Gemeente ff Eergen op Zoom
Datum
3 augustus 2006
Van
Het college van B&W
Aan
De raads- en duoburgerleden
RMD06-0086
Nr.:
06-77
Kopie aan Onderwerp
Besluit Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant met betrekking tot het aanwijzen van categorieën van gevallen zoals bedoeld in artikel 19, lid 2, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO)
Mededeling De Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) biedt diverse mogelijkheden om medewerking te verlenen aan een project dat niet op basis van het geldende bestemmingsplan kan worden gerealiseerd. Afgezien van het herzien van het bestemmingsplan kan de vrijstellingsprocedure ex artikel 19, de leden 1 of 2 of, voor kleinere projecten, lid 3, worden doorlopen. De wetgever heeft, voor zover hier relevant, in artikel 19, lid 2, van de WRO bepaald dat burgemeester en wethouders vrijstelling kunnen verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten aangegeven categorieën van gevallen. Bij brief van 16 mei 2006 heeft GS ons haar besluit doen toekomen waarin deze aanduiding van categorieën aanmerkelijk wordt verruimd. Ingeval een project op basis van dit artikel kan worden gerealiseerd behoeft er geen voorbereidingsbesluit te worden genomen en behoeft de provincie niet om een verklaring van geen bezwaar te worden verzocht. Per saldo ontstaat hierdoor tijdswinst en vermindering van administratieve lasten. Wij hebben het besluit voor u ter inzage gelegd.
Bijlagen De volgende bijlagen zijn, als achtergrondinformatie voor deze raadsmededeling, ter inzage gelegd: Besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant d.d. 16-5-06 aangaande het aanwijzen van categorieën van gevallen ex artikel 19, lid 2, van de WRO. Hoogachtend, het college van burgemeesteren wethouders van Bergen op Zoom,
secretaris, - /XAATJÉ/J
Drs. A. Haasnoot
.M.M. Polman
Provincie Noord-Brabant
Brabontloan l Postbus 90151
Niet op barcode schrijven!!
Gemeente Bergen op Zoom
5200 MC 's-Hertogenbosch Telefoon (073) 681 28 12
106-015110 Reg. Datum: 29/05/2006 Eenheid: ROVHV4.24
Fax (073) 614 11 15
[email protected] www.brabant.nl
De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten in Noord-Brabant
Bank ING 67.45.60.043 Postbank 1070176
Onderwerp
Categorieën van gevallen ex artikel 19, lid 2, WRO provincie Noord-Brabant 2006
Datum 16 mei 2006 Ons kenmerk 1159203/1193707 Uw kenmerk Contactpersoon
Geacht college,
J.V. Nefkens
Inleiding Hierbij doen wij u de nieuwe regeling met betrekking tot artikel 19, lid 2, WRO toekomen die wij in onze vergadering van heden hebben vastgesteld. Deze regeling zal op 24 mei 2006 in het Provinciaal Blad worden geplaatst en treedt daags daarna in werking. Onze besluiten van 14 januari 2003 en 9 maart 2004 hebben wij ingetrokken. Ten aanzien van die besluiten geldt een overgangsregeling. Vermindering provinciaal toezicht In de nieuwe regeling staat een verdere vermindering van het provinciale toezicht centraal. Met name ten aanzien van het stedelijk gebied vermindert het provinciale toezicht en kunnen in principe veel projecten met gebruikmaking van deze vrijstellingsprocedure worden gerealiseerd. Deze kortere procedure, in plaats van de procedure ex artikel 19 lid l, levert per initiatief een tijdwinst op van circa 12 weken. De vermindering van het provinciale toezicht past ook bij veranderende rol van de provincie in het licht van de nieuwe Wro die naar verwachting eind 2007 in werking zal treden en als gevolg waarvan interventie van de provincie ten aanzien van gemeentelijke plannen alleen is geboden als het provinciaal ruimtelijk belang aan de orde is. Het belang van actuele bestemmingsplannen In de nieuwe regeling is bepaald dat het bestemmingsplan waarvan vrijstelling wordt verleend niet ouder mag zijn dan twintig jaar: het oude beleid ging uit van tien jaar. Bij het bepalen van de termijn van twintig jaar is aansluiting gezocht bij artikel 33, lid 2, WRO op grond waarvan Gedeputeerde Staten vrijstelling kunnen verlenen van de herzieningplicht en waarbij een maximale
051906hb4
Directie Ruimtelijke Ontwikkeling & Handhaving Telefoon
(073)681 2568 Fax
(073) 680 76 54 Bijlage(n)
3 E-mail
[email protected]
Het provinciehuis is vanaf het centraal station bereikbaar met stadsbus, lijn 61 en 64, halte Provinciehuis of met de treintaxi.
looptijd van twintig jaar geldt. Dat wij nu een termijn van twintig jaar hanteren, wil niet zeggen dat wij minder hechten aan het belang van de actualiteit van bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan is en blijft een belangrijk besluitvormingskader voor zorgvuldige ruimtelijke afweging. In het bestemmingsplan komt ook de door de gemeente gewenste planologische ontwikkeling tot uitdrukking. Het bestemmingsplan is het enige ruimtelijke plan dat voor iedereen juridisch bindend is. Het hoeft geen betoog dat uit het oogpunt van rechtszekerheid en waarborg van ruimtelijke samenhang noodzakelijk is dat bestemmingsplannen actueel zijn. Wij gaan er dan ook van uit dat de gemeentebesturen noodzakelijke herzieningen voortvarend aanpakken.
Datum 16 mei 2006 Ons kenmerk
1159203/1193707
De reikwijdte van de regeling
De nieuwe regeling onderscheidt vier categorieën, te weten: de categorie voorontwerp-bestemmingsplannen, de categorie stedelijk gebied, de categorie bedrijventerreinen en de categorie buitengebied. Naast de algemene voorwaarden en bepalingen kent iedere categorie specifieke uitgangspunten en voorwaarden. De nieuwe regeling ziet op projecten die wij, mits wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden, zonder meer aanvaardbaar achten. Uiteraard zijn er aanvaardbare projecten die niet onder deze regeling vallen maar waarvoor wij vanwege mate van inbreuk op het geldend planologisch regime voorafgaand toezicht nodig vinden. Voor die projecten kan een herziening van het bestemmingsplan of een procedure op grond van artikel 19 lid l worden gevolgd. Daarnaast blijft het mogelijk dat een gemeentebestuur ons op grond van specifiek beleid en/of opgestelde visies om een afzonderlijke categorieaanwijzing kan verzoeken. Monitoring en sancties
Om na te kunnen gaan of aan de uitgangspunten en voorwaarden van deze regeling wordt voldaan, dienen gemeenten inzicht te geven in de wijze waarop zij van deze vrijstellingsprocedure gebruik maken. Daarom bent u verplicht om alle daarvoor benodigde informatie aan ons toe te sturen. Indien wij constateren dat een gemeentebestuur niet of in onvoldoende mate aan de door ons gestelde voorwaarden voldoet, nemen wij in overleg met de VROMInspectie passende maatregelen. Dit kan zo ver gaan dat wij een gemeentebestuur de bevoegdheid ontnemen om van deze regeling gebruik te maken. Communicatie
Wij kunnen ons voorstellen dat er vragen zijn over deze nieuwe regeling. Daarom willen wij op korte termijn een aantal ambtelijke (regio)bijeenkomsten organiseren waarbij de regeling nader wordt toegelicht en gelegenheid is voor het stellen van vragen. Wij willen per bijeenkomst vijf aan elkaar grenzende gemeenten uitnodigen en de bijeenkomst in een van deze vijf gemeenten laten plaatsvinden. Het is de bedoeling per gemeente maximaal drie medewerkers uit te nodigen die in hun dagelijks werk met ruimtelijke ordening te maken hebben. Binnenkort zult u hierover ambtelijk worden benaderd.
