ARMOEDE
Een informatiepakket voor een werkstuk of spreekbeurt
COLOFON Tekst: Herman Bosman Illustraties: CMO en zijn licentiegevers, Flickr, VN, Unicef, A. Jansse, Farm Friends, Basisschool Merijntje, Cordaid, Vastenaktie, SHO, Stichting Max Havelaar, Wereldwinkels. De inhoud is met zorg samengesteld. Mocht u van mening zijn dat inbreuk is gedaan op uw auteursrechten of beeldrechten, dan verzoeken wij u vriendelijk contact met ons op te nemen via
[email protected].
Centrum voor Mondiaal Onderwijs
Postbus 9108 6500 HK Nijmegen tel. 024-3613074 e-mail:
[email protected] http://www.cmo.nl
U kunt op de website http://www.cmo.nl terecht voor aanvullende informatie bij dit scriptiepakket. U vindt daar onder meer voor gebruik in de klas: een onderzoeksopdracht gebaseerd op de inhoud van het scriptiepakket met een overzicht van de competenties die daarbij worden aangesproken. De gebruikersnaam is: armoede Het wachtwoord is: project041
De Scriptieservice Nieuwe Stijl is mede mogelijk gemaakt door een bijdrage van Kerk en Wereld en door een solidariteitsbijdrage van de gezamenlijke religieuzen in Nederland via de commissie PIN.
© Centrum voor Mondiaal Onderwijs, Nijmegen, 2008
II
INHOUD Inleiding
pag. 1
Hoe arm is ‘arm’? Bestaat er armoede in Nederland? Armoede komt vooral in ontwikkelingslanden voor Wereldmaatstaven voor armoede Ook landen zijn rijk of arm Armoede op de wereldkaart
pag. 2 pag. 2 pag. 3 pag. 4 pag. 4 pag. 6
Gevangen in armoede Minder inkomsten, meer uitgaven Gevolgen van armoede Kinderarbeid Armoede houdt armoede in stand Schuldslavernij
pag. 7 pag. 7 pag. 8 pag. 9 pag. 10 pag. 10
Op eigen kracht uit de armoede Maria Cabana Vrouwen helpen zichzelf en elkaar in Andhra Pradesh
pag. 11 pag. 11 pag. 12
Bestrijders van armoede Rijkere familieleden Hulporganisaties: Fries-Tanzaniaanse koeien Microkredieten Bedrijven: hergebruik tegen armoede Rijke landen geven en lenen geld aan ontwikkelingslanden De Verenigde Naties
pag. 15 pag. 15 pag. 16 pag. 17 pag. 18 pag. 19 pag. 20
Ook jij kunt de armoede te lijf Meedoen aan inzamelingsacties Zelf een actie organiseren Schone kleren, eerlijke producten
pag. 21 pag. 21 pag. 22 pag. 23
Aantekeningen
pag. 25
Meer op internet
pag. 27
III
IV
INLEIDING Je wilt graag een nieuw skateboard, dat prachtige mobieltje of de nieuwste CD van Coldplay kopen. Maar je hebt te weinig geld. Je moet dus wachten tot je weer zakgeld van je ouders krijgt. Je ouders betalen dingen voor je die je niet kunt missen: kleding, de kosten van jullie woning, stroom, gas, water, de kosten die je maakt om naar school te gaan en de premie voor de zorgverzekering. Althans, als ze daar geld genoeg voor hebben. Misschien komen ze telkens geld tekort. Misschien blijven rekeningen liggen. Misschien wordt de huur niet op tijd betaald. Je ouders moeten de vingers op de knip houden en jij moet dat ook. Die skateboard, dat mobieltje of die CD kun je voorlopig wel vergeten. Heel vervelend. Maar het kan erger. In ontwikkelingslanden zijn er mensen die van alles tekortkomen, omdat ze bijna niets verdienen. Ze kunnen vaak geen verzekering tegen ziektekosten betalen. Als ze ziek zijn, hebben ze geen geld voor een dokter en voor medicijnen. Ze kunnen niet genoeg eten om gezond te blijven of lijden zelfs honger. Ze dragen vaak versleten kleding, want nieuwe kunnen ze niet kopen. Hun kinderen kunnen niet naar school, maar moeten meewerken. Velen leven in een gammele woning of een krot zonder stroom en water uit de kraan. Een woning met alles erop en eraan kunnen ze niet betalen. Al deze dingen noemen we echte armoede. Over die armoede gaat dit informatiepakket. We zoeken antwoord op de volgende vragen: Hoe ontstaat het? Waarom blijft armoede bestaan? Armoede moet de wereld uit. Daar is iedereen het over eens. Maar kan dat wel? Eerst leggen we uit wat armoede is. Daar is een omschrijving van opgesteld die je in alle landen kunt gebruiken. Daardoor kun je armoede in verschillende landen onderling vergelijken (pag. 2-6). Vervolgens leggen we uit hoe armoede ontstaat en in stand blijft (pag. 7-10). We laten zien hoe mensen zelf proberen uit de armoede te komen (pag. 11-14). Dat doen ze soms niet alleen. Van wie krijgen ze dan hulp en hoe worden ze geholpen (pag. 16-20)? Ten slotte laten we zien wat jij kunt doen tegen armoede in de wereld (pag. 21-24). 1
HOE ARM IS ‘ARM’? Wat is armoede eigenlijk? Lastige vraag, want het maakt heel wat uit in welk land je arm bent. Daarom hebben alle landen van de Verenigde Naties (VN) met elkaar afgesproken wat onder armoede moet worden verstaan. Zo is na te gaan of er in het ene land meer of minder armoede voorkomt dan in het andere. Bestaat er armoede in Nederland? Nederland is een rijk land. Niemand heeft honger. Vrijwel iedereen heeft onderdak. De meeste mensen hebben een auto. Toch wordt beweerd dat er armoede is in Nederland. Is dat wel zo? Stel: je buren kunnen tweemaal per jaar op vakantie en jouw familie maar éénmaal. Ze hebben twee auto’s en jullie hebben er maar één. De buren zijn rijker dan jullie. Je kunt ook zeggen: jullie zijn armer dan de buren. Dat komt omdat de buren meer inkomsten hebben dan jullie. Het hangt namelijk van je inkomsten af hoeveel geld je kunt uitgeven. In Nederland zijn er mensen met veel inkomsten en mensen die weinig geld hebben om uit te geven. Maar kun je zeggen dat Nederlanders met de minste inkomsten ook echt in armoede leven? Je zou zeggen van niet. Iedereen heeft inkomsten. Dus niet alleen mensen die werken of een bedrijf hebben. Ook degenen die te ziek zijn om te werken, met pensioen zijn of werkloos zijn, hebben inkomsten. Bovendien heeft de Nederlandse regering bepaald dat iedereen in Nederland voldoende geld moet krijgen om rond te kunnen komen. Dat wil zeggen: iedereen moet voldoende eten, drinken en kleding kunnen betalen, gas en stroom, de kosten van de woning, meubels en huishoudelijke apparaten, verzekeringen en belastingen. Het bedrag (per maand of per jaar) dat hier minimaal voor nodig is, heet bestaansminimum. Er zijn mensen die minder dan dat bedrag kunnen uitgeven. En dat gedurende lange tijd, vaak jaren. Die leven, deftig gezegd, onder het bestaansminimum. Van deze mensen kun je zeggen dat ze in armoede leven. Althans, als je onder armoede verstaat: ‘gedurende lange tijd niet voldoende geld hebben om alles te kopen wat je beslist nodig hebt’. Deze omschrijving is in elk land te gebruiken. 2
