honing)koeken en stroopwafels van Fair Trade Original dragen het Max Havelaar keurmerk. Dit fair trade keurmerk en de controle hierop is in handen van de FLO, Fairtrade Labelling Organizations International. De FLO zijn de gebundelde eerlijke handelsondernemingen van 24 landen in de wereld. Zij hanteren gezamenlijk het blauw/groene keurmerk. In Nederland is stichting Max Havelaar de vertegenwoordiger van de FLO. Voor biologische producten is er het EKOkeurmerk. Dit keurmerk bestaat sinds 1985. Het keurmerk mag alleen gebruikt worden op producten die voor meer dan 95% uit biologische bestanddelen bestaan. Het keurmerk is Nederlands, in andere landen worden andere keurmerken gebruikt. Het keurmerk is eigendom van Stichting Keur Alternatief voortgebrachte Landbouwproducten, afgekort SKAL. Per 1 juli 2010 is er een nieuw Europees logo voor biologisch geteelde producten.
19
FAIR TRADE PRODUCTEN Koffie Koffiebonen groeien aan struiken. Een koffieplant heeft drie jaar nodig voordat hij begint te bloeien. Na de bloei komen er bessen aan de plant met elk twee koffiebonen. De bessen worden met de hand geplukt en daarna gewassen. Dan gaan ze in een machine waarmee de schil en het vruchtvlees er af worden gehaald. De bonen die over blijven worden vergist en nog eens gewassen en gedroogd. In een pelmachine gaat het vlies eraf en daarna worden de groene bonen in grote jute balen van zestig of zeventig kilo verpakt. In grote containers worden ze naar Nederland verscheept. De koffiebrander mengt verschillende soorten bonen tot een bepaalde smaak. Dan worden ze gebrand en gemalen en verpakt voor vervoer naar de winkel.
Koffie is na olie ‘s werelds belangrijkste handelsproduct. De geurige bruine bonen scheppen werk voor ongeveer 15 miljoen mensen. Het bijzondere is dat koffie vrijwel uitsluitend wordt geproduceerd in wat wij ontwikkelingslanden noemen, terwijl de gebruikers vooral in de rijke landen te vinden zijn. De belangrijkste koffieproducerende landen zijn: Brazilië, Vietnam, Colombia, Indonesië en Mexico. De meeste koffie wordt gedronken in de Verenigde Staten, Duitsland, Frankrijk, Japan, Italië, Spanje, Nederland en Groot-Brittannië. In Nederland komt de koffie voor het grootste deel van Douwe Egberts. Douwe Egberts heeft jarenlang ruwe koffiebonen ingekocht bij grote inkopers. Die grote inkopers kopen hun bonen van honderden kleine koffieboeren, voor een habbekrats. De kleine koffieboeren zijn zich wel gaan verenigen in coöperaties om hun positie te versterken. Maar dat geeft nog geen garanties voor de prijs van de koffiebonen. Max Havelaar doet dit wel, daarom is het voor de coöperaties belangrijk dat zij werken met een keurmerk. Douwe Egberts werkt met het Utz-keurmerk. Voor Douwe Egberts betekent dit goede koffiebonen en voor de koffieboeren een goede prijs voor hun bonen. 20
Thee De geschiedenis van thee begint ongeveer 5.000 jaar geleden in China. Toen keizer Shen Nung tijdens een wandeling in het bos wat wilde drinken, dwarrelden er enkele theeblaadjes in zijn kom. Het water begon een aangename geur te verspreiden en toen de keizer enkele slokken nam voelde hij een weldadige rust over zich komen. De thee was ontdekt. Thee is in de Gouden Eeuw (17e eeuw) naar Europa gebracht door schepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Het is eerst alleen maar door de rijken te betalen, maar later, in de 19e eeuw, daalt de prijs, zodat thee voor de gewone man te betalen valt. Thee groeit het best op voedselrijke grond in een warm en vochtig klimaat. Hoe hoger gelegen de thee groeit, hoe beter de kwaliteit. Er kan het hele jaar worden geoogst. Een ervaren plukker kan zo’n dertig kilo per dag plukken. De meeste thee wordt door vrouwen geplukt. Na de pluk worden de theeblaadjes gedroogd en ondergaan ze verdere behandelingen. Van vijf kilo vers geplukte theebladeren blijft ongeveer één kilo over. Daarna wordt de thee verpakt in kisten of zakken. De meeste thee komt uit Azië, maar tegenwoordig komt er ook veel thee uit Afrika. De theehandel is in handen van een paar grote bedrijven, waaronder Unilever (Lipton). Er blijft gemiddeld minder dan 10% van de prijs voor de consument in het land van herkomst. Thee is een plantageproduct: ruim 80% van alle thee komt van een plantage. De werk- en levensomstandigheden op de plantages laten vaak te wensen over. Het komt ook voor dat kinderen meewerken op de plantages. Dit is uit noodzaak, de kinderopvang is er vaak slecht, en gezinnen kunnen het geld wel gebruiken. Het Max Havelaar-keurmerk bedingt dat er goede levensomstandigheden moeten zijn op de plantages met kinderopvang en scholing. Door ook nog een goede prijs voor de thee te bedingen kunnen de mensen op de plantages groeien in hun inkomen. Sinds kort is er voor de theeteelt ook nog het Utz-keurmerk. Pickwick van Douwe Egberts neemt thee af van plantages met het Utz-keurmerk. Dit garandeert gezonde levensomstandigheden voor de plantagewerkers en duurzame teelt van thee.