2/3
Provincie Noord-Brabant
Mochten er van uw kant nu al vragen zijn dan kunt u contact opnemen met mevrouw A. Vos, telefoon 073-6808079 of de heer V. Nefkens, telefoon 073-6812568.
Datum 16 mei 2006 Ons kenmerk
1159203/1193707
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
,
voorzitter
,
secretaris
3/3
Provincie Noord-Brabant
Brabantlaan l Postbus 90151 5200 MC 's-Hertogenbosch Telefoon (073) 681 28 12 Fax (073) 614 11 15
-BESLUIT-
[email protected] www.brabant.nl Bank ING 67.45.60.043 Postbank 1070176
Onderwerp
Categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening
Nummer 1193672 Directie ROH
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
gelet op het bepaalde in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en artikel 136 en 139 van de Provinciewet; in overeenstemming met de VROM-Inspectie regio zuid; Besluiten:
1. de regeling "Categorieën van gevallen ex artikel 19, lid 2, WRO provincie Noord-Brabant 2006" vast te stellen waarbij: a. burgemeester en wethouders zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar vrijstelling kunnen verlenen van het bestemmingsplan voor projecten die voorkomen in deze regeling, mits wordt voldaan aan de daarbij gestelde voorwaarden; b. gemeenten waar de VROM-Inspectie op basis van een besluit van de Minister van VROM op het gebied van de ruimtelijke ordening verscherpt toezicht uitoefent, zijn uitgezonderd zolang van een dergelijk toezicht sprake is; 2. de besluiten van 14januari 2003, nummer 666131 en 9 maart 2004, nummer 955555 in te trekken; 3. te bepalen dat de besluiten van 14 januari 2003 en 9 maart 2004 van kracht blijven voor aanvragen om vrijstelling die vóór de inwerkingtreding van dit besluit zijn ingediend;
Het provinciehuis is vanaf het centraal station bereikbaar met stadsbus, lijn 61 en 64, halte Provinciehuis of met de treintaxi.
RM-0787B1
Provincie Noord-Brabcmt
4. dat dit besluit in werking treedt daags na de bekendmaking ervan in het Provinciaal Blad.
Nummer
1193672
's-Hertogenbosch, 16 mei 2006
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
, voorzitter,
,
secretaris.
2/2
CATEGORIEËN VAN GEVALLEN EX ARTIKEL 19, LID 2 WRO PROVINCIE NOORD-BRABANT 2006
/. ALGEMENE VOORWAARDEN \ . Vrijstelling met toepassing van artikel 1 9, lid 2, WRO kan worden verleend indien: a. het bestemmingsplan niet ouder is dan twintig jaar. Deze voorwaarde geldt niet voor de categorie genoemd onder II; b. voldaan wordt aan het vereiste van een goede ruimtelijke onderbouwing; c. er geen sprake is van strijd met het provinciaal of nationaal ruimtelijk beleid; d. er geen sprake is van strijd met relevante wet- en regelgeving; e. een watertoets is uitgevoerd. Deze voorwaarde geldt niet wanneer op voorhand vaststaat dat bij het project geen waterhuishoudkundig relevante aspecten aan de orde zijn; f. er geen sprake is van strijd met de bepalingen en voorschriften van het bestemmingsplan die ingevolge de Monumentenwet dienen ter bescherming van het stads- en dorpsgezicht; g. het bestemmingsplan is gelegen binnen een kern die voorkomt op bijlage I. Deze voorwaarde geldt niet voor de categorieën genoemd onder II en V. 2. Vrijstelling met toepassing van artikel 1 9, lid 2, WRO kan niet worden verleend op basis van de categorieën genoemd onder III t/m V indien: a. het project een inrichting betreft die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) waarbij niet wordt voldaan aan de PR-norm; b. het project een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object betreft in de PR-contour van een BEVIinrichting of van een transportroute, inclusief buisleidingen voor gevaarlijke stoffen; c. het project is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder BEVI of van een transportroute, inclusief buisleidingen voor gevaarlijke stoffen waarbij een significante stijging van het groepsrisico (zichtbaar in de fN-curve) plaatsvindt; d. het project is gelegen binnen de overlegzone langs rijksinfrastructuur; e. het project een gevoelig of kwetsbaar object betreft binnen een geluids- en veiligheidszone van een vliegveld. 3. Vrijstelling met toepassing van artikel 1 9, lid 2, WRO kan niet worden verleend indien het een gemeente betreft waar de VROM-inspectie op basis van een besluit van de Minister van VROM op het gebied van de ruimtelijke ordening verscherpt toezicht uitoefent. II. CAT^GOmE
VOORONTWERP-BESTEMMINGSPLANNEN
Met toepassing van artikel 1 9, lid 2, WRO kan vrijstelling worden verleend voor projecten die in overeenstemming zijn met een voorontwerp-bestemmingsplan waarover de Provinciale Planologische Commissie (PPG) en de directie ROH in het kader van het overleg ingevolge artikel l O Bro positief hebben geadviseerd en waarbij in het advies van deze directie artikel 1 9, lid 2, WRO uitdrukkelijk van toepassing is verklaard. Toepassing is uitgesloten indien: • de VROM-inspectie ten aanzien van het desbetreffende voorontwerp-bestemmingsplan in het advies van de PPC dienaangaande een voorbehoud heeft gemaakt; • na verzending van het directieadvies twee jaar zijn verstreken zonder dat het bestemmingsplan aan ons ter goedkeuring aangeboden.