Een dakloze die op straat moet zien te overleven
Armoede komt vooral in ontwikkelingslanden voor Het verschilt per land hoeveel geld je nodig hebt om de noodzakelijke dingen te betalen. Een dak boven je hooft kost in Nederland meer dan bijvoorbeeld in India. Voor je dagelijkse boodschappen moet je in Duitsland meer betalen dan in Hongarije. Bovendien: móet je wel alles kopen wat je niet kunt missen? In Nederland meestal wel, bijvoorbeeld water. Maar in sommige landen halen veel mensen het water dat ze nodig hebben uit een rivier of een bron. Ze hoeven daar niets voor te betalen. In Nederland moet je al het voedsel dat je nodig hebt kopen, tenzij je een tuin hebt en je eigen groenten verbouwt. In sommige landen maken veel mensen voedsel voor zichzelf in hun tuin of op hun akker. Of ze zoeken voedsel rond hun woonplek (vruchten uit het bos bijvoorbeeld). Daar komt nog bij dat armoede tegenwoordig niet hetzelfde is als vroeger. In 1950 had bijna niemand een tv of een koelkast. Toch waren deze mensen niet arm. Nu worden mensen die geen tv en koelkast kunnen betalen arm genoemd, want nu is het normaal om die apparaten te hebben. We zoeken een omschrijving van armoede die in elk land en altijd te gebruiken is. Het Van Dale woordenboek zegt dat armoede een toestand is waarin iemand verkeert die bijna niets heeft om van te leven. Dat klinkt vaag. Duidelijker is de omschrijving van armoede van de Wereldbank (een bank van de VN die ontwikkelingslanden helpt). Volgens deze bank is er sprake van armoede als je: honger hebt geen goede woning hebt bij ziekte niet naar de dokter kunt gaan niet naar school kunt gaan geen baan hebt (als je oud genoeg bent om te werken) Over deze omschrijving van armoede gaan we het in het vervolg hebben. In Nederland (en andere rijke landen) kennen weinig mensen dergelijke armoede, in ontwikkelingslanden des te meer. 3
Wereldmaatstaven voor armoede In de twee omschrijvingen van armoede op pagina 2 en pagina 3 komen de woorden ‘geld’ of ‘inkomsten’ niet voor. Toch hangt het er van af hoeveel geld je verdient en wat je ermee kunt kopen of je arm of rijk bent. Daarom hebben de landen omschrijvingen van armoede bedacht waarin gesproken wordt van inkomsten. Hier zijn de belangrijkste twee:
Armoede is minder verdienen dan je in je land no-
dig hebt om rond te komen. Of anders gezegd: leven onder het bestaansminimum van je land. Hoe hoog dat bestaansminimum is, verschilt per land. Maar in elk land kun je aan de hand hiervan nagaan wie daar arm is en wie niet. Dit soort armoede komt zowel in rijke als in ontwikkelingslanden voor.
Schoenenpoetsers en straatverkopers leven vaak onder het bestaansminimum
Armoede is dat je rond moet zien te komen met
hooguit één dollar (ongeveer 0,70 euro) per dag. Nergens ter wereld kun je met zó weinig geld rondkomen. In Nederland en andere rijke landen komt het niet voor, in ontwikkelingslanden wel. Ook landen zijn rijk of arm Niet alleen mensen kunnen rijk of arm zijn, ook landen. Je kunt op verschillende manieren nagaan hoe rijk een land is. In ieder land worden goederen gemaakt. Dat zijn onder meer voedsel en apparaten, maar bijvoorbeeld ook woningen en wegen. Die goederen zijn geld waard. Ook doen mensen dingen voor andere mensen. Denk bijvoorbeeld maar aan de chauffeur die je met de bus naar je bestemming brengt. Al die dingen die mensen voor elkaar doen, heten diensten. Ook diensten zijn geld waard (je betaalt de chauffeur van de bus voor het ritje). Tel de waarde van alle goederen en diensten bij elkaar op die een land in een jaar maakt. De uitkomst heet Bruto Nationaal Product of BNP. Maar is het zo dat hoe hoger het BNP van een land is, hoe rijker dat land is? Nee. India bijvoorbeeld heeft een hoger BNP dan Luxemburg. Toch zijn Luxemburgers in het algemeen rijker dan Indiërs. India heeft namelijk veel meer inwoners dan Luxemburg. Dat verklaart grotendeels waarom het BNP van India hoger is. Maar deel het BNP van Luxemburg door het aantal inwoners van dat land en doe hetzelfde met dat van India. Dan zie je dat het BNP per Luxemburger véél hoger is dan het BNP per Indiër. Luxemburg is dan ook veel rijker. 4
Indiase man raapt steenkoolresten
Maar het BNP van een land zegt nog niet alles. Ook in rijkere landen kunnen arme mensen wonen. Je kunt op twee manieren nagaan of dat zo is en zo ja, om hoeveel mensen het gaat.
Tel het aantal mensen dat onder het bestaansminimum van dat land leeft. Reken dan
uit hoeveel procent dat is van de inwoners van dat land. Tel ook het aantal mensen dat rond moet zien te komen met één dollar per dag. Reken dan uit hoeveel procent dat is van het aantal inwoners. Als je dat met meerdere landen doet, zie je dat de armoede niet in elk land even groot is. Een land met weinig of geen armoede kun je rijk noemen, een land met veel armoede arm. De VN gaan regelmatig in ieder land na hoe groot de armoede daar is (zie ook de wereldkaart op de volgende pagina). Ten slotte heeft elk land inkomsten en uitgaven. Een deel van de inkomsten besteedt het land aan onderwijs, gezondheidszorg, riolering, wegen, spoorlijnen, havens en andere zaken die burgers nodig hebben. Als een land (ruim) voldoende geld verdient om dat te betalen, kun je het een rijk land noemen. Maar sommige landen hebben veel minder te besteden. Die landen kunnen bijvoorbeeld niet voldoende scholen bouwen voor alle kinderen. Van die landen kun je zeggen dat ze arm zijn. Er zijn ook landen die voldoende geld hebben, maar het uitgeven aan andere dingen dan onderwijs, gezondheidszorg en dergelijke. Bijvoorbeeld Zimbabwe. Daar regeert vanaf 1980 president Robert Mugabe met zijn ZANU-PF-partij. Voedsel is in Zimbabwe schaars en duur. Daardoor kan niet iedereen voldoende eten kopen. De regering laat maïs invoeren en uitdelen, maar alleen aan aanhangers van de ZANU-PF-partij. In 2008 mogen alleen aanhangers van deze partij benzine tanken bij tankstations die eigendom zijn van de staat. Leden van de oppositie leven in grotere armoede dan aanhangers van de regering.
Lange rijen voor een benzinestation in de hoofdstad van Zimbabwe
5
Armoede op de wereldkaart Wereldwijd moeten vele miljoenen mensen zien rond te komen met hooguit één dollar per dag. Voor ieder land is met kleuren aangegeven hoeveel procent van de inwoners volgens deze omschrijving arm is. Gevolg van armoede is vaak dat mensen honger moeten leiden. Ook dat hebben we in een kaart weergegeven.