21
Cacao Cacao komt oorspronkelijk uit Zuid-Amerika, waar het gewas al vanaf de zevende eeuw wordt geteeld. Een expeditie van Columbus nam de bonen in 1502 mee naar Spanje. Cacao wordt vooral in warme en vochtige streken rondom de evenaar geteeld. Cacaobomen leveren meestal na vier jaar vruchten op, gemiddeld zo’n dertig tot veertig cacaopeulen per jaar. Dat blijven ze doen tot ze ongeveer 50 jaar oud zijn. Tijdens de oogst, die een paar maanden duurt, worden de rijpe vruchten geplukt en opengehakt. In het geleiachtige vruchtvlees zitten zo’n dertig tot veertig zaden: de eigenlijke cacaobonen.
Dwarsdoorsnede van een cacaovrucht met cacaopeulen
De kwaliteit van de bonen is voor een belangrijk deel afhankelijk van het gistingsproces dat nu volgt. Dat moet heel precies gebeuren: niet te lang, niet te kort en vooral regelmatig. De bonen worden er bruin en minder bitter van. Na het vergisten worden de bonen gedroogd, in zakken gedaan en verkocht aan regionale opkopers, de coöperatie of de regering. Bij verdere verwerking worden de bonen eerst voorgebrand, anders willen de doppen er niet af. Dan worden ze gebroken en tegelijkertijd gedopt. Daarna worden de bonen gebrand. Dat is voor het aroma een belangrijke bewerking. Na het branden worden de gebroken bonen tot een fijne vloeibare massa gewalsd, de cacaomassa. De cacaomassa krijgt nog een volgende behandeling. Het vet wordt er uitgepersd, waarna een harde bruine koek achterblijft. Die koek wordt vermalen tot cacaopoeder. Het vet –de cacaoboter– gaat door naar de chocolade-industrie. Verkade is een chocoladeproducent die werkt met cacao met het Max Havelaarkeurmerk. Het Utz-keurmerk heeft recent ook een cacaoprogramma gestart voor duurzaam geteelde cacao. FrieslandCampina produceert chocolademelk met het Utzkeurmerk. 22
Bananen De handel in bananen is big business. Na koffie zijn bananen het belangrijkste agrarische exportartikel uit tropische en subtropische landen. De banaan is een tropische vrucht. Op een bananenplantage mag het nooit kouder worden dan 15 graden en het moet er voldoende vochtig zijn. Daarom liggen de meeste bananenproducerende landen rond de evenaar. Bananen zijn de meest gegeten vruchten in de hele wereld. Het leeuwendeel van alle bananen komt uit Zuid-Amerika. Al meer dan een eeuw worden de handel en de teelt van bananen beheerst door een paar grote internationale bedrijven: Chiquita, Del Monte en Dole. Zij verdienen het grote geld met bananen. De bananen groeien aan een bananenboom naar het zonlicht toe, waardoor ze krom worden. Als de bananen groot genoeg zijn worden de trossen gekapt. De bananen zijn dan nog groen. Ook de bananenboom zelf wordt vervolgens gekapt. Nieuwe scheuten die uit de wortelknol komen, moeten de nieuwe bananenplant gaan vormen. Op het inpakstation worden de kammen van de stam gesneden en de slechte bananen verwijderd. De bananen worden gespoeld in water om het vocht uit het snijvlak te verwijderen. Ze krijgen stickers en verdwijnen in dozen. Binnen 48 uur worden de vruchten naar koelschepen gebracht die de bananen naar Europa en Noord-Amerika vervoeren. Bij aankomst zijn de bananen nog steeds groen en worden ze naar de rijperijen gebracht. Door toevoeging van ethyleen (een gas dat de vruchten ook zelf produceren) worden ze daar snel geel. Als ze de juiste rijpingsgraad bereikt hebben, gaan ze naar de winkels. De traditionele bananenteelt is milieuonvriendelijk. Kunstmest en bestrijdingsmiddelen vervuilen het milieu. Bodem en grondoppervlaktewater worden op grote schaal verontreinigd. Daarnaast gaat de aanleg van of uitbreiding op plantages vaak ten koste van een stuk van het tropische regenwoud. De Fair Trade-banaan met het Max Havelaarkeurmerk is een eerlijke banaan die zorgt voor betere ontwikkelingsmogelijkheden voor de arbeiders op de plantage. En wat misschien belangrijker is, het geeft de mogelijkheid om biologisch te gaan telen. Dit is natuurlijk beter voor het milieu, en waarborgt de duurzaamheid van de productie van de banaan.