III. CATEGORIE STEDELIJK GEBIED Op gronden in de bebouwde kom, niet behorend tot een bedrijventerrein, met een bestemming gericht op intensieve bebouwing zoals woondoeleinden (inclusief tuin/erf), centrumdoeleinden, detailhandelsdoeleinden, horecadoeleinden, kantoordoeleinden, maatschappelijke doeleinden, bedrijfsdoeleinden en zakelijke dienstverleningsdoeleinden en met een bestemming verkeersdoeleinden of een bestemming groenvoorzieningen, voor zover niet structuurbepalend, mag in afwijking van die bestemmingen en/of bijbehorende voorschriften met toepassing van artikel 19, lid 2, WRO vrijstelling worden verleend voor de volgende projecten, mits deze naar aard en omvang passen binnen de ruimtelijke (stedenbouwkundig en functioneel) uitgangspunten van het bestemmingsplan en de aard, schaal en functie van de kern: a. het oprichten of uitbreiden van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, tot een hoogte van maximaal 15 meter. Voor lichtmasten is een maximale hoogte van 20 meter toegestaan; b. het realiseren van een of meerdere woningen, met inbegrip van bijgebouwen, mits passend binnen de indicatie van de toename van de woningvoorraad per gemeente, die periodiek door de provincie wordt vastgesteld op basis van een actualisering van haar bevolkings- en woningbehoefteprognose, en passend binnen de afspraken die hierover zijn gemaakt in de uitwerkingsplannen voor de stedelijke en de landelijke regio's (Streekplan 2002); c. het realiseren of uitbreiden van een gebouw ten behoeve van een detailhandel-, kantoor- en horecafunctie; d. het realiseren of uitbreiden van een bedrijfsgebouw ten behoeve van een bedrijf behorend tot de milieucategorie I en II; e. het realiseren of uitbreiden van een gebouw ten behoeve van een maatschappelijke voorziening; f. de aanleg of aanpassing van parkeer-,weg-, water- en/of groenvoorzieningen; g. het wijzigen van het gebruik van onbebouwde gronden, niet ten behoeve van bouwen; h. het realiseren of uitbreiden van een bouwwerk ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen voor het openbaar vervoer en het wegverkeer; i. het realiseren of uitbreiden van een gebouw ten behoeve van recreatieve voorzieningen en sportvoorzieningen. IV. CATEGORIE
BEDRIJVENTERREINEN
Op gronden gelegen binnen een bedrijventerrein met een bestemming bedrijfsdoeleinden, verkeersdoeleinden of groenvoorzieningen, voor zover niet structuurbepalend, mag in afwijking van die bestemmingen en/of bijbehorende voorschriften met toepassing van artikel 19, lid 2, WRO vrijstelling worden verleend voor de volgende projecten mits deze naar aard en omvang passen binnen het geldend bestemmingsplan en bij de (directe) omgeving: a. het oprichten of uitbreiden van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, tot een hoogte van maximaal 15 meter. Voor lichtmasten is een maximale hoogte van 20 meter toegestaan ; b. het realiseren of uitbreiden van een bedrijfsgebouw ten behoeve van een bedrijf behorend tot de milieucategorie II gelegen in een kern binnen een landelijke regio als genoemd in het Streekplan 2002; c. het realiseren of uitbreiden van een bedrijfsgebouw ten behoeve van een bedrijf behorend tot de milieucategorie III en hoger; d. het realiseren of uitbreiden van een bouwwerk ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen voor het openbaar vervoer en het wegverkeer; e. de aanleg of aanpassing van parkeer-, weg-, water- en/of groenvoorzieningen.
2/12
V. CATEGORIE BUITENGEBIED Op gronden in het buitengebied mag in afwijking van de bestemming en/of bijbehorende voorschriften met toepassing van artikel 19, lid 2, WRO vrijstelling worden verleend voor de volgende projecten: a. het vergroten van een bestaande, positief bestemde burgerwoning tot een maximum van 600 m3, waarbij ondergrondse ruimten zoals kelders niet worden meegeteld; b. vervangende nieuwbouw van een positief bestemde burgerwoning mits de herbouw hoofdzakelijk plaatsvindt op de bestaande fundamenten; c ten behoeve van het behoud van kenmerkende en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing: • het toevoegen van een burgerwoning door splitsing van een tot woondoeleinden bestemd boerderij gebouw mits voldaan wordt aan de voorwaarden in paragraaf 3.4.13 van het Streekplan 2002; • het (inpandig) verbouwen van een langgevelboerderij voor woondoeleinden, waarbij het gedeelte van het voormalig bedrijfslichaam geheel of gedeeltelijk bij de woning wordt getrokken mits voldaan wordt aan de voorwaarden in paragraaf 3.4.13 van het Streekplan 2002; • het (inpandig) verbouwen voor woondoeleinden van een beeldbepalend voormalig agrarisch bedrijfsgebouw dat voorkomt op de Cultuurhistorische waardenkaart van Noord-Brabant mits wordt voldaan aan de voorwaarden in paragraaf 3.2 van de nota "Buitengebied in ontwikkeling"; Hierbij gelden de volgende voorwaarden: o bijbehorende (voormalige) bedrijfsgebouwen die geen monumentale kwaliteiten bezitten en waarmee een totale maat aan bijgebouwen van 80 m2 per woning wordt overschreden, dienen te worden gesloopt; o toevoeging van burgerwoningen dient te worden gerealiseerd binnen de indicatie van de toename van de woningvoorraad per gemeente die periodiek door de provincie wordt vastgesteld op basis van een actualisering van haar bevolkings- en woningbehoefteprognose, en passend binnen de afspraken die hierover zijn gemaakt in de uitwerkingsplannen voor de stedelijke en de landelijke regio's (Streekplan 2002); o uit een advies van een daartoe deskundige instantie moet blijken dat het cultuurhistorisch waardevolle karakter van de bebouwing is gewaarborgd; o aan de vrijstelling dient de voorwaarde te worden verbonden dat geen sloop van de beeldbepalende bebouwing mag plaatsvinden, d het realiseren van bijgebouwen tot een gezamenlijk maximum aan bijgebouwen van 80 m2 binnen het bouwvlak van een burgerwoning; e ten behoeve van het stimuleren van sloop van overtollige bebouwing: • het realiseren van een gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen groter dan 80 m2 binnen het bouwvlak bij burgerwoningen; • het vergroten van een bestaande positief bestemde burgerwoning tot een maximale inhoud van 850 m3. Hierbij gelden de volgende voorwaarden: o maximaal 25% van het gesloopte oppervlak aan legaal opgerichte bebouwing mag als bijgebouw worden teruggebouwd, tot een totaal aan bijgebouwen - zowel aangebouwd als vrijstaand - van maximaal 200 m2, o per 50 m3 vergroting van de woning dient telkens minimaal 500 m2 aan legaal opgerichte bebouwing te worden gesloopt;
3/12
o