Deel van de bevolking dat onder het nationale bestaansminimum leeft
Deel van de bevolking dat ondervoed is Gegevens ontleend aan de Verenigde Naties
6
GEVANGEN IN ARMOEDE Waarom worden mensen in ontwikkelingslanden arm? Waarom is het vervolgens moeilijk voor ze om uit de armoede te komen? Dat leggen we in dit hoofdstuk uit. Minder inkomsten, meer uitgaven Arm word je als je inkomsten lager worden. Mensen die hun baan verliezen, verdienen minder of helemaal niets meer. Boeren verdienen minder als de oogst mislukt of schraal uitvalt. Dat gebeurt ook als hun producten minder opbrengen omdat de marktprijs daalt.
Mislukte maïsoogst
Mensen worden of blijven arm als ze min of meer noodgedwongen huis en haard verlaten. Ze trekken weg van het platteland. Ze kunnen geen werk vinden of hebben geen lap grond om er gewassen op te verbouwen. Ze gaan naar een stad op zoek naar werk. Ze vinden vaak slecht betaald of helemaal geen werk. Ze zijn en blijven te arm om een goede woning te betalen. Soms bouwen ze er zelf een van afval, golfplaten, karton en hout. Een heleboel van zulke woningen bij elkaar heet een krottenwijk. Soms slaan mensen op de vlucht, bijvoorbeeld omdat er oorlog uitbreekt in hun woongebied. Vaak kunnen ze alleen datgene meenemen wat ze bij zich kunnen dragen. Wat ze verder bezitten, raken ze kwijt omdat het vernield of gestolen wordt. Dat gebeurt bijvoorbeeld in 2003 in Darfur, een provincie van Soedan.
Op de vlucht voor oorlog in Darfur
Een boerengezin op een ondergelopen rijstveld in Myanmar
Tenslotte kunnen mensen alles wat ze bezitten kwijtraken door een overstroming, orkaan of een andere ramp. Op 3 mei 2008 treft een orkaan het zuid-Myanmar waar veel rijstboeren wonen. Veel boeren raken hun huizen en andere bezittingen kwijt en hun rijstvelden worden vernield. Arm worden mensen ook als ze meer moeten betalen voor dingen die ze beslist nodig, hebben terwijl hun inkomsten niet stijgen. Dat ondervindt bijvoorbeeld Taarji al-Mokhtar in Marokko. Van de ene op de andere dag moet hij voor een liter benzine 9 eurocent meer betalen (terwijl hij maar een paar euro per dag verdient). Hij heeft zijn motor voor het werk nodig. “Deze prijsverhoging komt voor mij als een onaangename verrassing. Dit kan ik me niet veroorloven. Ik weet niet hoe ik de eindjes aan elkaar moet knopen, want de salarissen gaan niet omhoog.” 7
Gevolgen van armoede Als je arm bent, kunt je niet voldoende eten kopen om gezond te blijven. Je raakt ondervoed of lijdt zelfs honger. Of je moet genoegen nemen met de goedkoopste etenswaren. Daardoor eet je te vaak hetzelfde (bijvoorbeeld elke dag meelpap). Je krijgt niet alle vitaminen en andere voedingsstoffen binnen die je nodig hebt en je kunt erg ziek worden. In Mali kun je vaak zien hoe rijk of arm iemand is aan de hand van de saus die hij klaarmaakt. De saus hoort bij gierst of couscous. In die saus zitten altijd uien, pepers, gombo’s (een peperachtige groente), apenbrood- en tamarindebladeren en tomatenpuree. Mensen die rijk genoeg zijn doen er stukjes vlees en vis bij. Veel Malinezen kunnen dat echter niet. Als je arm bent, kun je ook geen woning betalen waar je gezond en comfortabel in kunt leven. Arme mensen slapen op straat of bouwen een woning van wat ze in de buurt aan afvalspullen kunnen vinden. Deze zelfgebouwde woningen hebben geen kranen waar water uit komt. Water om te drinken, wassen en koken moeten de bewoners in de buurt zoeken. Vaak zitten er ziektekiemen in waar je diarree of een andere ziekte van kunt krijgen. Er is geen stroom. Je moet je huiswerk maken bij het licht van een olielamp of een kaars. Er is ook geen aansluiting op gas. Om te koken en je woning te verwarmen heb je een olie- of houtkachel nodig. Die geeft rook af. Boven wijken waar veel arme mensen wonen, hangt vaak veel rook van kachels. Daar worden de wijkbewoners vaak ziek van. Als je arm bent en ziek wordt, kun je niet naar een dokter en je kunt geen medicijnen halen. Daar heb je geen geld voor. Dat is wel nodig, want zorgverzekeraars die dat voor je kunnen betalen, zijn er niet. Of de premie voor een zorgverzekering is niet te betalen. Daardoor kun je vaak niet beter worden. Een prik tegen mazelen of een andere besmettelijke ziekte kan er ook al niet af. En naar een ziekenhuis gaan als dat echt nodig is, kun je eveneens vergeten. Als je ouders arm zijn, kunnen ze geen schoolboeken betalen en andere zaken die je op school nodig hebt. Het komt ook voor dat er net voldoende geld is om één kind naar school te laten gaan. Goed leren lezen en schrijven is er voor veel kinderen niet bij. 8
Kinderarbeid In Nederland werken veel jongeren om wat bij te verdienen, als krantenbezorger of als vakkenvuller in een supermarkt bijvoorbeeld. Ze doen dat niet elke dag, bijvoorbeeld alleen op zaterdag, en ook maar enkele uren per week. Ze hebben dus alle tijd om naar school te gaan en andere dingen te doen. Ook in sommige andere landen werken jongeren, of liever gezegd: kinderen. Ze zijn meestal jonger dan de jongeren in Nederland. Ze steken er ook veel meer tijd in; ze zijn dagelijks in touw en ook nog het grootste deel van de dag. Sher Khan is één van die werkende kinderen. Hij woont in Kabul, de hoofdstad van Afghanistan. Hij klust bij in een bakkerij. Hij kneedt deeg en plakt dat tegen de zijkant van een grote diepe oven. Als het gaar is, haalt de bakker het uit de oven. Rafiullah, die ook in Kabul woont, vertelt hoe hij geld verdient: “In een leeg blikje dat aan een hengsel bungelt, smeult houtskool en geurende kruiden. Als voorbijgangers mij betalen, zeg ik gebeden op en verspreid ik de lekkere rook. Dan krijgen ze geluk en voorspoed.” Sommige kinderen werken voor en na hun schooltijd. Andere kinderen werken de hele dag. Deze kinderen hebben ook geen tijd om te spelen. We noemen kinderen tot 14 jaar kindarbeiders als ze dagelijks het grootste deel van de dag werken. Het werk dat ze doen heet kinderarbeid. Kindarbeiders zijn meestal aan het werk om geld te verdienen voor hun familie. Zonder dat geld kan hun familie niet rondkomen. Of anders gezegd: ze werken omdat hun familie in armoede leeft. Vooral in ontwikkelingslanden leven veel mensen in armoede. In deze landen vind je ook de meeste kindarbeiders, al komt kinderarbeid ook in rijke landen voor.