23
Kleding Ongeveer de helft van alle kleding in de wereld is van katoen gemaakt. Katoen groeit in pluizen aan struiken op grote plantages. Een katoenplant heeft heel veel water nodig. Meer dan een vierde van alle bestrijdingsmiddelen die in de hele wereld in de landbouw gebruikt worden, wordt in de katoenteelt gebruikt. Ook in de verdere bewerking van katoen (reinigen, verven en bleken) worden veel voor het milieu schadelijke middelen gebruikt. Katoen wordt inmiddels ook wel biologisch geteeld zonder chemische bestrijdingsmiddelen en wordt geverfd en gebleekt met natuurlijke hulpstoffen. Om van katoen kleding te maken, worden eerst de katoenpluizen tot garen gesponnen (net als bij wol). Van de garens worden lappen stof geweven. Die worden vervolgens gebleekt (vaak met het giftige chloor) en geverfd. Daarna wordt de stof in patronen geknipt en tot broeken, T-shirts of andere kledingsstukken genaaid. Een van de bekendste katoenen kledingstukken is de spijkerbroek of jeans. Miljoenen mensen over de hele wereld dragen spijkerbroeken. Feit is wel dat producenten van spijkerbroeken hun broeken in lagelonenlanden laten maken. De grote merken willen hun broeken zo goedkoop mogelijk inkopen en zo duur mogelijk weer verkopen. De Schone Kleren Campagne (Clean Clothes Campaign) probeert mensen bewust te maken van de omstandigheden waaronder kleding gemaakt wordt. Ze probeert ook de grote (jeans)merken ertoe over te halen een gedragscode na te leven. Ze beloven dan bijvoorbeeld geen gebruik te maken van kinderarbeid en toe te staan dat arbeiders zich verenigen in vakbonden om voor hun rechten op te komen. Kuyichi is een kledingmerk dat op eerlijke wijze spijkerbroeken en andere kleding wil verkopen. Het merk is een initiatief van Solidaridad. Kuyichi is de naam van de Peruaanse god van de regenboog. Kuyichi biedt katoenboeren en naaiateliers in Latijns-Amerika menswaardige arbeidsomstandigheden, een leefbaar loon en medische voorzieningen. 24
AANTEKENINGEN
25
26
MEER OP INTERNET Op de website van het Centrum voor Mondiaal Onderwijs vind je nog meer informatie die je kan helpen bij je werkstuk of spreekbeurt. Je vindt daar tips over hoe je het beste een werkstuk kunt opzetten of hoe je het beste je spreekbeurt kunt inkleden. Ga naar www.cmo.nl of www.maak-een-werkstuk.nl.
27
SCRIPTIESERVICE De Scriptieservice Mondiaal Onderwijs richt zich op leerlingen vanaf 10 jaar. In de reeks zijn meer dan 85 onderwerpen opgenomen over Derde Wereld, Vrede, Milieu en Mensenrechten. Elk pakket bestaat uit 24 pagina's tekst, foto's, tekeningen, strips en/of cartoons. Op de website van het CMO staat een handleiding voor het maken van een scriptie/ werkstuk.
De uitgave op papier is te bestellen bij: Centrum voor Mondiaal Onderwijs Postbus 9108 6500 HK Nijmegen tel. 024-3613074 e-mail:
[email protected] http://www.cmo.nl Schoolmediatheken, (jeugd)bibliotheken en documentatiecentra kunnen een abonnement op de scriptieservice nemen en ontvangen dan per jaar vijf nieuwe titels.