het surplus (alle aanwezige bebouwing boven de standaard maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen van 80 m2) moet in één keer worden gesloopt en deze sloop moet als voorwaarde aan de vrijstelling en bouwvergunning worden verbonden; o geen vrijstelling kan worden verleend indien op deze locatie sloop van bebouwing al heeft plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling, sloopsubsidie is gekregen op basis van de Regeling Beëindiging Veehouderij takken, of de sloop al op andere wijze is verzekerd; o de gesloopte oppervlakte mag slechts éénmaal ten behoeve van nieuwe bebouwing in aanmerking worden genomen. f. het hergebruik van bedrijfsgebouwen voor statische opslagactiviteiten op een voormalige agrarische bedrijfslocatie (VAB) mits voldaan wordt aan de voorwaarden van paragraaf 3.3 van de beleidsnota "Buitengebied in ontwikkeling"; g. het gebruik van bestaande bebouwing ten behoeve van statische opslagactiviteiten als nevenfunctie op een bouwblok van een bestaand agrarisch bedrijf mits voldaan wordt aan de voorwaarden van paragraaf 3.3 van de beleidsnota "Buitengebied in ontwikkeling"; h. biovergistingsinstallaties ten behoeve van de vergisting van mest en/of andere organische restproducten en energiegewassen binnen het bouwblok van een bestaand agrarisch bedrijf tot een totale capaciteit van maximaal 25.000 ton op jaarbasis; i. de volgende nevenfuncties (in de vorm van verbrede landbouw) bij een bestaand agrarisch bedrijf binnen het bouwblok, tenzij hiervoor nieuwe bebouwing wordt opgericht terwijl op de bedrijfslocatie sloop van bebouwing kan plaatsvinden of heeft plaatsgevonden in het kader van de regeling ruimte-voor-ruimte of de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken: • verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen mits deze beperkt blijven tot een oppervlakte van maximaal 500 m2; • een zorgboerderij mits de voorzieningen beperkt blijven tot een oppervlakte van maximaal 250 m2; • de verkoop van streekeigen producten mits de voorzieningen beperkt blijven tot een bedrijfsoppervlakte van maximaal 100 m2; • maximaal 25 kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, ten behoeve van een minicamping op of aansluitend aan het bouwblok, mits de locatie niet is gelegen op een archeologisch monument zoals aangegeven op de Cultuurhistorische waardenkaart van Noord-Brabant. Met uitzondering van het situeren van maximaal 25 kampeermiddelen is cumulatie van voorzieningen tot een maximum van 500 m2 mogelijk. j ten behoeve van paardenhouderijen mits voldaan wordt aan de voorwaarden van hoofdstuk 4 van de beleidsnota "Buitengebied in ontwikkeling": • de vestiging van een paardenhouderij op een voormalige agrarische bedrijfslocatie (VAB); • de ontwikkeling van een paardenhouderij als nevenfunctie binnen het bouwblok bij een bestaand agrarisch bedrijf; • de uitbreiding van een bestaande paardenhouderij in de AHS en GHS-landbouw mits: 0 de uitbreiding niet plaatsvindt op een archeologisch monument zoals aangegeven op de Cultuurhistorische waardenkaart van Noord-Brabant, 0 als gevolg van de uitbreiding de omvang van het bouwblok met niet meer dan 5.000 m2 toeneemt, 0 als gevolg van deze toename geen bouwblok ontstaat groter dan l ,5 ha, 0 de AAB positief heeft geadviseerd, 0 de bebouwing in overeenstemming is met de bouwvoorschriften.
4/12
k. de uitbreiding van bedrijfsbebouwing en overige voorzieningen aansluitend aan het bouwblok ten behoeve van een bestaand grondgebonden agrarisch bedrijfin de AHS en GHS-landbouw mits: 0 de uitbreiding niet plaatsvindt op een archeologisch monument zoals aangegeven op de Cultuurhistorische waardenkaart van Noord-Brabant, 0 als gevolg van de uitbreiding de omvang van het bouwblok met niet meer dan 5.000 m2 toeneemt, 0 als gevolg van deze toename geen bouwblok ontstaat groter dan 1,5 ha, 0 de AAB positief heeft geadviseerd, 0 de bebouwing in overeenstemming is met de bouwvoorschriften; 1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van beperkte omvang en hoogte ten behoeve van extensieve recreatie. VI. OVERIGE BEPALINGEN Bij de toepassing van de vrijstellingsprocedure ex artikel 19, lid 2, WRO gelden nog de volgende bepalingen: 1. Burgemeester en wethouders dienen tegelijkertijd met de bekendmaking van een besluit waarbij met toepassing van artikel 19, lid 2, WRO vrijstelling is verleend een afschrift van het besluit alsmede de ruimtelijke onderbouwing van het project aan ons toe te sturen. Daarbij dienen ook een uitsnede van een topografische kaart (schaal l :25.000) en een uitsnede van het desbetreffende deel van de plankaart te worden overgelegd waarop de situering van het project is aangegeven. Tevens dient de datum te worden vermeld waarop het desbetreffende bestemmingsplan(deel) in werking is getreden. Ook dient te worden vermeld op basis van welke categorie en subcategorie vrijstelling is verleend. 2. Wanneer wij, al dan niet op aangeven van de VROM-Inspectie, constateren dat een college van burgemeester en wethouders de voorwaarden niet naleeft, nemen wij in overleg met de VROM-Inspectie passende maatregelen.
's-Hertogenbosch, 16 mei 2006 Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
5/12
TOELICHTING
Ingevolge artikel 19, lid l, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan de gemeenteraad voor de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan mits het project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf een verklaring van geen bezwaar is ontvangen van gedeputeerde staten. De gemeenteraad kan deze vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders. Ingevolge artikel 19, lid 2, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kunnen gedeputeerde staten in overleg met de VROM-Inspectie categorieën van gevallen aanwijzen waarin burgemeester en wethouders zonder tussenkomst van Gedeputeerde Staten vrijstelling kunnen verlenen van het bestemmingsplan. Bij de procedure op grond van artikel 19 lid 2 is een verklaring van geen bezwaar in principe niet vereist. Dit levert een tijdwinst op van minimaal 12 weken en betekent minder procedurelast voor burgers, gemeenten en provincie. In het kader van ons streven naar deregulering en procesversnelling hebben wij ons beleid, dat was neergelegd in onze besluiten van 14 januari 2003 en 9 maart 2004, gebundeld en verder verruimd. Deze besluiten zijn tegelijk met de vaststelling van deze regeling op 16 mei ingetrokken. De nieuwe regeling ziet op projecten die wij, mits wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden, zonder meer aanvaardbaar achten. Uiteraard zijn er aanvaardbare projecten die niet onder deze regeling vallen maar waarvoor wij vanwege verdergaande inbreuk op het geldend planologisch regime nog voorafgaand toezicht nodig vinden via een herziening van het bestemmingsplan of een procedure van artikel 19 lid l. Daarnaast blijft de mogelijkheid bestaan dat een gemeentebestuur op grond van specifiek beleid en/of opgestelde visies ons om een categorieaanwijzing verzoekt. Voorbeelden hiervan zijn: een spreidingsplan voor antennemasten, windmolens, een visie met betrekking tot ontwikkelingsmogelijkheden van bebouwingsconcentraties op grond van de nota "Buitengebied in ontwikkeling" en een ontwikkelingsplan met betrekking tot landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's.) in het kader van de reconstructie. Zoals hierna nader wordt toegelicht, kan op grond van deze regeling vrijstelling worden verleend indien het bestemmingsplan niet ouder is dan twintig jaar. Dat wij nu een termijn van twintig jaar hanteren, wil niet zeggen dat wij minder hechten aan het belang van de actualiteit van bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan is en blijft een belangrijk besluitvormingskader voor zorgvuldige ruimtelijke afweging. In het bestemmingsplan komt ook de door de gemeente gewenste planologische ontwikkeling tot uitdrukking. Het bestemmingsplan is het enige ruimtelijke plan dat voor iedereen juridisch bindend is. Het hoeft geen betoog dat uit het oogpunt van rechtszekerheid en waarborg van ruimtelijke samenhang noodzakelijk is dat bestemmingsplannen actueel zijn. Wij gaan er dan ook vanuit dat noodzakelijke herzieningen voortvarend worden aangepakt.