9
Armoede houdt armoede in stand Mensen die ziek zijn, kunnen niet of niet zo hard werken. Veel arme mensen zijn ziek. Hoe dat komt, hebben we op pagina 8 uitgelegd. Vooral in ontwikkelingslanden heb je nauwelijks of helemaal geen inkomsten als je niet kunt werken omdat je ziek bent. Veel kinderen van arme mensen kunnen niet (goed) lezen en schrijven omdat ze niet (lang genoeg) naar school zijn geweest. Dat geldt vooral voor kindarbeiders. Om een goedbetaalde baan te vinden, moet je minstens kunnen lezen en schrijven, en een vak hebben geleerd. Heb je zo’n opleiding niet gehad, en kun je bovendien niet of nauwelijks lezen en schrijven, dan kun je later alleen ongeschoold werk vinden. En ongeschoold werk betaalt slecht. En als je weinig verdient, heb je maar weinig geld om later je kinderen naar school te laten gaan. Hun kinderen moeten als kindarbeider gaan werken. Die kunnen dan weer alleen ongeschoold werk vinden. En zo is de cirkel van de armoede rond. Schuldslavernij Arme mensen sluiten soms leningen om bijvoorbeeld kunstmest voor hun akkers te kopen. Die moeten ze afbetalen met rente. Als het hen niet lukt om op tijd hun rente en aflossingen te betalen –bijvoorbeeld omdat de oogst mislukt- sturen ze hun kinderen uit werken om geld te verdienen voor het afbetalen van schulden. Dit heet schuldslavernij. Het komt onder meer in India voor. Één van de schuldslaven in India is Narasamma. Ze helpt haar vader al vanaf haar 12e met het afbetalen van een lening. Ze heeft haar geboortedorp en de school in dat dorp moeten verlaten. Ze werkt van half 7 ’s ochtends tot 7 uur ’s avonds op een katoenplantage. Het is zwaar werk, en ongezond bovendien. Vaak zitten er giftige bestrijdingsmiddelen aan de katoenplanten. Op haar plantage en op talloze andere katoenplantages in ZuidIndia wordt katoenzaad gemaakt. Dat gaat naar bedrijven die het doorverkopen aan andere landbouwbedrijven. Narasamma verdient net genoeg om de rente op de schulden van haar vader af te lossen, maar de schuld zelf blijft gewoon staan. Ze is gedoemd om jaren en jaren als een slaaf te moeten werken. 10
Narasamma
OP EIGEN KRACHT UIT DE ARMOEDE Kunnen arme mensen uit de cirkel van de armoede ontsnappen die op pagina 10 genoemd is? Zeker wel. Dat kan als hun inkomsten omhooggaan. Soms krijgen arme mensen dat op eigen kracht voor elkaar. Maria Cabana Maria Cabana (34 jaar) woont in de hooggelegen mijnstreek bij Potosí in Bolivia. Daar leven veel mensen in armoede. Ook Cabana is arm. Ze is in deze streek opgegroeid. Sinds ze kan lopen, heeft Maria haar moeder geholpen met water halen en eten maken voor de mijnwerkers. Hierdoor heeft ze nooit leren lezen en schrijven. Ze schaamt zich en is er zeer verdrietig over. Ze is op haar veertiende getrouwd met Martin. Ze hebben zeven kinderen. Het was al een hele klus om goed voor haar man en haar kinderen te zorgen toen haar man nog werkte in de mijnen. Sinds kort is het nog moeilijker geworden. Jarenlang heeft hij allerlei giftige stoffen binnengekregen. Daar is hij zó ziek van geworden dat hij niet meer in de mijnen kan werken. Maar ze is een doorzetster en niet voor één gat te vangen. Ze wil een klein zaakje opzetten. Daarmee wil ze geld verdienen voor haar gezin. Haar man en kinderen zouden dan beter af zijn.
Boven en onder: in de mijnen van Potosí
Haar oudste dochter Justa kan goed leren. Ze droomt ervan om dokter te worden. Mario, haar oudste zoon, wil graag een Engelssprekende gids voor toeristen worden in de mijnen. Nu werkt hij als bewaker van een tv- en radiozendstation. Iedere dag loopt hij in 2 uur omhoog en weer in 1 uur naar beneden. Het station moet 24 uur per dag bewaakt worden; zijn vader Martin en zus Justa wisselen hem af. De ruimte is smerig en Mario heeft geen verwarming, terwijl het hier ijzig koud kan worden. Het gezin verdient met deze gedeelde baan 300 Bolivianos (€ 28,-) per maand. De andere kleine kinderen van Maria zijn nog jong, er is geen geld om ze allemaal naar school te sturen. Als je een eigen zaakje op wil zetten, moet je geld hebben. Dat heeft Maria niet. Geld lenen bij een bank is moeilijk, want banken lenen niet graag geld uit aan arme mensen als Maria. Ze zijn bang dat ze het geld niet terugbetaalt. 11
Toch vindt ze iemand die geld aan haar wil lenen. Er zijn namelijk banken die kleine bedragen aan arme mensen lenen (meer hierover op pagina 17). En met een lening van niet meer dan 100 Bolivianos (€ 9,50) kun je in Bolivia een eigen zaakje opzetten. Bovendien zijn andere mijnwerkersvrouwen bereid om Maria te helpen als ze de lening niet kan terugbetalen. Van het geleende geld koopt ze een acculader. Mijnwerkers in de buurt kunnen bij haar thuis hun mijnlampen opladen tegen een kleine betaling. Met het geld dat ze daarmee verdient, kan ze het schoolgeld voor haar kinderen betalen. De plek waar Maria de accu’s oplaadt
Vrouwen helpen zichzelf en elkaar in Andhra Pradesh Hyderabad is een grote stad in India. Het is de hoofdstad van de Indiase deelstaat Andhra Pradesh. In het oude centrum van de stad is de armoede groot. Daar wonen veel mensen in krottenwijken. Maar die zijn niet allemaal straatarm. Integendeel: steeds meer mensen, vooral vrouwen, zien kans om aan de kost te komen. Steeds meer vrouwen in krottenwijken richten een zelfhulpgroep op. Iedere groep heeft tien tot vijftien leden. In 2006 zijn er 225 zelfhulpgroepen.
Een vrouw in een van de krottenwijken van Hyderabad verbrandt het plastic rondom koperdraad; het koper dat er daarna overblijft kan ze weer verkopen. De lucht die ze inademt is giftig!