ƒ ALGEMENE VOORWAARDEN twintig jaar termijn
Bij het bepalen van de termijn van twintig jaar hebben wij aansluiting gezocht bij het bepaalde in artikel 33, lid 2, WRO op grond waarvan gedeputeerde staten vrijstelling kunnen verlenen van de herzieningplicht: deze vrijstelling kan voor ten hoogste tien jaar worden verleend. Daarbij geldt een maximale looptijd van twintig jaar. Artikel 33, lid l, WRO bepaalt dat een bestemmingsplan tenminste een keer in de tien jaar moet worden herzien. Het tijdstip waarop de termijn van tien jaar een aanvang neemt, is de datum waarop het bestemmingsplan van kracht wordt. Ingevolge artikel 28, lid 7, WRO treedt het bestemmingsplan in werking met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn afloopt. Ingevolge artikel 56b, lid l, WRO wordt de werking opgeschort totdat op een verzoek om voorlopige voorziening is beslist. Wanneer een voorlopige voorziening wordt getroffen, treden de desbetreffende onderdelen van het .
6/12
plan pas in werking nadat de voorlopige voorziening is opgeheven. Dit houdt in dat het bestemmingsplan of onderdelen daarvan op grond van het wettelijk regime zoals dat thans geldt op verschillende momenten van kracht kan worden. Dit betekent ook dat de plicht tot herziening van een (deel van een) bestemmingsplan op verschillende momenten een aanvang kan nemen. Tegen de achtergrond van de opzet van de categorie stedelijk gebied vinden wij het van belang dat bij de desbetreffende bestemmingsplannen sprake is van een moderne bestemmingsplanmethodiek. Bij bestemmingsplannen die jonger zijn dan twintig jaar mag er van worden uitgegaan dat sprake is van een moderne methodiek. goede ruimtelijke onderbouwing
De voorwaarde in artikel 19, lid l, WRO, dat een project moet zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, geldt ook voor artikel 19, lid 2, WRO. De omvang van de ruimtelijke onderbouwing wordt in beginsel bepaald door de mate waarin wordt afgeweken van het geldende bestemmingsplan c.q. de ingrijpendheid van vrijstelling op het geldend planologisch regime. Naarmate de inbreuk op het geldend planologisch regime groter is, dienen zwaardere eisen te worden gesteld aan de ruimtelijke onderbouwing. De afwijking van het project ten opzichte van het bestemmingsplan dient in de ruimtelijke onderbouwing tot uitdrukking te worden gebracht c.q. er dient te worden ingegaan op de relatie met het bestemmingsplan. In deze onderbouwing dient tevens aandacht te worden besteed aan de ruimtelijke effecten van het project op de omgeving. Verder moet de planologisch gewenste ontwikkeling duidelijk zijn. Wanneer in dat verband niet kan worden teruggegrepen op het geldende bestemmingsplan dan dient de ruimtelijke onderbouwing tevens de visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het betrokken gebied te bevatten. De ruimtelijke onderbouwing dient verder alle planologische relevante aspecten te bevatten die bij het project betrokken zijn. Voor de wijze waarop de ruimtelijke onderbouwing wordt ingericht verwijzen wij naar onze circulaire van 14 oktober 2003. het provinciaal en nationaal ruimtelijk beleid
In artikel 19a WRO is uitdrukkelijk bepaald dat het vereiste van een goede ruimtelijke onderbouwing ook geldt voor de vrijstelling ingevolge artikel 19, lid 2, WRO. Ter beantwoording van de vraag of aan dat vereiste wordt voldaan, dient het gemeentebestuur ook na te gaan of de voorgenomen vrijstelling niet strijdig is met provinciaal en nationaal ruimtelijk beleid. Indien van dergelijke strijdigheid sprake is, dient de vrijstelling op grond van artikel 19, lid 2, WRO achterwege te blijven. relevante wet- en regelgeving
Naast de Wet op de Ruimtelijke Ordening en het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 dient in het kader van de voorgenomen vrijstelling ook getoetst te worden aan andere ruimtelijk relevante wet- en regelgeving. Zonder volledig te willen zijn, wijzen wij in ieder geval op de relevantie van de Wet geluidhinder, het Besluit luchtkwaliteit, het Besluit externe veiligheid inrichtingen, de Wet Stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden, de Natuurbeschermingswet, de Flora- en faunawet, de Monumentenwet en waterschapskeuren. watertoets
Water verdient een belangrijke plek in de ruimtelijke planvorming. Vanwege dit belang moeten bij de locatiekeuze, de (herinrichting en het beheer van nieuwe ruimtelijke functies de relevante waterhuishoudkundige aspecten worden meegenomen. Het Streekplan stelt daarom een watertoets verplicht voor waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en projecten. Het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro '85) stelt de watertoets verplicht bij de toepassing van artikel 19, lid l, WRO en strekt tot het opnemen van een waterparagraaf in de ruimtelijke onderbouwing. Strikt genomen geldt deze verplichting niet bij de toepassing van artikel 19 lid 2. Wij
7/12
zijn echter van mening dat ook ten aanzien van projecten die in het kader van deze regeling kunnen worden gerealiseerd waterhuishoudkundige aspecten aan de orde kunnen zijn. Daarom stellen wij in principe een watertoets verplicht. Het kan echter zijn dat bij een project, gelet op de aard en omvang ervan, geen waterhuishoudkundige aspecten aan de orde zijn. In die gevallen waarbij dit op voorhand vaststaat, kan een watertoets achterwege blijven. bebouwde kom
De mogelijkheid om de vrij stellingsprocedure ex artikel 19, lid 2, WRO toe te passen, is voor de categorie stedelijk gebied beperkt tot bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied dat deel uitmaakt van de feitelijk bepaalde bebouwde kom. Onder bebouwde kom verstaan wij het gebied behorend tot een kern waar sprake is van concentratie van bebouwing met stedelijke functies. Bebouwingsconcentraties in de kernrandzone, bebouwingsclusters en bebouwingslinten vallen daar niet onder. Dat geldt ook voor gehuchten en buurtschappen. Kleinere kernen komen vanwege aard en omvang niet voor op bijlage I. Wel kan binnen de kleinere kernen vrijstelling op grond van artikel 19 lid 2 worden verleend voor projecten die onder de categorieën "voorontwerp-bestemmingsplannen" en "buitengebied" vallen. Bij de invulling van het begrip "bebouwde kom" wordt vaak aansluiting gezocht bij de bebouwde kom in het kader van de wegenverkeerswetgeving. De vaststelling van de grens van de bebouwde kom binnen dat kader is niet op planologische overwegingen gestoeld. Of een gebied tot de bebouwde kom behoort, zoals bedoeld in artikel l O WRO, kan dus niet aan de hand van de komgrens worden bepaald. De bebouwde kom kan evenmin aan de hand van de (formele) grens van het bestemmingsplan van het buitengebied worden vastgesteld. Het gegeven dat een gebied geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan voor het buitengebied kan weliswaar een indicatie zijn maar wil niet zeggen dat daarmee sprake is van een stedelijke situatie c.q. de bebouwde kom. Voor het antwoord op de vraag of een gebied tot de bebouwde kom behoort, is de feitelijke situatie bepalend. uitzonderingen toepassing artikel 19.2 Wro
In overleg met de VROM-inspectie en mede gebaseerd op ervaringen bij de beoordeling van voorontwerp bestemmingsplannen in het kader van het vooroverleg ex artikel 10 Bro zijn wij van mening dat voor een aantal situaties alsnog een verklaring van geen bezwaar benodigd is. Het gaat hierbij om risicovolle inrichtingen en projecten die dienen te worden aangemerkt als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object binnen de contour van het plaatsgebonden risico en projecten waarbij een significante stijging van het groepsrisico plaatsvindt en derhalve in het kader van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) nader onderzoek c.q. een nadere afweging is vereist. Ook kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van een transportroute in het kader van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is nog een verklaring van geen bezwaar nodig. Dat geldt ook voor projecten binnen de overlegzone van rijksinfrastructuur en voor gevoelige en kwetsbare objecten binnen geluids- en veiligheidszones rond vliegvelden. Toetsing vooraf vermindert het procesrisico en de kans op ongewenste situaties. toezicht VROM
Gemeenten waar de VROM-inspectie op basis van een besluit van de Minister van VROM op het gebied van de ruimtelijke ordening verscherpt toezicht uitoefent, zijn, zolang van verscherpt toezicht sprake is, uitgezonderd van de toepassing van dit besluit.
8/12
U CATEGORIE
VOOROiïTWEKP-BESTEMMINGSPLAWEN
het belang van het bestemmingsplan
De functie van het bestemmingsplan als belangrijk besluitvormingskader voor zorgvuldige ruimtelijke afweging wordt alom erkend. In het bestemmingsplan komt ook de door de gemeente gewenste planologische ontwikkeling tot uitdrukking. Het bestemmingsplan is het enige ruimtelijke plan dat voor iedereen juridisch bindend is. Het hoeft geen betoog dat uit het oogpunt van rechtszekerheid en waarborg van ruimtelijke samenhang noodzakelijk is dat bestemmingsplannen actueel zijn. De gemeenteraad heeft daarom de plicht om een bestemmingsplan tenminste iedere tien jaar (gerekend vanaf de datum van de inwerkingtreding) te herzien. Deze herzieningplicht geldt niet alleen voor de bestemmingsplannen Buitengebied maar ook voor de bestemmingsplannen die betrekking hebben op de bebouwde kom. Natuurlijk kan de noodzaak om een bestemmingsplan te herzien ook voortvloeien uit nieuwe c.q. gewijzigde wet- en regelgeving. Zo is in bestuursovereenkomsten op voet van artikel 14, tweede lid, van de Reconstructiewet tussen provincie en gemeenten vastgelegd dat gemeentebesturen in de reconstructiegebieden hun bestemmingsplannen Buitengebied binnen een bepaalde termijn in overeenstemming brengen met de reconstructieplannen. Voor gemeenten buiten de Reconstructiewet zijn gelijkluidende overeenkomsten gesloten. Het wetsvoorstel met betrekking tot de nieuwe Wet ruimtelijke ordening voorziet in continuering van de centrale positie van het bestemmingsplan in het ruimtelijk planningsstelsel en versterkt deze functie door verschillende maatregelen, zoals de verplichte vaststelling van bestemmingsplannen voor het gehele grondgebied van de gemeente. Daarnaast bevat het wetsvoorstel instrumenten ter bevordering van de actualiteit van bestemmingsplannen. Ook in het licht van deze ontwikkelingen is een voortvarende aanpak wenselijk en dient als dat nodig is de actualisering ter hand te worden genomen. het voorontwerp-bestemmingsplan
Wij achten het voorontwerp-bestemmingsplan een geschikte basis voor de toepassing van artikel 19, lid 2. Enerzijds vormt dit ontwerpplan de ruimtelijke onderbouwing van het project bij de vrijstellingsprocedure, anderzijds brengt het gemeentebestuur met het ontwerpplan tot uitdrukking dat het initiatief op korte termijn in het bestemmingsplan doorwerkt c.q. in een actueel juridisch bindend kader wordt vastgelegd. Wij stellen hoge eisen aan het voorontwerp-bestemmingsplan als ruimtelijke onderbouwing van een project. De kwaliteit van het plan is bepalend. De ervaring bij de beoordeling van ontwerpplannen in het kader van het vooroverleg ex artikel l O Bro heeft geleerd dat het merendeel van de plannen in kwalitatieve zin als basis voor de toepassing van artikel 19, lid 2 tot nu toe tekortschiet. Dit blijkt uit de adviezen van de PPG en onze directie belast met ruimtelijke ontwikkeling. De meeste adviezen bevatten opmerkingen die tot nader onderzoek en aanpassing van de plannen nopen. In dat stadium zijn deze plannen nog niet geschikt als onderbouwing voor het realiseren van projecten met gebruikmaking van artikel 19, lid 2. Naarmate het gemeentebestuur bij de totstandkoming van ontwerpplannen de kwaliteit ervan bevordert, nemen de mogelijkheden voor gebruikmaking van artikel 19, lid 2 toe. Het ligt daarom voor de hand dat het gemeentebestuur bij de totstandkoming van ontwerpplannen ook de mogelijkheden van artikel 19, lid 2 betrekt. In het licht hiervan kan het gemeentebestuur bij toezending van het ontwerpplan in het kader van het vooroverleg aangeven welk deel of welke delen van het plan naar de mening van het gemeentebestuur voor de toepassing van artikel 19, lid 2, WRO in aanmerking komen.