Leden van de zelfhulpgroepen betalen lidmaatschap aan de groep. Zo brengen ze regelmatig geld bijeen. Dat geld lenen ze uit aan leden tegen een lage rente. Als vrouwen ergens anders geld lenen, betalen ze meer rente. De rente voor een lening bij een zelfhulpgroep ligt op 2%. Als ze ergens anders geld lenen, betalen ze 5 tot 16%. Wat doen vrouwen met het geld dat ze lenen? Twee voorbeelden:
Jaya heeft het niet makkelijk. Haar echtgenoot leeft niet meer. Ze heeft een geestelijk gehandicapte dochter en twee zonen. Eerst heeft ze bij haar schoonfamilie ingewoond. Die heeft haar met haar kinderen het huis uitgezet. Toen is ze bij haar ouders ingetrokken. Ze verdient af en toe wat geld door als schoonmaakster te werken in huizen van rijke mensen. 12
Maar alles verandert voor haar als ze kennismaakt met een zelfhulpgroep in de krottenwijk waar ze woont. Ze is dan ruim 20 jaar oud. Ze besluit lid van de groep te worden. Ze krijgt een lening van de groep om een winkeltje op te zetten. Eerst verkoopt ze alleen zoetigheden, daarna ook parfums en andere spullen om je op te maken, frisdranken en allerlei kleine dingen die je dagelijks nodig hebt. Om frisdranken en andere etenswaren koel te bewaren, wil ze een koelkast kopen. Daar vraagt en krijgt ze een lening voor bij de zelfhulporganisatie Roshan Vikas Stichting. Daarna wordt haar winkel een echte frisdrankenzaak. Haar klanten komen uit de hele buurt waar ze woont. Ze kunnen kiezen uit vele smaken waaronder cola.
Leden van de zelfhulpgroep in een vergadering bijeen
Ook Ghousia Begum krijgt het voor elkaar om een goedlopende winkel op te zetten met steun van een zelfhulpgroep. Thuis verkoopt ze groenten. Haar echtgenoot koopt groenten in op een markt; zij verkoopt ze aan klanten in haar buurt. Maar er is een probleem: die markt is op twaalf kilometer afstand van haar huis. Het kost dus veel tijd en geld om de groenten van de markt naar haar huis te krijgen. Ghousia vindt daar een oplossing voor. Ze leent geld bij de Roshan Vikas Stichting en koopt er een riksja met motoraandrijving voor. Niet alleen kost het minder tijd op groentes van de markt naar haar huis te krijgen, ook gebruikt haar man de riksja als taxi om wat geld bij te verdienen. Ghousia en haar man verdienen zelfs zóveel geld dat ze hun kinderen naar school kunnen sturen. 13
De man van Ghousia
Niet alleen in de krottenwijken in Hyderabad is het leven vaak niet makkelijk, maar ook op het platteland van Andhra Pradesh. Bijvoorbeeld in de Rayalaseema-streek. In deze streek hebben veel mensen een akker van een kwart hectare of zelfs minder. Zelfs als de oogst goed is, kunnen ze maar net leven van de opbrengst van hun akker. De akkers zijn niet bevloeid. Als het lange tijd achtereen niet regent, leveren ze te weinig op om van te leven. Bovendien is er niet het hele jaar door werk voor iedereen op het platteland. Als er te weinig te doen valt, trekken mannen naar een stad om werk te zoeken. Hun vrouwen en kinderen blijven achter. Steeds meer vrouwen van wie de man naar een stad is vertrokken richten zelfhulpgroepen op. In de stad Ongole bijvoorbeeld is er een die vijftien leden telt. Deze groep leent geld bij de gemeente en koopt daarmee een tractor. De groep verhuurt de tractor aan landbouwbedrijven. Met de opbrengst hiervan lost de groep de lening af én hebben de leden een klein extra inkomen. Andere zelfhulpgroepen in de streek komen aan de kost door allerlei producten te maken en te verkopen, zoals kleding, borduurwerk, ingebonden drukwerk en tapijten.
14
BESTRIJDERS VAN ARMOEDE Je hebt voorbeelden gezien van mensen die op eigen kracht uit de cirkel van de armoede ontsnappen. Maar om dat voor elkaar te krijgen, hebben ze soms een steuntje in de rug nodig. We laten zien van wie ze die ondersteuning krijgen. De Verenigde Naties vinden het zeer belangrijk dat armoede op die manier bestreden wordt. Rijkere familieleden Om te beginnen komt die steun van familieleden met een baan die een deel van hun inkomsten kunnen en willen missen.
Malou
Malou (13 jaar) woont in Tondo. Dat is een krottenwijk in Manila, de hoofdstad van de Filippijnen. Ze woont samen haar ouders, twee broers en een zus in een kamer in een barak naast de spoorlijn. Ze wil later verpleegster worden, want dan vindt ze gemakkelijk werk. Maar ze wil niet op de Filippijnen als verpleegster werken. “Hier verdien je er niet veel mee, maar 1.000 pesos (ongeveer 15 euro) per maand. Maar ik zou dan in der Verenigde Staten gaan werken. Daar verdien je veel meer en dan kan ik geld opsturen naar mijn familie”. Maar haar ouders kunnen geen opleiding tot verpleegster voor haar betalen. Haar vader werkt in een fabriek in Manila. Hij verdient maar 64 pesos (ongeveer één euro) per dag. Eigenlijk is dat te weinig, je hebt het dubbele nodig om er met een familie van te kunnen leven. Een welkome aanvulling op dat inkomen komt van een zus die niet meer thuis woont. Die werkt als kindermeisje bij een rijke familie. Ze krijgt daar kost en inwoning en ’s zondags komt ze naar huis. Het geld dat ze verdient is voor de hele familie. Sommige mensen uit ontwikkelingslanden lukt het om naar een rijk land te verhuizen en een goedbetaalde baan te vinden. Zij sturen regelmatig geld naar hun familieleden in hun thuisland. In Nederland bijvoorbeeld zijn dat Marokkanen. De meesten van hen komen oorspronkelijk uit de Rif, een gebied in Noord-Marokko. Toen de eerste generatie Marokkanen naar Europa trok, kwam daar nog veel armoede voor. Nu lukt het steeds meer Rif-bewoners uit de armoede te komen met geld dat ze krijgen van familieleden in Nederland (en andere Europese landen De eerste gastarbeiders zoals België en Duitsland). Ze bouwen met dat bij LIPS in Drunen geld nieuwe huizen of beginnen een eigen zaak. 15
Hulporganisaties: Fries-Tanzaniaanse koeien Arme mensen krijgen ook financiële steun van hulporganisaties. Zo helpt Stichting Farm Friends in Nederland boeren met een klein veebedrijf in Tanga, een streek in Tanzania. Dat doet ze samen met de hulporganisatie Farm Friends Tanzania. In Tanga bouwen boeren uit Friesland een nieuwe melkfabriek. Daardoor kan hier meer melk van koeien worden verwerkt. Maar de nieuwe fabriek kan pas op volle toeren draaien als er meer melk wordt geproduceerd in Tanga. Daar zijn meer koeien voor nodig. Maar hoe kom je aan meer koeien? Friese koeien naar Tanga sturen omdat ze veel melk geven heeft geen zin. In Tanga kunnen deze dieren niet leven. Daar is het te heet voor ze. Tanzania ligt in de tropen. Bovendien kunnen ze niet tegen ziektekiemen die in Tanzania voorkomen. Ze zouden er ziek van worden of zelfs doodgaan. Koeien uit Tanzania kunnen wél tegen de hitte en de ziektekie- Traditionele Tanzaniaanse koeien men, maar geven minder melk dan Friese koeien. Dus bouwt Farm Friends Nederland in Tanga ook een veefokkerij. Daar worden Tanzaniaanse koeien bevrucht met zaad van Friese stieren. Hun vrouwelijke nakomelingen geven niet alleen veel melk, maar kunnen ook tegen de Tanzaniaanse hitte en ziektekiemen. Vervolgens kunnen twaalf boeren een FriesTanzaniaanse koe kopen. Hiervoor krijgen ze een lening van 400 euro van Farm Friends Tanzania. Het geld dat voor de leningen nodig is, komt van Farm Friends Nederland. De boeren betalen hun lening in twee jaar terug met wat ze verdienen aan de melk van de koe. Het Veiling van Fries-Tanzaniaanse koeien. geld dat Farm Friends Tanzania op die manier De boeren keuren de koeien kritisch. terugkrijgt, leent ze aan andere boeren. Die kunnen er op hun beurt een Fries-Tanzaniaanse koe mee kopen. In 2008 kopen de eerste twaalf boeren een koe bij Farm Friends Tanzania. Dan begint ook de nieuwe melkfabriek te draaien. Hoe meer koeien er in Tanga zijn, hoe meer zuivelproducten de boeren er kunnen maken. Ook kunnen mensen in Tanga makkelijker werk vinden en geld verdienen. Want er zijn meer mensen nodig om koeien te verzorgen, om hun melk naar de fabriek te brengen en om die melk te verwerken in die fabriek. 16
Microkredieten Mensen die een eigen zaak willen beginnen, hebben daar geld voor nodig. Soms kunnen ze dat geld zelf niet allemaal bij elkaar brengen. Dan moeten ze geld lenen bij een bank. Maar arme mensen kunnen geen lening bij een bank krijgen. Meestal zijn dat mensen die met minder dan één dollar per dag moeten zien rond te komen. Banken zijn bang dat ze hun geld niet terugkrijgen als ze dat aan arme mensen lenen. Die zouden misschien de lening niet kunnen aflossen. Bovendien is er in buurten waar veel arme mensen wonen vaak geen bank te vinden. Daarom zijn arme mensen aangewezen op woekeraars. Die willen hen wel geld lenen, maar vragen een hoge rente, soms meer dan 40%! (100 euro lenen = 140 euro terugbetalen). In 1974 komt Muhammad Yunus, een econoom in Bangladesh, op het idee om arme mensen kleine geldbedragen te lenen. Daar kunnen ze een eigen bedrijfje mee beginnen. Of ze kunnen iets kopen waarmee ze iets kunnen verdienen; een weefgetouw bijvoorbeeld waarmee ze tassen kunnen maken. Die tassen kunnen ze dan verkopen. Ze hoeven de lening pas af te lossen als ze dat kunnen. Het zijn leningen van hooguit enkele honderden euro. Vaak gaat het slechts om een paar euro. Daarom heten deze leningen microkredieten (micro = klein). Eerst leent Yunus zelf geld uit. Daarna vindt hij een bank die hem daarbij wil helpen. Wel moet hij de bank beloven dat hij zelf de leningen betaalt als zijn klanten dat niet kunnen. Dan blijkt dat vrijwel alle klanten die microkredieten bij de bank lenen, alles terugbetalen. Banken die gewone leningen geven, krijgen soms maar de helft van het geld terug. Steeds meer klanten krijgen een microkrediet en betalen dat ook helemaal terug. Toch moet Yunus steeds beloven zelf te betalen als de klanten dat niet doen. Daarom richt hij in 1976 een eigen bank op om microkredieten te geven, de Grameen Bank (grameen = dorps). Die bank heeft nu miljoenen klanten. Nu kunnen ook arme mensen in andere ontwikkelingslanden een microkrediet krijgen als ze een eigen bedrijfje willen beginnen. Ook daar betalen klanten hun microkrediet (bijna) altijd helemaal terug.
Muhammed Yunus
In 2006 krijgt Yunus de Nobelprijs voor de Vrede, want zijn ‘uitvinding’ is een krachtig werktuig voor het bestrijden van armoede. 17
Bedrijven: hergebruik tegen armoede Niet alleen banken die geld lenen aan arme mensen bestrijden armoede. Ook andere bedrijven doen dat. Een voorbeeld hiervan is te vinden in Rio de Janeiro. Dat is een grote stad aan de zuidoostkust van Brazilië. In deze stad leven veel mensen in armoede. Ze wonen vooral in enorm uitgestrekte krottenwijken. Het zijn mensen die van het platteland gekomen zijn op zoek naar werk (zie ook pagina 6). In Rio de Janeiro worden veel lege drankblikjes weggegooid. Het stadsbestuur moedigt mensen aan om lege blikjes in te leveren op hiertoe aangewezen plekken. Maar lang niet iedereen doet dat. Toch blijven niet alle weggegooide blikjes op straat liggen. Mensen zoeken blikjes bij elkaar en leveren die op verzamelplekken in. Dan gaan de blikjes naar een fabriek in de stad. Die is van het bedrijf Latasa dat lege blikjes omsmelt. De blikjes moeten dan wel van aluminium zijn. Het metaal van de blikjes gaat naar een fabriek die er weer drankblikjes van maakt. Dit helpt de stad schoonhouden. Ook kost het minder stroom om aluminium uit oude blikjes te halen in plaats van nieuwe blikjes te maken van aluminiumerts. Met het inzamelen van lege blikjes helpt Latasa ook de armoede te bestrijden in Rio de Janeiro. Arme mensen verdienen er geld aan omdat opkopers hen een klein bedrag geven voor elk ingeleverd blikje. Zo komt Luiz Carlos Carola aan de kost. Eerst leeft hij op straat. Hij is te arm om aan een woning te komen. Dan begint hij blikjes te verzamelen rond het busstation van de stad. Na drie jaar heeft hij een dak boven zijn hoofd en kan hij makkelijk rondkomen met wat hij verdient. Hij maakt zich geen zorgen over de toekomst want: “zolang er mensen zijn met slechte manieren [en daarom lege blikjes zomaar ergens neergooien], zal het mij prima lukken om aan de kost te komen.”
18
Rijke landen geven en lenen geld aan ontwikkelingslanden Ten slotte helpen rijke landen armoede in ontwikkelingslanden te bestrijden. Ze geven die landen geld waarmee ze arme burgers in hun land aan werk kunnen helpen, en daarmee aan (meer) inkomsten. Dat geld gaat rechtstreeks naar die landen of via bedrijven en hulporganisaties in het rijke land zelf. Zo geeft de Nederlandse regering geld aan bedrijven die zaken doen met bedrijven in ontwikkelingslanden. Een voorbeeld: Een importeur koopt meubels van fabrieken rond Semarang, een stad in Indonesië. Soms zijn die zó slecht van kwaliteit dat hij ze niet kan verkopen. Zo hebben sommige tafels een gespleten tafelblad. Hij krijgt geld van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking om hier wat aan te doen. Met dat geld bouwt hij een werkplaats in Semarang. Daar worden meubels die de importeur van de fabrieken koopt, nagekeken en teruggestuurd als ze niet in orde zijn. Via deze werkplaats helpt hij de fabrieken om meubels van goede kwaliteit te maken. Niet alleen kan de importeur meer meubels verkopen en er dus meer aan verdienen. Ook de fabrieken die ze leveren, doen goede zaken. Dat levert meer werk op voor hun personeel. Rijke landen lenen ook geld aan ontwikkelingslanden. Die moeten de schuld op tijd aflossen. En ze moeten er rente over betalen. Dat kunnen ze niet altijd. Bijvoorbeeld omdat ze onverwachts te kampen hebben met een ramp of oorlog. Dan moeten ze handenvol geld uitgeven aan slachtofferhulp. Soms hoeven ze dan leningen niet helemaal af te lossen. Ze mogen dan een deel van het geleende geld houden. Wel moeten ze beloven dat deel uit te geven aan zaken waar hun burgers voordeel van hebben. Op 24 februari 2004 bijvoorbeeld wordt noordelijk Marokko getroffen door een aardbeving. Vooral in de provincie al-Hoceima worden woningen vernield of beschadigd en ook scholen, gezondheidscentra en andere openbare gebouwen. Ook wegen lopen grote schade op. Italië heeft geld geleend aan Marokko. Op 10 mei 2004 spreekt Italië met Marokko af dat Marokko een deel van dat geld niet hoeft terug te betalen. Dat gedeelte mag de Marokkaanse regering gebruiken om de schade in het rampgebied te herstellen. Niet alleen laat ze kapotte gebouwen repareren, ook krijgen enkele woonwijken een opknapbeurt. Zo krijgen woningen aansluiting op stroom en water.