9/12
/// CA TEGORIE STEDELIJK GEBIED In afwijking van de bestemming en de voorschriften kunnen binnen diverse bestemmingen, gericht op intensieve bebouwing, uiteenlopende projecten worden gerealiseerd. Gronden met een bestemming gericht op openheid c.q. met een onbebouwd karakter zoals essentiële, structuurbepalende groenvoorzieningen, waaronder parken, natuur (ecologische verbindingszones) en agrarische doeleinden dienen in dit kader tegen bebouwing gevrijwaard te blijven. Voor de toelaatbaarheid van de aard van bebouwing en functie vormen de ruimtelijke uitgangspunten van het bestemmingsplan, zowel stedenbouwkundig als functioneel de leidraad. Projecten dienen qua aard en omvang ook te passen bij de aard, schaal en functie van de kern. Het is bijvoorbeeld niet de bedoeling dat met gebruikmaking van deze procedure in een overwegend woongebied een winkelcentrum ontstaat: beperkte detailhandel behoort wel tot de mogelijkheden. Evenmin is het toelaatbaar dat met deze procedure in afwijking van een bestemmingsplan waar hoofdzakelijk laagbouw is voorzien, hoogbouw wordt gerealiseerd. Dergelijke ontwikkelingen dienen naar onze mening binnen het kader van een bestemmingsplanherziening of via de vrijstellingsprocedure ex artikel 19, lid l en derhalve met inbegrip van provinciaal toezicht te worden afgewogen. Bij het verlenen van vrijstelling dienen daarbij de beleidsuitgangspunten van het Streekplan zoals het zuinig ruimtegebruik, de concentratie van verstedelijking, het wonen en werken verdeeld over stedelijke en landelijke regio's en het beleid ten aanzien van voorzieningen en kantoorlocaties alsmede de beleidsbrief "Bedrijventerreinen, zelfstandige kantoorvestigingen, detailhandel en voorzieningen" die wij op 20 juli 2004 hebben vastgesteld in acht te worden genomen. Dat geldt ook voor het beleid zoals neergelegd in de door ons vastgestelde uitwerkingsplannen van het Streekplan. Uiteraard treedt gewijzigd beleid alsdan daarvoor in de plaats. IV CATEGORIE
BEDRIJVENTERREINEN
Een van de vijf leidende principes van het provinciaal ruimtelijk beleid betreft zuinig ruimtegebruik. Ook voor bestaande bedrijventerreinen ligt een sterk accent op inbreiden, herstructureren, intensiveren en meervoudig ruimtegebruik. Aandacht moet worden besteed aan de mogelijkheden die compacte bouwwijzen, zoals het bouwen in de hoogte, bieden om het ruimtegebruik te intensiveren. De ruimte op deze bedrijventerreinen dient beschikbaar te zijn voor bedrijfsactiviteiten die vanwege hun milieuhinder, hun omvang en/of hun verkeersaantrekkende werking niet in een (gemengde) woonomgeving passen. Zuinig ruimtegebruik is erop gericht om oneigenlijke activiteiten te weren van bedrijventerreinen. Dit leidt ertoe dat wij op grond van het provinciaal ruimtelijk beleid een onderscheid maken tussen bedrijventerreinen, bedoeld voor bedrijven in de zwaardere milieucategorieën en (woon-)werklocaties, bedoeld voor bedrijven in de lichtere milieucategorieën. In de hier beschreven categorie gaat het om bedrijventerreinen in de zwaardere milieucategorieën. Deze categorie biedt met name de nodige flexibiliteit ten aanzien van de bouwmogelijkheden voor bedrijven met een zwaardere milieucategorie op bedrijventerreinen. In afwijking van de bestemming en voorschriften kan vrijstelling worden verleend voor de realisering en uitbreiding van bedrijfsbebouwing. Ook hier geldt dat projecten moeten passen binnen de opzet van het bestemmingsplan en het provinciaal beleid. Dit betekent onder meer dat in de landelijke regio's in principe geen bedrijven mogen ontstaan met een kavel groter dan 5.000 m2. Voor de toelaatbaarheid van de aard van de bedrijvigheid vormen de ruimtelijke uitgangspunten van het bestemmingsplan een belangrijk toetsingskader. De opzet van het bestemmingsplan wordt mede bepaald door de milieucategorisering van de daar beoogde bedrijven. Aan deze opzet mag geen afbreuk worden gedaan. Het is bijvoorbeeld niet de bedoeling dat er zich bedrijven behorend tot milieucategorie 3 vestigen binnen zones waar bedrijven behorend tot milieucategorie 5 zijn toegestaan. Gronden met een groenbestemming die binnen het plangebied zijn gelegen, komen uit het oogpunt van intensief ruimtegebruik in principe voor bebouwing in
10/12
aanmerking. Groenvoorzieningen met een zonerend karakter, die bijvoorbeeld de contour van het plangebied vormen, dienen in het kader van deze regeling tegen bebouwing gevrijwaard te blijven. De (woon-)werklocaties ten behoeve van bedrijven in milieucategorie l en 2 beschouwen wij in dit verband niet als bedrijventerreinen en vallen onder de hiervoor beschreven categorie stedelijk gebied. Onder oneigenlijk gebruik van bedrijventerreinen verstaan wij in dit verband: * bedrijven behorend tot de milieucategorie l en 2 in een stedelijke regio; * bedrijven behorend tot de milieucategorie l in een landelijke regio; * bedrijfswoningen; * voorzieningen, inclusief detailhandel, voorzover niet direct gerelateerd aan het desbetreffende bedrijventerrein; * zelfstandige kantooractiviteiten. V CATEGORIE BUITENGEBIED Voor het buitengebied is een aantal concreet beschreven projecten opgenomen. Het gaat hierbij om zaken zoals herbouw en vergroten van bestaande burgerwoningen, hergebruik van voormalige c.q. vrijkomende agrarische bedrijfslocaties (VAB's), nevenfuncties bij bestaande agrarische bedrijven in de vorm van verbrede landbouw, uitbreiding van agrarische bedrijfsbebouwing e.d., die zonder meer passen binnen het Streekplan 2002 en de nota "Buitengebied in ontwikkeling" en overig bestendig beleid. Zoals al eerder is opgemerkt, mag het verlenen van de vrijstelling niet in strijd zijn met overige wet- en regelgeving. Met het oog op een gezond leefklimaat in woningen en het voorkomen van aantasting van agrarische belangen vragen wij met name bij projecten als bedoeld onder c (boerderijsplitsing, vergroting woning binnen langgevelboerderij en verbouwing beeldbepalend voormalig agrarisch bedrijfsgebouw tot woondoeleinden) en de nevenfuncties onder i, extra aandacht voor de stank- en geurregelgeving. Verder gaan wij ervan uit dat bij toepassing van een vrijstelling voor een project als bedoeld onder c bij de eerstvolgende bestemmingsplanherziening een regeling wordt opgenomen waarmee het behoud van deze beeldbepalende bebouwing voor de toekomst wordt veiliggesteld. Ten aanzien van de stimuleringsregeling voor sloop zoals opgenomen onder e merken wij op, dat de gesloopte oppervlakte maar éénmaal ten behoeve van nieuwe bebouwing in aanmerking kan worden genomen. Daarnaast is de oprichting van biovergistingsinstallaties tot een totale capaciteit van maximaal 25.000 ton op jaarbasis aangewezen. Een dergelijke activiteit heeft, mits beperkt tot 25.000 ton/jaar, een beperkte ruimtelijke impact (visueel/verkeersaantrekking) en kan gezien worden als een vorm van verbrede landbouw, mits er wordt voldaan aan de criteria dat de activiteit gerelateerd is aan en inpasbaar is in de bestaande en te handhaven agrarische bedrijfsvoering. VI OVERIGE BEPALINGEN toezenden afschrift vrijstellingsbesluit
Wij vinden het van belang vast te kunnen stellen of aan de uitgangspunten van ons besluit wordt voldaan. Inzicht in de mate waarin en de wijze waarop van de vrijstellingsprocedure ex artikel 19, lid 2, WRO op basis van deze regeling gebruik wordt gemaakt, is daarvoor noodzakelijk. In verband daarmee dienen wij tijdig over relevante informatie te kunnen beschikken. De over te leggen informatie betreft een kopie van het vrijstellingsbesluit alsmede de bijbehorende ruimtelijke onderbouwing, een topografische kaart en een deel van de bestemmingsplankaart met daarop aangegeven de situering van het project en informatie omtrent de actualiteit van het bestemmingsplan en de (sub-)categorie van deze regeling waarop het vrijstellingsbesluit is gebaseerd. Deze gegevens dienen tegelijkertijd met de bekendmaking van het vrijstellingsbesluit aan ons te worden toegestuurd.
11/12
sancties
Indien wij, al dan niet op aangeven van de VROM-Inspectie, constateren dat een gemeentebestuur niet of in onvoldoende mate aan de voorschriften en bepalingen van deze regeling voldoet, nemen wij in overleg met de VROM-Inspectie passende maatregelen. Deze maatregelen zijn afhankelijk van de ernst van de geconstateerde overtreding. Deze maatregelen kunnen zo ver gaan dat wij een gemeentebestuur de bevoegdheid ontnemen om op grond van deze regeling vrijstelling te verlenen. Ook kunnen er juridische acties worden ondernomen, die erop gericht zijn de verleende vrijstelling teniet te doen.
12/12
Behorende bij besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 16 mei 2006
Gemeente
Steden en kernen:
Aalburg
Babyloniënbroek Drongelen Eethen Genderen Meeuwen Wijk en Aalburg Veen
Alphen-Chaam
Alphen Chaam Galder
Asten
Asten Heusden Ommel
Baarle-Nassau
Baarle-Nassau Ulicoten
Bergeijk
Bergeijk Luyksgestel Riethoven Weebosch Westerhoven
Bergen op Zoom
Bergen op Zoom Halsteren Lepelstraat
Bernheze
Heesch Heeswij k-Dinther Loosbroek Nistelrode Vorstenbosch
Best Bladel
Best Bladel Gasteren Hapert Hoogeloon Netersel
Boekei
Boekei Venhorst
Boxmeer
Boxtel
Beugen Boxmeer Holthees Maashees Oeffeit Overloon Rijkevoort Sambeek Vierlingsbeek Vortum-Mullum Boxtel Lennisheuvel Liempde
Breda
Bavel Breda Effen Prinsenbeek Teteringen Ulvenhout
Cranendonck
Budel Budel-Dorplein Budel-Schoot Gastel Maarheze Soerendonk
Cuijk
Beers Cuijk Haps Katwijk Linden Sint Agatha Vianen
Deurne
Deurne Helenaveen Liessel Neerkant Vlierden
Dongen
Dongen Dongense Vaart 's-Gravenmoer
2/8
Drimmelen
Drimmelen Hooge Zwaluwe Lage Zwaluwe Made Terheijden Wagenberg
Eersel
Duizel Eersel Knegsel Steensel Vessem Wintelre
Eindhoven
Eindhoven
Etten-Leur
Etten-Leur
Geertruidenberg
Geertruidenberg Raamsdonk Raamsdonksveer
Geldrop-Mierlo
Geldrop Mierlo
Gemert-Bakel
Bakel Elsendorp Gemert Handel Milheeze Mortel DeRips
Gilze&Rijen
Gilze Hulten Molenschot Rijen
Goirle
Goirle Riel
Grave
Escharen Gassel Grave Velp
Haaren
Biezenmortel Esch Haaren Helvoirt
3/8
Halderberge
Bosschenhoofd Hoeven Oudenbosch Oud Gastel Stampersgat
Heeze-Leende
Heeze Leende Leenderstrijp Sterksel
Helmond
Helmond Stiphout
Heusden
Drunen Elshout Haarsteeg Herpt Heusden (incl. Oud-Heusden) Nieuwkuijk Vlijmen Biest-Houtakker Diessen Esbeek Haghorst Hilvarenbeek
Hilvarenbeek
Laarbeek
Aarle-Rixtel Beek en Donk Mariahout Lieshout
Landerd
Reek Schaijk Zeeland
Lith
Lith Lithoijen Maren-Kessel Oijen
Loon op Zand
De Moer Kaatsheuvel Loon op Zand
Maasdonk
Gefien Nuland Vinkei
4/8
Mill en Sint Hubert
Langenboom Mill Sint Hubert Wilbertoord
Moerdijk
Fijnaart Heijningen Klundert Langeweg Moerdijk Noordhoek Standdaarbuiten Willemstad (incl. Helwijk) Zevenbergen Zevenbergschen Hoek
Nuenen C.A.
Gerwen Nederwetten Nuenen
Oirschot
Middelbeers Oirschot Oostelbeers Spoordonk
Oisterwijk
Moergestel Oisterwijk
Oosterhout
Den Hout Dorst Oosteind Oosterhout
Oss
Berghem Deursen-Dennenburg Haren Herpen Macharen Megen Oss
Overlangel Ravenstein
Reusel-De Mierden
Hooge Mierde Lage Mierde Hulsel Reusel
5/8
Roosendaal
Heerle Moerstraten Nispen Roosendaal Wouw Wouwse Plantage
Rucphen
Schijf Sint Willebrord Sprundel Rucphen Zegge
Schijndel 's-Hertogenbosch
Schijndel (incl. Wijbosch) Engelen Rosmalen (incl. Maliskamp en Kruisstraat) 's-Hertogenbosch (incl. Empel)
Someren
Lierop Someren Someren-Eind Someren-Heide
Son en Breugel
Breugel Son
Sint Anthonis
Landhorst Oploo Sint Anthonis Stevensbeek Wanroij Westerbeek
Sint-Michielsgestel
Berlicum Den Dungen (incl. Maaskantje) Gemonde Middelrode Sint-Michielsgestel
Sint-Oedenrode
Boskant Nijnsel Olland Sint-Oedenrode
6/8
Steenbergen
De Heen Dinteloord Kruisland Nieuw-Vossemeer Steenbergen
Tilburg
Berkel-Enschot Tilburg Udenhout
Uden
Odiliapeel Uden (ind.Volkel)
Valkenswaard
Borkel en Schaft Valkenswaard
Veghel
Boerdonk Eerde Erp Keidonk Mariaheide Veghel Zij taart
Veldhoven Vught
Veldhoven Cromvoirt Vught
Waalre
Aalst Waalre
Waalwijk
Capelle/Nieuwe Vaart Sprang Vrijhoeve Waalwijk Waspik Dussen Hank Nieuwendijk Sleeuwijk Werkendam
Werkendam
Woensdrecht
Hoogerheide Huij bergen Ossendrecht Putte Woensdrecht
7/8
Woudrichem
Almkerk Andel Giessen Rijswijk Uitwijk Waardhuizen Woudrichem
Zundert
Achtmaal Rijsbergen Zundert (incl. Klein-Zundert) Wernhout
8/8