19
De Verenigde Naties De Verenigde Naties geven hulp aan ontwikkelingslanden. Ze helpen met het bestrijden van gevaarlijke ziekten zoals malaria, aids en tuberculose. Unicef, het kinderfonds van de VN helpt met het bouwen van scholen en helpt kinderen aan schoolboeken, pennen en wat ze verder nodig hebben op school. Ook lenen de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds van de VN geld aan ontwikkelingslanden. Maar dit lukt niet altijd even goed. Daarom houden de lidstaten van de VN in september 2000 een speciale vergadering in New York. Daar stellen ze een programma op voor hulp aan ontwikkelingslanden. Omdat in 2000 een nieuw millennium (= periode van 1000 jaar) ingaat, wordt deze verklaring de Millenniumverklaring genoemd. De verklaring telt acht doelen die te maken hebben met hulp aan ontwikkelingslanden. Die doelen heten millenniumdoelen. Ze moeten in 2015 zijn gehaald. Alle lidstaten van de VN moeten ervoor zorgen dat ze die doelen voor dat jaar halen. De ontwikkelingslanden krijgen daarbij hulp van de rijke landen. Het eerste millenniumdoel is:
VN-Hoofdkantoor
1) Roei extreme (= de ergste soort) armoede en honger uit. Dat houdt vooral het volgende in: In 2015 moet het aantal mensen dat rond moet zien te komen met één dollar per dag hooguit de helft zijn van het aantal in 1990. Het aantal mensen dat beneden het bestaansminimum van hun land leeft, moet in 2015 hooguit half zo groot zijn als in 1990. Met de Millenniumverklaring laten de VN zien dat ze bestrijding van armoede zeer belangrijk vinden. De opstellers van de verklaring weten wat de cirkel van de armoede is (zie pagina 10). Als arme mensen meer inkomsten krijgen, kunnen ze hieruit ontsnappen. Dat maakt het makkelijker om ziekten, slechte huisvesting en ongeletterdheid aan te pakken. Immers, mensen die uit de armoede komen, kunnen de dokter betalen als ze ziek zijn, schoolgeld betalen voor hun kinderen en in een redelijk gezond en comfortabel huis wonen. En meer inkomsten krijgen ze als ze een (goedbetaalde) baan vinden of een andere manier om aan de kost te komen. Dat weten mensen als Maria Cabana, Luiz Carlos Carola en de leden van de zelfhulpgroepen uit Ongole uit eigen ervaring. 20
Poverty = armoede
OOK JIJ KUNT DE ARMOEDE TE LIJF Je hebt gezien wat armoede in ontwikkelingslanden is. Je hebt ook gezien hoe mensen proberen zelf uit de armoede te komen en wie ze daarbij helpen. Vaak heeft dat succes. Nu denk je misschien: leuk om te weten, maar kan ik als scholier in Nederland daar ook bij helpen? Dat kan, en we laten hier zien hoe. Meedoen aan inzamelingsacties Hulporganisaties zenden regelmatig spotjes uit op radio en tv. Daarin vragen ze kijkers en luisteraars om betalend lid van de organisatie te worden of om geld te geven. Ook jij kunt dat doen. Ook zijn er regelmatig inzamelingsacties. Cordaid bijvoorbeeld houdt ieder jaar de Vastenaktie. Die vindt plaats tussen Carnaval en Pasen. Het geld dat de organisaties krijgen, geven ze in ontwikkelingslanden uit. Ze bouwen daar bijvoorbeeld scholen, slaan putten waar schoon water uit komt of geven arme mensen microkredieten.
Het zelfbouwspaarbusje van Vastenaktie
Als er ergens een grote ramp heeft plaatsgehad of een oorlog is uitgebroken, komt er in Nederland een nationale inzamelingsactie. Doel is om geld in te zamelen voor slachtoffers van de ramp of de oorlog. Meestal doen Cordaid, Stichting Vluchteling en enkele andere hulporganisaties dat samen onder de naam Samenwerkende Hulporganisaties of SHO. Op 3 mei 2008 richt een orkaan grote verwoestingen aan in Myanmar. Daar raken talloze rijstboeren alles kwijt wat ze bezitten (zie ook pagina 7). De SHO vraagt iedereen om geld te storten op girorekening 555. Daar helpen de hulporganisaties de slachtoffers van de orkaan mee. Je kunt ook dingen aan arme mensen in ontwikkelingslanden geven waar ze geld mee kunnen verdienen. Je kunt dat gewoon thuis doen. Via Stichting Heifer Nederland bijvoorbeeld kun je iemand in Afrika of Oost-Europa een “geschenk dat leeft” geven. Dat kunnen enkele bomen zijn, een koe, een ander boerderijdier of een complete boerderij (maar dan moet je veel geld hebben!). Je kunt het geschenk betalen via internet. Je kunt de stichting ook toestemming geven om het bedrag dat je moet betalen, van je rekening af te halen. 21
Zelf een actie organiseren Je kunt ook zelf een inzamelingsactie houden. Dat op je eentje doen is niet eenvoudig. Makkelijker is het om dat samen te doen met vrienden, klasgenoten en leerkrachten van je school en wie verder mee wil helpen. Je kunt bijvoorbeeld samen een rommelmarkt houden, auto’s wassen voor geld, gebakjes of snoepjes maken en verkopen of lege flessen inleveren. De opbrengst van zo’n actie kun je sturen naar een hulporganisatie, maar dat hoeft niet. Soms begint een actie zó: Een leerling of een leerkracht kent iemand die in een ontwikkelingsland woont of daar is geweest. Die brengt mensen op jouw school op een idee voor een actie voor dat land. Dan gaat de school ermee aan de slag. Op basisschool Merijntje in Nieuw Vossemeer bijvoorbeeld zitten de kinderen van Saleh Rozbeh. Die woont eerst in het dorp Bagdjeh in Afghanistan. Daarna is hij naar Nederland verhuisd. In en rond Bagdjeh is er geen school voor meisjes te vinden. Meisjes uit het dorp die naar school willen, moeten er ver voor reizen. Rozbeh wil zelf een meisjesschool stichten in het dorp. Maar dat kan hij niet alleen. Hij vraagt het bestuur van de school van zijn kinderen om hem te helpen. Dat doet het bestuur door samen met de leerlingen een inzamelingsactie te houden. De school zamelt geld in om de bouw van de meisjesschool in in Bagdjeh te betalen. Ook brengen leerlingen en leerkrachten spullen bij elkaar die je op school nodig hebt: potloden, schrijfblokjes, balpennen, stiften, kleurpotloden, zeep, handdoeken enzovoort. Die spullen zijn in Afghanistan moeilijk te krijgen. Het schoolbestuur wil minstens 500 dozen met spullen naar Bagdjeh sturen. De school krijgt bij de actie hulp van basisschool Lodijke in Bergen op Zoom. De actie wordt een groot succes. In mei 2005 is de school gereed. Dan kunnen daar de eerste lessen beginnen. Ook gaan er meer dan 500 volle dozen naar deze school. In de zomer van 2007 begint in Bagdjeh de bouw van een middelbare school voor meisjes. Ook voor deze school houdt basisschool Merijntje inzamelingsacties. 22
Leerlingen van Merijntje verkopen spullen voor het goede doel
De dozen worden in een container verscheept
De school in Bagdjeh van buiten (boven) en van binnen (onder)
Schone kleren, eerlijke producten Actiegroepen en hulporganisaties roepen iedereen op om kleren te kopen die ze schoon noemen of producten die ze eerlijk noemen. Daarmee zou je armoede kunnen helpen bestrijden. Maar wat houden ‘schoon’ en ‘eerlijk’ in? En wat heeft dat met bestrijding van armoede te maken?
Voetbal gemaakt met kinderarbeid
Banaan met een Fair Trade-logo
Eerlijke thee
Veel kleren (en bijvoorbeeld ook schoenen, voetballen en tapijten) komen uit fabrieken en andere werkplaatsen in ontwikkelingslanden, India en Pakistan bijvoorbeeld. In die werkplaatsen werken veel kindarbeiders (zie ook pagina 9). Kleren uit die landen zijn ‘schoon’ als ze niet door kindarbeiders zijn gemaakt. Door schone kleren te kopen, kun je iets doen tegen kinderarbeid. Als veel mensen erop letten of kleding niet door kinderhanden in elkaar is gezet, zijn kledingwinkels gedwongen om daar rekening mee te houden. Afschaffen van kinderarbeid zonder arme families financieel te steunen, pakt echter verkeerd uit. Families zijn vaak nog afhankelijk van wat de kinderen verdienen. Producten uit ontwikkelingslanden worden ‘eerlijk’ genoemd als de makers ervan er altijd voldoende aan verdienen om van rond te komen. Mensen die bijvoorbeeld eerlijke thee of bananen verbouwen, krijgen meer voor hun producten dan mensen die thee of bananen verbouwen die niet als ‘eerlijk’ zijn aangemerkt. Ook kunnen ze erop rekenen dat ze altijd een redelijk bedrag krijgen voor de thee of de bananen, ook als de wereldmarktprijs laag is. Mensen die gewone thee of bananen telen, verdienen minder naarmate de marktprijs lager is. Lage marktprijzen betekenen voor hen dus (grotere) armoede. Door eerlijke thee of bananen te kopen in plaats van gewone, help je armoede in ontwikkelingslanden te bestrijden. Wel zijn eerlijke producten vaak iets duurder dan gewone. Schone kleren en eerlijke producten kun je vinden in een Wereldwinkel (in bijna iedere stad of dorp in Nederland is er wel een) of in een winkel van de Fair Trade Organisatie. Fair Trade betekent eerlijke handel. Deze winkels verkopen producten uit ontwikkelingslanden. Schone kleren en eerlijke producten zijn ook in andere winkels te vinden en in supermarkten. 23
Schone kleren en eerlijke producten zijn te herkennen omdat ze een keurmerk hebben. Eerlijke producten hebben het Max Havelaarkeurmerk. Dit keurmerk is genoemd naar de hoofdpersoon van de roman Max Havelaar van Multatuli. De roman vertelt hoe Max Havelaar opkomt voor de inwoners van Lebak in Nederlands-Indië (nu Indonesië). Die worden uitgebuit door de bestuurders van Lebak en door de Nederlandse bestuurders van Nederlands-Indië.
Multatuli
Hoe is dat keurmerk ontstaan? In 1986 zeggen koffieboeren in Zuid-Mexico tegen de hulporganisatie Solidaridad dat ze meer willen verdienen aan hun product, genoeg om van rond te komen. Mensen die hun koffie kopen, moeten maar bereid zijn er iets meer voor te betalen. Om dat mogelijk te maken, bedenkt Solidaridad het keurmerk. In 1988 richt Solidaridad de Stichting Max Havelaar op. Die koopt of verkoopt zelf geen producten, maar probeert bedrijven zover te krijgen dat die eerlijke producten in- en verkopen. Als een bedrijf kan aantonen dat een van zijn producten eerlijk is, geeft de stichting dat product het keurmerk. In 1988 komt koffie met dit keurmerk in de winkels. Daarna volgen meer producten die dit keurmerk mogen hebben. Koninklijke Verkade bijvoorbeeld maakt koekjes en chocolade. Je komt die in alle supermarkten en in veel andere winkels. Chocolade wordt van cacao en suiker gemaakt. Op 10 juli 2008 maakt het bedrijf bekend dat het uitsluitend chocolade met het Max Havelaar-keurmerk gaat verkopen. Deze chocolade wordt gemaakt van eerlijke cacao en suiker. Vanaf oktober 2008 kun je eerlijke chocoladerepen, Chocolade Mini’s, Fijnproevers Chocolade en Kookchocolade van Koninklijke Verkade kopen. Vanaf begin 2009 mogen ook de andere chocoladeproducten van het bedrijf dit keurmerk hebben.
24
AANTEKENINGEN
25
26
MEER OP INTERNET Op de website van het Centrum voor Mondiaal Onderwijs vind je nog meer informatie die je kan helpen bij je werkstuk of spreekbeurt. Je vindt daar tips over hoe je het beste een werkstuk kunt opzetten of hoe je het beste je spreekbeurt kunt inkleden. Ook vind je daar een website met nuttige links die horen bij dit scriptiepakket. Ga naar www.cmo.nl of www.maak-een-werkstuk.nl.
27
SCRIPTIESERVICE De Scriptieservice Mondiaal Onderwijs richt zich op leerlingen vanaf 10 jaar. In de reeks zijn meer dan 85 onderwerpen opgenomen over Derde Wereld, Vrede, Milieu en Mensenrechten. Elk pakket bestaat uit 24 pagina's tekst, foto's, tekeningen, strips en/of cartoons. Op de website van het CMO staat een handleiding voor het maken van een scriptie/ werkstuk en bij dit pakket is er een website met aanvullende informatie, nuttige links en voor de leerkrachten een (groeps-)opdracht voor in de klas.
De uitgave op papier is te bestellen bij: Centrum voor Mondiaal Onderwijs Postbus 9108 6500 HK Nijmegen tel. 024-3613074 e-mail:
[email protected] http://www.cmo.nl
Schoolmediatheken, (jeugd)bibliotheken en documentatiecentra die een abonnement op de scriptieservice hebben ontvangen jaarlijks vijf nieuwe titels.